Bestemmingsplan "De Krouwel" Gemeente Sevenum Vastgesteld
Bestemmingsplan "De Krouwel" Gemeente Sevenum Vastgesteld
Rapportnummer:
211x01846
Datum:
29 oktober 2009
Contactpersoon opdrachtgever: Bart Pluijmen (Ruimte voor Ruimte Limburg), Michael Bouwmans (gemeente Sevenum) Projectteam BRO:
Ilse Koning, Paul Gerards
Concept:
20 december 2007, 4 maart 2008
Voorontwerp:
16 mei 2008, 17 juli 2008, 1 oktober 2008
Ontwerp:
20 april 2009
Vaststelling:
7 december 2009
Trefwoorden:
Bestemmingsplan, De Krouwel, Ruimte voor Ruimte, Sevenum
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 4
Beknopte inhoud:
Bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van 39 Ruimte voor Ruimte woningen te Sevenum
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING
3
2. BELEIDSKADER 2.1 Rijksbeleid 2.2 Provinciaal beleid
5 5 7
2.2.1 POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg 2.2.2 Partiële streekplanherziening Noord- en Midden-Limburg 'Ruimte voor Ruimte' 2.3 Gemeentelijk beleid
10 10 12
3. HUIDIGE SITUATIE 3.1 Gebiedsbeschrijving 3.2 Huidige bestemmingsplan
15 15 16
4. PLANBESCHRIJVING 4.1 Stedenbouwkundige visie 4.2 Bestemmingsplanwijziging
17 17 20
5. ONDERZOEK 5.1 Milieu-aspecten
21 21
5.1.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit 5.1.2 Geluid 5.1.3 Bedrijvigheid 5.1.4 Luchtkwaliteit 5.2 Externe Veiligheid 5.3 Natuur en landschap 5.4 Flora en Fauna 5.5 Archeologie 5.6 Waterhuishouding 5.7 Hoogwaterproblematiek 5.8 Beschermde en beeldbepalende panden 5.9 Duurzaamheid 5.10 Infrastructuur en leidingen 5.11 Verkeer en parkeren 5.12 Economische uitvoerbaarheid
Inhoudsopgave
21 22 23 24 26 27 27 29 29 31 32 32 32 33 33
1
6. JURIDISCHE VORMGEVING 6.1 Planstukken 6.2 Toelichting op de verbeelding 6.3 Toelichting op de planregels
35 35 35 35
6.3.1 Inleidende regels 6.3.2 Bestemmingsregels 6.3.3 Algemene regels 6.3.4 Overgangs- en slotregels
35 36 38 38
7. OVERLEG 7.1 Inspraak 7.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
39 39 45
8. PROCEDURE
49
Bijlage 1: Raadsbesluit Separate bijlagen Waterparagraaf Economische uitvoerbaarheid Programma van Eisen
1.
INLEIDING
Aan de rand van Sevenum is de ontwikkelingslocatie De Krouwel gelegen. In dit gebied worden 39 Ruimte-voor-Ruimte woningen planmatig ontwikkeld. De ontwikkeling past echter niet in het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” van de gemeente Sevenum.
Afbeelding 1. Ligging Plangebied
Hoofdstuk 1
3
Aangezien de gewenste ontwikkeling niet mogelijk is binnen het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” van de gemeente Sevenum wordt middels het onderhavige bestemmingsplan het woningbouwplan planogisch-juridisch geregeld. Deze toelichting is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader beschreven. In hoofdstuk drie komt de bestaande situatie aan bod gevolgd door de toekomstige situatie in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoeken, die ten behoeve van de planrealisatie verricht zijn, belicht. Ten slotte komen in de hoofdstukken 6,7 en 8 de planstukken, overleg en procedure aan de orde.
4
Hoofdstuk 1
2.
BELEIDSKADER
2.1 Rijksbeleid Het voorliggende initiatief is getoetst aan de beleidslijnen, zoals deze verwoord staan in de Nota Ruimte. De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd worden. In de Nota Ruimte gaat het daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De Nota Ruimte is op 17 mei 2005 door de Tweede Kamer aangenomen. Een meerderheid van de Eerste Kamer heeft op 17 januari 2006 ingestemd met de nota. De nota is d.d. 27 februari 2006 in werking getreden. Op grond van artikel 9.1.2 lid 1 Overgangsrecht Wro is bepaald dat een planologische kernbeslissing (zoals de Nota Ruimte) gelijkgesteld wordt met een structuurvisie. Het recht van de planologische kernbeslissing zoals gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro blijft van toepassing. In het kader van de Wro dienen echter niet alleen de verantwoordelijkheden en belangen benoemd te worden, maar zal ook inzichtelijk moeten worden gemaakt hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft derhalve de nationale ruimtelijke belangen geïdentificeerd in de Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid. Ook deze Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie. Er zijn 33 nationale ruimtelijke belangen onderscheiden op basis van de Nota Ruimte. Dat is ook gedaan voor de andere bestaande Pkb's (ook van andere departementen). De nationale belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid verantwoordelijkheid neemt en geven aan waar het rijk voor staat. De nationale belangen omvatten globaal genomen: nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap; de ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties; de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën; ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie. Op basis van Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid zijn een vijftal nationale belangen in het plangebied van toepassing. Deze nationale belangen zijn allen afkomstig uit de Nota Ruimte:
Hoofdstuk 2
5
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten: nieuwe functies of bebouwing dienen grotendeels geconcentreerd tot stand te komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven. Borging van milieukwaliteit en externe veiligheid: Het Rijk streeft naar een schone aantrekkelijke en veilige leefomgeving. Instrumentarium is ondermeer de Wet luchtkwaliteit, Wet geluidhinder en Wet bodembescherming. Het op orde houden van het regionale watersysteem: Het op orde brengen en houden van het regionale watersysteem heeft als doel het land te beschermen tegen wateroverlast, zoetwatervoorraden veilig te stellen, het voorkomen van verdroging en onnodige bodemdaling, watertekorten en verzilting, de verbetering van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, een goede ecologische waterkwaliteit en de versterking van ruimtelijke kwaliteiten. Bescherming en nadere ontwikkeling leefgebieden van beschermde soorten: Ook buiten de EHS, VHR- en NB-wetgebieden is veel natuur gelegen dat beschermd en ontwikkeld dient te worden. De Flora en faunawet en Natuurbeschermingswet zijn hier instrumenten voor. Behoud en versterking van landschappelijke kwaliteit: Ook buiten de werelderfgoedgebieden en de nationale landschappen dient de landschappelijke kwaliteit expliciet meegenomen te worden in de ruimtelijke afwegingen. Het betreft hier zowel het behoud, versterking en vernieuwing van de landschappelijke kwaliteit.
Afweging Rijksbeleid Hieronder zal per nationaal belang een afweging plaats vinden:
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten: Het woningbouwe project maakt deel uit van het project Ruimte voor Ruimte 2 tranche. Ruimte e voor Ruimte 2 tranche kent een woningbouwprogramma van 750 woningen. In nagenoeg alle gemeenten in Noord- en Midden-Limburg worden deze woningen gebouwd. In Sevenum is voorzien in de bouw van 39 ruime bouwkavel van 2 gemiddeld 1.000 m per kavel. Uit het woningmarktonderzoek voor de gemeente Sevenum (zie gemeentelijk beleid) blijkt dat er behoefte is in de gemeente aan bouwkavels van het genoemde type. Er is bewust niet gekozen voor losse kavels verspreid in het buitengebied maar voor één locatie die planologisch in één keer kan worden geregeld. Dit is ook ingegeven door de beperkte doorlooptijd van het project Ruimte voor Ruimte. Deze locatie is gevonden aan de zuidzijde van de kern Sevenum in het gebied De Krouwel. Momenteel ligt er een harde overgang van de kern naar het buitengebied, ter plaatse van de Van Vlattenstraat. Door de ruime kavels wordt deze overgang verzacht. Het ligt voor de hand dat dit type woningen op ruime kavels niet binnen een kern kunnen
6
Hoofdstuk 2
worden gerealiseerd. Bovendien is in de kern ook fysiek geen ruimte voor de realisatie van 39 Ruimte voor Ruimte woningen. Derhalve vindt voor het gebied een optimale bundeling van verstedelijking plaats. Borging van milieukwaliteit en externe veiligheid: In hoofdstuk 5.1 is de milieukwaliteit en de externe veiligheid beoordeeld. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de genoemde onderdelen. Bovendien levert de woningbouw, vanwege het Ruimte voor Ruimte principe, milieuwinst elders op. Het op orde houden van het regionale watersysteem: In het ontwerp is uitgebreid rekening gehouden met het watersysteem ter plaatse. Het een en ander is in de waterparagraaf, behorende bij dit bestemmingsplan, nader uitgewerkt. Bescherming en nadere ontwikkeling leefgebieden van beschermde soorten: Uit hoofdstuk 5.4 blijkt dat de aanwezigheid van beschermde soorten . Behoud en versterking van landschappelijke kwaliteit: Uit hoofdstuk 4 blijkt dat de landschappelijke kwaliteit een belangrijk uitgangspunt in het ontwerp van de Krouwel is geweest. Vanwege het feit dat sprake is van een Ruimte voor Ruimte project, betekent de realisatie van de woningen op de onderhavige locatie tevens een kwaliteitsverbetering elders.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de realisatie van de woningen in overeenstemming is met de nationale belangen zoals verwoord in de Nota Ruimte en Realisatieparagraaf nationale ruimtelijke belangen.
