Bestemmingsplan “Appartementencomplex Torenzight, Sambeek, gemeente Boxmeer” Van der Horst Vastgoedontwikkeling Ontwerp
Bestemmingsplan “Appartementencomplex Torenzight, Sambeek, gemeente Boxmeer” Van der Horst Vastgoedontwikkeling Ontwerp
IDN nummer:
NL.IMRO.0756.BP10SBKTORENZIGHT.ON01
Rapportnummer:
211x03698
Datum:
25 juni 2010
Contactpersoon opdrachtgever: Dhr. N. Jilissen Projectteam BRO:
Mw. mr. R. Selten, dhr. ing. B. Hartkamp en dhr. ing. P. van de Ligt
Trefwoorden:
Appartementencomplex, Sambeek, Boxmeer, bestemmingsplan
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 4
Beknopte inhoud:
Bestemmingsplan ten behoeve van de woningbouwontwikkeling van 14 appartementen en winkelruimte aan het Pastoor de Vochtplein in Sambeek, gemeente Boxmeer.
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING
3
2. BELEIDSKADER 2.1 Rijksbeleid 2.2 Provinciaal beleid 2.3 Regionaal beleid 2.4 Gemeentelijk beleid
5 5 7 10 11
3. PLANBESCHRIJVING 3.1 Situering en begrenzing plangebied 3.2 Planbeschrijving 3.3 Ruimtelijke effecten op de korte en (middel-)lange termijn
17 17 19 22
4. ONDERZOEK 4.1 Economische uitvoerbaarheid 4.2 Milieuaspecten
23 23 23
4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
4.2.1 Bodem 4.2.2 Geluid 4.2.3 Luchtkwaliteit 4.2.4 Externe veiligheid 4.2.5 Milieuzonering Archeologie en cultuurhistorie Natuur en landschap Flora en fauna Waterhuishouding Verkeer en parkeren Kabels, leidingen en overige belemmeringen Duurzaamheid
23 24 26 27 29 31 32 33 34 38 39 39
5. TOELICHTING OP DE VERBEELDING EN REGELS 5.1 Planstukken 5.2 Toelichting op de verbeelding 5.3 Toelichting op de regels
41 41 41 41
5.3.1 Inleidende regels 5.3.2 Bestemmingsregels
Inhoudsopgave
42 42
1
5.3.3 Algemene regels 5.3.4 Overgangs- en slotregels
43 44
6. PROCEDURE
45
7. OVERLEG EN INSPRAAK 7.1 Resultaten inspraak 7.2 Resultaten overleg ex. artikel 3.1.1 Bro
47 47 47
BIJLAGEN Bijlage 1: HNO tool
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
Van der Horst Vastgoedontwikkeling heeft het initiatief genomen voor de ontwikkeling van een appartementencomplex met winkelruimten aan het Pastoor de Vochtplein in Sambeek, gemeente Boxmeer. Het programma bestaat uit de bouw van 14 appartementen met op de begane grond winkelruimten en een pinautomaat. Het initiatief heeft een lange voorgeschiedenis met meerdere opdrachtgevers. Aan de vorige initiatiefnemer is een bouwvergunning afgegeven voor de realisatie van een appartementencomplex met een aantal zorgwoningen. Door de nieuwe en veranderde indeling van het pand is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan.
Afbeelding 1: topografische kaart met globale ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan “Kom Sambeek” dat op 17 april 2003 door de gemeenteraad van Boxmeer is vastgesteld en op 2 december 2003 door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant is goedgekeurd. Volgens dit plan is de gewenste ontwikkeling ter plaatse niet mogelijk.
Hoofdstuk1
3
Om de realisatie van de appartementen en de winkelruimten met pinautomaat ter plaatse mogelijk te maken, dient de geldende bestemming ter plaatse gewijzigd te worden. In voorliggend bestemmingsplan wordt de nieuwe bestemming voor de gronden juridisch-planologisch geregeld, waardoor nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden ontstaan. In het volgende hoofdstuk worden de uitgangspunten verwoord uit het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, die betrekking hebben op de onderhavige bestemmingswijziging. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de huidige situatie beschreven en komt in dit hoofdstuk tevens de toekomstige ontwikkeling aan bod. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de toetsing van de milieu- en overige onderzoeksaspecten op deze locatie. In hoofdstuk 5 worden de planstukken beschreven. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 een beschrijving van de verdere procedure gegeven en in hoofdstuk 7 zijn de resultaten van overleg en inspraak opgenomen.
