BETEKENIS ONTWIKKELING DER TAAL VOOR DE PSYCH. ONTPL. 96
breidheid van de woordenschat, als wel met de taaldiepte. De prioriteit van de taal (spreken, lezen, schrijven, woordbegrip) wordt daarmee voor onze scholen wel zeer duidelijk. Een kind, dat mede door de invloed van zijn milieu, niet de taal en het denken in hun abstrakte functie heeft leren gebruiken, zal zich moeilijk geestelijk kunnen verheffen. Bovendien wordt het „voorstellings-denken", het denken dus in de onderste laag, buitengewoon makkelijk slachtoffer van afleidende associaties. Een onderzoek in deze richting op de scholen voor debielen zal de wisselwerking, het onderling verband, tussen die geringe diepte van de taal, het voorstellings-denken en de ontsporingen daarbij waarschijnlijk kunnen aantonen. De onderzoekingen toch van Selz geven aan hoe de vorm van de zin ook het denken zelf beïnvloedt, doch omgekeerd het besef van de inhoud, van wat te zeggen is, invloed uitoefent op de zinsvorm. Deze dubbele afhankelijkheid wijst duidelijk op de grote abstracties dezer relaties. Welke suggesties geeft een en ander nu ten opzichte van onze didaktiek? Ten eerste dat het spreek-, lees-, taalonderwijs van vooraanstaand belang is voor de gehele geestelijke ontwikkeling onzer leerlingen. Het verband tussen taalhantering en denkwijze toch is onmiskenbaar. Al weten we, dat intellect en taalgebruik niet parallel lopen en we stellig niet tot de vroegere foutieve en eenzijdige opvatting van Esquirol hebben te vervallen, dat uit de graad van volkomenheid van het spreken tot de graad van intelligentie was te besluiten, zo mag toch het taalgebruik als één der vele graadmeters beschouwd worden. De intelligentietests doen trouwens ook een beroep op deze taalhantering. Voor 1.1. die door een niet-intellect-afwijking verhinderd zijn zich het taalgebruik op normale wijze eigen te maken, zoals horendstommen, doofstom men en hardhorenden, zijn de gewone tests daarom onbruikbaar en moeten die van dr. Herderschêe voor niet-sprekende kinderen gebruikt worden. De tweede aanwijzing in de gegevens omtrent de nieuwere beschouwingen over taal en denken Kohnstamm is de Nederlandse paedagoog, welke ijverig in deze richting werkt en publiceert -- betreft het taalonderwijs in verband met het spreekonderwijs. We moeten trachten het materiaal in de aanschouwelijke sfeer van het denken, zo uitgebreid mogelijk te maken. Tevens moeten we echter de persoonlijke binding aan dit materiaal in de loop der ontwikkeling geringer maken. De aanschouwelijkheid en concreetheid welke het denkmateriaal op deze trap eigen zijn, hebben toch veel meer het karakter van persoonlijke binding dan van concreetheid en aanschouwelijkheid in algemene zin. Dit laatste komt in de studie van Langeveld niet naar voren, wellicht omdat zijn bronstudies daarvan nog niet gewagen. We
VERSLAG (:URSUS RINVERI'S1 CHULOGIE VOOR A RTSEN
97
moeten dus niet, als bij het nog wel geldende taalonderwijs alle onderdelen van een onderwerp uitwerken. Als we het woord schip voor de kinderen inhoud willen geven, op de schoolwandeling een schip hebben gezien en er in zijn geweest, is het voor onze leerlingen niet nodig, zoals Ligthart's werk vroeger aangaf, alle onderdelen er van te leren kennen in hun betekenis, naam en werking. Wel moeten de 1.1. later veel en andere soorten schepen zien, in werkelijkheid of op plaatjes. De epidiascoop is daarbij een best hulpmiddel. Schepen met hout, met turf, met zeer verschillende ladingen ; schepen niet 1 mast, met meerdere masten ; zee- en binnenschepen ; stoom- en zeilschepen. Op deze wijze wordt de persoonlijke binding verminderd en het woord, doch tevens het begrip gereed gemaakt voor 't gebruik in de meer abstracte denkvorm. Ons taalonderwijs, afgezien van de voor 't practische leven noodzakelijke vaardigheden en kennis, zoals tijdsbepaling, klokzien, datumbepaling enz., die natuurlijk in de eerste plaats noodzakelijk zijn, kan door de richting, waarin het zich beweegt, meewerken om de woordenschat onzer debielen meer te verdiepen dan in aantal uit te breiden. De kans daardoor afleidende associaties te verminderen, zal zeker ieder werker bij dit onderwijs, welkom zijn. Tot deze korte praktische aanwijzing moeten we ons beperken. Doel van ons artikel toch was de aandacht op Langeveld's boek te vestigen.
