Bestemmingsplan "Buitengebied Beesel" Gemeente Beesel Voorontwerp
Bestemmingsplan "Buitengebied Beesel" Gemeente Beesel Voorontwerp
IDN nummer:
NL.IMRO.0889.BPBuitengebied-VO01
Rapportnummer:
211x05288
Datum:
12 december 2012
Contactpersoon opdrachtgever: De heer H. Engelen Projectteam BRO:
De heren P. Maessen, P. van de Ligt, R. van Dijk en W. Smid
Concept:
10 oktober 2012
Voorontwerp:
12 december 2012
Ontwerp:
-
Vaststelling:
-
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 3
Beknopte inhoud:
Bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Beesel.
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Doelstelling 1.3 Ligging plangebied 1.4 Leeswijzer
7 7 8 9 10
2. BELEIDSKADERS 2.1 Inleiding 2.2 Europees beleid
11 11 11
2.2.1 Kaderrichtlijn Water 2.2.2 Natura 2000 2.2.3 Verdrag van Malta 2.3 Rijksbeleid
11 12 12 13
2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) 2.3.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) 2.3.4 Reconstructiewet 2.3.5 Waterwet 2.3.6 Beleidslijn grote rivieren 2.3.7 Wet milieubeheer (milieu effect rapportage) 2.3.8 Wet plattelandswoningen 2.4 Provinciaal beleid
13 14 14 15 15 17 19 22 25
2.4.1 POL2006 2.4.2 POL-herziening op onderdelen EHS 2.4.3 POL-aanvulling Nieuwe Wro 2.4.4 POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedontwikkeling kwaliteitsverbetering 2.4.5 Limburgs Kwaliteitsmenu 2.4.6 Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg 2.4.7 Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg 2.4.8 Omgevingsverordening Limburg 2.4.9 POL 2014 2.5 Gemeentelijk beleid
25 34 34
2.5.1 2.5.2 2.5.3 2.5.4 2.5.5
Inhoudsopgave
en 35 36 37 38 39 41 43
Toekomstvisie Beesel 2030 Structuurvisie Beesel Landschapsontwikkelingsplan Beleidskader verblijfsrecreatie Beleidsnotitie huisvesting buitenlandse werknemers
43 43 49 50 50
1
2.5.6 Beleidsregel inhoudsmaat woningen buitengebied 2.5.7 Parapluplan Bed & Breakfast 2.5.8 Gebiedsvisie “Witte Stein” 2.5.9 Nota archeologiebeleid 2.5.10 Erfgoedverordening 2010 2.5.11 Woningbouwkader 2012-2020 2.5.12 Milieubeleidsprogramma 2012-2014 2.5.13 Geurgebiedsvisie en verordening ‘Geurhinder en veehouderij’ 2.5.14 Handhavingsbeleidsplan 2.5.15 Nota bodembeheer Beesel en Bodemkwaliteitskaart 2.5.16 Beleidsvisie Externe veiligheid
3. HUIDIGE SITUATIE 3.1 Inleiding 3.2 Algemeen 3.3 Landschap 3.4 Archeologie en cultuurhistorie 3.5 Natuur 3.6 Ecologie 3.6.1 3.6.2 3.6.3 3.6.4 3.6.5 3.6.6
Vaatplanten Grondgebonden zoogdieren Vleermuizen Vogels Reptielen en amfibieën Vissen
4. PLANOPZET, RUIMTELIJKE STRUCTUUR 4.1 Visie op hoofdlijnen 4.2 Deelgebieden 4.2.1 Rivierdal 4.2.2 Beekdalen 4.2.3 Bos- en natuurgebieden 4.2.4 Open agrarische gebieden 4.2.5 Kleinschalige agrarische gebieden 4.2.6 Bebouwingsconcentraties 4.2.6 Recreatief ontwikkelingsgebied 4.3 Functies 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4
Agrarische bedrijvigheid Niet-agrarische bedrijvigheid Recreatie Natuur en landschap
2
51 52 53 54 56 56 57 58 58 59 59
61 61 61 62 65 71 72 72 73 74 74 75 75
77 77 78 79 79 79 79 80 80 81 82 82 91 92 95
Inhoudsopgave
4.3.5 Wonen 4.4 Matrix deelgebieden - functies
96 97
5. PLANOPZET, MILIEUASPECTEN 5.1 Inleiding 5.2 Bodem 5.3 Geluid
5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9
99 99 99 100
5.3.1 Wegverkeerslawaai 5.3.2 Spoorwegverkeerslawaai 5.3.3 Industrielawaai 5.3.4 Conclusie Luchtkwaliteit Externe veiligheid Geur Cultuurhistorie en archeologie Ecologie Kabels, leidingen en straalpaden
100 101 101 101 101 103 105 105 108 108
5.9.1 Kabels 5.9.2 Leidingen 5.9.3 Straalpad 5.10 Water 5.10.1 5.10.2 5.10.3 5.10.4
109 109 109 110
Waterbeleid Oppervlaktewatersysteem Waterveiligheid en Hoogwaterbescherming Kades
110 110 110 111
6. UITVOERBAARHEID 6.1 Economische uitvoerbaarheid 6.2 Handhaving
113 113 114
7. JURIDISCHE PLANOPZET 7.1 Inleiding 7.2 Wijze van toetsen 7.3 Artikelsgewijze toelichting planregels
115 115 116 117
8. PROCEDURE BESTEMMINGSPLAN 8.1 Inleiding 8.2 Inspraak
121 121 121
Inhoudsopgave
3
8.3 Vooroverleg 8.4 Zienswijzen 8.5 Procedure tot vaststelling
121 121 122
BIJLAGEN Bijlage 1: Voortoets Natuurbeschermingswet Bijlage 2: Waardenkaart natuur
4
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
5
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding De gemeente Beesel is voornemens om de bestaande bestemmingsplannen voor haar buitengebied te actualiseren. Reden hiervoor is het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, waarin wordt voorgeschreven dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Om een aantal redenen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk en kan niet worden volstaan met bijvoorbeeld alleen een aanpassing op onderdelen: in het buitengebied gelden meerdere, oude bestemming- of wijzigingsplannen dan wel partiële herzieningen. Daarnaast zijn er diverse vrijstellingsprocedures gevoerd in het gebied welke niet zijn gevolgd door planherzieningen. Door deze verschillende planvormen en omdat deze plannen alleen analoog raadpleegbaar zijn, laat de hanteerbaarheid te wensen over; op grond van het bepaalde in artikel 3.1, lid 4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Beesel in principe verplicht om bestemmingsplannen tenminste éénmaal in de tien jaren te herzien als men leges wil blijven vorderen. Het huidige bestemmingsplan stamt uit 1999 en had dus in 2009 herzien moeten worden, ware het niet dat in de op 1 juli 2008 in werking getreden nieuwe Wro een overgangstermijn van 5 jaar is opgenomen. Bestemmingsplannen die op 1 juli 2008 al ouder waren dan 10 jaar moeten op grond daarvan bínnen 5 jaar na inwerkingtreding van de nieuwe Wro (derhalve vóór 1 juli 2013) worden herzien. De Wro bepaalt tevens dat de gemeente geen leges meer kan heffen voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan. inmiddels zijn diverse nieuwe beleidsmatige aspecten in werking getreden, zoals de Structuurvisie Beesel, het POL2006 en de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering; als gevolg van de wijzigingen in de bouwregelgeving bestaat er behoefte aan modernisering van de planregels. De nieuwe planregels dienen goed hanteerbaar, inzichtelijk, toegankelijk en uniform voor de hele gemeente te zijn; de in de loop der tijd gerealiseerde veranderingen in de bebouwing dienen planologisch te worden geregeld; herziening is verder nodig in verband met nieuwe inzichten met betrekking tot de inrichting van bestemmingsplannen en de toegenomen milieuzorg; de gemeente moet haar ruimtelijke plannen digitaal raadpleegbaar hebben, reden waarom nieuwe bestemmingsplannen conform de landelijke ROstandaarden 2008 worden opgesteld.
Inleiding
7
Doel van deze herziening is om op termijn te beschikken over één actueel bestemmingsplan voor het gehele buitengebied, waarin: het huidig gebruik van gronden en opstallen zo goed mogelijk positief wordt bestemd; een aantal ontwikkelingsmogelijkheden wordt afgebakend; een juridisch systeem wordt gekozen, dat past in deze tijd; passende zorg wordt gegeven aan milieucomponenten; beschikt kan worden over een digitale verbeelding, conform IMRO-model, waardoor het bestemmingsplan ook digitaal kan worden geraadpleegd.
1.2 Doelstelling Beesel is een gemeente waarin grondgebonden landbouw, natuur en recreatief medegebruik goed samengaan. De laatste jaren is (mede als compensatie voor de aanleg van de A73) veel natuur ontwikkeld in het buitengebied. Hiertoe heeft er een uitgebreide gebiedsontwikkeling plaatsgevonden. Het buitengebied lijkt daardoor in een nieuw evenwicht te zijn gekomen. Het fraaie landschap in het buitengebied maakt dat Beesel een aantrekkelijke gemeente is om in te wonen en te recreëren. Het landschap vertegenwoordigt, zeker in potentie, belangrijke ecologische waarden. Het is dus van belang dat de kwaliteit van het landschap voor de toekomst gewaarborgd blijft en verder wordt versterkt. Ondanks het evenwicht in het buitengebied verwacht de gemeente toch ontwikkelingen, die vragen om nieuw beleid. De landbouw blijft veranderen door stoppende bedrijven, schaalvergroting en de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsactiviteiten. Ook de uitbreidingsbehoefte van de kernen en bedrijventerreinen, legt een bepaalde druk op het landelijk gebied. Maar er liggen ook verscheidene nieuwe ambities vanuit de gemeente voor het buitengebied. Recreatie is een belangrijke pijler en de gemeente streeft naar het versterken van de positie van deze sector. Bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarden zijn daarbij van groot belang. De geografische ligging van de gemeente, tussen de twee stedelijke gebieden van Venlo en Roermond, biedt de gemeente de kans deze ambities te verwezenlijken. De gemeente fungeert als het ware als een groene buffer en uitloopgebied van Venlo en Roermond. De gemeente streeft met haar bestemmingsplan “Buitengebied” dan ook naar het volgende doel: Aan de instandhouding van natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden wordt de hoogste prioriteit gesteld. Zo wordt een zo vitaal mogelijk platte-
8
Inleiding
land gecreëerd, met voldoende agrarische ontwikkelingsmogelijkheden, met een prettig leefklimaat en wat tevens dient als recreatief gebied. Volgens artikel 3.1, lid 1 van de Wro legt een gemeente in een bestemmingsplan vast wat de best passende functie van de grond is (de bestemming) met daarbij behorende regels omtrent het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende opstallen. Hiermee wordt aan de gebruiker van de grond de waarborg gegeven dat het gebruik kan worden voortgezet en niet wordt doorkruist door niet-passende, ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Anders gezegd is de centrale doelstelling van een bestemmingsplan altijd geweest een zodanige regulering van het ruimtegebruik dat de ontwikkelingen die binnen een bepaalde functie plaatsvinden niet ten koste gaan van de belangen van andere functies of aanwezige waarden in het plangebied. Ontwikkelingen die plaatsvinden in het buitengebied komen voort uit initiatieven van mensen in het buitengebied. Door deze zaken niet rechtstreeks te reguleren in het bestemmingsplan is er ruimte voor initiatieven en flexibiliteit. Elke ontwikkeling wordt afzonderlijk beoordeeld. De Structuurvisie die de gemeente Beesel heeft opgesteld is een toekomst- en gebiedsgerichte visie, die benut kan worden als ontwikkelingskader voor concrete initiatieven. Dat betekent dat de huidige rechten in het bestemmingsplan zijn vastgelegd (regelen) en dat de kaders (sturen) in de structuurvisie worden weergegeven. De gemeente Beesel kent in de toekomst nog maar twee soorten bestemmingsplannen, namelijk voor het buitengebied en voor de bebouwde omgeving.
1.3 Ligging plangebied De gemeente Beesel ligt in Noord-Limburg, ingeklemd tussen de Maas in het westen en de Duitse grens in het oosten. In het noorden grenst Beesel aan de gemeente Venlo, in het zuiden aan de gemeente Roermond. De spoorlijn Roermond – Nijmegen, de snelweg A73 en de provinciale weg N271 (Rijksweg genaamd) zijn de voornaamste verkeersaders die het gemeentelijk grondgebied in noordzuidrichting doorsnijden. De gemeente Beesel bestaat uit twee hoofdkernen, te weten Beesel en Reuver (de kern van Reuver bestaat uit twee bebouwingskernen Reuver en Offenbeek) Ten noorden van Reuver ligt het bebouwingscluster van het buurtschap Ronkenstein. De kern van Beesel heeft een stervormige structuur met kenmerkende lintbebouwing langs de wegen naar de buurtschappen Ouddorp en Bussereind. Ten zuiden van de kern Beesel ligt de bebouwingskern van het buurtschap Rijkel.
Inleiding
9
Afbeelding 1. Ligging en omgeving buitengebied Beesel
Het plangebied van het bestemmingsplan omvat nagenoeg het volledige buitengebied van de gemeente Beesel; de bebouwing van de kernen van Beesel, Reuver, het beschermd dorpsgezicht Ronckenstein, de bedrijventerreinen “Maasveld”, “Molenveld” en “Roversheide” en het in ontwikkeling zijnde recreatiepark “Drakenrijk” vallen buiten het plangebied. Voor deze gebieden zijn of worden afzonderlijke bestemmingsplannen opgesteld, toegespitst op specifieke aard en karakter ervan. De verschillende bebouwingsclusters en –linten maken wel onderdeel uit van het plangebied.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bevat een samenvattende weergave van het onderzoek, het voorgestane beleid, een toelichting op de bestemmingsregelingen en de resultaten van de wettelijke procedures tot vaststelling van het bestemmingsplan.
10
Inleiding
2.
BELEIDSKADERS
2.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de op het plangebied van toepassing zijnde beleidskaders behandeld. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op het van toepassing zijnde Europese beleid. In de daarop volgende paragraaf komt het Rijksbeleid aan bod. In paragraaf 2.4 volgt het provinciaal beleid en in paragraaf 2.5 het gemeentelijk beleid.
2.2 Europees beleid 2.2.1 Kaderrichtlijn Water Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel grondwater als oppervlaktewater. De KRW gaat uit van het standstill-principe: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en “de vervuiler betaalt”. In de periode tot 2009 werden de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen dienen in 2015 gerealiseerd te zijn. Onder bepaalde voorwaarden mogen de doelen ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden zoals zwemwateren en Vogel- en habitatrichtlijngebieden kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, zullen gemeenten en andere partijen naar verwachting de huidige maatregelen moeten aanscherpen om de doelstellingen uit het KRW te halen. Dit heeft geen consequenties voor dit bestemmingsplan. De beschermde gebieden zijn als zodanig bestemd, zodat de bescherming van die gebieden geborgd is. Binnen die gebieden is het mogelijk maatregelen te treffen zodat voldaan kan worden aan de doelstellingen uit het KRW. Dit gaat buiten het bestemmingsplan om. In de KRW staan de internationale stroomgebieden centraal. Een internationaal stroomgebied wordt een stroomgebieddistrict genoemd. De Nederlandse wateren behoren tot de stroomgebieden van de Eems, Rijn, Maas en Schelde. Beesel behoort tot het stroomgebied van de Maas. Nederland maakt voor elk van deze stroomgebieden aparte beheersplannen.
Hoofdstuk 2
11
In stroomgebiedbeheersplannen worden alle milieudoelstellingen voor het grond- en oppervlaktewater en de beschermde gebieden opgenomen, evenals de maatregelen om deze doelstellingen te bereiken. Vanaf 2009 moesten de lidstaten van de EU voor ieder stroomgebieddistrict een eerste stroomgebiedbeheersplan klaar hebben. Dit plan wordt elke zes jaar herzien. In het bestemmingsplan worden de benodigde maatregelen getroffen om de doelstellingen uit de KRW te bereiken voor wat betreft het stroomgebied van de Maas. Zo dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met infiltratie van hemelwater, mogen ontwikkelingen in principe niet plaatsvinden in het Maasdal en zijn ontwikkelingen met negatieve consequenties voor de waterkwaliteit uitgesloten. De doelstellingen uit de KRW zijn nader uitgewerkt op rijks, provinciaal en regionaal niveau. 2.2.2 Natura 2000 Om de biodiversiteit binnen de Europese Unie te behouden en te herstellen is het Natura 2000-beleid opgesteld. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Het netwerk is nog in ontwikkeling en omvat alle gebieden die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). De feitelijke bescherming wordt doorvertaald in het nationaal beleid, waarmee de Vogel- en Habitatrichtlijn zelf naar de achtergrond treden. Voor Nederland is de feitelijke bescherming geregeld in de Flora en Faunawet (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). In het Beeselse buitengebied bevindt zich gedeeltelijk het Natura 2000-gebied van het Swalmdal. Het bestemmingsplan voorziet in de bescherming en instandhouding van dit gebied. Daarnaast liggen enkele wettelijk beschermde gebieden binnen de omgevingssfeer van het plangebied. 2.2.3 Verdrag van Malta Om de archeologische waarden in Europa te beschermen is het Verdrag van Malta (Valetta) opgesteld. Het gaat dus om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. De belangrijkste bepalingen uit het verdrag zijn: opname van de archeologie in de processen van ruimtelijke ordening; financiering van archeologisch onderzoek ten laste van de ontwikkelaar; communicatie met het publiek. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw te beperken wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de
12
Hoofdstuk 2
mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. Algemeen geldt de verplichting dat er onderzoek gedaan moet worden wanneer de ondergrond verstoord wordt. Op 19 december 2006 is het wetsvoorstel op de Archeologische Monumentenzorg aangenomen. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De dubbelbestemming Waarde – Archeologie beschermt de archeologische waarden in het buitengebied van Beesel.
2.3 Rijksbeleid 2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota’s, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland. De Structuurvisie gaat in grote mate uit van decentralisatie van verantwoordelijkheden. In vergelijking tot de 33 nationale belangen uit de bij de Nota Ruimte behorende Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is het aantal Rijksbelangen sterk in omvang teruggebracht. Het Rijk legt hiermee op het vlak van de ruimtelijke ordening meer verantwoordelijkheid bij de provincies en gemeenten. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen betreffen nadere uitwerkingen van een aantal Rijksbelangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk beleid. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hier onder vallen onderwerpen als het bereiken van een excellent vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s, ruimte maken voor duurzame energievoorziening en ruimte maken voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hier onder vallen onderwerpen als verbeteren van het hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen en een betere benutting van de capaciteit daarvan. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Hiertoe dient onder andere de mi-
Hoofdstuk 2
13
lieukwaliteit (lucht, bodem, water) te worden verbeterd, dienen mensen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s te worden beschermd. Ook is ruimte nodig voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling. Op grond van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de vaarwegfunctie van de Maas voldoende beschermd. Daarnaast mogen geen aantastingen plaatsvinden van de milieukwaliteit in het buitengebied. 2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het ‘Besluit algemene regels ruimtelijke ordening’ (Barro) regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening dient de waterstaatkundige functie van de Maas in het bestemmingsplan voldoende bescherming te krijgen. In 2012 is hier tevens het beleid ten aanzien van de Ecologische hoofdstructuur aan toegevoegd. Het EHS-beleid en het beleid ten aanzien van de rivier de Maas is reeds verwerkt in het bestemmingsplan. 2.3.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten
14
Hoofdstuk 2
bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven en in dit bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden. 2.3.4 Reconstructiewet De Reconstructiewet is van toepassing op de zogenaamde concentratiegebieden (zandgebieden in Oost- en Zuid-Nederland) en kan het beste worden gekarakteriseerd als een speciale Landinrichtingswet. De Reconstructiewet moet een impuls geven aan de kwaliteit van het landelijk gebied in de concentratiegebieden. Voor de verschillende reconstructiegebieden zijn reconstructieplannen opgesteld. In de verschillende reconstructieplannen worden gebieden aangewezen waar de functies wonen en natuur het primaat krijgen (extensiveringsgebieden), gebieden primair bestemd voor de ontwikkeling van intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden) en gebieden waar deze functies samengaan (verwevingsgebieden). De reconstructieplannen bevatten maatregelen die vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebieden voorkomen en tegelijkertijd hervestiging en uitbreiding van deze bedrijven in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden regelen. De gemeente Beesel valt onder het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg. De Reconstructiewet vormt het kader voor het Reconstructieplan Noord- en MiddenLimburg waar de gemeente Beesel onder valt. Vanuit de Reconstructiewet is voor het gemeentelijke buitengebied een integrale zonering opgenomen in het Reconstructieplan. Daarin is het buitengebied voor een deel aangewezen als extensiveringsgebied en voor een deel als verwevingsgebied. Binnen het grondgebied van de gemeente ligt geen landbouwontwikkelingsgebied. 2.3.5 Waterwet Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet zijn een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving. Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. Uit de kaarten behorende bij het Waterbesluit en de Waterregeling, blijkt dat het plangebied deels binnen het deel van de Maas ligt waarop het ‘Waterstaatkundig
Hoofdstuk 2
15
beheer’ van toepassing is. Ook is het plangebied deels gelegen buiten de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken
Afbeelding 2. Uitsnede kaart behorende bij de Waterregeling (rondom Reuver)
16
Hoofdstuk 2
Afbeelding 3. Uitsnede kaart behorende bij de Waterregeling (rondom Beesel)
De gebieden die deel uitmaken van het ‘Waterhuishoudkundig beheer’ van de Maas, dienen te voldoen aan het stroomvoerend en bergend regime, zoals aangegeven in de Beleidslijn grote rivieren. Voor de vrijstellingsgebieden geldt dat ze vanuit rivierkundig oogpunt (vanuit het rivier- en stroombelang) minder van belang worden geacht. Bescherming van dat belang door middel van een vergunningenstelsel is daarmee niet noodzakelijk. De omstandigheid dat geen vergunningplicht geldt, wil echter niet zeggen dat er geen kans bestaat op hoog water. Het gebied blijft immers wel deel uitmaken van het rivierbed. Bouwen in deze gebieden geschiedt dan ook, net als elders in het rivierbed, op eigen risico en voor eigen verantwoordelijkheid. Zowel het Rijk als de gemeente Beesel zijn niet aansprakelijk voor eventuele schade. Deze gebieden vervangen de artikel 2a Wbr-gebieden uit de Beleidslijn grote rivieren. Op zogenaamde artikel 2a Wbr-gebieden rustte geen vergunningplicht ingevolge de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Dit gebied is uitgesloten van de toetsing aan de Beleidslijn grote rivieren, maar maakt wel deel uit van het rivierbed. Dat betekent dat dit gebied wel onder water kan staan. De gebieden met een stroomvoerend of bergend regime in het buitengebied van Beesel hebben voldoende bescherming gekregen door middel van de dubbelbestemming Waterstaat – Stroomvoerend deel rivierbed en Waterstaat – Rivierbed. 2.3.6 Beleidslijn grote rivieren De overstromingen van de Maas in december 1993 en januari 1995 hebben duidelijk gemaakt dat de Maas niet altijd binnen het winterbed blijft zoals dit in het Koninklijk Besluit uit 1916 (op basis van de Rivierenwet 1908) is vastgelegd. Bij (nieuwbouw)plannen in het rivierbed van de Maas dient daarom rekening gehouden te worden met hoge waterstanden.
Afbeelding 4. Uitsnede kaart beleidslijn ‘Grote rivieren’ (rondom Reuver)
Op 19 september 1997 werd de circulaire “Bouwen langs de Maas” vastgesteld door Provinciale Staten als provinciaal ruimtelijk beleid. Hierin werd vastgelegd hoe de ministeriële beleidslijn “Ruimte voor de rivier” (Staatscourant 12 mei 1997) in Limburg zijn doorwerking diende te krijgen, waarbij de bescherming van een deugdelijke stroomvoering en waterberging voorop stonden. Middels deze circulaire werd
Hoofdstuk 2
17
tevens invulling gegeven aan de afspraken die naar aanleiding van de beleidslijn “Ruimte voor de rivier” tussen Rijk, provincie en gemeente waren gemaakt. Mede op basis van de resultaten van een in 2005 verrichte evaluatie en ervaringen in de praktijk is besloten om de beleidslijn “Ruimte voor de rivier” te herzien. De herziening van de beleidslijn draagt, mede als gevolg van de uitbreiding van het toepassingsgebied en de wens om verwarring met de PKB “Ruimte voor de Rivier” te voorkomen, de naam “Beleidslijn grote rivieren” (vastgesteld 14 juli 2006). Met de herziening van de beleidslijn wordt meer ruimte geboden aan ontwikkelingsgerichte initiatieven. Zo ontstaan meer mogelijkheden voor ontwikkelingen die de ruimtelijke en economische kwaliteit van het betreffende gebied kunnen verbeteren. Doelstelling van de Beleidslijn grote rivieren is om de beschikbare bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden, ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken en het waarborgen van de afvoercapaciteit in het stroomvoerend rivierbed.
Afbeelding 5. Uitsnede kaart beleidslijn ‘Grote rivieren’ (rondom Beesel)
Het buitengebied maakt deels, volgens de kaarten behorende bij de beleidslijn, onderdeel uit van verschillende regimes. Het grootste gedeelte van het rivierdal maakt onderdeel uit van het stroomvoerend regime (blauwe gebieden) of bergend regime
18
Hoofdstuk 2
(groene gebieden). Kleinere delen betreffen artikel 2a-Wbr gebieden (gele gebieden). De gebieden met een stroomvoerend of bergend regime in het buitengebied van Beesel hebben voldoende bescherming gekregen door middel van de dubbelbestemming Waterstaat – Stroomvoerend deel rivierbed en Waterstaat – Rivierbed. 2.3.7
Wet milieubeheer (milieu effect rapportage)
Algemeen Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is daarom de milieueffectrapportage (m.e.r.) wettelijk verankerd. M.e.r. is een procedure met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. Plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (uiteindelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit doel wordt bereikt door in de m.e.r.-procedure: De milieugevolgen van het initiatief of de activiteit en reële alternatieven hiervoor systematisch, transparant en objectief in beeld te brengen in het zogenoemde milieueffectrapport of MER en maatregelen te beschrijven om negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken. De kwaliteit van het MER bij plannen en complexe besluiten te laten toetsen door de onafhankelijke landelijke Commissie voor de milieueffectrapportage, de Comissie m.e.r. De maatschappij te betrekken door één ieder de mogelijkheid te bieden om in te spreken en zijn of haar zienswijze naar voren te brengen. De milieugevolgen, de alternatieven en de ingebrachte zienswijzen en adviezen mee te laten wegen bij de vaststelling van het plan of het nemen van het besluit en de wijze waarop dat is gebeurd toe te lichten. M.e.r. kan de overheid dus helpen bij de besluitvorming. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie aanleidingen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan betrekking heeft. In volgorde van frequentie van voorkomen: 1. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hiermee wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (moge-
Hoofdstuk 2
19
lijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden: a. Het plan is direct m.e.r.-plichtig. b. Het plan bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. c. Het plan bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.. Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd. d. De activiteit(en) of het betreffende plan wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht. 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig. 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Afweging m.e.r.-plicht Ad 1a: Het bestemmingsplan is direct m.e.r.-plichtig als het kaders vormt voor een besluit dat project-m.e.r. plichtig is. De kaders voor de mogelijkheden tot het oprichten wijzigen of uitbreiden van een installatie voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens (ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij) zijn vastgelegd in de structuurvisie. Dit bestemmingsplan bevat een nadere formeeljuridische uitwerking van de beleidsmatige keuze in de structuurvisie. Niet het bestemmingsplan, maar provinciaal beleid (reconstructieplan) en de structuurvisie bevatten de kaders voor de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in het algemeen en de intensieve veehouderij in het bijzonder. Op grond hiervan is dit bestemmingsplan niet m.e.r.-plichtig. Ad 1b: Het bestemmingsplan is m.e.r.-plichtig als dit mogelijkheden biedt voor het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan: 1. 85.000 stuks mesthoenders 2. 60.000 stuks hennen 3. 3.000 stuks mestvarkens of 4. 900 stuks zeugen
20
Hoofdstuk 2
Het bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig als dit mogelijkheden biedt voor het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren in gevallen waarin dat betrekking heeft op meer dan: 1. 40.000 stuks pluimvee 2. 2.000 stuks mestvarkens 3. 750 stuks zeugen voor zover het opfokzeugen betreft 4. 2.700 stuks gespeende biggen (biggenopfok) 5. 5.000 stuks pelsdieren 6. 1.000 stuks voedsters of 6.000 vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd 7. 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar 8. 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 9. 340 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 10. 1.200 stuks vleesrunderen 11. 2.000 stuks schapen of geiten 12. 100 stuks paarden of pony’s waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld 13. 1.000 stuks struisvogels. Dit bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. De bestaande rechten volgens het vigerend bestemmingsplan worden daarin in beginsel gerespecteerd. Het plan bevat geen directe bouwtitels, afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden voor uitbreiding van andere dan grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde grondgebonden veehouderijen. Dit betekent dat het bestemmingsplan geen project-m.e.r. plichtige ontwikkelingen mogelijk maakt die niet ook al mogelijk waren volgens het vigerende bestemmingsplan. Zoals eerder is aangegeven bevat het bestemmingsplan geen nieuwvestigings- of uitbreidingsmogelijkheden voor deze bedrijven ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Ad 2: 1 Een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet is uitgevoerd (bijlage 1). Het bestaand gebruik in het buitengebied is niet vergunningplichtig in het kader van de Natuurbeschermingswet, tenzij er in het verleden geen Nb-wet vergunning is verleend terwijl dat wel nodig was geweest, omdat er significant negatieve effecten te verwachten zijn (jurisprudentie 1 april 2009). Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in het plan om bijvoorbeeld verandering van bedrijfsactiviteit toe te staan zal per afzonderlijk geval beoordeeld worden of er al dan niet sprake is van (significant) negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000gebied. De overige ontwikkelingen die rechtstreeks door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zullen op niveau van het buitengebied van Beesel niet leiden tot significant negatieve effecten voor de Natura 2000-gebieden. 1
BRO, Voortoets Natuurbeschermingswet Bestemmingsplan Buitengebied Beesel, 11 oktober 2012
Hoofdstuk 2
21
Het plan is derhalve in overeenstemming met de Natuurbeschermingswet. Aanvullende onderzoeken in het kader van de Natuurbeschermingswet voor dit bestemmingsplan voor het buitengebied, zoals een Passende Beoordeling, zijn niet nodig. Ad 3: De provinciale milieuverordening is in de Omgevingsverordening Limburg opgenomen. Daarin zijn geen aanvullende activiteiten opgenomen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. 2.3.8 Wet plattelandswoningen Op 14 juni is het wetsvoorstel plattelandswoning aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 10 juli 2012 aangenomen. Op 23 oktober 2012 is de Wet plattelandswoningen gepubliceerd. De wet treedt in werking op 1 januari 2013. De geldende juridische regimes ten aanzien van verschillende milieuaspecten hebben verschillende achtergronden en doelen, en verschillen daarmee van karakter. In relatie tot de plattelandswoningen zijn vooral de beschermingsregimes van belang die zich richten op de bescherming van de mens in de landelijke omgeving waar hij woont en verblijft. Concreet betreft dit dat met name de wet- en regelgeving ten aanzien van geluid, geurhinder en luchtkwaliteit. Met betrekking tot al deze milieuaspecten geldt dat een bedrijfswoning geen bescherming geniet tegen de nadelige milieugevolgen van het bijbehorende, eigen bedrijf. Geluidhinder 1. Een (bedrijfs)woning geniet bescherming tegen geluidhinder van nabijgelegen agrarische bedrijven; 2. De geluidregelgeving maakt geen onderscheid tussen een bedrijfswoning van derden en een burgerwoning: een bedrijfswoning wordt in dezelfde mate als een burgerwoning beschermd tegen geluidhinder van nabijgelegen 'derde' bedrijven, dus van bedrijven waarmee de woning geen functionele relatie heeft; 3. Voor de bescherming tegen geluidhinder is het feitelijke gebruik, en niet de planologische status, van een pand als woning in de regel doorslaggevend. Dat betekent concreet dat een voormalige bedrijfswoning die nog de planologische status van bedrijfswoning heeft maar feitelijk als burgerwoning wordt gebruikt, beschermd wordt als ware het een burgerwoning, óók tegen geluidhinder afkomstig van het bedrijf waarvan die woning voorheen een onderdeel was (en dat in planologisch opzicht ook nog steeds is).
22
Hoofdstuk 2
Geurhinder • Bedrijfswoningen genieten wel bescherming tegen de geurhinder afkomstig van andere ('derde') veehouderijen, maar dat beschermingsniveau ligt lager dan het beschermingsniveau van burgerwoningen; • Bedrijfswoningen waarvan het gebruik op of na 19 maart 2000 is gewijzigd in burgerwoning, behouden datzelfde (lagere) beschermingsniveau als de bedrijfswoning die ze voorheen waren; • Bedrijfswoningen die vóór 19 maart 2000 in gebruik zijn genomen als burgerwoning worden voor wat betreft de bescherming tegen geurhinder afkomstig van andere veehouderijen gelijkgesteld met burgerwoningen; • Bedrijfswoningen bij andere agrarische bedrijven dan veehouderijen worden voor wat betreft de bescherming tegen geurhinder afkomstig van andere veehouderijen gelijkgesteld met burgerwoningen; • De onder 3 en 4 genoemde specifieke regeling geldt niet voor de bescherming van voormalige bedrijfswoningen ten opzichte van de veehouderij waarvan ze eerder onderdeel waren. Op dat punt is de wet zelf niet expliciet. Er is inmiddels op dit punt jurisprudentie ontstaan die inhoudt dat zolang de voormalige bedrijfswoning nog in juridisch-planologische zin als bedrijfswoning is aangemerkt, aan deze woning geen bescherming toekomt tegen de geurhinder van het 'eigen' bedrijf. Luchtkwaliteit: 1. De wettelijke regeling voor luchtkwaliteit is opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Die regeling kent geen specifieke eisen ten aanzien van bedrijfs- of andere woningen, want ingevolge de Europese richtlijn inzake luchtkwaliteit gelden de normen voor luchtkwaliteit in beginsel overal in de buitenlucht; 2. Ter plaatse van een bedrijfswoning van een 'derde' wordt wel getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Een bedrijfswoning van een veehouderij wordt derhalve beschermd tegen de emissie van fijn stof vanuit naburige 'derde' veehouderijen, en ook bedrijfswoningen bij niet-veehouderijen en burgerwoningen worden daartegen beschermd; 3. Als een voormalige bedrijfswoning in juridisch-planologisch opzicht nog deel uitmaakt van het bijbehorende bedrijf, wordt deze voormalige bedrijfswoning niet beschermd tegen de emissie van fijn stof vanuit dat 'eigen' bedrijf; 4. Als een voormalige bedrijfswoning inmiddels is herbestemd als volwaardige burgerwoning, wordt deze woning beschermd tegen fijn stof afkomstig van zowel 'derde' bedrijven als het bedrijf waartoe die woning voorheen als bedrijfswoning behoorde. De wet plattelandswoning bevat een tweetal onderdelen. Om te beginnen wordt geregeld dat het planologische regime, en niet langer het feitelijk gebruik, bepalend wordt voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve
Hoofdstuk 2
23
milieueffecten. Het tweede element van de wet heeft specifiek betrekking op zogenaamde plattelandswoningen. Dat zijn (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond. De wet regelt dat deze woningen niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Voor het bestemmingsplan betekent dit het volgende. Indien geconstateerd wordt dat een (voormalige) agrarische bedrijfswoning feitelijk wordt gebruikt als burgerwoning kan de gemeente kiezen uit twee opties: de woning bestemmen tot 'Wonen' en in het agrarisch bouwvlak een aanduiding opnemen dat geen nieuwe bedrijfswoning kan worden gerealiseerd; de woning als bedrijfswoning opnemen/handhaven binnen het agrarisch bouwvlak en in de regels regelen dat de woning -al dan niet alleen ter plaatse van de aanduiding 'plattelandswoning' (of een andere term)- mag worden bewoond door derden (burgers). Optie 1 heeft als nadeel dat het agrarisch bedrijf waar de woning voorheen bij hoorde belemmerd kan worden in de bedrijfsvoeringsmogelijkheden, aangezien een burgerwoning een hogere beschermingsstatus geniet dan een bedrijfswoning. Voordeel voor de eigenaar is dat er geen discussie meer is over het mogen gebruiken van de woning als burgerwoning en dat een bestemming 'Wonen' meestal een hogere waarde vertegenwoordigt in het economisch verkeer dan een bedrijfswoning. Optie 2 heeft als voordeel dat het gebruik als burgerwoning voortaan is toegestaan (en geen sprake meer zal zijn van handhavingsverzoeken van nabijgelegen bedrijven) en dat het bedrijf waar de woning bij hoort niet wordt benadeeld in zijn bedrijfsvoerings- en ontwikkelingsmogelijkheden. De reikwijdte van de wet is beperkt tot het agrarische bedrijf waartoe de woning voorheen behoorde. 'Derde' bedrijven ondervinden veel minder problemen in de bedrijfsvoering van plattelandswoningen dan het 'bijbehorende' agrarische bedrijf. Dat komt omdat het niveau van milieubescherming ten aanzien van deze 'derde' bedrijven niet wijzigt bij gebruik van de betrokken woning als plattelandswoning. Onder de huidige wetgeving worden bedrijfswoningen op grotendeels dezelfde wijze beschermd tegen hinder van geluid, fijn stof en geur van omliggende 'derde' bedrijven als burgerwoningen. Op het moment van opstellen van deze toelichting is de wet nog niet in werking getreden. Om die reden is hiermee in dit voorontwerp bestemmingsplan nog geen rekening gehouden en de consequenties/mogelijkheden van de wet zijn nog niet doorvertaald in de plansystematiek. Vóórdat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd zal alsnog worden bekeken in hoeverre dit plan daarop wordt aangepast.
24
Hoofdstuk 2
2.4 Provinciaal beleid 2.4.1 POL2006 Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) vastgesteld als vervanger van het POL uit 2001. Het POL2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL2006 zelf kan eveneens beschouwd worden als de structuurvisie die op grond van de nieuwe ruimtelijke wetgeving door provincies opgesteld moet worden. Hiertoe is de POL-aanvulling Nieuwe Wet ruimtelijke ordening (vastgesteld op 18 december 2008) opgesteld. De POL-aanvulling heeft de juridische status van structuurvisie en vormt tevens de uitvoeringsparagraaf van het POL2006, zoals bedoeld in Wro. In 2011 heeft de laatste aanpassing van het POL2006 plaatsgevonden. Verstedelijking en steeds intensiever ruimtegebruik leggen een toenemend beslag op de open ruimte in het landelijk gebied en verminderen de diversiteit van landschap en groen. De provincie houdt daarom vast aan het zo compact mogelijk houden van de steden en een minstens gelijk blijvend aandeel van de stadsregio’s in het totaal van woningen, werklocaties en arbeidsplaatsen. Over het algemeen wordt dus ingezet op het bundelen van de verstedelijking en economische activiteiten in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden. In Limburg is dat vertaald in de stadsregio’s en de plattelandskernen. Iedere stadsregio is voorzien van een zogenaamde grens stedelijke dynamiek. De plattelandskernen zijn voorzien van contouren. Paarse contouren om de stadsregio’s bepalen de grens voor de stedelijke dynamiek. Beesel ligt tussen de stadsregio’s van Venlo en Roermond. De grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijke samenhang, rekening houdend met de verwachte groei, zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Initiatieven buiten de contouren zijn mogelijk indien ze inpasbaar zijn in het land-
Hoofdstuk 2
25
schap en de landbouwstructuur en gepaard gaan met de realisatie van extra natuur, landschap of milieukwaliteit. Beleidsregio’s In het POL2006 is sprake van een gebiedsgerichte aanpak op meerdere niveaus. Naast een onderscheid tussen stedelijke en landelijke gebieden wordt een onderscheid gemaakt in 14 beleidsregio’s. Voor elke regio is op basis van de gebiedskenmerken en -waarden een ontwikkelingsvisie gegeven. Het plangebied is gelegen binnen de beleidsregio Maasvallei-Oost. De Maasvallei-Oost omvat het landelijk gebied van Noord- en Midden-Limburg ten oosten van de Maas. Van west naar oost is dit gebied grofweg te verdelen in drie zones: de overstromingsvlakte van de Maas, een daaraan grenzende strook van maasdorpen en een verder landinwaarts gelegen zone met Maasterrassen en rivierduinen. Met toepassing van instrumenten als het contourenbeleid wordt ingezet op een goede inbedding van kernen in het landschap en het voorkomen van het aaneengroeien van Venlo en Roermond tot een bandstad tussen Maas en A73. EHS en POG in het landelijk gebied ten oosten van de Maas worden samen met natuur in aangrenzende gebieden in Duitsland en Gelderland verder versterkt als een groene ruggengraat tussen Schinveld en Mook. Het open en natuurlijk karakter van de beleidsregio maakt deze aantrekkelijk als woon-, werk- en recreatiegebied. Uitdaging is de toeristische functie als economische drager verder uit te bouwen door in te spelen op de groeiende betekenis van de vrijetijdseconomie. Verbreding van de plattelandseconomie is eveneens van belang voor de verdere ontwikkeling van de regio. Perspectieven In de gebiedsgerichte aanpak uit het POL2006 worden voor het Limburgs grondgebied twaalf perspectieven, met uiteenlopende visies op ontwikkelingsmogelijkheden onderscheiden.
26
Hoofdstuk 2
Afbeelding 6. Uitsnede POL-kaart ‘Perspectieven’
In onderstaande tabel worden de belangrijkste uitgangspunten van de verschillende perspectieven in het plangebied weergegeven. De perspectieven 5a (Ontwikkelingsruimte voor landbouw en toerisme), 5b (Dynamisch landbouwgebied), P6 (Plattelandskern), P8 (Stedelijke ontwikkelingszone), P9 (Stedelijke bebouwing) en P10 (Werklandschap), komen niet voor in het plangebied en daarom is de beschrijving daarvan niet in onderstaande tabel opgenomen. P.
Perspectief
Kenmerken
1.
Ecologische
De EHS omvat bestaande Het beschermen en realiseren
Doelen
Ligging
Hoofdstruc-
bos- en natuurgebieden,
van een samenhangende robuus-
len van de
tuur (EHS)
te ontwikkelen nieuwe
te structuur van natuur- en bos-
beekdalen
natuur- en beheersge-
gebieden en verbindingen daar-
van de
bieden, ecologisch be-
tussen. Voor ontwikkelingen die
Huilbeek
langrijk water en beken
de wezenlijke kenmerken en
en De
met een specifiek ecolo-
waarden van deze gebieden
Swalm. Het
gische functie. Het gaat
aantasten of de nagestreefde
Maasdal ter
in alle gevallen om ge-
natuurontwikkeling belemmeren
plaatse van
bieden van nationale of
geldt het ‘nee-tenzij’-regime. Als
Rijkelse
Europese betekenis.
dergelijke activiteiten toch toe-
Beemden
gestaan worden zal compensatie
en De
moeten plaatsvinden.
Weerd.
Grote de-
Daarnaast Binnen gebieden die tot het
delen van
perspectief 1 behoren zijn
Roncken-
grondgebonden landbouw en
stein, het
intensieve veehouderij onge-
Meerle-
wenst.
broek en Heidemheem
2.
Provinciale
De POG omvat voorna-
Het versterken en ontwikkelen
Voorname-
ontwikke-
melijk landbouwgebie-
van natuur- en landschapswaar-
lijk rondom
lingszone
den als buffer rond de
den. De aanwezige waarden zijn
EHS gebie-
Hoofdstuk 2
27
P.
Perspectief
Kenmerken
Doelen
Ligging
groen (POG)
EHS, delen van steile
richtinggevend voor ontwikke-
den en het
hellingen met veel na-
lingen op andere terreinen.
beekdal
tuur- en landschapsele-
Daarnaast ligt de nadruk op het
van de
menten, ecologische
in stand houden van een goede
Schellekens
verbindingszones, beken
toeristisch-recreatieve structuur
beek
met een specifiek ecolo-
en een op het landschap georiën-
gische functie, hamster-
teerde landbouw.
kernleefgebieden, wa-
3.
terwingebieden met een
Binnen gebieden die tot het
natuurlijk karakter en
perspectief 2 behoren zijn
gronden die in de toe-
grondgebonden landbouw en
komst een natuurka-
intensieve veehouderij onge-
rakter krijgen.
wenst.
Veerkrachtig
Open delen van beekda-
Ontwikkeling van functies is
Overige
watersysteem
len, rivierbed van de
mogelijk mits dit aansluit op het
delen van
Maas en steilere hellin-
bieden van ruimte aan een vol-
het Maas-
gen, voor zover deze
doende veerkrachtig watersys-
dal, niet
geen deel uitmaken van
teem voor de opvang van hoge
aangewe-
EHS of POG. De gebie-
waterafvoeren, het bestrijden
zen als EHS
den worden gedomi-
van watertekort en verdroging
of POG
neerd door grondge-
en het voorkomen van erosie.
bonden landbouw en
Aangezien gestreefd wordt naar
zijn overwegend open.
verwevenheid van functie kun-
In het gebied zijn veel
nen niet altijd de hoogste kwali-
toeristische voorzienin-
teitseisen ten aanzien van bodem
gen aanwezig.
en water aan de orde zijn. Nieuwvestiging van bebouwing en niet-grondgebonden landbouw in beginsel is uitgesloten, tenzij dit gepaard gaat met een verbetering van de omgevingskwaliteit en daarmee de ambities ten aanzien van het op orde houden van het watersysteem en het herstel van de natte natuur niet in gevaar komen. Deze ambities gelden tevens als randvoorwaarde voor mogelijke uitbreiding van bestaande bebouwing, niet-grondgebonden landbouw en intensivering van teel-
28
Hoofdstuk 2
P.
Perspectief
Kenmerken
Doelen
Ligging
ten. 4.
Vitaal lande-
Deze gebieden worden
Afhankelijk van de omgevings-
Agrarische
lijk gebied
voornamelijk gedomi-
kwaliteit bestaan hier kansen
gebieden
neerd door de landbouw voor de landbouw. Tevens zijn er
van ’t
met een van gebied tot
ontwikkelingsmogelijkheden
Haselt,
gebied verschillende
voor de toeristisch sector, ver-
Meerle-
aard en dichtheid aan
brede landbouw en kleinschalige
broek,
omgevingskwaliteiten.
dienstverlenende bedrijven. Ver-
Meelder-
sterking van de landschappelijke
broek en
kwaliteit geldt hierbij als rand-
Bakheide.
voorwaarden voor verdere kwaliteitsontwikkeling van landbouw, toerisme en recreatie. Het belangrijkste doel is het behouden van de landschappelijke kwaliteit en identiteit ter plaatse. Economische ontwikkelingen van landbouw, recreatie en toerisme worden als kans en voorwaarde gezien voor het behoud en de versteviging van (met name) de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten in een grote variëteit aan landbouwgebieden. 7.
Corridor
Grote(re) wegen, onder-
Deze assen zorgen dat stadsre-
deel van het (in-
gio’s, ook bij verdere verkeers-
ter)nationale infrastruc-
toename in de toekomst, bereik-
tuur netwerk inclusief
baar zijn en blijven. Langs de
A73
bijbehorende vrijwaring- verkeersassen wordt ingezet op stroken.
een groene inrichting. Deze biedt toekomstige uitbreidingsruimte voor infrastructuur, voorkomt aaneengesloten zichtlocaties en levert mogelijk een positieve bijdrage aan de milieukwaliteit.
Groene waarden Volgens de POL-kaart ‘Groene waarden’ komt in het plangebied een aantal waardevolle groene elementen voor. Het gaat hierbij om de bestaande bos- en natuurgebieden, de beekdalen en nieuw te ontwikkelen natuur in het Meerlebroek. Dit betreffen voornamelijk grote gebieden aangeduid als EHS danwel als POG. Het Swalmdal betreft daarnaast een Natura 2000-gebied.
Hoofdstuk 2
29
Blauwe waarden Uit de POL-kaart ‘Blauwe waarden’ is af te leiden dat de aanwezige beekdalen behoren tot een beekdal of laagte buiten het Maasdal. Daarnaast komen in het plangebied twee beken voor met een specifiek ecologische functie. Het betreft De Swalm en de Schellekens beek. Het Maasdal is aangewezen als Veerkachtig watersysteem. Bij de beekdalen en laagtes buiten het Maasdal betreft het lager gelegen gebieden waar het neerslagoverschot en vaak ook het kwelwater via beken wordt afgevoerd. Ook hebben deze beekdalen een waardevolle natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische functie. In de beken met een specifiek ecologische functie wordt met voorrang het hoogste ecologisch kwaliteitsniveau nagestreefd. Dit dient ontwikkeld te worden via de realisatie van natuurlijke, systeemeigen processen. Voor beken met een algemeen ecologisch functie geldt dat hier het basis ecologisch kwaliteitsniveau wordt gehandhaafd en dat pas op langere termijn verder herstel van kwaliteiten en processen wordt nagestreefd. Het als Veerkrachtig watersysteem aangewezen gebied is het indicatief ruimtebeslag ten gevolge van de Beleidslijn grote rivieren. Binnen de begrenzing is het provinciaal beleid ten aanzien van de (ontwikkeling van) de Maas mede in relatie tot haar omgeving van toepassing. Kristallen waarden Blijkens de POL-kaart ‘Kristallen waarden’ is een aanzienlijk deel van het Meerlebroek aangewezen als stiltegebied. Voor de aangewezen stiltegebieden in Limburg dient verdere verstoring voorkomen te worden (stand still), zodat binnen de stiltegebieden een akoestische kwaliteit lager dan 40 dB(A) is gewaarborgd. In de provinciale Omgevingsverordening is de regelgeving voor stiltegebieden vastgelegd. Stiltegebieden zijn van belang voor de rustzoekende mens en hebben dan ook een duidelijke functie ten behoeve van extensieve recreatie. Ook zijn stiltegebieden een noodzakelijke voorwaarde voor de instandhouding van bepaalde fauna, die weinig verstoring kunnen verdragen. De provincie hecht groot belang aan het behouden, beschermen en ontwikkelen van stiltegebieden. Uit een recente evaluatie blijkt dat de stiltegebieden in Limburg op een breed draagvlak kunnen rekenen. Bij stiltegebieden gaat het om gebieden die rustig zijn en rustig moeten blijven, met een akoestische kwaliteit lager dan 40 dB(A). Geluid geproduceerd door gebiedseigen activiteiten en vliegtuiglawaai worden daarbij niet meegerekend.
30
Hoofdstuk 2
In de provinciale Omgevingsverordening is de regelgeving voor stiltegebieden vastgelegd. Voor het verkrijgen en behouden van de gewenste stilte zet de provincie, naast de omgevingsverordening ook de ruimtelijke ordening in. De ruimtelijke regelgeving bestaat uit het weren van niet-agrarische bebouwing en infrastructuur, het weren of reduceren van de geluidsbelasting van intensieve recreatie en het beperken van het gebruik van wegen door gemotoriseerd verkeer. Uit de voornoemde evaluatie is gebleken dat de bescherming van de stiltegebieden en de handhaving van deze bescherming dient te worden verbeterd. Om die reden heeft de provincie op 29 november 2011 het ‘Toetsingskader voor ontheffingen in stiltegebieden’ vastgesteld. Zie voor een verdere toetsing het kopje ‘Provinciale Omgevingsverordening’ (par. 2.4.8). Buitengebied Het POL2006 streeft voor de toekomst naar een voldoende vitaal landelijk gebied. Door de reconstructie moeten ontwikkelingen in de agrarische sector (grondgebonden en niet-grondgebonden) op een duurzame manier worden vormgegeven. Nieuwe economische dragers (toerisme, vrijetijdseconomie en kleinschalige dienstverlening) worden steeds belangrijker, zij dienen echter wel een bijdrage te leveren aan de kwaliteiten van de natuurlijke omgeving. Voor een veelheid aan functies en waarden is een kwaliteitsslag noodzakelijk. Daarbij dienen de robuuste ecologische structuur en veerkrachtige watersystemen verder ontwikkeld te worden. Wonen In het POL2006 is aangegeven dat de provincie wil investeren in een aantrekkelijk woon- en leefklimaat en bijdragen aan het realiseren van voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plaats. Hierbij gaat inbreiding binnen bestaand bebouwd gebied voor uitbreiding. Situering van nieuwe woningen moet passen binnen het bundelings- en contourenbeleid. Oprichting van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied, is dan ook niet aan de orde. Toerisme Toerisme is een belangrijke economische sector voor Limburg, van belang bovendien voor de kwaliteit en vitaliteit van het platteland en de instandhouding van cultureel erfgoed binnen Limburg. Die positie wil Limburg verder versterken, zodat de sector verder uit kan groeien tot vrijetijdseconomie. Daarvoor is nodig: vernieuwing, imago en ruimte. De vergrijzing wordt zeker voor deze sector als een ontwikkeling gezien die kansen biedt. Die kansen moeten benut worden. De provincie nodigt ondernemers uit om haalbare plannen te ontwikkelen die inspelen op de toenemende vraag naar kwaliteit van verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen (comfort, ruimte) en tegelijkertijd bijdragen aan verbetering van de omgevingskwaliteit, zoals het reali-
Hoofdstuk 2
31
seren van nieuwe natuur, het oplossen van knelpunten binnen de ecologische hoofdstructuur (gebiedsgerichte saldobenadering) en landschapsbeheer. Overige niet-agrarische bedrijvigheid Gestreefd wordt naar het bieden van voldoende ruimte om de dynamiek van het gevestigde bedrijfsleven te faciliteren en de komst van nieuwe bedrijven naar Limburg mogelijk te maken. Daarbij streeft het POL2006 naar het ontwikkelen van het juiste bedrijf op de juiste plaats, waarbij bedrijventerrein de meest voor de hand liggende vestigingslocaties zijn voor (productie-)bedrijven. In het POL2006 wordt specifiek aandacht besteed aan het agro-food/ nutrition cluster, met als afgeleide de logistieke dienstverlening. Verwacht wordt dat hier een grote vraag naar (nieuwe) ruimte blijft komen. De kern bevindt zich rond Venlo (Greenport Venlo). Gesteld wordt dat wanneer, ten behoeve van de verdere ontwikkeling van de logistieke dienstverlening en ‘value added logistics’ nieuwe werklocaties nodig zouden zijn, deze het beste langs de belangrijke vervoersassen ontwikkeld kunnen worden. Indien in zijn algemeenheid realisatie van nieuwe bedrijvenlocaties aan de orde is, wordt ingezet op concentratie om aantasting van het buitengebied te beperken. Voor het landelijk gebied worden geen nieuwe bedrijventerreinen voorzien. Er dient zorgvuldig omgegaan te worden met de restcapaciteit op bestaande locale bedrijventerreinen en deze dient uitsluitend gebruikt te worden voor uitbreiding van bestaande bedrijven en voor verplaatsers en starters vanuit de eigen gemeente. Stedelijke dienstenterreinen horen blijkens het POL2006 niet thuis in het landelijk gebied. Agrarische bedrijvigheid De agrarische bedrijvigheid, en het daaraan gekoppelde grondgebruik, is een belangrijk deelaspect binnen het POL2006. Voor de landbouw wordt gestreefd naar een marktgestuurde, klantgerichte en omgevingsbewuste bedrijfstak. Centrale doelen daarbij zijn: het behouden en versterken van de economische positie van de landbouw en in samenhang daarmee; het herstellen en verdiepen van de bijdrage van de landbouw voor de kwaliteit van zijn omgeving. Voor de niet grondgebonden landbouw (intensieve veehouderij en glastuinbouw) wordt gestreefd naar herstructurering en concentratie. Binnen de land- en tuinbouw zijn schaalvergroting, specialisatie, diversificatie en intensivering van de productie kenmerkende ontwikkelingen. Voor de landbouw is grofweg sprake van drie doelen: verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw;
32
Hoofdstuk 2
versterken van de kennis- en innovatiestructuur in de landbouw, zowel in de verticale kolom (productieketen, agrofoodketen) als in de horizontale kolom (verbreding); omgevingsbeheer, waarbij de aandacht sterk is gericht op realisatie van multifunctioneel grondgebruik en duurzame bedrijfsvoering. Voor de toekomst liggen de beste kansen in Noord- en Midden-Limburg voor een op de wereldmarkt georiënteerde intensieve vorm van landbouw, vooral binnen de perspectieven 4 en 5. In de perspectieven 1, 2 en 3 ligt het accent meer op grondgebonden landbouw en vormen van landbouw die een bijdrage leveren aan de gebruikswaarde van deze gebieden. Conclusie De provinciale belangen, zoals verwoord in het POL2006, zijn in het kader van dit bestemmingsplan op een juiste manier planologisch geborgd. Ten eerste zijn de ontwikkelingsmogelijkheden gerelateerd aan verschillende gebiedstypologieën, die weer mede gebaseerd en te relateren zijn op en aan de verschillende perspectieven. Het buitengebied van de gemeente Beesel is opgemaakt uit het gebied buiten de contouren (van Beesel en Reuver) en van het gebied tussen de stadsregio’s van Venlo en Roermond. Behoud en bescherming van het landelijke karakter staat voorop. De verschillende groene, blauwe en kristallen waarden zijn in het bestemmingsplan zodanig geborgd dat aan de door provincie of andere overheidsinstanties gestelde voorwaarden wordt voldaan en vormt tegelijkertijd het kader waarbinnen de beoogde doelstellingen kunnen worden nagestreefd. Gebieden aangewezen als bijvoorbeeld perspectief 1 (Ecologische Hoofdstructuur), Natura 2000-gebied en stiltegebieden of beken met specifiek ecologische functie zijn namelijk als zodanig bestemd of aangeduid. Het buitengebied vormt een dynamisch gebied. Met respect voor de aanwezige en de te beschermen waarden wordt het buitengebied in het POL2006 niet op slot gezet. Integendeel. Het POL2006 ziet allerlei kansen en mogelijkheden voor verschillende functies. Natuur, recreatie en agrarische ontwikkelingen gaan daarbij voorop, terwijl juist wonen en (solitaire) bedrijvigheid worden ontmoedigd. Het bestemmingsplan gaat in dit standpunt mee en geeft natuurlijke, toeristische en agrarische functies binnen bepaalde randvoorwaarden mogelijkheden tot verdere ontwikkeling. Aan de andere kant worden geen ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor wonen en niet-agrarische bedrijven, behoudens het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Het bestemmingsplan voldoet daarom aan het gestelde in het POL2006.
Hoofdstuk 2
33
2.4.2 POL-herziening op onderdelen EHS Op 14 oktober 2005 hebben Provinciale Staten de ‘POL-herziening op onderdelen EHS’ vastgesteld. Het beleid met betrekking tot de EHS en de POG is reeds verwerkt in het POL2006. Op de perspectievenkaart van het POL2006, die van recenter datum is dan die van de POL-herziening, is in het plangebied een aantal beschermde gebieden gelegen. Deze zijn reeds aan de orde gekomen onder het kopje ‘Groene Waarden’ in paragraaf 2.4.1. 2.4.3 POL-aanvulling Nieuwe Wro De POL-aanvulling Nieuwe Wet ruimtelijke ordening heeft de juridische status van een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wro en vormt de uitvoeringsparagraaf van het POL, zoals ook bedoeld is in de Wro. De wetgever heeft bepaald dat de provincie in zijn structuurvisie(s) moet aangeven wat de relevante ruimtelijke belangen zijn. Het POL2006 en de bijbehorende POLaanvullingen vormen op grond van het overgangsrecht de huidige provinciale structuurvisies. Daarin staan de provinciale belangen genoemd en het beleid dat ten aanzien van die belangen wordt gevoerd. POL 2006 c.s. bevatten evenwel (veel) meer belangen dan alleen ruimtelijke belangen. Het POL2006 is immers een integraal strategisch beleidsplan, waarin naast ruimtelijke ook sociale, economische, milieu- en waterstaatsbelangen zijn verenigd. Voor de uitvoering van het POL2006 onder de nieuwe Wro gaat het echter alleen om de provinciale ruimtelijke belangen. Dat zijn aspecten van het provinciaal beleid die geheel of gedeeltelijk een ruimtelijke implicatie hebben. Die belangen zijn in de Belangenstaat opgenomen. De Provinciale Belangenstaat dient ervoor om vast te stellen of er een provinciaal belang bij een bestemmingsplan is betrokken. Niet in alle gevallen waarbij een provinciaal belang aan de orde is, hoeft overigens de provincie bij het vooroverleg betrokken te worden. Ten aanzien van deze gevallen is een Uitzonderingenlijst opgesteld. Een bestemmingsplan buitengebied staat niet op deze Uitzonderingenlijst. In het plangebied spelen belangen zoals verwoord in de Provinciale Belangenstaat. Hier onder vallen onder meer de belangen ‘Variatie en kwaliteit landelijke en stedelijke gebieden’, ‘Ecologisch gezonde en veerkrachtige watersystemen’, ‘Behoud verscheidenheid in plant- en diersoorten en hun leefgebieden’, ‘Duurzame omgang met bodem en milieu’ alsmede ‘het landschap, de cultuurhistorie en de aardkundige waarden’. Overleg met de provincie vooraf (op basis van artikel 3.1.1. Bro) is derhalve noodzakelijk.