2.2 Provinciaal beleid Provinciaal Omgevingsplan Limburg Provinciaal Omgevingsplan Limburg Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) vastgesteld. Het POL2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL2006 zelf kan eveneens beschouwd worden als de structuurvisie die op grond van de nieuwe ruimtelijke wetgeving ( en mogelijk ook op grond van nieuwe milieu- en waterwetgeving) door provincies opgesteld moet worden. Met betrekking tot verstedelijking van en economische activiteiten in de landelijke gebieden wordt aangegeven in het POL2006 dat woningbouw en bedrijvigheid kan plaatsvinden binnen de contouren rondom de plattelandskernen. Initiatieven buiten
Hoofdstuk 2
7
de contouren zijn mogelijk indien ze inpasbaar zijn in het landschap en de landbouwstructuur en gepaard gaan met de realisatie van extra natuur, landschap of milieukwaliteit (verhandelbare ontwikkelingsrechten methode, VORm). Voor landbouw (en toerisme) wordt zoveel mogelijk ontwikkelingsruimte geboden, mits de gebiedskwaliteit als geheel er op vooruit gaat (systematiek van Bouwkavel op maat plus, BOM+). In het POL2006 is sprake van een gebiedsgericht aanpak op meerdere niveaus. Naast een onderscheid tussen stedelijke en landelijke gebieden wordt een onderscheid gemaakt in 14 beleidsregio’s. Voor elke regio is op basis van de gebiedskenmerken en -waarden een ontwikkelingsvisie gegeven. Het plangebied is gelegen binnen de beleidsregio Peelland. In Peelland heeft de landbouw in al haar diversiteit goede ontwikkelingsmogelijkheden. Voor de niet-grondgebonden landbouw geldt dit met name binnen de landbouwontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij en concentratiegebieden glastuinbouw. Ook is er ruimte voor toerisme en natuur. Voor het gebied Peelland worden geen specifieke doelstellingen op het gebied van woningbouw genoemd.
Afbeelding 2. POL2006
In de gebiedsgerichte aanpak uit het POL2006 worden voor het Limburgs grondgebied negen perspectieven, met uiteenlopende visies op ontwikkelingsmogelijkheden onderscheiden. Op de Perspectievenkaart uit het POL2006 wordt het plangebied aangeduid als ‘Ruimte voor veerkrachtige watersystemen’ (perspectief 3) en ‘Ontwikkelinsgruimte voor landbouw en toerisme’ (perspectief 5a):
8
Hoofdstuk 2
Perspectief 3 “Veerkrachtige watersystemen”: Dit perspectief heeft betrekking op de meer open delen van beekdalen, winterbed van de Maas en steilere hellingen, voorzover deze geen deel uitmaken van EHS of POG. De betreffende gebieden hebben een relatief open karakter en zijn ingericht voor gebruik door vooral grondgebonden landbouw. Lokaal komt ook niet-grondgebonden landbouw voor. Met name langs waterplassen, maar ook verspreid over het gebied P3 zijn veel toeristische voorzieningen aanwezig. De ontwikkeling van functies in deze gebieden is mogelijk mits dit aansluit op het bieden van ruimte aan een voldoende veerkrachtig watersysteem voor de opvang van hoge waterafvoeren, het bestrijden van watertekort en verdroging en het voorkomen van erosie in aanvulling op de perspectieven 1 en 2. De veerkrachtige watersystemen vormen een belangrijke continuïteit in het landschap zowel visueel-ruimtelijk als cultuurhistorisch, en bieden een goed houvast voor investeringen in landschapsontwikkeling. Binnen de algemene randvoorwaarden zijn er nog steeds mogelijkheden voor ontwikkeling van vooral de grondgebonden landbouw en recreatie, alsmede goed gelegen niet-grondgebonden land- en tuinbouw. De verwevenheid van functies, kenmerkend voor deze gebieden, wordt zo behouden en versterkt. Deze verwevenheid van functies maakt dat binnen deze gebieden niet altijd de hoogste kwaliteitseisen ten aanzien van bodem en water aan de orde (kunnen) zijn. Perspectief 5a: ‘Ontwikkelingsruimte voor landbouw en toerisme’. De inrichting van deze gebieden wordt in belangrijke mate bepaald door de landbouw met een van gebied tot gebied verschillende aard en dichtheid aan omgevingskwaliteiten. Binnen dit perspectief wordt ruimte geboden aan optimale ontwikkeling van land- en tuinbouw in al haar diversiteit. Nieuwe ontwikkelingen dienen plaats te vinden met respect voor de aanwezige kwaliteiten in het gebied. Ook verbreding van de plattelandseconomie is een belangrijk streven in de P5agebieden. Hierbij wordt tevens een bijdrage aan het behoud en de versterking van de natuur- en landschapskwaliteit verwacht. Mogelijkheden bestaan er voor de toeristische sector, voor verbrede landbouw en voor kleinschalige dienstverlenende bedrijven (onder andere in VAB’s (vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen)).
Woningbouw is in principe niet wenselijk binnen beide perspectieven. Echter, middels de Ruimte voor Ruimte regeling is realisatie van woningen in deze perspectieven mogelijk. Hierbij dienen de perspectieven wel zo veel mogelijk gerespecteerd te worden. Dit betekent dat rekening dient te worden gehouden met het veerkrachtig watersysteem ter plaatse en dat de woningbouw niet beperkend moet zijn voor bestaande agrarische bedrijven in de omgeving. Uit hoofdstuk 5 blijkt dat aan deze uitgangspunten wordt voldaan.
Hoofdstuk 2
9
2.2.1 POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg Op 24 juni 2005 is door Provinciale Staten van Limburg, door middel van het vaststellen van de ‘POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg’, het contourenbeleid ingevoerd. In het recentelijk vastgestelde POL2006 is bepaald dat reeds van kracht zijnde POL-herzieningen en aanvullingen ook onder dit nieuwe POL hun status behouden. Het contourenbeleid beoogd enerzijds het behoud en de realisering van landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch waardevolle gebieden en anderzijds het mogelijk maken van noodzakelijk geachte ontwikkelingen van platteland en stedelijke gebieden. Om dit te realiseren worden in geheel Limburg, met uitzondering van de op de POL-kaart binnen de grens Stedelijke Dynamiek gelegen gebieden, contouren rond de kernen geïntroduceerd. In Noord- en Midden-Limburg zijn de contouren verbaal aangegeven. Binnen de contouren moeten in principe alle “stedelijke functies” een plaats vinden. Bouwen buiten de contouren is slechts onder voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden vormen onderdeel van het contourenbeleid. In hoofdlijnen is het beleid dat voor de stedelijke functies als wonen en bedrijvigheid slechts buiten de contour gebouwd kan worden, wanneer dit een kwaliteitsverbetering ter plekke en een kwaliteitsverbetering in groter verband oplevert. Met dit laatste wordt een tegenprestatie bedoeld. Deze tegenprestatie bestaat uit een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, waarbij ingezet wordt op de realisering van de POG, de ‘Provinciale Ontwikkelingsruimte Groene waarden’ en in Noord- en Midden Limburg op de ‘Ruimte voor Ruimte’ regeling. In het kader van voorliggende ontwikkeling, die plaatsvindt in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling, geldt dat de tegenprestatie wordt geleverd door de deelname aan de Ruimte voor Ruimte regeling. Op dit moment gelden voor Noord- en Midden-Limburg uitsluitend verbale contouren. Deze zijn gebaseerd op de bebouwde komgrenzen en bestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen. Werkcontouren zijn vastgelegd in een atlas die is samengesteld door de provincie, in overleg met de gemeenten. Hieraan zijn echter geen rechten te ontlenen. Blijkens deze atlas is het plangebied gelegen buiten de contour. Gezien de realisatie van de kavels middels de Ruimte voor Ruimte regeling vormt de ligging buiten de contour in voorliggend geval geen belemmering. 2.2.2 Partiële streekplanherziening Noord- en Midden-Limburg 'Ruimte voor Ruimte' De Ruimte voor Ruimte regeling komt voort uit het rijksbeleid ‘Regeling Beëindiging Veehouderijtakken RBV’ (17 maart 2000). De regeling Ruimte voor Ruimte is een uitwerking om de doelen uit de RBV te effectueren.
10
Hoofdstuk 2
In het kader van de realisatie van compensatiewoningen uit de Ruimte voor Ruimte regeling is door Provinciale Staten op 27 oktober 2000, de Partiële Streekplanherziening Noord- en Midden-Limburg, ‘Ruimte voor Ruimte’ vastgesteld. De Streekplanherziening was noodzakelijk omdat het voormalige beleid niet voorzag in bouwlocaties voor compensatiewoningen. Ook deze herziening blijft, ondanks de vaststelling van het POL2006, van kracht. In de herziening wordt allereerst een toelichting gegeven op de inzet van de regeling. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de omstandigheden waarin Gedeputeerde Staten medewerking kunnen verlenen aan de Ruimte voor Ruimte regeling. Deze aspecten zijn: - Bouw van de compensatiewoning mag uitsluitend plaatsvinden in de directe nabijheid van een bebouwingsconcentratie en dient aan te sluiten op bestaande bebouwing; tevens dient de bouw bij voorkeur aan te sluiten op de bebouwde kom; - Zeker gesteld moet zijn dat de realisering van de compensatiewoning plaatsvindt in samenhang met de sloop van een zeker oppervlak agrarische bedrijfsbebouwing en inlevering van de milieurechten van de agrarische activiteit ter plaatse; - Zeker gesteld moet zijn dat op de plaats van de te slopen bedrijfsbebouwing de behaalde milieuwinst en de onstenig planologisch wordt geregeld; - Bij de bouw van de compensatiewoning dient gestreefd te worden naar een versterking van de cultuurhistorische en landschappelijke waardevolle patronen ter plaatse en wordt gestreefd naar een verbetering van de milieuhygiënische en waterhuishoudkundige situatie ter plaatse; - De compensatiewoning staat los van de provinciale woningbouwrichtcijfers voor zover het gaat om de door het ministerie van VROM ter beschikking gestelde extra woningen; - De agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande bedrijven in de nabijheid van de compensatiewoning mogen niet worden beknot; - De te slopen bedrijfsgebouwen dienen te bestaan uit alle tot de te staken bedrijfstak behorende gebouwen. Indien hierbij bedrijfsgebouwen zijn met een bijzondere monumentale of cultuurhistorische waarde kan hiervan worden afgeweken. Glastuinbouwkassen zijn in alle gevallen van de toepassing van de regeling uitgesloten; - Gedeputeerde Staten kunnen het beleidskader op onderdelen nader invullen en verduidelijken. In Limburg is de uitvoering van Ruimte voor Ruimte projecten (tot nu toe) onderverdeeld in een tweetal tranches. In de eerste tranche wordt de voorfinanciering voor agrariërs en de uitvoering gerealiseerd door de gemeente waarin het perceel en/ of het agrarisch bedrijf is gelegen. De compensatiewoningen in De Krouwel worden gerealiseerd in het kader van de tweede tranche. Ten behoeve van de ontwikkelingen in deze tweede tranche is een
Hoofdstuk 2
11
publiek-private samenwerking opgericht tussen de provincie Limburg en Rabo Vastgoed: ‘Ruimte voor Ruimte Limburg C.V.’. In het kader van de tweede tranche is allereerst, op basis van de geschatte deelname van agrariërs bepaald hoeveel compensatiewoningen ongeveer gerealiseerd kunnen worden. Hiertoe is een aantal aanvullende, richtcijfervrije woningbouwcontingenten beschikbaar gesteld (750 contingenten). Agrariërs die deelnemen aan de tweede tranche ontvangen hun compensatiegelden (voor sloop) van de Ruimte voor Ruimte Limburg C.V. Ruimte voor Ruimte Limburg C.V. ontvangt van de provincie, in ruil voor de sloop, een woningbouwcontingent. Vervolgens maakt de onderneming hiertoe geschikte gronden (die eveneens door Ruimte voor Ruimte Limburg C.V. worden aangekocht) op locaties, die voldoen aan de gestelde randvoorwaarden, bouwrijp en verkoopt deze aan derden. Met de opbrengsten van de verkoop wordt de te betalen sloopsubsidie aan de deelnemende agrariërs terugverdiend. Ruimte voor Ruimte Limburg C.V. fungeert in deze tweede tranche Ruimte voor Ruimte dan ook als een ‘grondbank’ tussen agrariërs en personen die geïnteresseerd zijn in woningbouw. Door deze aanpak is de noodzakelijke inbreng en het financiele risico van gemeenten sterk verminderd. De gemeenten zijn in de tweede tranche nog wel betrokken bij de inlevering van de milieuvergunning van de deelnemende agrariër en de nieuwe planologische regeling van het agrarisch perceel. De Ruimte voor Ruimte locatie De Krouwel voldoet aan de randvoorwaarden die gesteld worden. De locatie is gelegen aan de rand van de kern Sevenum, buiten de POG en EHS. Bij de ontwikkeling van de woningen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de omgevingskenmerken. Aangezien de ontwikkeling deel uit maakt van e Ruimte voor Ruimte, 2 tranche, wordt gegarandeerd dat er agrarische stallen gesloopt worden en dat derhalve ontstening plaatsvindt en een ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt bewerkstelligd. Uit hoofdstuk 5 blijkt voorts dat de aanwezige agrarische bedrijven in de omgeving niet in hun mogelijkheden worden beknot.