VERSLAG VAN DE CURSUS IN DE KINDERPSYCHOLOGIE VOOR ARTSEI GEORGANISEERD DOOR DE PROV. GRON. VER. „HET GROENE KRUIS' In „Het groene en het witte kruis" troffen we een verslag van de cursus in de kinderpsychologie voor artsen aan. Daar onze vereniging reeds jaren ijvert voor nadere voorlichting op dit gebied van de artsen, omdat we inzien, dat de voorzorg voor de leerlingen onzer scholen slechts met behulp der artsen en wijkverpleegsters goed kan worden ter hand genomen, zijn we met het slagen der door „Het groene kruis" georganiseerde cursussen zeer ingenomen en nemen daarom gaarne dit verslag over. [Red.)
Deze lang verbeide en goed voorbereide cursus, welke van 12 Oct. —8 Dec. 1934 gegeven werd in de collegezaal van Prof. van der Scheer te Groningen, behoort weer tot het verleden. Hij is goed geslaagd, terwijl ook de deelname bevredigend was : een 40-tal cursisten uit de 3 Noordelijke Provincies (huisartsen, kinderartsen, ambtelijke artsen) volgde met belangstelling de welverzorgde voordrachten, waarvan mej. T i b o u t het voornaamste
VERSLAG (:I'IiSt"S KINUKRI'SY(:HOLOUIE VOOR ARTSEN
98
gedeelte voor haar rekening had genomen. Ter algemene oriënBrug tering werd dit voorafgegaan door inleidingen van Prof. Br mans te Groningen en Prof. Kohnstamm te Ermelo, welke zich uit de aard der zaak moeilijk lenen tot het maken van een uitvoerig verslag. Prof. B r u g m a ns ging o.a. uitvoerig in op de twee fundamentele onderzoekingsmethoden, de intro-spectieve en de objectieve methode. De eerste (het zelf opnemen), die zeer vergemakkelijkt wordt door de taal, is bij jonge kinderen met grote voorzichtigheid te hanteren, omdat bij kinderen nog meer dan bij volwassenen de interpretatie van bewustzijnsverschijnselen zeer moeilijk is. Ook de genetische methode, vooral beoefend door biologen en medici, heeft des te groter bezwaar al naar gelang de leeftijdsgroep het verst van ons afstaat. De objectieve methode, bij ons ingevoerd door Watson, wordt weer ingedeeld in 4 groepen, waarvan die der handelingen (waarmee is het kind spontaan bezig?) voor ons het belangrijkste is. Prof. Kohnstamm besprak de psychologische stelsels en scholen. De eerste school was die van Freud : de theorie van de lustgevoelens, waarvan de sexuele de opbouw van het karakter zouden beheersen. In zijn 2e periode is Freud hier wat op teruggekomen ; in zijn geschriften komt de verdringingstheorie meer naar voren. Zijn leer is dikwijls bespot, volgens Prof. K. ten onrechte ; de sexualiteit bestaat bij het kind toch reeds veel vroeger dan men gewoonlijk aanneemt, sexuele gevoelens bestaan reeds in de zuigelingen- en kleuterleeftijd, uiten zich echter op geheel andere wijze dan later, n.l. onspecifiek. Uitvoerig werd verder ingegaan op de school van A d l e r, die ons beter ligt en waarbij het machtsstreven op de voorgrond staat. Beide scholen behoeven (volgens Prof. K.) niet tegenover elkaar te staan, zoals men veelal aanneemt, in vele dingen staan ze ook naast elkaar. Mej. Dr. Ti bout van Amsterdam besprak hierna in 6 voordrachten de hoofdlijnen in de kinderpsychologie, dikwijls aangevuld met levendige beschrijvingen van gevallen uit haar eigen rijke schat van ervaringen, opgedaan als leidster van het medisch-opvoedkundig bureau te Amsterdam. In haar inleiding kreeg zij gelegenheid er met nadruk op te wijzen, dat dit gebied der medische kinderpsychologie nog zeer jong is, wetenschappelijk is veel nog niet gefundeerd, al valt het in de practijk toch heel veel mee. Altijd zal men er ook rekening mee moeten houden, dat men bijna nooit te doen heeft met een kind alleen, maar met het kind + zijn omgeving. Ook bij de bespreking van die gevallen, waar de hoofdoorzaak der moeilijkheden in de aanleg van het kind zelf ligt, de z.g. dysharmonische constitutie (het psychopatische kind), kwam dit naar