34
Hoofdstuk 2
2.4.4
POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedontwikkeling en kwaliteitsverbetering Op 18 december 2009 hebben Provinciale Staten de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering vastgesteld. De POL-aanvulling is een structuurvisie in de zin van de Wro en richt zich op een partiële herziening van het POL2006 op de volgende punten: Provinciale regie en sturing op woningvoorraadontwikkeling; Provinciale regie en sturing op ontwikkeling werklocaties; Selectieve provinciale sturing op verstedelijkingsprocessen; Ruimte voor nieuwe clusters van bebouwing in landelijk gebied (nee, tenzij); Het verbinden van nieuwbouw of uitleglocaties met revitalisering en/of herstructurering (woongebieden, werklocaties, glastuinbouw); Selectieve provinciale sturing op gebiedsontwikkelingen; Verankeren van het Limburgs Kwaliteitsmenu Beleid woningbouw In Limburg (met name Zuid-Limburg) is sprake van een toekomstige bevolkingsafname (mede door de vergrijzing). De provincie geeft in deze POL-aanvulling haar beleid op dit gegeven. De focus wordt gericht op de kwalitatieve woningvoorraadontwikkeling bij een krimpende bevolkingsomvang. In Noord- en Midden-Limburg is in veel gemeenten inmiddels ook sprake van (een beginnende) bevolkingsdaling, maar is er tot circa 2025 nog een groei in het aantal huishoudens. De demografische ontwikkelingen maken, dat (puur kwantitatief bekeken) per saldo de woningvoorraad in Midden-Limburg en Noord-Limburg nog moet doorgroeien met respectievelijk circa 6.000 en circa 8.000 woningen in de periode 2010-2020. In de periode 2020-2030, heeft Midden-Limburg te maken met een reductie met circa 1.000 woningen, terwijl in Noord-Limburg nog een groei van circa 1.000 woningen aan de orde is. In de POL-aanvulling wordt aangegeven dat mede door vergrijzing de bevolkingsaantallen zullen afnemen in Limburg. Er moet daarom voorzichtig worden omgegaan met nieuwe woningen. Toch wordt opgemerkt dat nieuwe woningen niet per definitie worden uitgesloten. Zodra bouwinitiatieven plaatsvinden in bebouwd gebied, zijn herontwikkelingen toch goed mogelijk. In dit bestemmingsplan is geen nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied voorzien, met uitzondering van nieuwvestiging in VAB (bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning). Contourenbeleid
Hoofdstuk 2
35
Met de introductie van de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering is de POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg uit 2005 vervallen. De werkcontouren zijn op 11 mei 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De kernen Beesel en Reuver zijn voorzien van contouren. De verschillende bebouwingsclusters en –linten in het buitengebied van de gemeente Beesel zijn niet voorzien van contouren. Het plangebied is nagenoeg geheel opgebouwd uit gebieden, gelegen buiten de contour. Bij ontwikkeling van nieuwe functies of uitbreidingen buiten de contour is de regeling Limburgs Kwaliteitsmenu van toepassing. VAB beleid Hergebruik van vrijkomende (agrarische of niet-agrarische) gebouwen in het buitengebied voor wonen of kleinschalige vormen van bedrijvigheid is mogelijk, mits gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing, monumentale / architectonische kernmerken worden gerespecteerd, de bouwmassa niet toeneemt, er geen negatieve milieueffecten of belemmeringen optreden voor nabijgelegen functies, en er geen verstoring optreedt van het bundelingsbeleid voor wonen en werken. Uitgangspunt is dat overtollige gebouwen zoveel mogelijk worden gesloopt. 2.4.5 Limburgs Kwaliteitsmenu Het Limburgs Kwaliteitsmenu, waarvoor de beleidsmatige basis wordt gegeven in de POL-aanvulling ‘Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering’, is gebaseerd op het idee dat bebouwingsontwikkelingen in het buitengebied leiden tot verlies van omgevingskwaliteit en dat dit verlies op een kwalitatieve manier moet worden gecompenseerd. De doelstelling is dan ook het combineren van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied met het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in Limburg. In januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu vastgesteld. In het Limburgs Kwaliteitsmenu zijn de vroegere provinciale instrumenten als VORm, Rood voor Groen, Ruimte voor Ruimte en BOM+, geïntegreerd en aangevuld met een aantal nieuwe instrumenten. Een belangrijke verandering hierbij is dat de verantwoordelijkheid en de uitvoering van het Kwaliteitsmenu waar mogelijk in handen van de gemeenten wordt gelegd. Het Limburgs Kwaliteitsmenu is van toepassing op alle perspectieven voor zover gelegen buiten de getrokken contouren om de kernen. De provincie heeft aan gemeenten gevraagd een structuurvisie vast te stellen waarin het Limburgs Kwaliteitsmenu op gemeenteniveau is uitgewerkt. De gemeente Bee-
36
Hoofdstuk 2
sel heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu overgenomen en nader geconcretiseerd in haar structuurvisie (zie paragraaf 2.5). 2.4.6 Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg In de ‘Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg’ wordt met betrekking tot het buitengebied een aantal beleidslijnen beschreven, en in een aantal gevallen nader uitgewerkt. Onder het ‘buitengebied’ worden in de Handreiking verstaan de gebieden die in het POL2006 aangewezen zijn als perspectief 1, 2, 3, 4 of 5. Voor het buitengebied gelden 4 belangrijke aandachtspunten: 1. in stand houden van een vitaal landelijk gebied met voldoende dynamische dorpen om een goed woon- en leefklimaat voor de daar wonende en werkende bevolking te bieden; 2. kwaliteitsslag op tal van terreinen, waaronder natuur, landschap, water, bodem, toerisme, recreatie en landbouw; 3. beheersing en waar mogelijk terugdringing van de verstening van het landelijk gebied met het oog op de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden; 4. verbreding en optimalisering van de ruimtelijke structuur van de diverse land- en tuinbouwsectoren. Voor agrarische bouwkavels gelden een aantal belangrijke uitgangspunten, welke deels consequenties hebben voor de regeling in dit bestemmingsplan. Belangrijke uitgangspunten zijn: indien mogelijk bieden van ontwikkelingsruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, rekening houdend met de omgevingskwaliteiten; zo compact mogelijke bouwkavels, afweging tussen agrarische belangen en andere belangen en waarden; zorgen voor een afwaartse beweging van de intensieve veehouderij. Clustering van bepaalde agrarische bedrijfstakken, overeenkomstig het Reconstructieplan. Blijkens de Handreiking zijn voor (semi-) agrarische bedrijven en activiteiten tevens de beleidslijnen zoals verwoordt in het POL2006, de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu, het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg en de beleidsregels Hagelnetten, Teeltondersteunende voorzieningen en Huisvesting buitenlandse werknemers van belang. Ook voor burgerwoningen in het buitengebied, nieuwe economische dragers, toerisme en recreatie worden aanvullende regels beschreven in de Handreiking. Waar nodig zijn deze regels doorvertaald in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2
37
2.4.7 Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg In het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg wordt voor het landelijk gebied een zonering gehanteerd om bepaalde accenten te leggen voor het intensieve agrarisch gebruik. Het Reconstructieplan is inmiddels overgenomen in het POL2006. De volgende specifieke zones worden onderscheiden: landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s); verwevingsgebieden; extensiveringsgebieden.
Afbeelding 7. Uitsnede kaart Reconstructieplan
Bij de zonering in het Reconstructieplan is het niet-grondgebonden agrarisch gebruik afgezet tegen de andere waarden en functies in het betreffende gebied. De landbouwontwikkelingsgebieden zijn gebieden in het reconstructiegebied met het primaat landbouw die geheel of gedeeltelijk voorzien, of in het kader van de reconstructie zullen voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij. In Beesel zijn geen gebieden aangeduid als landbouwontwikkelingsgebied. Verwevingsgebieden (wit-bruin gespikkeld) zijn gebieden in het reconstructiegebied die gericht zijn op verweving van landbouw, wonen en natuur. In de verwevingsgebieden wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met en gebieden zonder bo-
38
Hoofdstuk 2
vengrens bouwkavel, afhankelijk van de kwaliteiten van het gebied en omliggende functies. Uitbreiding van intensieve veehouderijen is in het verwevingsgebied toegestaan tot een maximale oppervlakte van 1,5 ha. Nieuwe intensieve veehouderijen zijn niet toegestaan. Nieuwvestiging en uitbreiding van grondgebonden agrarische bedrijven is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 1,5 ha. De extensiveringsgebieden (groene gebieden) zijn landbouwgebieden in het reconstructiegebied, gelegen in de nabijheid van bos of natuur of nabij woongebieden. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is hier onmogelijk (met uitzondering van de gronden, gelegen binnen het vigerend agrarisch bouwblok) of zal in het kader van de reconstructie onmogelijk worden gemaakt. In het bestemmingsplan zijn aparte bouwvlakken opgenomen voor de bestaande intensieve veehouderijen. Hervestiging is alleen toegestaan binnen die bouwvlakken. Nieuwe intensieve veehouderijen buiten de bestaande locaties zijn niet toegestaan. Verwevings- en extensiveringsgebieden komen in Beesel wel voor. In het bestemmingsplan zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden voor agrarische bedrijven in de diverse reconstructiegebieden overgenomen. 2.4.8 Omgevingsverordening Limburg Per 1 januari 2011 is de Omgevingsverordening Limburg in werking getreden. De Omgevingsverordening Limburg (OL) is een samenvoeging van de eerdere Provinciale Milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening, die met de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingetrokken. De Omgevingsverordening Limburg is echter meer dan een samenvoeging van eerdere verordeningen. Bij het opstellen van de verordening zijn diverse normstellingen geactualiseerd, zijn waar mogelijk regels vervallen en zijn zoveel mogelijk administratieve verplichtingen vereenvoudigd. Regels voor stiltegebieden Stiltegebieden zijn rustige gebieden met een van nature geringe geluidbelasting, die van belang zijn voor de natuur en voor extensieve recreatie door de mens. Stiltegebieden zijn echter geen openluchtmusea. Er wonen, werken en leven mensen die hun dagelijkse activiteiten moeten kunnen verrichten. Als deze personen voor het uitoefenen van hun normale werkzaamheden, bijvoorbeeld in de landbouw, bij bosonderhoud of bij technische onderhoudswerkzaamheden, lawaaiige toestellen moeten gebruiken, dan staat de OL dat altijd toe en hoeft hiervoor geen toestemming te worden gevraagd van enige overheid. Deze geluiden worden ‘gebiedseigen geluiden’ genoemd.
Hoofdstuk 2
39
Ook de politie, de brandweer en geneeskundige hulpverleners, zoals artsen en ziekenauto’s, worden bij de uitoefening van hun taken niet belemmerd door de OL. Gebiedsvreemd geluid in stiltegebieden Gebiedsvreemd geluid dient daarentegen zoveel mogelijk te worden voorkomen of beperkt. Wat gebiedsvreemd geluid is, wordt in eerste instantie beoordeeld door de provincie, die de ontheffing moet verlenen. Bij gebiedsvreemd geluid kan men denken aan het opsporen of ontginnen van in de bodem aanwezige stoffen, het omzagen en kappen van bomen anders dan voor bosbouwkundig onderhoud of productiebos, het aanleggen van buisleidingen voor het transport van stoffen, dwars door een stiltegebied heen of het gebruiken van geluidsapparatuur. Richtlijnen De OL is niet bedoeld om gebiedsvreemde activiteiten te verbieden. Rechtstreeks werkende regels voor gedragingen in milieubeschermingsgebieden zijn bedoeld om lawaaibronnen te reguleren, die bij het uitvoeren van die activiteiten worden gebruikt: het is verboden zich in een stiltegebied met een motorvoertuigen of een bromfiets met draaiende verbrandingsmotor te bevinden buiten de voor deze voertuigen openstaande wegen en terreinen. het is verboden in een stiltegebied een toertocht of wedstrijd voor motorvoertuigen of bromfietsen te houden of daaraan deel te nemen; het gebruik van de volgende apparaten is in een stiltegebied verboden: o motorisch aangedreven werktuigen; o omroepinstallaties, sirenes, hoorns en soortgelijke apparaten; o modelvliegtuigen, modelboten en modelauto’s; o muziekinstrumenten en andere geluidsapparaten; o waterscooters; o knalapparatuur en vuurwerk; o vuurwapens De verboden zijn niet van toepassing: op de uitoefening door politie en brandweer van hun wettelijke taken en op ambulancevervoer; op normale werkzaamheden die nodig zijn in verband met de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met bosbouw of met het beheer van het gebied; op wielertochten van UCI of KNWU. Toetsingskader voor ontheffingen in stiltegebieden. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen voor de overige gebruiken. Of ontheffing kan worden verleend of niet, is afhankelijk van overwegingen, die te maken hebben de noodzaak van de activiteit in het betreffende gebied, het voorkomen of beperken van geluidhinder, het maximaal aantal activiteiten binnen een
40
Hoofdstuk 2
gebied en de duur van de activiteit. Dit is uitgewerkt in het ‘Toetsingskader voor ontheffingen in stiltegebieden’, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 29 november 2011. Omdat in het POL is aangegeven dat moet worden gestreefd naar het voorkomen van verdere verstoring van de stiltegebieden (stand still) gelden volgens het toetsingskader de volgende uitgangspunten: met het verlenen van ontheffingen in stiltegebieden wordt terughoudend omgegaan en ontheffingen worden slechts verleend als het gaat om eenmalige activiteiten; bij toeristisch/recreatieve accommodaties en horeca-inrichtingen kan per inrichting en onder strikte voorwaarden maximaal 3 dagen per kalenderjaar ontheffing worden verleend. De ontheffing heeft betrekking op activiteiten die plaatsvinden op terreinen die direct grenzen aan het terrein van de inrichting. Voor activiteiten die plaatsvinden óp het terrein van de inrichting is geen ontheffing van de Omgevingsverordening nodig. Voor deze activiteiten is afstemming met het bevoegd gezag voor de vergunning (Wet milieubeheer) of het Activiteitenbesluit noodzakelijk (over het algemeen is de gemeente het bevoegd gezag). Conclusie Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat gebiedseigen geluiden niet aan speciale richtlijnen zijn verbonden. De mens moet immers haar normale woon- en werkleven kunnen uitvoeren. Gebiedsvreemde geluiden dienen echter zo veel mogelijk uitgesloten te worden, aan dergelijke geluidsbronnen zijn dan ook regels verbonden. Stiltegebieden in het buitengebied van de gemeente Beesel zijn als een gebiedsaanduiding aangegeven op de verbeelding. Hierbinnen gelden de regels en voorwaarden zoals die gesteld zijn in de OL. 2.4.9 POL 2014 De provincie is voornemens om het POL2006 te vervangen door een nieuw, geactualiseerd POL2014. POL2014 wordt een selectief plan, met een heldere visie op de ontwikkeling van Limburg in brede omgeving én op de ontwikkeling van de drie deelregio’s. Het sluit zoveel mogelijk aan op bestaande visies (o.m. regionale visies en de nationale ruimtelijke hoofdstructuur). Het Limburgse leef- en vestigingsklimaat neemt in de ambitie een centrale plek in. Ruimtelijke kwaliteit krijgt bijzondere aandacht. De POL-agenda benoemt 4 hoofdthema’s / onderwerpen waar bij de planvoorbereiding de focus op ligt: 1. Economie en infrastructuur.
Hoofdstuk 2
41
Bij het hoofdthema economie en infrastructuur staat de vraag centraal welke ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de economische ontwikkeling te faciliteren, met focus op de topsectoren. Op de agenda staat ook een herijking van de bedrijventerreinenstrategie: effectiviteit sturing, noodzaak om nog nieuwe terreinen aan te wijzen of bestaande terreinen uit te breiden, regels voor de inrichting van werklocaties, mogelijke intrekking van een aantal reserveringen. Daarbij zal ook een discussie worden gevoerd over de sturing op de voorraadontwikkeling van kantoren. 2. Wonen en leefomgeving. Bij wonen en leefomgeving is de opdracht om voorstellen uit te werken voor een strakkere sturing op de (boven-)regionale woningvoorraadontwikkeling. In elk geval voor Zuid-Limburg streeft de provincie daarbij naar inzet van de omgevingsverordening. Belangrijk is om met de regio’s te werken aan een brede regiospecifieke aanpak van de herstructureringsopgave, met aandacht voor de leegstand van kantoren, winkels, monumenten en voorzieningen en milieuproblemen. Met steden en gemeenten zal een aanpak worden uitgewerkt voor de sturing van (grootschalige) detailhandel. 3. Landelijk gebied. Binnen het hoofdthema landelijk gebied moet er een gedifferentieerde aanpak uitgewerkt worden voor behoud en ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied, waarbij de Provincie focust op de kernkwaliteiten in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en in de zogenoemde groen-blauwe mantel (de samen te voegen perspectieven P2 en P3, inclusief de gebieden die bij de herijking van de EHS vervallen als onderdeel daarvan). In het POL zal in elk geval invulling gegeven worden aan de herijking van de EHS zoals afgesproken met het Rijk. Daarnaast zal een realistische aanvullende provinciale ambitie voor mensgerichte natuur worden uitgewerkt. Op de agenda staat ook het bepalen van (ruime) zoekgebieden voor een regionaal lawaaisportcentrum in Midden- en Zuid-Limburg. De agenda vraagt verder om een visie op de vestigingsmogelijkheden voor windenergie. De mogelijkheden voor een reductie van het aantal zones voor glastuinbouw resp. intensieve veehouderij worden onderzocht. Er komt een strategie gericht op stimuleren van agrosectoren in combinatie met verduurzaming, innovatie en ruimtelijke kwaliteit. In het POL wordt ook een visie uitgewerkt op de aanpak van de Maasveiligheid. 4. Ondergrond. Ondergrond is een nieuw thema. Er wordt gevraagd om een visie op de ontwikkelingen in de ondergrond, inclusief een herijking van bestaande belangen en reserveringen. Instrumenten.
42
Hoofdstuk 2
In de planvormingsfase wordt bepaald welke samenhangende, efficiënte mix aan instrumenten het beste kan worden ingezet om de provinciale ambities te realiseren. Het al dan niet gebruik maken van de bevoegdheid om een ruimteverordening te maken krijgt in de Agenda de nodige aandacht. Uitgangspunt daarbij is geen verordening, tenzij. Voor de EHS is een regeling in het onderdeel ruimte van de omgevingsverordening verplicht. Ook voor de sturing van de woningmarkt in Zuid-Limburg streeft de provincie naar een regeling in de verordening. In het voorjaar van 2013 zullen, op basis van een discussie met de partners, voorstellen worden gedaan voor aanvullende onderwerpen. Aangezien POL 2014 nog niet in werking is getreden is hiermee in dit bestemmingsplan nog geen rekening gehouden.
2.5 Gemeentelijk beleid 2.5.1 Toekomstvisie Beesel 2030 In 2009 is de toekomstvisie Beesel 2030, Kompas voor de toekomst, vastgesteld. Dit is een herijking van de toekomstvisie 2005, waarin op een negental thema’s, zoals wonen, recreatie en toerisme, leefbaarheid en dienstverlening, strategische keuzes zijn gemaakt en een wensbeeld is geformuleerd voor de gemeente in 2020. Daaraan is ook een ontwikkelingsstrategie gekoppeld. Het centrale thema in de toekomstvisie Beesel 2030 is: Beesel pakt de toekomst. Dit thema is uitgewerkt in vijf strategische gebieden: levende gemeenschap; ideale en onderscheidende woongemeente; duurzame woon- en werkgemeente; gemeente samen met de inwoners; samenwerkende gemeente. Deze thema’s vormen het kompas voor alle toekomstige plannen en voornemens in de gemeente. 2.5.2 Structuurvisie Beesel Met de structuurvisie (vastgesteld d.d. 12 september 2011) legt de gemeente de visie en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid vast, gebiedsdekkend voor de gemeente Beesel. Dat bevordert de samenhang tussen diverse ontwikkelingen en maakt duidelijk vanuit welke visie concrete ruimtelijke plannen (kunnen) worden ontwikkeld. Het bevat de ambities van de gemeente op velerlei gebieden zoals wonen en werken, bereikbaarheid, natuur en landschap, agrarische activiteiten, recreatie en toerisme, leefbaarheid, water en duurzaamheid.
Hoofdstuk 2
43
De gemeente wil graag in balans blijven, maar heeft onder andere te maken met vergrijzing en een inwoneraantal dat eerst licht toeneemt tot 2020-2025 en daarna weer licht afneemt. Van groot belang is de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente te behouden en waar mogelijk te verbeteren, zodat de gemeente ook in de toekomst een aantrekkelijk woon-, werk- en verblijfsgemeente blijft. Met de Structuurvisie Beesel is invulling gegeven aan de wettelijke verplichting conform de Wro om te beschikken over een gemeentelijke structuurvisie. Een structuurvisie vormt het strategisch document in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en vormt de leidraad voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven, maar ook voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Als zich ontwikkelingen voordoen die in strijd zijn met de structuurvisie, is een herziening noodzakelijk. De structuurvisie is niet direct juridisch bindend voor de burger. Bestemmingsplannen, die de uitwerking vormen van de structuurvisie, zijn dat wel. Op de structuurvisiekaart is een zonering van het buitengebied van de gemeente gegeven. Deze zonering komt grotendeels overeen met de zonering in het bestemmingsplan en is zodoende beschreven in hoofdstuk 4. Verschil in zonering tussen structuurvisie en bestemmingsplan betreffen de kernrandzones. In de structuurvisie wordt aangegeven dat dit onderdeel op het niveau van het bestemmingsplan nader moet worden uitgewerkt. De kernrandzones zijn in het bestemmingsplan nader uitgewerkt en onderverdeeld in bebouwingsclusters- en linten en kernrandzones. Hierna wordt de ruimtelijke ontwikkelingsrichting voor het gemeentelijke buitengebied weergegeven, zoals beschreven in de structuurvisie. Wonen Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) kan worden omgezet naar een woonfunctie als deze bewoond blijft door de voormalige agrariër. In dat geval dient sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (behoudens de bedrijfswoning) sterk gestimuleerd te worden. Een functiewijziging tot wonen mag geen belemmering voor de ter plaatse aanwezige bedrijven opleveren. Nieuwe woningen die gerealiseerd kunnen worden middels het gemeentelijk kwaliteitsmenu, zijn enkel toegestaan in de bebouwingsclusters- en linten. Hier wordt echter zeer terughoudend mee omgegaan. Werken De landbouw wordt zo veel mogelijk de ruimte geven binnen de randvoorwaarden, die het landschap eraan stelt. In het rivierdal, de beekdalen, de open agrarische gebieden en de overige agrarische gebieden streven naar het vasthouden van het agrarisch grondgebruik. Nieuwe bebouwing wordt daarbij in het rivierdal niet toegestaan. In de beekdalen en open agrarische gebieden is agrarische bebouwing mogelijk zolang deze de kleinschaligheid, respectievelijk de open-
44
Hoofdstuk 2
heid van het landschap niet aantasten. In de overige agrarische gebieden kunnen ontwikkelingen van agrarische bedrijven doorgang vinden, mits deze passen binnen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
Afbeelding 8. Structuurvisiekaart Beesel
Mogelijkheden bieden voor verbrede landbouw. Nevenactiviteiten dienen gerelateerd te zijn aan de agrarische sector zelf of aan recreatie. Ook opslagactiviteiten zijn mogelijk, mits het duurzame opslag betreft.
Hoofdstuk 2
45
Binnen de gemeente liggen geen vestigingsgebieden voor niet-grondgebonden veehouderijen of glastuinbouwbedrijven. Nieuwe niet-grondgebonden veehouderijen en glastuinbouwbedrijven worden daarom geweerd. Nieuwe grondgebonden bedrijven kunnen op basis van een gebiedsgerichte benadering wel worden toegestaan. Uitgangspunt hierbij is een afstemming met het omliggende landschap. In open én kleinschalige gebieden wordt gestuurd op het uitsluiten van nieuwe agrarische bouwkavels. In de overige agrarische gebieden kunnen nieuwe bedrijven gemakkelijker worden geabsorbeerd, maar is de landschappelijke inpassing ook altijd een voorwaarde. Verbetering en versterken van de landbouwstructuur via Inrichtingsplan BeeselMeerlebroek door vrijwillige verkaveling en eventueel bedrijfsverplaatsing. Bij hergebruik van VAB wordt gestreefd naar een agrarische of agrarisch verwante invulling, vestiging van detailhandel is expliciet niet mogelijk. (Kleinschalige) recreatieve functies kunnen ook mogelijk zijn, mits ze passen in het recreatieve beleid. Ten aanzien van zorgfuncties dient steeds te worden afgewogen of een locatie binnen de contour gewenst is. Een functiewijziging mag geen belemmering voor de ter plaatse aanwezige bedrijven opleveren. Agrarische paardenhouderijbedrijven kunnen in principe overal in het landelijke gebied op bouwkavels worden gerealiseerd. Publieksgerichte paardenhouderijen zijn vooral mogelijk aan de rand van de kernen en mogelijke uitbreidingslocaties dag- en verblijfsrecreatie, mits dit geen hinder oplevert aan andere functies in de omgeving. (In het algemeen geldt: of een locatie geschikt is, hangt af van de beslotenheid van de omgeving, de verkeersontsluiting en de nabijheid van potentiële bezoekers.) Geen nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid in buitengebied met uitzondering van VAB’s en kleinschalige bedrijvigheid aan huis. Industrie en detailhandel zoveel mogelijk weren uit buitengebied. Recreatie en toerisme Verbreding van het aanbod verblijfsrecreatie door aantrekken en ontwikkelen van bedrijven met een eigen onderscheidend vermogen en merkwaarde. Daarnaast meer bezoekmotieven bieden door kwaliteiten van de locaties meer te benutten. Dit kan door: het ontwikkelen van passende verblijfsrecreatie binnen Drakenrijk en Witte Stein, bed & breakfastaccommodaties te ontwikkelen; unieke overnachtingsplekken aan te bieden (bijvoorbeeld door meer gebruik te maken van aanwezige cultuurhistorische en natuurwaarden) en door de ligging van de gemeente aan de Maas beter te benutten (overnachten aan of op het water), Ontwikkeling van de hotelaccommodatie (tevens voor zakelijk gebruik) bij de afslag van de A73.
46
Hoofdstuk 2
Buitengebied Beesel verder ontwikkelen als recreatief uitloopgebied van steden Roermond en Venlo. Realiseren recreatieve, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden Leeuwen - de Weerd conform structuurvisie Leewen-de Weerd. Bereikbaarheid Verbeteren verkeersveiligheid voor (recreatief) fietsverkeer door ontwikkelen van recreatieve ‘snelwegen’ tussen Lommerbergen (tot veerpont) en Drakenrijk en tussen de kernen Beesel en Reuver. Aansluiting fietspad langs de Maas op de fietspaden van buurgemeenten door de aanleg van een fietsverbinding van de Maasstraat in noordelijke richting naar Venlo en van Rijkel in zuidelijke richting naar Asselt. Verplaatsen van de veerstoep in samenhang met de verruiming van de Maas. Tegelijkertijd oplossen van de verkeerskundige knelpunt door herinrichting van de wachtplaats. Ontwikkelen recreatieve verbinding tussen Drakenrijk en Bergerhofweg. De kernen Beesel en Reuver bereikbaar maken voor toervaarders op de Maas door de realisatie van aanlegsteigers in samenhang met verruiming van de Maas. Groene leefomgeving Verbetering natuur en landschap aan de hand van een Landschapsontwikkelingsplan (LOP). De groene maatregelen in het LOP leveren ook een bijdrage aan de verbetering van het milieu en de mitigatie van de klimaatverandering. Belangrijkste bos- en natuurgebieden beschermen en ontwikkelen door medewerking te verlenen aan de realisatie van de ecologische hoofdstructuur en de robuuste ecologische verbinding Schinveld-Mook. Kleinschalige natuurontwikkeling en de ontwikkeling van landschapselementen op strategische locaties, die ervoor zorgen dat de kwaliteit van bestaande natuurgebieden beter kunnen worden beschermd en verbonden (realisatie ecologische verbindingszones). Landschappelijke kwaliteit van landbouwgebieden verbeteren door: kleinschaligheid van het landschap ten zuiden van Beesel (Bakheide) en Rijkel te versterken. oude bouwlandgebieden langs de Maas, ’t Haselt en het zuidelijk deel Meerlebroek open te houden. in de overige agrarische gebieden structuurversterking van de landbouw te koppelen aan de ontwikkeling van het landschap. De maatregelen en instrumenten die de provincie en de LLTB uitwerken als uitvloeisel van de ‘Verklaring van Roermond’, bieden kansen voor de gemeente een win/win situatie voor de landbouwsector en de natuur en het landschap te creeren. Cultuurhistorische en archeologische waarden blijven behouden en worden meer zichtbaar en beleefbaar gemaakt. Dit gebeurt door:
Hoofdstuk 2
47
Behoud en bescherming van monumenten, dorpsgezichten en historische hoofdstructuren en wegenpatronen. Bescherming cultuurhistorische structuren in Rijkel en Meerlebroek. Behoud van cultureel erfgoed door middel van functieverandering met behoud van cultuurhistorische waarden. De veiligheid langs de Maas zoveel mogelijk realiseren door rivierverruimingsmaatregelen en natuurvriendelijke oevers. Een verhoging van de waterkeringen vormt het mogelijk noodzakelijke sluitstuk van de hoogwaterbescherming. Het watersysteem wordt op orde gebracht. Daartoe verleent de gemeente medewerking aan: De realisatie van het Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR) en Nieuw Limburgs peil en Herstel van natuurlijke waterprofielen van beken en waterlopen, waaronder de Schelkensbeek en Vuilbeek. Bij de herinrichting van waterlopen ten behoeve van natuur en waterberging dient in Meerlebroek rekening te worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Groenblauwe buffer realiseren langs de westzijde van de A73, waardoor een doorgaande natuurzone ontstaat van Drakenrijk naar de Schelkensbeek. Deze zone fungeert tevens als afscheiding van de rijksweg. Open bufferzones tussen Beesel en Maasveld en tussen Reuver en Lommerbergen borgen de landschappelijke kwaliteit van de tussengebieden en zorgen ervoor dat Beesel en Maasveld en Reuver en Lommerbergen niet aan elkaar groeien. Vanwege fraaie doorzichten en cultuurhistorische waarden open houden van het Spick (groene open zone langs de huilbeek tussen Ouddorp en Beesel). Gemeentelijk kwaliteitsmenu Het provinciale Limburgs Kwaliteitsmenu is nader uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden afgewogen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Een belangrijk toetscriterium hierbij is of dit past binnen het beleid. Daarbij is bepalend of compensatie in de vorm van kwaliteitsbevorderende maatregelen mogelijk zijn, dan wel een financiële bijdrage (gemeentelijk kwaliteitsfonds) wordt overeengekomen die de kwaliteitsbevorderende maatregelen mogelijk maken. Is de ontwikkeling niet aanvaardbaar dan stopt het initiatief. Als een ontwikkeling na de (reguliere) ruimtelijke afweging wel aanvaardbaar is, dan wordt gekeken welke kwaliteitsbijdrage geleverd moet worden. De kwaliteitsbijdrage en de te realiseren kwaliteitsverbeteringen maken daarmee onlosmakelijk onderdeel uit van de ruimtelijke afweging. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden afgewogen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Een belangrijk toetscriterium
48
Hoofdstuk 2
hierbij is of dit past binnen het beleid. Daarbij is bepalend of compensatie in de vorm van kwaliteitsbevorderende maatregelen mogelijk is, dan wel een financiële bijdrage (gemeentelijk kwaliteitsfonds) wordt overeengekomen die de kwaliteitsbevorderende maatregelen mogelijk maken. Binnen het kwaliteitsmenu worden verschillende modules onderscheiden, toegespitst op de aard van de aan de orde zijnde ruimtelijke ontwikkeling: nieuwe landgoederen; gebiedseigen recreatie en toerisme; niet gebiedseigen recreatie en toerisme; agrarische nieuwvestiging en uitbreiding; uitbreiding glastuinbouw; uitbreiding bedrijventerreinen; uitbreiding solitaire bedrijven; nieuwe (solitaire) woningen; planmatige woningbouw in uitleggebieden; overige (gebouwde) functies. Bij de ruimtelijke afweging wordt het college van B&W geadviseerd door de kwaliteitscommissie. Deze commissie adviseert over de kwalitatieve aspecten van de ‘rode’ ontwikkeling’ en over de te leveren kwaliteitsverbetering. Het advies maakt onderdeel uit van de besluitvorming van het college. Elk plan voor een van de hiervoor genoemde ontwikkelingen zal door de kwaliteitscommissie worden getoetst. Als voorbeeld van kwaliteitsverbeteringen kunnen worden genoemd: de realisering van natuur en landschap volgens een landschapsontwikkelingsplan, het herstel van cultuurhistorische elementen en structuren, renaturering van beken, de sloop van glasopstanden of bebouwing en de verplaatsing van agrarische bedrijven. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het LOP. 2.5.3 Landschapsontwikkelingsplan Beesel heeft een prachtig buitengebied. Daar dragen niet alleen de bossen en natuurgebieden zoals die rond kasteel Waterloo of het Beesels Broek aan bij, maar ook het agrarisch cultuurlandschap in zijn vele verschijningsvormen. Dit fraaie landschap maakt dat Beesel een aantrekkelijke gemeente is om in te wonen en te recreëren. Het is het productiemiddel van boeren en indirect levert het een bijdrage aan het inkomen van ondernemers in de toeristisch-recreatieve sector. Het landschap vertegenwoordigt, zeker in potentie, belangrijke ecologische waarden: met name het Meerlebroek, het Beesels Broek en de Rijkelse Beemden herbergen een bijzondere flora en fauna. Het is dus van belang dat de kwaliteit van dit landschap voor de toekomst gewaarborgd blijft en verder wordt versterkt.
Hoofdstuk 2
49
Het buitengebied is echter een dynamisch gebied dat tot verandering kan leiden tot verandering van het landschap. Dit biedt enerzijds kansen maar zal evengoed op gespannen voet staan met de bestaande kwaliteiten van het landschap. Maatwerk is nodig. Om die visie op het landschap uit te dragen, om sturing te geven aan veranderingen in het buitengebied en om concrete projecten tot uitvoering te brengen heeft de gemeente Beesel het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld en vastgesteld. Het is een op zichzelf staand plan, maar heeft duidelijke koppelingen met de Structuurvisie Beesel en het Limburgs Kwaliteitsmenu. Het LOP is geen planologisch-juridisch instrument. Met andere woorden: er kan geen wettelijke aanspraak gemaakt worden op basis van dit LOP. Hiervoor is een vertaling gemaakt met het bestemmingsplan zodat de landschappelijke waarden op voldoende wijze planologisch-juridisch beschermd kunnen worden. 2.5.4 Beleidskader verblijfsrecreatie De mogelijkheden voor verblijfsrecreatie in het buitengebied zijn in de beleidsnotitie ‘Beleidskader verblijfsrecreatie’ (15 september 2008) nader uitgewerkt. Alle verblijfsaccommodaties, de door de gemeente lopende routestructuren en de dagrecreatieve elementen zijn op een kaart weergegeven. Om het beeld compleet te maken zijn op deze kaart ook de bestaande routestructuren en de (toekomstige) dagrecreatieve voorzieningen opgenomen. Deze kaart vormt het uitgangspunt om aanvragen inzake verblijfsrecreatie gebiedsgericht te toetsen. Vandaar dat ook enkele van belang zijnde gebiedskenmerken en omgevingswaarden op de kaart zijn aangegeven. Voor wat betreft kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf is een bovengrens van 15 standplaatsen bepaald, deze ontwikkeling is enkel toegestaan op basis van enkele randvoorwaarden. Het kamperen bij de burger wordt uitgesloten omdat dit kan leiden tot wildgroei, overlast en / of aantasten van landschappelijke waarden. Kamperen is eveneens, onder voorwaarden, toegestaan bij campings. De inhoud van het beleidskader is een belangrijke input geweest voor het bestemmingsplan. De beleidsmatige keuzes, zoals gemaakt in het beleidskader, zijn doorvertaald in het bestemmingsplan. 2.5.5 Beleidsnotitie huisvesting buitenlandse werknemers Gedeputeerde Staten van Limburg hebben in 2008 de beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten 2008 vastgesteld voor de huisvestiging van buitenlandse werknemers. Het kader heeft alleen betrekking op buitenlandse werknemers die legaal verblijven of legaal werkzaam zijn.
50
Hoofdstuk 2
Het provinciale beleidskader geeft de gemeente de mogelijkheid zelf beleid te formuleren en nader uit te werken. De gemeente heeft op 29 augustus 2005 de ‘Beleidsnotitie huisvesting buitenlandse werknemers’ vastgesteld. Deze was gebaseerd op het toen geldende provinciaal beleidskader van 25 januari 2005. Gelet op de bij de gemeente ingediende verzoeken is destijds alleen het deel van het kader overgenomen als beleid dat betrekking heeft op de tijdelijke huisvesting van agrarische werknemers (seizoensgebonden). Dat wil zeggen: Woonunits op agrarisch bedrijf: Plaatsing in de periode 15 maart tot 31 oktober Landschappelijke inpassing Geen permanente bewoning Maximaal 20 werknemers per bedrijf (vijf woonunits) Bebouwing extra oppervlakte 120 m² (incl. sanitaire voorzieningen) Voldoen aan woningwet, bouwbesluit, bouwverordening Huisvesting in bestaande gebouwen: Binnen bestaande gebouwen Maximaal 20 werknemers per bedrijf Bij aangetoonde noodzakelijkheid in piekperiode maximaal 3 maanden maximaal 3 units bijplaatsen Units telkens na afloop 3-maandentermijn verwijderen Landschappelijke inpassing van de units Wanneer de noodzaak voo huisvesting van buitenlandse werknemers niet meer aanwezig is, bebouwing terugbrengen in oorspronkelijke staat Huisvesting op campings Kleine campings maximaal 15 wooneenheden oftewel 60 personen Grote campings maximaal 30 wooneenheden oftewel 120 personen Het in 2008 door de provincie aangepaste beleidskader vormde voor de gemeente geen aanleiding om de eigen beleidsnotitie van 29 augustus 2005 aan te passen. De in die beleidsnotitie opgenomen uitgangspunten zijn dan ook doorvertaald in dit bestemmingsplan. 2.5.6 Beleidsregel inhoudsmaat woningen buitengebied Het college van B&W heeft de beleidsregel ‘Inhoudsmaat woningen buitengebied’ van toepassing verklaard op 23 april 2012. Er is vraag naar ruimere bouwmogelijkheden in het buitengebied die passen bij de huidige tijd. De maximale inhoudsmaat is daarom in de beleidsregel verruimd voor zowel bestaande woningen als voor nog te realiseren woningen naar 850 m³ (inclusief bijbehorende bouwwerken). Deze inhoudsmaat is in de regels van dit bestemmingsplan overgenomen, met dien verstande dat dit is opgenomen als maximale inhoudsmaat exclusief bijbehorende bouwwerken. Voor de bijbehorende bouwwerken is in de bestemming Wonen bepaald dat de oppervlakte daarvan kan variëren
Hoofdstuk 2
51
van maximaal 70 m² tot maximaal 125 m², afhankelijk van de oppervlakte van het perceel. Bij bedrijfswoningen is standaard een oppervlakte bijbehorende bouwwerken toegestaan van maximaal 100 m². Dit zijn weliswaar vaak grotere percelen, maar gelet op de mogelijkheid om een deel van de bedrijfsgebouwen te gebruiken voor bijvoorbeeld staling van een privé-auto is de behoefte aan bijbehorende bouwwerken sec bij de woning kleiner. Het bestemmingsplan bevat wel een mogelijkheid om de hiervoor genoemde maximale inhoudsmaat te overschrijden. In de regels is namelijk opgenomen dat (bedrijfs)woningen die gelegen zijn in een hoofdgebouw dat groter is dan de woning (bijvoorbeeld langgevelboerderijen waarvan een deel woning en een deel bedrijfsgebouw is of was), inpandig mogen worden uitgebreid. De woning mag dan maximaal de inhoud krijgen van de totale inhoud van het hoofdgebouw. Voorwaarde is wel dat het moet gaan om een cultuurhistorisch waardevol pand en dat de uitbreiding van de woning noodzakelijk is voor het behoud en/of herstel van die waarde. Het bestemmingsplan bevat verder mogelijkheden voor ondergronds bouwen. Ondergrondse bouwwerken tellen niet mee bij het bepalen van de toegestane inhoud van gebouwen. De maximaal toegestane oppervlakte bijbehorende bouwwerken bij burgerwoningen mag met maximaal 50% worden overschreden indien op hetzelfde perceel overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij maximaal 50% van de te slopen oppervlakte mag worden teruggebouwd. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen. 2.5.7 Parapluplan Bed & Breakfast Omdat het in 2008 vastgestelde beleidskader verblijfsrecreatie nog niet was opgenomen in de geldende bestemmingsplannen heeft de gemeente op 18 juni 2012 het (paraplu)bestemmingsplan Bed & Breakfast vastgesteld. Initiatieven voor een bed & breakfast die passen binnen het gemeentelijke toeristisch-recreatief beleid, pasten voorheen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen. Omdat er toch geregeld verzoeken kwamen voor een bed & breakfast die voldoen aan het gemeentelijke beleid en om te voorkomen dat voor al deze initiatieven uitgebreide procedures moesten worden doorlopen is het paraplubestemmingsplan opgesteld. Het (paraplu)bestemmingsplan is bedoeld om bed & breakfast en de bijbehorende randvoorwaarden planologisch te regelen binnen één bestemmingsplan. Dit vooruitlopend op de herziening van de nu geldende bestemmingsplannen, waaronder het bestemmingsplan buitengebied. Met dit parapluplan beoogt de gemeente enerzijds de procedures te vereenvoudigen en uniformeren voor aanvragers. Het plan voorziet in een regeling die zowel in het buitengebied als in de kernen geldt. De legeskosten voor de planologische pro-
52
Hoofdstuk 2
cedure zijn drastisch verlaagd. Hierdoor heeft de gemeente de drempel voor een initiatief voor een bed & breakfast in het buitengebied verlaagd en zijn initiatieven sneller uitvoerbaar. Om aanvragen wel te kunnen toetsen aan de voorwaarden is bed & breakfast in het parapluplan niet rechtstreeks toegestaan maar via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. In dit bestemmingsplan is er echter in het kader van de vermindering van regeldruk voor gekozen om bed & breakfast onder voorwaarden direct toe te staan. 2.5.8 Gebiedsvisie “Witte Stein” De Gebiedsvisie “Witte Stein” is een concrete uitwerking van de Structuurvisie Beesel. Voor dit gebied bestaat de behoefte aan een iets diepgaandere aanpak. De begrenzing van het gebied is de Prinsendijk, Bosakkerweg en Amerloseweg. Binnen dit gebied spelen meerdere belangen, voornamelijk op het gebied van natuur / landschap en recreatie. Belangrijke aspecten zijn het stiltegebied, de Ecologische Hoofdstructuur en de Robuuste Verbindingszone, het inrichtingsplan Meerlebroek en het Natura 2000 / Vogelrichtlijngebied aan de Duitse zijde.. De gebiedsvisie schetst de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de doorontwikkeling van het gebied de Witte Stein tot een groene poort en de versterking van de landbouwkundige structuur. De recreatieve poort Witte Stein wordt, in de structuurvisie Beesel (2011) en de toeristische visie Beesel (2009), naast Lommerbergen en Drakenrijk bestempeld als de derde trekker van verblijfstoerisme binnen de gemeente. De groene poort Witte Stein is gericht op recreatie, natuur en rustbeleving en krijgt een duurzame en groene uitstraling met in achtneming van haar ligging in een stiltegebied, de aanwezigheid van de (herijkte) ecologische hoofdstructuur en de nabijheid van het unieke natuurgebied Brachterwald. Binnen dit kader is een zorgvuldige inpassing van nieuwe kleinschalige gebiedseigen dagrecreatieve voorzieningen onder voorwaarden mogelijk, zoals een wildpark, natuurtuin, terrasje voor een hapje of drankje, midgetgolf, speelgelegenheid, slechtweer accommodatie en natuureducatie. Ook is er ruimte voor verblijfsrecreatie. De huidige natuurcamping zou een uitbreiding kunnen krijgen en er liggen ook mogelijkheden voor een bed & breakfast of een klein hotel. De gebiedsvisie vormt een toetsingskader voor nieuwe initiatieven en plannen in het gebied. Het verdient aanbeveling dat bij nieuwe initiatieven de gebiedsvisie verder wordt uitgewerkt tot een inrichtingsplan. De belangrijkste uitgangspunten voor een succesvol inrichtingsplan voor de doorontwikkeling van het gebied Witte Stein tot een recreatieve poort voor natuur- en rustbeleving zijn: • het gebied de Witte Stein blijft onderdeel uitmaken van het stiltegebied; • te houden evenementen blijven in de nabijheid van toeristisch-recreatieve accommodaties en binnen het nieuwe provinciale toetsingskader voor stiltegebieden;
Hoofdstuk 2
53
• •
• • •
•
• •
bestaande activiteiten in de (herijkte) EHS die niet stroken met de natuurbestemming wor-den gesaneerd; beperkte herbegrenzing van de (herijkte) EHS is mogelijk indien dit zowel voor de natuur als voor de ontwikkeling van de recreatie en/of de landbouw positief is; in het agrarisch gebied blijven de huidige landschappelijke kwaliteiten behouden, waar mo-gelijk worden deze versterkt; verbetering van de pleinfunctie aan de grens en kwaliteitsimpulsen voor de (half-)openbare ruimte door private en publieke investeringen; rode ontwikkelingen en voorzieningen worden zoveel mogelijk gesitueerd aan de rooilijn achter bosstroken langs de Keulseweg met een hoogte die passend is binnen de omgeving; het gebied blijft voldoende parkeergelegenheden houden voor rustige dagen. Parkeerplaat-sen worden zoveel mogelijk verplaatst naar rand van het plangebied, bijvoorbeeld in combi-natie met uitplaatsing locatie gronddepot; Op drukke dagen wordt geparkeerd op tijdelijke parkeerplaatsen buiten het plangebied; Geen nieuwe woonbestemmingen in het gebied Witte Stein. Vervangende nieuwbouw en woningsplitsingen zijn onder voorwaarden mogelijk.
Ontwikkelingen, zoals voorgesteld in de gebiedsvisie, worden niet direct mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Hiervoor is de gebiedsvisie onvoldoende uitgewerkt op detailniveau. 2.5.9 Nota archeologiebeleid In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (uitwerking van Verdrag van Malta) is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente Beesel heeft als toetsingskader voor het beheer van het gemeentelijk bodemarchief een eigen archeologische waardenkaart opgesteld met de daarbij behorende Nota archeologiebeleid. De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 19 april 2010 dit archeologische beleid vastgesteld. Na de vaststelling van het archeologische beleid is de Erfgoedverordening vastgesteld. Deze geeft totdat het bestemmingsplan is vastgesteld de formele basis tot het voeren van archeologiebeleid. De verordening geeft ook de formele basis voor het voorschrijven van archeologisch onderzoek.
54
Hoofdstuk 2
De regels in dit bestemmingsplan zijn een verdere doorvertaling van de gemeentelijke erfgoedverordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart.
Afbeelding 10. Archeologische waardenkaart gemeente Beesel
De archeologische waardenkaart is bedoeld om de archeologische verwachting van een gebied weer te geven. De verschillende verwachtingswaarden zijn overgenomen op de verbeelding en in de regels. Zodra een ontwikkeling plaatsvindt dient deze getoetst te worden aan het archeologische beleid, op grond waarvan een archeologisch (voor)onderzoek kan worden verlangd. AMK-terreinen Deze terreinen staan op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de provincie. In deze terreinen zijn archeologische resten vastgesteld. Er geldt voor deze terreinen daarom geen oppervlaktenorm als vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten. Hoge archeologische verwachtingswaarde Bij bodemingrepen minder dan 40 cm diep en een te verstoren oppervlakte van minder dan 500 m² geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. Bij diepere en grotere te verstoren oppervlakten is archeologisch onderzoek benodigd of geen archeologische waarden verstoord worden bij de ontwikkeling.
Hoofdstuk 2
55
Middelhoge archeologische verwachtingswaarde Zie hoge archeologische waarde. De ondergrens is vanzelfsprekend hoger dan bij een hoge archeologische waarde. In de middelhoge archeologische waarde is de ondergrens bepaald op 1.000 m². De vrijstelling van onderzoek geldt ook hier tot een diepte van 40 cm. Lage archeologische verwachtingswaarde Bij lage archeologische verwachtingswaarde geldt een vrijstelling van onderzoek als het te verstoren gebied kleiner is dan 10 ha. Bij grotere ontwikkelingen is ook hier onderzoek voorgeschreven. De archeologische waarden zijn in dit bestemmingsplan vertaald middels de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’, met daaraan gekoppeld de volgende gebiedsaanduidingen: • ‘zeer hoge archeologische verwachtingswaarde’; • ‘hoge archeologische verwachtingswaarde’; • ‘middelhoge archeologische verwachtingswaarde’; • ‘lage archeologische verwachtingswaarde’; • ‘archeologisch waardevol gebied’. In afwijking van de archeologische waardenkaart zijn binnen het recreatiepark Lommerbergen de verwachtingswaarden op enkele nader onderzochte percelen bijgesteld van hoog naar zeer hoog en voor enkele percelen van hoog naar laag. 2.5.10 Erfgoedverordening 2010 In 2010 heeft de gemeenteraad de ‘Erfgoedverordening 2010 gemeente Beesel’ vastgesteld. De verordening bevat regels voor de aanwijzing van gemeentelijke monumenten, de instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken, de bescherming van monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen. Een aantal regels is in de verordening opgenomen omdat geldende bestemmingsplannen nog niet voorzien in een adequate bescherming van archeologische waarden. In dit bestemmingsplan zijn de regels uit de Erfgoedverordening zoveel mogelijk overgenomen. Vanaf de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dient voor de bescherming van archeologische waarden dan ook dit bestemmingsplan te worden gehanteerd en niet meer de Erfverordening. 2.5.11 Woningbouwkader 2012-2020 Op 19 december 2011 heeft de raad het woningbouwkader 2012-2020 vastgesteld. Op basis van de meest recente E’til bevolkings- en woonbehoefteprognose 2011 en de Woonvisie regio Venlo (vastgesteld op 24 januari 2011) is voor de gemeente Beesel het voor eigen behoefte benodigde bouwvolume bepaald. Het gaat om circa 295 woningen in de periode 2012 tot 2020. Dit zijn in die periode van acht jaar gemiddeld iets meer dan 35 woningen per jaar.
56
Hoofdstuk 2
Deze woningbouwopgave wordt binnen de kernen opgelost. In dit bestemmingsplan zijn geen bouwtitels opgenomen voor nieuwe woningen in het buitengebied. Indien zich een aanvraag voordoet zal deze specifiek beoordeeld worden, uiteraard dient deze in het woningbouwkader te passen. Met nieuwe woningen in het buitengebied wordt echter zéér terughoudend omgegaan. 2.5.12 Milieubeleidsprogramma 2012-2014 Milieu en duurzaamheid zijn geen losstaande onderwerpen, maar onderdeel van een groter geheel. Daarom kan de gemeente niet anders dan behoud, verbetering en verduurzaming van de leefomgeving integraal oppakken. Het milieubeleid voor de komende jaren wordt rondom vijf thema’s gevormd: Leefomgeving: het thema leefomgeving richt zich op een schone, gezonde, aantrekkelijke en veilige omgeving om in te wonen en te werken. Gebiedsontwikkeling: bij gebiedsontwikkeling moet bij (her)ontwikkeling van gebieden een juiste balans gevonden worden tussen een goed sociaal en economisch functioneren, vermindering van milieubelasting en efficiënt gebruik van de schaarse ruimte. Groen en water: het thema groen en water is gericht op het behouden van de Beeselse, groene identiteit tussen de twee stedelijke gemeente Venlo en Roermond en op bewustwording van de inwoners over het belang van ons milieu en de groene ruimte. Klimaat en energie: met het thema klimaat en energie wil de gemeente goed voorbereid de toekomst in gaan zodat het is voorbereid op klimaatverandering (adaptie) en minder afhankelijk van fossiele brandstoffen. Gemeentelijke organisatie: de gemeente gaat het milieubeleid borgen in haar organisatie en samenwerken met inwoners, bedrijven, organisaties en andere overheden om de milieudoelen te bereiken. De gemeente wil concreet bereiken dat bedrijven en inwoners bijdragen aan een duurzame leefomgeving en minimaal de huidige milieukwaliteit behouden blijft. Waar mogelijk dient de milieukwaliteit echter verbeterd te worden. Bij bouwprojecten worden duurzaamheidsmaatregelen gestimuleerd (energiezuinig). Nieuwe ontwikkelingen worden daarnaast aangegrepen om natuur, landschap en economische belangen gezamenlijk te versterken. Het milieubeleidsprogramma heeft nagenoeg geen consequenties voor het bestemmingsplan. De wettelijke kaders voor wat betreft milieubeleid zijn weliswaar gevolgd, maar de daadwerkelijke kaders zullen gesteld worden bij nieuwe ontwikkelingen. Hiervan is in het kader van dit bestemmingsplan geen sprake.
Hoofdstuk 2
57
2.5.13 Geurgebiedsvisie en verordening ‘Geurhinder en veehouderij’ De Wet geurhinder en veehouderij biedt de mogelijkheid aan gemeenten om een eigen lokaal geurbeleid te voeren. Dit geurbeleid moet binnen bepaalde wettelijke marges worden opgesteld en is afhankelijk van plaatselijke omstandigheden. Om een eigen geurbeleid te kunnen voeren, moet eerst de bestaande geursituatie en de te verwachten ontwikkelingen op gebied van geur in kaart worden gebracht. Dit is vastgelegd in de geurgebiedsvisie. Deze geurgebiedsvisie is het beoordelingskader bij vergunningverlening en ruimtelijke ordening. De geurgebiedsvisie is vastgesteld op 6 oktober 2008. De geurwetgeving rond veehouderijbedrijven is altijd een unieke wetgeving geweest en was met al haar richtlijnen, rapporten, brochures en opgebouwde jurisprudentie verouderd. Daar komt bij dat voor een deel van de reconstructiegebieden sinds 2003 de Wet stankemissie en veehouderijen in werking was getreden. In de concentratiegebieden gold een soepeler geurregiem zonder cumulatieve geurtoetsing. In de zogenaamde extensiveringsgebieden als bedoeld in het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg, de stedelijke gebieden en de rest van Nederland was de oude regelgeving nog van toepassing. De per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt voor heel Nederland en houdt, gelijk aan de industriële geurregelgeving, rekening met meteorologische omstandigheden en meer feitelijke parameters. De Wgv maakt onderscheid in gebieden waar geurbeleving anders wordt ervaren en de mate van geurhinder. Daarnaast maakt de Wgv onderscheid in dieren met vaste afstanden ongeacht het aantal dieren en dieren die om te rekenen zijn naar odour units, voorheen mestvarkeneenheden. In het laatste geval wordt met behulp van een verspreidingmodel en het berekende aantal odour units een geurbelasting op een object bepaald. Ook biedt de Wgv de mogelijkheid om, binnen bepaalde marges, lokaal maatwerk te leveren door afwijkende normen of afstanden voor bepaalde gebieden te stellen. Dit kan een gemeente of regio in de vorm van een verordening doen. De geurknelpunten in de gemeente Beesel zijn in beeld gebracht. Voor het gehele grondgebied van de gemeente Beesel blijven de generieke maximale normen 3 odour units voor de kernen en 14 odour units voor het buitengebied gelden met uitzondering van het gebied ‘Wederikstraat’. Dit gebied is ook wel bekend als de ‘voormalige woonwagenlocatie’. Hier geldt de maximale norm 5 odour units. Het geurbeleid is nader uiteengezet in paragraaf 5.6. 2.5.14 Handhavingsbeleidsplan Het handhavingsbeleidsplan geeft inzicht hoe de handhaving in de gemeente Beesel met ingang van oktober 2009 is geregeld. Basis vormt het in 2005 landelijk ingevoerde “adequate handhavingsproces”. Dit is een model dat de Landelijke Coördinatie Commissie Milieuwetgeving (LCCM) heeft beschreven. Dit model gaat er vanuit
58
Hoofdstuk 2
dat het mogelijk is om een adequate handhaving te bereiken door het consequent uitvoeren van een aantal samenhangende processtappen. Adequate handhaving houdt dan in: een reeks van activiteiten die aantoonbaar, achtereenvolgend en in samenhang met elkaar worden uitgevoerd. Deze activiteiten zijn ingebed in de organisatie en zijn gebaseerd op inzichtelijke keuzen, om gestelde doelen te realiseren en te verantwoorden. De basis van een adequaat handhavingsproces vormt de probleemanalyse. In de probleemanalyse wordt onderzocht of de gemeentelijke milieuproblemen, de effecten van het niet-naleven van wet- en regelgeving en de kansen op niet-naleven. Deze analyse heeft betrekking op: alle inrichtingsgebonden en niet-inrichtingsgebonden taken en objecten; alle (taakgebonden) milieuproblemen; de mogelijke effecten van potentiële en feitelijke overtredingen; de kansen op overtredingen / naleefgedrag. Met het uitvoeren van een probleemanalyse streeft de gemeente twee doelen na: 1. verhogen van de effectiviteit van het toezicht en de handhaving; 2. verbeteren van de efficiëntie bij de inzet van middelen en mensen. Op de zaken die strijdig met het bestemmingsplan worden uitgevoerd zal daarom worden gehandhaafd. Dit is ook zo opgenomen in de planregels (algemene gebruiksregels). 2.5.15 Nota bodembeheer Beesel en Bodemkwaliteitskaart De Nota bodembeheer Beesel en de bodemkwaliteitskaart zijn nader behandeld in paragraaf 5.2. 2.5.16 Beleidsvisie Externe veiligheid De Beleidsvisie Externe veiligheid is nader behandeld in paragraaf 5.5.
Hoofdstuk 2
59
3.
HUIDIGE SITUATIE
3.1 Inleiding Op basis van een schriftelijke inventarisatie, terreinverkenning en literatuur wordt het plangebied in dit hoofdstuk beschreven. Tezamen met de hoofdlijnen van beleid (zie hoofdstuk 2) vormt dit samen de basis voor de beleidsdoelstellingen (en daarmee ook de visie voor het plangebied) voor de komende tien jaar op bestemmingsplanniveau. In bijlage 2 is de natuurwaardenkaart opgenomen, gestoeld op de verschillende paragrafen.
3.2 Algemeen De gemeente Beesel is een levendige plattelandsgemeente met ruim 13.500 inwoners in het midden van Limburg, aan de oostzijde van de rivier de Maas. De gemeente Beesel omvat 2.920 hectare grond en bestaat uit de kern Beesel, de dubbelkern Reuver – Offenbeek en het buitengebied. De gemeente bestrijkt een ongeveer vier kilometer breed gebied tussen de Maas en een uitgestrekt bosgebied in Duitsland. Aan de noord- en zuidzijde grenst Beesel respectievelijk aan de gemeente Venlo en Roermond. Beesel vormt een aangenaam landelijk gebied tussen deze stedelijke gebieden. Kessel en Neer zijn kerkdorpen aan de westzijde van de Maas. Beesel wordt ten westen van de Maas begrensd door de gemeente Leudal en de gemeente Peel & Maas. Aan de oostzijde grenst Beesel aan de Duitse gemeente Brüggen. Beesel is door haar ligging sterk noord-zuid georiënteerd. De gemeente is in noordzuid richting bereikbaar via de A73, de N271 en via de spoorlijn tussen Venlo en Roermond. Het autoveer bij Kessel en het fiets-voetveer ter hoogte van Rijkel verbinden de gemeente met de westoever van de Maas. Tussen Beesel en Duitsland bevinden zich hoofdzakelijk recreatieve verbindingen. Het buitengebied van de gemeente Beesel, inclusief de buurtschappen Rijkel en Bussereind wordt aan de westzijde begrensd door de Maas en aan de oostzijde door de bossen van het Duitse Brachter Wald. Dwars door het buitengebied loopt sinds enkele jaren de A73. Het buitengebied wordt gekenmerkt door bos, agrarische bedrijvigheid, karakteristieke bebouwingsconcentraties, recreatieve voorzieningen en een veelheid aan cul-
Hoofdstuk 3
61
tuurhistorisch waardevolle elementen. Het agrarisch grondgebruik bestaat zowel uit akkers als grasland. Op een enkele plaats is sprake van glastuinbouw. Beesel heeft verschillende attracties en recreatievoorzieningen in het buitengebied, zoals Landalpark De Lommerbergen, diverse (boerderij)campings, De Witte Stein, karakteristieke buurtschappen, visvijver Roversheideplas, golfterrein Golfodome, een indoor visrivier en een manege. Momenteel wordt nabij de A73 het recreatiepark Drakenrijk ontwikkeld. De meeste voorzieningen liggen in de nabijheid van Reuver en Offenbeek. Bezienswaardig is de beltmolen De Grauwe Beer, vlakbij het dorp Beesel. Het buitengebied van Beesel vormt een aantrekkelijk landschap voor wandelen en fietsen en maakt onderdeel uit van het Duits-Nederlands Grenspark MaasSwalm-Nette. In het zuidwestelijke deel van de gemeente liggen de Rijkelse Bemden. Deze plas vormt de noordelijke uitloper van het Maasplassengebied en vormt een vrij toegankelijk natuurgebied. Het landschap in de gemeente wordt tot het Maasterrassenlandschap gerekend. De Maas vormt de belangrijkste factor in de vorming van het landschap van de gemeente. De gemeente heeft een herkenbare noordoost-zuidwestgerichte ruimtelijke structuur. In het uiterste westen ligt de Maas met haar open oeverlandschap. De kernen en de oude landbouwgronden liggen op de grens van het Maasdal en de hogere zandgronden in het oostelijke deel van de gemeente. Op de hoger gelegen oude landbouwgronden bevinden zich een grote hoeveelheid archeologische vindplaatsen. Hier zijn tevens de meeste opgaande groenstructuren te vinden. Er zijn nog diverse fraaie bos- en natuurgebieden overgebleven in de gemeente (Lommerbergen, het Beeselsbroek, de Berken, de Donderberg, het Swalmdal en de bossen bij kasteel Waterloo). In het oosten liggen de jonge, open heideontginningen, een grootschalig rationeel verkaveld agrarisch gebied.