2.3 Gemeentelijk beleid Sevenum aan Zee? - Toekomstvisie 2005 – 2020 voor Sevenum, Kronenberg en Evertsoord (februari 2005) In de toekomstvisie heeft de gemeente Sevenum haar strategische doelen voor de lange en korte termijn vastgesteld, namelijk: het versterken van de locale plattelandseconomie; een kwaliteitsslag maken in het wonen; het verstevigen van de sociale banden tussen burgers. De lange termijnvisie voor Sevenum is een gemeente te zijn met een agreatieve plattelandseconomie op basis van verbindingen tussen landbouw, toerisme en natuur.
12
Hoofdstuk 2
De gemeente dient te beschikken over een veilig en hoogwaardig woonklimaat en een sterk sociaal klimaat waarin jong en oud uitgedaagd worden om bij te dragen aan de vitaliteit van de kernen en buurten. Sevenum dient een daadkrachtige gemeente te zijn die sterk in dienstverlening is en actief regie voert over de maatschappelijke ontwikkeling door partners te verbinden. Met betrekking tot woningbouw wordt als doel aangegeven dat Sevenum een integraal woningbouwbeleid dient te voeren dat rekening houdt met flankerende behoeften van doelgroepen, met betrokkenheid van bewoners, met ruimtelijke kwaliteit, met wonen in het buitengebied en met een actief grondbeleid. Dit kan als volgt gerealiseerd worden: Middels flankerend beleid worden de met het wonen verbonden behoeften van specifieke doelgroepen, in Sevenum, Kronenberg en Evertsoord ingevuld. Sevenum wil bewoners bij het ontwerpen en beheren van hun woonomgeving betrekken. De planning van nieuwbouwgebieden is gebaseerd op een evenwichtige planologische invulling van de kernen van Sevenum en Kronenberg, inclusief de kernranden, met een zwaar accent op ruimtelijke kwaliteit. De realisatie van de Ruimte voor Ruimte woningen aan de rand van Sevenum is een verdere concretisering van het beleid zoals vormgegeven in de Toekomstvisie. Tegelijkertijd met de Toekomstvisie heeft de gemeente Sevenum een Woonvisie opgesteld. De Woonvisie concentreert zich op de bouwopgave voor de gemeente Sevenum, zowel kwantitatief als kwalitatief en de daarbij behorende instrumenten. Woonvisie Sevenum (april 2005) In de Woonvisie Sevenum is de woonvisie voor de gemeente Sevenum weergegeven. Aangegeven wordt dat er voor doorstromers (zowel van binnen als buiten de gemeente) vraag is naar (half)vrijstaande woningen al dan niet door middel van zelfbouw. Tevens is vraag naar grote groene kavels aan de dorpsranden. Door middel van de realisatie van de Ruimte voor Ruimte woningen wordt voorzien in de vraag naar de bovengenoemde woningen. Woningmarktonderzoek Sevenum 2007 (december 2007) In het Woningmarktonderzoek voor de gemeente Sevenum is onderzocht wat de woningbehoefte is binnen de gemeente. Uit het onderzoek blijkt dat er potentiële overschotten in de gemeente zijn voor goedkope eengezinswoningen in de huur en huurappartementen. Tekorten dreigen voor nultredenwoningen en duurdere (half)vrijstaande koopwoningen (vanaf 200.000 euro).
Hoofdstuk 2
13
De realisatie van de ruime Ruimte voor Ruimte woningen sluit, zo blijkt uit het woningmarktonderzoek, goed aan bij de Sevenumse vraag.
14
Hoofdstuk 2
3.
HUIDIGE SITUATIE
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het plangebied. Hierbij worden de kenmerken van het plangebied beschreven en er wordt stilgestaan bij de geldende bestemmingsregeling voor het plangebied.
3.1 Gebiedsbeschrijving Het plangebied is gelegen ten zuiden van Sevenum aangrenzend aan bestaande woonbebouwing. Het plangebied is thans onbebouwd en voornamelijk agrarisch in gebruik (als akker). Daarnaast bestaat een klein deel uit grasland en ruigte.
Afbeelding 4. Luchtfoto plangebied
Ten noordoosten van het plangebied is de kern Sevenum gelegen. Het plangebied grenst aan een gerealiseerde inbreidingslocatie op de voormalige sportvelden (Van Vlattenstraat en omgeving). Ten zuidwesten van het plangebied, aan de Klassenweg, is lintbebouwing en agrarische bedrijvigheid aanwezig.
Hoofdstuk 3
15
3.2 Huidige bestemmingsplan Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1998’, vastgesteld door de gemeenteraad van Sevenum d.d. 23 maart 1998. De gronden binnen het plangebied hebben de bestemming “Agrarisch gebied A” en op enkele plaatsen de medebestemming “Landschapselement”. Agrarisch gebied Het grootste deel van de gronden binnen het plangebied is bestemd als “Agrarisch gebied A”. Deze gronden zijn bestemd voor een duurzame bedrijfsuitoefening. Woondoeleinden zijn enkel toegestaan indien op de plankaart nader aangeduid. Aangezien geen nadere aanduiding op de plankaart aanwezig is voor de realisatie van de 39 Ruimte-voor-Ruimte woningen, is het woningbouwplan niet binnen de geldende bestemming te realiseren. Landschapselementen De gronden aangeduid als ‘Landschapselement’ zijn mede bestemd voor de instandhouding en herstel van de ecologische en cultuurhistorische waarden. Binnen deze bestemming is de realisatie van woningen niet toegelaten.
Afbeelding 7. Uitsnede bestemmingsplan ‘Buitengebied 1998’
16
Hoofdstuk 3
4.
PLANBESCHRIJVING
Voor ontwikkeling van De Krouwel is een stedenbouwkundige visie vastgesteld. De visie vormt de basis voor de bestemmingsplanregeling.
4.1 Stedenbouwkundige visie ‘De Krouwel’ ligt aan de noordoostrand van Sevenum. Deze uitbreiding, 39 wonin2 2 2 gen op ruime kavels (gemiddeld 1000 m , tussen de 800 m en 1200 m ) van Sevenum wordt gekenmerkt door een landelijke karakter. Bij raadsbesluit d.d. 18 juni 2007 is aangegeven dat de Ruimte voor Ruimte woningen welstandsvrij gerealiseerd kunnen worden.
Afbeelding 8. Verkaveling
De verkaveling is geïnspireerd op de karakteristiek van het landelijk gebied in de directe omgeving en op de locatie zelf. Het landelijk gebied in de omgeving van De Krouwel kenmerkt zich door een relatieve openheid; het bestaat uit een afwisseling van open landbouwkavels met boerderijen; de ene keer kun je ver het land inkijken, de andere keer wordt je blik begrensd door opgaand groen.
Hoofdstuk 4
17
De verkaveling houdt rekening met de specifieke kenmerken van de omgeving en met eigenschappen van de locatie zelf. Het bestaand groen heeft als uitgangspunt gediend voor het ontwerp. Langs de bestaande houtwallen komt de ontsluiting van de verschillende kavels te liggen. Als vanouds concentreert de bebouwing zich aan de weg en kent de wegenstructuur subtiele verspringingen die gevolgd worden door de kavels. Zo ontstaat een verkaveling die als een vanzelfsprekendheid in het landschap ligt. Het profiel van de weg sluit aan op het profiel van de Klassenweg. Het wordt een landelijke asfaltweggetje met groene bermen en met aan één zijde een greppel. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Afbeelding 9. Openheid
Afbeelding 10. Inrichting open ruimtes
In het plan is gezocht naar een maximale ervaring van openheid, ruimtelijkheid. Het openbaar groen is zoveel mogelijk geconcentreerd met daarbij een maximum aan doorzicht, zowel binnen het plangebied als buiten het plangebied. Deze openbare gebieden zijn ontworpen als open groene ruimtes. Het zijn weides met bomen in verschillende dichtheden met verschillende mogelijkheden tot gebruik, van paardenwei tot boomgaard. Het openbaar groen is voor één ieder toegankelijk middels paadjes en klaphekken. Een aantal van de weides zijn door hun lage ligging geschikt voor waterberging en zullen ook als zodanig ingezet worden. De Krouwel wordt door deze open groene ruimtes landschappelijk verankerd in haar omgeving.