4
Hoofdstuk 1
2.
BELEIDSKADER
Een ruimtelijke ontwikkeling dient te voldoen aan het geformuleerde ruimtelijk beleid op de vier overheidsniveaus. In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de beleidskaders van het Rijk (paragraaf 2.1), de provincie Noord-Brabant (paragraaf 2.2), aan het regionale beleid (paragraaf 2.3) en aan het beleid van de gemeente Boxmeer (paragraaf 2.4).
2.1 Rijksbeleid Nota Ruimte Het voorliggende initiatief is getoetst aan de beleidslijnen, zoals deze verwoord staan in de Nota Ruimte. De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd zijn. In de Nota Ruimte gaat het daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol speelt. De nota is d.d. 27 februari 2006 in werking getreden. Wat betreft de leefbaarheid van dorpen en steden wordt in de Nota Ruimte opgemerkt dat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten gewenst is. Dat betekent dat nieuwe functies of bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand moeten komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven. Ten aanzien van bebouwing in het buitengebied wordt in de Nota Ruimte aangegeven dat de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimd worden. Doel hiermee is het economisch draagvlak en de vitaliteit van de landelijke gebieden te vergroten. De kwaliteit van het landschap dient een volwaardige plaats bij ruimtelijke afwegingen te krijgen. Het gaat daarbij om algemene landschappelijke, natuurlijke, culturele en cultuurhistorische waarden. Het initiatief past binnen de doelstellingen van de Nota Ruimte, omdat het een herontwikkeling in de kern betreft. Er zullen dus geen landschappelijke waarden in het buitengebied verloren gaan.
Hoofdstuk 2
5
Op grond van de Invoeringswet Wro, artikel 9.1.2 lid 1 Overgangsrecht WRO, is bepaald dat een planologische kernbeslissing (zoals de Nota Ruimte) gelijkgesteld wordt met een structuurvisie. Het recht van de planologische kernbeslissing zoals gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro blijft van toepassing. In het kader van de Wro dienen echter niet alleen de verantwoordelijkheden en belangen benoemd te worden, maar zal ook inzichtelijk moeten worden gemaakt hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft derhalve de nationale ruimtelijke belangen geïdentificeerd in de Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid. Ook deze Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie. Er zijn 33 nationale ruimtelijke belangen onderscheiden op basis van de Nota Ruimte. Dat is ook gedaan voor de andere bestaande Pkb's (ook van andere departementen). De nationale belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid verantwoordelijkheid neemt en geven aan waar het rijk voor staat. De nationale belangen omvatten globaal genomen: Nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap; De ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties; De bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën; Ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie. Op basis van Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid zijn een vijftal nationale belangen in het plangebied van toepassing. Deze nationale belangen zijn allen afkomstig uit de Nota Ruimte: • Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten: nieuwe functies of bebouwing dienen grotendeels geconcentreerd tot stand te komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven. • Borging van milieukwaliteit en externe veiligheid: het Rijk streeft naar een schone aantrekkelijke en veilige leefomgeving. Instrumentarium is onder meer de Wet luchtkwaliteit, Wet geluidhinder en Wet bodembescherming. • Het op orde houden van het regionale watersysteem: het op orde brengen en houden van het regionale watersysteem heeft als doel het land te beschermen tegen wateroverlast, zoetwatervoorraden veilig te stellen, het voorkomen van verdroging en onnodige bodemdaling, watertekorten en verzilting, de verbetering van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, een goede ecologische waterkwaliteit en de versterking van ruimtelijke kwaliteiten. • Behoud en versterking van landschappelijke kwaliteit: ook buiten de werelderfgoedgebieden en de nationale landschappen dient de landschappelijke kwaliteit
6
Hoofdstuk 2
•
expliciet meegenomen te worden in de ruimtelijke afwegingen. Het betreft hier zowel het behoud, versterking en vernieuwing van de landschappelijke kwaliteit. Bescherming en nadere ontwikkeling leefgebieden van beschermde soorten: ook buiten de EHS, VHR- en NB-wetgebieden is veel natuur gelegen die beschermd en ontwikkeld dient te worden. De Flora en faunawet en Natuurbeschermingswet zijn hier instrumenten voor.