VERSLAG CURSUS KINDERPSYCHOLOGIE VOOR ARTSEN
99
voren. Ook hier kwamen de grote verschillen in opvatting voort uit de vraag, welk deel van het bedrag berust op erfelijke factoren, dus aangeboren is en onveranderbaar, welk deel komt op rekening van milieu - invloeden (opvoeding enz.). De waarheid ligt meestal in het midden, men heeft meestal te doen met een combinatie van inwendige + uitwendige factoren. Bij het onderzoek zal men goed doen te trachten het constitutionele gedeelte (de primaire aanleg) af te scheiden van de verworven eigenschappen (de z.g. reactieve bovenbouw). Veel van wat vroeger als erfelijk werd aangezien, wordt tegenwoordig aan milieufactoren toegeschreven. Ook bij een defecte aanleg zijn er toch nog allerlei mogelijkheden en voor de vorming der persoonlijkheid is het van het allerhoogste gewicht, welke secundaire reacties zich onder invloed van het milieu hebben gevormd. Juist door die secundaire, verworven eigenschappen wordt beslist of er een waardevol mens zal ontstaan of niet, waarbij het de taak is om te proberen, de storende, ongeschikte eigenschappen in betere banen te leiden en de goede te ontwikkelen en naar voren te brengen, m. a. w. de sociale aanpassing, de levenshouding, zoo goed mogelijk te maken. Waarvan komt de tegenwoordige belangstelling in de geestelijke gezondheid van het kind Hoofdreden is het steeds groeiend inzicht van de belangrijkheid der eerste kinderjaren voor latere karaktervorming; de waarde hierbij van het psychologisch milieu, waarin het kind opgroeit ; het inzicht dat vele der z.g. „karakterfouten" eenvoudig terug te voeren zijn tot reacties op ervaringen in de jeugd of tot een blijven staan op een te jeugdig niveau. Van criminologische en psychiatrische kant is op dit alles voor het eerst gewezen, omdat latere onmaatschappelijkheid bij vele mislukten in sterke correlatie bleek te staan met hun levensgeschiedenis. Uit een oogpunt van preventie zijn deze nieuwere inzichten van het hoogste belang; geestelijke volksgezondheid (ook Prof. Kohnstamm wees hierop) is niet alleen van belang voor de zieke mens, men moet beginnen bij de gezonden. Om mislukkingen te voorkomen moet men niet wachten tot het reeds te laat is. Mej. T i b o ut stond hierna uitvoerig stil bij de verschillende scholen (Watson, Adler, Freud). Watson ziet het psychologisch vraagstuk al heel simplistisch. Hij komt op grond van uitvoerige studies tot de conclusie, dat alle persoonlijkheid, elke karaktervorming aangeleerd is, dat alles maakwerk zou zijn ; alleen enkele reacties (bijv. angst, ook woedeaanvallen) zouden aangeboren zijn. Al zijn zijn stellingen aanvechtbaar, zeker is dat dagelijkse training in goede gewoonten en het vormen van vaste associaties voor de karaktervorming van grote betekenis is, op welk standpunt ook C z e r n y staat in zijn Dat het zo bekend boekje : Der Artz als Erzieher des Kindes. eenvoudig is, is toch niet waarschijnlijk. Door Watson-C z e rn y