3.3 Landschap Het landschap in de gemeente wordt tot het Maasterrassenlandschap gerekend, een subtype van het rivierenlandschap. De Maas heeft zich ingesneden in een plateau, waardoor er terrassen zijn ontstaan. Hierdoor ontbreken de voor het overige rivierengebied kenmerkende kommen en stroomruggen. Gezien deze enigszins afwijkende geologische ontwikkeling, is ook de bewoningsgeschiedenis in Noord- en Midden Limburg tot op zekere hoogte verschillend van die van de rest van het rivierengebied. Net als in het overige rivierengebied kent dit landschap een lange, ononderbroken bewoning, die zeker teruggaat tot in de Romeinse tijd. Deze bewoning situeerde zich vanouds op de randen van de terrassen, op de overgang naar het zandgebied.
62
Hoofdstuk 3
Hierdoor was het mogelijk om een gemengd bedrijf te voeren. De zandgronden lagen woest en dienden als weidegebied. De akkers in het terrassenlandschap, velden genaamd, hadden veelal een zeer open karakter en waren verdeeld in kleinere percelen. Op enkele velden waren de percelen van elkaar gescheiden door houtwallen. Belangrijkste factor in de landschapsopbouw van de gemeente is de Maas, die tevens de westgrens van de gemeente vormt. In de het verleden heeft de Maas klei en grind afgezet, in de laatste ijstijd is een groot deel van het landschap bedolven onder een laag dekzand. De dekzandlaag is niet overal even dik, en dit reliëf is bepalend geweest voor de huidige verschijningsvorm van het landschap nu. Op de hoger gelegen delen hebben zich al in het verre verleden mensen gevestigd, dit is goed te zien aan de grote hoeveelheid archeologische vindplaatsen en de archeologische verwachtingswaarde. Vrijwel de hele gemeente, uitgezonderd het Maasdal zelf en het dal van Huilbeek en de natste delen van het voormalige heide- en vennenlandschap aan de oostkant, hebben een hoge tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Onder de archeologische vindplaatsen zijn oude nederzettingen uit de Ijzertijd, de Romeinse Tijd, en de Middeleeuwen (zoals de Solberg,Bussereind, het Broek en de Berghut) grafvelden uit de ijzer- en steentijd zoals de Hasselt en Lichteveld. De kernen en de oude landbouwgronden liggen op de grens van het Maasdal en de hogere zandgronden op het hoogste deel van de gemeente. De ondergrond bestaat plaatselijk uit landduinen. De kern Beesel heeft een karakteristieke kransakkerstructuur; het dorp in het centrum en de akkers in een waaier eromheen. Langs de bewoningsassen van Beesel en Bussereind liggen stukken land waarvan de verkaveling sinds 1830 vrijwel ongewijzigd is gebleven. Langs de Teutebeek waren de gronden te nat om te benutten als landbouwgrond, hier liggen dan ook nog onontgonnen kavels met broekbos. In de loop van de geschiedenis is het landbouwareaal van de gemeente gestaag toegenomen door het verbeteren van landbouw- en ontginningstechnieken. De voormalige Bakheide ten zuiden van Beesel en Bussereind is tussen 1806 en 1890 omgezet in cultuurland. Ook de uitgestrekte heide- en moerasgebieden tegen de grens aan moesten er vanaf 1890 aan geloven, daar ligt nu een grootschalig en rationeel verkaveld agrarisch gebied. Ze vormen met de uitgestrekte bossen van het hoger gelegen Brachter- en Diergartscher Wald een groot contrast en maken de grens ruimtelijk voelbaar. Opvallende landschapselementen zijn de steilranden, ze komen veel voor op kavelgrenzen langs de oevers van de Maas. Ook de oevers van de Swalm, aan de zuidgrens van de gemeente zijn door het reliëf goed herkenbaar in het landschap. In de gemeente liggen diverse bosgebieden: het bos Lommerbergen tussen Beesel en Reuver, het Beeselsbroek langs de Huilbeek, de Donderberg tussen de oude nevenarm
Hoofdstuk 3
63
van de Maas en de grindplas en de bossen bij kasteel Waterloo. Ook tussen de Maas en Reuver en langs de oever van de Schellekensbeek is sprake van een groen gebied. Al met al heeft de gemeente een herkenbare noordoost-zuidwestgerichte ruimtelijke structuur. In het uiterste westen ligt de Maas met haar open oeverlandschap, dan komt de grens met de hoge zandgronden waar de kernen en de oude landbouwgronden liggen en de grootste hoeveelheid opgaande structuren te vinden is. In het oosten liggen de jonge, open heideontginningen. De belangrijkste historische en landschappelijke waarden liggen rond de kernen en langs de Huilbeek. De gemeente wordt doorsneden door de A73. Door de waterhuishouding en ontginningswijze zijn kenmerkende verschillen ontstaan in de verschijningsvorm van het landschap. Deze is grofweg bepaald door de verdeling tussen massa’s en open ruimtes. De tweedeling tussen oost en west in het landschap van de gemeente kan ook in de verdeling van massa’s en open ruimtes worden teruggezien. Deze verdeling is terug te voeren op de ontginnings- en bewoningsgeschiedenis. De uiterwaarden van de Maas waren ongeschikt voor bewoning en waren in gebruik als hooi- en weidegronden. Daardoor heeft dit gebied een grotendeels open karakter. Uitzondering hierop zijn de opgaande groenstructuren bij de Donderberg. De hoger gelegen gronden waar de kernen op liggen hebben een voornamelijk besloten karakter. Dit door de bebouwingsmassa’s, de beplante perceelsgrenzen en de bossen tussen tussen de kernen in, en langs de uiterwaarden van de Maas. Een opvallend open gebied is ‘t Haselt dat ligt ingesloten tussen Beesel en Reuver, en de bossen rond kasteel Waterloo en de Lommerbergen. Ook tussen Beesel en Rijkel ligt een ingesloten open gebied waarvan de basis is terug te vinden in de ondergrond. Het open gebied ligt in een voormalige geul van een beek. De bossen eromheen liggen op hoger gelegen landduinen. Het gebied ten oosten van de snelweg onderscheidt zich van het besloten gebied aan de westkant. Deze voormalige woeste bos- en heidegronden zijn pas laat in ontginning gebracht en worden gekenmerkt door een rationele structuur. Ondanks de aanwezigheid van de laanbeplantingen is het landschap open te noemen. Aan de andere kant van de Rijksgrens liggen uitgestrekte bossen die het contrast tussen open en besloten beleefbaar maken. Opvallende elementen zijn de aangeplante naaldbossen (Konijnbos) rond Heidenheim, en de ontginningshoeves. Een clustering van opgaand groen is te vinden in de noord-oosthoek van de gemeente, aan de Keulseweg. Een belangrijke factor in de landschapsgenese is het water. Naast de Maas, stromen door de gemeente nog een viertal beken; de Tas- of Huilbeek, de Schelkensbeek, de
64
Hoofdstuk 3
Maalbeek en de Vuilbeek. De laatste is een kunstmatige waterloop die tijdens de ontginning van het voormalige heidegebied tegen de grens aan is aangelegd. De andere beken zijn natuurlijke beken en stromen door natuurlijke laagtes. Een droge rivierdalbodem loopt vanaf het Bussereind richting Reuver en ligt grofweg ingeklemd tussen het spoor en de Rijksweg. Beken spelen een belangrijke rol in de bodemgesteldheid, en de belevingswaarde van het landschap. Ook in de toekomst kunnen de beken een extra rol spelen in het verhogen van de natuurwaarde van het landschap.
3.4 Archeologie en cultuurhistorie De wijze waarop in het verleden door onze voorouders het landschap in cultuur is gebracht is, is nu nog af te lezen aan landschappelijke patronen. Het landschap ontleent een groot deel van haar identiteit eraan, en de mensen die erin wonen hechten over het algemeen grote waarde aan historische elementen en patronen. Bij het toestaan van ontwikkelingen in het buitengebied moeten de effecten op deze waarden in ogenschouw worden genomen. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en archeologie valt de gemeente grofweg in twee delen uiteen; een oostelijke deel met een relatief lage historische waarde en een westelijk deel waarin grote concentraties van cultuurhistorische en archeologische monumenten te vinden zijn. Aan de westkant van de gemeente langs de oevers van de Maas heeft de hoge ligging een lange bewoningsgeschiedenis mogelijk gemaakt. Op deze hogere opduikingen en landduinen liggen de kernen en de oude landbouwgebieden, en is de bodem vergeven van archeologische sporen. De gemeente kent maar liefst 47 archeologische monumenten, waarvan de meeste restanten zijn van oude nederzettingen daterend vanaf de Steentijd tot de Middeleeuwen. Onder de monumenten bevinden zich ook grafheuvels en urnenvelden. Alleen de delen van het landschap die in het verleden ongeschikt waren om de wonen of voedsel te verbouwen hebben geen hoge archeologische waarde. Met name de kern Beesel kent een typische oude structuur, het is een kransakkerdorp. Het cultuurhistorisch waardevolle ensemble van de oude kern, landbouwgronden, historische wegen en het omgrachte kasteel Nieuwenbroek, houdt een direct verband met het omliggende landschap en buitengebied. Een aantal delen van het landschap kennen een verkaveling die sinds 1830 niet tot nauwelijks veranderd is. Opvallende elementen hierin zijn de oude akker-, en perceelsgrenzen, de soms een flink hoogteverschil kennen. In sommige gevallen zijn de oude grenzen beplant. De aanwezigheid van kronkelige wegen en veel perceelsbegroeiing is typerend voor de hoger gelegen delen van het rivierengebied.
Hoofdstuk 3
65
Opvallend landschapelementen zijn de steilranden. Steilranden zijn te vinden in de uiterwaarden van de Maas, doordat de rivier in het verleden haar loop veranderde zijn oude meanders en afgesloten armen ontstaan. De dynamiek van de rivier en de eroderende werking daarvan hebben voor het typerende microreliëf en de steilranden gezorgd. De beekdalen en de voormalige heidegronden in het oostelijke deel van de gemeente kennen door hun terreingesteldheid een veel kortere geschiedenis en herbergen daardoor geen archeologische monumenten. Andere belangrijke cultuurhistorische elementen zijn het historische wegenpatroon van Rijkel en het Meerlebroek. Buurtschap Rijkel. Het buurtschap Rijkel wordt in de 1ee eeuw al genoemd als ‘Rikel’. Uit archeologische vondsten is gebleken dat het gebied al bewoond werd in de Romeinse tijd. Rijkel is vanouds een agrarische nederzetting, met een duidelijke bebouwingsconcentratie rond de centraal gelegen, min of meer driehoekige openbare ruimte en langs de oost-west gelegen weg die twee splitsingen van wegen met elkaar verbindt. De hoofdweg ligt exact op een oost-west gelegen landduin. Dit geeft aan dat men de hoger gelegen delen in het landschap heeft gebruikt om te wonen en om zich te verplaatsen. De weg bevindt zich tussen de dorpen Beesel, Wieler en Swalmen. Dit zijn net als Rijkel, nederzettingen van hoge ouderdom.
Afbeelding 11. Buurtschap Rijkel 1781
De belangrijkste boerderijen waren vroeger de meer westwaarts gelegen Klerkenhof de en de Einderhof. Beide hoven zijn beschreven in bronnen uit de 16 eeuw. De hoven
66
Hoofdstuk 3
liggen op de kaart van Smabers uit 1781 (afbeelding 11) aan de rand van de weide tussen Rijkel en Maas. Dit doet vermoeden dat de hoven land hebben aangewonnen in de Maasmeander. Het land wordt al eeuwen aangeduid met de naam ‘Rijkelse Bemden’. Thans ligt op deze plek een grote waterplas, ontstaan door zand- en grindwinning. Het nederzettingspatroon zoals dat op de kaart van Smabers (1781) en de kadastrale minuutplannen uit het begin van de negentiende eeuw is ingetekend is sindsdien op hoofdlijnen niet of nauwelijks meer veranderd. De huidige structuur van wegen, paden en kavelrichting is nog vrijwel geheel gelijk aan die van toen. Een aantal wegen is nooit voorzien van een gesloten verharding, terwijl sommige zelfs als karrenspoor zijn behouden. De laatste woeste gronden in de directe omgeving werden ontgonnen en deels bebost. De ruimtelijke relatie tussen nederzetting en Maas veranderde ingrijpend door het ontstaan van een de grote waterplas achter de Klerkenhof. Voorts is sprake geweest van enige verdichting in de bebouwing, met name noordwestelijk van de centrale driehoekige ruimte richting de Klerkenhofweg. De bebouwing bestond overwegend - doch niet uitsluitend - uit kleinschalige langgevelboerderijen die al dan niet met de nok haaks op de weg zijn gesitueerd. Later verrezen tussen de boerderijen ook enkele burgerwoningen van anderhalf of twee bouwlagen met kap. Door de beëindiging van de bedrijfsvoering op verschillende boerenerven is het agrarische karakter van de nederzetting wat meer naar de achtergrond verschoven. In 2009 is nagegaan of het buurtschap Rijkel in aanmerking komt voor aanwijzing 2 als beschermd dorpsgezicht . Na het analyseren van de cultuurhistorische waarden is bekeken of de huidige situatie van het buurtschap toereikend is voor het toekennen van de status beschermd dorpsgezicht. Op basis van de analyse heeft Gelders Genootschap haar twijfels geuit over het aanwijzen van Rijkel als beschermd dorpsgezicht. Het ontbreken van hoogwaardige monumentale bebouwing in combinatie met een geringe bedreiging met betrekking tot de aantasting van het gebied, maken een eventuele aanwijzing een zware bescherming die wellicht niet noodzakelijk is. Gelders Genootschap heeft deze bevinding voorgelegd aan de Monumentencommissie van gemeente Beesel op 8 juli 2009. Rijkel is echter historisch gezien een zeer oude nederzetting met karakteristieke structuren die passen in het landschapstype van het Maasoeverlandschap. Om die heeft Gelders Genootschap de gemeente geadviseerd om de bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in Rijkel, mee te nemen bij de herziening van het bestemmingsplan buitengebied.
2
‘Rijkel – Cultuurhistorische waarden, notitie t.b.v. het bestemmingsplan Buitengebied en andere beleidsinstrumenten’, augustus 2009, Gelders Genootschap
Hoofdstuk 3
67
De volgende elementen dienen beschermd te worden. Nederzettingspatroon / Wegenstructuur Het bestemmingsplan moet onder andere gericht zijn op behoud en versterking van de historisch gegroeide en gaaf bewaard gebleven nederzettingsstructuur, bestaande uit:. Het nederzettingspatroon, bestaande uit de centraal gelegen min of meer driehoekige ruimte en het wegen- en padenpatroon (Kerkweg, Klerkenhofweg, Rijkel, Donderbergweg, Gubbelsweg, Caeffertweg, Bovenste Solbergweg, Vreebergweg en Sint Antoniusstraat), inclusief karakteristieke dwarsprofielen (groene bermen; géén trottoirs) Het onverharde /semi verharde karakter van de desbetreffende wegen Open ruimten, die bijdragen bij aan het waardevolle agrarische karakter van het gebied en die onbebouwd dienen te blijven: o Het gebied tussen de Donderbergweg en de hoofdstraat van Rijkel. Hier ligt ook een plek die archeologisch van grote betekenis is door de vondsten die hier gedaan zijn uit de Romeinse periode; o Het gebied ten zuidwesten van de Donderbergweg, grenzend aan de Maas; o De percelen rondom het vroegere Einderhof, in de bocht waar een zijtak van de hoofdstraat van Rijkel richting het veer naar Neer gaat. Dit vanwege enerzijds de hoge ouderdom van deze bewoningsplek en anderzijds de betekenis die de plek heeft voor de cultuurhistorie van Rijkel; o De percelen rondom het Klerkenhof vanwege de hoge ouderdom en betekenis van de relatie tussen gebouw en landschappelijke context voor de cultuurhistorie van Rijkel; o Beide zijden van de Kerkweg vanaf de Maas tot aan de Sint Antoniusstraat; o De percelen tussen de Solbergweg en de Caeffertweg; o De directe omgeving van de kapellen De verschillende hoofdrichtingen van de verkaveling rondom Rijkel. Bebouwing Het doel is om van het historische, van oudsher overwegend agrarische en dorpse bebouwingsbeeld te behouden en/of te versterken. In dat verband gelden de volgende uitgangspunten: Nieuwe bebouwing dient tot een minimum te worden beperkt; eventuele nieuwbouw dient bij te dragen aan het versterken van het historische karakter van Rijkel of deze in ieder geval niet te verstoren. Bij nieuwvestiging wordt alleen vrijstaande bebouwing toestaan met elk “een eigen gezicht” (dus geen aaneen gebouwde panden en geen seriematig karakter).
68
Hoofdstuk 3
-
-
-
-
Voorgevelrooilijnen dienen zoveel mogelijk te worden vastgelegd overeenkomstig die van de bestaande bebouwing. Het aantal bouwlagen dient te worden vastgelegd overeenkomstig de bestaande situatie (veelal één bouwlaag, bij uitzondering anderhalf of twee); voor nieuwe of vervangende bebouwing bij voorkeur maximaal één bouwlaag. Bij nieuwe gebouwen is een kap verplicht; Goot- en nokhoogten en nokrichting dienen zoveel mogelijk te worden vastgelegd overeenkomstig de bestaande situatie; Eventueel een regeling opnemen regeling m.b.t. verplicht (streekeigen) ambachtelijke materiaalgebruik: baksteen (toepassing siermetselwerk) en pannen. (zo mogelijk, anders via welstandsnota).
In het bestemmingsplan is voor het gebied Rijkel een aparte gebiedsaanduiding opgenomen, waaraan regels zijn gekoppeld ter bescherming van de waarden in het gebied. De notitie van het Gelders Genootschap bevat daarnaast ook een aantal stimuleringsmaatregelen. Die maatregelen zouden kunnen dienen als eventuele aanvullende kwaliteitsverbetering in het kader van het gemeentelijk kwaliteitsmenu zoals vastgelegd in de structuurvisie. Daarbij kan worden gedacht aan de volgende maatregelen: Streven naar het versterken van contrasten van gebieden die geomorfologisch verschillen, zoals het open houden van natte weide en moerasgebieden en het beplanten van de hoger liggende landduinen. Hierdoor wordt het verschil tussen hoog en laag en nat en droog duidelijker zichtbaar in het ruimtelijk beeld; Streven naar herstel van oude voetpaden, eventueel als fietspad zoals het Huijrvaerderspat en het pad tussen de veelsprong van Rijkel tot aan de Burg. Janssenstraat. Hierdoor ontstaan interessante wandelmogelijkheden voor recreanten en voor de eigen bewoners. Waar geen oude structuren verborgen liggen, kan wellicht gezocht worden naar nieuwe trajecten die de oude paden met elkaar verbinden; Streven naar versterking van het dorpse karakter door het asfalt van de hoofdweg van Rijkel ter plaatse van het bebouwingslint te vervangen door gebakken klinkers; Streven naar herstel van originele kenmerken van de streekeigen bebouwing, ter vervanging van later aangebrachte niet passende toevoegingen; Streven naar behoud van bestaande en stimuleren van meer inheemse beplanting op erven en in openbare ruimte; bij erfafscheidingen het stimuleren van groene afscheidingen, bij voorkeur streekeigen hagen; Streven naar draagvlak bij bewoners voor het beschermen en versterken van de cultuurhistorische waarden in Rijkel. Meerlebroek.
Hoofdstuk 3
69
Het Meerlebroek is een polderlandschap tussen de St. Gerardusdijk, Keulseweg, Prinsendijk, St. Jozefdijk en Sebastopol, dat zich kenmerkt door de jonge heide- en moerasontginning die plaatsvond aan het einde van de negentiende eeuw. In die periode trokken Hollanders naar het laaggelegen broekgebied in Midden-Limburg, waar het kwelwater vanaf de rivierterras omhoog dringt. De Hollanders zagen kansen om een bestaan op te bouwen in een nieuw te ontginnen gebied. De ontginningswijze is af te lezen aan de structuren (verkaveling, ontginningsassen, slotenpatronen) en bijbehorende ontginningsboerderijen. Omdat het gaat om een voormalig drassig broekgebied, is ook de afwatering een interessant onderdeel van het landschap. In 2009, heeft het Gelders Genootschap in opdracht van gemeente Beesel acht boerderijen onderzocht, die zijn gelegen in polder het Meerlebroek. Dit onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of de boerderijen in aanmerking komen voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst. Bij het bezoeken van de ontginningspolder is de bijzondere cultuurhistorische en historisch-landschappelijke waarde van het gebied opgemerkt. De acht boerderijen die door het Gelders Genootschap zijn beschreven, zijn door hun situering en bouwgeschiedenis verbonden met de ontginningsgeschiedenis en hebben als zodanig alle acht cultuurhistorische en historisch-landschappelijke waarden. Dat het om unieke waarden gaat, heeft onder andere te maken met de afwijkende architectuur van de boerderijen wanneer ze vergeleken worden met de in de streek veelvoorkomende langgevelboerderijen. De boerderijen in het gebied zijn in verschillende bouwfasen tot stand gekomen en laten verschillende typologieën en bouwstijlen zien. Bij meerdere boerderijen in het Meerlebroek is zeer duidelijk de invloed van de Hollandse bouwheren terug te zien in de hoofdvorm van de boerderijen en de haakse ligging op de ontginningsassen. Deze ‘Hollandse’ boerderijen werden gebouwd in een traditioneel-ambachtelijke bouwstijl, waarbij de bouwers zich voor wat betreft de hoofdvorm en indeling van de boerderij hebben gebaseerd op Hollandse hallehuizen. De toegepaste donkere baksteen en de ingetogen detaillering van de gevels sluiten echter wel aan bij wat gebruikelijk is bij boerderijen in de gemeente Beesel. De afgelopen decennia hebben echter aan verschillende boerderijen dermate grote wijzigingen plaatsgevonden dat oorspronkelijke onderdelen en detailleringen zijn verdwenen. In sommige gevallen is ook de hoofdvorm van de boerderij aangetast. Deze wijzigingen hebben in een aantal gevallen de architectuurhistorische kwaliteiten van de boerderijen aangetast. Beschermen en stimuleren van de kwaliteiten van Meerlebroek Ondanks de cultuurhistorische en historisch-landschappelijke waarden die de acht onderzochte boerderijen hebben, zijn de architectuurhistorische waarde en de gaafheid in een aantal gevallen dermate gering dat een aantal boerderijen niet op de gemeentelijke monumentenlijst is geplaatst. Gezien de hoge historisch-geografische waarde van het gebied is echter geadviseerd om naast objectbescherming van de boerderijen, te zoeken naar mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteit van het tota-
70
Hoofdstuk 3
le gebied te versterken. Een van die mogelijkheden is het verankeren van de waarden in de cultuurhistorische paragraaf in dit bestemmingsplan. Deze paragraaf voorziet hierin. In dit bestemmingsplan is voor het gebied Meerlebroek een aparte gebiedsaanduiding opgenomen, waaraan regels zijn gekoppeld in het belang van de het behoud, de versterking en/of het herstel van de historisch-geografische waarde van het gebied.
3.5 Natuur In de gemeente zijn op een relatief kleine oppervlakte en in een dichtbevolkt gebied veel bijzondere en diverse natuurwaarden aanwezig. Deze ecologische diversiteit hangt sterk samen met de landschappelijke diversiteit die de gemeente rijk is. De twee belangrijkste ecologische structuren van de provincie Limburg vallen namelijk binnen de gemeentegrenzen van Beesel. Het gaat hierbij om de Maas met haar aangrenzende natte natuurgebieden enerzijds, en de Robuuste Verbinding SchinveldMook (de door de provincie voorziene ecologische ‘ruggengraat’ van Limburg) anderzijds. Deze laatstgenoemde structuur, die nog deels in ontwikkeling is, moet de migratie van grote diersoorten zoals edelherten mogelijk maken. Veel bijzondere natuurwaarden zijn afhankelijk van gradiënten in het landschap, zoals overgangen tussen hoog en laag, nat en droog, open en besloten. Op het hoogste schaalniveau vormt het grondgebied zoals gezegd een overgang tussen het laaggelegen stroomdal van de Maas en de hoger gelegen zandgronden. Met name aan de rand van de uiterwaarden en op de Nederlands-Duitse grens zijn deze overgangen scherp. Ten oosten van de grens ligt het uitgestrekte bosgebied Brachter- en Diergardtscher Wald. Ook op kleiner schaalniveau zijn diverse waardevolle gradiënten aanwezig, met name rondom landschapselementen zoals beken, zandduinen, holle wegen en graften. De overgang tussen de Maas en de hoger gelegen zandgronden is in ecologisch opzicht niet meer gaaf, maar wordt belemmerd door bebouwing en infrastructuur. De rijksweg A73 vormt verreweg de belangrijkste ecologische barrière. Voor kritische planten- en diersoorten zijn er slechts twee verbindingen aanwezig. Een natte verbinding wordt gevormd door de Schelkens beek. Deze beek wordt deels gevoed door schoon kwelwater, en herbergt in de huidige situatie vissen zoals Bermpje en vogels zoals IJsvogel en Grote gele kwikstaart. Voor de beek is in 2005 een inrichtingsplan opgesteld. Hierin worden potenties voor diverse kwetsbare amfibieën genoemd. Een droge verbinding tussen beide zijden van de A73 wordt gevormd door het in 2007 aangelegde ecoduct Waterloo ter hoogte van het Beeselsbroek. Dit ecoduct moet migratie voor zowel kleine, minder mobiele soorten (amfibieën en reptielen) als grotere diersoorten (zoals grote hoefdieren) mogelijk maken. Vanwege de recen-
Hoofdstuk 3
71
te aanleg van het ecoduct, zijn er geen onderzoeksgegevens bekend over het gebruik ervan door dieren. In de gemeente is een aantal grotere boseenheden aanwezig, namelijk ten westen van de kern Reuver (De Walsberg en de Weerd), ten zuidoosten van Beesel (Beeselsbroek) en op de Maasduinen rondom het buurtschap Rijkel. Gelet op de aanwezige vegetatie en de daarin voorkomende aandachtsoorten zijn de vochtige bossen (in Beeselsbroek en langs de Schelkensbeek) het meest soortenrijk. Daarnaast is waardevolle natte natuur aanwezig langs de Swalm en de dode Maasarmen bij Rijkel. Het gebied is in trek bij diverse vogelsoorten en bij de Bever. Een deel van het gebied geniet wettelijke bescherming als Natura 2000-gebied ‘Swalmdal’ en is aangewezen voor de habitats ‘beken en rivieren met waterplanten’, ‘stroomdalgraslanden’ en ‘vochtige alluviale bossen’. Daarnaast is het aangewezen voor de soorten Zeggekorfslak, Rivierdonderpad en Bever. In de gemeente heeft een grootschalig natuurontwikkelingsproject plaatsgevonden in het gebied Meerlebroek. Dit gebied valt binnen de Robuuste Verbinding Schinveld-Mook, de Ecologische Hoofdstructuur, de natuurcompensatie voor recreatiepark Drakenrijk en natuurcompensatie voor de A73. Het oudste deel van het natuurontwikkelingsgebied is in 1998 aangelegd. Vanwege de zeer gunstige abiotische kwaliteiten van het gebied, zoals de aanwezigheid van schoon kwelwater, groeien hier nu al bijzondere plantensoorten zoals Kleine ronde zonnedauw, Moerashertshooi, Moeraswolfsklauw en Koningsvaren. Daarnaast bestaan binnen de gemeente plannen voor natuurontwikkeling langs de Maas. Tenslotte zijn veel natuurwaarden in de gemeente afhankelijk van het agrarische gebied. Het gaat hierbij om bedreigde vogelsoorten en zoogdieren zoals de Das, maar ook om waardevolle akker- en graslandvegetaties.
3.6 Ecologie 3.6.1 Vaatplanten De vegetatie vormt de basis van de natuurwaardering van een gebied, aangezien de vegetatie de basis vormt voor de rest van een levensgemeenschap. Bovendien biedt de vegetatie vaak direct inzicht in abiotische factoren zoals bodem, grondwater en beheer. Door de provincie Limburg zijn de waardevolle vegetaties (waarin provinciale aandachtsoorten aanwezig zijn) vlakdekkend in kaart gebracht en gecategoriseerd. De aandachtsoorten omvatten alle beschermde plantensoorten en bedreigde soorten volgens de ‘Lijst van bedreigde plantensoorten in Limburg. Het grondgebied van de gemeente Beesel is gekarteerd in 2005 en 2006. De provinciale vegetatiekarteringen zijn daarmee als voldoende recent te beschouwen.
72
Hoofdstuk 3
Behalve in bos- en natuurgebieden zijn waardevolle vegetaties aanwezig in agrarisch gebied en in wegbermen en slootkanten. Plaatselijk komen nog akkers voor met zeldzaam geworden akkerplanten zoals Korenbloem, Gele ganzenbloem en Akkerandoorn. Zowel in regulier beheerde als in botanisch beheerde graslanden komen typische soorten als Beemdkroon, Rapunzelklokje, Echte koekoeksbloem en Tormentil voor. Voor het grootste deel zijn deze soorten echter teruggedrongen tot perceelsranden, wegbermen en slootkanten. 3.6.2 Grondgebonden zoogdieren In de gemeente Beesel komt een aantal bijzondere zoogdiersoorten voor. In deze toelichting wordt uitsluitend ingegaan op het voorkomen van strenger beschermde soorten (beschermingsniveau 2 en 3 van de Flora- en faunawet). De meest algemene soort hiervan is de Eekhoorn. Deze komt verspreid in alle bossen voor, evenals in tuinen met opgaande beplanting. Vanwege het wijd verspreide voorkomen, de aanwezigheid van voldoende leefgebieden en de lage verstoringsgevoeligheid, zijn er voor deze soort weinig specifieke bedreigingen in de gemeente Beesel. Hetzelfde geldt voor de Steenmarter, die ook verspreid in de gehele gemeente aangetroffen wordt. Deze soort is met name afhankelijk van agrarisch gebied en agrarische bebouwing. In het Beesels Broek en Meerlebroek wordt het Wild zwijn aangetroffen. Deze dieren hebben hun kernpopulatie in het uitgestrekte Brachter- en Diergardtscher Wald in Duitsland. Het Meerlebroek biedt een geschikt foerageergebied voor deze dieren en is aangewezen als leefgebied voor het wild zwijn. Vanwege de grootte van het kernleefgebied en de voorziene natuurontwikkeling zijn specifieke bedreigingen voor de soort niet aan de orde. Omgekeerd kan het Wild zwijn wel schade veroorzaken aan landbouwpercelen. Twee soorten die specifieke aandacht behoeven zijn Das en Bever. De Das komt voor in agrarisch gebied met verspreide bosschages en landschapselementen, en is gevoelig voor ingrepen in het landschap. Bovendien zijn dassen sterk territoriaal, zodat ze sterk afhankelijk zijn van een specifieke locatie. Dit maakt het een goede indicatorsoort voor een halfopen gevarieerd landschap en een vaak gebruikte doelsoort voor ontsnipperingsmaatregelen. De Das staat niet op de Rode lijst van bedreigde diersoorten, maar is wel streng beschermd volgens de Flora- en faunawet. Het hele buitengebied van Beesel vormt op basis van landschappelijke kenmerken potentieel leefgebied van de Das. Toch zijn er op basis van waarnemingen en bekende dassenburchten wel primaire leefgebieden aan te wijzen. Het landschap ten zuiden van de kern Beesel, de bosgebieden ten zuidoosten van Beesel en een strook grenzend aan het Brachter Wald vormen samen één aaneengesloten dassenleefgebied. De grootste barrière in dit gebied, de A73, kan door Dassen worden gepasseerd door het aangelegde ecoduct en andere wildmigratievoorzieningen. Voor het
Hoofdstuk 3
73
overige kunnen eventuele ingrepen in het landschap en toename van infrastructuur een bedreiging voor de Das vormen. In de huidige situatie is voor de Das sprake van een gunstige staat van instandhouding. Voor de Bever is bescherming in het Swalmdal voorzien via de Natuurbeschermingswet. Aangezien de Bever voornamelijk voorkomt in bestaande natuurgebieden (Rijkelse Bemden en Swalmdal) en bovendien verdere ontwikkeling van natte natuur voorzien is, zijn er geen specifieke bedreigingen voor de Bever in Beesel. 3.6.3 Vleermuizen Alle vleermuizen in Nederland zijn wettelijk streng beschermd. In de praktijk kan dit problemen opleveren doordat het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen slecht bekend is. Zo ook in de Gemeente Beesel. Vanuit de beschikbare gegevens is slechts een klein aantal verblijfplaatsen bekend, voornamelijk in de bebouwde kom. Daarnaast laten de gegevens zien dat in de hele gemeente foeragerende vleermuizen worden aangetroffen. De grootste dichtheden worden gevonden in het Beesels Broek, in het Meerlebroek en in de Rijkelse Bemden. 3.6.4 Vogels Om de waarde van de gemeente Beesel voor vogels vast te stellen, is gebruik gemaakt van verspreidingsgegevens van soorten die volgens de Flora- en faunawet jaarrond beschermd zijn (uilen, roofvogels en spechten) en van Rode-lijstsoorten. Deze vogelsoorten zijn op basis van habitatvoorkeur te onderscheiden in een aantal functionele groepen. Zowel bestaande bos- en natuurgebieden als agrarische gebieden zijn van waarde voor broedvogels. De (natte) natuurgebieden in de gemeente Beesel zijn voornamelijk van waarde voor foeragerende en pleisterende watervogels. Hierbij bevinden zich geen soorten die jaarrond wettelijk beschermd zijn. De eerder genoemde bosgebieden zijn van waarde voor vogels van bos en bosranden. In alle bosgebieden komen bijzondere soorten voor. Deze gebieden zijn beschermenswaardig doordat hierin diverse soorten voorkomen die vele jaren van dezelfde nestplaats gebruik maken, zoals roofvogels. Voor deze soortgroep behoren behalve de houtopstanden zelf ook de bosranden en direct aangrenzende besloten agrarische percelen tot hun territorium. In het agrarisch gebied zelf komen vooral soorten voor in kleinschalig agrarisch gebied, die afhankelijk zijn van landschapselementen zoals houtwallen, overhoekjes, struwelen etc. De meest kwetsbare (en vanuit de Flora- en faunawet meest relevante) soort hierbij is de Steenuil. Deze soort heeft namelijk een vaste nestplaats in een holle boom of schuur, en is uitgesproken honkvast wat betreft territoriumgebruik. Ten zuidoosten van de kern Reuver-Offenbeek zijn vier nestplaatsen bekend.
74
Hoofdstuk 3
Ten zuiden van de kern Beesel ligt een kleinschalig agrarisch gebied dat van bijzondere waarde is voor broedvogels zoals Patrijs, Geelgors en Roodborsttapuit. Opmerkelijk genoeg is ook het gehele open agrarische gebied ten oosten van de A73 aantrekkelijk voor dergelijke soorten. Landschappelijk gezien gaat het om een monotoon, grootschalig verkaveld gebied, maar het bevat wel waardevolle natuurelementen zoals riet- en ruigtestroken en struwelen. Tevens is dit gebied van waarde voor vogelsoorten van meer open agrarisch gebied, zoals Graspieper, Gele kwikstaart en Veldleeuwerik. 3.6.5 Reptielen en amfibieën In de gemeente Beesel komen de reptielensoorten Zandhagedis, Levendbarende hagedis en Hazelworm voor, en de strenger beschermde amfibiesoorten Rugstreeppad, Alpenwatersalamander en Kamsalamander. Voor de genoemde reptielensoorten zijn twee kernbiotopen aan te wijzen: de spoorberm van de spoorlijn VenloRoermond ten zuiden van Reuver, en het gebied bij de steilrand aan de grens met Duitsland (waaronder het Meerlebroek). Het Meerlebroek is tevens van waarde voor de genoemde amfibieën. Kamsalamander komt voor in het zuiden van het Beesels Broek nabij de kern Swalmen. Het gaat hierbij om een kwetsbare, geïsoleerde populatie. Van het bosgebied tussen beide kerngebieden, het deel van het Beesels Broek ten oosten van de A73, zijn opvallend genoeg geen bijzondere waarnemingen van amfibieën bekend. Toch zal het van waarde zijn als overwinteringsgebied, gezien de geschikte milieuomstandigheden en de nabijheid van kernpopulaties. 3.6.6 Vissen De beken in de gemeente Beesel zijn van waarde voor vissen. Behalve zeer algemene soorten komt in alle beken ook de beschermde vissoort Bermpje voor. De verwachting is dat door verbeterende milieuomstandigheden en natuurontwikkeling de waarde van de beken voor vissen verder zal toenemen.
Hoofdstuk 3
75
4.
PLANOPZET, RUIMTELIJKE STRUCTUUR
4.1 Visie op hoofdlijnen Waardevolle gebieden moeten behouden blijven. Mede daarom betreft het bestemmingsplan voor een deel een conserverend bestemmingsplan. Om recreatieve ambities te verwezenlijken, om de knelpunten in het buitengebied op te lossen en voor een betere benutting van mogelijke potenties is in een aantal gebieden in de structuurvisie juist gekozen voor een ontwikkelingsgerichte strategie. De ontwikkelingsgerichte mogelijkheden zijn ingevuld door een zonering op te neme, gebaseerd op de zonering van de structuurvisiekaart. De waarden die bescherming verdienen, zoals op het gebied van natuur, landschap, natuur en cultuurhistorie, staan hierop. De structuurvisiekaart vertaalt zich naar het bestemmingsplan door geen ontwikkelingen toe te staan die de waarden zouden kunnen aantasten, maar wel gebruik te maken van strategieën, die ze juist versterken. De belangrijkste ontwikkelingen richten zich op het bieden van mogelijkheden voor toerisme en recreatie, het realiseren van fraaiere kernranden en het versterken van de landschappelijke kwaliteiten. Het behoud zet zich in op het conserveren en ontwikkelen van de economische vitaliteit van het buitengebied en het conserveren van de landschappelijke kwaliteiten. Deze strategie vraagt om een verdeling van het buitengebied (in deelgebieden) en een verdeling van de verschillende gebruikers (in sectoren). Op deze manier kunnen per deelgebied voorwaarden worden gesteld voor de mogelijkheden van de verschillende sectoren. Gebiedsgericht verschillen daardoor de mogelijkheden voor de verschillende sectoren. Ondanks de onderverdeling die in het kader van het bestemmingsplan wordt gemaakt van het Beeselse buitengebied is het uiteraard juist de samenhang van alle deelgebieden en sectoren dat Beesel uniek maakt. De samenhang van het buitengebied dient daarom niet te worden vergeten door de gekozen wijze van beleidvoeren. De gemeente wil een dynamische groene buffer zijn tussen de stedelijke centra (Roermond en Venlo). Door een groene, landelijke uitstraling wil ze een aantrekkelijk gebied zijn voor recreanten en dagjesmensen. Tegelijk zorgt een aantrekkelijke omgeving voor een goed woonklimaat. Voor een groene landelijke uitstraling zijn de natuurlijke kwaliteiten, landschappelijke afwisseling en de agrarische bedrijvigheid ook van belang. Voldoende economische vitaliteit is essentieel voor een duurzame instandhouding van de kwaliteiten
Hoofdstuk 4
77
van het landschap. Daarom is als hoofdopgave benoemd het evenwicht tussen de te beschermen en ontwikkelen kwaliteiten en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden, die voldoende vitaliteit opleveren. De gemeente kiest voor de volgende uitgangspunten voor haar beleid om genoemde doelstelling te bereiken: 1. De gemeente zal de gebieden met de belangrijkste natuurlijke en landschappelijke waarden beschermen. 2. De gemeente kiest beperkt voor nieuwe natuurontwikkeling op strategische locaties. Dit zijn kleinere gebieden, die ervoor zorgen dat de kwaliteit van bestaande natuurgebieden beter kunnen worden beschermd en verbonden. Aangezien de laatste jaren veel natuurontwikkeling heeft plaatsgevonden ligt het primaat in de komende periode niet bij grootschalige natuurontwikkeling. 3. De landbouw krijgt in Beesel zoveel mogelijk de ruimte binnen de randvoorwaarden, die het landschap (en de landschappelijke aantrekkelijkheid) eraan stellen. Daarom zet de gemeente zich in eerste instantie in voor de grondgebonden landbouw. Op grond van de structuurvisie zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk voor niet-grondgebonden landbouw, maar deze worden afgestemd op de landschappelijke typering. Hiervoor is een zonering belangrijk. In dit bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen voor nieuwvestiging en/of uitbreiding van intensieve veehouderij of grondgebonden veehouderij. 4. De gemeente wil een sterker recreatief profiel. De beleving van het landschap is daarbij een essentiële kwaliteit. Daarom is een gebiedsgerichte aanpak voor toerisme en recreatie belangrijk. De open gebieden moeten open blijven, terwijl de meer besloten gebieden functies zouden kunnen absorberen. Voor het exacte recreatieve profiel zal de gemeente haar beleid afstemmen met omliggende gemeenten. Gestreefd wordt om recreatieve ontwikkelingszones te creëren, als verbindingen tussen recreatie objecten. Het kunnen zowel routes als functies zijn. 5. Een goed woonmilieu en een recreatief aantrekkelijk landschap is erbij gebaat verrommeling tegen te gaan en op te lossen. Hiertoe zijn ontwikkelingsgerichte strategieën voorhanden. De gemeente zal deze beperkt en gebiedsgericht inzetten om ruimtelijke knelpunten in het buitengebied op te lossen en waardevolle (landschappelijke en cultuurhistorische) elementen beter te ontwikkelen. 6. De gemeente wil de archeologische en cultuurhistorische waarden behouden en ontwikkelen (zichtbaar maken).
4.2 Deelgebieden Hieronder wordt een zonering van het buitengebied van de gemeente gegeven. Per deelgebied worden de belangrijkste waarden beschreven. Daarna worden voorstellen gedaan om deze waarden te behouden en te versterken.
78
Hoofdstuk 4
4.2.1 Rivierdal Het rivierdal van de Maas is een karakteristieke ruimte in Beesel. Het rivierdal wordt planologisch streng beschermd door het (nationale) beleid van de Waterwet en de beleidslijn ‘Grote Rivieren’. Het doel van deze bescherming is om Nederland zoveel mogelijk te behoeden voor hoogwater en, indien nodig, het land beter te beschermen. In deze gebieden wordt gestreefd naar het vasthouden van het huidige (agrarische) grondgebruik mede vanwege het nationale beleid. Hierin wordt namelijk gestreefd naar een rivierdal dat zo veel mogelijk bebouwingsvrij is. Nieuwe, bebouwde ontwikkelingen worden, overeenkomstig het nationale beleid, uitgesloten. Landschapen natuurontwikkeling zijn plaatselijk goed mogelijk. Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, worden toegejuicht. Intensievere vormen van recreatie zijn niet mogelijk omwille het bebouwingsvrij houden van het Maasdal. 4.2.2 Beekdalen De beekdalen zijn belangrijke structuurdragers van het landschap. Tevens zijn de gave beekdalen in de gemeente visueel zeer aantrekkelijk en waardevol. In de beekdalen dienen de huidige karakteristieken (kleinschaligheid) te worden beschermd, en waar mogelijk versterkt. Uit natuurlijk en recreatief oogpunt brengt dit een enorme meerwaarde met zich mee. Agrarische, bebouwde ontwikkelingen zijn mogelijk zolang deze de kleinschaligheid van het landschap niet aantasten. Overige, bebouwde ontwikkelingen, worden uitgesloten om de huidige natuurlijke en landschappelijke waarden te behouden. 4.2.3 Bos- en natuurgebieden Dit type landschap kenmerkt zich door beslotenheid. Rust en stilte overheersen in deze gebieden, waardoor ze recreatief waardevol zijn. Uiteraard zijn deze gebieden ook belangrijk voor de natuurwaarden. Het behoud en beschermen van de huidige beslotenheid en natuurwaarden zijn de belangrijkste uitgangspunten voor deze gebieden. Door het tegenhouden van dynamiek blijven deze gebieden waardevol voor natuur en recreatie. Nieuwe bebouwde ontwikkelingen zijn derhalve uitgesloten. 4.2.4 Open agrarische gebieden In het buitengebied van de gemeente zijn enkele open gebieden gelegen. Deze zijn grofweg te onderscheiden in het rivierdal en de open agrarische gebieden. De open agrarische gebieden betreffen voornamelijk oude bouwlanden (zoals ‘t Haselt) en jonge ontginningsgebieden (Meerlebroek).
Hoofdstuk 4
79
Hoofdzaak voor de open agrarische gebieden is het behouden en beschermen van de maximale openheid. Verdichting door nieuwe functies dient derhalve te worden voorkomen. Niet-grondgebonden agrarische functies (niet-grondgebonden veehouderij en tuinbouw met teeltondersteunende voorzieningen en glas) claimen veel bebouwingsmassa. Grondgebonden agrarische functies (melkveehouderijen) claimen veel minder bebouwingsmassa. De gemeente streeft naar een zo compact mogelijk bouwblok met een landschappelijke inpassing (voor zowel niet-grondgebonden als grondgebonden agrarische functies). Nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd op of aansluitend aan de bestaande bouwblokken. Nieuwe bouwblokken worden geweerd. In de open gebieden dient tevens de toename van hoge teeltondersteunende voorzieningen te worden ontmoedigd en voorkomen. 4.2.5 Kleinschalige agrarische gebieden De gebieden die vallen buiten het rivier- en beekdal, bos- en natuurgebieden en de kenmerkende open gebieden, worden geschaard onder kleinschalige agrarische gebieden. Dit betreffen voornamelijk half-open ontginningslandschappen, met een primaat voor de landbouw. Dergelijke gebieden zijn voornamelijk gesitueerd aan de oostzijde van de gemeente. Met respect voor de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden (mits aanwezig) kunnen, onder voorwaarden, ontwikkelingen van agrarische bedrijven doorgang vinden. 4.2.6 Bebouwingsconcentraties Bebouwingsconcentraties bestaan uit bebouwingsclusters, bebouwingslinten en enkele gebieden die tegen de kern aanliggen en een overgangsgebied vormen naar het buitengebied (kernrandzone). Bebouwingsclusters betreffen vlakvormige verzamelingen van gebouwen in het buitengebied (Rijkel). Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans maar niet per definitie dubbelzijdig aanwezig, veelal met een historische gegroeide menging van kleinschalige functies, betreffen bebouwingslinten (Bussereind). Kernrandzones betreffen overgangszones in het buitengebied die grenzen aan de bebouwde kom, met: relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en / of afnemende agrarische functie, óf geen of relatief weinig bebouwing maar als zodanig aangewezen met het oog op mogelijk toekomstige uitbreiding van stedelijke functies. Buiten de contouren rondom de kernen mogen in principe geen nieuwe woningen of bedrijven gerealiseerd worden. Zowel het provinciaal als het gemeentelijk beleid bieden mogelijkheden voor ontwikkelingen die gezien kunnen worden als compen-
80
Hoofdstuk 4
satie voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Met het slopen van een intensieve veehouderij nabij een woongebied of van landschapsontsierende bebouwing in open gebied kan een groot algemeen belang worden gediend. Om dergelijke projecten financieel-economisch mogelijk te maken biedt het provinciaal en gemeentelijk beleid bepaalde bouw- en/of gebruiksmogelijkheden die de normale regels overschrijden. Op grond daarvan zou bijvoorbeeld ook woningbouw of bedrijvigheid buiten de contour mogelijk gemaakt kunnen worden. Dit instrument kan incidenteel toepasbaar zijn in bebouwingsconcentraties. Op deze manier wordt het overige deel van het buitengebied ontzien van nieuwe “rode” functies (dit is nadelig voor landschap en natuur en brengt belemmeringen teweeg voor agrarische activiteiten). Aan de andere kant dient het voor agrarische functies ontmoedigd te worden om zich te ontwikkelen en voorkomen te worden om zich te vestigen in kernrandzones. Geurcontouren om agrarische bedrijven zijn namelijk tevens van invloed in de kern. Woningbouw is binnen een geurcontour niet mogelijk. Door de ligging nabij de kern zijn de kernrandzones ideaal voor het verbeteren van de recreatieve waarde van het buitengebied. Zowel de extensieve vormen van recreatie (wandelen en fietsen) als recreatieve functies (terrassen) zijn onder voorwaarden mogelijk. In de overige bebouwingsconcentraties dient de agrarische functie zoveel mogelijk behouden te blijven. Agrarische activiteiten zijn immers de reden geweest voor het oprichten van deze boerderijen. Er dient te worden gewaakt dat ontwikkelingen van deze agrarische bedrijven de cultuurhistorische waarden van deze boerderijen niet aantasten. Nieuwe functies in deze boerderijen kunnen mogelijk zijn, dit om de cultuurhistorische waarden van de boerderijen te behouden. Daarbij kan worden gedacht aan de mogelijkheid om bedrijfswoningen inpandig uit te breiden binnen het bestaande hoofdgebouw of om het hoofdgebouw te splitsen in twee woningen. Op die manier kan de cultuurhistorische waarde van de boerderij behouden en/of versterkt worden. Nieuwe ontwikkelingen dienen dan wel geen belemmering te zijn voor omliggende agrarische bedrijven. 4.2.6 Recreatief ontwikkelingsgebied Het buitengebied van de gemeente is een waardevol gebied voor recreanten en toeristen. Meerdere pluspunten zorgen hiervoor, namelijk de ligging bij de Maas, veel zichtbare cultuurhistorie, rust en ruimte, afwisseling in landschappen en de ligging tussen Venlo en Roermond. Toch zijn binnen de gemeente enkele gebieden aan te wijzen waar intensievere vormen van recreatie gebundeld kunnen worden. Deze gebieden zijn te vinden nabij de kernen, nabij recreatieve routes en nabij de twee grote recreatieve speerpunten in het buitengebied, te weten Lommerbergen en de Witte Stein.
Hoofdstuk 4
81
In deze gebieden zijn recreatieve ontwikkelingen mogelijk, waaronder ook nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf. Burgerwoningen kunnen niet recreatief gebruikt worden, aangezien recreatieve ontwikkelingen als nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven worden gezien en derhalve zorgen voor de generatie van opbrengsten. Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven kunnen net dat beetje extra geven waardoor agrarische bedrijven behouden kunnen blijven. Het kamperen bij de burger is uitgesloten omdat dit kan leiden tot wildgroei, overlast en / of landschappelijke aantasting.
4.3 Functies In deze paragraaf wordt themagericht ingegaan op de diverse functies die te maken hebben met het buitengebied. Voor elke sector wordt de beleidskeuze van de gemeente beschreven. Genoemde onderwerpen zijn niet tot op het detailniveau uitgewerkt. Het beleid wordt concreet gemaakt in de vorm van regels. 4.3.1 Agrarische bedrijvigheid De gemeente moet zuinig zijn op de landbouwsector. De landbouw voorziet reeds van oudsher in de belangrijkste economische pijler van het Beeselse buitengebied. Daarnaast vervult de agrarische sector een belangrijke rol bij de opbouw en aanzicht van het landschap (waar overige functies, zoals wonen en recreatie, weer bij gebaat zijn). Een specifieke aanpak voor bouwvlakken op maat is nodig. Ondergrens agrarische bedrijven Voor toekenning van een bouwvlak moet sprake zijn van een reële agrarische bedrijfsvoering. Bij uitsluitend hobbymatige activiteiten wordt geen agrarische bestemming toegekend. De economische omvang van een agrarisch bedrijf werd in het verleden uitgedrukt in het aantal Nederlandse Grootte-eenheden (Nge). Een Nge is een economische maatstaf, waarin de omvang van een agrarisch bedrijf en de afzonderlijke productierichtingen binnen een bedrijf worden uitgedrukt. Een Nge is gebaseerd op de saldi per dier of per hectare gewas. Daartoe worden bruto standaard saldi (bss) berekend, als het verschil tussen de opbrengsten en bepaalde specifieke kosten, in een gemiddeld jaar onder normale omstandigheden. De bss worden uitgedrukt in Ecu (Europese rekeneenheid). Aantal Nge (minimaal) Agrarisch bouwvlak
13
Nieuw bedrijf op bestaand bouwvlak
25
Nieuw bouwvlak
66
Tabel 1. Ondergrens agrarische bedrijven
82
Hoofdstuk 4
Bestaande agrarische bedrijven krijgen in dit bestemmingsplan een agrarische bestemming met bouwvlak. Indien geen sprake meer is van een volwaardig bedrijf, wordt een woonbestemming aan het desbetreffende perceel toegekend. Nieuwe bedrijven zullen de volwaardigheid moeten aantonen. De volwaardigheid van een agrarisch bedrijf is afhankelijk van meerdere factoren. Tot eind jaren tachtig bestond de sbe (standaard bedrijfseenheid) als norm voor het bepalen van de bedrijfsomvang. Die sbe was een indicator voor de netto toegevoegde waarde en daarmee ook een redelijke indicator voor de arbeidsbehoefte. Met de intrede van de Nederlandse grootte-eenheden (nge) werd die afstand tot de arbeidsinzet al wat groter (de nge was gebaseerd op het saldo) en met de overstap naar de Standaardopbrengst (SO) is die directe link vrijwel helemaal verdwenen. Onder een volwaardig agrarisch bedrijf wordt verstaan een agrarisch bedrijf van voldoende aard en omvang en arbeidsbehoefte en waarvan de continuïteit ook op de langere termijn (minimaal 10 jaar) gewaarborgd is. De volwaardigheid naar aard en omvang van het agrarisch bedrijf worden voornamelijk bepaald door: de aard en omvang van het bedrijf, waarbij onder andere van belang zijn: de veebezetting, het beschikbare grondareaal (eigendom/pacht/huur), grootte, aard en inrichting van de bedrijfsgebouwen; de mate waarin het agrarisch bedrijf voorziet in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd: er moet sprake zijn van een aanvaardbaar inkomen, rekening houdende met investeringen, moderniseringen, uitbreidingen e.d.; de outillage van het bedrijf; eventueel voorziene investeringen. De volwaardigheid van de arbeidsbehoefte wordt voornamelijk bepaald door: de arbeidsbehoefte c.q. arbeidsomvang die het agrarische hoofdberoepsbedrijf vergt; deze arbeidsbehoefte c.q. -omvang moet minimaal één arbeidskracht omvatten die qua tijdsbesteding, volledig (voltijds) werkzaam is of zal zijn in het betreffende agrarisch bedrijf; het hoofdberoep van het bedrijfshoofd moet agrariër zijn hetgeen onder meer kan blijken uit registratie in de CBS Landbouwtelling, huidige werkkring, opleiding e.d.; de beschikbaarheid van de aanvrager voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. De continuïteit van het bedrijf moet, ook op langere termijn, verzekerd zijn. Hierbij speelt onder andere een rol of het bedrijf een zodanige opzet en omvang heeft dat het perspectief aanwezig is dat het bedrijf als (hoofdberoeps)bedrijf ook op langere termijn kan voortbestaan. Bij het beoordelen van de continuïteit vormen de leeftijd,
Hoofdstuk 4
83
vakkennis, opleiding, achtergrond en ervaring van het bedrijfshoofd en/of zijn eventuele opvolger, alsmede het aanwezig zijn of reeds meewerken van een opvolger, belangrijke gegevens; ook de intentie waarmee de activiteiten worden ondernomen speelt een rol. De uiteindelijke beoordeling van de volwaardigheid berust op een weging van de diverse hiervoor genoemde aspecten en factoren in het concrete geval. De bedrijfsomvang wordt vaak gekoppeld aan de volwaardigheid van een bedrijf, waarbij het idee is dat er ergens een grens bestaat tussen volwaardige en onvolwaardige bedrijven. Het is zeer moeilijk een dergelijke grens goed te benoemen. Met de Standaard Opbrengst of de nge worden bijvoorbeeld de verbredingsactiviteiten niet gemeten. Maar ook andere redenen, zoals normen versus werkelijke situatie en de definities van kengetallen zelf, geven aan dat een bedrijf niet kan worden afgerekend op de normatieve bedrijfsomvang. Bouwvlaktoekenning In het bestemmingsplan worden (volwaardige) agrarische bedrijven dienovereenkomstig bestemd door middel van het toekennen van een agrarisch bouwvlak. Binnen de aangegeven ruimte is het dan toegestaan om te bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Het doel van deze bouwvlaktoekenning is tweeledig: 1. Te bereiken dat bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd wordt in het buitengebied, dat dus niet her en der verspreid nieuwe bedrijfsgebouwen ontstaan; 2. Te voorkomen dat er onnodig veel bebouwing staat. De hoeveelheid bebouwing wordt immers aan een maximum gekoppeld. Daarmee wordt gestimuleerd dat bij nieuwbouw de oude gebouwen worden gesloopt. Bouwvlakken moeten in beginsel voldoende ruimte bieden aan een bedrijf om de komende jaren vooruit te kunnen. Bij het toekennen van bouwvlakken wordt daarmee rekening gehouden. Uitgangspunt is echter dat de bestaande rechten/bouwvlakken worden gerespecteerd en overgenomen in dit bestemmingsplan. De gemeente sluit bij de provinciale richtlijnen aan dat uitbreidingen van agrarische bouwblokken, niet zijnde veehouderijen, tot maximaal 10 à 15% mogelijk zijn, mits de noodzaak daartoe kan worden aangetoond bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan. Tijdens de planperiode van dit bestemmingsplan kan nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande bouwvlakken voor grondgebonden bedrijven worden geregeld met gebruikmaking van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Uitbreiding van niet grondgebonden bedrijven (waaronder paardenfokkerijen) en grondgebonden veehouderijen wordt middels dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt, behoudens nieuwvestiging van gebruiksgerichte paardenhouderijen in de vorm van omschakeling. Beleidsmatig biedt de gemeente daartoe wel mogelijkheden maar hiervoor zullen dan procedures buiten dit bestemmingsplan om gevolgd dienen te worden (buitenplanse afwijking of postzegelbestemmingsplan).