18
Hoofdstuk 4
Afbeelding 12. Positionering van de woningen
Ook de positionering van de woningen benadrukt het landelijk karakter van De Krouwel. De relatief grote afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, de verspringende rooilijn en de variabele oriëntatie maken het tot een landelijke verkaveling. De bebouwing sluit ook in massa aan bij de omgeving; maximaal twee lagen met eventueel een kap. Deze vrije, ruime en open opzet geeft De Krouwel haar landelijk karakter.
Afbeelding 13. Erfafscheidingen
De woningen in de Krouwel wordt welstandsvrij gerealiseerd. De beeldkwaliteit wordt dus in hoge mate vrijgelaten. Om de beeldkwaliteit die aansluit bij het landelijk gebied te waarborgen is het van belang dat er extra aandacht wordt besteed aan de erfafscheidingen. De inrichting van erfafscheidingen die grenzen aan het
Hoofdstuk 4
19
openbaar gebied of landelijk gebied dient te passen bij de omgeving, zoals aangegeven in onderstaande tekening.
4.2 Bestemmingsplanwijziging Door middel van het onderhavige bestemmingsplan worden de bestaande bestemmingen vervangen door bestemmingen die zijn toegespitst op de stedenbouwkundige uitgangspunten en de nieuwe ontwikkeling. Dit betekent dat een nieuwe woonbestemming, groenbestemming, waterbestemming en verkeersbestemming opgenomen is. Voor een toelichting op deze bestemmingen wordt verwezen naar hoofdstuk 6. De meeste bouwkavels worden direct bestemd. Als gevolg van de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf aan de Klassenweg, vallen vier toekomstige woningen binnen de milieuzone van dit bedrijf. Deze woningen kunnen pas gerealiseerd worden indien de milieuzone is vervallen of verkleind. Dientengevolge zijn deze bouwkavels niet rechtstreeks bestemd maar door middel van een wijzigingsbevoegdheid.
20
Hoofdstuk 4
5.
ONDERZOEK
5.1 Milieu-aspecten 5.1.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit Door Econsultancy bv is d.d. 14 februari 2008 (aanvulling) in het kader van de bestemmingsplanwijziging een bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd. De resultaten zijn als volgt:
de bovengrond is plaatselijk matig puinhoudend. Verder is de bovengrond plaatselijk zwak baksteenhoudend en zwak plastichoudend. Voor het overige zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten; de bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK. Het PAK-gehalte voldoet aan de bodemgebruikswaarde voor bodemgebruiksvorm I (wonen en intensief gebruikt groen), die door de provincie Limburg wordt gehanteerd. in de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd; het grondwater is plaatselijk sterk verontreinigd met zink en plaatselijk licht verontreinigd met arseen, cadmium, chroom, nikkel, zink, xylenen en/of tetrachlooretheen. Zowel de sterke zinkverontreiniging als de overige lichte metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Voor de lichte verontreinigingen met tetrachlooretheen en xylenen heeft Econsultancy bv vooralsnog geen verklaring. Over de tetrachlooretheen en xylenenverontreinigingen wordt het volgende opgemerkt: in een peilbuis is tetrachlooretheen aangetoond in een gehalte van 0,16 µg/l (S= 0,01 µg/l en I=40,0 µg/l). Het betreft hier een zeer lichte verontreiniging. De bron van de verontreiniging is onbekend. Er zijn in de directe omgeving van de onderzoekslocatie geen potentiële bronnen achterhaald kunnen worden. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet worden uitgesloten dat het aangetoonde gehalte aan tetrachlooretheen een deel van een grotere pluim betreft. Echter gelet op de plaatsing van de peilbuis (benedenstrooms), het feit dat bovenstrooms van deze peilbuis (op de onderzoekslocatie) geen verhoogde gehalten aan tetrachlooretheen zijn aangetroffen en er ook geen (bovenstroomse) bron aanwijsbaar is, kan worden aangenomen dat er op de onderzoekslocatie geen hogere gehalten aan tetrachlooretheen voorkomen; de aangetoonde gehalten aan xylenen betreffen gehalten van 0,50 µg/l, 0,55 µg/l en 0,78 µg/l (S= 0,2 µg/l en I= 70,0 µg/l). Ook hier betreft het zeer lichte
Hoofdstuk 5
21
verontreinigingen. De bron van de verontreinigingen is onbekend. Er zijn in de directe omgeving van de onderzoekslocatie geen potentiële bronnen achterhaald kunnen worden. Gelet op de plaatsing van de verontreinigde peilbuizen over de onderzoekslocatie, waarbij zowel boven- als benedenstrooms op de locatie geen verhoogde gehalten aan xylenen zijn aangetroffen en er ook geen bron aanwijsbaar is, kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een pluim en dat er geen reden bestaat om aan te nemen dat er op de onderzoekslocatie hogere gehalten aan xylenen zouden voorkomen. De aangetoonde gehalten aan tetrachlooretheen en xylenen zijn dermate laag dat er, hoewel het geen schoon grondwater betreft, geen sprake is van enig risico voor mens en/of milieu. Gelet op de mate van verontreiniging is uitdamping in noemenswaardige/meetbare concentraties uitgesloten. Tevens is er geen sprake van dat de in het onderhavige onderzoek aangetoonde gehalten aan tetrachlooretheen en xylenen zullen leiden tot een noemenswaardige verontreiniging op het terrein benedenstrooms van de onderzoekslocatie. Op basis van het bovenstaande, de kennis en ervaring van Econsultancy en mede gelet op het feit dat het grondwater niet binnen 1 m-mv (contactzone) bevindt, wordt door Econsultancy gesteld dat het in het kader van de herinrichting van het terrein (Beleidskader Bodem 2005, § 7.4) niet noodzakelijk is om gebruiksbeperkingen op te leggen als gevolg van de lichte verontreinigingen met xylenen en tetrachlooretheen in het grondwater. Geconcludeerd wordt dat op basis van de aard en mate van de verontreinigingen en gelet op het regionale karakter van de metaalverontreinigingen in het grondwater, er geen reden voor nader onderzoek bestaat en derhalve er geen milieuhygienische belemmeringen zijn voor de voorgestane bestemmingswijziging ten behoeve van de realisatie van de Ruimte-voor-Ruimte woningen. 5.1.2 Geluid Op grond van de Wet geluidhinder hebben in principe alle wegen een geluidszone. Dit is niet het geval indien: • het gaat om woonerven en • om wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Het onderzoeksgebied wordt bepaald door het plangebied welke gesitueerd is in de wettelijke geluidszone van het volgende wegvak: Wegvak
Ligging
Klassenweg
Buiten de bebouwde kom
22
Aantal
Wettelijke geluidszone
rijstroken
vanuit de wegrand
2
250 m1
Hoofdstuk 5
Een gedeelte van de Klassenweg heeft een 30 km-regime en heeft derhalve geen wettelijke onderzoekszone. Dit betekent niet dat geluid bij 30 km/u wegen helemaal geen rol kan spelen. Het ontslaat de gemeenten namelijk niet de geluidbelasting in het kader van de goede ruimtelijke ordening in de belangenafweging te betrekken. Vandaar dat de gehele Klassenweg (zowel 30 als het 80 km/uur-gedeelte) meegenomen in het onderhavig onderzoek. Uit een akoestisch onderzoek, uitgevoerd door BRO d.d. 30 mei 2008, is naar voren gekomen dat voor 4 woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting bedraagt maximaal 60 dB vanwege de geluidsbelasting van de Klassenweg. Maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied zijn onvoldoende toepasbaar zijn en niet wenselijk vanwege financiële en/of stedenbouwkundige redenen. Derhalve resteren maatregelen bij de ontvanger en zal dan ook een hogere grenswaarde moeten worden vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Sevenum. Er dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld vanwege de geluidsbelasting van de Klassenweg tot maximaal 60 dB.
5.1.3 Bedrijvigheid In de omgeving van het plangebied zijn een aantal agrarische bedrijven gelegen. De milieu-invloed van deze bedrijven reikt echter, op basis van de (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten (april 2007), niet tot over het plangebied. De geprojecteerde woonfunctie heeft geen milieuzone ten opzichte van milieugevoelige functies. Op basis van het voorgaande zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane woningbouw. Met betrekking tot de aanwezigheid van Maatschap Raedts aan de Klassenweg 31 (een vollegronds akkerbouwbedrijf), wordt opgemerkt dat uit nader (akoestisch) onderzoek zal blijken of er een belemmering voor de woningen c.q. het bestaande bedrijf aanwezig is. Dit onderzoek is uitgevoerd door HMB. Uit door HMB uitgevoerd onderzoek (d.d. 3, 16 en 28 juli 2009) blijkt dat Maatschap Raedts niet aan de geluidnormen uit het Besluit landbouw voldoet ten opzichte van de bestaande woningen. Echter, de realisatie van de woningen in De Krouwel leidt tot een verdere beperking van de bedrijfsvoering. Als gevolg van de bovenstaande uitkomsten is de verkaveling op onderdelen aangepast waardoor er geen nieuwe woningen binnen 50 meter van het bouwblok gele-
Hoofdstuk 5
23
gen zijn en het maatschap hiermee niet verder beperkt wordt. Dit betekent enerzijds dat een aantal bouwvlakken enigszins zijn verschoven, anderzijds zullen een aantal woningen (viert stuks) niet rechtstreeks mogelijk worden gemaakt maar met een wijzigingsbevoegdheid. Dit betekent dat deze woningen pas gerealiseerd kunnen worden als er geen geluidscirkel meer over de woningen gelegen zijn en een oplossing voor de gestelde problematiek is gevonden.
5.1.4 Luchtkwaliteit Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 mi3 crogram/m voor zowel fijn stof en NO2. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft: a. aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM (artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM); b. op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 1% of 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om
24
Hoofdstuk 5
alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling NIBM genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is. Voor woningen en kantoren gelden de volgende getalsmatige grenzen: minimaal 1 ontsluitingsweg
minimaal 2 ontsluitingswegen
3%-norm
3%-norm
Woningen (maximaal)
1500
3000
Kantoren (maximaal)
66.667 m bvo
2
2
200.000 m bvo
De onderhavige ontwikkeling behelst de realisatie van 39 woningen. Hiermee blijft het project ruimschoots onder de 3%-norm en is het project NIBM. BRO heeft d.d. 24 oktober 2007 onder de vigeur van het Besluit luchtkwaliteit 2005 een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit ten behoeve van de realisatie van de 39 Ruimte-voor-Ruimte woningen. Uit de berekeningen is gebleken dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden van de onderzochte stoffen in het jaar 2007, 2010 en 2017 zijn te verwachten. Er zijn eveneens geen verschillen geconstateerd tussen de situatie waarbij het initiatief niet is meegenomen en de berekening waarbij het initiatief wel is meegenomen. Geconcludeerd kan worden dat het voorgestane initiatief dusdanig van aard en omvang is, dat er slechts een marginale toename van verkeer op de onderzochte wegvakken zal plaatsvinden. Deze marginale toename heeft niet tot gevolg dat de grenswaarden van de onderzochte stoffen overschreden worden.