Per nationaal belang heeft de volgende afweging plaatsgevonden: • Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten: het project in Sambeek bestaat uit een appartementenblok. De appartementen worden in het centrum van Sambeek gerealiseerd, tussen de bestaande bebouwing. Derhalve vindt voor het gebied een optimale bundeling van verstedelijking plaats. • Borging van milieukwaliteit en externe veiligheid: In hoofdstuk 5.1 is de milieukwaliteit en de externe veiligheid beoordeeld. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de genoemde onderdelen. Het op orde houden van het regionale watersysteem: In het ontwerp is uitgebreid rekening gehouden met het watersysteem ter plaatse. Het een en ander is in de waterparagraaf, behorende bij dit bestemmingsplan, nader uitgewerkt. Behoud en versterking van landschappelijke kwaliteit: doordat de ontwikkelingen in de kern Sambeek plaatsvinden worden er geen landschappelijke kwaliteiten in het buitengebied aangetast. Bescherming en nadere ontwikkeling leefgebieden van beschermde soorten: In 5.4 wordt aandacht geschonken aan de aanwezigheid van beschermde soorten. Hierin komt naar voren dat er, door de te nemen maatregelen, geen belemmeringen zijn en de rijksbelangen in dit kader niet geschaad worden. Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de realisatie van de appartementen in overeenstemming is met de nationale belangen zoals verwoord in de Nota Ruimte en Realisatieparagraaf nationale ruimtelijke belangen.
2.2 Provinciaal beleid Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant dat op deze ontwikkeling van toepassing is, wordt geformuleerd in de provinciale Interimstructuurvisie Ruimtelijke ordening en de Paraplunota ruimtelijke ordening. Interimstructuurvisie en Paraplunota Ruimtelijke Ordening De nieuwe Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht het Rijk, de provincies en alle gemeenten voor het gehele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben daarom op 27 juni 2008 de Interimstructuurvisie Ruimtelijke ordening vastgesteld.
Hoofdstuk 2
7
Het hoofddoel van het provinciaal ruimtelijk beleid is het zorgvuldiger omgaan met ruimte. Vijf leidende principes worden gehanteerd om tot het hoofddoel te komen, te weten meer aandacht voor de onderste lagen, zuiniger ruimtegebruik, concentratie van verstedelijking, zonering van het buitengebied en grensoverschrijdend denken en handelen. De Paraplunota ruimtelijke ordening is een beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant, die fungeert als een kader voor het toepassen van de instrumenten die de Wet ruimtelijke ordening geeft. De in de Interimstructuurvisie genoemde hoofdlijnen worden in de paraplunota verder uitgewerkt. Het beleid in deze nota’s is een continuering van het beleid in het Streekplan Noord-Brabant 2002, partiële herziening 2004. Kaart ruimtelijke hoofdstructuur Het plangebied is op de bij de Interimstructuurvisie behorende kaart gelegen in bestaand stedelijk gebied, maar buiten een stedelijke regio. De hoofdlijnen van het beleid voor deze gebieden zijn het beleid voor de landelijke regio’s, zuinig ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking.