84
Hoofdstuk 4
Voor alle uitbreidingen van bouwvlakken is de inpassing en de afstemming met het omliggende landschap belangrijk. Dit is mede vastgelegd in het Landschapsontwikkelingsplan. In open gebieden wordt gestuurd op het compact houden van bebouwing, zodat een maximale openheid wordt behouden. In besloten gebieden kunnen uitbreidingen vaker gemakkelijker worden geabsorbeerd, maar is de landschappelijke inpassing ook altijd een voorwaarde. Bovendien komen er vaker natuurwaarden voor, zodat extra uitbreidingen van agrarische bedrijven in een deel van deze gebieden als gevolg daarvan uitgesloten wordt. Verplaatsing en nieuwvestiging agrarische bedrijven Als provinciale beleidslijn voor de dynamiek in de landbouw geldt dat er ruimte moet zijn voor ontwikkeling van agrarische bedrijven, waar nodig inclusief nieuwvestiging, om de economische potentie van de landbouw optimaal te benutten. Tevens moet er ruimte zijn voor verplaatsing van bedrijven die elders ongunstig liggen. De gemeente wil hierbij aansluiten om de economische vitaliteit van het buitengebied te waarborgen. Nieuwe agrarische bedrijven mogen echter geen negatief effect hebben op de aanwezige waarden. Daarom kiest de gemeente voor specifiek beleid, gericht op een zonering. Binnen de gemeente liggen geen vestigingsgebieden voor niet-grondgebonden veehouderijen of glastuinbouwbedrijven in het kader van de Reconstructiewet. Nieuwe niet-grondgebonden veehouderijen en glastuinbouwbedrijven worden derhalve geweerd. Nieuwvestiging van productiegerichte paardenhouderijen en niet grondgebonden veehouderijen wordt in dit bestemmingsplan eveneens niet mogelijk gemaakt, aangezien dit zouden leiden tot een verplichting om een plan-m.e.r. te doorlopen. Nieuwe grondgebonden bedrijven kunnen op basis van een gebiedsgerichte benadering wel worden toegestaan, met uitzondering van grondgebonden veehouderijen. Uitgangspunt hierbij is een afstemming met het omliggende landschap. In open gebieden wordt gestuurd op het uitsluiten van nieuwe agrarische bouwvlakken, zodat een maximale openheid wordt behouden. In de overige agrarische gebieden kunnen nieuwe bedrijven vaker gemakkelijker worden geabsorbeerd (vanwege het besloten karakter van deze gebieden), maar is de landschappelijke inpassing ook altijd een voorwaarde. In de bos- en natuurgebieden, beekdalen en het rivierdal komen andere waarden voor zodat nieuwe agrarische bedrijven in deze gebieden als gevolg daarvan uitgesloten worden. Bedrijfswoning Bij volwaardige agrarische bedrijven is vaak een bedrijfswoning aanwezig, dan wel de mogelijkheid om een bedrijfswoning op te richten. Bestaande bouwrechten wor-
Hoofdstuk 4
85
den zo veel mogelijk gerespecteerd. Nieuwe woningen mogen een inhoud hebben van maximaal 850 m³, exclusief maximaal 100 m² bijbehorende bouwwerken. Om verstening van het buitengebied tegen te gaan (de waarden dienen immers zo veel mogelijk te worden beschermd) en omdat de noodzaak daartoe niet kan worden aangetoond zijn geen tweede bedrijfswoningen bij een bedrijf toegestaan. In een aantal gevallen bestaat de wens om een woning te delen met meerdere gezinnen. Het gaat hierbij met name om situatie waarbij de kinderen de woning in het buitengebied willen overnemen, maar de ouders hier ook nog willen laten wonen. Daarnaast kan de behoefte ontstaan voor mantelzorg. Voor deze beperkte gevallen worden bijzondere mogelijkheden geboden. Nieuwe, aparte wooneenheden dienen voorkomen te worden. Tijdelijke mantelzorgwoningen zijn echter wel mogelijk via een afwijking, waarbij de tijdelijkheid van de voorziening voorop staat. Teeltondersteunende voorzieningen Door de geringe aanwezigheid van teeltondersteunende voorzieningen (TOV) kan de gemeente nu nog goed sturen op het mogelijke toekomstige gebruik ervan. Teeltondersteunende voorzieningen kunnen een grote bijdrage leveren aan het rendement van agrarische bedrijven, maar groeien in de praktijk soms uit tot gespecialiseerde, niet grondgebonden activiteiten. Het landschappelijk effect van TOV kan derhalve groot zijn. De gemeente wil de landbouw ondersteunen, maar tegelijk de landschappelijke waarden beschermen. Daarom kiest de gemeente voor specifiek beleid, gericht op een zonering. De gemeente maakt, conform het provinciaal beleid, een onderscheid in hoge, lage, tijdelijke en permanente voorzieningen. Voor alle hoge en permanent lage voorzieningen is de inpassing en de afstemming met het omliggende landschap belangrijk. In open gebieden wordt gestuurd op het compact houden van bebouwing en TOV op het bouwvlak, zodat een maximale openheid wordt behouden. In de overige agrarische gebieden kunnen TOV’s vaak gemakkelijker worden geabsorbeerd. TOV’s zijn hier derhalve mogelijk, mits ze landschappelijk worden ingepast. In de bos- en natuurgebieden en het rivier- en beekdal komen veel natuurwaarden voor. Als gevolg daarvan worden TOV’s in deze specifieke gebieden uitgesloten. Lage tijdelijke voorzieningen (plastics) wil de gemeente mogelijk maken met een opruimprotocol in alle gebieden, met uitzondering van het rivierdal (zoals conform de provinciale verordening). Door de tijdelijke aard kunnen tijdelijke hoge voorzieningen (hoge tunnelkassen) eveneens in de agrarische gebieden worden toegestaan. Op bestaande bouwvlakken
86
Hoofdstuk 4
zijn er altijd mogelijkheden. In gebieden met een waardevolle openheid kunnen TOV buiten het bouwvlak echter beperkingen opleveren aan de aanwezige natuurwaarden of aan de landschappelijke of recreatieve betekenis van het gebied. Hier worden ze uitgesloten, dan wel zijn ze aan beperkingen verbonden. Permanente voorzieningen (ondersteunend glas en containerteelt) kunnen op de huidige bouwvlakken worden gerealiseerd. Eventuele verdere uitbreiding van deze voorzieningen kan alleen in gebieden waar ze geen beperkingen opleveren aan natuurwaarden, landschappelijke waarden en recreatieve waarden, en binnen het bestemmingsvlak waarbinnen het bouwvlak is gelegen. De gebieden met een waardevolle openheid worden gevrijwaard van hoge voorzieningen buiten het bouwblok. Voor teelten waar het meerouleren van TOV bij specifieke soorten noodzakelijk is kan alleen gebiedsgericht een oplossing worden gegeven. In de waardevolle open landbouwgebieden en gebieden met natuurlijke en recreatieve waarden, is hiervoor geen mogelijkheid. Open gebieden
Overige agrarische ge-
Beek- en rivierdal / Bos-
bieden
en natuurgebieden
Permanent
Bestaande bouw-
Zo veel mogelijk
Uitsluiten als gevolg
/ hoog
vlakken
compact houden
van natuurwaarden
Compact houden
Landschappelijke
bebouwing
inpassing
Permanent
Bestaande bestem-
Bestaande bestem-
Uitsluiten als gevolg
/ laag
mings-/ bouwvlak-
mings-/bouwvlakken
van natuurwaarden
ken
Landschappelijke
Bestaande bestem-
Aansluitend aan
Uitsluiten als gevolg
mings-/bouwvlakken
bestemmings-
van natuurwaarden
Compact houden
/bouwvlak
Bebouwing
Landschappelijke
Landschappelijke
inpassing
inpassing Tijdelijk
/
hoog
inpassing Tijdelijk
/
Opruimprotocol
laag
Opruimprotocol
Uitsluiten als gevolg van gevolg van natuurwaarden
Tabel 2. Mogelijkheden TOV
Nevenactiviteiten De ontwikkelingen van de laatste jaren in de agrarische sector maken het voor steeds meer bedrijven moeilijk een volledig inkomen te hebben uit het bedrijf. Veel
Hoofdstuk 4
87
agrariërs zijn daarom geïnteresseerd in een tweede bron van inkomsten en beginnen met een nevenactiviteit op het bedrijf. De gemeente wil de economische vitaliteit van het buitengebied behouden, medewerking aan nevenactiviteiten is derhalve een must. Omdat de gemeente nevenactiviteiten ziet als een extra bron van inkomsten bij een agrarisch bedrijf, worden nevenactiviteiten bij burgerwoningen niet toegestaan. De nevenactiviteiten dienen gerelateerd te zijn aan de agrarische sector zelf of aan recreatie. Ook opslagactiviteiten zijn mogelijk, mits het duurzame opslag betreft. Duurzame opslag is gerelateerd aan opslagactiviteiten in het kader van verbrede landbouw (bijvoorbeeld het stallen van caravans). Het volgende wordt hiermee bedoeld: alleen opslag van goederen die langdurig worden opgeslagen en die geen publieksaantrekkende werking heeft en dus niet gepaard gaat met veel verkeersbewegingen; geen opslag van brand- en/of exploisiegevaarlijke stoffen; geen buitenopslag. Na bedrijfsbeëindiging wil de gemeente per activiteit een afweging maken of ook de nevenactiviteit beëindigd moet worden. Dergelijke gevallen betreffen echter specifieke gevallen, waarbij maatwerk vereist is. Middels een wijzigingsbevoegdheid worden nevenactiviteiten na bedrijfsbeëindiging in goede banen geleidt. In het recreatief ontwikkelingsgebied kunnen recreatieve nevenactiviteiten voortbestaan na bedrijfsbeëindiging. In bebouwingsconcentraties of langs doorgaande wegen, waar ook ruimere mogelijkheden voor VAB zijn, kunnen nevenactiviteiten in veel gevallen voortbestaan na bedrijfsbeëindiging. Een richtlijn hierbij is, dat een nevenactiviteit kan blijven als de activiteit ook als VAB mogelijk wordt gemaakt. Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB) In het kader van VAB’s is er een onderscheid te maken tussen twee verschillende manieren van invulling: hergebruik met functiewijziging (van agrarisch naar niet-agrarisch bedrijf); hergebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning. Mogelijkheden voor VAB zijn uitsluitend aan de orde bij een volledige bedrijfsbeeindiging. De nieuwe functie wordt de hoofdfunctie en sloop van voormalige bedrijfsgebouwen die niet nodig zijn voor de nieuwe bedrijfsfunctie wordt gestimuleerd. Het hergebruik van VAB’s wordt in bestemmingsplan mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. De daarvoor benodigde randvoorwaarden worden opgenomen bij deze wijzigingsbevoegdheid. VAB’s zijn niet door alle functies invulbaar. Gestreefd wordt naar een agrarisch verwante invulling. Vestiging van detailhandel als hoofdactiviteit is niet mogelijk. (Kleinschalige) recreatieve functies kun-
88
Hoofdstuk 4
nen ook mogelijk zijn, mits ze passen in het recreatieve beleid. Een functiewijziging mag geen belemmering voor de ter plaatse aanwezige bedrijven opleveren. Daar waar de VAB bewoond blijft door de voormalige agrariër en de agrarische functie in feite overgaat in een woonfunctie, wordt sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing sterk gestimuleerd. De oppervlakte dient zoveel mogelijk te worden teruggebracht tot de maximaal toegestane oppervlakte volgens de bestemming ‘Wonen’. Dit wordt niet als voorwaarde gesteld, maar wel gestimuleerd middels een sloop/bonusregeling, waarbij extra oppervlakte bijgebouwen onder voorwaarden mogelijk is indien op hetzelfde perceel een grotere oppervlakte aan bestaande gebouwen wordt gesloopt. Cultuurhistorische waardevolle bebouwing is uitgesloten van de verplichting tot sloop. Een functiewijziging tot wonen mag geen belemmering voor de ter plaatse aanwezige bedrijven opleveren. Huisvestiging buitenlandse werknemers Het huisvesten van buitenlandse werknemers zorgt momenteel niet voor problemen in de gemeente. Het is daarom goed nu definitief beleid te formuleren voor het opvangen van buitenlandse werknemers in het buitengebied, voordat het wel een probleem kan vormen. Opvang van buitenlandse werknemers dient enkel mogelijk te zijn op een agrarisch bouwvlak. Agrariërs die gebruik maken van de tijdelijke diensten van buitenlandse werknemers moeten namelijk onderdak aan hen kunnen verschaffen. Deze huisvestiging mag niet worden ingezet voor werknemers die elders werken. Met tijdelijk wordt bedoeld dat in de periodes waarin de werknemers niet nodig zijn op het bedrijf, geen buitenlandse werknemers mogen worden opgevangen. Dit om permanente bewoning te voorkomen. Op deze manier wordt aangesloten bij de gemeentelijke beleidsnotitie ‘Huisvestiging buitenlandse werknemers’. Paardenhouderijen Ook in het buitengebied van Beesel is de paardenhouderij een gebruiksvorm die zowel bedrijfsmatig als hobbymatig een steeds grotere rol inneemt. Vanwege het groeiend gebruik van het buitengebied voor paardensportactiviteiten wordt deze specifieke functie in het bestemmingsplan behandeld. Een aantal vormen van paardenhouderijen is mogelijk: productiegerichte paardenhouderij, bestaande uit het fokken en melken van paarden; gebruiksgerichte paardenhouderij, bestaande uit onder meer africhtingstallen en paardenpensions of –stallingen en paardenhandelsbedrijven; recreatieve vorm van paardrijden in maneges.
Hoofdstuk 4
89
De gemeente maakt een onderscheid tussen productiegerichte- en een gebruiksgerichte paardenhouderij. Door het hanteren van deze tweedeling met eigen en duidelijk herkenbare bestemmingen is het eenvoudig om voor de verschillende economische activiteiten een eigen afwegingskader te hanteren. Dit maakt de mogelijkheden, in relatie tot het hanteren van de gebiedstypologie, eenvoudiger. De bestaande productiegerichte agrarische paardenhouderijen worden bestemd tot ‘Agrarisch – Niet grondgebonden’. De bestaande gebruiksgerichte agrarische paardenhouderijen worden bestemd tot ‘Agrarisch – Paardenhouderij’. Nieuwe gebruiksgerichte agrarische paardenhouderijen zijn uitsluitend mogelijk na wijziging van een bestaand agrarisch bouwvlak volgens een van de andere agrarische bestemmingen. De publieksgerichte paardenhouderij trekt substantieel verkeer aan en kan overige vormen van hinder om de omgeving teweeg brengen. Bovendien kunnen door de aanleg van een rijhal de gevolgen voor het landschap aanzienlijk zijn. Daarom hangt de mogelijkheid van een publieksgerichte paardenhouderij mede af van de beslotenheid van de omgeving, de verkeersontsluiting en de nabijheid van potentiële bezoekers. De gemeente zal zich voor het toestaan van publieksgerichte paardenhouderijen met name richten op kleinschalig gebied en bebouwingsconcentraties. In recreatieve ontwikkelingszones zijn publieksgerichte paardenhouderijen in beginsel mogelijk, mits dit geen belemmering vormt voor bestaande toeristisch-recreatieve voorzieningen en/of voor toekomstige toeristisch-recreatieve ontwikkelkingsmogelijkheden. In alle gevallen geldt dat de vestiging geen hinder mag opleveren aan andere functies in de omgeving. Schuilgelegenheden In delen van het buitengebied is er behoefte aan schuilgelegenheden voor het hobby- of bedrijfsmatig houden van met name paarden en pony’s. Deze schuilgelegenheden kunnen tot verrommeling van het landschap leiden. Daarom worden duidelijke randvoorwaarden voor de toepassing van deze kleine bouwwerken geformuleerd. Schuilgelegenheden mogen worden toegepast in gebieden waar doorgaans veel weidegrond aanwezig is en waar anderzijds geen overwegende bezwaren van agrarische of landschappelijke aard tegen de realisatie van deze schuilgelegenheden bestaan. Landschappelijk gezien is situering in kleinschalige agrarische gebieden mogelijk. Hier is landschappelijke inpassing vrij makkelijk te realiseren. Ook bebouwingsconcentraties zijn in principe geschikt voor plaatsing van schuilgelegenheden. Schuilgelegenheden zijn alleen mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid, waarbij de volgende zaken van belang zijn: • De aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden mogen niet worden aangetast. Er wordt voorkomen dat er te veel schuilgelegenheden in een klein gebied komen te staan; • Gestreefd wordt naar een situering in de nabijheid van bestaande massaelementen (zoals gebouwen of opgaande beplanting);
90
Hoofdstuk 4
•
•
Van groot belang voor de verschijningsvorm van het bouwwerk is het materiaalgebruik. Het gebruik van duurzaam, in de landelijke omgeving passend materiaal (als hout) is noodzakelijk. In alle gevallen moet een goede landschappelijke inpassing plaatsvinden; Schuilgelegenheden worden alleen toestaan binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden’, met dien verstande dat binnen de gebiedsaanduidingen ‘open agrarisch gebied’ alleen bedrijfsmatige schuilgelegenheden zijn toegestaan. In ‘kleinschalig agrarisch gebied’ zijn ook hobbymatige schuilgelegenheden toegestaan.
Indien op een bepaald perceel een schuilgelegenheid wordt gebouwd volgt hier op grond van het besluit omgevingsrecht uit dat dat perceel dan ook vergunningvrij mag worden voorzien van een perceelsafscheiding met een hoogte van maximaal 2 meter. Deze zijn namelijk vergunningsvrij indien deze op een erf of een perceel staan waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat. Indien op een perceel géén gebouw staat is een perceelsafscheiding alleen vergunningvrij indien deze niet hoger is dan 1 meter. Indien echter op een perceel een schuilgelegenheid wordt gebouwd is sprake van een gebouw waarmee de perceelsafscheiding in functionele relatie staat. Om te voorkomen dat niet in de omgeving passende perceelsafscheidingen vergunningvrij worden opgericht is het kunnen plaatsen, gebruiken en instandhouden van schuilgelegenheden gekoppeld aan de verplichting om een eventuele perceelsafscheiding te realiseren conform bepaalde kwaliteitseisen. Voor de afscherming van percelen dient uitgegaan te worden van natuurlijk materiaalgebruik, toepassing van kleuren passend in de omgeving en een open, natuurlijke, vriendelijke uitstraling. Gazen hekwerken en (witte) houten afrasteringen zijn in het gehele buitengebied niet wenselijk. Voor schuilgelegenheden in kernrandzones zijn er ook andere erfafscheidingen mogelijk. 4.3.2 Niet-agrarische bedrijvigheid Naast agrarische bedrijvigheid, kunnen in het buitengebied ook andere vormen van bedrijvigheid voorkomen, zoals industrie en detailhandel. Deze vormen van bedrijvigheid worden zo veel mogelijk geweerd uit het buitengebied, dergelijke bedrijvigheid hoort in eerste instantie namelijk thuis op een bedrijventerrein of in de kern. Nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid in het gemeentelijk buitengebied wordt niet toegestaan, behoudens indien sprake is van een VAB. Bestaande bedrijven worden wel dienovereenkomstig bestemd. Zij krijgen beperkte uitbreidingsmogelijkheden om enerzijds de economische vitaliteit te waarborgen, maar anderzijds te voorkomen dat bestaande bedrijfspercelen te groot worden of nieuwe bedrijfspercelen ontstaan. Te grote bedrijven hebben ook een grote impact op de aanwezige waarden.
Hoofdstuk 4
91
Ook vervanging van een bedrijf door andere niet-agrarische bedrijvigheid is mogelijk, mits de milieucategorie niet toeneemt. 4.3.3 Recreatie Recreatie is hét speerpunt van de gemeente. De ambities om een recreatief waardevol platteland te creëren zijn hoog. Beesel is als gemeente gelegen tussen de stedelijke gemeentes Venlo en Roermond. Samen met Belfeld en Swalmen fungeert de gemeente daardoor, als het ware, als recreatief landelijk gebied voor deze twee steden. Door de aanwezigheid van de A73 is Beesel beter bereikbaar geworden voor bezoekers vanuit de regio of zelfs daarbuiten. Hierdoor wordt onder andere het recreatiepark Drakenrijk opgericht, maar ook biedt het kansen voor bungalowpark Lommerbergen. Beesel heeft derhalve genoeg aanknopingspunten en mogelijkheden om haar recreatieve ambities verder uit te bouwen en uit te groeien tot een nog recreatieve gemeente. In de verschillende vormen van recreatie zijn twee takken te onderscheiden: verblijfs- en dagrecreatie. Verblijfsrecreatie betekent meerdere dagen recreëren en overnachten op locatie (bijvoorbeeld een bungalowpark, camping of hotel). Dagrecreatie betreft recreëren zonder overnachting (bijvoorbeeld een themapark en fietsen en wandelen). Bestaande recreatieterreinen worden overeenkomstig bestemd in het bestemmingsplan (het gemeentelijk beleid aangaande verblijfsrecreatie volgend). In verband met de druk op de natuurgebieden, de schaalgrootte van de gemeente en de te bereiken c.q. vast te houden kwaliteit en diversiteit van de verblijfsrecreatie, dient het aantal reguliere kampeerterreinen beperkt te blijven tot de huidige kampeerterreinen. Nieuwe kampeerterreinen zijn niet toegestaan. Nieuwe, grootschalige verblijfsrecreatieve activiteiten zijn toegestaan, maar worden niet nu al rechtstreeks bestemd. Hiervoor geldt maatwerk en dergelijke initiatieven worden afzonderlijk beoordeeld. Kleinschalige verblijfsrecreatieve activiteiten in de vorm van kamperen is als nevenactiviteit wel toelaatbaar bij agrarische bedrijven. Voor wat betreft het kleinschalig kamperen wordt vastgehouden aan de bovengrens van 15 standplaatsen. Bij dit aantal standplaatsen is nog sprake van kleinschaligheid van kamperen, passend bij een boerenbedrijf. Het past ook bij de kampeerder die bewust kiest voor een relatief kleine, rustige kampeergelegenheid op een boerenerf met een plattelandsbeleving. Andere vormen van verblijfsrecreatieve voorzieningen (zoals bijvoorbeeld een Bed & Breakfast, pensions, vakantieappartementen, etc.) zijn toegestaan. Voor wat betreft Bed & Breakfast is aangesloten bij het (paraplu)bestemmingsplan Bed & Breakfast.
92
Hoofdstuk 4
Dagrecreatieve voorzieningen worden behouden en versterkt. Nieuwe voorzieningen worden in eerste instantie getoetst aan het gemeentelijke recreatieve beleid, indien toelaatbaar dan vindt een gebiedsspecifieke en functiespecifieke toetsing plaats. Het aanwezige landschap vormt daarbij het toetsingskader. De open gebieden moeten open blijven, terwijl de overige gebieden (nieuwe) functies zouden kunnen absorberen. Op de structuurvisiekaart is een bepaalde zone of gebied opgenomen waarbinnen nieuwe recreatie zich kan vestigen. Gestreefd wordt om recreatieve ontwikkelingszones te creëren, als verbindingen tussen recreatie objecten. Het kunnen zowel routes als functies zijn. Belangrijk recreatiecentrum binnen het plangebied betreft recreatiepark Lommerbergen. Dit recreatiepark heeft een oppervlakte van circa 33 hectare. In het park zijn momenteel 502 recreatiewoningen gelegen. De recreatiewoningen bevinden zich verspreid over het gehele park. Daarnaast is er sprake van een centrumgebied met alle centrale voorzieningen. Deze gebouwen bieden onderdak aan de volgende functies: plaza: supermarkt, restaurant, bar, bowling, boulangerie, kadoshop, boutique, service desk, zwemparadijs (en bijbehorende voorzieningen), indoor speelparadijs, automatenhal, verschillende kantoren en zalen op de verdieping, techniekruimten, magazijn, podium, etc.; bedrijfsondersteunende functies: receptie en administratie, kantoor, opslagruimte voor beheer en onderhoud. Lommerbergen kenmerkt zich door de sfeer van een bospark, waarin de recreatiewoningen in een zo natuurlijk mogelijke omgeving zijn gesitueerd. De terreinaccidentaties geven het geheel een extra aantrekkelijke dimensie. De karakteristiek van Lommerbergen wordt bepaald door de structuren van: het bos (aard, samenstelling en leeftijdsopbouw); het terrein (accidentaties, hoge en lage delen van het terrein). Het aantal bungalowvakanties (39% van het totale aantal binnenlandse vakanties) blijft stijgen met een gemiddelde van 1,4% sinds 1996. Uitbreiding van het aanbod van bungalows is nodig om aan deze marktvraag te kunnen blijven voldoen. Daarnaast is binnen de vraag naar bungalowvakanties een verandering waarneembaar. De vraag naar luxe en grotere bungalows stijgt. Vooral groepsaccommodaties worden steeds populairder. Mede door een stijging van de waarde voor kwalitatieve ontmoetingen tussen vrienden, kennissen en familie, overtreft de vraag naar groepsaccommodaties op dit moment het aanbod. In plaats van nog ‘meer van hetzelfde’, moet er vanuit de markt ingestoken worden op de kwaliteitsverbetering van het bestaande productenaanbod en op vergroting van de productdifferentiatie in de toeristisch-recreatieve sector. Verregaande kwaliteitsverbetering en productdifferen-
Hoofdstuk 4
93
tiatie zijn beide nodig, omdat de consument (toerist en recreant) veel kritischer en veeleisender is geworden. Het toekomstbeeld is, dat de toeristisch-recreatieve vraag verder zal stijgen en nog gedifferentieerder zal worden. Ter verbetering van de concurrentiepositie wil het recreatiepark derhalve ook op bovenstaande kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie inspelen. Op basis van een globale analyse aan de hand van beschikbare gegevens zijn in het kader van de opstelling van de structuurvisie de uitbreidingsmogelijkheden van de Lommerbergen bekeken. Omdat inbreiding slechts beperkt mogelijk is, zijn vervolgens de vier denkbare uitbreidingsrichtingen op hun haalbaarheid beoordeeld: 1. Uitbreiding in de richting van Maasveld. 2. Utbreiding in het Maasdal. 3. Uitbreiding aan de overzijde van de Kesselseweg. 4. Uitbreiding in zuidoostelijke richting tot de Heideakkerweg. In de structuurvisie is op basis van een afweging van de vier alternatieven bepaald dat uitbreiding van de Lommerbergen in zuidoostelijke richting mogelijk is. Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is en nieuwe ontwikkelingen hierin niet worden meegenomen is in dit bestemmingsplan echter alleen voorzien in beperkte inbreidingsmogelijkheden voor Lommerbergen. Door het recreatiepark is aangegeven dat op het bestaande terrein mogelijkheden zouden moeten zijn voor het realiseren van groepsaccommodaties of voor het vergroten van bestaande recreatiewoningen. Afgaande op de vraag dienen deze accommodaties ruimte te bieden aan 10-20 personen. Dit betekent dat deze recreatiewoningen over een oppervlakte van maximaal 250 m² dienen te beschikken. Gezien de huidige clusters van bungalows, past een groepsaccommodatie van dergelijke omvang, bij de bebouwingsconcentraties die nu in het gebied aanwezig zijn. Omdat het recreatiepark een sterk geaccidenteerd terrein betreft, dient bij de situering van de nieuwe recreatiewoningen op voorhand al rekening gehouden te worden met de landschappelijke kenmerken en waarden en daarmee de inpassing in het park. Voor Lommerbergen betekent een uitbreiding van het aantal bungalows een vergroting van het draagvlak en het zekerstellen van de continuïteit van het bedrijf. Hiertoe wordt zij gedwongen door de sterk toenemende kostenstructuur. Door middel van verdere productdifferentiatie en productuitbreiding kan het marktaandeel worden vergroot en tegelijkertijd nieuwe doelgroepen (bijvoorbeeld gehandicapten) worden aangesproken, alsmede worden ingespeeld op de vraag naar groepsaccommodaties en luxe bungalows. Door een uitbreiding van het aantal recreatiewoningen kan beter worden voldaan aan de veranderde toeristischrecreatieve vraag, waardoor de marktwaarde en positie van Lommerbergen in algemene zin zullen verbeteren.
94
Hoofdstuk 4
De hiermee samenhangende horeca- en verhuuropbrengsten zullen het bedrijfsresultaat van Lommerbergen bevorderen, waardoor de continuïteit van het bedrijf beter kan worden gewaarborgd. Met een verdere differentiatie in bungalowtypes, krijgt het recreatiepark een groter onderscheidend vermogen in de markt, hetgeen de algemene marktpositie zal versterken. Met de verdere zekerstelling van de continuïteit van het bedrijf is ook de werkgelegenheid gegarandeerd. Door verbetering van het bedrijfsresultaat kunnen toekomstige investeringen in de kwaliteit van het product en wettelijke eisen worden veiliggesteld. Om verbouwingen tot grotere vakantiewoningen c.q. nieuwbouw mogelijke te maken worden in dit bestemmingsplan, onder voorwaarden, uitbreidingsmogelijkheden geboden, echter uitsluitend binnen de bestaande grenzen van het recreatiepark. 4.3.4 Natuur en landschap In principe heeft er in het directe verleden voldoende natuurontwikkeling plaatsgevonden binnen de gemeente. De grootste opgave is een goed evenwicht tussen natuur, landschap en landbouw te creëren, en waar mogelijk kansen te grijpen voor natuurontwikkeling. De huidige natuurgebieden die de gemeente rijk is, dienen als zodanig ook in stand te worden gehouden en beschermd. Enerzijds is deze basisbescherming beoogd in het kader van het rijks- en provinciaal beleid omtrent EHS en POG, anderzijds heeft de aanwezige natuur een positief effect op de leefkwaliteit en belevingswaarde van de omgeving. De planologische uitbreiding van de natuur, zijnde de POG, is momenteel nog niet in gebruik als natuur. Derhalve worden deze gebieden niet als natuur bestemd. Wel is een dubbelbestemming opgenomen voor de bescherming en de ontwikkeling van de potentiële natuur- en landschapswaarden in het gebied. Op grond hiervan mag in de onderliggende bestemmingen niet worden gebouwd, behoudens ter plaatse van de bestemmings- en/of bouwvlakken volgens de diverse functionele bestemmingen. Een mogelijkheid tot het wijzigen van het huidige gebruik naar natuur wordt relatief gemakkelijk mogelijk gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid. Ambitie om natuurontwikkeling elders (buiten de POG) te realiseren is op voorhand niet aanwezig. Nieuwe landschapselementen of natuur in het kader van compensatie voor andere ontwikkelingen dient binnen de POG gerealiseerd te worden. Dit betreft namelijk extra natuur omdat elders een “rode” ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Het landschap bepaalt de identiteit van het landelijk gebied van de gemeente. Het landschap is aan grote druk onderhevig door de aanleg van de A73, uitbreidingsbe-
Hoofdstuk 4
95
hoefte van de kernen, bedrijventerreinen en agrarische bedrijven, de recreatieve vraag en het dagelijkse gebruik van het buitengebied. Vanwege deze altijd doorgaande ontwikkeling van het landelijk gebied staat de identiteit van het landelijk gebied onder druk. Behoud en versterken van het landschap betekent het behouden en versterken van de unieke, onderscheidende kenmerken van de landschapstypen die Beesel rijk is en het in stand houden en versterken van de grenzen en overgangen hiertussen. Dat vraagt om maatwerk: niet overal betekent toevoeging van meer landschapselementen namelijk automatisch meer landschappelijke kwaliteit. In het Landschapsontwikklingsplan is voor verschillende deelgebieden aangegeven welke ontwikkelingen wenselijk zijn en welke juist niet. Behoud en versterken van het landschap betekent ook het behouden en versterken van een aantal wegbeplantingen, zoals de A73 met de eenzijdige laanbeplanting van drie bomenrijen en langs de oude Rijksweg (N271). Ook deze dient beplant te blijven met laanbomen. Naast deze twee wegen is er nog een aantal andere wegen waarvan de beplanting de hoofdstructuur van het landschap mede bepaalt. Deze wegbeplantingen worden waar nodig en mogelijk (eigendommen, kabels en leidingen) aangevuld tot doorgaande linten. Verder is behoud van deze lanen het credo, wat bijvoorbeeld betekent dat bij reconstructie van een weg de laanbomen het liefst gehandhaafd blijven en wanneer dat niet mogelijk is alles in het werk wordt gesteld om ruimte te maken voor herplant. De prioriteit ligt bij de aangegeven hoofdstructuur; voor de overige wegen en paden geldt in principe dat behoud en eventueel aanvullen belangrijk is. De wegen- en paden waarvoor dit geldt staan aangegeven op de streefbeeldkaart van het Landschapsontwikkelingsplan. 4.3.5 Wonen Verspreid over het buitengebied van de gemeente liggen meerdere burgerwoningen. Woningen kunnen, planologisch gezien, een belemmerende factor voor agrarische bedrijven zijn. Uitbreiding van bestaande woningen is toegestaan, mits geen agrarische bedrijven worden belemmerd met hun (toekomstige) activiteiten. Qua maatvoering van de woningen wordt aangesloten bij de gemeentelijk beleidsnotitie ‘Inhoudsmaat woningen buitengebied’. Dat wil zeggen dat de inhoud van alle woningen mag worden vergroot tot ten hoogste 850 m³. Bestaande grotere woningen mogen eenmalig met maximaal 10% van de bestaande inhoud worden uitgebreid. Het bestemmingsplan bevat geen mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen. Eventuele verzoeken in het kader van bouwen in het buitengebied worden afzonderlijk beoordeeld op wenselijkheid en aanvaardbaarheid omdat dit maatwerk is. Hier wordt echter zéér terughoudend mee omgegaan. Het splitsen van voormalige boerderijen in meerdere woningen en/of het inpandig uitbreiden van woningen in (voormalige) boerderijen draagt bij aan het behoud van waardevolle panden in het buitengebied. Om die reden zijn deze ontwikkelingen in
96
Hoofdstuk 4
dit bestemmingsplan onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Waardevolle panden betreffen panden die als gemeentelijk- of rijksmonument te boek staan, dan wel een pand dat in aanmerking komt na aanvraag van advies aan de monumentencommissie. In het bestemmingsplan worden de waardevolle panden dan voorzien van een specifieke aanduiding. Aan huis gebonden bedrijvigheid mag als aanvulling op de woonfunctie plaatsvinden binnen de bestaande woning of bijgebouwen, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden.
4.4 Matrix deelgebieden - functies Op basis van de uitwerking van de functies en bijbehorende beleidsdoelstellingen is een matrix met mogelijkheden voor verschillende functionele ontwikkelingen in de diverse deelgebieden opgesteld. Per functie is hierin exact aangegeven wat de mogelijkheden zijn die in het bestemmingsplan direct of indirect geboden worden in de verschillende deelgebieden. De mogelijkheden zijn gestoeld op de beleidsdoelstelling zoals die door de gemeente opgesteld zijn. Op basis van de matrix is de inhoud van de verbeelding en planregels van het bestemmingsplan vormgegeven. De matrix bevat een verzameling van gemeentelijke beleidsuitgangspunten uit diverse gemeentelijke beleidskaders, waaronder de gemeentelijke structuurvisie. De matrix is op zichzelf geen gemeentelijk beleidsdocument en/of onderdeel van dit bestemmingsplan. Het is een hulpmiddel geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan, waarbij tevens inzicht werd geboden in die ontwikkelingen die beleidsmatig wél mogelijk zijn, maar níet in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 4
97
98
Hoofdstuk 4
5.
PLANOPZET, MILIEUASPECTEN
5.1 Inleiding In het buitengebied spelen diverse milieuaspecten een rol. In het kader van dit bestemmingsplan wordt aan deze thema’s in een zo vroeg mogelijk stadium aandacht besteed. Hiermee wordt bereikt dat het ontstaan van knelpunten op het spanningsvlak van wonen, recreëren, natuur en werken wordt voorkomen. Het onderhavige bestemmingsplan is echter met name conserverend van aard. Dit betekent dat de relevante milieuthema’s niet uitputtend behoeven te worden beschouwd. Nieuwe ontwikkelingen dienen op het moment dat deze tot uitvoering komen pas uitgebreid te worden getoetst aan de diverse milieuaspecten. In dit hoofdstuk worden de milieuthema’s bodem, geluid, lucht, externe veiligheid, geur, cultuurhistorie/archeologie, ecologie, kabels, leidingen en straalpaden en water behandeld.
5.2 Bodem In het kader van de Wro dient te worden beoordeeld of de bodemkwaliteit binnen dit gebied uit het oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet. Dit om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt geleefd en gebouwd. De bodemkwaliteit van een perceel dient afdoende te zijn voor de functie waarvoor het bestemd is. In de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Beesel is het bodembeleid van de gemeente Beesel beschreven. Op 4 juli 2011 heeft de Raad van Beesel deze Nota, inclusief bodemkwaliteitskaart vastgesteld. De Nota is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Maasgouw, Roermond en Leudal. Aanleiding voor het formuleren van nieuw bodembeleid is de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit. In dit Besluit zijn regels en normen opgenomen voor hergebruik van grond en baggerspecie. De Nota bodembeheer is onder andere bedoeld om het hergebruik van grond uit de regio te stimuleren. Door een eenvoudig en eenduidig bodembeleid in de vier gemeenten, kan grond makkelijker vanuit de ene gemeente in de andere gebruikt worden. Uitgangspunt is dat een bodem geschikt moet blijven voor de functie die er op wordt uitgeoefend zoals landbouw / natuur, wonen of industrie. Het grote voordeel van de Nota bodembeheer is dat grond die vrijkomt bij een (bouw)werk binnen de deelnemende gemeenten hergebruikt mag worden zonder de grond eerst te laten keuren. De belangrijkste voorwaarde hierbij is dat de grond
Hoofdstuk 5
99
niet afkomstig mag zijn van een verdacht of een verontreinigd perceel. Het hergebruik van de grond moet daarom wel eerst worden gemeld. Via deze melding kan de gemeente waar de grond wordt ontgraven en de gemeente waar de grond wordt toegepast nagaan of de grond verdacht is. Een ander groot voordeel is dat de samenwerking met andere gemeenten ervoor zorgt dat het gebied waarbinnen grond zonder keuring mag worden hergebruikt veel groter is. In deze vier gemeenten geldt immers hetzelfde bodembeleid. Als de grond buiten de gemeenten van de Regio Maas & Roer hergebruikt gaat worden geldt het gezamenlijke bodembeleid niet en moet er wel eerst een partijkeuring worden gedaan. De Nota bodembeheer zorgt voor minder kosten voor burgers en bedrijven. Door het vaststellen van de Nota bodembeheer zijn er namelijk minder volledige bodemonderzoeken en/of partijkeuringen nodig bij omgevingsvergunningen. Er moet wel altijd een vooronderzoek worden gedaan. De invoering van de Nota bodembeheer levert een kostenbesparing op terwijl de bodem net zo schoon blijft als nu het geval is. Bij het voorliggende bestemmingsplan is geen bodemonderzoek uitgevoerd. Bodemonderzoeken zijn slechts vijf jaar geldig, en het bestemmingsplan heeft een geldigheidstermijn van 10 jaar. Bovendien worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt en is dus niet bekend of en waar in het plangebied zal gaan worden gebouwd. Per vergunningsaanvraag wordt te zijner tijd bekeken of een bodemonderzoek noodzakelijk is.
5.3 Geluid De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen en objecten (bijvoorbeeld woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. In de Wgh is een zonering van wegen, spoorwegen en industrieterreinen opgenomen. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de geluidsbelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan geluidsgevoelige objecten. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wgh in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer geluidsgevoelige ontwikkelingen aan de orde zijn, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. 5.3.1 Wegverkeerslawaai Met uitzondering van een aantal wegen (met een rijsnelheid van 30 km/uur of minder), bevinden zich langs alle wegen een geluidszone. Binnen een dergelijke zone
100
Hoofdstuk 5
moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden. Aantal rijstroken
Breedte van de geluidszone (in meters) Buitenstedelijk
Stedelijk
5 of meer
600
350
3 of 4
400
350
1 of 2
250
200
Tabel 2. Geluidszones wegen
5.3.2 Spoorwegverkeerslawaai Langs alle spoorwegen bevinden zich geluidszones. Binnen een dergelijke zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wgh vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen. De breedte van de geluidszone van het traject Venlo - Reoermond (traject nummer 810) bedraagt 200 m. 5.3.3 Industrielawaai Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van bedrijventerreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en geluidsgevoelige bestemmingen en functies anderzijds. Op de bedrijventerreinen in Beesel zijn geen grote lawaaimakers gevestigd. In het kader van dit bestemmingsplan vormt de geluidszonering in het kader van de Wgh geen verdere voorwaarde. 5.3.4 Conclusie Bij een ontwikkeling waarbij sprake is van een geluidsgevoelige object binnen de aangegeven geluidzones, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. Omdat in dit stadium niet duidelijk is of en waar dit zal gebeuren en de lokale situatie sterk bepalend is, is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Per vergunningsaanvraag wordt te zijner tijd bekeken of een akoestisch onderzoek noodzakelijk is.
5.4 Luchtkwaliteit Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Dit deel staat ook wel bekend als de ‘Wet
Hoofdstuk 5
101
luchtkwaliteit’. Met de ‘Wet luchtkwaliteit’ wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Rijk, provincies en gemeenten werken samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De bestuursorganen dienen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit grenswaarden in acht te nemen. De vaststelling van een bestemmingsplan wordt in de jurisprudentie aangemerkt als de uitoefening van een bevoegdheid die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Als een project ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitvoeren van een ontwikkeling. Elk project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit kan uitgevoerd worden. Binnen gestelde omvangsgrenzen is geen toetsing aan de grenswaarden van de luchtkwaliteit noodzakelijk. Wel blijven de begrippen goede ruimtelijke ordening en blootstelling van kwetsbare groepen van belang. Voor stikstofoxide, koolmonoxide, benzeen, zwaveldioxide en lood zijn bij landelijke metingen en berekeningen geen overschrijdingen van de grenswaarden geconstateerd of te verwachten. Voor stikstofdioxide en fijn stof ligt dat anders. Het RIVM maakt jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties en deposities in Nederland in het kader van natuur- en milieubeleid. De kaarten geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Ten aanzien van concentraties stikstofdioxide wordt, uitgaande van doorzetting van de huidige dalende trend, verwacht dat inmiddels landelijk grotendeels aan de grenswaarden voor stikstofdioxide wordt voldaan. Tevens is er in Limburg sprake van een verbetering van de luchtkwaliteit voor fijn stof. De gemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ is de afgelopen jaren niet meer overschreden en ook in 2012 zal geen overschrijding plaatsvinden van deze grenswaarde. Het plangebied bevat geen sterk verkeersbelaste locaties, maar betreft een landelijk gebied met hoofdzakelijk verspreide bebouwing. De A73 is de meest intensieve verkeersader die door het buitengebied loopt, maar ook langs deze weg is geen sprake van overschrijding van de grenswaarden. Bij een ontwikkeling die wél in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging, dient een luchtkwaliteitsonderzoek te worden uitgevoerd. Omdat in dit stadium niet
102
Hoofdstuk 5
duidelijk is of en waar dit zal gebeuren, is geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Per vergunningsaanvraag wordt te zijner tijd bekeken of een luchtkwaliteisonderzoek noodzakelijk is.
5.5 Externe veiligheid Externe veiligheid is de kans om komen te overlijden als gevolg van gevaarlijke stoffen, zoals ammoniak, LPG, chloor, etc. Daarbij gaat het hierbij niet alleen over gevaarlijke stoffen bij inrichtingen, maar ook over transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor, over het water en door buisleidingen. Hoewel de kans om komen te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen zeer klein is, gelden er toch bepaalde minimaal aan te houden afstanden tot locaties waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of getransporteerd. Deze minimaal aan te houden afstanden worden plaatsgebonden risicocontouren genoemd. De grootte van deze plaatsgebonden risicocontouren verschilt per situatie. Zo speelt de hoeveelheid opgeslagen of vervoerde gevaarlijke stoffen een rol, maar daarnaast bijvoorbeeld ook de wijze van opslag en eventuele aanwezige veiligheidsystemen. In en in de omgeving van het plangebied zijn risicodragende activiteiten aanwezig die een plaatsgebonden risicocontour bevatten en daarmee beperkingen (kunnen) geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze contour. Wanneer er een ongeval met gevaarlijke stoffen plaatsvindt, dan kunnen de effecten veel verder reiken dan de plaatsgebonden risicocontour. De afstand tot waar een ongeval met een gevaarlijke stof nog onder 1% van de blootgestelden dodelijke slachtoffers kan veroorzaken vormt het invloedsgebied. Het plaatsgebonden risico zegt dus niets over het aantal mensen dat kan komen te overlijden tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hiervoor is het groepsrisico bedoeld. Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting en wordt weergegeven in een grafiek. In een dergelijke grafiek is de kans op een calamiteit weergegeven tegenover de hoeveelheid mensen die kan komen te overlijden als gevolg van die calamiteit. Het groepsrisico is geen harde norm, maar vormt de basis voor een verantwoording van de aanwezige risico's door de gemeente. Het gemeentebestuur heeft beleidsruimte bij het toepassen van de hoogte van het groepsrisico bij ruimtelijke ontwikkelingen. Echter, het gemeentebestuur is wel verplicht voor het invloedsgebied verantwoording af te leggen over de hoogte van het groepsrisico, de te nemen maatregelen om de effecten van deze risico's te reduceren en de eventuele restrisico's. In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in het toestaan van risicovolle inrichtingen of het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten gezien de conserverende
Hoofdstuk 5
103
aard. Behalve een beschouwing van de in het plangebied aanwezige risicobronnen en het doen van uitspraken over de aanvaardbaarheid hiervan, is er derhalve geen diepere aanleiding om aan externe veiligheid nader aandacht te besteden. De gemeente Beesel heeft in 2011 eigen beleid omtrent externe veiligheid opgesteld. In de gemeente zijn een drietal gasdrukregel- en meetstations, enkele grotere propaantanks, een LPG-tankstation, enkele transportassen (A73, de Maas en de spoorlijn) waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, enkele aardgastransportleidingen en een kerosineleiding aanwezig. Genoemde risicovolle objecten zijn voorzien van verschillende risicocontouren. Deze zijn weergegeven op de gemeentelijke veiligheidskaart. De plaatsgebonden risicocontour kan een directe beperking opleveren voor ontwikkelingen. De omvang van deze contouren wordt bepaald door een wettelijk kader. De ervaring leert dat deze contouren aan veranderingen onderhevig zijn. Gezien de lange houdbaarheid van een bestemmingsplan is het dus niet geheel zonder risico om dergelijke contouren op de verbeelding op te nemen en deze daarmee een statisch karakter te geven. Wijzigingen in wet- en regelgeving zullen in dat geval immers moeten leiden tot een wijziging van het bestemmingsplan. Om die reden is er voor gekozen om de betreffende plaatsgebonden risicocontouren niet op de verbeelding op te nemen, maar in de regels te borgen.
Afbeelding 10. Veiligheidskaart gemeente Beesel
104
Hoofdstuk 5
Er is geen sprake van enige significante toename van het groepsrisico. Dit wordt – zoals reeds in de inleiding van deze paragraaf is gesteld– veroorzaakt door het conserverende karakter van dit bestemmingsplan. Om deze reden is er geen aanleiding voor een nadere verantwoording van het groepsrisico. Bij een ontwikkeling dient een mogelijk onderzoek te worden uitgevoerd naar de risico’s van gevaarlijke stoffen. Omdat in dit stadium niet duidelijk is of en waar dit zal gebeuren en de lokale situatie sterk bepalend is, is geen onderzoek in dit stadium uitgevoerd. Per vergunningsaanvraag wordt te zijner tijd bekeken of een nader onderzoek noodzakelijk is.
5.6 Geur De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. De gemeente Beesel heeft haar geurbeleid vastgelegd in de Geurgebiedsvisie (zie paragraaf 2.5.13). Deze geurgebiedsvisie is het beoordelingskader bij vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Er zijn niet veel intensieve veehouderijbedrijven aanwezig in het buitengebied van Beesel. De intensieve veehouderijbedrijven of bedrijven met een intensieve veehouderijtak hebben een begrensd bouwvlak en hebben geen directe mogelijkheden om deze uit te kunnen breiden. Voor de uitbreiding van intensieve veehouderijen dient de ruimte te worden benut op het bestaande bouwvlak. Uitbreiding van bouwvlakken van intensieve veehouderijen wordt niet mogelijk gemaakt.
5.7 Cultuurhistorie en archeologie Zoals uit paragraaf 3.3 blijkt bevinden er zich in het Beeselse buitengebied diverse cultuurhistorische en archeologische waarden.
Hoofdstuk 5
105
Cultuurhistorie In het plangebied is een aantal monumentale gebouwen / bouwwerken gelegen: Mo
Straat
nu
type
Sel.n
MIP
we-
nr.
gin
n.
mm
r.
nr.
er
Mon.
g
nr. 38
Antoniusstraat St.
000
Kapel
55
n.v.
7
t. 43
Antoniusstraat St.
000
Veldkruis
61
n.v.
7
t. RM 54
Berkenweg Bussereindseweg
000 000
Schans, vierkant zandveld-
Nr.
werk
8886
Moated site
72
n.v.
5
t. 49
Eikenbroeklaan
000
Trafohuisje
67
010
30
Heidenheimseweg
001
Boerderij
47
009
RM
Janssenstraat Burg.
041
Boerderij
Nr.
RM
Kerkweg
000
Beltmolen de Grauwe Beer
Nr.
37
Kerstenbergweg
000
Kapel
7
5 7
2 8876 8875 54
009
6
7 1
Klaashofweg
003
hofboerderij
01
n.v.
6
t. 34
Lambertusweg St.
000
Kapel
51
004
7
9 RM
Lambertusweg St.
000
Kapelletje van maaskeien
Nr. 8887
RM
Muiterdijk
010
St. Willibrordushoeve
Nr. 5262 08
Muiterdijk
1
Theresiahoeve
n.v.
6
t. Muiterdijk
3
Mariahoeve
n.v.
6
t. Muiterdijk
6
St. Gerardushoeve
n.v.
7
t. Muiterdijk
8
St. Antoniushoeve
n.v.
5
t.
106
Hoofdstuk 5
RM
Nieuwenbroeck
001
Kasteel Nieuwenbroeck
Nr.
en historische buitenplaats
5098 68
Patersweg
nabij grens-
overgang Witte Stein
Oude grensmarkering be-
n.v.
kend als de Grijze paal,
t.
7
Grijze Steen, Grauen Stein 51
Prinsendijk
000
Bunkers/romeinseweg
69
n.v.
39
Rijkel
044
Kapel
57
010
46
Rijkel
000
Veldkruis
64
n.v.
55
Rijkel
026
Bakhuis
73
n.v.
9
t. 7
3 6
t. 6
t RM 53
Rijkel Schansweg
000 000
OL Vrouw van Smartenka-
Nr.
pel
8888
vluchtschans
71
n.v.
5
t. 56
Scheiweg
000
Moated site
75
n.v.
5
t. RM
Solberg
000
Sporen
van
bewoning,
romeinse tijd
Nr. 4508 6
52
Veerweg Oude
000
Klokkestoel
70
n.v.
5
t. 36
Waterloseweg
000
Kapel
53
n.v.
6
t. RM
Waterloseweg
006
Hoeve huis Waterloo en
Nr.
resten omgrachting
8879
Tabel 3. Lijst monumenten (RM = Rijksmonument)
Daarnaast is het beschermd dorpsgezicht van Beesel gedeeltelijk in het plangebied gelegen. Deze cultuurhistorische waarden in het buitengebied van Beesel zijn in dit bestemmingsplan overgenomen en beschermd door middel van de dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht'. Deze gronden zijn, mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en waardevolle gebieden. In dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien die de bestaande cultuurhistorische waarden zouden kunnen aantasten.
Hoofdstuk 5
107
Archeologie De archeologische waarden zijn conform de Nota archeologiebeleid en de Erfgoedverordenin planologisch geborgd door middel van een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. De verschillende archeologische waarden zijn daarbinnen vertaald naar verschillende gebiedsaanduidingen met daarop afgestemde regels.
5.8 Ecologie De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden. Voor nieuwe activiteiten of uitbreidingen van bestaande activiteiten (zoals een uitbreiding van een agrarisch bedrijf) is een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet vereist. Deze vergunningen worden verleend door Gedeputeerde Staten van Limburg. In het plangebied ligt een deel van het Natura 2000-gebied “Swalmdal”. De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Bij dit bestemmingsplan is geen ecologisch onderzoek uitgevoerd omdat er geen extra ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden. Bij een concreet verzoek zal een afweging moeten worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet en / of Flora- en Faunawet. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met beschermde soorten. Dit rekening houden met gebeurt via de algemene zorgplicht die voor iedereen geldt, maar ook door de ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, waarin expliciet wordt getoetst op de natuurwaarden.
5.9 Kabels, leidingen en straalpaden Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en
108
Hoofdstuk 5
eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en / of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante kabels, leidingen en straalpaden zijn op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn de volgende infrastructuur en leidingen aanwezig die door middel van een juridische regeling in het bestemmingsplan beschermd worden. 5.9.1 Kabels Op het Beesels grondgebieden bevinden er zich geen bovengrondse kabels die beschermd moeten worden in het bestemmingsplan. 5.9.2 Leidingen De aanwezige leidingen (kerosine, gas en riool) behoeven bescherming tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. De aanwezige ondergrondse leidingen in het buitengebied worden voorzien van een beschermingszone waarbinnen ontwikkelingen en werken aan bepaalde voorwaarden zijn verbonden, zodat de instandhouding van de leidingen blijft gewaarborgd. De rioolwatertransportleiding Reuver is buiten dienst. Deze leiding is wel op de verbeelding en in de planregels opgenomen. Door de leidingbeheerder, Waterschapsbedrijf Limburg, wordt een passief beheer voor deze leiding toegepast. 5.9.3 Straalpad Verspreid over Nederland staat een aantal militaire- en burgerradarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 65 m boven NAP binnen 15 nautische mijl (circa 28 km) van een militair of burgerradarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is. Hiervoor dient een radarverstoringsonderzoek te worden uitgevoerd. Een dergelijke zone wordt een straalpad genoemd. In het buitengebied van Beesel zijn geen militaire- of burgerradarstations gelegen. Wel ligt over het plangebied een straalpad. Als object hoger dan 65 m worden opgericht dient van te voren een radarverstoringsonderzoek te worden uitgevoerd. Het straalpad is op de verbeelding en in de regels vastgelegd.
Hoofdstuk 5
109
5.10 Water 5.10.1 Waterbeleid Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 20102015 van het waterschap Peel en Maasvallei, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006), het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Streven naar een natuurlijk watersysteem, meer veiligheid tegen wateroverlast en reageren op de klimaatverandering zijn hierin kernbegrippen. In het bestemmingsplan dienen de ruimtelijke consequenties hiervan te worden vastgelegd. Het bestemmingsplan is een consoliderend plan waarin de bestaande waarden worden beschermd. Verder geldt voor ontwikkelingen in het buitengebied de Keur van het waterschap. De Keur is van toepassing op watergangen die in de Keur zijn opgenomen: tertiaire wateren vallen daarbuiten en voor secundaire wateren in particulier bezit gelden minder regels. De regelgeving van de Keur blijft van toepassing ongeacht of in bestemmingsplanregels deze regelgeving is overgenomen of ernaar wordt verwezen. In de regels is het bouwen in de beschermingszone watergang verbonden aan een positief advies van het waterschap. Het waterschap zal hierbij onder meer toetsen aan de Keur, waarin is opgenomen dat er een algeheel bouwverbod binnen 1 meter vanuit de insteek van de watergang geldt. De Keur is opgenomen voor de betreffende watergangen in dit bestemmingsplan. 5.10.2 Oppervlaktewatersysteem De primaire wateren en beken zijn allen bestemd als water. Omdat er binnen het plan geen onderscheid in bescherming wordt gemaakt tussen SEF (specifiek ecologische functie) en AEF (algemeen ecologische functie) beken, is dit verschil ook niet op de verbeelding opgenomen. De aanduiding van deze functies is door het Waterschap Peel en Maasvallei vastgelegd in het integraal waterbeheersplan Peel en Maasvallei 2010-2015. 5.10.3 Waterveiligheid en Hoogwaterbescherming Het westelijk deel van de gemeente Beesel ligt in het Maasdal. In tegenstelling tot het grootste deel van het rivierengebied is de Maas hier niet (volledig) bedijkt. In het landschap is daarom op veel plaatsen geen duidelijke scheidslijn zichtbaar tussen het rivierbed (het oppervlaktewaterlichaam) en hoge gronden. Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit de grondslag om de grenzen van het waterstaatswerk (in dit geval rivier de Maas) in de Waterregeling vast te leggen. In de Waterregeling is het oppervlaktewaterlichaam Maas on-
110
Hoofdstuk 5
derverdeeld in gebieden die vallen onder waterstaatkundig beheer en gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. Uit de kaarten behorende bij het Waterbesluit en de Waterregeling, blijkt dat het plangebied grotendeels gelegen is in het deel van de Maas waarop 1) het ‘Waterstaatkundig beheer’ van toepassing is. Voor het plan geldt dan ook een vergunningsplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. Voor ontwikkelingen in dit gebied is dan ook een Watervergunning noodzakelijk. Het betreft de gebieden die in de Beleidslijn Grote Rivieren zijn aangewezen als ‘stroomvoerend regime’ en als ‘bergend regime’. 2) Een vrijstelling vergunningsplicht voor het gebruik van waterstaatwerken van toepassing is. Dit betreft de (voormalige) Art 2a Wbr gebieden uit de Beleidslijn Grote Rivieren. Een deel van het plangebied is gelegen binnen de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. Op deze gebieden is paragraaf 6 ‘Gebruik van rijkswaterstaatswerken’ van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing. Een aanzienlijk deel van het plangebied valt onder het waterstaatkundig beheer. Hier geldt een vergunningsplicht voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken. De kaart geeft in feite weer hoeveel ruimte de Maas nodig heeft bij maatgevende rivierafvoeren. Deze zone is functioneel onder te verdelen in een stroomvoerend en bergend rivierbed. Zowel het stroomvoerend als het bergend rivierbed is op de verbeelding weergegeven als dubbelbestemming ‘Waterstaat – Rivierbed ‘en ‘Waterstaat – Stroomvoerend deel rivierbed. In de bestemmingsomschrijving is weergegeven dat deze gebieden primair een stroomvoerende en / of bergende functie hebben. Het belang van een goede afvoer en berging van Maaswater prefereert boven de belangen van onderliggende functies. Ten aanzien van bouwontwikkelingen zijn beperkingen opgenomen. Bij eventuele ontwikkelingen dient in alle gevallen de beheerder van het waterstaatswerk (Rijkswaterstaat) te worden gehoord. Bij ruimtelijke ontwikkeling is het van belang dat de afvoer en bergingsmogelijkheden in het rivierbed niet worden belemmerd / beperkt. 5.10.4 Kades In het plangebied is een aantal kades gelegen. Deze bestrijken niet het gehele gebied langs de Maas. Op activiteiten op en rond de kade is de Keur van het Waterschap van toepassing. De kades zelf zijn bestemd tot Waterstaat – Waterkering en de daarbij behorende beschermingszones hebben een aanduiding gekregen op de verbeelding. In de regels is geborgd dat op en rond de kade niet mag worden gebouwd. Tevens geldt een vergunningstelsel (voorheen: aanlegvergunning) voor het aanbrengen van verhardingen, grondverstorende werkzaamheden en voor het aanbrengen van diepwortelende beplanting.
Hoofdstuk 5
111
5.10.5 Watertoets De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het besluit verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van alle nieuwe ruimtelijke plannen. Het doel van de watertoets is dat water een volwaardige rol speelt in ruimtelijke plannen. Het middel dat de watertoets daarvoor gebruikt, is het zo vroeg mogelijk betrekken van de waterbeheerder bij een nieuw ruimtelijk plan. De watertoets betekent vooral meedenken vooraf. Eerste aanspreekpunt voor de gemeente is in principe het waterschap. Naast het waterschap zijn er nog andere waterbeheerders zoals het Waterschap en Rijkswaterstaat (De Maas).
112
Hoofdstuk 5
6.
UITVOERBAARHEID
6.1 Economische uitvoerbaarheid In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat gelijktijdig met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan vast moet staan dat het kostenverhaal is verzekerd. Op grond van artikel 6.12, lid 1 in samenhang met artikel 6.12, lid 4 van de Wro is de gemeenteraad verplicht voor het verhaal van kosten een exploitatieplan op te stellen en vast te stellen gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan. In afwijking hiervan kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien: 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is. Verzekering van kostenverhaal kan bijvoorbeeld door het kostenverhaal via de gronduitgifte te regelen indien de gemeente zelf eigenaar is van de gronden of indien de gemeente voor de vaststelling van een exploitatieplan een (anterieure) exploitatieovereenkomst afsluit met de initiatiefnemer indien de gronden in particuliere handen zijn. 2. het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een fasering van de uitvoering (van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen) niet noodzakelijk is. 3. het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing) niet noodzakelijk is. De bouwplannen, ontwikkelingen en kosten die vallen onder de exploitatieplanplicht zijn nader omschreven en bepaald in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Om de volgende reden is dit bestemmingsplan niet exploitatieplanplichtig: Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarbij geen rechtstreekse bouwplannen mogelijk zijn. Voor bepaalde uitbreidingsmogelijkheden die in het plan zijn opgenomen zijn er wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De bestaande wijzigingsbevoegdheden zijn in grote lijnen overgenomen. Voor wijzigingsbevoegdheden geldt een uitgestelde exploitatieplanplicht. In dit bestemmingsplan is een fasering niet aan de orde. Er zijn geen locatie-eisen voor dit plan van toepassing. Op grond van deze gegevens kan ervan uit worden gegaan dat in dit geval de verplichting tot vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is. De gemeenteraad van
Hoofdstuk 6
113
de gemeente Beesel dient tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan te besluiten dat geen exploitatieplan voor het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
6.2 Handhaving In het in het verleden gehouden onderzoeken van de Inspectie VROM naar de uitvoering van de ruimtelijke regelgeving is onder meer gewezen op de noodzaak van handhaving. Een eerste vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. Bij het ontwikkelen van de regels voor dit bestemmingsplan is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk hanteerbaar zijn. De regels bevatten duidelijke normen die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en die tevens actueel en controleerbaar zijn, alsmede regels waarbij een bepaalde interpretatie wordt verlangd. In eerste instantie levert de aanvrager die onderbouwing en de gemeente toetst of dit afdoende is. Teneinde hieraan te voldoen is bij de actualisatie van het bestemmingsplan er voor gekozen om de regels zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij landelijk ontwikkelde standaardwerken. Dezelfde uitgangspunten zijn van toepassing op de verbeelding. Verder zijn de regels aangepast aan de laatste stand van de jurisprudentie en wetgeving (zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid voor het buitengebied van Beesel vastgelegd. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd.
114
Hoofdstuk 6
7.
JURIDISCHE PLANOPZET
7.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende planregels van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Deze zijn opgesteld op basis van de nieuwe Wro, het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planregels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen. De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken. Deze hoofdstukindeling is opgebouwd conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). Inleidende regels In dit hoofdstuk worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Bestemmingsregels In deze artikelen worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Algemene regels Deze artikelen bevatten bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen. Overgangs- en slotregels Hier wordt omschreven welke gebouwen en gebruik vallen onder het overgangsrecht.
Hoofdstuk 7
115
7.2 Wijze van toetsen In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de manier waarop activiteiten aan het bestemmingsplan getoetst moeten worden. Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regime van het bestemmingsplan, wordt de volgende werkwijze gehanteerd: 1. Ga op de verbeelding na welke bestemming(en) en aanduidingen voor de gronden zijn opgenomen waarop de onderzoeksvraag/aanvraag betrekking heeft; 2. Kijk in de regels naar de bepalingen van het artikel van de bestemming die voor de gronden geldt; 3. Beoordeel of het aangevraagde/geconstateerde past binnen de bestemmingsomschrijving. Hierbij dienen meteen specifieke gebruiksregels te worden meegenomen omdat die een nadere detaillering kunnen geven van de bestemmingsomschrijving; 4. Past het aangevraagde/geconstateerde binnen de bestemmingsomschrijving (incl. de specifieke gebruiksregels), dan moet in het geval van een bouwwerk tevens worden gekeken of deze ook past binnen de bouwregels; 5. Voor zover er tevens werken/werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, moeten worden uitgevoerd (waarbij gedacht kan worden aan werkzaamheden die bodem-/grondverzet met zich meebrengen), moet bovendien worden nagegaan of er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) verplicht is gesteld. Hierbij dient tevens te worden gekeken wat in eventuele dubbelbestemmingen is geregeld; 6. Indien aan de punten 3, 4 en 5 wordt voldaan of kan worden voldaan, kan medewerking worden verleend, waarbij het College van Burgemeester en Wethouders eventueel nog gebruik kan maken van de aan haar toekomende bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, teneinde de aanvraag beter te kunnen inpassen. 7. Luidt het antwoord op de punten 3, 4 en/of 5 nee, dan kan nog worden gekeken of het plan voor dit aspect voorziet in een afwijking van gebruiksregels respectievelijk bouwregels dan wel een wijzigingsmogelijkheid (dit zijn de zogenaamde flexibiliteitbepalingen). Is dit zo, dan dient een nadere afweging te worden gemaakt in hoeverre afwijken van het bestemmingsplan in dit geval gewenst is. Voorzien de flexibiliteitbepalingen niet in een afwijkingsmogelijkheid of wordt afwijken onwenselijk geacht dan dient het verzoek te worden afgewezen c.q. het geconstateerde (in principe) te worden gehandhaafd wegens strijd met het bestemmingsplan, tenzij het een situatie betreft waarop het overgangsrecht toeziet. Bovendien kan de situatie zich voordoen dat een (bouw)plan weliswaar niet past binnen dit bestemmingsplan, maar dat de gemeente beleidsmatig toch medewerking kan en wil verlenen, bijvoorbeeld voor een ontwikkeling die past in de structuurvisie. In dat geval dient voor die ontwikkeling een aparte bestemmingsplanprocedure te worden gevolgd, danwel een omgevingsvergun-
116
Hoofdstuk 6
ningsprocedure volgens artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 of 3 van de Wabo, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Onevenredige aantasting Op deze open norm wordt op diverse plaatsen in de regels teruggegrepen. Vooral in de criteria bij de flexibiliteitsbepalingen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden) en de ‘aanlegvergunningbepalingen’ wordt regelmatig aangegeven dat "geen onevenredige aantasting" van bepaalde waarden mag plaatsvinden. Ook op een enkele plaats in de nadere detaillering van de doeleinden en in de nadere eisenregeling worden deze woorden aangetroffen. Deze terminologie vraagt om een op de specifieke situatie toegesneden beoordeling. Voorbeeld: Het kappen van 5 bomen zal binnen een waardevol landschapselement bestaande uit 10 bomen waarschijnlijk leiden tot de conclusie dat er sprake is van een onevenredige aantasting, terwijl het kappen van 20 bomen in een bos van 5 hectare in beginsel geen onevenredige aantasting oplevert. In dit laatste geval kan wel weer sprake zijn van onevenredige aantasting indien het bijvoorbeeld een bijzondere boomsoort betreft of het bomen zijn van een vergevorderde leeftijd. Wanneer gesteld wordt dat de cultuurhistorische waarde van bebouwing niet onevenredig mag worden aangetast, moet bijvoorbeeld worden gekeken of nieuw op te richten bebouwing de cultuurhistorische bebouwing niet geheel grotendeels aan het zicht onttrekt. Cultuurhistorische bebouwing moet immers beleefd worden en het "inbouwen" is dan ook niet wenselijk. Bij de beoordeling zullen dus steeds de bestaande situatie, de aanvraag, de tijdelijke gevolgen en de toekomstsituatie tegen elkaar moeten worden afgewogen. Er mag wel sprake zijn van een aantasting, maar deze mag niet dusdanig zijn dat de kwaliteit en/of kwantiteit van de te beschermen waarden in te grote mate afneemt.