VERSLAG CURSUS KINDERPSY (: -IOLOGIE VOOR ARTSEN
100
wordt te weinig rekening gehouden met het kind zelf, zijn temperament, driftleven, enz., welke factoren door de onderzoekingen van Adler en Freud wèl duidelijk zijn belicht. Adler onderscheidt de sociaal-ingestelde mensen met een „sachliche" houding (Künkel) in tegenstelling met de ego-centrische mensen, waarbij het ik-zijn op de voorgrond treedt, tnet minderwaardigheidsgevoelens of (door overcompensatie) het machtsstreven. Al heel spoedig wordt het kind in de een of andere richting gestuurd en deze levenshouding wordt dan ook later sterk vastgehouden. Het hangt van de omstandigheden af of het kind zich minderwaardig zal gaan gevoelen of niet, of het de moeilijkheden des levens aandurft of ze uit de weg gaat. In het laatste geval tracht het zich tegen zijn minderwaardigheidsgevoelens te verzetten en wel op twee wijzen : actief (door quasi-brutaliteit, het voortdurend de aandacht willen trekken, opsnijden, afkammen van anderen), of passief (door voor de moeilijkheden te vluchten in fantasie, in ziektehoudingen, enz.). Het is dan ook duidelijk dat de personen uit de omgeving, waarin het kind opgroeit, een grote invloed hebben bij de tot standkoming van zijn sociale normen. Het kind moet zich langzamerhand leren aanpassen, het moet realiteitsgevoelens krijgen in plaats van zijn oorspronkelijke lustgevoelens, waarbij het gemakkelijk de eigenschappen van zijn omgeving overneemt (identificatie). Dit aanpassingsproces gaat langzaam, heeft soms een stormachtig verloop met tijden van verzet (,,Trotzperiode", en tijd van koppigheid, die bij 80 Vo der kleuters van 2-4 jaar voorkomt) en is normaliter op 6-jarige leeftijd voltooid ; het wordt sterk ten goede beïnvloed door een gunstig gezinsleven, sterk ten kwade door slechte familieverhoudingen (onevenwichtige ouders, twisten, scheiding, enz.). Bespreking der aandriften en de beheersing. Vele primitieve instincten moeten beheerst worden, moeten in een sociaal-bruikbare vorm worden gebracht, de aandriften mogen echter niet totaal verdrongen worden. Men moet een juist evenwicht zien te bereiken tussen een te veel en een te weinig beheersing: bij de eerste vormt zich (door angst en verstarring) de neurose, bij de tweede a-socialiteit. In dit verband wordt besproken de agressiedrift, die in zijn normale, natuurlijke vorm (activiteit, enz.) zeer nuttig is, maar in zijn primitieve vorm, bijv. vernielzucht, niet te gedogen. Een dergelijke vernielzucht moet men dan ook niet te sterk aanpakken, ze niet geheel met geweld onderdrukken, maar ze in goede banen leiden. Het beste voor deze en andere driften is hiervoor afleidingsvormen te zoeken (bijv. bezigheid), verder het aankweken van zelfvertrouwen en goede gewoontevorming het best door zelf het voorbeeld te geven ! Heel gemakkelijk gaat dat als men te doen heeft met evenwichtige, begrijpende ouders, die als bondgenoten naast het kind staan om het in zijn moeilijkheden te helpen en de weg te wijzen ; te heftige afkeuring der ouders werkt op
VERSLAG CURSUS ItINUERPSYCHULC)GIIy: VOOR ARTSEN
1()1