Hoofdstuk 5
25
5.2 Externe Veiligheid Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtin1 gen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, -6 spoorlijn etc.), waarbij de 10 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in het grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants. 1
Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi.
26
Hoofdstuk 5
Plangebied De ontwikkeling van woningen is een (beperkt) kwetsbaar object en moet getoetst worden aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens de risicokaart van de Provincie Limburg zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gelegen. In de directe omgeving van het plangebied loopt geen spoorlijn, rivier of buisleiding. De N556 ligt op een afstand van circa 400 meter van het plangebied en de A67 op meer dan 1 km. Conform de Circulairenormering vervoer van gevaarlijke stoffen moet bij ontwikkelingen binnen 200 meter van een weg het groepsrisico beschouwd worden. De ontwikkeling van de woningen vindt plaats op dus danig grote afstand van de N556 en de A67 dat dit geen verandering (af- of toename) van het groepsrisico tot gevolg zal hebben voor de N556 en de A67. De woningen liggen niet binnen een plaatsgebonden risicocontour en een invloedsgebied van een bedrijf of transportroute van gevaarlijke stoffen (via de weg, spoor, water of buisleiding). Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van deze woningbouwlocatie.
5.3 Natuur en landschap Uit de POL-kaart “POL-herziening op onderdelen EHS” en de Groene Waardekaart uit het POL2006 blijkt dat in het plangebied geen bijzondere natuurlijke en landschappelijke waarden voorkomen. Ten oosten van het plangebied is de Groote Molenbeek gelegen. Deze beek heeft blijkens het POL een specifiek ecologische functie. In de beken die aangeduid worden met ‘specifiek ecologische functie’ wordt gestreefd naar het hoogste niveau van ecologische kwaliteiten en processen, zoals meandering, vismigratie en natuurlijk oeverbeheer. De beek ligt echter op een dusdanige afstand dat de planontwikkeling hier geen invloed op heeft.
5.4 Flora en Fauna Door BRO is een verkennend flora en faunaonderzoek uitgevoerd (5 februari 2008). In dit verkennend onderzoek (quickscan) is de waarde van het plangebied bepaald voor beschermde soorten binnen de Flora- en faunawet. Er is een risico inschatting gemaakt of beschermde soorten voor zouden kunnen komen in het plangebied en er is aangegeven of vervolgonderzoek nodig is om de aanwezigheid van beschermde soorten vast te stellen. Het verkennende veldbezoek is uitgevoerd op vrijdag 31
Hoofdstuk 5
27
augustus 2007, een aanvullend veldbezoek op 22 januari 2008. Voor het bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens van het Natuurloket en provincie Limburg. Ter aanvulling is gebruik gemaakt van algemene verspreidingsatlassen. Geconcludeerd wordt dat voor steenuil, torenvalk en grote bonte specht aanvullend onderzoek nodig is. Dit aanvullend onderzoek is vervolgens door Faunaconsult d.d. 24 juni 2008 uitgevoerd. Geconcludeerd wordt voor de steenuil dat het grootste deel van het plangebied ongeschikt is voor vogels om voedsel te vinden. Een klein deel van het plangebied bestaat uit grasland en ruigte, waar Galloways grazen. Dit deel van het plangebied is zeer waarschijnlijk onderdeel van het foerageergebied van de steenuil. Dit betekent dat compensatie voor het te vernietigen leefgebied noodzakelijk is en ontheffing op artikel 11 van de Flora en faunawet nodig is. Voor de grote bonte specht en de torenvalk worden op basis van het aanvullend onderzoek geen negatieve effecten verwacht. De torenvalk is niet in het plangebied waargenomen en de grote bonte specht heeft ook na realisatie van het woningbouwplan voldoende voedselmogelijkheden. In het plangebied zullen diverse vogelsoorten broeden in de houtsingels en de ruigte van het grasland. Verblijfplaatsen van vogels in de vorm van nesten in bomen en struiken en grondnesten zijn gedurende het broedseizoen aangemerkt als vaste rusten verblijfplaats. Voor schadelijke werkzaamheden in het broedseizoen wordt geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen loopt van half maart tot en met half juli. Ook buiten het broedseizoen kunnen vogels broeden en moet voorkomen worden dat broedende vogels verstoord worden. Wat betreft gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van ruimtelijk plan ‘De Krouwel’. Het plangebied ligt niet binnen de EHS en ook niet binnen de POG. Voor alle soorten planten en dieren dient de Zorgplicht in acht genomen te worden, of ze beschermd zijn of niet (artikel 2 Flora- en faunawet). Dit houdt in dat schade aan flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. Handelingen die niet direct verband houden met het oorspronkelijke (ruimtelijk) plan en die nadelig zijn voor flora en fauna moeten achterwege blijven. Ten behoeve van het foerageergebied van de steenuil is een compensatieplan opgesteld. Dit compensatieplan is inmiddels goedgekeurd door LNV. De compensatiegronden zijn in het onderhavige bestemmingsplan direct als ‘natuur’ bestemd. Hiermee wordt een maximale planologisch-juridische bescherming geboden.
28
Hoofdstuk 5
5.5 Archeologie ADC ArcheoProjecten heeft in oktober 2007 een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied De Krouwel. ADC ArcheoProjecten adviseert om, indien de bodem in het zuidoosten van het plangebied zal worden verstoord, daar een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P), teneinde gaafheid, omvang, datering en conservering van archeologische resten te onderzoeken. Indien er op de dekzandrug nederzettingssporen worden aangetroffen moet er rekening worden gehouden met het voorkomen van archeologische (punt)vondsten in het aangrenzende beekdal. Omdat het voor het westelijke deel van het plangebied niet geheel duidelijk is of de bodem hier door menselijk handelen verstoord is of dat het natuurlijke afzettingen betreft, wordt geadviseerd om in de westelijke helft van het plangebied ook twee proefsleuven haaks op de beekdalglooiing (in noordwestzuidoostelijke richting) aan te leggen. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door het bevoegd gezag goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Dit Programma van Eisen is opgesteld en goedgekeurd (zie separate bijlage). De archeologische werkzaamheden in de vorm van proefsleuven zijn inmiddels in uitvoering. Ten behoeve van de archeologische bescherming is een dubbelbestemming opgenomen voor het plangebied. Grondwerkzaamheden kunnen pas plaatsvinden, nadat het archeologisch onderzoek is afgerond. Het is niet uit te sluiten dat buiten de vindplaats toch nog archeologische resten voorkomen. Daarom verdient het aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag, zoals aangegeven in de Monumentenwet 1988 en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg.
5.6 Waterhuishouding In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in voorliggend plan rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem. Beschrijving van waterrelevant beleid In de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde
Hoofdstuk 5
29
en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik gegarandeerd blijft. Voor wat betreft het buitengebied stelt NW4 dat met name aspecten als verdroging en beperking van emissies van bestrijdingsmiddelen van belang zijn. Waterkwaliteit staat hier dus voorop. Op provinciaal niveau kent de provincie Limburg ook als uitgangspunten dat verdroging zo veel mogelijk tegengegaan dient te worden en dat waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Tevens sluit de Provincie aan bij het beleid van de NW4 om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied. Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies afgestemd te worden. Naast deze ecologische functies dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties. Kenmerken van het watersysteem Door Janssen de Jong is ten behoeve van de onderhavige waterparagraaf een onderbouwing opgesteld (d.d. 27 juni 2008). Hierin zijn de kenmerken van het watersysteem onderzocht en is aangegeven op welke wijze de afkoppeling van het hemelwater plaatsvindt. Zie hiervoor de separate bijlage. Grondwater en bodem Uit het door Econsultancy uitgevoerde bodem- en infiltratieonderzoek blijkt dat de bovengrond van het plangebied bestaat uit zwak tot matig siltig, uiterst fijn tot matig fijn zand. De ondergrond bestaat plaatselijk uit zwak tot sterk zandig leem. Op diverse plaatsen in het plangebied bevindt zich het grondwater erg ondiep. Voor de kavels 8 t/m 12 geldt een Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van 40 cm beneden maaiveld. Voor de rest van het plangebied geldt een GHG van 80 centimeter beneden maaiveld. Oppervlaktewater In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich de Grote Molenbeek. Vanuit deze beek vindt inundatie plaats. Ten aanzien van inundatie heeft het waterschap aangegeven dat de Grote Molenbeek via de Oossen 1x per 100 jaar, 2x de maatgevende afvoer heeft. Dit betekent dat het peil zal stijgen tot 25.65+. Het bouwpeil zal
30
Hoofdstuk 5
hierboven moeten liggen. Aangezien alle bouwpeilen op minimaal 1 meter boven dit peil liggen, zijn hier geen problemen te verwachten. Ecosystemen In het plangebied liggen geen droge of natte ecosystemen. Afval- en hemelwater De afvoer van huishoudelijk afvalwater zal plaatsvinden door een aan te leggen dwa-riool. Dit riool is gesitueerd onder de rijweg en zal aangesloten op het gemeentelijk riool. Het riool wordt onder vrij verval naar het laagste punt in het plangebied gebracht en vervolgens door middel van een persriool weggepompt naar de Van Vlattenstraat. Het hemelwater binnen de openbare ruimte (wegen, inritten) zal bovengronds afgevoerd worden nar de sloten in de berm. Het hemelwater van de daken en aanwezige verhardingen op de kavels wordt bovengronds afgevoerd naar de berm en via de berm en rijweg naar de sloten afgevoerd. Alle sloten wateren af naar een centraal gelegen buffer. Deze buffer krijgt een dynamisch karakter. Er mag vanuit deze buffer 1 l/s/ha afgevoerd worden naar de waterschapssloot de Oossen, die in verbinding staat met de Grote Molenbeek. Er dient voor zowel het openbaar gebied als op de kavels uitgegaan te worden, bij 3 een bui van T=10, van een bergingscapaciteit van 611 m . Deze capaciteit wordt in 2. de centrale buffer gerealiseerd, wat betekent dat een oppervlakte van circa 1430 m wordt gebruikt. Hierbij is rekening gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem, zoals berekend door Econsultancy. Bij een extreme situatie (T=100) is er voldoende capaciteit om het water te bergen. Er zal dan geen water op straat komen. Overleg waterbeheerder De waterparagraaf is in het kader van de watertoets voor een pré-advies voorgelegd aan het Waterschap Peel en Maasvallei. Het waterschap is in de voorbereidende fase intensief betrokken bij de planvorming. Conclusie Er bestaan, mede door de te nemen maatregelen, geen knelpunten tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer.