Afbeelding 2: uitsnede kaart ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie met globale ligging plangebied
8
Hoofdstuk 2
Beleid voor de landelijke regio’s In de landelijke regio’s staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Dit betekent dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt. Het gebruik van het buitengebied voor de uitbreiding van het stedelijk gebied is pas mogelijk, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende gemeente kan worden gerealiseerd. Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar, waar gelet op de ruimtelijke kwaliteiten binnen dat gebied, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Zuinig ruimtegebruik In Noord-Brabant is een grote druk op de ruimte als gevolg van de grote dynamiek in de provincie. Daarom moet er zuinig worden omgegaan met de schaarse ruimte. De groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag dient dan ook te worden geremd. Bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in de behoeften op het vlak van wonen, werken en voorzieningen, moeten de mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde ruimte opnieuw en beter benut worden. Intensivering betekent ook dat op een compactere wijze dient te worden gebouwd, en waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van meervoudig ruimtegebruik. Dat betekent dat meerdere functies op één locatie gecombineerd worden. Provinciale Staten geven in de paraplunota aan dat zij het van groot belang vinden dat bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever wordt benut, zodat nieuw stedelijk ruimtebeslag wordt voorkomen of beperkt. De vormgeving hiervan dient echter wel aan te sluiten op de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten ter plaatse. Het streven naar zuinig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en de landelijke regio’s. Concentratie van verstedelijking Voor de landelijke regio’s geldt dat zoveel woningen gebouwd mogen worden als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Dit is de groei die optreedt als het saldo van alle verhuisbewegingen op nul wordt gesteld. Eventueel kunnen er meer woningen worden gebouwd, als dit goed is onderbouwd met een gemeentelijk volkshuisvestingsplan of een gemeentelijke woonvisie. Hierbij is veel aandacht nodig voor de behoefte aan starterswoningen en voor ouderen, maar ook voor mensen met een zorgvraag. In de paraplunota wordt aangegeven dat nieuw ruimtebeslag voor wonen en werken dient te worden verdeeld over de stedelijke en landelijke regio’s. De bouwopgaven dienen te passen binnen de bevolkings- en woningbehoefteprognoses die de provincie Noord-Brabant periodiek opstelt voor alle gemeenten.
Hoofdstuk 2
9
Ruimtelijke plannen van gemeenten moeten passen binnen het duurzaam ruimtelijke structuurbeeld en het programma (inclusief de daarover gemaakte afspraken) van de uitwerkingsplannen. Conclusie Interimstructuurvisie en Paraplunota Het plan om appartementen en winkelruimten te realiseren binnen de bebouwde kom van de kern Sambeek voldoet aan de uitgangspunten van het provinciaal ruimtelijk beleid. Met deze ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de wens het landelijk gebied te vrijwaren van verdere verstedelijking. Daarnaast is er sprake van een intensivering van het stedelijk ruimtebeslag. De voorgenomen ontwikkeling past stedenbouwkundig binnen de culturele en historische waarden en ruimtelijke kenmerken ter plaatse. Zie hiervoor onder paragraaf 3.2 en 3.3. Ook past het bouwplan binnen de woningbehoeftenprognose van de provincie Noord-Brabant. Het gemeentelijk woningbouwprogramma is op basis van de woningbehoeftenprognose van de provincie opgesteld. Zie hiervoor onder meer paragraaf 2.4. De aandacht voor de onderste lagen bestaat vanwege de ligging in bestaand stedelijk gebied voornamelijk uit de aandacht voor waterhuishoudkundige aspecten. Zie hiervoor paragraaf 4.6. De voorgenomen ontwikkeling past daarom binnen de randvoorwaarden die in de Interimstructuurvisie en de Paraplunota ruimtelijke ordening zijn gesteld.
2.3 Regionaal beleid Uitwerkingsplan Land van Cuijk1 In het Land van Cuijk moeten tot 2015 ruim 3.700 woningen worden gebouwd, behalve in Grave, door deelname aan de pilot ‘Bouwen binnen strakke contouren’. De gemeenten willen tenminste 50% van de woningen binnen de bestaande kernen realiseren. Hoofddoelen uit het uitwerkingsplan zijn: • Het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld; • Woningbouw; • Bedrijventerreinen. Woningbouw Het grootste deel van de nieuw te bouwen woningen in het Land van Cuijk wordt opgericht bij de hoofdkern van elke gemeente. Dit ter ondersteuning van het voorzieningenniveau in de hoofdkernen en voor het behoud van het landelijke karakter van de overige kernen. In het beleid is verder aandacht voor het bouwen voor senioren en starters en het aanbieden van zorgwoningen. Men richt zich niet alleen op nieuwbouw, maar ook op herstructurering van de bestaande woningvoorraad.