7.3 Artikelsgewijze toelichting planregels Hiernavolgend worden de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien. Hoofdstuk
regel
toelichting
1.
1.
De in de planregels gebezigde begrip-
Inleidende
Begrippen
regels
pen worden hierin omschreven. 2.
Wijze van meten
Een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.
2.
Bestemmings-
3.
Agrarisch
Artikel 3 t/m 24 zijn hoofdbestemmin-
regels
4.
Agrarisch – Glastuinbouw
gen. Iedere bestemming is opgebouwd
5.
Agrarisch – Grondgebon- conform de richtlijnen uit de SVBP 2008
Hoofdstuk 7
117
den 6.
en de Wet algemene bepalingen omge-
Agrarisch – Intensieve Vee- vingsrecht, waarin een vaste opzet voor houderij
7.
de bestemmingsregels is vastgelegd. Het
Agrarisch – Niet grondge- betreft gebiedsbestemmingen en gedebonden
8.
tailleerde bestemmingen. De opzet voor
Agrarisch – Paardenhoude- onderhavig bestemmingsplan bestaat rij
uit de volgende onderdelen:
Agrarisch met waarden
§
Bestemmingsomschrijving
10. Bedrijf
§
Bouwregels
11. Horeca
§
Nadere eisen
12. Maatschappelijk
§
Afwijken van de bouwregels
13. Natuur
§
Specifieke gebruiksregels
14. Natuur – Landgoed 1
§
Afwijken van de gebruiksregels
15. Natuur – Landgoed 2
§
Omgevingsvergunning voor wer-
9.
16. Recreatie
ken, geen bouwwerk zijnde, of
17. Recreatie - Verblijfsrecrea-
werkzaamheden
tie
(aanlegvergun-
ning).
18. Sport
§
Wijzigingsbevoegdheid
19. Tuin 20. Verkeer – Railverkeer 21. Verkeer – Wegverkeer 22. Water 23. Water - Rivier 24. Wonen 25. Leiding – Brandstof
De artikelen 25 t/m 29 bevatten de
26. Leiding – Gas
dubbelbestemming Leidingen.
27. Leiding – Leidingstrook
De artikelen 30 t/m 34 bevatten de
28. Leiding - Pekel
dubbelbestemming
29. Leiding - Riool
waarden worden via een in de regels
30. Waarde- Archeologie 31. Waarde
–
Deze
‘aanlegvergunningstelsel’
Beschermd beschermd tegen ongewenste ingrepen. De artikelen 35 t/m 38 betreffen de
dorpsgezicht 32. Waarde
opgenomen
Waarden.
Ecologische dubbelbestemmingen ten behoeve van
–
waterstaatkundige werken. Hierbij is
hoofdstructuur 33. Waarde – Natura 2000
een advies vereist van de beheersinstan-
34. Waarde – Provinciale ont- tie bij geplande ontwikkelingen die wikkelingszone groen 35. Waterstaat
mogelijk de waterstaatkundige werking
Bescher- aantasten.
–
mingszone watergang 36. Waterstaat - Rivierbed 37. Waterstaat
-
Stroomvoe-
rend deel rivierbed 38. Waterstaat - Waterkering
118
Hoofdstuk 6
3.
Algemene
39. Antidubbeltelregel
De
regels
40. Algemene bouwregels
regels over ondergronds bouwen, over
41. Algemene gebruiksregels
ondergeschikte
42. Algemene
algemene
bouwregels bouwdelen
bevatten en
over
aanduidingsre- bestaande afstanden en andere maten.
gels
De algemene gebruiksregels geven aan
43. Algemene afwijkingsregels
wat in ieder geval wordt verstaan onder
44. Algemene wijzigingsregels
strijdig gebruik.
45. Overige regels
De algemene aanduidingsregels regelen de diverse zoneringen. In de algemene afwijkingsregels zijn algemene regels opgenomen in het geval het gaat om geringe afwijkingen. Ook geldt er een algemene ontheffing voor overschrijding van de maten met 10% voor zover dit niet elders in de planregels is voorzien. Verder zijn specifieke gebruiks- en/of afwijkingsregels opgenomen voor: -
Nevenactiviteiten
en
verbrede
landbouw; -
Bed & breakfast;
-
Tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten
-
Mantelzorg
-
Vergroting van de oppervlakte van gebouwen binnen een bouwvlak waarvoor op de verbeelding een maximale
bebouwingsoppervlakte
is opgenomen 4. Overgangs- en 46. Overgangsrecht slotregels
47. slotregel
Artikel 46 bevat de overgangsbepalingen met betrekking tot bebouwing respectievelijk het gebruik van gronden en bouwwerken. De slotregel in artikel 47 geeft de titel van de planregels aan.
Hoofdstuk 7
119
120
Hoofdstuk 6
8.
PROCEDURE BESTEMMINGSPLAN
8.1 Inleiding De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
8.2 Inspraak De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. PM
8.3 Vooroverleg Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en met die diensten van Provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of zijn belast met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. PM
8.4 Zienswijzen PM
Hoofdstuk 8
121
8.5 Procedure tot vaststelling De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan start met het moment van ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan. De procedure ziet er als volgt uit: Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan; Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten; Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht; Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken na afloop van de ter inzage legging van het ontwerpplan. Dat is geen fatale termijn, maar een termijn van orde; Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, 6 weken na vaststelling; Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden; Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
122
Hoofdstuk 8
Bijlage 1 Voortoets Natuurbeschermingswet
Voortoets Natuurbeschermingswet Bestemmingsplan Buitengebied Beesel Gemeente Beesel Concept
Voortoets Natuurbeschermingswet Bestemmingsplan Buitengebied Beesel Gemeente Beesel Concept
Rapportnummer:
211x05288
Datum:
11 oktober 2012
Contactpersoon opdrachtgever: Projectteam BRO:
Rob van Dijk; Pieter Maessen
Trefwoorden:
Bestemmingsplan buitengebied Natuurbeschermingswet Natura 2000 Beesel
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 3
Beknopte inhoud:
-
BRO Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Begrenzing van het plangebied 1.3 Doel en reikwijdte van de voortoets 1.4 Opbouw van het rapport
3 3 3 4 5
2. CONCLUSIE
7
3. WERKWIJZE
9
4. NATURA 2000-GEBIEDEN 4.1 Ligging, begrenzing en algemene beschrijving
11 14
4.1.1 Natura 2000-gebied Swalmdal 4.1.2 Vogelschutzgebiet Schwalm-Nette-Platte mit Grenzwald u. Meinweg 4.1.3 Flora-Fauna-Habitatgebiet Wälder und Heiden bei BrüggenBracht 4.1.4 Flora-Fauna-Habitatgebiet Elmpter Schwalmbruch 4.1.5 Natura 2000-gebied Leudal 4.1.6 Flora-Fauna-Habitatgebiet Tantelbruch usw. 4.2 Algemene instandhoudingsdoelen 4.3 Specifieke instandhoudingsdoelen
14
4.3.1 Natura 2000-gebied Swalmdal 4.3.2 Vogelschutzgebiet Schwalm-Nette-Platte mit Grenzwald u. Meinweg 4.3.3 Flora-Fauna-Habitatgebiet Wälder und Heiden bei BrüggenBracht 4.3.4 Flora-Fauna-Habitatgebiet Elmpter Schwalmbruch 4.3.5 Leudal 4.3.6 Flora-Fauna-Habitatgebiet Tantelbruch usw. 4.4 Effectenindicator
16
14 14 14 15 15 15 16
17 18 19 19 20 20
4.4.1 Swalmdal 4.4.2 Leudal
20 21
5. BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED
Inhoudsopgave
23
1
5.1 Plansystematiek 5.2 Agrarisch 5.3 Niet-agrarisch bedrijf 5.4 Horeca 5.5 Maatschappelijk 5.6 Natuur (inclusief landgoederen) 5.7 Recreatie en sport 5.8 Verkeer 5.9 Water 5.10 Wonen en tuinen 5.11 Dubbelbestemmingen
23 24 24 24 24 25 25 25 25 25 26
6. EFFECTEN 6.1 Bestaand gebruik 6.2 Oppervlakteverlies 6.3 Verontreiniging (incl. vermesting en verzuring) 6.4 Verandering hydrologie 6.5 Verstoring 6.6 Verandering soortensamenstelling
27 27 28 30 33 33 33
7. BRONVERMELDING
35
BIJLAGEN Bijlage 1: Achtergrond Natuurbeschermingswet
2
1
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding De gemeente Beesel heeft besloten om voor het buitengebied van haar gemeente een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Volgens artikel 3.1 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening legt een gemeente in een bestemmingsplan vast wat de best passende functie van de grond is (de bestemming) met daarbij behorende regels omtrent het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende opstallen. Hiermee wordt aan de gebruiker van de grond de waarborg gegeven dat het gebruik kan worden voortgezet en niet wordt doorkruist door niet passende, ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Anders gezegd is de centrale doelstelling van het bestemmingsplan “een zodanige regulering van het ruimtegebruik zodat de ontwikkelingen die binnen een bepaalde functie plaatsvinden niet ten koste gaan van de belangen van andere functies of aanwezige waarden in het plangebied”. Het geldende bestemmingsplan dient o.a. aangepast te worden aan een aantal ontwikkelingen die sinds de vaststelling hebben plaatsgevonden. Vanuit de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt is het nodig om te toetsen of het plan in overeenstemming is met de Natuurbeschermingswet. In de gemeente Beesel is namelijk een deel van een wettelijk beschermd natuurgebied aanwezig. Het gaat om het Natura 2000-gebied “Swalmdal”. Tevens ligt de gemeente van Vught in de nabijheid van andere Natura 2000-gebieden. In dit kader is inzicht gewenst in de (mogelijke) consequenties van de mogelijkheden die het bestemmingsplan buitengebied biedt voor de Natura 2000-gebieden. Daarbij dient vastgesteld te worden of mogelijk sprake is van (significant) negatieve gevolgen op de betreffende beschermde natuurgebieden. Voorliggende voortoets is uitgevoerd om dit inzicht te bieden.
1.2 Begrenzing van het plangebied Het plangebied bestaat uit het buitengebied van de gemeente Beesel. Dit is het gebied binnen de gemeentegrens met uitzondering van de kernen Beesel, ReuverOffenbeek en het recreatiepark De Lommerbergen. In Figuur 1 is de begrenzing van het buitengebied van de gemeente Beesel afgebeeld.
Hoofdstuk 1
3
Figuur 1: Ligging van het plangebied.
1.3 Doel en reikwijdte van de voortoets Het doel van deze voortoets is inzicht te geven of ontwikkelingen die in het Bestemmingsplan Buitengebied mogelijk worden gemaakt leiden tot een significant negatief effect op een Natura 2000-gebied. Meer specifiek: de voortoets verkent of door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Een voortoets kan drie mogelijke uitkomsten opleveren. 1. Negatieve gevolgen kunnen worden uitgesloten. Verdere toetsing en aanvullende beoordeling is dan niet nodig. 2. Negatieve gevolgen kunnen weliswaar niet worden uitgesloten, maar leiden zeker niet tot significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Er kan dan een ‘verslechterings- en verstoringstoets’ nodig zijn. 3. Er kunnen negatieve gevolgen verwacht worden die kunnen leiden tot significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000gebied. In dit geval dient een ‘passende beoordeling’ te worden uitgevoerd. Hierbij wordt in meer detail de kans op een significant effect beoordeeld.
4
Hoofdstuk 1
Het detailniveau van een voortoets is afhankelijk van het abstractieniveau van een plan of project. Voor concrete projecten kan op basis van gedetailleerde informatie een effectenbeoordeling worden gemaakt. Voor abstracte plannen waarin veel ontwikkelingen nog onzeker zijn of voor langere termijn zijn gepland, volstaat het om op hoofdlijnen na te gaan of er kans is negatieve effecten. In bijlage 1 is het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet schematisch weergegeven.
1.4 Opbouw van het rapport In Hoofdstuk 2 worden de belangrijkste conclusies van de voortoets gegeven in de vorm van een advies. In Hoofdstuk 3 is de gevolgde werkwijze voor de voortoets beschreven. In hoofdstuk 4 zijn de natuurwaarden waarvoor de betreffende Natura 2000-gebieden zijn aangewezen in beeld gebracht. Vervolgens zijn in Hoofdstuk 5 de ontwikkelingen binnen het plan die getoetst dienen te worden aan de Natuurbeschermingswet in beeld gebracht. Tot slot is in Hoofdstuk 6 een beoordeling gemaakt waarbij eerst is nagegaan of ontwikkelingen verstorende factoren kunnen veroorzaken en vervolgens of deze factoren kunnen leiden tot al dan niet significante, negatieve effecten. In Bijlage 1 is de achtergrond van de Natuurbeschermingswet kort gegeven.
Hoofdstuk 1
5
2.
CONCLUSIE
Binnen het plangebied ligt één wettelijk beschermd Natura 2000-gebied; daarnaast liggen enkele wettelijk beschermde gebieden binnen de omgevingssfeer van het plangebied. Binnen het in hoofdzaak conserverende bestemmingsplan buitengebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot negatieve effecten op wettelijk beschermde natuurgebieden. Het bestaand gebruik in het buitengebied is niet vergunningplichtig in het kader van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet), tenzij er in het verleden geen Nb-wet vergunning is verleend terwijl dat wel nodig was geweest, omdat er significant negatieve effecten te verwachten zijn (jurisprudentie 1 april 2009). Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in het plan om bijvoorbeeld verandering van bedrijfsactiviteit toe te staan zal per afzonderlijk geval beoordeeld worden of er al dan niet sprake is van (significant) negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied. De overige ontwikkelingen die rechtstreeks door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zullen op niveau van het buitengebied van Beesel niet leiden tot significant negatieve effecten voor de Natura 2000-gebieden. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Natuurbeschermingswet. Aanvullende onderzoeken in het kader van de Natuurbeschermingswet voor dit bestemmingsplan voor het buitengebied, zoals een Passende Beoordeling, zijn niet nodig.
Hoofdstuk 2
7
3.
WERKWIJZE
In de voortoets worden effecten die kunnen optreden door de ontwikkelingen uitgezet tegen de gevoeligheden van de soorten en habitattypen waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. De voortoets is uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek. Hierbij is gebruik gemaakt van diverse vrij beschikbare onderzoeksgegevens en beleidsdocumenten. De toetsing is uitgevoerd voor in en nabij het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden. Daarbij zijn de effecten op de meest dichtstbijzijnde gebieden het meest gedetailleerd in beeld gebracht. De voortoets bestaat uit drie stappen: 1. In beeld brengen van de natuurwaarden waarvoor het betreffende Natura 2000gebied is aangewezen (Hoofdstuk 4); 2. In beeld brengen van de ontwikkelingen binnen het plan die getoetst dienen te worden aan de Natuurbeschermingswet (Hoofdstuk 5); 3. Deskundigenbeoordeling waarbij eerst getoetst wordt of ontwikkelingen verstorende factoren kunnen veroorzaken en vervolgens of deze factoren kunnen leiden tot al dan niet significante, negatieve effecten (Hoofdstuk 6). Op basis van de uitkomst van de voortoets wordt advies gegeven over de consequenties voor het bestemmingsplan en eventueel te nemen vervolgstappen. Bij plannen waarbij kans is op significant negatieve effecten geldt dat een ‘Passende beoordeling’ vereist is, die gekoppeld is aan een plan-MER. In voorliggende toets moet hierbij echter een voorbehoud gemaakt worden. Aangezien de plannen van de gemeente niet op detailniveau zijn uitgewerkt, is het mogelijk dat in een latere uitwerkingsfase informatie beschikbaar komt, waaruit blijkt dat negatieve effecten wel voorkomen kunnen worden. Deze beoordeling is gemaakt op een schaalniveau dat past bij het abstractieniveau van het te toetsen plan.
Hoofdstuk 3
9
10
Hoofdstuk 3
4.
NATURA 2000-GEBIEDEN
Inleiding In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn in Nederland gebieden aangewezen als Natura 2000-gebied (voorheen ook wel Vogelrichtlijngebied of Habitatrichtlijngebied genoemd). In Bijlage 1 is de achtergrond van de Natuurbeschermingswet gegeven. Voor elk gebied geldt een afzonderlijk aanwijzingsbesluit waarin het gebied wordt begrensd en waarin de instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgelegd. Binnen de grenzen van de gemeente Beesel ligt één Natura 2000-gebied, “Swalmdal”. Buiten de gemeentegrenzen liggen nog enkele andere wettelijk beschermde natuurgebieden, zie tabel 1. Op grond van de Natuurbeschermingswet is het ook noodzakelijk om effecten op Natura 2000-gebieden buiten de landsgrenzen te beoordelen. Aan de oostzijde grenst het plangebied rechtstreeks aan Natura 2000-gebieden in Duitsland (deelstaat Noordrijn-Westfalen). Het gaat om het Vogelschutzgebiet Schwalm-NettePlatte mit Grenzwald u. Meinweg (DE-4603-401) en het Flora-Fauna-Habitatgebiet Wälder und Heiden bei Brüggen-Bracht (DE-4702-302). Iets verder liggen nog twee gebieden die zijn aangewezen vanuit Natura 2000. De Duitse gebieden overlappen elkaar gedeeltelijk. Tabel 1. Lijst van wettelijk beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied.
Naam beschermd
Kortste afstand tot
natuurgebied
Plangebied (km)
Stikstofgevoelige natuur?
Swalmdal
Binnen plangebied
Ja
Schwalm-Nette-Platte mit
Aangrenzend
Ja
0,20
Ja
Elmpter Schwalmbruch
1,6
Ja
Leudal
2,4
Ja
Elmpter 3,7
Ja
Grenzwald u. Meinweg Wälder und Heiden bei Brüggen-Bracht
Tantelbruch
mit
Bachtal und Teilen der Schwalmaue Roerdal
6,4
Ja
Meinweg
6,6
Ja
Sarsven en De Banen
14
Ja
Groote Peel
15
Ja
Hoofdstuk 4
11
Figuur 2. Ligging van wettelijk beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied
12
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 4
13
4.1 Ligging, begrenzing en algemene beschrijving 4.1.1 Natura 2000-gebied Swalmdal Het Swalmdal ligt in het oosten van Midden-Limburg, even ten noorden van Roermond en valt vrijwel geheel binnen de gemeente Roermond, een klein gedeelte valt binnen de gemeente Beesel. Het middengedeelte ligt ingeklemd tussen de bebouwing van Swalmen. Benedenstrooms van Swalmen wordt het gebied omringd door landbouwgronden. Bovenstrooms van Swalmen wordt het gebied voornamelijk omringd door bos- en natuurterreinen. Net als het Nederlandse gedeelte is het Duitse deel van de Swalm ook aangewezen als Natura 2000-gebied. De Swalm is een meanderende beek in Midden-Limburg, diep ingesneden in het Maasterrassen landschap. De beek ligt op de overgang van het plateau tussen Maas en Rijn naar het Maasdal. Op diverse plaatsen aan de voet van de terrassen treedt kwel op en ontspringen bronnetjes; hier zijn soortenrijke elzenbroekbossen ontstaan. In de beek komt de gemeenschap van vlottende waterranonkel voor. Het gebied bestaat verder uit rietlanden, moeras, vochtige graslanden, plaatselijk inunderende hooilanden, bosjes en struwelen. Verder behoort ook een stroomdalgrasland nabij de Maas tot het gebied. 4.1.2 Vogelschutzgebiet Schwalm-Nette-Platte mit Grenzwald u. Meinweg Dit in het Schwalm-Nette-Platte gelegen, 7272 ha omvattende Vogelschutzgebiet (vgl. vogelrichtlijngebied) bestaat uit een uniek complex van ecosystemen, bestaande uit stilstaande wateren met het zwaartepunt in het gebied van de Krickenberger Seen, lichte dennen- en eikenbossen afgewisseld met heiden langs de DuitsNederlandse grens, heidevenen met het zwaartepunt in Elmpter Bruch en Lüsekamp, min of meer natuurlijke stromende wateren met een beekzone van veen-, broek- en moerasbossen maar ook beuken- en eikenbossen. 4.1.3 Flora-Fauna-Habitatgebiet Wälder und Heiden bei Brüggen-Bracht 2
Dit gebied omvat een circa 16 km groot complex van vier afzonderlijke natuurbeschermingsgebieden in het noordwesten van de Schwalm-Nette-Platte aan de grens met Nederland. Het gebied wordt gekenmerkt door uitgestrekte dennen- en eikenberkenbossen met grote aaneengesloten heidevelden en binnenduinen en door verspreide heidevennen. 4.1.4 Flora-Fauna-Habitatgebiet Elmpter Schwalmbruch Het Elmpter Schwalmbruch is een grootschalig laagland in de benedenloop van de Swalm. Het wordt gemarkeerd door uitgestrekte veenbos- en veenheidegebieden
14
Hoofdstuk 4
met diverse stilstaande en stromende wateren. De omgeving bestaat uit eikenberkenbos en dennen-sparrenbossen. Kleinere visvijvers en grotere afgravingen verrijken de ecologische diversiteit. 4.1.5 Natura 2000-gebied Leudal Het Natura2000-gebied is gelegen ten oosten van Heythuyzen in de driehoek Roggel in het noordwesten, Neer in het noordoosten en Haelen in het zuiden. Het gebied heeft een bruto oppervlakte van 315 hectare. Het Leudal omvat de dalen van een aantal beken die vanuit de Roerdalslenk naar het dal van de Maas stromen. Door het hoogteverschil zijn de beken diep ingesneden en is de stroomsnelheid van het water vrij groot. De kern van het beekdal wordt gevormd door twee meanderende beken, de Zelsterbeek of Roggelsebeek en de Leubeek of Tungelroysebeek. Met name de Zelsterbeek is voor een groot deel aan kanalisatie ontkomen, ditzelfde geldt voor het stroomafwaartse deel van de Leubeek. De genormaliseerde trajecten van beide beken zijn in 2000 weer meanderend gemaakt. De vegetatie rondom de beken is zeer gevarieerd. De afgesneden meanders van de beken herbergen soortenrijke moerasvegetaties. Ten oosten van het klooster liggen veldrusschraallanden. De natte tot vochtige bossen behoren tot het elzenbos, vogelkers-essenbos en haagbeukenbos. Lokaal komen gagelstruwelen en berkenbroekbossen voor. Hoger op de gradiënt, op de flanken van de beekdalen, bestaan de bossen uit eiken-beukenbossen, eiken-berkenbossen en naaldbossen. Plaatselijk komen matig voedselrijke tot voedselrijke graslanden voor en zijn enkele heideterreintjes aanwezig. 4.1.6 Flora-Fauna-Habitatgebiet Tantelbruch usw. Een mozaïek met veen, elzenbroek, elzen-essenbossen en eikenbossen als ook de Swalm met haar typische watervegetatie kenmerkt dit deel van de Schalmaue en haar aangrenzende beekdalen.
4.2 Algemene instandhoudingsdoelen Voor Natura 2000-gebieden zijn een aantal algemene instandhoudingsdoelen geformuleerd: • Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie. • Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie.
Hoofdstuk 4
15
•
•
•
Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitattypen en soorten. Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd. Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd.
4.3 Specifieke instandhoudingsdoelen Voor alle Natura 2000-gebieden in Nederland zijn specifieke instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Het gaat hierbij om gerichte doelstellingen voor habitattypen of soorten van de Habitatrichtlijn en/of soorten van de Vogelrichtlijn waarvoor het gebied van bijzondere waarde is. Om de instandhouding van deze natuurwaarden te kunnen waarborgen, dient voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan te worden opgesteld. Hierin worden onder andere de instandhoudingsdoelen verder op gebiedsniveau uitgewerkt, worden effecten van bestaand gebruik in beeld gebracht en wordt een toetsingskader geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het Natura 2000-gebied Swalmdal is een concept beheerplan beschikbaar; voor het gebied Leudal is dit nog in de maak. In navolgende schema’s is een overzicht gegeven van de instandhoudingsdoelstellingen die specifiek gelden voor de genoemde Natura 2000-gebieden. Specifieke instandhoudingsdoelstellingen zijn soort- of habitatgebonden. Per soort en habitattype is een oordeel gegeven over de landelijke staat van instandhouding. Deze beoordeling is afkomstig uit de profielen/doelendocument. Tevens is het belang van het gebied en de daarbij behorende specifieke instandhoudingsdoelstellingen aangegeven. Op grond van de staat van instandhouding en het relatief belang van soorten en habitattypen zijn de belangrijkste verbeteropgaven en doelen op landelijk niveau vastgesteld. Deze landelijke doelen vormen de kaders voor de formulering van instandhoudingdoelen op gebiedsniveau. Zo is uiteindelijk per Natura 2000gebied de instandhoudingsdoelstelling wat betreft de oppervlakte en kwaliteit van het gebied weergegeven. De gebiedsdoelen zijn geformuleerd in termen van behoud, verbetering van de kwaliteit en uitbreiding verspreiding. 4.3.1 Natura 2000-gebied Swalmdal In de onderstaande tabel zijn de instandhoudingsdoelen van soorten en habitattypen voor het Natura 2000-gebied Swalmdal weergegeven. De legenda van de tabel
16
Hoofdstuk 4
is opgenomen in Bijlage 3. In het concept beheerplan zijn deze instandhoudingsdoelen verder gekwantificeerd en gemotiveerd. Tabel 2. Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied Swalmdal. Habitattypen (verkorte naam en code) en soorten
Instandhoudingsdoelen
Beken en rivieren met waterplanten (H3260a)
Behoud oppervlakte en kwaliteit
Stroomdalgraslanden (H6120)
Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit
Vochtige alluviale bossen (H91E0C)
Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit
Zeggekorfslak
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie
Gaffellibel (complementair doel)
Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied, vergroting omvang populatie
Rivierdonderpad
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie
Bever
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied en vergroting omvang populatie
4.3.2 Vogelschutzgebiet Schwalm-Nette-Platte mit Grenzwald u. Meinweg In de onderstaande tabel zijn de aangewezen soorten voor dit Natura 2000-gebied aangegeven. De specifieke instandhoudingsdoelen zijn niet opgenomen. Tabel 3. Aangewezen soorten Natura 2000-gebied Schwam-Nette-Platte mit Grenzwald u. Meinweg Soort Nachtzwaluw (broedvogel) Roerdomp (niet-broedvogel) Boomleeuwerik (broedvogel) Kleine zaagbek (niet-broedvogel) Zwarte wouw (broedvogel) Blauwborst (broedvogel) Blauwe kiekendief (niet-broedvogel) Wespendief (broedvogel) Visarend (niet-broedvogel) Zwarte stern (niet-broedvogel) IJsvogel (broedvogel)
Hoofdstuk 4
17
4.3.3 Flora-Fauna-Habitatgebiet Wälder und Heiden bei Brüggen-Bracht In de onderstaande tabel zijn de aangewezen soorten voor dit Natura 2000-gebied aangegeven. De specifieke instandhoudingsdoelen zijn niet opgenomen. Tabel 4. Aangewezen habitattypen en soorten Natura 2000-gebied Wälder und Heiden bei BrüggenBracht Habitattypen (verkorte naam en code) en soorten Stuifzandheiden met struikhei (H3210) Zandverstuivingen (H2330) Zwakgebufferde vennen (H3130) Zure vennen (H3160) Vochtige heiden (H4010) Droge heiden (H4030) Heischrale graslanden (H6230) Overgangs- en trilvenen (H7140) Galigaanmoerassen (H7210) Veldbies-beukenbossen (H9110) Oude eikenbossen (H9190) Hoogveenbossen (H91D0) Boomleeuwerik Gevlekte witsnuitlibel Nachtzwaluw Kamsalamander Zwarte specht Wespendief
18
Hoofdstuk 4
4.3.4 Flora-Fauna-Habitatgebiet Elmpter Schwalmbruch In de onderstaande tabel zijn de aangewezen soorten voor dit Natura 2000-gebied aangegeven. De specifieke instandhoudingsdoelen zijn niet opgenomen. Tabel 5. Aangewezen habitattypen en soorten Natura 2000-gebied Elmpter Schwalmbruch Habitattypen (verkorte naam en code) en soorten Zwakgebufferde vennen (H3130) Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) Zure vennen (H3160) Vochtige heiden (H4010) Droge heiden (H4030) Jeneverbesstruwelen (H5130) Overgangs- en trilvenen (H7140) Pioniervegetaties met snavelbiezen (H7150) Veldbies-beukenbossen (H9110) Oude eikenbossen (H9190) Hoogveenbossen (H91D0) Zeggekorfslak Roerdomp Nachtzwaluw Zwarte specht Boomleeuwerik Blauwborst Visarend Wespendief Kamsalamander Blauwe kiekendief IJsvogel
4.3.5 Leudal In de onderstaande tabel zijn de instandhoudingsdoelen van soorten en habitattypen voor het Natura 2000-gebied Leudal weergegeven. In het concept beheerplan zijn deze instandhoudingsdoelen verder gekwantificeerd en gemotiveerd.
Hoofdstuk 4
19
Tabel 6. Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied Swalmdal. Habitattypen (verkorte naam en code) en soorten
Instandhoudingsdoelen
Beken en rivieren met waterplanten (H3260a)
Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit
Eiken-haagbeukenbossen (9160a)
Behoud oppervlakte en kwaliteit
Vochtige alluviale bossen (H91E0C)
Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit
Bever
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied en vergroting omvang populatie
4.3.6 Flora-Fauna-Habitatgebiet Tantelbruch usw. In de onderstaande tabel zijn de aangewezen soorten voor dit Natura 2000-gebied aangegeven. De specifieke instandhoudingsdoelen zijn niet opgenomen. Tabel 7. Aangewezen habitattypen en soorten Natura 2000-gebied Elmpter Schwalmbruch Habitattypen (verkorte naam en code) en soorten Beken en rivieren met waterplanten (H3260) Veldbies-beukenbossen (H9110) Oude eikenbossen (H9190) Hoogveenbossen (H91D0) Vochtige alluviale bossen (H91E0) Wespendief Zwarte specht Zeggekorfslak IJsvogel
4.4 Effectenindicator Het Ministerie van LNV heeft een effectenindicator opgesteld als hulpmiddel om te bepalen of ontwikkelingen schadelijke effecten kunnen hebben op beschermde soorten en habitattypen. De effectenindicator geeft informatie over de gevoeligheid van alle kwalificerende soorten en habitattypen voor verstorende factoren. In bijgevoegde tabellen is aangegeven hoe gevoelig de voor de Natura 2000-gebieden aangewezen soorten en habitattypen zijn voor de diverse verstorende factoren. 4.4.1 Swalmdal Overzicht van gevoeligheid voor verstorende factoren van de aangewezen soorten van het Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek volgens de Effectenindicator.
20
Hoofdstuk 4
Figuur 4: Effectenindicator Natura 2000-gebied Swalmdal-
4.4.2 Leudal Overzicht van gevoeligheid voor verstorende factoren van de aangewezen soorten van het Natura 2000-gebied Leudal volgens de Effectenindicator.
Hoofdstuk 4
21
Figuur 5: Effectenindicator Natura 2000-gebied Leudal-
Natura 2000-gebieden in Duitsland In elk van de genoemde Duitse Natura 2000-gebieden zijn habitattypen en/of soorten aanwezig die gevoelig zijn voor factoren zoals vermesting, verzuring en verdroging.
22
Hoofdstuk 4
5.
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED
5.1 Plansystematiek De centrale doelstelling van het bestemmingsplan is ‘een zodanige regulering van het ruimtegebruik dat de ontwikkelingen die binnen een bepaalde functie plaatsvinden niet ten koste gaan van de belangen van andere functies of aanwezige waarden in het plangebied’. De in het bestemmingsplan opgenomen regels richten zich onder andere op het veiligstellen van de aanwezige waarden in het plangebied. Dit vertaalt zich naar randvoorwaarden bij werken en werkzaamheden, bij wijzigingsbevoegdheden en bij afwijkingen (welke in het bestemmingsplan terug te vinden zijn). Het bestemmingsplan buitengebied voor de gemeente Beesel betreft een in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan. Vigerende rechten worden in het bestemmingsplan gerespecteerd. Het bestemmingsplan regelt dat de gemeente bevoegd is om afwijkingen van het bestemmingsplan mogelijk te maken via het traject van de omgevingsvergunning (voorheen via ontheffing). Daarnaast kunnen een aantal ontwikkelingen via wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt. In de volgende paragrafen worden per beleidsthema de ontwikkelingsmogelijkheden aangegeven die relevant zijn in het kader van de toetsing aan de natuurbeschermingswet. Het gaat daarbij om regels omtrent uitbreiding van veehouderijen, regels voor ontwikkelingen in Natura 2000-gebieden etc. Voor de precieze planregels en begrenzingen van bestemmingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5
23
5.2 Agrarisch In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen voor nieuwvestiging of uitbreiding van bouwvlakken voor grondgebonden en intensieve veehouderijen. De enige ontwikkelingsruimte voor veehouderijen is de nog onbenutte ontwikkelruimte die in het huidige plan al aanwezig is. Tevens is omschakeling naar paardenhouderijen uitgesloten. Bij ontwikkelingen die via wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt, is in de regels aangegeven dat hiervoor in voldoende mate moet worden onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura 2000-gebieden. Bij ontwikkelingen die in afwijking van de bouw- en gebruiksregels mogelijk worden gemaakt, gaat het om kleinschalige zaken waar de bestemming niet in voorziet. Binnen de specifieke bestemming Agrarisch met waarden zijn specifieke werken en werkzaamheden die kunnen leiden tot negatieve effecten op natuurwaarden verboden of aan vergunningen gebonden.
5.3 Niet-agrarisch bedrijf In het bestemmingsplan worden de bestaande bedrijven conserverend bestemd. In afwijking van de gebruiksregels is omschakeling naar andere typen bedrijven mogelijk wanneer sprake is van een gelijke of lagere milieukundige en ruimtelijke impact. De ontwikkelingsruimte voor bedrijven in het plan betreft de nog onbenutte ontwikkelruimte die in het huidige plan al aanwezig is.
5.4 Horeca Binnen deze bestemming zijn horecabedrijven toegestaan. Bestaande horecabedrijven zijn conserverend bestemd. De ontwikkelingsruimte voor horeca in het plan betreft de nog onbenutte ontwikkelruimte die in het huidige plan al aanwezig is.
5.5 Maatschappelijk Binnen deze bestemming zijn begraafplaatsen en nutsvoorzieningen vastgelegd. De ontwikkelingsruimte voor maatschappelijke bestemmingen in het plan betreft de nog onbenutte ontwikkelruimte die in het huidige plan al aanwezig is.
24
Hoofdstuk 5
5.6 Natuur (inclusief landgoederen) Deze bestemming is gelegd op bestaande natuurgebieden en op landgoederen (bestemming Natuur – Landgoed 1 en Natuur – Landgoed 2). Werken en werkzaamheden die kunnen leiden tot negatieve effecten op natuurwaarden, worden in deze bestemming specifiek verboden of aan vergunningen gebonden.
5.7 Recreatie en sport Binnen de bestemming recreatie zijn bestaande dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve functies toegestaan. De aanwezige sportvoorzieningen zijn bestemd tot sport. Bestaande sport- en recreatievoorzieningen en recreatiebedrijven zijn conserverend bestemd. De ontwikkelingsruimte voor recreatie in het plan betreft de nog onbenutte ontwikkelruimte die in het huidige plan al aanwezig is.
5.8 Verkeer De gebieden binnen deze bestemming zijn bestemd voor respectievelijk weg- en railverkeer en bijbehorende voorzieningen.
5.9 Water Deze bestemming is gelegd op wateren inclusief bijbehorende kruisingen, overbruggingen en oevervoorzieningen. Binnen de bestemming Water – Rivier is een jachthaven conserverend bestemd. Werken of werkzaamheden die kunnen leiden tot watervervuiling, zoals lozingen, zijn strijdig met het bestemmingsplan.
5.10 Wonen en tuinen De woningen in het plangebied zijn bestemd tot ‘Wonen’. De ontwikkelingsruimte voor woningen in het plan betreft de nog onbenutte ontwikkelruimte die in het huidige plan al aanwezig is.
Hoofdstuk 5
25
5.11 Dubbelbestemmingen In het bestemmingsplan is een aantal dubbelbestemmingen opgenomen. Allereerst zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor leidingen van brandstof, gas, pekel en riool en leidingstroken in de ondergrond. Daarnaast zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor de bestemming van specifieke beleidsmatig of wettelijk beschermde waarden. Het gaat om archeologie, beschermd dorpsgezicht, ecologische hoofdstructuur, Natura 2000 en provinciale ontwikkelingszone groen. De delen van het plangebied die binnen het Natura 2000gebied Swalmdal liggen, hebben de dubbelbestemming Waarde – Natura 2000. Binnen deze bestemming zijn gronden mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de hier voorkomende ecologische waarden. De dubbelbestemming gaat boven de reguliere bestemming. Tenslotte zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor waterstaatkundige functies. Het gaat om het stroomvoerende deel van het rivierbed en om waterkeringen.
26
Hoofdstuk 5
6.
EFFECTEN
De toetsing van de mogelijke effecten van de beoogde ingreep is gekoppeld aan de instandhoudingsdoelen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Voor het bepalen van mogelijke effecten op aangewezen soorten en habitattypen of gebieden is de volgende methode gebruikt, waarbij twee sporen worden gevolgd: •
•
Bepalen van de (voornaamste) effecten per thema: in elk van de volgende paragrafen wordt van de verschillende verstorende factoren zoals omschreven in de effectenindicator beoordeeld of deze kunnen optreden door de ontwikkelingen in de structuurvisie. Bepalen van de effectgevoeligheid van soorten en habitattypen voor ontwikkelingen binnen het betreffende thema: er wordt vervolgens beoordeeld of deze factoren (al dan niet significante) effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied.
De twee sporen worden met elkaar gecombineerd en resulteren per thema in een conclusie, die aangeeft of en in welke mate een soort of habitattype wordt beïnvloed. De basis daarvoor vormen de zogenaamde concept instandhoudingdoelstellingen zoals geformuleerd in het concept aanwijzingsbesluit. De verstorende factoren uit de effectenindicator zijn hierbij als volgt geclusterd: • • •
•
Oppervlakteverlies en versnippering als ‘verandering areaal sensu lato (s.l.)’; Verzuring, vermesting, verzoeting, verzilting en verontreiniging zijn samengebracht als ‘verontreiniging s.l.’; Verdroging, vernatting, verandering stroomsnelheid, verandering overstromingsfrequentie en verandering dynamiek substraat zijn samengebracht als ‘verandering hydrologie s.l.’; Verstoring door geluid, verstoring door licht, verstoring door trilling, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten zijn samengebracht als ‘verstoring s.l.’.
6.1 Bestaand gebruik Activiteiten, zoals landbouw, recreatie, wonen en infrastructuur, die reeds in en rond de Natura 2000-gebieden plaatsvinden vallen onder het begrip ‘Bestaand Gebruik’. Het bestaand gebruik is, tot het moment dat beheerplannen voor Natura 2000-gebieden definitief zijn vastgesteld, niet vergunningsplichtig. Een belangrijke uitzondering betreft bestaand gebruik dat aangemerkt wordt als project met moge-
Hoofdstuk 6
27
lijke significante gevolgen. Hiervoor is, net als voor nieuwe activiteiten met mogelijke significante gevolgen een vergunning nodig. Aangezien op basis van de beschikbare kennis nog geen activiteiten met significant negatieve effecten in beeld gebracht zijn, kunnen deze activiteiten nog niet gereguleerd worden in het bestemmingsplan. In de praktijk is het ondoenlijk om alle vormen van bestaand gebruik (scheepvaart, landbouw, recreatie etc.) te verbieden totdat het beheerplan is vastgesteld. Tot het vaststellen van het beheerplan zal het bestaand gebruik daarom doorgang vinden en zullen deze geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In voorliggende voortoets is bestaand gebruik derhalve niet specifiek opgenomen. Ontwikkelingsmogelijkheden, zoals ontheffingen, wijzigingsbevoegdheden en aanlegvergunningen, die zijn opgenomen in het bestemmingsplan zijn wel nader bekeken.
6.2 Oppervlakteverlies Hieronder wordt behalve oppervlakteverlies van het Natura 2000-gebied zelf, ook versnippering van het Natura 2000-gebied verstaan. Het deel van het Natura 2000gebied dat zich in het plangebied bevindt, is grotendeels bestemd als ‘Natuur’ en voor een klein deel als ‘Agrarisch met waarden’ en als ‘Water’. Het deel waar het aangewezen habitattype stroomdalgraslanden ligt, is bestemd als Natuur en Agrarisch met waarden. Het gehele gebied heeft de dubbelbestemming ‘Waarde – Natura 2000’. Via deze dubbelbestemming is het verboden om in het Natura 2000-gebied gebouwen of bouwwerken te plaatsen, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van deze bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt. Oppervlakteverlies van natuurwaarden is op deze manier uitgesloten. Via een vergunningplicht is het mogelijk werkzaamheden uit te voeren zoals vergraven, verharden, aanbrengen of vellen van bomen etc. Als afwegingskader voor deze vergunning geldt dat de natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad. Oppervlakteverlies (inclusief versnippering) wordt derhalve niet rechtstreeks mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan.
28
Hoofdstuk 6
Figuur 6: Ligging van habitattypen in Natura 2000-gebied Swalmdal-
Figuur 7: Ligging van potentiële strooomdalgraslanden in Natura 2000-gebied Swalmdal-
Hoofdstuk 6
29
6.3 Verontreiniging (incl. vermesting en verzuring) Binnen de categorie verontreiniging rekenen we de factoren verzuring, vermesting, verzoeting, verzilting en verontreiniging met chemische stoffen. Verzuring en vermesting zijn in Nederland vooral gekoppeld aan agrarische bedrijvigheid (veehouderijen). Circa de helft van de grootschalige stikstofdepositie is afkomstig uit de landbouw, meer specifiek de veeteelt.
Figuur 8. Opbouw stikstofdepositie in Nederland in 2010. Uit:
Velders e.a., 2010.
Stikstofdepositie leidt tot verzuring en vermesting en kan negatieve effecten hebben op ecosystemen die daarvoor gevoelig zijn. Voor habitattypen zijn kritische depositiewaarden berekend: dit zijn de depositiewaarden waarboven een habitattype significante aantasting ondervindt als gevolg van de verzurende of vermestende invloed. In veel Natura 2000-gebieden is de huidige stikstofdepositie al hoger dan de kritische depositiewaarden. Deze habitattypen staan daardoor in een ongunstige staat van instandhouding: zonder intensieve beheermaatregelen zullen ze achteruitgaan of verdwijnen. Ook in de Natura 2000-gebieden in en rondom de gemeente Beesel is dit het geval. Voor de stikstofgevoelige habitattypen in de gebieden Swalmdal en Wälder und Heiden bei Brüggen-Bracht zijn deze weergegeven in tabel 8. Opvallend is dat de stikstofdepositie in 2011 is toegenomen ten opzichte van 2010. De oorzaak hiervan is niet bekend. Op basis van modelberekeningen wordt voor de komende tien jaar
30
Hoofdstuk 6
wel voorzien in een afname van de stikstofdepositie. Deze wordt voorzien op basis van de vanuit landelijk beleid geplande maatregelen.
Figuur 9. De depositie, gemiddeld over Nederland, op basis van alleen het vaststaand beleid is weergeven als een bandbreedte door verschillen in economische groei. Uit: Velders e.a., 2010.
Figuur 10. De stikstofdepositie in en rondom de gemeente Beesel in 2011.
Hoofdstuk 6
31
Tabel 8. De stikstofdepositie ten opzichte van de kritische depositiewaarden (KDW) in stikstofgevoelige habitattypen in de directe nabijheid van het plangebied.
Habitattype
KDW
Depositie 2010
Depositie 2011
Depositie model
(mol/ha/jaar)
(mol/ha/jaar)
(mol/ha/jaar)
2020 (mol/ha/jr)
Stroomdalgraslanden
1250
1440
1480
1220
Vochtige alluviale bossen
1860
1730-2800
2080-3310
1650-2240
Oude eikenbossen*
1100
1440-1640
1420-1880
1190-1530
Droge heiden*
1100
1440-1640
1420-1880
1190-1530
* voor deze habitattypen zijn de waarden aan de westzijde van het gebied ‘Wälder und Heiden bei Brüggen-Bracht’ genomen, omdat alleen daarvan gegevens beschikbaar zijn.
De veeteelt is in Beesel verhoudingsgewijs geen grote bedrijfstak. In de gemeente Beesel zijn 12 intensieve en 14 grondgebonden veehouderijen aanwezig. Ter vergelijking: in de akker- en tuinbouw zijn 28 bedrijven actief, waarvan 8 glastuinbouwbedrijven. Daarnaast zijn er twee paardenfokkerijen in de gemeente. Het bestaande agrarische gebruik, dat in de huidige situatie al bijdraagt aan een depositie boven de kritische depositiewaarden van omliggende habitattypen, is in het concept beheerplan voor het Natura 2000-gebied Swalmdal als niet vergunningplichtig beoordeeld. Van de andere Natura 2000-gebieden zijn geen toetsingen aan bestaand gebruik bekend. Ook in de omliggende Natura 2000-gebieden kan echter verondersteld worden dat het bestaande landbouwkundige gebruik in Beesel niet vergunningplichtig is. Er zijn geen concrete plannen bekend voor uitbreiding van stallen (en bijbehorende uitbreiding van de veestapel) binnen de bestaande bouwvlakken. Voor de toetsing is daarom uitgegaan van een prognose van de ontwikkeling van de veeteelt voor de komende tien jaar. De ontwikkeling van de veeteelt is op grond van het reconstructiebeleid verschillend in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. In de gemeente Beesel zijn geen landbouwontwikkelingsgebieden aanwezig, alleen verwevings- en extensiveringsgebieden. Uit evaluatiestudies van het reconstructiebeleid blijkt dat zowel in verwevingsgebieden als extensiveringsgebieden de uitstoot van stikstof door de landbouw daalt, terwijl de uitstoot in landbouwontwikkelingsgebieden licht stijgt. Het conservatieve beleid ten aanzien van ontwikkeling van veehouderijen zal daarom redelijkerwijs leiden tot een afname van de stikstofuitstoot door de landbouw. Het bestemmingsplan buitengebied, dat in zijn geheel zal leiden tot een afname van stikstofuitstoot door de landbouw, zal daarom geen significant negatieve effecten op de habitattypen hebben. Behalve door stikstof kunnen andere verontreinigingen leiden tot negatieve effecten op beschermde natuurwaarden. Verontreinigingen kunnen vrijkomen bij bijvoorbeeld lozingen van afvalstoffen en bij verbrandingsprocessen, en kunnen ver-
32
Hoofdstuk 6
spreid worden via water en via de lucht. Lozingen van afvalstoffen via het water zijn echter binnen het geldende milieubeleid niet aan de orde. Andere verontreinigende effecten zijn mogelijk door ontwikkeling van bedrijvigheid. Bij de relatief lichte vormen van bedrijvigheid die zich in het agrarische gebied zouden kunnen ontwikkelen, zijn effecten door verontreiniging echter redelijkerwijs uit te sluiten.
6.4 Verandering hydrologie Door bebouwing van agrarische gebieden kan de waterhuishouding veranderen. Bij verandering van de hydrologie gaat het om factoren zoals verdroging, vernatting, en verandering van stroomsnelheid, overstromingsfrequentie en dynamiek van substraat. In de aanlegfase kunnen gebieden tijdelijk ontwaterd worden ten behoeve van de bouw. In de nieuwe situatie kan door ophoging en drainage de hydrologie van naastgelegen gebieden veranderen. Landbouwkundig gebruik, met name extensieve veeteelt en akkerbouw, vergen ook aanpassingen aan de waterhuishouding. Toename van verhardingen kan leiden tot veranderingen van de infiltratiemogelijkheden van hemelwater en daarmee tot veranderingen in de hydrologie, ook op grotere afstand. Voor de uitbreidingen van bouwvlakken geldt echter dat deze conform de eisen van het Waterschap hydrologisch neutraal gebouwd mogen worden. Effecten door verhardingen zijn derhalve uit te sluiten.
6.5 Verstoring Het gaat hierbij om verstoring door licht, geluid, trillingen, mechanische effecten en optische verstoring (verstoring door aanwezigheid van menselijke activiteiten). Binnen de horeca- of recreatieve bestemmingen is geen toename van activiteiten voorzien die tot een toename van verstoring kunnen leiden. Recreatie wordt onder bestaand gebruik gerekend, en een toename van recreatie vanuit recreatie- en horecabedrijven in het buitengebied is als een autonome ontwikkeling te beschouwen. Negatieve effecten vanuit beperkte recreatieve ontwikkelingen die het bestemmingsplan (indirect) mogelijk maakt, zijn redelijkerwijs uit te sluiten.
6.6 Verandering soortensamenstelling Bewuste verandering van de soortensamenstelling en populatiedynamiek is aan de orde wanneer sprake is van bijvoorbeeld de introductie van exotische soorten, of bijvoorbeeld door de jacht. Het bestemmingsplan is niet het aangewezen instrument om deze mogelijk verstorende factoren te reguleren. Vanuit het bestemmingsplan buitengebied zijn effecten door dergelijke factoren daarom uitgesloten.
Hoofdstuk 6
33
34
Hoofdstuk 6
7.
BRONVERMELDING
•
Collombon, M.T., Van Grunsven, R.H.A., Inberg, H., Leusink, L. en Smit, G.F.J. 2010. Instandhouding van gevoelige habitattypen in een overbelast systeem? Verkennende studie naar stikstofdepositie en habitatkwaliteit in Natura 2000gebieden. Bureau Waardenburg bv. in opdracht van LTO Noord.
•
Meulenkamp, W.J.H. en Gies, T.J.A. 2012. Effect maatregelen reconstructie zandgebieden. Pilotgemeente Gemert-Bakel. Werkdocument 299. Wettelijke onderzoekstaken Natuur & Milieu, Wageningen.
•
Ministerie van LNV (2006). Natura 2000-doelendocument.
•
Ministerie van LNV (2005). Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Directie Natuur van het Ministerie van LNV, Postbus 20401, 2500 EK Den Haag.
•
Provincie Limburg. 2009. Natura 2000 Swalmdal. Concept-Beheerplan 9 augustus 2009. Provincie Limburg, Maastricht.
•
Van Dobben, H.F. en Van Hinsberg, A. Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden. 2008. Alterra-rapport 1654. Alterra, Wageningen.
•
Velders, G.J.M., Aben, J.M.M., Van Jaarsveld, J.A., Van Pul, W.A.J., De Vries, W.J. en Van Zanten, M.C. 2010. Grootschalige stikstofdepositie in Nederland. Herkomst en ontwikkeling in tijd. Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag/Bilthoven.
•
http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000
•
http://geodata.rivm.nl/gcn
•
http://www.naturschutzinformationen-nrw.de/natura2000meldedok/de/fachinfo/listen/gebiete
Hoofdstuk 7
35
36
Hoofdstuk 7
BIJLAGEN
Bijlage 1: Achtergrond Natuurbeschermingswet
Natuurbeschermingwet De Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn beogen de biologische diversiteit op het grondgebied van de Europese Unie te beschermen. De bescherming is gericht op het instandhouden van natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en wilde flora en fauna. Wat betreft gebiedsbescherming is het Europese beleid gericht op instandhouding van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten. Daartoe kunnen speciale beschermingszones worden aangewezen op grond van aanwezige bijzondere vegetatietypen of leefgebieden van bepaalde soorten. Het uiteindelijke doel is een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten die van belang zijn vanuit het perspectief van de Europese Unie als geheel (communautair belang). Dit netwerk heet Natura 2000. Aanwijzingen van gebieden vindt plaats op grond van door de EU vooraf vastgestelde criteria, te weten lijsten met beschermde soorten en lijsten met beschermde habitats. Per gebied worden deze natuurwaarden door Nederland vastgelegd in een aanwijzingsbesluit. Momenteel zijn voor de meeste Natura 2000-gebieden de natuurwaarden in concept vastgesteld als ontwerpbesluit. Uiteindelijk dient voor ieder gebied in een beheerplan te worden vastgelegd hoe en wanneer de doelen voor een gebied (instandhoudingsdoelstellingen) gehaald worden. Activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden (landbouw, recreatie, waterbeheer) die negatieve effecten op de natuur(doelen) hebben, kunnen ook in het beheerplan geregeld worden. Hiermee wordt een integrale aanpak bewerkstelligd. Bescherming van Natura 2000-gebieden vindt plaats via de Natuurbeschermingswet, evenals de bescherming van de in Nederland aangewezen Beschermde natuurmonumenten. Kern van de Natuurbeschermingswet is dat er door projecten of handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een significant verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. De Natuurbeschermingswet 1998 beschermt Natura 2000-gebieden onder andere via het principe van ‘externe werking’. Externe werking betekent dat de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied niet aangetast mogen worden door ontwikkelingen buiten het Natura 2000-gebied. De beoordeling hiervan is aan de orde indien één of meerdere ontwikkelingen die in een plan worden voorzien, mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de beheerplannen, en totdat deze zijn vastgesteld, aan de hand van de instandhoudingsdoelstellingen die vastgesteld zijn in de ontwerpbesluiten.
Een toetsing aan de Natuurbeschermingswet wordt ook wel ‘habitattoets’ genoemd. Deze toets kan bestaan uit verschillende stappen, waarbij de volgende vraag centraal staat: is er een kans op een significant negatief effect? Op deze vraag zijn drie antwoorden mogelijk: • •
•
Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig is. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is wanneer verslechtering van habitats niet uit te sluiten is. Omdat het effect zeker niet significant is volstaat daarvoor een verslechterings- en verstoringstoets. Sinds de wetswijziging van februari 2009 is een vergunningverlening niet meer nodig wanneer niet-significante verstoring van aangewezen soorten aan de orde is. Er is een kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat er een kans op een significant negatief effect bestaat is een ‘passende beoordeling’ en een plan-MER vereist.
Als negatieve gevolgen van een project of handeling niet bij voorbaat uit te sluiten zijn, dan zijn deze niet toegestaan tenzij er na een toetsing vergunning verleend wordt. Plannen mogen geen significante gevolgen hebben. In Figuur 2 is het stroomschema gegeven voor de te nemen stappen uit de Handreiking Natuurbeschermingswet van het (voormalig) Ministerie van LNV.
Figuur volgende pagina: Stroomschema Natuurbeschermingswet.
Bijlage 2 Waardenkaart natuur
Regels
Buitengebied Beesel
Inhoudsopgave
Regels
5
Hoofdstuk1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
Hoofdstuk2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26 Artikel 27 Artikel 28 Artikel 29 Artikel 30 Artikel 31 Artikel 32 Artikel 33 Artikel 34 Artikel 35 Artikel 36 Artikel 37 Artikel 38
Bestemmingsregels Agrarisch Agrarisch - Glastuinbouw Agrarisch - Grondgebonden Agrarisch - Intensieve veehouderij Agrarisch - Niet grondgebonden Agrarisch - Paardenhouderij Agrarisch met waarden Bedrijf Horeca Maatschappelijk Natuur Natuur - Landgoed 1 Natuur - Landgoed 2 Recreatie Recreatie - Verblijfsrecreatie Sport Tuin Verkeer - Railverkeer Verkeer - Wegverkeer Water Water - Rivier Wonen Leiding - Brandstof Leiding - Gas Leiding - Leidingstrook Leiding - Pekel Leiding - Riool Waarde - Archeologie Waarde - Beschermd dorpsgezicht Waarde - Ecologische Hoofdstructuur Waarde - Natura 2000 Waarde - Provinciale ontwikkelingszone groen Waterstaat - Beschermingszone watergang Waterstaat - Rivierbed Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed Waterstaat - Waterkering
29 29 36 40 44 48 52 55 63 66 69 71 74 77 80 83 87 89 90 91 93 94 96 99 101 103 105 107 109 112 114 116 117 119 120 121 124
Hoofdstuk3 Artikel 39 Artikel 40 Artikel 41 Artikel 42 Artikel 43 Artikel 44
Algemene regels Anti-dubbeltelregel Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene aanduidingsregels Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels
125 125 126 128 131 139 144
2
7 7 27
Artikel 45
Overige regels
149
Hoofdstuk4 Artikel 46 Artikel 47
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Slotregel
151 151 152
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Beoordeling volwaardigheid agrarische bedrijven Tabel bedrijfsactiviteiten Overzicht beroep of bedrijf aan huis
153 155 163 175
3
4
Regels
5
6
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 1.1
plan:
het bestemmingsplan 'Buitengebied Beesel' van de gemeente Beesel. 1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0889.BPBuitengebied-VO01 met de bijbehorende regels en bijlage 1 Beoordeling volwaardigheid agrarische bedrijven, bijlage 2 Tabel bedrijfsactiviteiten en bijlage 3 Overzicht beroep of bedrijf aan huis. 1.3
verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Beesel', bestaande uit de verbeelding NL.IMRO.0889.BPBuitengebied-VO01. 1.4
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.5
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.6
aanvullende kwaliteitsverbetering:
verbetering van ruimtelijke kwaliteit ter compensatie van ontwikkelingen, al dan niet via een kwaliteitsbijdrage aan een gemeentelijk kwaliteitsfonds, met dien verstande dat: a. deze fysiek ruimtelijk van aard is en ten goede komt aan de verbetering van de kwaliteit van het buitengebied; b. het gaat om additionele verbeteringen. Zaken waarvoor al middelen zijn gereserveerd komen daarvoor niet in aanmerking; c. deze in plaats en tijd een verband heeft met de ingreep / ontwikkeling; d. deze kwantificeerbaar is. 1.7
achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw. 1.8
abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met de abiotische of niet-levende natuur, in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van ontwikkelingsmogelijkheden voor een waardevolle biotische of levende natuur die wordt gevormd door organismen en leefgemeenschappen.
7
1.9
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. 1.10
agrarisch bedrijfsmatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf. 1.11
agrarische bedrijfsuitoefening:
de bedrijfsmatige activiteiten op een agrarisch bedrijf die erop zijn gericht om producten voort te brengen door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. 1.12
agrarisch bouwperceel:
een bouwperceel waarop een concentratie van bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf is toegestaan. 1.13
agrarisch hobbymatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde bedrijfsmatig gebruik. 1.14
agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven. 1.15
agrarische waarden:
de waarden die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige agrarische bodem-, en/of bedrijfsexploitatie. 1.16
amk:
archeologische Monumentenkaart. Een kaart die per provincie alle bekende archeologische terreinen (monumenten) weergeeft door middel van een kleurcodering. Deze kleur verwijst naar de archeologische waardering van zo’n terrein. 1.17
amk-terrein:
terrein dat is aangeduid op de amk. 1.18
archeologisch deskundige:
een deskundige op het gebied van de archeologie en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie; 1.19
archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
8
1.20
archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW). Het onderzoek moet zijn uitgevoerd overeenkomstig een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen en voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). 1.21
archeologisch onderzoeksgebied:
gebied met een daaraan toegekende middelhoge of hoge archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. 1.22
archeologische verwachtingswaarde:
de aan een gebied toegekende verwachtingswaarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden). 1.23
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden). 1.24
archeologisch waardevol gebied:
gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. 1.25
audio-video productiebedrijf:
een facilitair bedrijf dat diensten levert aan omroepen, productiebedrijven, producenten, overheden en bedrijfsleven in de vorm van geluid- en beeldopnamen. 1.26
autohandelsbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op detailhandel in auto's. 1.27
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde. 1.28
bebouwingscluster:
een als zodanig op de verbeelding aangegeven vlakvormige verzameling van gebouwen. 1.29
bebouwingsconcentratie:
een bebouwingscluster of een bebouwingslint. 1.30
bebouwingslint:
een als zodanig op de verbeelding aangegeven lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans maar niet per definitie dubbelzijdig aanwezig, met gerine afstanden tussen de bouwvlakken, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet buitengebiedfuncties.