5.7 Hoogwaterproblematiek De overstromingen van de Maas in december 1993 en januari 1995 hebben duidelijk gemaakt dat de Maas niet altijd binnen het winterbed blijft zoals dit in de Rivieren-
Hoofdstuk 5
31
wet 1916 is vastgelegd. Bij (nieuwbouw)plannen langs de Maas dient daarom rekening gehouden te worden met hoge waterstanden. Op 19 september 1997 werd de circulaire “Bouwen langs de Maas” vastgesteld door Provinciale Staten als provinciaal ruimtelijk beleid. Hierin werd vastgelegd hoe de ministeriële beleidslijn “Ruimte voor de rivier” (Staatscourant 12 mei 1997) in Limburg zijn doorwerking diende te krijgen, waarbij de bescherming van een deugdelijke stroomvoering en waterberging voorop stonden. Middels deze circulaire werd tevens invulling gegeven aan de afspraken die naar aanleiding van de beleidslijn “Ruimte voor de rivier” tussen Rijk, provincie en gemeente waren gemaakt. Mede op basis van de resultaten van een in 2005 verrichte evaluatie en ervaringen in de praktijk is besloten om de beleidslijn “Ruimte voor de rivier” te herzien. De herziening van de beleidslijn draagt, mede als gevolg van de uitbreiding van het toepassingsgebied en de wens om verwarring met de PKB “Ruimte voor de Rivier” te voorkomen, de naam “Beleidslijn grote rivieren”. Het plangebied De Krouwel is noch gelegen in het stroomvoerend, noch in het waterbergend regime van de Maas, waardoor de beleidslijn Grote Rivieren geen consequenties heeft voor het onderhavige plangebied.
5.8 Beschermde en beeldbepalende panden Er liggen in het plangebied geen monumentale of beeldbepalende panden, welke in het bestemmingsplan een beschermde regeling behoeven.
5.9 Duurzaamheid Met betrekking tot het aspect duurzaamheid worden in de exploitatieovereenkomst tussen de gemeente Sevenum en Ruimte voor Ruimte Limburg afspraken gemaakt.
5.10 Infrastructuur en leidingen In het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan geen kabels en leidingen gelegen welke een juridisch-planologische bescherming behoeven.
32
Hoofdstuk 5
5.11 Verkeer en parkeren De woningen zullen voorzien worden van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerkencijfers uit het ASVV 2004. De parkeernorm is opgenomen in de bestemmingsplanvoorschriften. De te verwachten verkeersintensiteit in de Krouwel is maximaal 312 (39*8) verkeersbewegingen. De wegstructuur en -breedte zal dusdanig zijn dat de verwachte intensiteit goed verwerkt kan worden. De ontsluiting van de Krouwel vindt plaats via de Klassenweg. Uit een studie van DHV (maart 2006) komt naar voren dat de Klassenweg, zeker na de reeds uitgevoerde reconstructie, over voldoende capaciteit beschikt om het verkeer van en naar de Krouwel te verwerken.
5.12 Economische uitvoerbaarheid Voor de economische uitvoerbaarheid en de wijze van kostenverhaal in het kader van de Grondexploitatiwet wordt verwezen naar de separate bijlage.
Hoofdstuk 5
33
34
Hoofdstuk 5
6. JURIDISCHE VORMGEVING
6.1 Planstukken Dit bestemmingsplan “De Krouwel” is vervat in de verbeelding, regels en toelichting.
6.2 Toelichting op de verbeelding De verbeelding (plankaart) is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000.
6.3 Toelichting op de planregels Bij het opstellen van de planregels werd uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008). De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten: Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 3:
Hoofdstuk 4:
Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten; Bestemmingsregels. Hiermee worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld; Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene ontheffingsregels; Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven. 6.3.1 Inleidende regels Begrippen (art. 1) In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen zijn standaard voorgeschreven in de SVBP 2008.
Hoofdstuk 6
35
Wijze van meten (art. 2) Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2008. 6.3.2 Bestemmingsregels Bestemmingen De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd: 1. Bestemmingsomschrijving 2. Bouwregels 3. Nadere eisen 4. Ontheffing van de bouwregels 5. Specifieke gebruiksregels 6. Ontheffing van de gebruiksregels 7. Aanlegvergunning 8. Sloopvergunning 9. Wijzigingsbevoegdheid 10. Specifieke procedureregels Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voorzover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een bouwvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. Op de verbeelding worden bebouwingsgrenzen opgenomen die samen een bebouwingsvlak vormen. Op een aantal plaatsen valt de bebouwingsgrens samen met de bestemmingsgrens. In dat geval dient de bestemmingsgrens tevens als bebouwingsgrens te worden gezien. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Artikel 3 Groen Binnen deze bestemming zijn groendoeleinden toegestaan. Het gaat hierbij om bermen, beplanting, groenvoorzieningen met bijbehorende paden. Daarnaast is
36
Hoofdstuk 6
binnen deze bestemming ook water (zoals waterlopen en waterpartijen) toegestaan. Op de gronden mogen, behoudens ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut, geen gebouwen worden opgericht. Artikel 4 Natuur Binnen deze bestemming zijn de compensatiegronden voor de steenuil geregeld. Bebouwing is niet toegestaan binnen deze bestemming. Artikel 5 Verkeer Binnen deze bestemming zijn verkeersvoorzieningen (zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen) toegestaan. Daarnaast zijn ook groen- en infiltratievoorzieningen en water toegestaan binnen deze bestemming. Gebouwen mogen enkel ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd. Artikel 6 Water Binnen deze bestemming zijn waterhuishoudkundige voorzieningen (waaronder waterberging), waterlopen en -partijen en infiltratievoorzieningen toegestaan. Daarnaast zijn ook groenvoorzieningen en kruisingen/overbruggingen mogelijk. Op de gronden mogelijk geen gebouwen worden gebouwd. Artikel 7 Wonen De toekomstige Ruimte voor Ruimte woningen worden binnen deze bestemming mogelijk gemaakt. Er mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden opgericht. Op beperkte schaal zijn aan-huis-gebonden beroepen mogelijk. Aan-huis-gebonden bedrijvigheid is door middel van een ontheffing mogelijk. De maximale maten van de bebouwing staan op de verbeelding aangegeven. De bouwvlakken die binnen het invloedsgebied van het agrarisch bedrijf aan de Klassenweg gelegen zijn, kunnen niet direct bestemd worden, maar vallen onder een wijzigingsbevoegdheid. Realisatie van de woningen is verbonden aan een aantal voorwaarden. Zo dient de milieuzone van het agrarisch bedrijf niet meer over het wijzigingsgebied te vallen en zullen de bouwvlakken conform de verkaveling gerealiseerd moeten worden. Hiertoe is een bijlage bij de regels gevoegd. Voor het overige dient aangesloten te worden bij de woonbestemming zoals deze ook voor de andere woningen van toepassing is. Artikel 8 Waarde - Archeologie Ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden in het plangebied geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Bouw- en grondwerkzaamheden zijn pas mogelijk na uitvoering van archeologisch onderzoek én, indien vondsten zijn aangetroffen, de archeologische waarden zijn veilig gesteld.
Hoofdstuk 6
37
6.3.3 Algemene regels In artikel 9, de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond dien eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een bouwvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 10 zijn de Algemene bouwregels opgenomen. Hierin is een bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen en is de aanvullende werking van de Bouwverordening uitgesloten. In artikel 11 en 12 van de algemene regels zijn algemene ontheffings- en wijzigingsregels opgenomen. Deze verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn. In artikel 13 zijn de algemene procedureregels aangegeven. 6.3.4 Overgangs- en slotregels In de bepaling overgangsrecht (artikel 14) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (artikel 15) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
38
Hoofdstuk 6
7.
OVERLEG
Voordat het plan in procedure wordt gebracht, wordt een inspraakprocedure doorlopen en wordt het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden. De resultaten van de inspraak en het overleg worden in de toelichting opgenomen.
7.1 Inspraak Het voorliggende bestemmingsplan heeft met ingang van 10 oktober 2008, gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen in het kader van de inspraak. Tevens heeft op 29 oktober 2008 een inspraakavond plaatsgevonden. Schriftelijke reacties konden gedurende de bovengenoemde termijn ingediend worden. Er zijn 4 inspraakreacties ontvangen:
Mevr. I. Janssen, brief d.d. 19 november 2008; Vogelwerkgroep ’t Hökske Sevenum en Stichting Groengroep Sevenum, 4 november 2008; Stichting Achmea rechtsbijstand, namens de heer L.J.J. Hesen, 17 november 2008; Arvalis Adviseurs, namens maatschap Raedts, 14 november 2008.