1
Uitwerkingsplan Land van Cuijk, provincie Noord-Brabant 21 december 2004.
10
Hoofdstuk 2
In het onderhavige project is er sprake van een herstructureringsgebied in het dorpsgebied van Sambeek. Er worden verschillende woningentypen voor verschillende doelgroepen gebouwd, gecombineerd met kleinschalige voorzieningen. Hiermee sluit het project aan op de doelen uit het uitwerkingsplan StructuurvisiePlus Land van Cuijk De StructuurvisiePlus Land van Cuijk is de intergemeentelijke visie van de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en Sint Anthonis op de ruimtelijke ordening in het Land van Cuijk. De StructuurvisiePlus is een duurzaam en kwalitatief georiënteerd kader waarmee sturing wordt gegeven aan de regionale ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Hierbij wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit, aandacht voor cultuurhistorie, geomorfologie en het integrale karakter van de regionale ruimtelijke ordening. De kleinste kernen krijgen beperkte mogelijkheden om uit te breiden; woningbouw is in ieder geval mogelijk via intensivering van de bestaande bebouwingsstructuur. De leefbaarheid van kleine kernen dient op een integrale manier te worden benaderd. Onderhavig initiatief voorziet in het bouwen van appartementen in het dorpscentrum van Sambeek. Hiermee wordt de bestaande capaciteit in bestaand bebouwd gebied beter benut. Door de gevelwand van het Pastoor de Vochtplein te accentueren, wordt de nieuwbouw daarnaast ruimtelijk-stedenbouwkundig zorgvuldig ingepast. Doordat een beperkte bouwhoogte is gekozen, wordt daarnaast recht gedaan aan de dorpse maat en schaal, waarmee de ruimtelijke identiteit van het dorp Sambeek gerespecteerd wordt.
2.4 Gemeentelijk beleid Volkshuisvestingsplan 2004 Het volkshuisvestingsplan van de gemeente Boxmeer stamt uit april 2004 en geeft aan hoeveel woningen, voor welke doelgroep, in welke prijsklasse en op welke locatie gebouwd dienen te worden. Het volkshuisvestingsplan kent de volgende uitgangspunten: Om te kunnen voorzien in de eigen behoefte zal in elke kern de voorraad uitgebreid moeten worden; Nieuwbouw vindt conform rijks- en provinciaal beleid in principe plaats op inbreidingslocaties. De uitbreidingslocaties waarvoor provinciale instemming is, worden afgerond, maar woningen die gebouwd worden op Ruimte voor Ruimte locaties, blijven buiten beschouwing; Er zullen zowel in de koop- als huursector woningen toegevoegd moeten worden;
Hoofdstuk 2
11
De woningbehoefte voor gezinnen neemt overal, behalve in Oeffelt, fors af. Hierdoor is in de huursector geen behoefte meer aan uitbreiding van het aantal eengezinswoningen. In de koopsector is deze behoefte er nog wel; De woningbehoefte voor kleine huishoudens neemt toe, met name voor 55plussers. Ondanks de terugloop van het aantal jongere huishoudens is er thans ten gevolge van het gebrek aan een goede doorstroming een grote vraag naar woningen voor starters; Er zal zowel in de huur- als in de koopsector in belangrijke mate aandacht besteed moeten worden aan de gevolgen van de vergrijzing. Gezien het vorige punt zal het grootste deel van de te bouwen woningen moeten bestaan uit levensloopbestendige woningen, waarin de eerste jaren starters en vervolgens 55plussers gehuisvest worden.