9
1.31
bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. 1.32
bed en breakfast:
een voorziening, gericht op het bieden van mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie. Onder een bed en breakfast wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. 1.33
bedrijf:
a. een niet-industrieel bedrijf of inrichting gericht op het verlenen van diensten of producten aan particulieren of bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden en derhalve door de aard van de activiteiten nauw verbonden is met het buitengebied. De activiteiten hebben betrekking op bewerking, verwerking, opslag, overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten voor derden, zoals: 1. dierenklinieken; 2. groencomposteringsbedrijven; 3. hoveniersbedrijven; 4. proefbedrijven; 5. agrarisch loonbedrijf; 6. bijenhouderij; b. een niet-industrieel bedrijf of inrichting, gericht op het verlenen van diensten of producten aan particulieren of bedrijven, dat door de aard van de activiteiten niet verbonden is met het buitengebied en in de regel vooral voorkomt op bedrijventerreinen of in de bebouwde kom; een en ander met uitzondering van beroepen aan huis en daaronder niet begrepen en niet zijnde een seksinrichting of een daaraan gerelateerde activiteit. 1.34
bedrijf aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen in bijlage 2 Tabel bedrijfsactiviteiten. 1.35
bedrijfsmatig:
deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen. 1.36
bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten. 1.37
bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
10
1.38
bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is. 1.39
beeldkwaliteit:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten. 1.40
beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen in bijlage 2 Tabel bedrijfsactiviteiten. 1.41
beschermingszone waterkering:
de gronden aan weerszijden van waterkeringen, die dienen ter bescherming daarvan en die zich uitstrekken tot 20 meter uit de grens van de waterkering, tenzij uit de legger van het waterschap een andere afstand blijkt. 1.42
bestaand:
situatie ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. 1.43
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak. 1.44
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.45
bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). 1.46
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. 1.47
bodemingreep:
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologisch) bodemarchief. 1.48
bosbouwbedrijf:
een bedrijf, gericht op het beheer van bos als natuurlijke hulpbron.
11
1.49
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel en/of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.50
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak. 1.51
bouwlaag:
een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelder en de zolder. 1.52
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de bij dit plan behorende regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.53
bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel. 1.54
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen verhardingen en waterbassins kunnen worden gerealiseerd. Indien twee of meer bouwvlakken middels de aanduiding 'relatie' op de verbeelding aan elkaar zijn gekoppeld gelden deze bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak. 1.55
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.56
buitenbeschermingszone waterkering:
de als zodanig in de legger van het waterschap aangeduide gronden aan weerszijde van de waterkeringen, die zich uitstrekken vanaf 20 meter uit de grens van de waterkering tot 20 meter daarbuiten, tenzij uit de legger een andere afstand blijkt. 1.57
carport:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een overkapping met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden. 1.58
chalet:
een houten huis of snelbouw woning naar Zwitsers/Oostenrijks model, vaak nagebouwd voor gebruik als vakantiehuisje.
12
1.59
coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders. 1.60
containerveld:
grond die is afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op de afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten. 1.61
cultuur en ontspanning:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning, waaronder: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o. p. q. r. 1.62
ateliers; attractieparken; bioscopen; bowlingbanen; casino's; creativiteitscentra; dansscholen; dierentuinen; evenemententerreinen; kinderboerderijen; musea; muziekscholen; muziektheaters; sauna; speeltuinen; sport- en spelvoorzieningen; theater; wellnesscentra. cultuurhistorischewaarde:
de waarde die aan een natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied is toegekend en wordt gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied. Hieronder is ook begrepen de archeologische waarde. 1.63
cultuurhistorischwaardevol pand:
een rijks- of gemeentelijk monument, danwel een pand ten aanzien waarvan de monumentencommissie heeft geadviseerd dat dit pand cultuurhistorisch waardevol is. 1.64
dagrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden. 1.65
dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk c.q. gebouw.
13
1.66
dakhelling:
de hoek gemeten tussen het dakvlak en het horizontale vlak. 1.67
deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog. 1.68
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden met inbegrip van de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van zaken aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca-activiteiten. Internetverkoop/een webshop wordt eveneens gezien als detailhandel. 1.69
dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. 1.70
duurzaam:
bestendig c.q. lang meegaand. 1.71
erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt. 1.72
erfafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst. 1.73
evenement:
een activiteit die plaatsvindt bij een voor publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg of het openbaar water met een openbaar dan wel besloten karakter, zoals buurtfeesten, straatfestivals, kermissen en concerten in de openlucht, maar ook bijzondere huldigingen, herdenkingen, sportwedstrijden en grote spektakels met een (inter)nationale uitstraling, zoals Draaksteken. Ook voor publiek toegankelijke gebeurtenissen met een besloten karakter die in de openbare ruimte plaatsvinden (bijvoorbeeld een feest voor uitsluitend genodigden), vallen binnen de definitie van een evenement. 1.74
evenemententerrein:
een terrein dat is bedoeld voor en dat qua ligging, toegankelijkheid, ondergrond en omvang geschikt is voor het houden van eenmalige dan wel periodiek terugkerende tijdelijke evenementen die een grote verkeersaantrekkende werking kunnen hebben. 1.75
extensieve recreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals fietsen, vissen, wandelen, paardrijden, roeien en fietsen.
14
1.76
extensiveringsgebied:
een gebied waarbinnen (uitbreiding) natuur het primaat heeft en waarbinnen uitbreiding van een bouwvlak voor een intensieve veehouderij en nieuwvestiging van een intensieve veehouderij binnen een nieuw bouwvlak of binnen een bouwvlak waar voorheen géén intensieve veehouderij was gevestigd (omschakeling) niet mogelijk is. 1.77
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.78
gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar het gebruik van paarden voorop staat, dat wil zeggen ten behoeve van recreatie en sport. 1.79
geluidzoneringsplichtige inrichting/ terrein:
een inrichting of terrein waarbij een op grond van artikel 40 Wet geluidhinder rond de betrokken inrichting/ terrein gelegen zone in het bestemmingsplan moet worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. 1.80
glastuinbouw:
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie in glazen (schuur)kassen, kasschuren, bollentrekkassen en/of warenhuizen plaatsvindt. 1.81
groepsaccommodatie:
een (gedeelte) van een gebouw dat bestemd is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf en dat qua doel, omvang, toegankelijkheid en bereikbaarheid geschikt is voor tijdelijk (nacht)verblijf van groepen. 1.82
grondgebonden bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt, waaronder: a. b. c. d. e. f.
akkerbouw; fruitteelt; bomenteelt; houtteelt; vollegrondstuinbouw veehouderij, waarvoor in de bedrijfsvoering weidegang essentieel is.
1.83
grondgebonden veehouderij:
veehouderij waarbij de dieren gedurende de dagperiode middels weidegang worden gehouden. Hiermee wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van bijvoorbeeld (melk)rundvee of schapenhouderij. 1.84
hartlijn:
het midden van een leiding.
15
1.85
hemelwaterproblematiek:
de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door toename van het verharde grondoppervlak. 1.86
historisch-geografischewaarde:
de waarde die aan een natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied is toegekend en wordt gekenmerkt door de ontstaanswijze en bijzondere plekken van cultuurlandschappen, zoals polders en kavelstructuren. 1.87
hobbymatig:
het uitoefenen van activiteiten door particulieren en zonder winstoogmerk. Factoren die een rol spelen bij de vraag of de omvang van de activiteit vergelijkbaar is met een bedrijfsmatige activiteit danwel of sprake is van een hobbymatige activiteit zijn: - continuïteit van de activiteit (hoelang duurt de activiteit); - winstoogmerk van de activiteit (verhouding tussen kosten en opbrengsten); - hinder die de activiteit veroorzaakt; - omvang van de activiteit (hoeveel dieren en van welk soort); - huisvesting (zijn er speciale voorzieningen getroffen); - commerciële doeleinden (worden er bijvoorbeeld advertenties gezet); - gebruik / de aanwending van dieren (voor hobby of eigen gebruik); - perceelsgrootte; - omgeving waar de dieren worden gehouden (in landelijk of stedelijk gebied). 1.88
hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt die woning tevens als hoofdgebouw aangemerkt. 1.89
horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. 1.90
horeca van categorie 1:
een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt. 1.91
horeca van categorie 2:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholvrije) dranken voor consumptie ter plaatse en van maaltijden of etenswaren die ter plaatse kunnen worden genuttigd, waaronder: a. b. c. d. e. f. g.
cafetaria/snackbar; fastfood en broodjeszaken; lunchroom; ijssalon, ijswinkel; koffie- en/of theeschenkerij; afhaalcentrum; eetwinkels;
16
h. 1.92
restaurant. horeca van categorie 3:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede de gelegenheid bieden tot dansen, waaronder: a. b. c. d. e. 1.93
café; bar; grand-café; eetcafé; pubs. horeca van categorie 4a:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het bieden van vermaak, ontspanning, entertainment en/of het geven van gelegenheid tot dansen en het geven van feesten al dan niet met live muziek en waarbij alcoholische en niet-alcoholische dranken en kleine etenswaren en voedingsmiddelen ter plaatse kunnen worden versterkt en ter plaatse worden genuttigd, waaronder: a. b. c. d. e. 1.94
dancing; danscafé; dans- en zalencentra met nachtvergunning; discotheek; party- of zalencentrum met regulier gebruik voor feesten, muziek en dansevenementen. horeca van categorie 4b:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies en nachtverblijf waarbij dranken, maaltijden en kleine etenswaren en voedingsmiddelen ter plaatse kunnen worden verstrekt en ter plaatse worden genuttigd, waaronder: a. b. c. 1.95
hotel; motel; pension. huishouden:
een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren. 1.96
hoveniersbedrijf:
een bedrijf dat gespecialiseerd is in het ontwerpen, aanleggen en/of bijhouden van tuinen of landschappen. 1.97
houtbewerkingsbedrijf:
een bedrijf dat zich richt op het vervaardigen, bewerken, verwerken of opslaan van hout of kurk dan wel van houten, kurken of houtachtige voorwerpen. 1.98
inrichting:
een op grond van de Wet milieubeheer als volgt gedefinieerd begrip: 'elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht'.
17
1.99
intensieve recreatie:
een vorm van vrijetijdsbesteding, gericht op ontspanningsmogelijkheden waarvoor veel voorzieningen nodig zijn en waaraan veel mensen tegelijkertijd op dezelfde plek deelnemen, waaronder: a. b. c.
attractieparken; kampeerterreinen; bungalowparken.
1.100
intensieve veehouderij:
een niet grondgebonden agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, waaronder: a. b. c. d. e. f.
rundveemesterij; varkenshouderij; vleeskalverhouderij; pluimveehouderij; pelsdierhouderij; melkgeitenhouderij;
of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen. 1.101
inwoning:
wonen in een deel van een gebouw, waarbij niet beschikt kan worden over een eigen keuken of toilet, maar waar van deze voorzieningen gebruik kan worden gemaakt in de in hetzelfde gebouw of op hetzelfde perceel aanwezige woning. 1.102
kamerverhuur:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft. 1.103
kampeerboerderij:
een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw dat is ingericht als groepsaccommodatie. 1.104
kampeermiddel:
een onderkomen dat of een voorziening die onder welke benaming ook uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot tijdelijk recreatief gebruik als logies-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen, niet zijnde een bouwwerk waarvoor bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning vereist is, waaronder: a. b. c. d. e. f. g.
een caravan; een camper; een kampeerauto; een stacaravan inclusief voortent; een tent met bijzettent; een tentwagen of enig ander onderkomen of voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan;
een en ander voor zover deze kampeermiddelen geheel of ten dele blijvend zijn bedoeld of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor tijdelijk recreatief nachtverblijf. 1.105
kampeerplaats:
een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.
18
1.106
kampeerterrein:
terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen. 1.107
kelder:
een ruimte in een gebouw welke geheel of in overwegende mate ondergronds gelegen is. 1.108
kernrandzone:
een overgangszone die grenst aan kern, met een bufferfunctie tussen woon- en leefkern en het buitengebied, ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de kernen, met: a. relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie, óf b. geen of relatief weinig bebouwing maar als zodanig aangewezen met het oog op mogelijk toekomstige uitbreiding van stedelijke functies. 1.109
kleinschalig kampeerterrein:
terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 15 kampeermiddelen. 1.110
kunstwerken:
civieltechnische constructies of -installaties in de infgrastructuur die één of meer functies vervullen zoals onderdoorgangen, duikers, overkluizingen. 1.111
kwaliteitscommissie:
een onafhankelijke commissie die burgemeester en wethouders adviseert over de kwalitatieve aspecten van ‘rode’ ontwikkelingen’ en over te leveren kwaliteitsverbeteringen, een en ander in het kader van het gemeentelijk kwaliteitsmenu in de structuurvisie. 1.112
landschappelijke waarde:
een waarde die aan een gebied is toegekend op grond van de bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid, identiteit en diversiteit bestaande uit abiotische, geologische, bodemkundige, biologische elementen en cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden afzonderlijk of in onderlinge samenhang die in dat gebied voorkomen. 1.113
logies:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft. 1.114
maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het bouwwerk. 1.115
maatschappelijk:
het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: a. b. c. d.
asielzoekerscentra; begraafplaatsen; bibliotheken; crematorium;
19
e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o. p. q. r. s. t. u.
dierenasiel; dierenpension; drugsopvang; gezondheidszorg; jeugdopvang; gemeenschapshuizen; justitiële inrichtingen; naschoolse opvang; onderwijs; openbare dienstverlening; praktijkruimten; religieuze voorzieningen; uitvaartcentra; verenigingsleven; welzijnsinstellingen; zorgboerderijen; zorginstellingen.
1.116
manege:
een zelfstandig dagrecreatief bedrijf voor het beoefenen van de paardensport alsmede voor het stallen van paarden en pony's. 1.117
mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan (een) hulpbehoevende ouder(s) door de kinderen waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. 1.118
natuurwaarde:
een waarde die aan een gebied is toegekend in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhang en structuren van dat gebied. 1.119
niet-grondgebonden bedrijf:
een agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf, waarvan de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in gebouwen of los van het voortbrengend vermogen van de open grond, waaronder: a. b. c. d. e.
champignonkwekerij; viskwekerij; wormenkwekerij; witlofkwekerij; paardenfokkerij.
1.120
nutsvoorziening:
een voorziening voor een op het openbare net aangesloten voorziening van algemeen nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer; alsmede containers voor glas, kleding, afval, plastic etc. 1.121
nieuwvestiging:
nieuw op te richten inrichting op een locatie waar eerder geen bebouwing bestond of waar bebouwing aanwezig was met een andere functie dan die van de nieuwe inrichting.
20
1.122
omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.123
ondergeschikt:
een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie. 1.124
ondergronds bouwen:
bouwen onder peil. 1.125
ondergronds bouwwerk - ondergrondse ruimte:
een (gedeelte van een) gebouw of ruimte, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op minimaal 1,75 meter beneden peil, verticaal gemeten straks langs de omtrek van het gebouw. Ondergrondse bouwwerken en ruimten moeten voldoen aan de elders in de planregels voorgeschreven afstanden tot de perceelgrenzen. 1.126
overkapping:
een bijbehorend bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak. 1.127
overtollige bebouwing:
de oppervlakte en/of inhoud van bebouwing waarmee de maximaal volgens de regels toegestane oppervlakte en/of inhoud bebouwing wordt overschreden. 1.128
paardenfokkerij:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, gericht op het fokken en africhten van paarden, zoals hengstenstations, opfokbedrijven en paarden- en ponyfokbedrijven; 1.129
paardenhouderij:
een agrarisch bedrijf in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij waar overwegend handelingen aan en/of met paarden worden verricht en die primair zijn gericht op het stallen, africhten, trainen en verhandelen van paarden, niet zijnde een manege; 1.130
paardrijbak:
een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voor het trainen, rijden en berijden van paarden en pony's. 1.131
peil:
a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van de bouw; d. voor bouwwerken in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het bouwwerk; e. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
21
f.
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.132
perceelsafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee percelen, niet zijnde erven, is geplaatst. 1.133
permanente teeltondersteunende voorziening:
een teeltondersteunende voorziening die permanent aanwezig is, waaronder: a. glastuinbouw; b. kassen in de vorm van ondersteunend glas bij een grondgebonden agrarisch bedrijf; c. containervelden. 1.134
planperiode:
de periode gedurende welke dit bestemmingsplan geldt. 1.135
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. 1.136
proefsleuvenonderzoek:
het opsporen van archeologische resten middels een machinaal gegraven sleuf met een omvang van minimaal 1 x 2 meter, met als doel de aanwezigheid, de aard en conditie van archeologische resten vast te stellen. 1.137
recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding. 1.138
recreatief medegebruik:
recreatieve activiteiten die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten. 1.139
recreatief nachtverblijf:
een (deel van een) gebouw dat dient als verblijf gedurende de nachtperiode voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben. 1.140
recreatiewoning:
woning die blijkens de bestemming is bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf. 1.141
risicovolle inrichting:
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit. 1.142
schuilgelegenheid, -voorziening:
een gebouw waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang met als doel bescherming tegen weersomstandigheden gedurende het gehele jaar. Opslag van voer en/of materialen en stalling van materieel is niet toegestaan.
22
1.143
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, waaronder: a. b. c. d. e. f. g. h.
bordeel; erotische-massagesalon; parenclub; prostitutiebedrijf; seksautomatenhal; seksbioscoop; sekssauna; sekstheater.
1.144
selectiebesluit:
een besluit van het bevoegd gezag tot het al dan niet behouden van eventueel aanwezige archeologische waarden. Dit selectiebesluit wordt genomen op basis van het selectieadvies dat in een standaard onderzoeksrapportage wordt gegeven en kan positief of negatief zijn. a. Bij een positief selectiebesluit zijn er drie mogelijkheden: 1. Behoud in situ: fysieke bescherming en ruimtelijke inpassing van archeologische waarden. De archeologische waarden blijven in de bodem bewaard. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door het treffen van technische maatregelen, zoals het ophogen van het maaiveld of door het toepassen van archeologievriendelijke bouwmethoden; 2. Opgraven: indien behoud in situ niet mogelijk is, kan ervoor worden gekozen om het plangebied te laten opgraven; 3. Begeleiden: er kan ook voor worden gekozen om bijv. een bouwproces archeologisch te laten begeleiden; b. Negatief selectiebesluit. Als na het bureauonderzoek, de IVO-verkennend, karterend en waarderend, geen vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht wordt het plangebied vrijgegeven. 1.145
stacaravan:
een kampeermiddel dat dient ten behoeve van recreatief nachtverblijf en voorzien is van een as/wielenstelsel en uit één geheel bestaat en voort te bewegen is als aanhanger en voorzien is van een dissel. 1.146
stiltegebied:
rustig en geluidarm gebied dat belangrijk is voor de bewoners van de betreffende gebieden en de rustzoekende mens. Het gebied heeft een duidelijke functie t.b.v. extensieve recreatie en ontspanning. Ook zijn stiltegebieden een noodzakelijke voorwaarde voor de aanwezigheid en instandhouding van bepaalde dieren, die weinig verstoring kunnen verdragen. 1.147
straalpad:
een optisch vrij pad met een breedte van ca. 200 m ten behoeve van de telecommunicatie tussen zenden ontvangststations. 1.148
structurele voorziening tijdelijke huisvesting tijdelijke arbeidskrachten:
a. woningen en/of wooneenheden, hotel, pension, logiesgebouw of ander gebouw, als zodanig als woning bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten; b. wooneenheden in een bedrijfsgebouw ten behoeve van een agrarisch bedrijf en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten.
23
1.149
teeltondersteunende voorziening:
voorziening of constructie met als doel het gewas te forceren tot meer groei, de oogst te spreiden en meer opbrengsten te genereren. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen om een kwalitatief beter product te verkrijgen. Deze constructies of voorzieningen kunnen zowel hoog als laag zijn, met dien verstande dat: a. een lage lage teeltondersteunende voorziening een hoogte heeft van maximaal 1,50 m; b. een hoge teeltondersteunende voorziening een hoogte heeft van minimaal 1,50 m. 1.150
tijdelijke hoogzit:
een hoogzit die uitsluitend aanwezig is in de periode dat wildschade optreedt en wordt verwijderd nadat het schadeveroorzakende wild is afgeschoten en/of het voor schade gevoelige gewas is geoogst. 1.151
tijdelijke teeltondersteunende voorziening:
een teeltondersteunende voorziening die korter dan 6 al dan niet aaneengesloten maanden per jaar aanwezig is. Voorbeelden van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn: a. b. c. d. e. f. g.
acryldoek; folie; hagelnetten; insectengaas; plastic tunnels; regenkappen; schaduwhallen.
1.152
tijdelijke huisvesting tijdelijke arbeidskrachten:
voor een periode van maximaal 6 maanden per jaar huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten van agrarische bedrijven die in een periode van grote arbeidsbehoefte enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering. De te huisvesten tijdelijke werknemers hoeven niet in dienst te zijn van de desbetreffende agrariër, maar kunnen daar ook via een uitzendbureau of een bemiddelaar werkzaam zijn. Wel dienen zij uitsluitend werkzaam te zijn op het bedrijf waar zij gehuisvest worden. 1.153
trekkershut:
een recreatief onderkomen met slaap- en kookgelegenheden, zonder verwarming of sanitaire voorzieningen, dat dienst doet in plaats van een zelf meegenomen tent of caravan. 1.154
verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtgebruik centraal staat. 1.155
verkoopvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van het gedeelte van de bedrijfsvloeropppervlakte waarin de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank zich bevinden.
24
1.156
verwevingsgebied:
een gebied dat is gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. In een verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daartegen niet verzetten. 1.157
volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf van voldoende aard en omvang en arbeidsbehoefte en waarvan de continuïteit ook op de langere termijn (minimaal 10 jaar) gewaarborgd is. De criteria waaraan wordt getoetst om te bepalen of sprake is van een volwaardig bedrijf zijn als bijlage 1 bij deze regels gevoegd. 1.158
voorgevel:
gevel aan de voorzijde van een gebouw die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd. 1.159
voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen. 1.160
voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen en constructies ten behoeve van de op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, riolering, kabels en leidingen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer. 1.161
vrijstaand bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.162
waterbassin:
een voorziening bij een glastuinbouwbedrijf, geen bouwwerk zijnde, bedoeld voor het opvangen van regenwater. 1.163
waterberging:
gebieden die integraal deel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen. 1.164
waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals: a. b. c. d. e.
duikers; stuwen; infiltratievoorzieningen; gemalen; inlaten.
25
1.165
weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen. 1.166
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. 1.167
woningsplitsing:
het treffen van voorzieningen in bestaande al dan niet gedeeltelijk of geheel te vernieuwen woningen, zodanig dat binnen de bestaande of te vernieuwen of te vergroten bouwmassa meerdere zelfstandige woningen ontstaan. De zelfstandigheid blijkt uit de aanwezigheid per woning van een eigen toegang, keuken, badkamer, woon- en slaapkamers. In de bouwmassa is /zijn één of meer geheel gesloten woningscheidende wand(-en) aanwezig. 1.168
zelfstandige horeca:
horeca als hoofdactiviteit, die niet als ondersteuning van een andere hoofdactiviteit/-bestemming dient. 1.169
zolder:
ruimte(n) onder een kap, voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen. 1.170
zwembad:
een private voorziening behorende bij een woning waarin mensen voor hun plezier zwemmen.
26
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.2
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.3
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ondergrondse bouwwerken tellen derhalve niet mee bij het bepalen van de inhoud van een bouwwerk. 2.4
de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, als bedoeld in artikel 40.2. 2.5
de lengte, breedte en hoogte van een bouwwerk:
buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren. 2.6
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.7
de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief. 2.8
de afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is. 2.9
de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
27
28
Hoofdstuk 2 Artikel 3
3.1
Bestemmingsregels
Agrarisch
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
agrarisch bedrijfsmatig gebruik; agrarisch hobbymatig gebruik; erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen en bosschages; voorzieningen van openbaar nut;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder: e. f. g. h.
extensief dagrecreatief medegebruik; groenvoorzieningen; paden, verkeers- en ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en in- en uitritten; boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Gebouwen
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 3.2.2
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van: a. lichtmasten en omheiningen behorende bij paardrijbakken, met dien verstande dat: 1. de bouwhoogte van de lichtmasten maximaal 8 meter mag bedragen; 2. de paardrijbak mag worden omheind door een open afscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter; 3. een omgevingsvergunning voor de bouwwerken alleen kan worden verleend in combinatie met de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.2; b. hoogzitten, mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2.3; c. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'open agrarisch gebied' en 'kleinschalig agrarisch gebied'; 2. de voorzieningen worden verwijderd nadat de teelt waarvoor deze worden aangelegd is beëindigd. 3.2.3
Hoogzitten
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden is het plaatsen van tijdelijke hoogzitten voor de jacht toegestaan, met dien verstande dat: a. de noodzaak voor het plaatsen van de hoogzit in het belang van de bestrijding van wildschade wordt aangetoond; b. het uitsluitend een mobiele hoogzit betreft; c. de hoogzit uitsluitend tijdelijk wordt toegepast en dus niet het gehele jaar door op dezelfde plaats mag worden gehandhaafd; d. maximaal 16 tijdelijke mobiele hoogzitten gelijktijdig in de gemeente mogen worden geplaatst; e. de afstand van de mobiele hoozitten tot de bestemming 'Natuur' en/of tot faunamigratievoorzieningen zoals wildtunnels en ecoducten minimaal 250 meter bedraagt; f. de plaatsing van een hoogzit binnen een week na plaatsing dient te worden gemeld aan burgemeester en wethouders;
29
g. de hoogzit dient te worden verwijderd onmiddellijk nadat het voor schade gevoelige gewas is geoogst. 3.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de verschijningsvorm van de bebouwing en de inrichting van gronden en opstallen: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. in verband met de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing; d. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing en/of verharding. 3.4
Afwijken van de bouwregels
3.4.1
Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit lid genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden; b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; 3.4.2
Afwijken van de bouwregels ten behoeve van schuilgelegenheden
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden, met dien verstande dat: a. bij direct aaneenliggende (aan elkaar grenzende en in eigendom zijnde) kadastrale percelen met een minimale oppervlakte van: 1. 1 hectare maximaal één schuilgelegenheid voor het bedrijfsmatig houden van dieren wordt gebouwd, met dien verstande dat per agrarisch bedrijf maximaal twee schuilgelegenheden worden gebouwd; 2. 0,5 hectare maximaal één schuilgelegenheid voor het hobbymatig houden van dieren wordt gebouwd; b. de goot- en bouwhoogte maximaal respectievelijk 3 en 5 meter bedraagt; c. de oppervlakte van een schuilgelegenheid voor: 1. het bedrijfsmatig houden van dieren maximaal 100 m² bedraagt; 2. het hobbymatig houden van dieren maximaal bedraagt: 25 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare; 40 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare; d. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond; e. de schuilgelegenheid uitsluitend wordt gebruikt voor het stallen van dieren. Gebruik voor opslag is niet toegestaan; f. ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend schuilgelegenheden zijn toegestaan voor het bedrijfsmatig houden van dieren. Schuilgelegenheden voor het hobbymatig houden van dieren zijn niet toegestaan; g. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische, archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden; h. de schuilgelegenheid landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting; i. de schuilgelegenheid zoveel mogelijk wordt gesitueerd in de nabijheid van bestaande massa-elementen, zoals gebouwen of opgaande beplanting; j. de schuilgelegenheid wordt gebouwd van duurzaam, in de landelijke omgeving passend materiaal,
30
zoals hout; k. een perceelsafscheiding op het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt gebouwd dient te worden gebouwd met natuurlijk materiaalgebruik, toepassing van kleuren passend in de omgeving en met een open en natuurlijke uitstraling, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'kernrandzone' ook andere perceelsafscheidingen kunnen worden toegestaan. 3.4.3
Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een voederberging of voederruif
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, met dien verstande dat: a. de inhoud van de voederberging of voederruif maximaal 3 m³ bedraagt; b. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt. 3.4.4
Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat: a. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van hagelnetten maximaal 4 meter mag bedragen; b. de voorzieningen worden gerealiseerd direct aansluitend aan een agrarisch bouwvlak, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'kleinschalig agrarisch gebied', 'kernrandzone', 'bebouwingscluster' of 'bebouwingslint'; c. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden; d. de voorzieningen landschappelijk worden ingepast, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing van hagelnetten eruit bestaat dat deze niet mogen doorlopen tot aan de grond aan de randen van de percelen waarop de hagelnetten worden geplaatst. 3.5
Specifieke gebruiksregels
3.5.1
Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. kamperen, behoudens incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; b. detailhandel; c. paardenbakken; d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen; e. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband; f. het houden van evenementen; g. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, behoudens gedurende de teeltperiode waarvoor deze nodig zijn en met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan; 1. ter plaatse van de aanduidingen 'open agrarisch gebied' en 'kleinschalig agrarisch gebied' en; 2. indien de voorzieningen binnen 10 dagen na afloop van de teeltperiode waarvoor deze worden gebruikt, worden opgeruimd/verwijderd; h. (buiten)opslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik; i. schuilgelegenheid voor het bedrijfsmatig en/of hobbymatig houden van dieren, indien een perceelsafscheiding zoals bedoeld in artikel 3.4.2 onder k. niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig de daarbij genoemde kwaliteitseisen; j. permanente bewoning van kampeermiddelen.
31
3.6
Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1
Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit lid genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. de verkeersveiligheid; 2. het woon- en leefklimaat; 3. de milieusituatie; 4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; b. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden. 3.6.2
Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een paardrijbak
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.1 ten behoeve van de inrichting en het gebruik van gronden als paardrijbak, met dien verstande dat: a. de noodzaak voor realisering van de rijbak wordt aangetoond; b. de paardrijbak uitsluitend mag worden gerealiseerd aansluitend aan een bouwvlak volgens de bestemming 'Agrarisch - Niet grondgebonden' of 'Agrarisch - Paardenhouderij', dan wel de bestemming 'Wonen'; c. aangetoond moet worden dat binnen de aangrenzende bestemming geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van een paardrijbak; d. de oppervlakte -inclusief de oppervlakte van (het deel van) de paardrijak binnen het aangrenzende bouwvlak als bedoeld onder b- maximaal 20 x 40 m bedraagt. 3.6.3
Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.1 voor het gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat: a. het kampeerterrein uitsluitend wordt gerealiseerd direct aansluitend aan een bestemmingsvlak volgens de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden' of 'Agrarisch - Paardenhouderij'; b. aangetoond moet worden dat binnen het agrarisch bestemmingsvlak geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van het kampeerterrein; c. het totaal aantal kampeermiddelen op het kampeerterrein inclusief het deel binnen het agrarisch bouwvlak maximaal 15 bedraagt, met dien verstande dat stacaravans, chalets of trekkershutten niet zijn toegestaan; d. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is met afschermende randbeplanting zoals genoemde onder e.; e. het kampeerterrein voldoende landschappelijk wordt ingepast door afschermende randbeplanting: 1. met landschappelijk karakter; 2. ter breedte van minimaal 5 meter; 3. bestaande uit opgaande houtsoorten van gebiedseigen beplanting; f. sanitaire en andere kampeervoorzieningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen; g. tussen de kampeermiddelen dient een onderlinge afstand te worden aangehouden van minimaal 3 meter.
32
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 3.7.1
Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas tot gevolg kan hebben, behoudens bij wijze van verzorging; c. de aanleg van containervelden aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden', met dien verstande dat: 1. per grondgebonden agrarisch bedrijf in totaal maximaal 3 ha als containerveld mogen worden ingericht en bij deze oppervlaktebepaling de als containerveld gebruikte delen van het bestemmingsvlak volgens de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' in de berekening worden meegenomen; 2. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de vergunning wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van het containerveld is beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie; 3. in afwijking van het bepaalde onder 2. is landschappelijke inpassing van een containerveld niet vereist binnen de aanduiding 'open agrarisch gebied'. 3.7.2
Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 3.7.1 geldt niet voor het uitvoeren van: a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen; b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn; c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd kracxhtens een reeds verleende vergunning. 3.7.3
Afwegingskader
De vergunning als bedoeld in artikel 3.7.1 wordt slechts verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden, zoals omschreven in artikel 3.1, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind; 3.8
Wijzigingsbevoegdheden
3.8.1
Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel onder 3.8.2, 3.8.3 en 3.8.4 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden; b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek;
33
d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en voorzieningen en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie. Uitgangspunt daarbij is dat altijd de uitbreiding van een bestemmings-/bouwvlak landschappelijk dient te worden ingepast. Daar waar in de regels is aangegeven dat tevens een aanvullende kwaliteitsverbetering dient te worden gerealiseerd dient niet alleen de uitbreiding, maar het gehele bestemmings-/bouwvlak landschappelijk te worden ingepast; 3.8.2
Nieuwvestiging van een grondgebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzen in de bestemming 'Agrarisch Grondgebonden' ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat: a. wijziging uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied'; b. nieuwvestiging ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten naar het achterliggend gebied niet onevenredig worden aangetast; c. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond; d. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf; e. de bestemming niet wordt gewijzigd ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden veehouderij; f. het bouwvlak maximaal 1,5 ha bedraagt; g. een containerveld is toegestaan, met dien verstande dat: 1. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast; 2. het containerveld is gelegen in het bestemmingsvlak; h. in afwijking van het bepaalde in lid 3.8.1 onder d. is landschappelijke inpassing van een containerveld niet vereist binnen de aanduiding 'open agrarisch gebied'; i. vestiging ter plaatse moet voor de ondernemer noodzakelijk zijn. Aangetoond moet worden dat de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden op een bestaand bouwvlak, al dan niet na uitbreiding daarvan; j. in het in lid 3.8.1 onder d. genoemde inrichtingsplan een aanvullende kwaliteitsverbetering wordt opgenomen; k. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 5. 3.8.3
Vergroting bestemmingsvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch Grondgebonden' ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat: a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond; b. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf; c. de bestemming niet wordt gewijzigd ten behoeve van de uitbreiding van een grondgebonden veehouderij; d. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten naar het achterliggend gebied niet onevenredig worden aangetast; e. het bouwvlak mag worden uitgebreid tot maximaal 1,5 ha; f. in afwijking van het bepaalde onder e. de oppervlakte maximaal 2,5 ha. mag bedragen, mits een aanvullende kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd; g. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bos en natuur' of 'rivierdal'; h. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan mits de openheid van het landschap daardoor niet onevenredig wordt aangetast; i. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan, mits de uitbreiding past binnen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden; j. een containerveld is toegestaan, met dien verstande dat: 1. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische
34
waarden niet onevenredig worden aangetast; 2. het containerveld is gelegen in het bestemmingsvlak; k. in afwijking van het bepaalde in lid 3.8.1 onder d. is landschappelijke inpassing van een containerveld niet vereist binnen de aanduiding 'open agrarisch gebied'; l. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 5. 3.8.4
Vergroting bestemmingsvlak ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch Glastuinbouw' ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaand glastuinbouwbedrijf, al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf, met dien verstande dat: a. b. c. d.
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond; er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf; de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 3 ha. bedraagt; de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van: 1. de bestemmingen 'Waarde - Ecologische Hoofdstructuur' of 'Waarde - Provinciale ontwikkelingszone groen'; 2. de aanduidingen 'kernrandzone', 'rivierdal' en 'open agrarisch gebied'; e. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan, mits: 1. de kleinschaligheid van het landschap niet wordt aangetast 2. de uitbreiding past binnen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden; f. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten in het lint naar het achtergelegen gebied niet onevenredig worden aangetast; g. elders tenminste twee keer zoveel bestaand glas wordt gesloopt dan met het wijzigingsplan aan nieuwe glasopstand mogelijk wordt gemaakt; h. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 4.
35
Artikel 4
4.1
Agrarisch - Glastuinbouw
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een glastuinbouwbedrijf, al dan niet met als ondergeschikte nevenactiveit een grondgebonden bedrijfstak; b. wonen in een bedrijfswoning; met daaraan ondergeschikt: c. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; d. kamperen op een kleinschalig kampeerterrein overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.6; e. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.7; f. tuinen, erven en terreinen; g. groenvoorzieningen; h. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen; j. tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen indien tevens een grondgebonden bedrijfstak aanwezig is. 4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen
Op de voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. b. c. d.
gebouwen; een bedrijfswoning; bijbehorende bouwwerken; bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2
Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. per bouwvlak is maximaal één glastuinbouwbedrijf toegestaan, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'relatie' gekoppeld zijn ten behoeve van één glastuinbouwbedrijf; b. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde, en werken, geen bouwwerk zijnde, zoals waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, sleuf- en mestsilos, verhardingen en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, met uitzondering van het bepaalde in artikel 4.2.5 onder b; c. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd; d. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4.2.3, 4.2.4, 4.2.5 en 4.2.6. 4.2.3
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 11 meter; b. de voorgevel dient te worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn; c. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter. 4.2.4
Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:
36
b. c. d. e. f. g. h.
1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m³; de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter; de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²; de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 meter en 6 meter; de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd.
4.2.5
Teeltondersteunende voorzieningen
Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels: a. binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd: 1. hoge en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen; 2. hoge en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen; b. buiten het bouwvlak mogen worden gerealiseerd: 1. lage en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen 2. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen; c. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn geen hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'beekdal', 'bos en natuur', 'rivierdal' en 'recreatieve ontwikkelingszone'; d. in afwijking van het bepaalde onder b zijn hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend toegestaan binnen bestaande bouwvlakken, met dien verstande dat: 1. sprake is van compacte bebouwing; 2. de voorzieningen landschappelijk worden ingepast. 4.2.6
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter mits deze voor 90% open zijn; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt; 4. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt b. per bedrijfswoning is een niet-overdekt zwembad toegestaan binnen het bouwvlak, mits de afstand van het zwembad vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning maximaal 40 meter bedraagt. 4.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
37
4.4
Specifieke gebruiksregels
4.4.1
Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. kamperen, behoudens: 1. toegestaan krachtens 4.1; 2. incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; b. detailhandel, behoudens toegestaan krachtens artikel 4.1; c. horeca; d. huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten; e. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, behoudens gedurende de teeltperiode waarvoor deze nodig zijn en met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan indien de voorzieningen binnen 10 dagen na afloop van de teeltperiode waarvoor deze worden gebruikt, worden opgeruimd/verwijderd; f. kamerverhuur; g. mantelzorg; h. woningsplitsing; i. verblijfsrecreatie; j. evenementen; k. seksinrichtingen; l. permanente bewoning van gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde en kampeermiddelen. m. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn. 4.5
Wijzigingsbevoegdheden
4.5.1
Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel onder 4.5.2 en 4.5.3 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden; b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en voorzieningen en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie. 4.5.2
Vergroting bouwvlak ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van een bouwvlak binnen een bestaand bestemmingsvlak voor een glastuinbouwbedrijf, met dien verstande dat: a. b. c. d.
het bouwvlak binnen het bestemmingsvlak mag worden uitgebreid tot maximaal 3 ha; de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond; er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf; de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'bos en natuur', 'kernrandzone',
38
'rivierdal' en 'open agrarisch gebied'; e. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan, mits: 1. de kleinschaligheid van het landschap niet wordt aangetast 2. de uitbreiding past binnen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden; f. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten in het lint naar het achtergelegen gebied niet onevenredig worden aangetast; g. aangetoond wordt dat elders tenminste twee keer zoveel bestaand glas wordt gesloopt dan met het wijzigingsplan aan nieuwe glasopstand mogelijk wordt gemaakt. 4.5.3
Omschakeling naar grondgebonden agrarisch bedrijf of naar paardenhouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in: a. de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' of de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' ten behoeve van de omschakeling van een glastuinbouwbedrijf naar een grondgebonden agrarisch bedrijf of naar een paardenhouderij; b. de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden' voor de resterende grond; mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond; b. er sprake is van een volwaardig (agrarisch) bedrijf; c. de bestemming niet wordt gewijzigd ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden veehouderij; d. uitsluitend het deel van het perceel met de voor het grondgebonden bedrijf of voor de paardenhouderij benodigde bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende bedrijfswoning en bijbehorend erf/tuin mag worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' of in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', met dien verstande dat de totale oppervlakte van het bouwvlak na wijziging maximaal 1,5 ha bedraagt. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden'; e. de aanduiding aantal toegestane bedrijfswoningen mag niet worden gewijzigd; f. een containerveld is toegestaan, met dien verstande dat: 1. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast; 2. in het betreffende gedeelte van het bestemmingsvlak de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containerveld' wordt opgenomen; g. wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'kleinschalig agrarisch gebied', 'kernrandzone', 'bebouwingscluster' of 'bebouwingslint'; h. wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' ter plaatse van de aanduiding 'recreatieve ontwikkelingszone' is uitsluitend toegestaan mits dit geen belemmering vormt voor bestaande toeristisch-recreatieve bedrijven en/of voor toekomstige toeristisch-recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden; i. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 5 of artikel 8.
39
Artikel 5
5.1
Agrarisch - Grondgebonden
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een overwegend grondgebonden bedrijf, b. wonen in een bedrijfswoning; c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij', een grondgebonden veehouderij; d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', tevens voor het behoud en/of herstel van karakteristieke bebouwing; e. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - monument', tevens voor het behoud en/of herstel van de monumentale waarde van bebouwing; f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vrachtwagenstalling', een vrachtwagenstalling; g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie', een groepsaccommodatie; met daaraan ondergeschikt: h. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; i. het gebruik van bestaande gebouwen als caravanstalling overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.5; j. kamperen op een kleinschalig kampeerterrein, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.6; k. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.7; l. tuinen, erven en terreinen; m. groenvoorzieningen; n. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; o. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. p. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. 5.2
Bouwregels
5.2.1
Algemeen
Op de voor 'Agrarisch - Grondgebonden' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. b. c. d.
gebouwen; een bedrijfswoning; bijbehorende bouwwerken; bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2.2
Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. per bouwvlak is maximaal één grondgebonden bedrijf toegestaan, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'relatie' gekoppeld zijn ten behoeve van één grondgebonden agrarisch bedrijf; b. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde, zoals waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, verhardingen en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.2.5 onder b; c. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd; d. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.2.3, 5.2.4, 5.2.5 en 5.2.6.
40
5.2.3
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en daarbij horende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 11 meter; b. de voorgevel dient te worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn; c. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter. 5.2.4
Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat: 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; b. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m³; d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter; e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²; f. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 meter en 6 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; h. bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd. 5.2.5
Teeltondersteunende voorzieningen
Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels: a. binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd: 1. hoge en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen; 2. hoge en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen; b. buiten het bouwvlak mogen worden gerealiseerd: 1. lage en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen 2. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen; c. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn geen hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'beekdal', 'bos en natuur', 'rivierdal' en 'recreatieve ontwikkelingszone'; d. in afwijking van het bepaalde onder b zijn hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend toegestaan binnen bestaande bouwvlakken, met dien verstande dat: 1. sprake is van compacte bebouwing; 2. de voorzieningen landschappelijk worden ingepast. 5.2.6
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter, mits deze voor 90% open zijn; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt; 4. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt; b. per bedrijfswoning is een niet-overdekt zwembad toegestaan binnen het bouwvlak, mits de afstand van het zwembad vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning maximaal 40 meter bedraagt.
41
5.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 5.4
Specifieke gebruiksregels
5.4.1
Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. kamperen, behoudens: 1. toegestaan krachtens artikel 5.1; 2. incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; b. detailhandel, behoudens toegestaan krachtens artikel 5.1; c. horeca; d. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, behoudens gedurende de teeltperiode waarvoor deze nodig zijn en met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan indien de voorzieningen binnen 10 dagen na afloop van de teeltperiode waarvoor deze worden gebruikt, worden opgeruimd/verwijderd; e. kamerverhuur; f. mantelzorg; g. huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten; h. woningsplitsing; i. verblijfsrecreatie; j. evenementen; k. seksinrichtingen; l. permanente bewoning van gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde en kampeermiddelen; m. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn. 5.5
Wijzigingsbevoegdheden
5.5.1
Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden; b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelelgn gronden en bebouwing; c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en voorzieningen en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie.
42
5.5.2
Vergroting bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van een bouwvlak binnen een bestemmingsvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat: a. b. c. d. e.
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond; er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf; de bestemming niet wordt gewijzigd ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij; het bouwvlak mag binnen het bestemmingsvlak worden uitgebreid tot maximaal 1,5 ha; in afwijking van het bepaalde onder c. mag het bouwvlak worden vergroot tot maximaal 2,5 ha., mits een aanvullende kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd; f. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten naar het achterliggend gebied niet onevenredig worden aangetast; g. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bos en natuur' of 'rivierdal'; h. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'beekdal' uitsluitend is toegestaan, mits de kleinschaligheid van het landschap niet wordt aangetast; i. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan mits de openheid van het landschap daardoor niet onevenredig wordt aangetast; j. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan, mits de uitbreiding past binnen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden; uitbreiding niet plaatsvindt ter plaatse van de . 5.5.3
Omschakeling naar paardenhouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in: a. de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' ten behoeve van de omschakeling van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een paardenhouderij; b. de bestemmingen 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden' voor het resterende gedeelte van de grond; met dien verstande dat: a. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond; b. er sprake is van een volwaardig bedrijf; c. uitsluitend het deel van het perceel met de voor de paardenhouderij benodigde bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende bedrijfswoning en bijbehorend erf/tuin mag worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', met dien verstande dat de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak na wijziging maximaal 1,5 mag bedragen. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch' en/of in de bestemming 'Agrarisch met waarden'; d. de nadere aanduiding aantal toegestane bedrijfswoningen mag niet wordt gewijzigd; e. wijziging uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'kleinschalig agrarisch gebied', 'kernrandzone', 'bebouwingscluster' of 'bebouwingslint'; f. wijziging ter plaatse van de aanduiding 'recreatieve ontwikkelingszone' uitsluitend is toegestaan mits dit geen belemmering vormt voor bestaande toeristisch-recreatieve bedrijven en/of voor toekomstige toeristisch-recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden; g. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 8.
43
Artikel 6
6.1
Agrarisch - Intensieve veehouderij
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een intensieve veehouderij, al dan niet met als ondergeschikte nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak; b. wonen in een bedrijfswoning; c. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - monument', tevens voor het behoud en/of herstel van de monumentale waarde van bebouwing; met daaraan ondergeschikt: d. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; e. het gebruik van bestaande gebouwen als caravanstalling overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.5; f. kamperen op een kleinschalig kampeerterreinen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.6; g. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.7; h. tuinen, erven en terreinen; i. groenvoorzieningen; j. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; k. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. l. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, indien tevens een grondgebonden bedrijfstak aanwezig is. 6.2
Bouwregels
6.2.1
Algemeen
Op de voor 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. b. c. d.
gebouwen; een bedrijfswoning; bijbehorende bouwwerken; bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.2.2
Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. per bouwvlak is maximaal één intensieve veehouderij toegestaan, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'relatie' gekoppeld zijn ten behoeve van één intensieve veehouderij; b. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde, zoals waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, mestsilo's, sleufsilo's, mestbassins, verhardingen en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, met uitzondering van het bepaalde in artikel 6.2.5 onder b; c. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd; d. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6.2.3, 6.2.4, 6.2.5 en 6.2.6. 6.2.3
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en daarbij horende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 11 meter; b. de voorgeveldient te worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn; c. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter.
44
6.2.4
Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat: 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; b. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m³; d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter; e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²; f. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 meter en 6 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; h. bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd. 6.2.5
Teeltondersteunende voorzieningen
Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels: a. binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd: 1. hoge en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen; 2. hoge en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen; b. buiten het bouwvlak mogen worden gerealiseerd: 1. lage en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen 2. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen; c. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn geen hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'beekdal', 'bos en natuur', 'rivierdal' en 'recreatieve ontwikkelingszone'; d. in afwijking van het bepaalde onder b zijn hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend toegestaan binnen bestaande bouwvlakken, met dien verstande dat: 1. sprake is van compacte bebouwing; 2. de voorzieningen landschappelijk worden ingepast. 6.2.6
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter indien deze voor 90% open zijn: 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt; 4. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt b. per bedrijfswoning is een niet-overdekt zwembad toegestaan binnen het bouwvlak, mits de afstand van het zwembad vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning maximaal 40 meter bedraagt. 6.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
45
6.4
Specifieke gebruiksregels
6.4.1
Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. kamperen, behoudens: 1. toegestaan krachtens artikel 6.1; 2. incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; b. detailhandel, behoudens toegestaan krachtens artikel 6.1; c. horeca; d. intensieve veehouderij op de verdieping; e. huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten; f. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, behoudens gedurende de teeltperiode waarvoor deze nodig zijn en met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan indien de voorzieningen binnen 10 dagen na afloop van de teeltperiode waarvoor deze worden gebruikt, worden opgeruimd/verwijderd; g. kamerverhuur; h. mantelzorg; i. woningsplitsing; j. verblijfsrecreatie; k. evenementen; l. seksinrichtingen; m. permanente bewoning van gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde en kampeermiddelen. n. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn. 6.4.2
Situering functies
Een intensieve veehouderij is uitsluitend toegestaan op de begane grond. 6.5
Wijzigingsbevoegdheden
6.5.1
Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden; b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en voorzieningen en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie. 6.5.2
Omschakeling naar grondgebonden agrarisch bedrijf of naar paardenhouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in: a. de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' of de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' ten behoeve van de omschakeling van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden agrarisch
46
bedrijf of naar een paardenhouderij; b. de bestemming 'Agrarisch' en/of de bestemming 'Agrarisch met waarden' voor de resterende grond; met dien verstande dat: c. de noodzaak voor een doelmatige (agrarische) bedrijfsvoering is aangetoond; d. er sprake is van een volwaardig (agrarisch) bedrijf; e. de bestemming niet wordt gewijzigd ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden veehouderij; f. uitsluitend het deel van het perceel met de voor het bedrijf benodigde bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende bedrijfswoning en bijbehorend erf/tuin mag worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' of in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', met dien verstande dat de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak na wijziging maximaal 1,5 ha mag bedragen. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch' en/of in de bestemming 'Agrarisch met waarden'; g. wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'kleinschalig agrarisch gebied', 'kernrandzone', 'bebouwingscluster' of 'bebouwingslint'; h. wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' ter plaatse van de aanduiding 'recreatieve ontwikkelingszone' is uitsluitend toegestaan mits dit geen belemmering vormt voor bestaande toeristisch-recreatieve bedrijven en/of voor toekomstige toeristisch-recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden; i. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 5 of artikel 8.
47
Artikel 7
7.1
Agrarisch - Niet grondgebonden
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Niet grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarische bedrijfsmatig gebruik in de vorm van een productiegerichte paardenhouderij, al dan niet met als ondergeschikte nevenactiviteit: 1. een grondgebonden bedrijfstak; 2. een gebruiksgerichte paardenhouderij; b. wonen in een bedrijfswoning; met daaraan ondergeschikt: c. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; d. het gebruik van bestaande gebouwen als caravanstalling overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.5; e. kamperen op een kleinschalig kampeerterrein, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.6; f. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.7; g. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning'; h. tuinen, erven en terreinen; i. groenvoorzieningen; j. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; k. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen l. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, indien tevens een grondgebonden bedrijfstak aanwezig is; m. paardrijbakken. 7.2
Bouwregels
7.2.1
Algemeen
Op de voor 'Agrarisch - Niet grondgebonden' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. b. c. d.
gebouwen; een bedrijfswoning; bijbehorende bouwwerken; bouwwerken, geen gebouw zijnde.
7.2.2
Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. per bouwvlak is maximaal één niet grondgebonden bedrijf toegestaan, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'relatie' gekoppeld zijn ten behoeve van één niet grondgebonden agrarisch bedrijf; b. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde, zoals waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, verhardingen en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, met uitzondering van het bepaalde in artikel 7.2.5 onder b; c. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd; d. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 7.2.3, 7.2.4, 7.2.5 en 7.2.6. 7.2.3
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en daarbij horende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 11 meter;
48
b. de voorgevel dient te worden gebouwd achter de voorgevellijn; c. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter. 7.2.4
Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat: 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; b. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m³; d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter; e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²; f. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,l5 meter en 6 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; h. bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd. 7.2.5
Teeltondersteunende voorzieningen
Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels: a. binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd: 1. hoge en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen; 2. hoge en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen; b. buiten het bouwvlak mogen worden gerealiseerd: 1. lage en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen 2. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen; c. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn geen hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'beekdal', 'bos en natuur', 'rivierdal' en 'recreatieve ontwikkelingszone'; d. in afwijking van het bepaalde onder b zijn hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend toegestaan binnen bestaande bouwvlakken, met dien verstande dat: 1. sprake is van compacte bebouwing; 2. de voorzieningen landschappelijk worden ingepast. 7.2.6
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter mits deze voor 90% open zijn; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt; 4. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt; b. per bedrijfswoning is een niet-overdekt zwembad toegestaan binnen het bouwvlak, mits de afstand van het zwembad vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning maximaal 40 meter bedraagt; c. er is maximaal één paardrijbak toegestaan met een maximale oppervlakte van 20 x 40 meter. 7.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
49
b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 7.4
Specifieke gebruiksregels
7.4.1
Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. kamperen, behoudens: 1. toegestaan krachtens artikel 7.1; 2. incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; b. detailhandel, behoudens toegestaan krachtens artikel 7.1; c. horeca; d. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, behoudens gedurende de teeltperiode waarvoor deze nodig zijn en met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan indien de voorzieningen binnen 10 dagen na afloop van de teeltperiode waarvoor deze worden gebruikt, worden opgeruimd/verwijderd; e. kamerverhuur; f. mantelzorg; g. woningsplitsing; h. verblijfsrecreatie; i. huisvesting van arbeidskrachten; j. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij; k. evenementen; l. seksinrichtingen; m. permanente bewoning van gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde en kampeermiddelen; n. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn. 7.5
Wijzigingsbevoegdheden
7.5.1
Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden; b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en voorzieningen en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie. 7.5.2
Vergroting bouwvlak ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van een bouwvlak binnen een bestemmingsvlak voor een niet- grondgebonden agrarisch bedrijf, mits: a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
50
b. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf; c. het bouwvlak mag binnen het bestemmingsvlak worden uitgebreid tot maximaal 1,5 ha. 7.5.3
Omschakeling naar grondgebonden agrarisch bedrijf of naar paardenhouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in: a. de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' of de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' ten behoeve van de omschakeling van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf naar een grondgebonden agrarisch bedrijf of naar een paardenhouderij; b. de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden' voor de resterende grond; mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond; b. er sprake is van een volwaardig (agrarisch) bedrijf; c. de bestemming niet wordt gewijzigd ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden veehouderij; d. uitsluitend het deel van het perceel met de voor het grondgebonden bedrijf of voor de paardenhouderij benodigde bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende bedrijfswoning en bijbehorend erf/tuin mag worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' of in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', met dien verstande dat de totale oppervlakte van het bouwvlak na wijziging maximaal 1,5 ha bedraagt. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden'; e. een containerveld is toegestaan, met dien verstande dat: 1. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast; 2. in het betreffende gedeelte van het bestemmingsvlak de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containerveld' wordt opgenomen; f. wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'kleinschalig agrarisch gebied', 'kernrandzone', 'bebouwingscluster' of 'bebouwingslint'; g. wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' ter plaatse van de aanduiding 'recreatieve ontwikkelingszone' is uitsluitend toegestaan mits dit geen belemmering vormt voor bestaande toeristisch-recreatieve bedrijven en/of voor toekomstige toeristisch-recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden; h. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 5 of artikel 8.
51
Artikel 8
8.1
Agrarisch - Paardenhouderij
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij, al dan niet met een neventak productiegebonden paardenhouderij; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - stalling boten en caravans', stalling van boten en caravans; c. wonen in een bedrijfswoning; met daaraan ondergeschikt: d. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; e. het gebruik van bestaande gebouwen als caravanstalling overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.5; f. kamperen op een kleinschalig kampeerterrein, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.6; g. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.7; h. extensief dagrecreatief medegebruik; i. tuinen, erven en terreinen; j. groenvoorzieningen; k. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; l. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen; m. paardrijbakken. 8.2
Bouwregels
8.2.1
Algemeen
Op de voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. b. c. d.
gebouwen; een bedrijfswoning; bijbehorende bouwwerken; bouwwerken, geen gebouw zijnde.
8.2.2
Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. per bouwvlak is maximaal één paardenhouderij toegestaan, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'relatie' gekoppeld zijn ten behoeve van één paardenhouderij; b. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde, zoals waterbassins, verhardingen en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; c. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd; d. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8.2.3, 8.2.4, en 8.2.5. 8.2.3
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en daarbij horende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 11 meter; b. de voorgevel dient te worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn; c. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter.
52
8.2.4
Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat: 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; b. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m³; d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter; e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²; f. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 meter en 6 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; h. bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd. 8.2.5
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter, mits deze voor 90% open is; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt; 4. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt; b. per bedrijfswoning is een niet-overdekt zwembad toegestaan binnen het bouwvlak, mits de afstand van het zwembad vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning maximaal 40 meter bedraagt; c. er is maximaal één paardrijbak toegestaan met een maximale oppervlakte van 20 x 40 meter. 8.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 8.4
Specifieke gebruiksregels
8.4.1
Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. kamperen, behoudens: 1. toegestaan krachtens artikel 8.1; 2. incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; b. detailhandel, behoudens toegestaan krachtens artikel 8.1; c. horeca; d. kamerverhuur; e. mantelzorg; f. huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten; g. woningsplitsing;
53
h. i. j. k. l.
verblijfsrecreatie; evenementen; seksinrichtingen; permanente bewoning van gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde en kampeermiddelen; buitenopslag voor de voorgevelrooilijn.
54
Artikel 9
9.1
Agrarisch met waarden
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik; b. agrarisch hobbymatig gebruik; c. behoud, ontwikkeling en versterking van: 1. de aanwezige landschappelijke waarden; 2. bestaande natuurwaarden, al dan niet in combinatie met agrarisch gebruik; d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', tevens voor het behoud en/of herstel van een veldkruis e. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen en bosschages; f. voorzieningen van openbaar nut; een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder: g. h. i. j.
extensief dagrecreatief medegebruik; groenvoorzieningen; paden, verkeers- en ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en in- en uitritten; boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2
Bouwregels
9.2.1
Gebouwen
Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 9.2.2
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van: a. lichtmasten en omheiningen behorende bij paardrijbakken, met dien verstande dat: 1. de bouwhoogte van de lichtmasten maximaal 8 meter mag bedragen; 2. de paardrijbak mag worden omheind door een open afscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter; 3. een omgevingsvergunning voor de bouwwerken alleen kan worden verleend in combinatie met de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.6.2; b. hoogzitten, mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9.2.3; c. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. de voorzieningen worden verwijderd nadat de teelt waarvoor deze worden aangelegd is beëindigd; 2. de voorzieningen niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'recreatieve ontwikkelingszone', 'beekdal', 'rivierdal' en 'bos en natuur'. 9.2.3
Hoogzitten
Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden is het plaatsen van tijdelijke hoogzitten voor de jacht toegestaan, met dien verstande dat: a. geen hoogzitten mogen worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding 'gebied waar hoogzitten niet zijn toegestaan'; b. de noodzaak voor het plaatsen van de hoogzit in het belang van de bestrijding van wildschade wordt aangetoond; c. het uitsluitend een mobiele hoogzit betreft; d. de hoogzit uitsluitend tijdelijk wordt toegepast en dus niet het gehele jaar door op dezelfde plaats mag worden gehandhaafd; e. maximaal 16 tijdelijke mobiele hoogzitten gelijktijdig in de gemeente mogen worden geplaatst; f. de afstand van de mobiele hoozitten tot de bestemming 'Natuur' en/of tot faunamigratievoorzieningen
55
zoals wildtunnels en ecoducten minimaal 250 meter bedraagt; g. de plaatsing van een hoogzit binnen een week na plaatsing dient te worden gemeld aan burgemeester en wethouders; h. de hoogzit dient te worden verwijderd onmiddellijk nadat het voor schade gevoelige gewas is geoogst. 9.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de verschijningsvorm van de bebouwing en de inrichting van gronden en opstallen: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. in verband met de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing; d. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing en/of verharding. 9.4
Afwijken van de bouwregels
9.4.1
Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit lid genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden; b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; 9.4.2
Afwijken van de bouwregels ten behoeve van schuilgelegenheden
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.2.1 ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden, met dien verstande dat: a. bij direct aaneenliggende (aan elkaar grenzende en in eigendom zijnde) kadastrale percelen met een minimale oppervlakte van: 1. 1 hectare maximaal één schuilgelegenheid voor het bedrijfsmatig houden van dieren wordt gebouwd, met dien verstande dat per agrarisch bedrijf maximaal twee schuilgelegenheden worden gebouwd; 2. 0,5 hectare maximaal één schuilgelegenheid voor het hobbymatig houden van dieren wordt gebouwd; b. de goot- en bouwhoogte maximaal respectievelijk 3 en 5 meter bedraagt; c. de oppervlakte van een schuilgelegenheid voor: 1. het bedrijfsmatig houden van dieren maximaal 100 m² bedraagt; 2. het hobbymatig houden van dieren maximaal bedraagt: 25 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare; 40 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare; d. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond; e. de schuilgelegenheid uitsluitend wordt gebruikt voor het stallen van dieren. Gebruik voor opslag is niet toegestaan; f. ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend schuilgelegenheden zijn toegestaan voor het bedrijfsmatig houden van dieren. Schuilgelegenheden voor het hobbymatig houden van dieren zijn niet toegestaan; g. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische, archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden; h. de schuilgelegenheid landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
56
i.
de schuilgelegenheid zoveel mogelijk wordt gesitueerd in de nabijheid van bestaande massa-elementen, zoals gebouwen of opgaande beplanting; j. de schuilgelegenheid wordt gebouwd van duurzaam, in de landelijke omgeving passend materiaal, zoals hout en baksteen; k. een perceelsafscheiding op het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt gebouwd dient te worden gebouwd met natuurlijk materiaalgebruik, toepassing van kleuren passend in de omgeving en met een open en natuurlijke uitstraling, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'kernrandzone' ook andere erfafscheidingen kunnen worden toegestaan. 9.4.3
Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een voederberging of voederruif
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.2 ten behoeve van het bouwen van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, met dien verstande dat: a. de inhoud van de voederberging of voederruif maximaal 3 m³ bedraagt; b. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt. 9.4.4
Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.2 ten behoeve van het bouwen van tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat: a. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt,met dien verstande dat de bouwhoogte van hagelnetten maximaal 4 meter mag bedragen; b. de voorzieningen worden gerealiseerd direct aansluitend aan een agrarisch bouwvlak, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'kleinschalig agrarisch gebied', 'kernrandzone', 'bebouwingscluster' of 'bebouwingslint'; c. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden; d. de voorzieningen landschappelijk worden ingepast, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing van hagelnetten eruit bestaat dat deze niet mogen doorlopen tot aan de grond aan de randen van de percelen waarop de hagelnetten worden geplaatst. 9.5
Specifieke gebruiksregels
9.5.1
Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. kamperen, behoudens incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; b. detailhandel; c. paardrijbakken; d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen; e. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband; f. evenementen; g. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, behoudens gedurende de teeltperiode waarvoor deze nodig zijn en met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan; 1. ter plaatse van de aanduidingen 'open agrarisch gebied' en 'kleinschalig agrarisch gebied' en; 2. indien de voorzieningen binnen 10 dagen na afloop van de teeltperiode waarvoor deze worden gebruikt, worden opgeruimd/verwijderd; h. (buiten)opslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik. i. schuilgelegenheid voor het bedrijfsmatig en/of hobbymatig houden van dieren, indien een perceelsafscheiding zoals bedoeld in artikel 9.4.2 onder k. niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig de daarbij genoemde kwaliteitseisen; j. permanente bewoning van kampeermiddelen.