Navolgend wordt de inhoud van de reacties kort samengevat, waarna het standpunt van het college wordt aangegeven. Mevrouw I. Janssen Reactie mevrouw Janssen Het achterste deel van de woonkavel valt buiten het bestemmingsplan ‘De Krouwel’, maar ook buiten het nieuwe Buitengebiedplan. Verzocht wordt aan het genoemde deel een woonbestemming toe te kennen. Standpunt college Het ontstaan van ‘witte vlekken’ dient voorkomen te worden. Dientengevolge zal het genoemde deel van het perceel bij het bestemmingsplan ‘De Krouwel’ worden getrokken. Het bestemmingsplan wordt aangepast conform het verzoek van mevrouw Janssen. Reactie mevrouw Janssen
Hoofdstuk 7
39
De calamiteitenontsluiting komt door de nieuwe groenvoorziening zeer dicht bij het woonperceel te liggen. Het ligt meer in de lijn der verwachtingen dat de calamiteitenontsluiting verder van het woonhuis wordt gesitueerd en tevens wordt ingericht als semi-verhard wandelpad. Door de realisering van de ontsluiting door een deel van de groenvoorziening komt een gedeelte van de speeltuin te vervallen, dit wordt niet gecompenseerd door het aanleggen van een nieuwe groenvoorziening/speeltuin. Standpunt college De calamiteitenontsluiting wordt inderdaad door middel van halfverharding of een vergelijkbare verharding vormgegeven. Dit kan overigens niet in het bestemmingsplan geregeld worden, maar wordt in de civieltechnische uitwerking nader ingevuld. Door de ligging van de calamiteitenroute, wordt de speeltuin zoveel mogelijk ontzien. Er wordt nog onderzocht of er mogelijkheden zijn ter compensatie van de speeltuin. Het aanwezige groen waar de calamiteitenontsluiting doorheen loopt, heeft zowel natuurlijk als landschappelijk weinig waarde. Reactie mevrouw Janssen Naast het woonperceel wordt een ontwateringssloot gerealiseerd. Het is niet duidelijk wat de functie van de sloot is. Indien hier kunstmatige retentieopvang gerealiseerd wordt, kan dit leiden tot wateroverlast. Verzocht wordt de sloot verder van het perceel te realiseren. Standpunt college De functie van de sloot is het bergen en afvoeren van het hemelwater. Het ontwerp is in nauw overleg met het waterschap tot stand gekomen en dusdanig vormgegeven dat dit niet leidt tot wateroverlast. Reactie mevrouw Janssen De wegenstructuur is dusdanig dat er geen afgerond geheel wordt gevormd. Verzocht wordt om geen doodlopende weg te creëren maar een rondgaande weg waardoor een afgerond geheel ontstaat. Standpunt college Voor het plangebied is op basis van stedenbouwkundige en landschappelijke gronden een optimale verkaveling gerealiseerd. In het huidige stedenbouwkundige en landschappelijke concept is het niet mogelijk gewenste ringvormige structuur te realiseren, zeker ook gezien de noodzakelijke calamiteitenontsluiting. De voorgestane ontsluiting is gezien het voorgaande de optimale ontsluiting. Reactie mevrouw Janssen Het ligt niet voor de hand dat ontsluiting van bouwverkeer door de woonwijk plaatsvindt. Hier lijkt echter geen duidelijkheid over te zijn.
40
Hoofdstuk 7
Standpunt college Het bouwverkeer zal niet via de bestaande woonwijk en speeltuin ontsloten worden. Reactie mevrouw Janssen Mede gezien het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel wordt gewenst evenals de overige bewoners aan de Van Vlattenstraat in de gelegenheid gesteld te worden compenserende grond aan te kunnen kopen. Standpunt college Teneinde een bufferstrook te creëren tussen de nieuwe bebouwing van De Krouwel en de huizen aan de Van Vlattenstraat, is er de mogelijkheid geweest een strook grond te kopen tussen de huidige tuinen en de nieuwe woningen in De Krouwel. Als grens hiervoor is de zuidelijke grens van perceel 421 genomen. Vanuit daar is een lijn getrokken naar de zuidgrens van perceel 1731. Hierdoor ontstaat een buffer van minimaal 20 en maximaal 30 meter diep tussen de nieuwe bebouwing en de huidige tuinen. Met andere woorden, er ontstaan extra diepe tuinen. Ter hoogte van Van Vlattenstraat 97 is deze extra diepte reeds aanwezig. Een verder verdieping wordt vanuit een stedenbouwkundig oogpunt noch noodzakelijk noch wenselijk geacht. Reactie mevrouw Janssen De bestemming groen langs het woonperceel komt niet overeen met de werkelijkheid, verzocht wordt de bestemming in overeenstemming te brengen met de praktijksituatie Standpunt college De bestemming ‘Groen’ is conform de kadastrale situatie ingetekend. Omdat de praktijksituatie afwijkt van de kadastrale situatie, zal de groenbestemming, en daarmee de grens van het plan, worden aangepast. Reactie mevrouw Janssen Het te bebouwen deel van kavel 35 ligt op zeer kleine afstand tot het woonperceel. Verzocht wordt het bebouwingsoppervlak zodanig te verschuiven dat dit verder van de kavelgrens gesitueerd is, waardoor het woongenot ten opzichte van de andere bewoners van de Van Vlattenstraat niet onevenredig verstoord wordt. Standpunt college Het bouwvlak voor kavel 35 is gelegen op 10 meter uit de perceelsgrens. Hiermee is de afstand niet afwijkend ten opzichte van een groot deel van de kavels grenzend aan de Van Vlattenstraat, die ook op 10 meter van de kavelgrens gelegen zijn. Deze afstand, mede gezien de afstand tot de woonbebouwing aan de Van Vlattenstraat
Hoofdstuk 7
41
(ruim 40 meter), wordt als stedenbouwkundig verantwoord gezien. Het verzoek wordt dan ook niet ingewilligd. Vogelwerkgroep ’t Hökske Sevenum en Stichting Groengroep Sevenum Reactie Vogelwerkgroep ’t Hökske Sevenum en Stichting Groengroep Sevenum De vogelwerkgroep wil in samenwerking met de Stichting Groengroep Sevenum (SGS) graag een adviserende en actieve rol innemen bij het inrichten van het natuurgebied. Hiertoe heeft de vogelwerkgroep en enkele voorstellen gedaan. Tevens wordt aangegeven dat buiten het plangebied ten behoeve van de steenuil een gebied ingericht zou moeten worden. Standpunt college De vogelwerkgroep en SGS worden betrokken bij de invulling van de inrichting van het groen en het compensatiegebied binnen het plangebied van de Krouwel. Hiertoe is overleg geweest met de vogelwerkgroep en SGS (dit overleg heeft na de indiening van de inspraakreactie plaatsgevonden). De inrichtingseisen/wensen overstijgen echter het niveau van het bestemmingsplan, maar kunnen wel bij de verdere detaillering van de plannen uitgewerkt worden. Met betrekking tot de inrichtingsvoorstellen buiten het plangebied wordt opgemerkt dat deze in het kader van het onderhavige bestemmingsplan niet meegenomen kunnen worden. De gronden zijn niet gelegen binnen de grenzen van het plan en bovendien ook niet in eigendom. Stichting Achmea rechtsbijstand, namens de heer L.J.J. Hesen Reactie Achmea rechtsbijstand Door de gemeente is onvoldoende onderzocht of het project financieel haalbaar is en of er voldoende belangstelling bestaat voor het project. Standpunt college Zowel uit de woonvisie uit 2005 als het woningmarktonderzoek uit december 2007 blijkt dat er voor het type woningen dat in De Krouwel wordt gebouwd vraag is. Dit is aangevuld in de toelichting. Er zijn op dit moment geen signalen dat dit niet (meer) het geval is. Met Ruimte voor Ruimte (provincie Limburg) is een overeenkomst inzake de financiële haalbaarheid van het woningbouwproject. Verwezen wordt naar het hoofdstuk over de economische uitvoerbaarheid in de toelichting. Reactie Achmea rechtsbijstand De realisering van het plan leidt tot een toename van het aantal bewoners en een verkeersdruk niet kan worden opgevangen in het gebied.
42
Hoofdstuk 7
Standpunt college Uit onderzoek van DHV blijkt dat de toename van het aantal bewoners en de daarmee samenhangende toename van verkeersbewegingen niet tot knelpunten leidt. De ontsluiting van het gebied vindt van de Klassenweg plaats, deze weg heeft voldoende capaciteit om de toename op te vangen. Voor calamiteiten is de calamiteitenontsluiting aan de Van Vlattenstraat voorzien. Reactie Achmea rechtsbijstand Het bouwplan leidt tot aantasting van het woongenot. Het gaat hierbij om privacy, lichtinval en uitzicht. Standpunt college Na overleg met de heer Hesen is de verkaveling aangepast. Hierdoor wordt er meer ruimte geschapen tussen het perceel van de heer Hesen en het bouwplan. Tevens wordt de afwatering van zijn perceel op deze wijze veiliggesteld. Reactie Achmea rechtsbijstand Gevreesd wordt dat de woning van de heer Hesen na realisatie van het bouwplan in waarde daalt. De heer Hesen is dan ook voornemens een planschadeclaim in te dienen. Gesteld wordt dat het waardeverminderend effect dusdanig is dat het plan niet meer financieel haalbaar is. Standpunt college De procedure inzake planschade is een separate procedure die los staat van de onderhavige bestemmingsplanprocedure. Ten aanzien van de financiële haalbaarheid wordt opgemerkt dat het aspect ‘planschade’ in zijn algemeenheid altijd wordt betrokken bij een exploitatieopzet. Reactie Achmea rechtsbijstand Er is geen rekening gehouden met de aanwezige geurcontouren van het bedrijf van de heer Hesen. Standpunt college Op basis van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is er geen bedrijfsbestemming aanwezig op het perceel van de heer Hesen. Er ontbreekt ook een milieuvergunning. Derhalve is er geen geurcontour gelegen en dus ook geen milieuhygiënische belemmering voor de woningbouw. Reactie Achmea rechtsbijstand Doordat de strook aan de Van Vlattenstraat als wonen is bestemd, wordt de toekomstige bedrijfsvoering van de heer Hesen belemmerd. Verzocht wordt de gronden te wijzigen tot groenbestemming.