Het project betreft een particulier initiatief waarbij voornamelijk appartementen worden gerealiseerd. Als zodanig past dit initiatief binnen de door de gemeente voorgestane beleidsmaatregelen ten aanzien van het volkshuisvestingsbeleid. Er wordt gebouwd op een inbreidingslocatie en de woningen zijn (in principe) geschikt voor senioren en starters. Eventueel zijn de appartementen geschikt voor de verhuursector. Kwantitatief woningbouwprogramma Op 18 november 2008 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant een nieuwe bevolkings- en woningbehoeftenprognose gepresenteerd met daaraan gekoppeld een indicatie van de toename van de woningvoorraad per gemeente tot 2020 en een doorkijk tot 2040. De provincie gaat nu uit van een woningvoorraad in de gemeente Boxmeer van 12.240 woningen op 1 januari 2015 en 12.820 woningen op 1 januari 2020. Gezien de voorraad op 1 januari 2010 (11.297) betekent dit dat er vanaf nu tot en met 2014 maar liefst 943 opgeleverd moeten worden. Vervolgens moeten er in de periode 2015 tot en met 2019 nog eens 580 woningen gebouwd worden. Totaal moet de voorraad in de periode 2010 – 2020 dus met 1.523 woningen toenemen om in de eigen behoefte te kunnen voorzien. Blijkens een in 2009 gehouden onderzoek naar de behoefte in de gemeente Boxmeer, heeft 55% van de vraag betrekking op appartementen en de overige 45% op grondgebonden gezinswoningen. Van de ruim 1.500 te bouwen woningen is nog geen 20% direct uitvoerbaar, de andere ruim 80% bevindt zich nog een de voorbereidingsfase. De geprojecteerde appartementen dragen nauwelijks bij aan het tot 2020 te realiseren bouwprogramma, maar passen daar duidelijk wel in. Verkeers- en vervoersbeleid en parkeren De gemeente Boxmeer streeft naar een goede ontsluiting en een goede parkeerbalans op de nieuw te ontwikkelen terreinen. Voor de projectlocatie betekent dit dat de ontsluiting van het terrein afdoende moet zijn en dat er voldoende parkeerplaat-
12
Hoofdstuk 2
sen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. De gemeente hanteert de volgende parkeernormen: Functie / soort appar-
Parkeernorm
Aantal
tement Appartement goed-
Benodigde parkeerruimte
1,4
2
2,8
1,7
10
17
1,8
2
3,6
koop (tot €180.000,-) Appartement middel (€180.000,- tot €250.000,-) Appartementen duur (vanaf €250.000,-) 2
413 m commerciële
Min. 3,0 per
voorziening
100 m² / max. 4,5 per 100 m
12,4 / 18,5 2
Totaal:
36 / 42
Tabel 1: de gehanteerde parkeernormen
Blijkens de gemeentelijke parkeernormen zouden op eigen terrein minimaal 36 tot 42 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Door de beperkte aanwezige ruimte is voor een dergelijk aantal parkeerplaatsen echter geen plaats. Er worden daarom 21 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. In het centrum van Sambeek worden momenteel meerdere bouwplannen ontwikkeld. De gemeente heeft daarom inzicht willen krijgen in de huidige parkeersituatie van het centrum, alsook hoe deze bouwplannen hier effect op hebben. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op dit onderzoek, wat ook in de separate bijlagen bij dit bestemmingsplan is aan te treffen. Uit dit onderzoek blijkt dat dit bouwplan (en die anderen) geen negatief effect hebben op de toekomstige parkeersituatie, ondanks de te weinig parkeerplaatsen op eigen terrein. Vigerend bestemmingsplan Het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan “Kom Sambeek” dat op 17 april 2003 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 02 december 2003 door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. Ingevolge dit bestemmingsplan rusten op de projectlocaties twee bestemmingen. Op de noordelijke gronden – het perceel van de Rabobank – rust de bestemming ‘Gemengde doeleinden’ en op de zuidelijke gronden ligt de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’. Bovendien is voor de zuidelijke gronden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Hoofdstuk 2
13
De bestemming ‘Gemengde doeleinden’ Op de gronden met de bestemming ‘Gemengde doeleinden’ mag zowel op de begane grond als de verdieping ‘wonen’ plaatsvinden. Andere functies, zoals vermeld in artikel 4, lid A.I van het bestemmingsplan “Kom Sambeek” zijn alleen op de begane grond toegestaan. Daarbij is nieuwvestiging van deze niet-woonfuncties is aan bepaalde voorwaarden gebonden. Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen de op de plankaart aangeduide bebouwingsgrens I en II niet overschrijden. Overschrijding van bouwgrens 1 met ondergeschikte delen naar de wegzijde toe is alleen toegestaan voor wanneer dit uit verkeerskundig oogpunt niet onaanvaardbaar is, mits de diepte niet meer bedraagt dan 1,5 meter uit de voorgevel en mits de afstand tot de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’ niet minder dan 1,5 meter bedraagt. De diepte van een hoofdgebouw niet zijnde een woning mag niet meer dan 20 meter bedragen – voor woningen geldt een maximum diepte van 10 meter bij aaneengebouwde woningen en 12 meter bij vrijstaande of half-vrijstaande woningen – en de voorgevel moet worden gesitueerd in de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrens I. Er geldt een maximaal bebouwingspercentage van 60%, een maximale goothoogte van 3,6 meter. en een maximale bouwhoogte van 8,1 meter. Omdat ter plaatse sprake is van halfopen bebouwing, mag de onderlinge afstand van bouwmassa’s niet minder dan 3 meter zijn.