de jonge kinderziel funest, de aanpassing moet langzaam en geleidelijk en zonder hevige affecten gebeuren. Dit alles geldt ook voor de sexuele moeilijkheden, waartegenover men thans . anders staat dan vroeger. Tegenwoordig acht men de lichamelijke gevolgen hiervan (bijv. van onanie) gering, de geestelijke gevolgen echter (bijv. schuldgevoelens, die meer worden opgewekt door de bestrijding en de bedreigingen der ouders) erger dan de daad zelf. Tegenover de dikwijls grote moeilijkheden, die de jeugd tijdens de puberteit doormaakt (bijv. t. o. van de veel voorkomende onhebbelijkheid der kinderen) zullen de ouders goed doen een toegeeflijke houding aan te nemen en er niet te veel aandacht aan te schenken, ze bezigheid en ontspanning te geven, dan gaat het beter. Om een goed inzicht te krijgen in de geestesgesteldheid van een kind, zal men het intellectsonderzoek niet kunnen missen. Hiervoor heeft men bepaalde niveauschalen aangelegd volgens Binet, B ii h 1 e r, e.a. bijv. voor de 3-jarigen, de 6-jarigen, de 10-jarigen, waarbij men dan kan nagaan wat een 3-jarig kind moet weten of kennen, om niet te veel van de norm te verschillen. Bij het experimenteel onderzoek moet men rekening houden met gevoelsfactoren. Het gevoelsleven beïnvloedt het intellect zeer en ook omgekeerd ; stoornissen van het emotionele leven (bijv. geremdheid) geven soms de indruk van intellectsdefecten ; ook slechte schoolresultaten hangen soms met gevoelsfactoren samen (schijndomheid). Ook voor den algemenen arts is enige ervaring in testonderzoek dus van groot belang. Hierna werden enkele psychologische gezichtspunten besproken die voor den arts van belang zijn bij het onderzoek en de behandeling van kinderen en dan nog enkele speciale, veel voorkomende moeilijkheden, die van psychologische aard kunnen zijn, als eetstoornissen, slaapstoornissen, stotteren en enuresis, welke laatste stoornis bij gebrek aan tijd slechts even werd aangeroerd. Tenslotte had mej. T i b out zich voorgesteld enkele algemene beschouwingen te houden over de geestelijke hygiëne en de psycho-therapie speciaal bij kinderen, dit laatste in verband met de werkwijze van medisch-opvoedkundige consultatiebureaux. Zij werd daarin de laatste avond helaas door ziekte verhinderd en vervangen door Dr. S. van M e s d a g, die op de hem bekende rustige, vaak humoristische wijze de kinderwetgeving besprak en hare historische ontwikkeling; hoe in 1881 met het nieuwe Wetboek van Strafrecht wel enige verandering in de kinderrechtspraak kwam, maar dat de grote verbeteringen eerst dateren van 1901 (Gort van der Linden) door de bekende kindermetten, die uitvoerig werden uiteengezet ; hoe in 1921 deze kinderwetten weer werden veranderd en de gehele kinderrechtspraak in handen werd gelegd van één persoon, den kinderrechter.
102
METAALARBEID OP DEBIELENSCHOLEN
Aan het slot van deze laatste voordracht bracht Dr. Bekenkamp, voorzitter der Prov. Gron. Ver. „Het Groene Kruis", dank aan allen, die aan het welslagen van de cursus hadden meegewerkt, in het bijzonder aan de professoren Br u g m a n s en K oh nstamm en aan mej. Tibout, aan Prof. van der Scheer voor de verleende gastvrijheid en aan het Rijk voor de finantiële steun. Ongetwijfeld zijn ook omgekeerd de deelnemers het Groene Kruis dankbaar voor de hun geboden gelegenheid om hun kennis op dit nog jonge en dikwijls verwarde gebied te ordenen en aan te vullen. Groningen, December 1934.
Dr. P. W. KOPPIUS.