Hoofdstuk 7
43
Standpunt college De aanwezigheid van de woonbestemming op de genoemde strook leidt niet tot belemmeringen. De maatgevende bouwblokken van de toekomstige woningen in De Krouwel zijn op kortere afstand gelegen dan de strook achter de Van Vlattenstraat. Voor het overige wordt verwezen naar het vorige punt. Arvalis Adviseurs, namens Maatschap Raedts Reactie Arvalis Adviseurs Het bestemmingsplan leidt tot een belemmering van de bedrijfsvoering van Maatschap Raedts, aangezien op basis van het Besluit landbouw milieubeheer een afstand van 50 meter tot het bouwkavel van Maatschap Raedts (artikel 4 lid 5). Deze afstand wordt niet gehaald. Verzocht wordt het plan hierop aan te passen. Standpunt college Het Besluit landbouw milieubeheer is van toepassing voor vollegronds akkerbouw. Het aangehaalde artikel is van toepassing voor inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden. Dit artikel is derhalve niet van toepassing voor de onderhavige situatie. Het bedrijf dient evenwel te voldoen aan het Besluit. Dit betekent dat er ondermeer voldaan moet worden aan de geluidsvoorschriften. Gezien de aard van het bedrijf is er vooralsnog geen reden te verwachten dat er als gevolg van de realisatie van de woningen niet voldaan kan worden aan de in het Besluit landbouw milieubeheer gestelde geluidsvoorschriften. Door middel van een akoestisch onderzoek zal, in overleg met Arvalis/Maatschap Raedts, onderzocht worden wat de geluidsruimte is en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Reactie Arvalis Adviseurs De realisatie van het woningbouwplan leidt ertoe dat de afvoer van het hemelwater op het perceel van Maatschap Raedts wordt verstoord en verzoekt een plan op te stellen voor het plangebied, inclusief het eigen perceel. Zorg dient te worden gedragen dat afwatering op het eigen perceel ongestoord plaats kan blijven vinden Standpunt college Het plan is in nauw overleg met het waterschap tot stand gekomen. Hierbij is de waterhuishoudige situatie in het plangebied in relatie tot de omgeving. De ophoging die in het plangebied plaatsvindt is beperkt en leidt geenszins tot de situatie dat de firma Raedts in een ‘gat zit’. In de waterparagraaf die als separate bijlage onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan is Reactie Arvalis Adviseurs
44
Hoofdstuk 7
Verzocht wordt de erfafscheiding zodanig in te richten dat Maatschap Raedts er geen schade van ondervindt en dat zijn perceel niet toegankelijk wordt. Bovendien wordt verzocht de noordoostzijde open te houden in verband met uitzicht. Standpunt college De inrichting van de erfafscheidingen worden niet in het bestemmingsplan geregeld. Inrichting van de erfafscheidingen ter plaatse van het perceel van Maatschap Raedts zal in onderling overleg ingevuld worden. Opgemerkt kan reeds wel worden, dat het zeker niet de bedoeling is dat het perceel van Maatschap Raedts door middel van paden en hekjes toegankelijk wordt gemaakt. Dit is alleen van toepassing voor het openbaar groen in het plangebied.
7.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro Voorliggend bestemmingsplan “De Krouwel” is in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) ter advisering aangeboden aan de diverse betrokken instanties. Het vooroverleg heeft geleid tot diverse aanpassingen in het voorontwerp-plan Naar aanleiding van het vooroverleg werden reacties ontvangen van: 1. Provincie Limburg, Afdeling ruimtelijke ontwikkeling, brief d.d. 3 februari 2009, nr. 2009/3294; 2. Waterschap Peel en Maasvallei, brief d.d. 3 februari 2009, kenmerk KAgemi/wt/2009.1399; 3. Waterschapsbedrijf Limburg, unit Zuiveringsbedrijf, brief d.d. 24 december 2008, nr. ZVB/Js/2008.10522; 4. Gasunie, brief d.d. 15 december 2008, nr. TAJO08.B.7049; 5. VROM-inspectie, brief d.d. 26 januari 2009, kenmerk 20090002492/KRI/JUM; 6. Waterleiding Maatschappij Limburg, brief d.d. 14 januari 2009, kenmerk 4222PADCT; 7. Enexis, brief d.d. 8 januari 2009, kenmerk PHU09N004; 8. Enexis, brief d.d. 22 januari 2009, kenmerk WHO/MAE0900016. De ontvangen reacties in het kader van het vooroverleg worden hierna kort samengevat, waarbij na elk onderwerp het gemeentelijke standpunt is verwoord. 1. Provincie Limburg, Afdeling ruimtelijke ontwikkeling Opmerking provincie Het plan is beoordeeld op de adequate doorwerkingen van provinciale belangen. De beoordeling geeft aanleiding tot het plaatsen van een opmerking met betrekking
Hoofdstuk 7
45
tot archeologie. Het archeologisch onderzoek is nog niet afgerond. Voor vaststelling van het bestemmingsplan dient minimaal het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te zijn en dient door de gemeente een selectiebesluit genomen te worden. Indien besloten wordt om op te graven, dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, toegespitst op de opgraving zelf. Standpunt gemeente Het proefsleuvenonderzoek voor de Krouwel is thans in uitvoering. Voor vaststelling van het bestemmingsplan zal een selectiebesluit genomen worden met betrekking tot de uitkomsten van het proefsleuvenonderzoek. 2. Waterschap Peel en Maasvallei Opmerking Waterschap Betreurd wordt dat de 39 woningen gerealiseerd worden in een P3-gebied. Binnen deze context is de waterparagraaf wel in goede samenwerking met het waterschap opgesteld. Er bestaat een gering risico dat bij extreme neerslag ter hoogte van kavels 10 t/m 12 inundatie optreedt. Dit effect is eenvoudig te ondervangen door de overstorthoogte op de Oossen enkele centimeters lager aan te leggen zodat dit het laagste punt van het hemelwatersysteem is. Het bergingsverlies van de buffers is te compenseren door de groene zone/overloopgebied met enkele centimeters te verdiepen. De spindelschuif van de leegloopvoorziening van de hemelwaterbuffers ligt op een hoogte van 25 meter boven NAP. Bij extreme afvoer van de Groote Molenbeek kan hierdoor het hemelwater uit de buffers niet worden afgevoerd naar de Oossen. Geadviseerd wordt om bij deze hoge waterstanden de spindel dicht te draaien zodat oppervlaktewater niet de buffer instroomt. Voor het aanbrengen van de lozingsvoorziening dient melding gemaakt te worden bij het team Vergunningen van het waterschap. Ten slotte wordt geadviseerd de grondwaterstand gedurende langere tijd te monitoren en eventueel het ontwerp hierop aan te passen Standpunt gemeente De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. De (separate) waterparagraaf wordt waar nodig aangepast. 3. Waterschapsbedrijf Limburg, unit Zuiveringsbedrijf Opmerking Waterschapsbedrijf
46
Hoofdstuk 7
Er zijn binnen het plangebied geen zuiveringstechnische werken van het Waterschapsbedrijf Limburg gelegen. Standpunt gemeente De reactie van het Waterschapsbedrijf Limburg wordt voor kennisgeving aangenomen. 4. Gasunie Opmerking Gasunie Het plangebied is gelegen buiten de 1% letaliteitsgrens van leidingen van Gasunie. Daarmee staat vast dat de leidingen geen invloed hebben op de verder planontwikkeling Standpunt gemeente De reactie van de Gasunie wordt voor kennisgeving aangenomen. 5. VROM-inspectie Opmerking VROM-inspectie De nationale ruimtelijke belangen uit de vigerende planologische kernbeslissingen worden weergegeven in de Realisatieparagraaf ‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid, onder de nieuwe Wro’. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie. In het bestemmingsplan wordt niet ingegaan op de Realisatieparagraaf. Verzocht wordt het bestemmingsplan hierop aan te vullen. Standpunt gemeente De toelichting wordt conform de opmerking van de VROM-inspectie aangevuld met een passage over de Realisatieparagraaf. Opmerking VROM-inspectie Voorgenomen initiatief betreft de uitbreiding van een nieuw woongebied aan de rand van bestaande bebouwing. Er wordt onvoldoende ingegaan op deze afweging. Verzocht wordt de locatiekeuze nader te motiveren in het kader van de SER-ladder. Standpunt gemeente De toelichting wordt op dit punt nader aangevuld. Opgemerkt wordt dat het project e Ruimte voor Ruimte 2 tranche een woningbouwprogramma kent van 750 woningen. In nagenoeg alle gemeenten in Noord- en Midden-Limburg worden deze woningen gebouwd. In Sevenum is voorzien in de bouw van 39 ruime bouwkavel van 2 gemiddeld 1.000 m per kavel. Er is bewust niet gekozen voor losse kavels verspreid in het buitengebied maar voor één locatie die planologisch in één keer kan worden geregeld. Dit is ook ingegeven door de beperkte doorlooptijd van het project Ruim-
Hoofdstuk 7
47
te voor Ruimte. Deze locatie is gevonden aan de zuidzijde van de kern Sevenum in het gebied De Krouwel. Momenteel ligt er een harde overgang van de kern naar het buitengebied, ter plaatse van de Van Vlattenstraat. Door de ruime kavels wordt deze overgang verzacht. Het ligt voor de hand dat dit type woningen op ruime kavels niet binnen een kern kunnen worden gerealiseerd. Bovendien is in de kern ook fysiek geen ruimte voor de realisatie van 39 Ruimte voor Ruimte woningen.
6. Waterleiding Maatschappij Limburg Opmerking Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) WML is in het bijzonder verheugd over de aandacht voor het water in het bestemmingsplan. Omdat het plan de belangen van WML in de drinkwaterwinning niet raakt, hebben zij verder geen opmerkingen Standpunt gemeente De reactie van WML wordt voor kennisgeving aangenomen. 7 en 8. Enexis Opmerking Enexis Er zijn geen 150/10 kV en/of 50/10 kV schakelstations dan wel 50 kV transportverbindingen van Enexis aanwezig. Wel wordt verzocht bij de definitieve uitwerking van het plan rekening te houden met de aanwezige infrastructuur voor de distributie van elektriciteit en gas. Verder wordt verzocht bij de definitieve uitwerking van de plannen te voorzien in kabel- en leidingstroken aan de bebouwde zijde van de wegen. Standpunt gemeente De reactie van Enexis wordt voor kennisgeving aangenomen. In de civieltechnische uitwerking zal rekening worden gehouden met de distributie van elektriciteit en gas.
48
Hoofdstuk 7
8.
PROCEDURE
Wanneer het overleg over het plan met de burgers (inspraak) en de instanties heeft plaatsgevonden en alle opmerkingen, voor zover noodzakelijk en wenselijk, zijn verwerkt wordt de wettelijke procedure (artikel 3.8 Wro e.v.) gestart. Voor een gedetailleerde beschrijving van de procedure wordt verwezen naar de betreffende artikelen in de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht. De procedure van ontwerp bestemmingsplan tot inwerkingtreding onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (per 1 juli 2008) ziet er als volgt uit: - Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan; - Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan Gedeputeerde Staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten; - Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht; - Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken indien zienswijzen zijn ingediend. - Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling; - Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden; - Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De duur van deze totstandkomingsprocedure bedraagt maximaal 26 weken.
Hoofdstuk 8
49
50
Hoofdstuk 8
Bijlage 1 Raadsbesluit
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Genk www.BRO.nl