Afbeelding 3. Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan
14
Hoofdstuk 2
Voor bijgebouwen bij niet-woonfuncties geldt dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw niet minder dan 2 meter mag bedragen. De goothoogte mag niet meer zijn dan 2,75 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter. De bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’ De gronden met de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’ zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Gebouwen dienen binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gesitueerd te worden. Er is geen maximaal bebouwingspercentage aangegeven. Gebouwen moeten worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak. Er is geen maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. Overschrijding van de bouwgrens met ondergeschikte delen naar de wegzijde toe is alleen toegestaan voor wanneer dit uit verkeerskundig oogpunt niet onaanvaardbaar is, mits de diepte niet meer bedraagt dan 1,5 meter uit de voorgevel en mits de afstand tot de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’ niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Wijzigingsbevoegdheid Ter plaatse van de voormalige peuterspeelzaal, op de gronden met de bestemmingen ‘Maatschappelijke doeleinden’ en ‘Verkeersdoeleinden’ is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij Burgemeester en Wethouders bevoegd zijn de bestemming te wijzigen in ‘Woondoeleinden’. De woningbouw moet wel passen binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid en er mogen niet meer dan 3 woningen in klassen A of B (vrijstaand of half-vrijstaand) gerealiseerd worden. Conclusie Het realiseren van het appartementencomplex met winkels en een pinautomaat is niet rechtstreeks toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan “Kom Sambeek”. De goothoogte van het project wijkt op enkele punten af van de toegestane goothoogte, daarbij wordt aan de zijde van de voormalige peuterspeelzaal de bebouwingsgrens overschreden en zal het bebouwingspercentage op het noordelijke gedeelte groter zijn dan 60%. Ook functioneel gezien is de realisering van het complex deels strijdig met het vigerende bestemmingsplan, omdat op het gedeelte van de voormalige kleuterspeelzaal geen woningen zijn toegestaan. Wel zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd om via een wijzigingsprocedure (ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’ te wijzigen naar ‘Woondoeleinden’. Omdat met de wijzigingsbevoegheid (ex artikel 11 vroegere WRO) de realisatie van het project in zijn geheel niet mogelijk is: er zou dan immers nog steeds sprake zijn van een afwijking ten aanzien van de bebouwingshoogte, kan slechts een bouwvergunning afgegeven worden na het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2
15
16
Hoofdstuk 2
3.
PLANBESCHRIJVING
Het gewenste toekomstige gebruik en de gewenste bebouwing van de gronden binnen het plangebied, dient overeenkomstig bestemd te worden, waardoor de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk worden. In dit hoofdstuk wordt kort de huidige situatie beschreven en wordt tevens een beschrijving gegeven van de toekomstige ontwikkeling. Ook wordt er aandacht besteed aan de ruimtelijke gevolgen op de korte en (middel-) lange termijn.
3.1 Situering en begrenzing plangebied Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een appartementencomplex met winkelruimten in het centrum van Sambeek, op de percelen kadastraal bekend als 1615 en 1764 van de gemeente Boxmeer.