57
9.6
Afwijken van de gebruiksregels
9.6.1
Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit lid genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. de verkeersveiligheid; 2. het woon- en leefklimaat; 3. de milieusituatie; 4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; b. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden; 9.6.2
Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een paardrijbak
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.5.1 ten behoeve van de inrichting en het gebruik van gronden als paardrijbak, met dien verstande dat: a. de noodzaak voor realisering van de rijbak wordt aangetoond; b. de paardrijbak uitsluitend mag worden gerealiseerd aansluitend aan een bouwvlak volgens de bestemmingen 'Agrarisch - Niet grondgebonden' of 'Agrarisch - Paardenhouderij', dan wel de bestemming 'Wonen'; c. aangetoond moet worden dat binnen de aangrenzende bestemming geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van een paardrijbak; d. de oppervlakte -inclusief de oppervlakte van (het deel van) de paardrijbak binnen het aangrenzende bouwvlak als bedoeld onder b- maximaal 20 x 40 m bedraagt. 9.6.3
Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.5.1 voor het gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat: a. het kampeerterrein uitsluitend wordt gerealiseerd direct aansluitend aan een bestemmingsvlak volgens de bestemmingen 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden' of 'Agrarisch - Paardenhouderij'; b. aangetoond moet worden dat binnen het agrarisch bestemmingsvlak geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van het kampeerterrein; c. het totaal aantal kampeermiddelen op het kampeerterrein inclusief het deel binnen het agrarisch bouwvlak maximaal 15 bedraagt, met dien verstande dat stacaravans, chalets of trekkershutten niet zijn toegestaan; d. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is met afschermende randbeplanting zoals genoemde onder e.; e. het kampeerterrein voldoende landschappelijk wordt ingepast door afschermende randbeplanting: 1. met landschappelijk karakter; 2. ter breedte van minimaal 5 meter; 3. bestaande uit opgaande houtsoorten van gebiedseigen beplanting; f. sanitaire en andere kampeervoorzieningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen; g. bebouwing ten behoeve van het kampeerterrein uitsluitend mag worden gebruikt voor kleinschalige recreatiedoeleinden voor de eigen kampeergasten; h. tussen de kampeermiddelen dient een onderlinge afstand te worden aangehouden van minimaal 3 meter.
58
9.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 9.7.1
Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen; c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij dit noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; d. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur; e. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas tot gevolg kan hebben, behoudens bij wijze van verzorging; f. het bebossen van gronden; g. het verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen; h. de aanleg van containervelden aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden', met dien verstande dat: 1. per grondgebonden agrarisch bedrijf in totaal maximaal 3 ha als containerveld mogen worden ingericht en bij deze oppervlaktebepaling de als containerveld gebruikte delen van het bestemmingsvlak volgens de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' in de berekening worden meegenomen; 2. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de vergunning wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van het containerveld is beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie; 3. in afwijking van het bepaalde onder 2. is landschappelijke inpassing van een containerveld niet vereist binnen de aanduiding 'open agrarisch gebied'. 9.7.2
Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 9.7.1 geldt niet voor het uitvoeren van: a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen; b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn; c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 9.7.3
Afwegingskader
De vergunning als bedoeld in artikel 9.7.1 wordt slechts verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden, zoals omschreven in artikel 9.1, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind. 9.8
Wijzigingsbevoegdheden
9.8.1
Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel onder 9.8.2, 9.8.3, 9.8.4, 9.8.5 en 9.8.6 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:
59
a. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden; b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en voorzieningen en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie. Uitgangspunt daarbij is dat altijd de uitbreiding van een bestemmings-/bouwvlak landschappelijk dient te worden ingepast. Daar waar in de regels is aangegeven dat tevens een aanvullende kwaliteitsverbetering dient te worden gerealiseerd dient niet alleen de uitbreiding, maar het gehele bestemmings-/bouwvlak landsachappelijk te worden ingepast; 9.8.2
Nieuwvestiging van een grondgebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzen in de bestemming 'Agrarisch Grondgebonden' ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat: a. wijziging uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied'; b. nieuwvestiging ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten naar het achterliggend gebied niet onevenredig worden aangetast; c. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond; d. de bestemming niet wordt gewijzigd ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden veehouderij; e. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf; f. het bouwvlak maximaal 1,5 ha bedraagt; g. een containerveld is toegestaan, met dien verstande dat: 1. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast; 2. het containerveld is gelegen in het bestemmingsvlak; 3. geen containerveld is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'recreatieve ontwikkelingszone'; h. in afwijking van het bepaalde in artikel 9.8.1 onder c. is landschappelijke inpassing van een containerveld niet vereist binnen de aanduiding 'open agrarisch gebied'; i. vestiging ter plaatse moet voor de ondernemer noodzakelijk zijn. Aangetoond moet worden dat de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden op een bestaand bouwvlak, al dan niet na uitbreiding daarvan; j. in het in artikel 9.8.1 onder d. genoemde inrichtingsplan een aanvullende kwaliteitsverbetering wordt opgenomen; k. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 5. 9.8.3
Vergroting bestemmingsvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch Grondgebonden' ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat: a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond; b. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf; c. de bestemming niet wordt gewijzigd ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden veehouderij; d. het bouwvlak mag worden uitgebreid tot maximaal 1,5 ha; e. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten naar het achterliggend gebied niet onevenredig worden aangetast;
60
f. g. h. i. j.
k.
l. m.
in afwijking van het bepaalde onder c. de oppervlakte maximaal 2,5 ha. mag bedragen, mits een aanvullende kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd; de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bos en natuur'of 'rivierdal'; uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan mits de openheid van het landschap daardoor niet onevenredig wordt aangetast; uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'beekdal' uitsluitend is toegestaan mits de kleinschaligheid van het landschap niet wordt aangetast; uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan, mits de uitbreiding past binnen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden; een containerveld is toegestaan, met dien verstande dat: 1. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast; 2. het containerveld is gelegen in het bestemmingsvlak; 3. geen containerveld is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'recreatieve ontwikkelingszone'; in afwijking van het bepaalde in artikel 9.8.1 onder c. landschappelijke inpassing van een containerveld niet is vereist binnen de aanduiding 'open agrarisch gebied'; voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 5.
9.8.4
Vergroting bestemmingsvlak ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch Glastuinbouw' ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en het bouwvlak van een bestaand glastuinbouwbedrijf, al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf, met dien verstande dat: a. b. c. d.
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond; er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf; de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 3 ha. bedraagt; de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van: 1. de bestemmingen 'Waarde - Ecologische Hoofdstructuur' of 'Waarde - Provinciale ontwikkelingszone groen'; 2. de aanduidingen 'bos en natuur', 'kernrandzone', 'rivierdal' en 'open agrarisch gebied'; e. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied' uitsluitend is toegestaan, mits: 1. de kleinschaligheid van het landschap niet wordt aangetast 2. de uitbreiding past binnen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden; f. uitbreiding ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' uitsluitend is toegestaan mits de doorzichten in het lint naar het achtergelegen gebied niet onevenredig worden aangetast; g. elders tenminste twee keer zoveel bestaand glas wordt gesloopt dan met het wijzigingsplan aan nieuwe glasopstand mogelijk wordt gemaakt; h. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 4 9.8.5
Nieuwvestiging dagrecreatief bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Recreatie' ten behoeve van de vestiging van een dagrecreatief bedrijf, met dien verstande dat: a. vestiging uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'recreatieve ontwikkelingszone'; b. verzekerd is dat een aanvullende kwaliteitsverbetering wordt geleverd; c. indien het dagrecreatief bedrijf niet wordt gevestigd in vrijkomende bebouwing bestaat de onder b genoemde kwaliteitsverbetering uit realisering en instandhouding van minimaal 5 x zoveel nieuw groen als nieuwe oppervlakte bebouwing en verharding die met het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt.
61
9.8.6
Uitbreiding recreatief bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Recreatie' en/of de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten behoeve van de uitbreiding van een bestaand dag- en/of verblijfsrecreatief bedrijf, met dien verstande dat: a. uitbreiding uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'recreatieve ontwikkelingszone'; b. verzekerd is dat een aanvullende kwaliteitsverbetering wordt geleverd. c. indien de uitbreiding niet wordt gerealiseerd in vrijkomende bebouwing bestaat de onder b genoemde kwaliteitsverbetering uit realisering en instandhouding van minimaal 5 x zoveel nieuw groen als nieuwe oppervlakte bebouwing en verharding die met het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt.
62
Artikel 10
10.1
Bedrijf
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven in de categorie 1 of 2 conform bijlage 2 Tabel bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat ter plaatse van de navolgende aanduidingen uitsluitend de daarbij aangegeven soorten bedrijven, al dan niet in de milieucategorie 1 of 2, zijn toegestaan: 1. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf', een agrarisch loonbedrijf; 2. ter plaatse van de aanduiding 'bosbouw', een bosbouwbedrijf; 3. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier', een hoveniersbedrijf; 4. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', opslag van materialen; 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - audio-videoproductie', een audio-videoproductiebedrijf; 6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autohandelsbedrijf': een autohandelsbedrijf; 7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtbewerking', een houtbewerkingsbedrijf; 8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - inzameling grof tuinafval, een bedrijf voor inzameling van grof tuinafval van particulieren; b. wonen in een bedrijfswoning; met daaraan ondergeschikt: c. d. e. f. g.
uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; groenvoorzieningen; tuinen, erven en terreinen; paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2
Bouwregels
10.2.1 Algemeen Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 10.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. b. c. d.
gebouwen; een bedrijfswoning; bijbehorende bouwwerken; bouwwerken, geen gebouw zijnde.
10.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. per bouwvlak is maximaal één bedrijf toegestaan, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'relatie' gekoppeld zijn ten behoeve van één bedrijf; b. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde, zoals waterbassins, verhardingen en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd; c. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 10.2.3, 10.2.4 en 10.2.5. 10.2.3 Bedrijfsgebouwen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en daarbij horende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 4,5 en 8 meter; b. de oppervlakte bedraagt maximaal de oppervlakte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding
63
'maximum bebouwd oppervlak', met dien verstande dat daar waar die aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; c. de voorgevel dient te worden gebouwd achter de voorgevellijn; d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter. 10.2.4 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat: 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; b. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m³; d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter; e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²; f. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 meter en 6 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; h. bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd. 10.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter, mits deze voor 90% open is; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt; 4. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt b. per bedrijfswoning is een niet-overdekt zwembad toegestaan binnen het bouwvlak, mits de afstand van het zwembad vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning maximaal 40 meter bedraagt. 10.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 10.4
Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Strijdig gebruik Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. detailhandel, behoudens detailhandel in auto's ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autohandelsbedrijf; b. horeca; c. kamerverhuur; d. mantelzorg; e. woningsplitsing;
64
f. g. h. i. j.
verblijfsrecreatie; evenementen; seksinrichtingen; permanente bewoning van gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn.
10.5
Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van omschakeling naar een ander soort bedrijf Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.1 ten behoeve van omschakeling naar een ander bedrijf dan is aangeduid op de verbeelding, met dien verstande dat: a. omschakeling uitsluitend is toegestaan naar een ander bedrijf in de categorie 1 of 2 volgens bijlage 2 Tabel bedrijfsactiviteiten en b. sprake is van een gelijke of lagere milieukundige en ruimtelijke impact. 10.5.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van ondergeschikte detailhandel Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.4.1 ten behoeve van het gebruik van gebouwen voor ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten, mits: a. maximaal 10% van de binnen het bouwvlak gelegen gebouwen mag worden gebruikt voor de detailhandelsfunctie tot een oppervlakte van maximaal 100 m²; b. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
65
Artikel 11
11.1
Horeca
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e.
ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2', horeca van categorie 2; ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3', horeca tot en met categorie 3; ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4b', horeca tot en met categorie 4b; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - ijssalon', uitsluitend een ijssalon; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1': 1. horeca tot en met categorie 4b, met uitzondering van horeca van categorie 4a; 2. detailhandel; 3. verblijfsrecreatie; 4. een kampeerterrein; f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 2': 1. horeca tot en met categorie 3; 2. detailhandel; 3. verblijfsrecreatie; g. wonen in een bedrijfswoning; met daaraan ondergeschikt: h. i. j. k. l. m. n.
uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; groenvoorzieningen; terrassen; speelvoorzieningen; tuinen, erven en terreinen; paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2
Bouwregels
11.2.1 Algemeen Op de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 11.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. b. c. d.
gebouwen; een bedrijfswoning; bijbehorende bouwwerken; bouwwerken, geen gebouw zijnde.
11.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. per bouwvlak is maximaal één horecabedrijf toegestaan; b. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde in de vorm van parkeervoorzieningen en verhardingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd; c. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 11.2.3, 11.2.4 en 11.2.5. 11.2.3 Bedrijfsgebouwen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 4,5 en 8 meter; b. in afwijking van het bepaalde onder a. mag de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1' bestaan uit maximaal één bouwlaag met een bouwhoogte van maximaal 8
66
meter; c. de oppervlakte bedraagt maximaal de oppervlakte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak', met dien verstande dat daar waar die aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; d. de voorgevel dient te worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn; e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter. 11.2.4 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat: 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; b. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m³; d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 5,5 en 8 meter; e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²; f. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 meter en 6 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; h. bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd. 11.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter, mits deze voor 90% open zijn; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. vlaggen-, reclame- en lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 15 meter bedraagt; b. per bedrijfswoning is een niet-overdekt zwembad toegestaan binnen het bouwvlak, mits de afstand van het zwembad vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning maximaal 40 meter bedraagt. 11.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 11.4
Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Strijdig gebruik Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. b. c. d. e. f.
wonen, behoudens in een bedrijfswoning als bedoeld in artikel 11.1, sub g; horeca op de verdieping; kamerverhuur; mantelzorg; woningsplitsing; verblijfsrecreatie, behoudens:
67
1. verblijfsrecreatie als bedoeld in artikel 11.1, met dien verstande dat: maximaal 5 recreatie-appartementen zijn toegestaan; de oppervlakte per appartement maximaal 100 m² bedraagt; 2. incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; g. detailhandel, behoudens detailhandel als bedoeld in artikel 11.1, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte maximaal 100 m² bedraagt; h. evenementen; i. seksinrichtingen; j. permanente bewoning van gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde. k. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn. 11.4.2 Terrassen De oppervlakte van terrassen bedraagt maximaal 50 m², met dien verstande dat; a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca-1' de oppervlakte maximaal 750 m² mag bedragen; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca-2' de oppervlakte maximaal 410 m² mag bedragen; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - ijssalon' de oppervlakte maximaal 200 m² mag bedragen.
68
Artikel 12
12.1
Maatschappelijk
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij'; b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', tevens voor het behoud en/of herstel van karakteristieke bebouwing; c. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - monument', tevens voor het behoud en/of herstel van de monumentale waarde van bebouwing; d. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', een nutsvoorziening; e. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij'; met daaraan ondergeschikt: f. g. h. i.
groenvoorzieningen; tuinen, erven en terreinen; paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2
Bouwregels
12.2.1 Algemeen Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 12.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. gebouwen; b. bijbehorende bouwwerken; c. bouwwerken, geen gebouw zijnde. 12.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 12.2.3, 12.2.4 en 12.2.5. c. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' bedraagt de afstand van bebouwing tot de as van een nabijgelegen weg minimaal 15 meter en tot de overige perceelsgrenzen minimaal 3 meter, uitgezonderd erfafscheidingen en grafzerken e.d.. 12.2.3 Bedrijfsgebouwen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 4,5 en 8 meter; b. de oppervlakte bedraagt maximaal de oppervlakte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak', met dien verstande dat: 1. daar waar die aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; 2. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' maximaal 2% van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd met gebouwen; c. de voorgevel van de bedrijfsgebouwen dient te worden gebouwd achter de voorgevellijn; d. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter, behoudens het bepaalde onder 12.2.2 onder c. 12.2.4 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
69
a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat: 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; b. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m³; d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter; e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²; f. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 meter en 6 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; h. bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd. 12.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter, mits deze voor 90% open is; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt, danwel 2,25 meter ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats'; 3. vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 15 meter bedraagt. 12.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 12.4
Specifieke gebruiksregels
12.4.1 Strijdig gebruik Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. b. c. d. e. f.
detailhandel; zelfstandige horeca; evenementen; seksinrichtingen; permanente bewoning van gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn.
70
Artikel 13
13.1
Natuur
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en/of abiotische waarden; b. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde; c. waterlopen, waterpoelen en waterpartijen; d. instandhouding van bos met de daarop afgestemde bosbouw en houtproductie; e. extensief dagrecreatief medegebruik; f. groenvoorzieningen; g. nutsvoorzieningen; h. bestaande paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. 13.2
Bouwregels
13.2.1 Gebouwen Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 13.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van: a. ondergeschikte bouwwerken, zoals afrasteringen en eenvoudige recreatief ondersteunende voorzieningen zoals wegwijzers, informatieborden, zitbanken, vogelkijkwanden en uitkijkvoorzieningen voor natuurvorsing; b. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, noodzakelijk voor het beheer en onderhoud van waterlopen; c. nutsvoorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt; met dien verstande dat als gevolg van het te verwachten gebruik van de genoemde bouwwerken de bestaande natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad. 13.3
Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Algemeen Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit lid genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden; b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
71
13.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een voederberging of voederruif Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 13.2.1 en 13.2.2 ten behoeve van het bouwen van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, met dien verstande dat: a. de inhoud van de voederberging of voederruif maximaal 3 m³ bedraagt; b. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt. 13.3.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een observatie- of schuilhut voor natuurvorsing Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 13.2.1 en 13.2.2 ten behoeve van het bouwen van een observatiehut of schuilhut ten behoeve van natuurvorsing, met dien verstande dat: a. b. c. d. e.
dit gebouw ter plaatse noodzakelijk is voor de beoefening van natuurvorsing; de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt; de oppervlakte maximaal 10 m² bedraagt; de afstand tot de perceelsgrens aan de zijde van de weg minimaal 10 meter bedraagt; de afstand tot de overige perceelsgrenzen minimaal 5 meter bedraagt.
13.4
Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Strijdig gebruik Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. verblijfsrecreatie; b. kamperen, behoudens incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; c. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband; d. evenementen; e. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; f. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. 13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 13.5.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen; c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij dit noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; d. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur; e. het vellen en/of rooien van houtgewas, of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas tot gevolg kan hebben, behoudens bij wijze van verzorging; f. het bebossen van gronden; g. het verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen.
72
13.5.2 Uitzondering Het verbod als bedoeld in artikel 13.5.1 geldt niet voor het uitvoeren van: a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen; b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn; c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd kracxhtens een reeds verleende vergunning. 13.5.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in artikel 13.5.1 wordt slechts verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden, zoals omschreven in artikel 13.1, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
73
Artikel 14
14.1
Natuur - Landgoed 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Landgoed 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 1', wonen in maximaal 7 woningen; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 2', uitsluitend een bijbehorend bouwwerk, behorende bij de onder a. genoemde aanduiding; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument', tevens voor het behoud en/of herstel van de monumentale waarde van bebouwing; d. natuur met behoud en herstel van de aldaar voorkomende landschappelijke, cultuurhistorische en monumentale waarden; e. cultuurhistorische manifestaties; f. een samenhangend beheer van de gronden met de daarbij behorende bouwwerken; met daaraan ondergeschikt: g. h. i. j. k. l.
uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; bosbouwkundig medegebruik voor wat betreft bossen en houtopstanden; recreatief medegebruik van wegen en paden; tuinen, erven en terreinen; groenvoorzieningen; paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
14.2
Bouwregels
14.2.1 Algemeen Op de voor 'Natuur - Landgoed 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 14.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. gebouwen; b. bijbehorende bouwwerken; c. bouwwerken, geen gebouw zijnde. 14.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 1' mogen maximaal 7 woningen worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend wordt gebouwd binnen de afmetingen van de bestaande gebouwen; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 2' mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, behorende bij de binnen het landgoed toegestane woningen, met dien verstande dat uitsluitend wordt gebouwd binnen de afmetingen van de bestaande gebouwen. 14.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter, mits deze voor maximaal 90% open zijn; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. vlaggen-, reclame- en lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 15 meter bedraagt;
74
14.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 14.4
Specifieke gebruiksregels
14.4.1 Strijdig gebruik Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. verblijfsrecreatie; b. kamperen, behoudens incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; c. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband; d. evenementen; e. mantelzorg; f. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; g. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. 14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 14.5.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen, verharden of halfverharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanleggen of inrichten van dagcampings, picknickplaatsen, speel- en ligweiden; c. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem; d. het vellen en/of rooien van houtgewas, of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas tot gevolg kan hebben, behoudens bij wijze van verzorging. 14.5.2 Uitzondering Het verbod als bedoeld in artikel 14.5.1 geldt niet voor het uitvoeren van: a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen; b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn; c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; d. werkzaamheden binnen het bouwvlak.
75
14.5.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in artikel 14.5.1 wordt slechts verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden, zoals omschreven in artikel 14.1, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
76
Artikel 15
15.1
Natuur - Landgoed 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Landgoed 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak', een paardrijbak; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 3', wonen in maximaal 9 woningen; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 4', 'wonen in maximaal één woning; d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 5', uitsluitend bijbehorende bouwwerken, behorende bij de binnen het landgoed toegestane hoofdgebouwen; e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4b', horeca van categorie 4b; f. verkeer, ter plaatse van de aanduiding 'verkeer'; g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument', tevens voor het behoud en/of herstel van de monumentale waarde van bebouwing; h. natuur met behoud en herstel van de aldaar voorkomende landschappelijke, cultuurhistorische en monumentale waarden; i. een samenhangend beheer van de gronden met de daarbij behorende bouwwerken; met daaraan ondergeschikt: j. k. l. m. n.
uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4 bosbouwkundig medegebruik voor wat betreft bossen en houtopstanden; groenvoorzieningen; paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
15.2
Bouwregels
15.2.1 Algemeen Op de voor 'Natuur - Landgoed 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 15.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. gebouwen; b. bijbehorende bouwwerken; c. bouwwerken, geen gebouw zijnde. 15.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 3' mogen maximaal 9 woningen worden gebouwd; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 4' mogen worden gebouwd: 1. maximaal één woning; 2. bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat: de oppervlakte per woning maximaal 50 m² bedraagt; de goothoogte maximaal 2,75 en de bouwhoogte maximaal 4,75 meter bedraagt; c. de bestaande goot- en bouwhoogte van de onder a en b bedoelde woningen mag niet worden overschreden; d. de bestaande bebouwde oppervlakte van de onder a en b bedoelde woningen mag eenmalig met maximaal 10% worden vergroot; e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 5' mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, behorende bij de binnen het landgoed toegestane hoofdwoningen; f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4b' mag een hotel worden gebouwd, met dien
77
verstande dat: 1. de bestaande goot- en bouwhoogte niet mag worden overschreden; 2. het bouwvlak voor 100% mag worden bebouwd. 15.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter mits deze voor 90% open zijn; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. vlaggen-, reclame- en lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 15 meter bedraagt; 4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak': omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt; lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt 15.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 15.4
Specifieke gebruiksregels
15.4.1 Strijdig gebruik Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. verblijfsrecreatie; b. kamperen, behoudens incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; c. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband; d. evenementen; e. mantelzorg; f. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; g. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. 15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 15.5.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen, verharden of halfverharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanleggen of inrichten van dagcampings, picknickplaatsen, speel- en ligweiden;
78
c. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem; d. het vellen en/of rooien van houtgewas, of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas tot gevolg kan hebben, behoudens bij wijze van verzorging. 15.5.2 Uitzondering Het verbod als bedoeld in artikel 15.5.1 geldt niet voor het uitvoeren van: a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen; b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn; c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; d. werkzaamheden ter plaatse van de aanduidingen: 1. 'specifieke vorm van wonen - landgoed 3'; 2. 'specifieke vorm van wonen - landgoed 4'; 3. 'specifieke vorm van wonen - landgoed 5'; 4. 'horeca van categorie 4b'. 15.5.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in artikel 14.5.1 wordt slechts verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden, zoals omschreven in artikel 15.1, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind. 15.6
Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 5', ten behoeve van het gebruik van grond en gebouwen voor educatieve en/of recreatieve doeleinden, met dien verstande dat: a. de vloeroppervlakte per appartement maximaal 100 m² mag bedragen; b. de goot- en bouwhoogte maximaal de hoogte bedragen van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed 3'.
79
Artikel 16
16.1
Recreatie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. dagrecreatieve voorzieningen; b. ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan', een golfbaan; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - molen', tevens voor behoud en herstel van de bestaande beltmolen en de daarmee verband houdende, monumentale en culturhistorische waarden; d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument', tevens voor het behoud en/of herstel van de monumentale waarde van bebouwing; e. wonen in een bedrijfswoning; met daaraan ondergeschikt: f.
horeca van categorie 1 en 2 als ondergeschikte nevenactiviteit ten dienste van de dagrecreatieve voorziening; g. terrassen, behorende bij de onder f. genoemde horeca; h. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; i. groenvoorzieningen; j. tuinen, erven en terreinen; k. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; l. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. 16.2
Bouwregels
16.2.1 Algemeen Op de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 16.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. b. c. d.
gebouwen; een bedrijfswoning; bijbehorende bouwwerken; bouwwerken, geen gebouw zijnde;
met dien verstande dat geen bebouwing is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin'. 16.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 16.2.3, 16.2.4 en 16.2.5. 16.2.3 Bedrijfsgebouwen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 4,5 en 8 meter, met dien verstande dat de hoogte van de molen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - molen', maximaal de bestaande hoogte bedraagt; b. de oppervlakte bedraagt maximaal de oppervlakte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak', met dien verstande datdaar waar die aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; c. de voorgevel dient te worden gebouwd achter de voorgevellijn; d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
80
e. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d dient de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - molen' uitsluitend te worden gebouwd binnen de afmetingen van de bestaande gebouwen. 16.2.4 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat: 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; b. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m³; d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter; e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²; f. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 meter en 6 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; h. bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd. 16.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter, mits deze voor 90% open zijn, 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. vlaggen-, reclame- en lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 15 meter bedraagt; b. per bedrijfswoning is een niet-overdekt zwembad toegestaan binnen het bouwvlak, mits de afstand van het zwembad vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning maximaal 40 meter bedraagt. 16.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 16.4
Specifieke gebruiksregels
16.4.1 Strijdig gebruik Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. b. c. d. e. f.
zelfstandige horeca; geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen; kamerverhuur; mantelzorg; woningsplitsing; verblijfsrecreatie, behoudens incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; g. detailhandel; h. evenementen;
81
i. seksinrichtingen; j. permanente bewoning van gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde; k. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn.
82
Artikel 17
17.1
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. recreatiewoningen en chalets, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', met dien verstande dat geen chalets zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - lommerbergen'; b. een groepsaccomodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie groepsaccommodatie'; c. een kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'; d. een trekkershut, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie trekkershut'; e. dagrecreatieve voorzieningen en voorzieningen ten dienste van de verblijfsrecreatieve inrichting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen'; f. wonen in een bedrijfswoning; g. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', een nutsvoorziening; h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolwatergemaal', een rioolwatergemaal voor de afvoer van rioolwater; i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - landhoeve Rijkel': 1. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning'; 2. maximaal 5 trekkershutten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten'; 3. een kampeerterrein; met daaraan ondergeschikt: j. dagrecreatie; k. ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 ten behoeve van de verblijfsrecreatieve en de dagrecreatieve functie; l. terrassen, behorende bij de onder j. genoemde horeca; m. ondergeschikte detailhandel in de vorm van een campingwinkel ten behoeve van een kampeerterrein; n. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; o. groenvoorzieningen; p. tuinen, erven en terreinen; q. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; r. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. 17.2
Bouwregels
17.2.1 Algemeen a. Op de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 17.1 genoemde bestemming worden gebouwd: 1. gebouwen; 2. bedrijfswoning; 3. bijbehorende bouwwerken; 4. bouwwerken, geen gebouw zijnde; b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolgemaal' mogen uitsluitend ten dienste van de afvoer van rioolwater gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd die qua aard en afmetingen passen bij deze aanduiding, met dien verstande dat: 1. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken maximaal 3 meter bedraagt; 2. de gebouwen geen woning of woonruimte bevatten.
83
17.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' Ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' gelden de volgende regels: a. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat voor sanitaire en andere voorzieningen gebruik dient te worden gemaakt van bestaande (voormalige agrarische) gebouwen, welke uitsluitend gebruikt mogen worden voor kleinschalige recreatiedoeleinden voor de eigen kampeergasten; b. er mag uitsluitend bebouwing worden opgericht van ondergeschikte betekenis met een maximale bouwhoogte van 3 meter en uitsluitend ten behoeve van de verblijfsrecreatie; c. stacaravans en chalets zijn niet toegestaan; d. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangeduide bebouwde oppervlakte; e. het aantal standplaatsen bedraagt maximaal het aantal zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal standplaatsen'; f. tussen de kampeermiddelen dient een onderlinge afstand te worden aangehouden van minimaal 3 meter; g. voor het overige dient te worden voldaan aan het bepaalde in de artikelen 17.2.7, 17.2.8 en 17.2.9. 17.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' Ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' gelden de volgende regels: a. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd; b. recreatiewoningen en chalets zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen', met dien verstande dat: 1. de goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 3 en 5 meter bedraagt; 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt; c. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal de oppervlakte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak'; d. de oppervlakte per recreatiewoning of chalet bedraagt maximaal 100 m²; e. de dakhelling van een recreatiewoning of chalet bedraagt minimaal 12o en maximaal 45o; f. nieuwe g. voor het overige dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 17.2.7, 17.2.8 en 17.2.9. 17.2.4 Regels ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' in combinatie met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - lommerbergen' Ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', waarbij tevens de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - lommerbergen' is opgenomen, gelden de volgende regels: a. recreatiewoningen worden uitsluitend binnen het bestemmingsvlak gebouwd, metv dien verstande dat in totaal niet meer dan 20% van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd; b. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 4 en 7 meter; c. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; d. de oppervlakte per recreatiewoning bedraagt, inclusief bijbehorende bouwwerken, maximaal 250 m²; e. bij de (her)bouw van recreatiewoningen mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de milieutechnische en/of bedrijfseconomische gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; f. voor het overige dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 17.2.7, 17.2.8 en 17.2.9.
84
17.2.5 Regels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen' Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen' gelden de volgende regels: a. gebouwen ten behoeve van recreatieve voorzieningen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen; b. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 35% van het vlak met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-recreatieve voorzieningen'; c. de hoogte mag maximaal 15 meter bedragen. 17.2.6 Regels ter plaatse van de aanduiding 'groepsaccommodatie' Ter plaatse van de aanduiding 'groepsaccommodatie' gelden de volgende regels: a. gebouwen, de bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd; b. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de oppervlakte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak', met dien verstande dat daar waar die aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; c. voor het overige dient te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 17.2.7, 17.2.8 en 17.2.9. 17.2.7 Bedrijfsgebouwen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, niet zijnde recreatiewoningen, chalets of groepsaccommodaties, gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 11 meter; b. de oppervlakte bedraagt maximaal de oppervlakte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak', met dien verstande dat: 1. daar waar die aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - lommerbergen' in totaal maximaal 20% van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd; c. de voorgevel dient te worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn; d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter. 17.2.8 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat: 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; b. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m³, met dien verstande dat de inhoud van bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - lommerbergen' maximaal 400 m³ bedraagt; d. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - lommerbergen' respectievelijk maximaal 3,5 en 6 meter bedraagt; e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m², met dien verstande dat de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - lommerbergen' maximaal 35 m² bedraagt; f. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 meter en 6 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; h. bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd.
85
17.2.9 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 5 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter, mits deze voor 90% open zijn; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. luifels, waarvan de hoogte maximaal 7 meter bedraagt; 4. vlaggen-, reclame- en lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 15 meter bedraagt; b. per bedrijfswoning is een niet-overdekt zwembad toegestaan binnen het bouwvlak, mits de afstand van het zwembad vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning maximaal 40 meter bedraagt. 17.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 17.4
Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Strijdig gebruik Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. b. c. d. e. f. g. h. i.
zelfstandige horeca; kamerverhuur; mantelzorg; woningsplitsing; detailhandel; evenementen; seksinrichtingen; permanente bewoning van gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde; het plaatsen van stacaravans.
86
Artikel 18
18.1
Sport
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een vijver ten behoeve van de hengelsport, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hengelsport'; b. een hondensportterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifeke vorm van sport hondensport'; c. een schutterij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - schutterijterrein'; d. een zwembad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zwembad'; met daaraan ondergeschikt: e. horeca van categorie 1 en 2 als ondergeschikte nevenactiviteit ten dienste van de de sportvoorzieningen; f. terrassen, behorende bij de onder e. genoemde horeca; g. sportevenementen; h. groenvoorzieningen; i. tuinen, erven en terreinen; j. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; k. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. 18.2
Bouwregels
18.2.1 Algemeen Op de voor 'Sport' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 18.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. gebouwen, geen bedrijfswoning zijnde; b. bijbehorende bouwwerken; c. bouwwerken, geen gebouw zijnde. 18.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. 18.2.3 Bedrijfsgebouwen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels: a. de goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter; b. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - schutterijterrein' en de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondensport', respectievelijk 2,75 en 4,75 meter; c. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de oppervlakte zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak', met dien verstande dat: 1. daar waar die aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; 2. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld' de maximale bebouwingsoppervlakte 200 m² bedraagt; 3. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' de maximale bebouwingsoppervlakte 500 m² bedraagt; 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hengelsport', de maximale bebouwingsoppervlakte 150 m² bedraagt; d. de voorgevel dient te worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn; e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter.
87
18.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 2 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter, mits deze voor 90% open blijven; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. schietbomen, al dan niet met kogelvangers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – schutterijterrein', waarvan de hoogte maximaal 20 meter bedraagt; 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport hondensport', waarvan de hoogte maximaal 3 meter bedraagt; 5. vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 15 meter bedraagt. 18.3
Specifieke gebruiksregels
18.3.1 Strijdig gebruik Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. b. c. d.
zelfstandige horeca; geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen; detailhandel; kamperen, behoudens incidenteel kamperen buiten kampeerterreinen gedurende maximaal 10 dagen aaneengesloten en maximaal 3 keer per jaar; e. evenementen, behoudens sportevenementen; f. seksinrichtingen; g. permanente bewoning van gebouwen; h. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak; i. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn. 18.3.2 Terrassen De oppervlakte van terrassen bedraagt maximaal 50 m², met dien verstande dat: a. b. c. d.
ter plaatse van het perceel Bösdaellaan 2 de oppervlakte maximaal 130 m² mag bedragen; ter plaatse van het perceel Muizenhoekerweg 2 de oppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen; ter plaatse van het perceel Polderweg 3 de oppervlakte maximaal 500 m² mag bedragen. ter plaatse van het perceel Rijksweg 1 de oppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen.
88
Artikel 19
19.1
Tuin
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven, water(voorzieningen), verhardingen en parkeerplaatsen. 19.2
Bouwregels
19.2.1 Bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen geen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. 19.2.2 Erkers Uitbouwen zoals een erker bij het hoofdgebouw van de op de aangrenzende gronden gelegen woning mogen worden gebouwd, met dien verstande dat: a. b. c. d.
de ligging vóór de voorgevel maximaal 1,5 m bedraagt; de ligging uit de voorste perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt; de breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw; de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
19.2.3 Overkappingen (zoals carports) Overkappingen zoals een carport bij het hoofdgebouw van de op de aangrenzende gronden gelegen woning mogen worden gebouwd, met dien verstande dat: a. b. c. d.
de ligging vóór het verlengde van de voorgevel maximaal 2 m bedraagt; de ligging uit de voorste perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt; de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt; de overkapping vóór het verlengde van de voorgevel niet met enige wand wordt omsloten.
19.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt: 1. bij erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1m met dien verstande dat bij een open constructie dit 1,5 m mag bedragen; 2. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m; 3. bij vlaggenmasten maximaal 10 m; b. reclame-uitingen ten dienste van een beroep of bedrijf aan huis zijn toegestaan in de voor- of zijtuin op een hoogte van maximaal 2 meter. Neon- of andere lichtreclame is in dit kader niet toegestaan.
89
Artikel 20
20.1
Verkeer - Railverkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. a. b. c. d. e. f. g.
spoorwegen met ten hoogste 2 sporen (exclusief eventuele rangeersporen); spoorwegvoorzieningen; wegen en paden; groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting; straatmeubiliair; voorzieningen van algemeen nut; geluidwerende voorzieningen; waterlopen en waterpartijen, waaronder ook duikers.
20.2
Bouwregels
20.2.1 Gebouwen a. Er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd. b. De bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen. c. De oppervlakte van voorzieningen van algemeen nut mag niet meer dan 15 m² bedragen. 20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter; b. de maximale bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van het railverkeer bedraagt 12 meter; c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter. 20.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
90
Artikel 21
21.1
Verkeer - Wegverkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m.
wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie; voet- en rijwielpaden; parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting; geluidwerende voorzieningen; nutsvoorzieningen; kunstwerken; waterlopen en waterpartijen; vervoersvoorzieningen, zoals bushokjes/abri's; straatmeubilair; ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', tevens voor het behoud en/of herstel van een veldkruis; boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. landschappelijke voorzieningen ter afscherming en inpassing van wegen, aansluitingen en bijkomende werken in het landschap; n. onderdoorgangen, zoals wild- en faunapassages, ecovoorzieningen en dassentunnels; o. water(gangen) ten behoeve van detail- en hoofdontwatering en watergangen met een ecologische functie; p. met deze wegen verband houdende voorzieningen (daaronder begrepen bouwwerken, geen gebouwen zijnde), zoals op- en afritten, kruisingen/aansluitingen, bruggen, ecoducten, viaducten, voertuigkeringen, duikers, groenvoorzieningen, bermsloten, taluds, verlichting, verkeersregelinstallaties, verkeersgeleiders, singaleringsportalen, grondkerende voorzieningen en bewegwijzering. 21.2
Bouwregels
21.2.1 Gebouwen Op de voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen en openbaar vervoer voorzieningen, met dien verstande dat: a. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt; b. de maximale oppervlakte 15 m² bedraagt. 21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 10 meter, met uitzondering van lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 12 meter bedraagt. 21.3
Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van kunstwerken, speelvoorzieningen en -toestellen Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 21.2.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde in de vorm van kunstwerken en voorwerpen betreffende de beeldende kunst, met dien verstande dat: a. deze qua aard en omvang in de omgeving passen; b. de bouwhoogte maximaal 15 meter bedraagt; c. bij speelvoorzieningen en -toestellen, de bodem, op grond van voorafgaand bodemonderzoek niet zodanig verontreinigd is dat bezwaren bestaan tegen de realisering van deze speelvoorzieningen en
91
-toestellen. 21.4
Specifieke gebruiksregels
21.4.1 Strijdig gebruik Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. kamperen; b. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen; c. evenementen; d. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband; e. buitenopslag.
92
Artikel 22
22.1
Water
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. waterberging, wateraanvoer en/of -afvoer; b. waterhuishouding; c. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden van natuurlijk oppervlaktewater in de vorm van plassen, vennen en beken; d. waterlopen en daarbij behorende oevervoorzieningen; e. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden; f. beheer- en onderhoudsstroken; met daaraan ondergeschikt: g. kunstwerken; h. nutsvoorzieningen. 22.2
Bouwregels
22.2.1 Gebouwen Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 22.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van: a. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de bestemming welke naar aard en afmetingen bij deze bestemming passen, zoals pijlers, bruggen, damwanden en oeverbeschoeiingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt; b. voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterloop met een maximale hoogte van 3 meter; c. steigers. 22.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend: a. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het aanleggen, aanmeren of als ligplaats innemen van woonschepen; b. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; c. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voertuigen, goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.
93
Artikel 23
23.1
Water - Rivier
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Rivier' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
de scheepvaart; waterberging; waterstaatswerken en waterhuishoudkundige voorzieningen; behoud en herstel van ecologische en natuurwaarden; waterlopen en daarbij behorende oevervoorzieningen; beheer- en onderhoudsstroken; kunstwerken; nutsvoorzieningen; lichten en bakens ten behoeve van de scheepvaart; ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven', een recreatiejachthaven voor maximaal 40 ligplaatsen.
23.2
Bouwregels
23.2.1 Gebouwen Op de voor 'Water - Rivier' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 23.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Op de voor 'Water - Rivier' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van: a. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de bestemming welke naar aard en afmetingen bij deze bestemming passen, zoals pijlers, bruggen, damwanden en oeverbeschoeiingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt; b. voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterloop met een maximale hoogte van 3 meter; c. steigers; d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c zijn ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan in de vorm van geleidepalen met een maximale bouwhoogte van 21,50 meter +NAP. 23.3
Afwijken van de bouwregels
23.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van openbare aanlegplaatsen en steigers Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 23.2.2 ten behoeve van de bouw van openbare aanlegplaatsen en/of steigers ten behoeve van bestaande bebouwing en functies die grenzen aan het water, mits: a. geen steigers worden aangebracht in rietkragen en groene oeverzones met een breedte van meer dan 2 meter; b. geen onevenredige (blijvende) schade worden toegebracht aan ter plekke aanwezige rietkragen of andere met oever- en moerasplanten begroeide oevers; c. toestemming wordt gevraagd bij de vaarwegbeheerder; d. ingeval het geen openbare aanlegplaats betreft dient de eigenaar van de betreffende oeverzone en/of het water schriftelijk toestemming te verlenen; e. de lengte van de steiger maximaal 2 meter en de breedte maximaal 1 meter bedraagt; f. de steiger mag niet meer dan 0,75 meter boven de wateroppervlakte (streefpeil) uitsteken; g. per steiger niet meer dan 2 afmeerpalen worden gerealiseerd met een onderlinge afstand van maximaal 4 meter; h. de steiger 'onderloops' dient te zijn, hetgeen betekent dat het water onder de steiger en het plankier
94
i.
vrije doorloop moet hebben; de steiger wordt aangelegd in combinatie met een natuurvriendelijke inrichting achter de steiger.
23.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend: a. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het aanleggen, aanmeren of als ligplaats innemen van woonschepen; b. gebruik van de grond, daaronder begrepen wateren, ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' als ligplaats voor voor meer dan 40 recreatievaartuigen; c. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; d. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voertuigen, goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.
95
Artikel 24
24.1
Wonen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wonen; b. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning; c. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', tevens voor het behoud en/of herstel van de karakteristieke waarde van bebouwing; met daaraan ondergeschikt: d. e. f. g. h. i. j. k.
uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.4; bestaande mantelzorgvoorzieningen; stalling van caravans in bestaande voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen; groenvoorzieningen; tuinen en erven; paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen; paardrijbakken.
24.2
Bouwregels
24.2.1 Algemeen Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 24.1 genoemde bestemming worden gebouwd: a. hoofdgebouwen in de vorm van woningen; b. bijbehorende bouwwerken; c. bouwwerken, geen gebouw zijnde. 24.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. de woning, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 24.2.3 en 24.2.4. 24.2.3 Woning en bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van woningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: a. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' woningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding; b. de voorgevel van de woning wordt gebouwd in de voorgevelrooilijn; c. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 850 m³, met dien verstande dat bestaande woningen met een grotere inhoud dan 850 m³ gedurende de planperiode éénmalig met maximaal 10% mogen worden vergroot; d. de goot- en bouwhoogte van woning bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter; e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de oppervlakte zoals aangegeven in onderstaande tabel, met dien verstande dat het bouwperceel, bestaande uit het bestemmingsvlak volgens de bestemming 'Wonen' en het eventuele direct daaraan grenzende bestemmingsvlak volgens de bestemming 'Tuin', voor maximaal 50% mag worden bebouwd; Oppervlakte perceel:
96
Oppervlakte bijbehorende bouwwerken:
tot en met 500 m²
70 m²
tot en met 600 m²
75 m²
tot en met 700 m²
80 m²
tot en met 800 m²
85 m²
tot en met 900 m²
90 m²
tot en met 1.000 m²
95 m²
tot en met 1.100 m²
100 m²
tot en met 1.200 m²
105 m²
tot en met 1.300 m²
110 m²
tot en met 1.400 m²
115 m²
tot en met 1.500 m²
120 m²
meer dan 1.500 m²
125 m²
f.
de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 meter en 6 meter; g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter; h. bijbehorende bouwwerken worden in het achtererfgebied gebouwd; i. de afstand tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 40 meter, met dien verstande dat de afstand tussen de zijgevel van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en (het verlengde van) de zijgevel van het hoofdgebouw maximaal 10 meter bedraagt. 24.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 2 meter, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt, danwel maximaal 1,80 meter, mits deze voor 90% open zijn; 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt; 4. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt; b. per bedrijfswoning is een niet-overdekt zwembad toegestaan binnen het bouwvlak, mits de afstand van het zwembad vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning maximaal 40 meter bedraagt. c. er is maximaal één paardrijbak toegestaan met een maximale oppervlakte van 20 x 40 meter. 24.3
Afwijken van de bouwregels
24.3.1 Sloop- bonusregeling Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 24.2.3 voor het bouwen van een grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken, mits overtollige bebouwing wordt gesloopt, met dien verstande dat: a. de te slopen bebouwing op hetzelfde perceel ligt als het perceel waarop de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd; b. de te slopen bebouwing legaal aanwezig is; c. maximaal 50% van de te slopen bebouwing mag worden teruggebouwd; d. de maximaal volgens de tabel in artikel 24.2.3 toegestane oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken met maximaal 50% mag worden overschreden.
97
24.4
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken; b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving; c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek; d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing. 24.5
Specifieke gebruiksregels
24.5.1 Strijdig gebruik Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
kamerverhuur; mantelzorg; kamperen; woningsplitsing; detailhandel; evenementen; seksinrichtingen; permanente bewoning van gebouwen, geen woning zijnde; opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak; buitenopslag voor de voorgevelrooilijn.
98
Artikel 25
25.1
Leiding - Brandstof
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een brandstoftransportleiding, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – brandstof' de hartlijn van de leiding voor brandstoftransport is gelegen. 25.2
Bouwregels
25.2.1 Gebouwen Op de voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 25.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van: 1. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de instandhouding, het beheer en onderhoud van de leidingen; 2. erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde om de schakelgebouwen, met een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter; b. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – brandstof' is het niet toegestaan om te bouwen binnen 4 meter van de hartlijn; 25.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 25.2 voor het bouwen van gebouwen in de andere bestemming, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding; b. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad; c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder. 25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 25.4.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Brandstof' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen; b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen; c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen; e. diepploegen; f. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en daarme verband houdende constructies; g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
99
25.4.2 Uitzondering Het in artikel 25.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden die: a. b. c. d. e.
niet dieper gaan dan -0,4 meter beneden maaiveld; worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en); behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
25.4.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in artikel 25.4.1 wordt slechts verleend, mits: a. hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de functie van de gronden en de leidingen, zoals omschreven in artikel 25.1 niet onevenredig (kunnen) worden geschaad; b. vooraf de beheerder van de leiding is gehoord.
100
Artikel 26
26.1
Leiding - Gas
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hogedrukgastransportleiding, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas' de hartlijn van de leiding voor gastransport is gelegen. 26.2
Bouwregels
26.2.1 Gebouwen Op of in de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 26.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde a. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van: 1. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de instandhouding, het beheer en onderhoud van de leidingen; 2. erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde om de schakelgebouwen, met een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter; b. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas' is het niet toegestaan om te bouwen binnen 4 meter van de hartlijn; 26.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 26.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, mits: a. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding; b. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad; c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder. 26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 26.4.1 Vergunningplicht Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen; b. het aanleggen van watergangen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen; c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen; d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en daarme verband houdende constructies; e. het aanbrengen, vellen en/of rooien van bomen en/of diepwortelende beplantingen. 26.4.2 Uitzondering Het bepaalde in artikel 26.4.1 is niet van toepassing op: a. normale onderhoudswerkzaamheden; b. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
101
c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik; d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd. 26.4.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in 26.4.1 wordt slechts verleend, mits: a. hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de functie van de gronden en de leidingen, zoals omschreven in artikel 26.1 niet onevenredig (kunnen) worden geschaad; b. vooraf de beheerder van de leiding is gehoord.
102
Artikel 27
27.1
Leiding - Leidingstrook
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een buisleidingenstrook, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – leidingstrook' de hartlijn van de leiding voor buisleidingentransport is gelegen. 27.2
Bouwregels
27.2.1 Gebouwen Op of in de voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 27.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde a. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van: 1. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de instandhouding, het beheer en onderhoud van de leidingen; 2. erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; b. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – leidingstrook' is het niet toegestaan om te bouwen binnen 4 meter van de hartlijn; 27.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 27.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, mits: a. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding; b. de veiligheid van de leidingstrook niet wordt geschaad; c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder. 27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 27.4.1 Vergunningplicht Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen; b. het aanleggen van watergangen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen; c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding; d. het aanleggen van kabels en/of leidingen en daarmee verband houdende constructies; e. het aanbrengen, vellen en/of rooien van bomen en/of diepwortelende beplantingen. 27.4.2 Uitzondering Het bepaalde in artikel 27.4.1 is niet van toepassing op: a. normale onderhoudswerkzaamheden; b. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leidingstrook; c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
103
d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd. 27.4.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in 27.4.1 wordt slechts verleend, mits hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de functie van de gronden en de leidingstrook, zoals omschreven in artikel 27.1 niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
104
Artikel 28
28.1
Leiding - Pekel
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Pekel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een pekelleiding, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – pekel' de hartlijn van de leiding voor pekelransport is gelegen. 28.2
Bouwregels
28.2.1 Gebouwen Op of in de voor 'Leiding - Pekel' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 28.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde a. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van: 1. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de instandhouding, het beheer en onderhoud van de leidingen; 2. erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; b. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – pekel' is het niet toegestaan om te bouwen binnen 5 meter van de hartlijn; 28.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 28.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, mits: a. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding; b. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad; c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder. 28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 28.4.1 Vergunningplicht Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Pekel' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen; b. het aanleggen van watergangen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen; c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen, d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en daarme verband houdende constructies; e. het aanbrengen, vellen en/of rooien van bomen en/of diepwortelende beplantingen. 28.4.2 Uitzondering Het bepaalde in artikel 28.4.1 is niet van toepassing op: a. b. c. d.
normale onderhoudswerkzaamheden; werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik; worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en); werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn
105
dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd. 28.4.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in 28.4.1 wordt slechts verleend, mits: a. hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de functie van de gronden en de leidingen, zoals omschreven in artikel 28.1 niet onevenredig (kunnen) worden geschaad; b. vooraf de beheerder van de leiding is gehoord.
106
Artikel 29
29.1
Leiding - Riool
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een rioolleiding, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – riool' de hartlijn van de leiding voor riooltransport is gelegen. 29.2
Bouwregels
29.2.1 Gebouwen Op of in de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 29.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde a. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van: 1. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de instandhouding, het beheer en onderhoud van de leidingen; 2. erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt; b. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – riool' is het niet toegestaan om te bouwen binnen 2,50 meter van de hartlijn; 29.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 29.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, mits: a. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding; b. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad; c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder. 29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 29.4.1 Vergunningplicht Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen; b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding, c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en daarme verband houdende constructies; d. heien of anderszins inbrengen van voorwerpen in de grond; e. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk; f. het aanbrengen, vellen en/of rooien van bomen en/of diepwortelende beplantingen. 29.4.2 Uitzondering Het bepaalde in artikel 29.4.1 is niet van toepassing op: a. b. c. d.
normale onderhoudswerkzaamheden; werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik; worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en); werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn
107
dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd. 29.4.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in artikel 29.4.1 wordt slechts verleend, mits: a. hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de functie van de gronden en de leidingen, zoals omschreven in artikel 29.1 niet onevenredig (kunnen) worden geschaad; b. vooraf de beheerder van de leiding is gehoord.
108
Artikel 30
30.1
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen zijn bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. 30.2
Bouwregels
a. Op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn, tenzij: 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; 2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en alleen de bestaande fundering wordt benut en geen grondwerk wordt verricht 0,40 meter onder maaiveld; b. Ter plaatse van de aanduiding 'zeer hoge archeologische verwachtingswaarde' zijn bodemingrepen dieper dan 0,40 beneden maaiveld uitsluitend toegestaan nadat: 1. een proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd; 2. de resultaten uit het onder 1. bedoelde onderzoek zijn beoordeeld door het bevoegd gezag en naar aanleiding daarvan een selectiebesluit is genomen waaruit blijkt dat bodemingrepen zijn toegestaan; c. Ter plaatse van de aanduiding 'hoge archeologische verwachtingswaarde' zijn bodemingrepen dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld uitsluitend toegestaan indien het te verstoren gebied: 1. kleiner is dan 500 m² en 2. niet gelegen is binnen een straal van 50 meter van AMK-terreinen of van een terrein met hoge of zeer hoge archeologische waarden en/of van vindplaatsen zoals aangegeven in Archis; d. Ter plaatse van de aanduiding 'middelhoge archeologische verwachtingswaarde' zijn bodemingrepen dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld uitsluitend toegestaan indien het te verstoren gebied: 1. kleiner is dan 1.000 m² en 2. niet gelegen is binnen een straal van 50 meter van AMK-terreinen of van een terrein met hoge of zeer hoge waarde en/of van vindplaatsen zoals aangegeven in Archis ; e. Ter plaatse van de aanduiding 'lage archeologische verwachtingswaarde' zijn bodemingrepen dieper dan 0,40 meter uitsluitend toegestaan indien het te verstoren gebied: 1. kleiner is dan 5.000 m² en 2. niet is gelegen binnen een straal van 50 meter van een AMK-terrein of van een terrein met hoge of zeer hoge archeologische waarde en/of van vindplaatsen zoals aangegeven in Archis . f. Ter plaatse van de voor 'archeologisch waardevol gebied' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd: 1. zonder of in afwijking van een vergunning van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) op grond van artikel 11 Monumentenwet 1988, indien sprake is van een wettelijk beschermd AMK-terrein; 2. zolang geen selectiebesluit is genomen door het bevoegd gezag indien sprake is van een niet wettelijk beschermd AMK-terrein. 30.3
Nadere eisen
a. Burgemeester en wethouders kunnen binnen de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in situ kunnen worden behouden.
109
30.4
Afwijken van de bouwregels
a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 30.2, ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, danwel behouden kunnen worden door inpassing in het bouwplan; b. Aan een omgevingsvergunning als bedoeld onder a en b kunnen voorschriften worden verbonden tot: 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; 2. het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie; 3. het begeleiden van de activiteiten of het doen van waarnemingen bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden. Voor het doen van waarnemingen kan gebruik worden gemaakt van amateurarcheologen; c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 30.4 onder a, kan het schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld. 30.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 30.5.1 Vergunningplicht Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren: a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), ophogen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage; b. het verlagen van het waterpeil; c. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten; d. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem; e. het aanleggen van bos of bomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; f. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen; g. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur 30.5.2 Uitzondering Het bepaalde in artikel 30.5.1 is niet van toepassing: a. op werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,40 meter onder het bestaande maaiveld; b. op werkzaamheden in de bodem over een maximale oppervlakte van 30m2; c. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; d. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is
110
gewaarborgd; e. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen; f. indien objectief wordt aangetoond dat de bodem al zodanig is verstoord door in het verleden uitgevoerde werkzaaamheden dat geen sprake meer is van archeologische verwachtingswaarde. 30.5.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in artikel 30.5.1 wordt slechts verleend, met dien verstande dat: a. door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast; b. alvorens te beslissen burgemeester en wethouders advies kunnen inwinnen van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld. 30.6
Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door: a. op de verbeelding de bestemming 'Waarde - Archeologie' en de daarbij behorende aanduidingen zoals aangegeven in artikel 42.10, 42.15, 42.14 en 42.1, geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is; b. op gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie' en een of meer van de in artikel 42.10, 42.15, 42.14 of 42.1 genoemde aanduidingen te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
111
Artikel 31
31.1
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende cultuurhistorische, beeldkwalitatieve, bouwkundige of ruimtelijke waarden. 31.2
Bouwregels
31.2.1 Algemeen Op de voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden mag slechts worden gebouwd indien en voor zover dit nodig en verenigbaar is met het beheer, de ontwikkeling en het behoud van de karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht en het behoud en/of herstel van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat: a. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het stedenbouwkundig beeld; b. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming; c. het beschermd dorpsgezicht en het cultuurhistorisch evenwicht niet wordt aangetast. 31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 31.3.1 Vergunningplichtig Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' of de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het opslaan, deponeren, lozen en/of storten van al dan niet afgedankte en/of aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en/of producten, alsmede het aanleggen en/of inrichten van opslag-, stort- en/of bergplaatsen; b. het rooien van bomen, hagen en andere beplanting, anders dan nodig is voor de uitvoering van een rechtsgeldige bouwvergunning; c. het verwijderen, wijzigen of aanleggen van verharding c.q. bestrating; d. het dempen van beken, sloten en/of andere waterlopen; e. het afgraven en/of ophogen van gronden; f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen. g. het verven van gevels, ramen, deuren, kozijnen, luiken, goten en/of sieronderdelen, ter vervanging van de bestaande verflaag; h. het wijzigen en/of herstellen van gevels, ramen, deuren, kozijnen, luiken, goten, sieronderdelen en/of dakbedekking, voor zover daarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; i. het verwijderen en/of het aanbrengen van gevelpleisterwerk. 31.3.2 Uitzondering Het bepaalde in artikel 31.3.1 is niet van toepassing op: a. normale onderhoudswerkzaamheden; b. het verven van gevels, ramen, deuren, kozijnen, luiken, goten en/of sieronderdelen, indien het kleurgebruik niet wijzigt; c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik; d. werken en/of werkzaamheden die strekken tot behoud of herstel van de cultuurhistorische waarde van gronden en bouwwerken; e. werken en/of werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding monument';
112
f.
werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd; g. werken of werkzaamheden waarbij gevolg wordt gegeven aan een aanschrijving van burgemeester en wethouders. 31.3.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in artikel 31.3.1 wordt slechts verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument. 31.4
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
31.4.1 Vergunningplicht Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen ouder dan 50 jaar geheel of gedeeltelijk te slopen. 31.4.2 Uitzondering Het bepaalde in artikel 31.4.1 is niet van toepassing op: a. normale onderhoudswerkzaamheden; b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik; c. werken en/of werkzaamheden die strekken tot behoud of herstel van de cultuurhistorische waarde van gronden en bouwwerken; d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd. 31.4.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in artikel 31.4.1 wordt slechts verleend: a. nadat de gemeentelijke monumentencommissie is gehoord; b. indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 31.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. 31.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning Indien de sloopwerkzaamheden direct of indirect de verstoring van de beeldkwaliteit van het dorpsgezicht en de daartoe behorende bouwwerken in cultuurhistorische of bouwkundige zin tot gevolg hebben, kan het bevoegd gezag aan de in artikel 31.4.1 genoemde vergunning de volgende voorwaarden verbinden: a. voorwaarde dat wordt gesloopt op de wijze die door of vanwege het bevoegd gezag tijdens de sloop wordt aangegeven; b. voorwaarde dat de sloop wordt begeleid door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige op het gebied van monumenten en cultuurhistorische waarden, aan wiens instructies tijdens de sloop gevolg dient te worden gegeven.