METAALARBEID OP DEBIELENSCHOLEN door P. H. SCHREUDER
Reeds een 5-tal jaar geleden, toen ik aan de school Hooftskade 194a te 's-Gravenhage een hoogste klasse had, waar ook andere vormen van handenarbeid dan karton en hout werden gegeven, werd ook een poging gewaagd in de richting van praktische ijzerarbeid. Een paar oude, vrijwel waardeloze fietsen werden uit elkaar gehaald en met oude onderdelen, zo nodig met nieuwe, weer rijdbaar en toonbaar gemaakt. De jongens deden het graag, er was werk genoeg aan, vooral aan het glad borstelen en schuren, vóór de nieuwe lak er op kwam, maar er was te veel leiding nodig, ze konden te weinig zelfstandig doorwerken, ze zaten te gauw in moeilijkheden. Natuurlijk werd dit na enige herhalingen minder, maar toch bleef de taak te weinig omlijnd, het resultaat voor de jongens bleef wel eens onverdiend beneden de verwachting. Ook werd er gesoldeerd. Hiervan was het resultaat verre van schitterend. Ofschoon overtuigd, dat m'n eigen niet voldoende kunnen ik had juist een cursus in metaalarbeid, nog niet eens volledig, gevolgd mede oorzaak was van mijn onvoldaanheid, begreep ik toch ook dat in deze richting de oplossing niet gezocht moest worden, ik zocht het n.l. in het praktische leven, het herstelwerk, en daarmee greep ik mis, omdat dit te moeilijk is. Het koperwerk, zoals het tijdschrift voor handenarbeid gaf, de geklopte broches, de koperen lampen en de bakjes, waren echter ook niet voor ons te gebruiken. Verleden jaar was ik weer eens in de gelegenheid in 't buitenland rond te zien, ook naar wat daar op 't gebied van metaalarbeid werd verricht. Op de Pestalozzischool te Halle a S. vond ik gedeeltelijk wat ik zocht, n.l. goedkoop materiaal. Daar toch bestond dit uit plaatijzer, bandijzer en blik. Het gereedschap deed me nog te veel aan een goed geoutilleerde werkplaats denken, boor- en snijmachines ontbraken niet. Van de modellen
METAALARBEID ()I' I.)EI3IELENSCH()LEN
1()3
zag ik alleen een plaatijzeren hulsje voor lucifersdoosje, dat de heer Breitbarth, de leider van 't Heilpadagogisch Instituut (wat we hier het B. 0.-Seminarium noemen) toevallig in zijn zak had. Ik kon toch alleen de school zien op een middag, dat er vrij was. Voor bezoek van de school in „Betrieb" was bij de tegenwoordige toestand voor mij geen verlof te krijgen. Dat moest over zóveel schijven lopen, dat ik over heel wat meer verloftijd had moeten kunnen beschikken, om dat af te wachten. De kasten met afgewerkte stukken waren gesloten, de sleutels had ,,der Herr Lehrer". De opsomming van wat er alzo gemaakt werd, gaf me weinig houvast. Toch heeft dit bezoek geleid tot iets, wat we m.i. met recht „metaalarbeid" zouden kunnen noemen. Op onze school zijn we gelukkig een onderwijzer rijk, die vroeger met succes de ambachtsschool heeft bezocht, ook werkzaam was in de praktijk en eerst daarna is gaan studeren. Met hem werd de kwestie besproken. Wat wilden we namelijk ? 1 e. Een arbeid, die weer geheel andere handvaardigheid eiste dan karton- en houtarbeid. 2e. Het gevolg van de arbeid moest een serie van praktisch bruikbare en prettig aandoende werkstukjes zijn. 3e. Het materiaal moest goedkoop zijn. 4e. De arbeid moest eenvoudig zijn, langzaam kunnen opklimmen in moeilijkheden, de achter elkaar te verrichten werkzaamheden moesten tijd vorderen en toch moesten de jongens met plezier arbeiden. Een gesprek met hem over hetgeen naar mijn mening mogelijk moest zijn, het te gebruiken materiaal, de te vervaardigen werkstukjes, had spoedig resultaat. Ideeën voor nieuwe werkstukjes volgden elkaar vlug op, een proef was gemakkelijk te nemen en het voorlopig resultaat wordt in ditzelfde nummer opgenomen. Dat 't voorlopige resultaat wordt gepubliceerd en niet wordt gewacht tot de modelletjes in de praktijk in alle opzichten voldoening gevend kunnen worden genoemd, wordt verklaard door 't volgende. De jongens vinden 't fijn. De werkvreugde er bij is zo onmiskenbaar, dat we overtuigd zijn, dat dit aan de aard van de arbeid is toe te schrijven en niet alleen kan komen van het nieuwe. Wij zijn blij met het gelukkig begin van deze voor ons nieuwe vorm van arbeid. Indien meerderen naar een andere arbeidsmogelijkheid zoeken, zou het jammer zijn, als we hen niet zo spoedig mogelijk van onze voorlopige ervaring op de hoogte stelden. Ten derde kunnen juist in een proeftijd de werkers zoveel van elkanders ervaringen leren, zodat we hopen bij ons pogen steun van anderen te mogen krijgen.