113
Artikel 32
32.1
Waarde - Ecologische Hoofdstructuur
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologische Hoofdstructuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de natuur- en landschapswaarden in het gebied. 32.2
Bouwregels
a. Op of in de als 'Waarde - Ecologische Hoofdstructuur' aangegeven gronden mag niet worden gebouwd; b. In afwijking van het bepaalde onder a. is het toegestaan om bouwwerken te bouwen die zijn toegestaan op grond van de onderliggende bestemmings- en/of bouwvlakken volgens de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Natuur - Landgoed 1', 'Natuur - Landgoed 2', 'Recreatie', 'Recreatie Verblijfsrecreatie', 'Sport', 'Tuin' en 'Wonen'. 32.3
Specifieke gebruiksregels
a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor: 1. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen); 2. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders (vergraven); 3. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 40 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen); 4. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren); 5. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen; 6. het verwijderen en/of het zodanig beschadigen met afsterven als gevolg, van bomen en/of struiken (solitairen of in de vorm van bos, houtsingels, houtwallen); 7. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt); 8. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m²; b. het bepaalde in lid a geldt niet voor het gebruik dat is toegestaan op grond van de onderliggende bestemmings- en/of bouwvlakken volgens de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Natuur - Landgoed 1', 'Natuur - Landgoed 2', 'Recreatie', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', 'Sport', 'Tuin' en 'Wonen'. 32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 32.4.1 Algemeen Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren of te laten voeren: a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven); b. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders; c. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond; d. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling); e. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels; f. het dempen van sloten of greppels;
114
g. het planten van bomen en/of struiken; h. het verwijderen van bomen en/of struiken (solitairen of in de vorm van bos, houtsingels, houtwallen); i. het aanbrengen van tijdelijke lage tunnels en een ondergrond voor containervelden. 32.4.2 Uitzonderingen Het in artikel 32.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: a. het normale onderhoud betreffen; b. de aanleg van leidingen binnen wegbermen binnen de bestemming verkeer betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur; c. zijn toegestaan op grond van de onderliggende bestemmings- en/of bouwvlakken volgens de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Natuur - Landgoed 1', 'Natuur - Landgoed 2', 'Recreatie', 'Recreatie Verblijfsrecreatie', 'Sport', 'Tuin' en 'Wonen'. 32.4.3 Afwegingskader Een in artikel 32.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de natuurwaarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
115
Artikel 33
33.1
Waarde - Natura 2000
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natura 2000' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de op en/of in deze gronden voorkomende ecologische waarden. 33.2
Bouwregels
33.2.1 Gebouwen Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 33.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van deze bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt. 33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 33.3.1 Vergunningplicht Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Natura 2000' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen; b. het aanleggen van watergangen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen; c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding, het aanleggen van kabels en/of leidingen en daarmee verband houdende constructies; d. het aanbrengen, vellen en/of rooien van bomen en/of diepwortelende beplantingen. 33.3.2 Uitzondering Het bepaalde in artikel 33.3.1 is niet van toepassing op: a. normale onderhoudswerkzaamheden; b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik; c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning mogen worden uitgevoerd. 33.3.3 Afwegingskader Een vergunning als bedoeld in artikel 33.3.1 wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de natuurwaarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
116
Artikel 34
34.1
Waarde - Provinciale ontwikkelingszone groen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Provinciale ontwikkelingszone groen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de ontwikkeling van de potentiële natuur- en landschapswaarden in het gebied. 34.2
Bouwregels
a. Op of in de als 'Waarde - Provinciale ontwikkelingszone groen' aangegeven gronden mag niet worden gebouwd, anders dan afrasteringen van maximaal 2 meter hoog, ten behoeve van agrarische beheer; b. In afwijking van het bepaalde onder a. is het toegestaan om bouwwerken te bouwen die zijn toegestaan op grond van de onderliggende bestemmings- en/of bouwvlakken volgens de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Natuur - Landgoed 1', 'Natuur - Landgoed 2', 'Recreatie', 'Recreatie Verblijfsrecreatie', 'Sport', 'Tuin' en 'Wonen'. 34.3
Specifieke gebruiksregels
a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, voorzover dit de onder 34.1 bedoelde waarden aantast. In ieder geval wordt daaronder verstaan: 1. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen); 2. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders (vergraven); 3. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 40 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen); 4. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren); 5. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen; 6. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt); 7. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m²; b. het bepaalde in lid a geldt niet voor het gebruik dat is toegestaan op grond van de onderliggende bestemmings- en/of bouwvlakken volgens de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Natuur - Landgoed 1', 'Natuur - Landgoed 2', 'Recreatie', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', 'Sport', 'Tuin' en 'Wonen'. 34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 34.4.1 Algemeen Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren of te laten voeren: a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven); b. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders; c. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond; d. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling); e. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels; f. het dempen van sloten of greppels;
117
g. het planten van bomen en/of struiken. h. het aanbrengen van tijdelijke lage tunnels. 34.4.2 Uitzonderingen Het in artikel 34.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: a. het normale onderhoud betreffen; b. de aanleg van leidingen binnen wegbermen binnen de bestemming verkeer betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur; c. zijn toegestaan op grond van de onderliggende bestemmings- en/of bouwvlakken volgens de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Natuur - Landgoed 1', 'Natuur - Landgoed 2', 'Recreatie', 'Recreatie Verblijfsrecreatie', 'Sport', 'Tuin' en 'Wonen'. . 34.4.3 Afwegingskader Een in artikel 34.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de natuurwaarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind. 34.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Provinciale ontwikkelingszone groen' op de verbeelding verwijderen of aanpassen indien wijzigingen in Rijks- en/of provinciaal beleid daartoe aanleiding geven en/of mits hiermee een bijdrage wordt geleverd aan realisering van de streefbeelden voor het betreffende gebied zoals aangegeven in het Ruimtelijk Kwaliteitskader.
118
Artikel 35
35.1
Waterstaat - Beschermingszone watergang
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de waterloop. 35.2
Bouwregels
Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht. 35.3
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de dubbelbestemming 'Waterstaat Beschermingszone watergang' van de verbeelding verwijderen indien uit overleg met de waterbeheerder blijkt dat de bescherming overbodig is geworden.
119
Artikel 36
36.1
Waterstaat - Rivierbed
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van het stroomvoerend waterbed. 36.2
Bouwregels
36.2.1 Gebouwen Op of in de voor 'Waterstaat - Rivierbed' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 36.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Op of in de voor 'Waterstaat - Rivierbed' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van deze bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt. 36.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 36.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, met dien verstande dat: a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd wordt; b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit; c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk, dat: 1. de waterstandsverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is; 2. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert; d. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn; e. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij Rijkswaterstaat. . 36.4
Wijzigingsbevoegdheid
In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen kan op de voor 'Waterstaat - Rivierbed' aangewezen gronden uitsluitend gebruik worden gemaakt van de in de afzonderlijke artikelen opgenomen wijzigingsbevoegdheden indien daarbij een of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt: a. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken; b. de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart; c. de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen; d. de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden; e. de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd; f. activiteiten van een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd; g. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; h. andere bestemmingen dan bedoeld onder e, f en g, mits daarbij activiteiten mogelijk worden gemaakt die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een vanuit rivierkundig oogpunt bezien zo gunstig mogelijke locatie; i. aan het bepaalde onder h wordt slechts toepassing gegeven voor zover in het wijzigingsplan is vastgelegd welke maatregelen worden genomen die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren.
120
Artikel 37
37.1
Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: a. riviergebonden activiteiten; b. het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden, sediment en ijs; c. de waterhuishouding; d. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering; e. het vergroten van de afvoercapaciteit. Onder riviergebonden activiteiten wordt verstaan: a. de aanleg of wijziging van de waterstaatkundige kunstwerken; b. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart; c. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales; d. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier; e. de realisatie en het beheer van natuurterreinen; f. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met waterrecreatie zijn verbonden; g. de winning van oppervlaktedelfstoffen. 37.2
Bouwregels
Op of in de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd. 37.3
Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan, mits gehoord Rijkswaterstaat, bij het verlenen van een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 37.2 ten behoeve van: a. b. c. d. e.
riviergebonden activiteiten; niet-riviergebonden activiteiten; activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming rivierkundige bouwwerken van ondergeschikt belang; een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing, mede conform de onderliggende bestemming,
met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend: a. voor riviergebonden bouwwerken, indien: 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft; 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier; 3. er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is; 4. er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert; 5. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn. b. voor niet-riviergebonden activiteiten, indien:
121
1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of; 2. het een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of; 3. het een groot openbaar belang betreft en het bouwwerk niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of; 4. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en het bouwwerk redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd; 5. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft; 6. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier; 7. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is; 8. er sprake is van een zodanige situering van het bouwwerk dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert; 9. en onder de voorwaarde dat: de resterende waterstandeffecten duurzaam worden gecompenseerd of; de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd of; de rivierverruimende maatregelen worden genomen, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gewaarborgd zijn; c. voor rivierkundige bouwwerken van ondergeschikt belang, activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming en voor een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing indien: 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig functioneren van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft; 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier; 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is; 4. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert. 37.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten. 37.5
Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 37.4 ten behoeve van zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten, met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend: a. voor riviergebonden activiteiten, indien: 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft; 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit; 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is; 4. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert; 5. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn; b. voor niet-riviergebonden activiteiten, indien: 1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
122
2. het een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of; 3. het de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang betreft en het bouwwerk niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of; 4. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en het bouwwerk redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd; 5. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig functioneren van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft; 6. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier; 7. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is; 8. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert; 9. en onder voorwaarde dat: de resterende waterstandseffecten duurzaam worden gecompenseerd of; de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd of; de rivierverruimende maatregelen worden genomen, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gewaarborgd zijn.
123
Artikel 38
38.1
Waterstaat - Waterkering
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn in eerste instantie bestemd voor het onderhoud en de instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en daarnaast voor de overige daar voorkomende bestemmingen. Op deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing.
124
Hoofdstuk 3 Artikel 39
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
125
Artikel 40
40.1
Algemene bouwregels
Ondergronds bouwen
40.1.1 Ondergrondse werken Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen. 40.1.2 Ondergrondse bouwwerken Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels: a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, dan wel onder een bestaand hoofdgebouw/bijbehorend bouwwerk; b. het oppervlak van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil, vermeerderd met 15 m²; c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil; d. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte en de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet in aanmerking genomen; e. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan indien door middel van onderzoek is aangetoond dat de uitvoering van het bouwwerk geen afbreuk doet aan archeologische waarden. 40.1.3 Afwijken van de bouwregels Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 40.1.2 onder c. voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een diepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat: a. de waterhuishouding niet wordt verstoord; b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden. 40.2
Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt. 40.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten en over bestaand gebruik 40.3.1 Maximale maatvoering Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
126
40.3.2 Minimale maatvoering In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden. 40.3.3 Heroprichting In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 40.3.1 en 40.3.2 uitsluitend van toepassing indien dit geschiedt op dezelfde plaats.
127
Artikel 41
41.1
Algemene gebruiksregels
Algemeen gebruiksverbod
a. Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en); b. Als strijdig gebruik als bedoeld onder a. wordt niet beschouwd het bestaand gebruik van grond en gebouwen voor activiteiten waarvoor volgens deze regels bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de voorwaarden bij de betreffende afwijkingsbevoegdheid. 41.2
Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf; b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf; c. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens; d. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden. 41.3
Bed en breakfast
De inrichting en het gebruik van (bedrijfs)woningen ten behoeve van bed en breakfast is toegestaan, met dien verstande dat: a. het gebouw waarin de bed en breakfast wordt gerealiseerd een bestaand gebouw, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken betreft; b. het gebruik ten behoeve van de bed en breakfast gekoppeld en ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie ter plaatse; c. er tegelijkertijd aan niet meer dan vier personen in maximaal vier kamers bed en breakfast wordt geboden; d. de bed en breakfastvoorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als een zelfstandige woning; e. de landschappelijke, cultuurhistorische, monumentale en/of architectonische waarden van de woning niet worden aangetast; f. de parkeerbalans in de directe omgeving van de woning niet nadelig wordt beïnvloed; g. geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven; h. in de woning waarin de bed en breakfast wordt gerealiseerd geen detailhandel plaatsvindt; i. op of nabij de woning waarin de bed en breakfast wordt gerealiseerd geen reclame-uitingen, anders dan die welke zijn vrijgesteld in het gemeentelijk reclamebeleid, worden aangebracht. 41.4
Beroep of bedrijf aan huis
Een beroep of bedrijf aan huis, als opgenomen in het 'Overzicht beroep of bedrijf aan huis' (bijlage 3 bij deze regels) of hiermee naar aard en omvang gelijk te stellen beroepen en bedrijven, wordt geacht in overeenstemming te zijn met: a. de bestemming 'Wonen'; b. de woonfunctie van de bedrijfswoningen binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', 'Horeca', 'Recreatie' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'; c. de woonfunctie binnen de bestemmingen 'Natuur - Landgoed 1' en 'Natuur - Landgoed 2';
128
en is toegestaan, met dien verstande dat: a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft; b. degene die gebruiker van de woning is tevens degene is die het beroep of bedrijf aan huis uitoefent; c. maximaal 50 m² van de vloeroppervlakte van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt voor beroep of bedrijf aan huis; d. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt; e. het gebruik geen dusdanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft welke kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; f. het geen activiteiten betreft die in de regel worden uitgeoefend in winkelpanden of op een industrieterrein; g. detailhandel in de vorm van internetverkoop slechts is toegestaan indien: 1. er geen uitstalling ten verkoop plaatsvindt; 2. de te verkopen producten niet ter plaatse bezichtigd en afgehaald kunnen worden; 3. er geen reclame-uitingen op het perceel worden aangebracht; h. er geen buitenopslag plaatsvindt; i. reclame-uitingen ten dienste van het beroep of bedrijf aan huis beperkt blijven tot het plaatsen van een bord met als maximale afmetingen 1 meter x 0,5 meter aan de voor- of zijgevel of in de voor- of zijtuin op een hoogte van maximaal 2 meter. Neon- of andere lichtreclame is in dit kader niet toegestaan. 41.5
Caravanstalling
Het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen voor het stallen van caravans is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden' en 'Agrarisch - Paardenhouderij', met dien verstande dat: a. de stalling uitsluitend in bestaande bedrijfsgebouwen mag worden ondergebracht; b. de stalling is uitsluitend toegestaan in gesloten bebouwing en niet in kassen;
41.6
Kleinschalig kamperen
Verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen is toegestaan binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch Niet grondgebonden' en 'Agrarisch - Paardenhouderij', met dien verstande dat: a. het totaal aantal kampeermiddelen op het kampeerterrein maximaal 15 bedraagt, met dien verstande dat stacaravans, chalets of trekkershutten niet zijn toegestaan; b. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is met afschermende randbeplanting zoals genoemde onder c.; c. het kampeerterrein voldoende landschappelijk wordt ingepast door afschermende randbeplanting: 1. met landschappelijk karakter; 2. ter breedte van minimaal 5 meter; 3. bestaande uit opgaande houtsoorten van gebiedseigen beplanting; d. sanitaire en andere kampeervoorzieningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen; e. bebouwing ten behoeve van het kampeerterrein uitsluitend mag worden gebruikt voor kleinschalige recreatiedoeleinden voor de eigen kampeergasten; f. tussen de kampeermiddelen een onderlinge afstand dient te worden aangehouden van minimaal 3 meter.
129
41.7
Verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten
Verkoop van zelfvoortgebrachte en/of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden' en 'Agrarisch - Paardenhouderij' tot een maximale oppervlakte van 25% van het vloeroppervlak van de totale bestaande bebouwing, tot maximaal 100 m².
130
Artikel 42
42.1
Algemene aanduidingsregels
archeologisch waardevol gebied
42.1.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'archeologisch waardevol gebied' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van de archeologische waarden van AMK-terreinen; 42.2
bebouwingscluster
42.2.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingscluster' zijn de gronden tevens bestemd als een bebouwingscluster. 42.3
bebouwingslint
42.3.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingslint' zijn de gronden tevens bestemd als een bebouwingslint. 42.4
beekdal
42.4.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'beekdal' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van beekdalen. 42.5
bos en natuur
42.5.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'bos en natuur' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding en/of herstel van bos en natuur. 42.6
cultuurhistorie Meerlebroek
42.6.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorie Meerlebroek' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud en/of herstel van de historisch-geografische waarde van het gebied. 42.6.2 Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de verschijningsvorm van bebouwing en de inrichting van gronden en opstallen: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de historisch-geografische waarde; b. in het belang van het behoud, versterking en/of herstel van de historisch-geografische waarde. 42.6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden a
Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
131
a. b. c. d.
het wijzigen van de verkaveling van gronden; het aanpassen van de erfinrichting; het verwijderen van beplanting; het aanbrengen van beplanting.
b
Uitzondering
Het verbod als bedoeld onder a geldt niet voor het uitvoeren van: a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen; b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn; c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. c
Afwegingskader
De vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien: a. door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de historisch-geografische waarde van het gebied niet onevenredig wordt verkleind; b. de werken en/of werkzaamheden mede zijn gericht op het behoud, het versterken of herstel van de voor het gebied karakteristieke structuren, landgebruik, watersystemen, wegen en beplanting. 42.7
cultuurhistorie Rijkel
42.7.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorie Rijkel' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud en/of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het buurtschap Rijkel. 42.7.2 Bouwregels In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen gelden de volgende regels: a. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal bouwlagen, met dien verstande dat bij voorkeur wordt gebouwd in één bouwlaag; b. gebouwen dienen te worden voorzien van een kap; c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte; 42.7.3 Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de verschijningsvorm van bebouwing en de inrichting van gronden en opstallen: a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de bestaande openheid die bijdraagt aan het waardevolle agrarische karakter van het gebied; b. in het belang van het behoud, versterking en/of herstel van de streekeigen kenmerken van de karakteristieke bebouwing, waarbij dient zoveel mogelijk rekening dient te worden gehouden met de bestaande karakteristiek van de hoofdvorm, nokrichting en materiaalgebruik. 42.7.4 Specifieke gebruiksregels Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. verandering van het wegen- en padenpatroon, bestaande uit de Kerkweg, Klerkenhofweg, Rijkel, Donderbergweg, Gubbelsweg, Caeffertweg, Bovenste Solbergweg, Sint Antoniusstraat en Vreebergweg; b. verandering van het bestaande dwarsprofiel van de onder a. genoemde wegen; c. het verharden van bestaande onverharde wegen; d. het wijzigen van de bestaande kavelrichting.
132
42.8
geluidzone - spoor
42.8.1 Aanduidingsomschrijving De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - spoor' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidbelasting van de spoorweg. 42.8.2 Bouwregels In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag geen nieuw geluidgevoelig gebouw worden gebouwd. 42.8.3 Afwijken van de bouwregels Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 42.8.2 voor het bouwen van nieuwe geluidgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidbelasting vanwege de spoorweg aan de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde. 42.9
gebied waar hoogzitten niet zijn toegestaan
42.9.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'gebied waar hoogzitten niet zijn toegestaan' is het plaatse van tijdelijke hoogzitten niet toegestaan. 42.10
hoge archeologische verwachtingswaarde
42.10.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'hoge archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden tevens bestemd voor voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde; 42.11
karakteristiek
42.11.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor het behouden en/of herstel van de karakteristieke waarde van gemeentelijke monumenten. 42.11.2 Instandhoudingsregels a. Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen; b. Het is verboden zonder een omgevingsvergunning: 1. een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; 2. een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht; c. Het verbod en de vergunningsplicht als bedoeld onder b. gelden niet indien door burgemeester en wethouders nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd; d. Een omgevingsvergunning voor een monument met een religieuze bestemming wordt alleen verleend in overeenstemming met de eigenaar indien en voorzover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn; e. Een vergunning als bedoeld onder b. wordt slechts verleend: 1. nadat de monumentencommissie heeft geadviseerd omtrent de aanvraag om vergunning. Daarbij gelden de volgende regels:
133
f.
het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de monumentencommissie; de monumentencommissie brengt binnen 8 weken na de datum van verzending van het afschrift schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag; 2. indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet, waarbij het bevoegd gezg rekening houdt met het gebruik van het monument; Een vergunning als bedoeld onder b. kan worden ingetrokken indien: 1. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend; 2. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.
42.12
kernrandzone
42.12.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'kernrandzone' zijn de gronden tevens bestemd als een kernrandzone. 42.13
kleinschalig agrarisch gebied
42.13.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalig agrarisch gebied' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van het kleinschalig agrarisch gebied. 42.14
lage archeologische verwachtingswaarde
42.14.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'lage archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden tevens bestemd voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde. 42.15
middelhoge archeologische verwachtingswaarde
42.15.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'middelhoge archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden tevens bestemd voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde; 42.16
milieuzone - stiltegebied
42.16.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' geldt een natuurlijk heersend geluidsniveau van 40 dB(A). Er zijn binnen de aanduiding geen activiteiten toegestaan die het geluidsniveau structureel aantasten, tenzij hiervoor een ontheffing is verleend volgens de Omgevingsverordening Limburg. 42.17
open agrarisch gebied
42.17.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'open agrarisch gebied' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van het open agrarisch gebied.
134
42.18
reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
42.18.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn de gronden tevens bestemd als extensiveringsgebied. 42.19
reconstructiewetzone - verwevingsgebied
42.19.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn de gronden tevens bestemd als verwevingsgebied. 42.20
recreatieve ontwikkelingszone
42.20.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiging 'recreatieve ontwikkelingszone' zijn de gronden tevens bestemd als recreatieve ontwikkelingszone. 42.21
rivierdal
42.21.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'rivierdal' zijn de gronden tevens bedoeld voor de instandhouding van het rivierdal. 42.22
specifieke bouwaanduiding - monument
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' zijn de gronden tevens bestemd voor het behouden en/of herstel van de monumentale waarde van bebouwing. Op deze gronden is de Monumentenwet 1988 van toepassing. 42.23
veiligheidzone - leiding
42.23.1 Bouwregels Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidzone - leiding' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. 42.23.2 Afwijken van de bouwregels Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 42.23.1 ten behoeve van het bouwen van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, met dien verstande dat: a. voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico; b. indien sprake is van toename van het groepsrisico, hiervoor een verantwoording als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen plaatsvindt. 42.24
vrijwaringszone - molenbiotoop
42.24.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden tevens bestemd voor het beschermen van: a. de functie als werktuig van de beltmolen 'De Grauwe Beer'; b. de waarde van de onder a. genoemde molen als landschapsbepalend element.
135
42.24.2 Bouwregels Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de volgende regels: a. binnen een straal van 100 m1, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht, hoger dan het onderste punt van de verticale staande wiek van de molen; b. binnen een straal van 100 tot 400 m1, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing en het onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. 42.24.3 Afwijken van de bouwregels Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 42.24.2, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de molen over de vraag of het bouwplan ter plaatse aanvaardbaar is in verband met de belangen van de molen. 42.24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a
Verbod
Het is verboden op of in de ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren, hoger dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen: a. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur; b. het ophogen van gronden; c. het planten van bomen, heesters en andere opgaande beplanting b
Uitzonderingen
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op: a. normale onderhoudswerkzaamheden; b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd. c
Afwegingskader
Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits: a. daardoor de functie van de molen als werktuig en de waarde als landschapsbepalend element niet onevenredig worden geschaad; b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de molen over de vraag of verlening van de omgevingsvergunning aanvaardbaar is in verband met de belangen van de molen. 42.25
vrijwaringszone - spoor
42.25.1 Bouwregels Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' is het niet toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten, behoudens het bepaalde in artikel 20. 42.25.2 Afwijken van de bouwregels Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 42.25.1 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat: a. b. c. d.
voldaan wordt aan de Wet geluidhinder; voldaan wordt aan de wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid; er geen sprake is van afleidende verlichting en reclame voor de railgebruiker; vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de beheerder van de spoorlijn.
136
42.25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a
Verbod
Het is verboden op of in de ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van aarden wallen; b. het planten van bomen, heesters en andere opgaande beplanting, behoudens het bepaalde in artikel 20. b
Uitzonderingen
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op: a. normale onderhoudswerkzaamheden; b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd. c
Afwegingskader
Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits: a. daardoor de gebruiksmogelijkheden van het spoor niet onevenredig worden geschaad; b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de spoorlijn. 42.26
vrijwaringszone - straalpad
42.26.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn de gronden tevens bestemd voor een straalpad. 42.26.2 Bouwregels Voorzover gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn toegestaan op grond van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad', mag de hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 35,00 m bedragen. 42.27
vrijwaringszone - waterstaatswerk 1
42.27.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - waterstaatswerk 1' zijn de gronden mede bestemd als beschermingszone voor de waterkerende functie van waterkeringen. Op deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing. 42.28
vrijwaringszone - waterstaatswerk 2
42.28.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - waterstaatswerk 2' zijn de gronden mede bestemd als buitenbeschermingszone voor de waterkerende functie van waterkeringen. Op deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing.
137
42.29
vrijwaringszone - weg 1
42.29.1 Bouwregels Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 1' is het ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg' niet toegestaan om te bouwen binnen een zone van 50 meter aan beide zijden van die aanduiding. 42.29.2 Afwijken van de bouwregels Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 42.29.1 voor het bouwen van bouwwerken binnen een zone tussen 0 en 50 meter aan beide zijden van de as van de weg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. b. c. d.
voldaan wordt aan de Wet geluidhinder; voldaan wordt aan de wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid; er geen sprake is van afleidende verlichting en reclame voor de weggebruiker; vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van Rijkswaterstaat.
42.30
vrijwaringszone - weg 2
42.30.1 Bouwregels Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 2' is het ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg' niet toegestaan om te bouwen binnen een zone van 100 meter aan beide zijden van die aanduiding. 42.30.2 Afwijken van de bouwregels Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 42.30.1 voor het bouwen van bouwwerken binnen een zone tussen 50 en 100 meter aan beide zijden van de as van de weg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. b. c. d.
voldaan wordt aan de Wet geluidhinder; voldaan wordt aan de wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid; er geen sprake is van afleidende verlichting en reclame voor de weggebruiker; vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van Rijkswaterstaat.
42.31
zeer hoge archeologische verwachtingswaarde
42.31.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'zeer hoge archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden tevens bestemd voor voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde;
138
Artikel 43
43.1
Algemene afwijkingsregels
Maatvoeringen / grenzen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van: a. de bestemmingsregels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan; b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 meter. c. afmetingen in de planregels en op de verbeelding met een maximum van 10%. 43.2
Afwegingskader maatvoeringen / grenzen
Een in artikel 43.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: a. b. c. d. e.
de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing; de milieusituatie; de verkeersveiligheid; de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden; aanwezige en/of potentiële gebiedskwaliteiten.
43.3
Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit artikel onder 43.6, 43.7, 43.8, 43.9, en 43.10 genoemde activiteiten/ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat: a. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. de verkeersveiligheid; 2. het woon- en leefklimaat; 3. de milieusituatie; 4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; b. in voldoende mate onderzocht moet zijn of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden. 43.4
Inpandige uitbreiding van (bedrijfs)woningen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.2.4, 5.2.4, 6.2.4, 7.2.4, 8.2.4, 10.2.4, 11.2.4, 16.2.4, 17.2.8 en 24.2.3 voor het vergroten van de (bedrijfswoning) door het geheel inpandig verbouwen van het hoofdgebouw tot woning, met dien verstande dat: a. de (bedrijfs)woning moet zijn gelegen in een bestaand hoofdgebouw; b. het bestaande agrarisch en stedenbouwkundig karakter van het gebouw niet wezenlijk wordt aangetast; c. herbouw van (een deel van het hoofdgebouw alleen is toegestaan in de oude verschijningsvorm; d. het aantal woningen gelijk blijft. Woningsplitsing is niet toegestaan; a. aangetoond wordt dat sprake is van een gebouw met cultuurhistorische waarde; b. aangetoond wordt dat de inpandige uitbreiding noodzakelijk is in verband met behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarde van het pand; c. er aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van: 1. de woonsituatie;
139
2. 3. 4. 5. 43.5
het straat- en bebouwingsbeeld; de verkeersveiligheid; de sociale veiligheid; de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing. Vestiging recreatiewoningen in cultuurhistorischwaardevolle bebouwing
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van dit plan voor het realiseren van maximaal drie vakantie-appartementen en/of vakantiewoningen in bestaande gebouwen, met dien verstande dat: d. het bestaande agrarisch en stedenbouwkundig karakter van het gebouw niet wezenlijk wordt aangetast; a. aangetoond wordt dat sprake is van een gebouw met cultuurhistorische waarde; b. aangetoond wordt dat de realisering van de vakantie-appartementen of -woningen noodzakelijk is in verband met behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarde van het pand; c. de oppervlakte per vakantie-appartement of -woning maximaal 100 m² bedraagt; d. op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig is; e. er aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van: 1. de woonsituatie; 2. het straat- en bebouwingsbeeld; 3. de verkeersveiligheid; 4. de sociale veiligheid; 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing. 43.6
Evenementen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3.5.1, 4.4.1, 5.4.1, 6.4.1, 7.4.1, 8.4.1, 9.5.1, 10.4.1, 11.4.1, 12.4.1, 14.4.1, 15.4.1, 16.4.1, 17.4.1, 18.3.1 en 21.4.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor incidentele evenementen, met dien verstande dat: a. het een tijdelijk of periodiek terugkerend tijdelijk evenement is, per locatie maximaal drie keer per jaar voor een aaneengesloten periode van vijftien dagen, inclusief op- en afbouw; b. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte; c. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' voor het evenement tevens een vergunning kan worden verleend volgens de provinciale Omgevingsverordening; d. aangetoond wordt dat het evenement geen nadelige invloed heeft op Natura 2000- en/of stiltegebieden. 43.7
Mantelzorg
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.4.1, 5.4.1, 6.4.1, 7.4.1, 8.4.1, 10.4.1, 11.4.1, 12.4.1, 14.4.1, 15.4.1, 16.4.1, 17.4.1 en 24.5.1, ten behoeve van mantelzorg in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat: a. verzekerd wordt dat de beoogde bewoning van tijdelijke aard is en dat na beëindiging van de situatie de bebouwing in overeenstemming wordt gebracht met de regels van dit bestemmingsplan; b. mantelzorg slechts is toegestaan in de (bedrijfs)woning en/of de bijbehorende bouwwerken; c. er geen tweede woning ontstaat; d. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat; e. er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mogen worden getroffen; f. in voldoende mate op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte; g. de omgevingsvergunning na beëindiging van de situatie zal worden ingetrokken en het bijbehorend bouwwerk niet meer mag worden gebruikt voor bewoning/mantelzorg, met dien verstande dat de gerealiseerde bouwkundige aanpassingen in stand kunnen blijven indien deze kunnen worden gebruikt voor de bestemming waarbinnen deze zijn gerealiseerd; h. er aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van: 1. de woonsituatie; 2. het straat- en bebouwingsbeeld; 3. de verkeersveiligheid; 4. de sociale veiligheid;
140
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing. 43.8
Nevenactiviteiten en verbrede landbouw
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.4.1, 5.4.1, 6.4.1, 7.4.1 en 8.4.1 ten behoeve van nevenactiviteiten en verbrede landbouw, met dien verstande dat: a. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft; b. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsbebouwing van het desbetreffende agrarisch bedrijf niet mag worden vergroot; c. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig logeren is toegestaan tot maximaal 25% van het bouwvlak, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de hiervoor benodigde gebouwen maximaal 50 m² bedraagt; d. dagrecreatie is toegestaan tot maximaal 25% van het bouwvlak; e. ondergeschikte horeca is toegestaan tot maximaal 25% van het bouwvlak tot maximaal 50 m², al dan niet gecombineerd met een terras, met dien verstande dat: 1. het terras is gelegen binnen het bestemmingsvlak waarbinnen de ondergeschikte horecafunctie is gelegen; 2. de oppervlakte van het terras maximaal 50 m² bedraagt; f. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties zijn toegestaan tot 25% van het bouwvlak tot maximaal 100 m²; g. een educatiefunctie is toegestaan tot maximaal 25% van het bouwvlak tot maximaal 100 m²; h. een caravanstalling is toegestaan tot maximaal 25% van het bouwvlak, met dien verstande dat: 1. de totale oppervlakte van de hiervoor benodigde gebouwen maximaal 3.500 m² bedraagt; 2. vergunning uitsluitend wordt verleend voor caravanstalling in gesloten bebouwing en niet in kassen; i. de hiervoor genoemde maximaal toegestane oppervlakten cumulatief van aard zijn, wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten het maximum van 100 m² niet mag worden overschreden. Zorgfuncties en caravanstalling zijn van de cumulatie uitgesloten; j. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte; k. bij beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering kunnen de niet-agrarische activiteiten alleen worden voortgezet na wijziging van de bestemming overeenkomstig artikel 44.7 en uitsluitend indien wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden; l. er aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van: 1. de woonsituatie; 2. het straat- en bebouwingsbeeld; 3. de verkeersveiligheid; 4. de sociale veiligheid; 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing. . 43.9
Tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.4.1, 5.4.1, 6.4.1, 7.4.1 en 8.4.1 ten behoeve van huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten, met dien verstande dat: a. de huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf; b. het uitsluitend arbeidskrachten betreft, die alleen binnen het bedrijf waar ze zijn gehuisvest werkzaamheden verrichten. Indien een bedrijf meerdere locaties heeft mag de huisvesting voor die locaties geconcentreerd op één bedrijfslocatie plaatsvinden; c. de huisvesting niet structureel van aard is en per werknemer niet langer duurt dan 9 maanden per kalenderjaar; d. per huisvestigingslocatie de vloeroppervlakte per werknemer minimaal 12 m² bedraagt; e. het maximum aantal te huisvesten arbeidskrachten is afgestemd op de omvang en ligging van het bedrijf, de bereikbaarheid van de locatie en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 20 werknemers mogen worden gehuisvest; f. de binnen de huisvestingslocatie aanwezige gemeenschappelijke ruimten, niet zijnde sanitaire- of bergruimte, tezamen een oppervlakte van minimaal 40 m² bedragen;
141
g. de huisvesting plaatsvindt in de vorm van appartementen/kamers voor één of twee personen, waarbij per appartement/kamer één toilet, één douche en één keuken aanwezig is; h. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. de verkeersveiligheid; 2. het woon- en leefklimaat; 3. de parkeerbalans in de directe omgeving. In voldoende mate dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein; 4. de milieusituatie; 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. i. het gebruik van de gebouwen voor tijdelijke bewoning dient te worden beëindigd als de behoefte aan huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten niet meer aanwezig is; j. de verleende omgevingsvergunning na beëindiging van het gebruik zal worden ingetrokken en geplaatste woonunits dienen te worden verwijderd, tenzij wordt aangetoond dat deze gebruikt kunnen worden voor andere doeleinden, passend binnen de agrarische bestemming; k. de afwijking geen significant nadelige effecten mag hebben op Natura-2000 gebieden; l. voor huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in bedrijfsgebouwen gelden aanvullend op het bepaalde onder a tot en met k de volgende voorwaarden: 1. de huisvesting dient op een afstand van maximaal 50 meter van de bedrijfswoning te worden gerealiseerd; 2. in combinatie met huisvesting in bedrijfsgebouwen mogen maximaal 3 woonunits worden geplaatst en gebruikt voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten gedurende maximaal 3 maanden per jaar; m. voor huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten in woonunits gelden aanvullend op het bepaalde onder a tot en met k de volgende voorwaarden: 1. de ontwikkeling moet in voldoende mate zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de omgevingsvergunning wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie; 2. er dient te worden aangetoond dat de bestaande bebouwing op het agrarisch bedrijf in zijn geheel noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering, althans dat de beschikbare ruimte in bestaande bebouwing niet kan worden vrijgemaakt voor de huisvesting van de eigen arbeidskrachten; 3. per bedrijfslocatie zijn maximaal 5 woonunits toegestaan; 4. de woonunits dienen binnen het bouwvlak, op hetzelfde perceel als en op een afstand van maximaal 50 meter van de bedrijfswoning, op een van de openbare weg bereikbare plaats, te worden geplaatst; 5. stacaravans en andere kampeermiddelen zijn niet toegestaan; 6. de oppervlakte van de woonunits per agrarisch bedrijf bedraagt maximaal 240 m². Binnen deze oppervlakte dienen ook de sanitaire voorzieningen te worden gerealiseerd; 7. per 6 arbeidskrachten dient minimaal één toilet, één douche en één keuken aanwezig te zijn. 43.10
Vergroten bebouwd oppervlak bedrijfsgebouwen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 10.2.3, 11.2.3, 12.2.3, 16.2.3, 17.2.2, 17.2.3, 17.2.6, 17.2.7en 18.2.3 ten behoeve van het vergroten van de bestaande bebouwde oppervlakte van bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat: a. de oppervlakte eenmalig met maximaal 10% mag worden vergroot; b. in afwijking van het bepaalde onder a de oppervlakte mag worden uitgebreid indien alle bebouwing die niet nodig is voor het bedrijf wordt gesloopt. In dat geval mag 2/3e van de inhoud van de te slopen bebouwing worden teruggebouwd tot een maximale inhoud van 1500 m³; c. de uitbreiding noodzakelijk is in verband met de continuïteit van het bedrijf; d. in voldoende mate wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, dan wel in een andere vorm van kwaliteitsverbeterende maatregelen; e. parkeren ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt op eigen terrein; f. er aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
142
1. 2. 3. 4. 5.
de woonsituatie; het straat- en bebouwingsbeeld; de verkeersveiligheid; de sociale veiligheid; de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing. .
143
Artikel 44
44.1
Algemene wijzigingsregels
Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van: a. overschrijding van bestemmingsgrenzen: 1. voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of 2. voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein en 3. voor zover dit noodzakelijk is in het kader van de optimalisering van de bedrijfsvoering. Er mag geen sprake zijn van schaalvergroting met dien verstande dat het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot; b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot; c. het wijzigen van de in bijlage 2 opgenomen Tabel bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven; d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het ontwerpplan worden gewijzigd e. een en ander met dien verstande dat aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van: 1. de woonsituatie; 2. het straat- en bebouwingsbeeld; 3. de verkeersveiligheid; 4. de sociale veiligheid; 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing. . 44.2
Algemene wijzigingsbevoegdheid naar 'Natuur' of 'Water'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen 'Natuur'en/of 'Water´, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. wijziging vindt pas plaats nadat verzekerd is dat een aaneengesloten natuur- of bosgebied van voldoende omvang en zodanige begrenzing kan ontstaan dat de aangrenzende/omringende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden; b. de regels van de bestemmingen 'Natuur' (artikel 13), danwel 'Water' (artikel 22), worden van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat wanneer gewijzigd wordt in de bestemming 'Water´, dit uitsluitend ten behoeve van beekdalontwikkeling mag geschieden. 44.3 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van vergroten/verkleinen dubbelbestemming Leiding Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een dubbelbestemming Leiding te vergroten of verkleinen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de noodzaak van de aanleg/verplaatsing van leidingen is aangetoond; b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelen van de betreffende bestemming; c. bij de keuze van een traject rekening wordt gehouden met de (externe) veiligheid van andere nabijgelegen bestemmingen.
144
44.4
Bouw van een bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de bestemmingen 'Agrarisch Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden'en 'Agrarisch - Paardenhouderij' te wijzigen ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning binnen een bouwvlak door de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' te wijzigen in de aanduiding 'maximum aantal woonheden' voor maximaal één bedrijfswoning, met dien verstande dat: a. er per volwaardig agrarisch bedrijf maximaal één bedrijfswoning kan worden gebouwd; b. aan de hand van een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf dat als zodanig in gebruik is; c. aangetoond wordt dat de bedrijfswoning uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is; d. aangetoond wordt dat de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat wordt voldaan aan de regels met betrekking tot wegverkeerslawaai in de Wet geluidhinder; e. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. de verkeersveiligheid; 2. het woon- en leefklimaat; 3. de milieusituatie; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; f. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie; g. de afwijking geen significant nadelige effecten mag hebben op Natura-2000 gebieden; h. wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 4.2.4, 5.2.4, 6.2.4, 7.2.4 en 8.2.4. 44.5
Wijziging in de bestemming ' Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van een bouwvlak en een bestaande bedrijfswoning de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', ' Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', '', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' te wijzigen in: a. de bestemming 'Wonen'; b. de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt voor de resterende grond; met dien verstande dat: a. aangetoond wordt dat het huidige gebruik als (agrarisch) bedrijf/ voorziening niet meer mogelijk is; b. het huidige gebruik als (agrarisch) bedrijf c.q. van de huidige voorziening dient te zijn beëindigd; c. uitsluitend het deel van het perceel met de woning en het daarbijbehorende erf mag worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de gebiedsbestemming waarin het perceel ligt met de daarbij behorende gebiedsaanduiding(en); d. de ontwikkeling dient in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie; e. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; 5. Natura-2000 gebieden; f. indien sprake was van nevenactiviteiten bij het beëindigde agrarisch bedrijf en deze activiteiten worden voortgezet de bestemming niet wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. In dat geval dient
145
gebruik te worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid volgens artikel 44.7. 44.6
Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van bestaande (bedrijfs)woningen in maximaal twee woningen, met dien verstande dat: a. aangetoond wordt dat sprake is van een gebouw met cultuurhistorische waarde; b. aangetoond wordt dat de splitsing noodzakelijk is in verband met behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarde van het pand; c. de maatvoering van de woning niet wordt vergroot. Splitsing dient plaats te vinden binnen de bouwmassa van de bestaande woning; d. na wijziging ter plaatse uitsluitend twee aaneengebouwde woningen aanwezig mogen zijn. Daartoe wordt op de verbeelding ter plaatse van de wijzigingslocatie de aanduiding 'twee-aaneen' opgenomen; e. de bestaande (agrarische) verschijningsvorm gehandhaafd dient te blijven; f. de inhoud bedraagt na wijziging per woning minimaal 350 m³; g. er aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de in de naaste omgeving aanwezige ruimtelijke functies en waarden; h. de woning dient te zijn gelegen buiten een milieucirkel; i. de nieuwe woning dient te voldoen aan de geldende geluidsnormering; j. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken dient in overeenstemming te worden gebracht met de maximaal toelaatbare oppervlakte bijbehorende bouwwerken bij de woning volgens de artikelen 4.2.4, 5.2.4, 6.2.4, 7.2.4, 8.2.4, 10.2.4, 11.2.4, 16.2.4, 17.2.8 of 24.2.3; k. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie; l. er aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van: 1. de woonsituatie; 2. het straat- en bebouwingsbeeld; 3. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing. 44.7
Vrijkomende agrarische bebouwing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden' en 'Agrarisch Paardenhouderij' te wijzigen in: de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van de vestiging van een niet agrarisch bedrijf van categorie 1 of 2 conform de lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 2 Tabel bedrijfsactiviteiten; de bestemming 'Maatschappelijk', ten behoeve van de vestiging van een zorgfunctie; de bestemming 'Recreatie' of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten behoeve van de vestiging van een recreatief bedrijf; de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt voor de resterende grond; mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. b. c. d.
aangetoond wordt dat het gebruik als agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet meer mogelijk is; het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd; wijziging niet is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'beekdal' en 'rivierdal'; bij wijziging in de bestemming 'Bedrijf' of 'Maatschappelijk' mag uitsluitend het deel van het perceel met de voor het bedrijf benodigde gronden en bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende bedrijfswoning en erf worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' (bouwvlak op maat) of 'Maatschappelijk'. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt; e. ter plaatse van de aanduidingen 'kleinschalig agrarisch gebied' en 'open agrarisch gebied' is wijziging in de bestemming 'Bedrijf' uitsluitend toegestaan ten behoeve van de vestiging van een
146
f.
g. h. i. j. k. l. m. n. o.
p.
agrarisch verwant bedrijf. Daartoe wordt op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch verwant bedrijf' opgenomen; behoudens ter plaatse van de aanduiding 'recreatieve ontwikkelingszone' is wijziging in de bestemming 'Recreatie' of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' uitsluitend toegestaan voor de volgende kleinschalige recreatieve functies: 1. een bestaand kleinschalig kampeerterreinen, met dien verstande dat: uitsluitend de bestaande vorm en omvang van het kleinschalig kampeerterrein mag worden voortgezet; uitbreiding van de activiteit niet mogelijk is, met dien verstande dat binnen bestaande bebouwing wel een groepsaccommodatie mag worden gerealiseerd; 2. vakantie-appartementen voor maximaal 10 bedden/slaapplaatsen; 3. een bed & breakfast voor maximaal 10 bedden/slaapplaatsen; 4. dagrecreatie tot maximaal 500 m2 totale oppervlakte 5. horeca-activiteiten tot maximaal 100m2 totale bedrijfsvloeroppervlakte; het hergebruik dient uitsluitend beperkt te blijven tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie; hergebruik mag uitsluitend plaatsvinden in de bestaande bebouwingsmassa; overtollige bedrijfsbebouwing dient zoveel mogelijk te worden gesloopt; er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking; detailhandel is uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan in relatie tot de hoofdfunctie en uitsluitend in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten; caravanstalling is uitsluitend toegestaan in gesloten bebouwing en niet in kassen; bij wijziging in de bestemming 'Maatschappelijk' dient een afweging plaats te vinden met betrekking tot de wenselijkheid van vestiging van de zorgfunctie buiten de kern; de afwijking geen significant nadelige effecten mag hebben op Natura-2000 gebieden; aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 10.
44.8
Vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' en/of de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen ten behoeve van de wijziging van de vorm van een bouwvlak en/of een bestemmingsvlak met de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Agrarisch - Grondgebonden', 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Niet grondgebonden', 'Agrarisch - Paardenhouderij', 'Bedrijf', '', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' of 'Sport', mits: a. b. c. d.
de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering moet worden aangetoond; de oppervlakte van het bouwvlak en/of het bestemmingsvlak niet toeneemt; er sprake is van een volwaardig bedrijf of een volwaardige voorziening; de gronden die buiten het bouwvlak en/of het bestemmingsvlak komen te liggen gelijktijdig worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch' en/of 'Agrarisch met waarden'; e. een vormverandering van een bouwvlak en/of een bestemmingsvlak volgens de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' is alleen mogelijk indien de vormverandering leidt tot een verbetering van de natuurlijke en/of landschappelijke waarden of van een goed woon- en leefklimaat voor nabijgelegen woningen en/of kernen; f. een vormverandering van een bouwvlak en/of een bestemmingsvlak volgens de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' is alleen mogelijk indien de vormverandering leidt tot een verbetering van de natuurlijke en/of landschappelijke waarden of van een goed woon- en leefklimaat voor nabijgelegen woningen en/of kernen. g. gebouwen mogen door de wijziging niet buiten het bouwvlak komen te liggen; h. het bouwvlak en/of bestemmingsvlak dient voor tenminste 50% dezelfde gronden te bevatten als aangegeven op de verbeelding; i. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit,
147
hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie; j. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn; k. de afwijking geen significant nadelige effecten mag hebben op Natura-2000 gebieden; l. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het woon- en leefklimaat; 2. de milieusituatie; 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden; 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; m. voldaan wordt aan de voorwaarden van de bestemming waarin gewijzigd wordt.
148
Artikel 45
45.1
Overige regels
Wetten/wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
149
150
Hoofdstuk 4 Artikel 46
46.1
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 46.2
Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 46.3
Hardheidsclausule
Indien toepassing van het in 52.2 opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillikheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders een persoonsgebonden ontheffing van dat overgangsrecht verlenen met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie.
151
Artikel 47
Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Beesel'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................
De voorzitter,
De griffier,
..........
..........
152
Bijlagen
153
Bijlage 1 Beoordeling volwaardigheid agrarische bedrijven
155
Beoordeling volwaardig agrarisch bedrijf Onder een volwaardig agrarisch bedrijf wordt verstaan een agrarisch bedrijf van voldoende aard en omvang en arbeidsbehoefte en waarvan de continuïteit ook op de langere termijn (minimaal 10 jaar) gewaarborgd is. De volwaardigheid naar aard en omvang van het agrarisch bedrijf worden voornamelijk bepaald door: de aard en omvang van het bedrijf, waarbij onder andere van belang zijn: de veebezetting, het beschikbare grondareaal (eigendom/pacht/huur), grootte, aard en inrichting van de bedrijfsgebouwen; de mate waarin het agrarisch bedrijf voorziet in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd: er moet sprake zijn van een aanvaardbaar inkomen, rekening houdende met investeringen, moderniseringen, uitbreidingen e.d.; de outillage van het bedrijf; eventueel voorziene investeringen. De volwaardigheid van de arbeidsbehoefte wordt voornamelijk bepaald door: de arbeidsbehoefte c.q. arbeidsomvang die het agrarische hoofdberoepsbedrijf vergt; deze arbeidsbehoefte c.q. -omvang moet minimaal één arbeidskracht omvatten die qua tijdsbesteding, volledig (voltijds) werkzaam is of zal zijn in het betreffende agrarisch bedrijf; het hoofdberoep van het bedrijfshoofd moet agrariër zijn hetgeen onder meer kan blijken uit registratie in de CBS Landbouwtelling, huidige werkkring, opleiding e.d.; de beschikbaarheid van de aanvrager voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. De continuïteit van het bedrijf moet, ook op langere termijn (uitgegaan wordt van een periode van minimaal tien jaar), verzekerd zijn. Hierbij speelt onder andere een rol of het bedrijf een zodanige opzet en omvang heeft dat het perspectief aanwezig is dat het bedrijf als (hoofdberoeps)bedrijf ook op langere termijn kan voortbestaan. Bij het beoordelen van de continuïteit vormen de leeftijd, vakkennis, opleiding, achtergrond en ervaring van het bedrijfshoofd en/of zijn eventuele opvolger, alsmede het aanwezig zijn of reeds meewerken van een opvolger, belangrijke gegevens; ook de intentie waarmee de activiteiten worden ondernomen speelt een rol. De uiteindelijke beoordeling van de volwaardigheid berust op een weging van de diverse hiervoor genoemde aspecten en factoren in het concrete geval. De bedrijfsomvang wordt vaak gekoppeld aan de volwaardigheid van een bedrijf, waarbij het idee is dat er ergens een grens bestaat tussen volwaardige en onvolwaardige bedrijven. Het is zeer moeilijk een dergelijke grens goed te benoemen. Met de Standaard Opbrengst of de nge worden bijvoorbeeld de verbredingsactiviteiten niet gemeten. Maar ook andere redenen, zoals normen versus werkelijke situatie en de definities van kengetallen zelf, geven aan dat een bedrijf niet kan worden afgerekend op de normatieve bedrijfsomvang. Tot eind jaren tachtig bestond de sbe (standaard bedrijfseenheid) als norm voor het bepalen van de bedrijfsomvang. Die sbe was een indicator voor de netto toegevoegde waarde en daarmee ook een redelijke indicator voor de arbeidsbehoefte. Met de intrede van de Nederlandse grootte-eenheden (nge) werd die afstand tot de arbeidsinzet al wat groter
1
(de nge was gebaseerd op het saldo) en met de overstap naar de Standaardopbrengst (SO) is die directe link vrijwel helemaal verdwenen.
2
Bijlage 2 Tabel bedrijfsactiviteiten
163
juli 2012
Bestemmingsplan Buitengebied Beesel
OMSCHRIJVING
STOF
GELUID
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW Dienstverlening t.b.v. de landbouw: - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.>= 500 m² - hoefsmederij: b.o.<= 500 m² - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. >= 500 m² - reparatie van landbouwmachines - veehandel - zadelmakerij KI-stations
30 30 30 30 30 10 50 30 30
10 10 10 10 10 0 10 10 10
30 50 30 30 50 100 100 30 30
10 10 10 10 10 10 0 0 0
30 50 30 30 50 100 100 30 30
2 3.1 2 2 3.1 3.2 3.2 2 2
BOSBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. BOSBOUW Bosbouwbedrijven
10
10
50
0
50
3.1
10
0
30
0
30
2
30
10
30
10
30
2
- cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² Vervaardiging van wijn, cider e.d.
30 30 10
10 10 0
30 30 30
10 10 0
30 30 30
2 2 2
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer)
10
10
30
10
30
2
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken
10
10
30
0
30
2
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA Uitgeverijen (kantoren) Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen Grafische afwerking
0 10 0
0 0 0
10 30 10
0 0 0
10 30 10
1 2 1
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: - v.c. < 2500 kg meel/week
NIET AGRARISCH VERWANT
GEUR
AFSTANDEN IN METERS AGRARISCH VERWANT
Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
1
juli 2012
Bestemmingsplan Buitengebied Beesel
OMSCHRIJVING
GELUID
GEVAAR
30 30 30 0
0 0 0 0
30 10 30 10
0 10 10 0
30 30 30 D 10
2 2 2 1
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN - verbandmiddelenfabrieken
10
10
30
10
30
2
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN Aardewerkfabrieken: - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW
10
10
30
10
30
2
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS Kantoormachines- en computerfabrieken
30
10
30
10
30
2
VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN Elektrotechnische industrie n.e.g.
30
10
30
10
30
2
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d.
30
0
30
0
30
2
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 Fabricage van munten, sieraden e.d. Muziekinstrumentenfabrieken Sociale werkvoorziening
0 30 30 0
10 10 10 30
10 10 30 30
0 10 10 0
10 30 30 30
1 2 2 2
0
0
30
10
30
2
0 0
0 0
10 30
10 10
10 30
1 2
PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: - < 10 MVA Gasdistributiebedrijven: - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
NIET AGRARISCH VERWANT
STOF
Binderijen Grafische reproduktie en zetten Overige grafische aktiviteiten Reproduktiebedrijven opgenomen media
AGRARISCH VERWANT
GEUR
CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS GROOTSTE AFSTAND
Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
2
juli 2012
Bestemmingsplan Buitengebied Beesel
OMSCHRIJVING
STOF
GELUID
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
10
0
30
10
30
2
WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: - < 1 MW
0
0
30
10
30
2
BOUWNIJVERHEID - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²
0
10
30
10
30
2
10 0 10 0
0 0 0 0
30 10 30 30
10 10 0 10
30 10 30 30
2 1 2 2
30 30 30
0 0 0
30 50 30
200 10 10
200 50 30
4.1 3.1 2
0 30 10 0 10 10 30 10 10
0 30 10 0 0 10 10 10 10
10 50 30 30 30 30 30 30 30
0 30 0 0 0 0 0 10 10
10 50 30 30 30 30 30 30 30
1 3.1 2 2 2 2 2 2 2
10 0
0 0
30 30
10 30
30 30
2 2
0
10
30
10
30
2
- blokverwarming
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven Autobeklederijen Autowasserijen Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires Benzineservisestations: - met LPG >1.000 m³ /jr - met LPG <1.000 m³/jr - zonder LPG GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING Handelsbemiddeling (kantoren) Grth in akkerbouwproducten en veevoeders Grth in bloemen en planten Grth in dranken Grth in tabaksprodukten Grth in suiker, chocolade en suikerwerk Grth in koffie, thee, cacao en specerijen Grth in overige voedings- en genotmiddelen Grth in overige consumentenartikelen Grth in vuurwerk en munitie: - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton - munitie Grth in hout en bouwmaterialen: - algemeen: b.o. <= 2000 m² zand en grind:
V
NIET AGRARISCH VERWANT
GEUR
AFSTANDEN IN METERS AGRARISCH VERWANT
Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
3
juli 2012
Bestemmingsplan Buitengebied Beesel
OMSCHRIJVING
CATEGORIE
0 30 R 10 0
30 30 30 30
2 2 2 2
10 10 10 10 0 30 10 10
0 10 10 10 10 10 10 10
10 10 10 10 10 30 10 10
1 1 1 1 1 2 1 1
0 0 0 0 0 0
10 10 10 30 10 30
10 10 10 10 10 10
10 10 10 30 D 10 D 30
1 1 1 2 1 2
0 0 0
0 0 0
100 50 30
30 30 10
100 D 50 D 30 D
3.2 3.1 2
VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren)
0
0
10
0
10
1
DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte o.a. tbv caravanstalling)
0
0
30
10
30
2
- algemeen: b.o. <= 200 m² Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: - algemeen: b.o. < = 2.000 m² Grth in kunstmeststoffen Grth in overige intermediaire goederen Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.
0
10
30
0 30 10 0
0 30 10 0
30 30 30 30
DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN Detailhandel voor zover n.e.g. Supermarkten, warenhuizen Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel Apotheken en drogisterijen Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen)
0 0 10 10 0 0 0 0
0 0 0 10 0 0 0 0
LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. Café's, bars Discotheken, muziekcafé's Kantines Cateringbedrijven
10 10 0 0 10 10
VERVOER OVER LAND Goederenwegvervoerbedrijven b.o. >1.000 m² Goederenwegvervoerbedrijven b.o. <=1.000 m² Pomp- en compressorstations van pijpleidingen
V
NIET AGRARISCH VERWANT
GROOTSTE AFSTAND
2
GELUID
30
STOF
0
GEUR
GEVAAR
AFSTANDEN IN METERS AGRARISCH VERWANT
Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
4
juli 2012
Bestemmingsplan Buitengebied Beesel
OMSCHRIJVING
GELUID
GEVAAR
0 0 0 0
30 10 10 10
0 0 0 0
30 10 10 10 D
2 1 1 1
0 0
0 0
30 10
0 0
30 10
2 1
0 0
0 0
0 0
10 10
10 10
1 1
FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen
0
0
10
0
10
1
VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED Verhuur van en handel in onroerend goed
0
0
10
0
10
1
10 10
0 10
30 30
10 10
30 30 D
2 2
0 0
0 0
10 30
0 0
10 30
1 2
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek
30 0
10 0
30 10
30 R 0
30 10
2 1
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING Overige zakelijke dienstverlening: kantoren Foto- en filmontwikkelcentrales Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)
0 10 0
0 0 0
10 30 30
0 10 10
10 D 30 30
1 2 2
POST EN TELECOMMUNICATIE Post- en koeriersdiensten Telecommunicatiebedrijven zendinstallaties: - FM en TV - GSM en UMTS-steunzenders
GOEDEREN Personenautoverhuurbedrijven Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. Switchhouses
NIET AGRARISCH VERWANT
STOF
10 0 0 0
Autoparkeerterreinen, parkeergarages Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) Reisorganisaties Expediteurs, cargadoors (kantoren)
AGRARISCH VERWANT
GEUR
CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS GROOTSTE AFSTAND
Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
5
juli 2012
Bestemmingsplan Buitengebied Beesel
OMSCHRIJVING
STOF
GELUID
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
Veilingen voor huisraad, kunst e.d.
0
0
10
0
10
1
OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN Openbaar bestuur (kantoren e.d.)
0
0
10
0
10
1
ONDERWIJS Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs
0 10
0 0
30 30
0 10
30 30 D
2 2
GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG Ziekenhuizen Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven Consultatiebureaus Verpleeghuizen Kinderopvang
10 0 0 10 0
0 0 0 0 0
30 10 10 30 30
10 0 0 0 0
30 10 10 30 30
2 1 1 2 2
MILIEUDIENSTVERLENING rioolgemalen - verwerking fotochemisch en galvano-afval
30 10
0 10
10 30
0 30 R
30 30
2 2
0 0 0
0 0 0
10 30 30
0 0 0
10 30 30 D
1 2 2
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
30 30 30 30 30 10 30 10
10 0 0 0 0 0 0 0
30 30 30 30 30 10 30 10
2 2 2 2 2 1 2 1
DIVERSE ORGANISATIES Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) Kerkgebouwen e.d. Buurt- en clubhuizen CULTUUR, SPORT EN RECREATIE Studio's (film, TV, radio, geluid) Bioscopen Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen Muziek- en balletscholen Dansscholen Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. Bowlingcentra Golfbanen Schietinrichtingen:
NIET AGRARISCH VERWANT
GEUR
AFSTANDEN IN METERS AGRARISCH VERWANT
Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
6
OMSCHRIJVING
GELUID
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
0 0 0 10 0
0 0 0 0 0
30 10 30 30 30
30 10 0 0 0
30 10 30 30 30
2 1 2 2 2
30 0 0 0
0 0 0 0
30 30 10 10
30 R 0 0 0
30 30 10 10
2 2 1 1
0 0 10 0
0 0 0 0
10 10 30 10
10 10 30 10 D
1 1 2 1
0 0 0 0
NIET AGRARISCH VERWANT
STOF
OVERIGE DIENSTVERLENING Chemische wasserijen en ververijen Wasverzendinrichtingen Wasserettes, wassalons Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten Begrafenisondernemingen: - uitvaartcentra - begraafplaatsen Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden Persoonlijke dienstverlening n.e.g.
AFSTANDEN IN METERS
GEUR - buitenbanen met voorzieningen: boogbanen - binnenbanen: boogbanen Sportscholen, gymnastiekzalen Casino's Amusementshallen
juli 2012
Bestemmingsplan Buitengebied Beesel
AGRARISCH VERWANT
Bijlage 2 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
7
Bijlage 3 Overzicht beroep of bedrijf aan huis
175
Beroep aan huis
Bedrijf aan huis
Advocaat Accountant – administratieconsulent Alternatieve genezer
Autorijschool (geen theorie) Bloemschikker Computerservice (o.a. systeembouw/analyse) Decorateur Fietsenreparateur Fitnessstudio Fotograaf Goud- en zilversmid Glazenwasser Hoedenmaker Hondentrimmer Instrumentenmaker Internetverkoop Kaarsenmaker Kapsalon Klompenmaker Koeriersdienst Lijstenmaker Loodgieter Meubelmaker Muziekinstrumentenmaker Nagelstudio/pedicure Pottenbakker Prothesenmaker Reisorganisatie (kleinschalig) Reparatie van kleine consumentenartikelen (antiek/radio’s-Tv’s/ horloges etc.) Schoonheidsspecialist Traiteur Tv/radio reparateur Zadelmaker
Belastingconsulent Bouwkundig architect Dierenarts Fysiotherapeut Gerechtsdeurwaarder Huidtherapeut Huisarts Interieurarchitect Juridisch adviseur Kunstenaar Logopedist Medisch specialist Notaris Oefentherapeut Cesar/Mensendieck Organisatieadviseur Orthopedagoog Psycholoog Raadgevend adviseur Redacteur Registeraccountant Stedenbouwkundige Tandarts Tandarts – specialist (al dan niet beëdigd) tolk-vertaler Tuin- en landschapsarchitect Verloskundige
1
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Genk www.bro.nl