Afbeelding 4: luchtfoto met locatie plangebied
Hoofdstuk 3
17
Omgeving plangebied Het plangebied ligt in de nabijheid van de Grotestraat. Deze straat loopt vanaf het centrumgebied van Boxmeer als lang gerekt dorpslint dwars door Sambeek heen. Buiten de kern Sambeek vormt deze straat een belangrijke structuur voor de achtergelegen kernen. Bijna parallel aan de A73 ontsluit deze (dan al provinciale) weg onder andere Vortum-Mullem om uiteindelijk in Venray (Limburg) te eindigen. Het karakter van deze weg is tijdens het gehele verloop vrijwel hetzelfde: dorpslint in de kernen en agrarisch lint met her en der verspreid liggende bebouwing tussen de kernen in. Daar waar de Zandsteeg / Maasstraat de Grotestraat snijdt, is Sambeek ontstaan. De kern karakteriseert zich voornamelijk door het forse kloostergebouw aan de Grotestraat 71 en de daarachter gelegen kerk. Momenteel zijn in dit klooster verschillende appartementen gevestigd. De kerk is nog in gebruik. De Grotestraat, de Zandsteeg en de Maasstraat delen Sambeek op in vier kwadranten. Deze kwadranten zijn in de loop van de jaren geleidelijk tot ontwikkeling gekomen, in eerste instantie was deze ontwikkeling organisch, per woning en de bestaande structuur volgend. De nieuwere delen van Sambeek (oostelijk van de Grotestraat, richting de Maas) zijn meer rationeel en planmatig van opzet. Plangebied Het plangebied bestaat uit de oostelijke pleinwand aan het Pastoor de Vochtplein. Momenteel is hier een mobiel geldautomaat van de Rabobank gevestigd. Ten zuiden van de mobiele geldautomaat staat een gebouw in één bouwlaag. Ten tijde van het opstellen van deze onderbouwing staat het pand leeg. Voorheen is het in gebruik geweest als Rabobankgebouw. Direct ten oosten van het plangebied ligt een woonwijk waar reguliere eengezinswoningen staan. Direct ten westen van het plangebied ligt het Pastoor de Vochtplein, voornamelijk in gebruik als parkeerplaats. Op de volgende pagina zijn enkele beelden opgenomen ter visualisatie van de huidige situatie.
18
Hoofdstuk 3
Afbeelding 5: de mobiele Rabobank pinautomaat
Afbeelding 6: het voormalig Rabobankgebouw
op de locatie
Afbeelding 7: de zuidzijde van de planlocatie
Afbeelding 8: de noordzijde van de planlocatie
3.2 Planbeschrijving In deze paragraaf wordt het plan beschreven op basis van de situering, het bouwvolume en oppervlakte, de detaillering, de gebruiksfunctie en de ontsluiting. Situering De appartementen en de commerciële ruimten zijn direct georiënteerd op het Pastoor de Vochtplein en de Winston Churchillstraat. De bergingen worden op het achterterrein gerealiseerd, uit het zicht gezien vanaf de straat. Het parkeren wordt niet in of onder het gebouw maar op maaiveld opgelost, gezien de ligging aan het parkeerplein.
Hoofdstuk 3
19
Afbeelding 9. Impressie stedenbouwkundige invulling plangebied (getekend gemeente Boxmeer, 22 juni 2010)
Bouwvolume en oppervlakte Het bouwplan bestaat uit verschillende, onderling verschillende, bouwvolumes. Direct aan het plein komt het grootste bouwvolume: de commerciële ruimte (detailhandel, winkelruimte etc.), pinfaciliteit en appartementen. Dit gebouw krijgt een goothoogte van circa 9,1 meter en een nokhoogte van circa 11,7 meter. De frontbreedte van het pand bedraagt circa 25,3 meter. De diepte van dit gebouw varieert tussen de 15,5 en 17,5 meter. Ten zuiden van dit gebouw ligt een tweede bouwmassa. Deze massa is enkel met een entreegebouw (met trap en lift) gekoppeld aan het voorgaande gebouw. De footprint (grondoppervlak) van dit gebouw komt nagenoeg overeen met het eerste gebouw: frontbreedte van circa 21,5 meter en een diepte van circa 16 meter. Om de overgang met de lage woningen aan de Winston
20
Hoofdstuk 3
Churchillstraat te maken, is dit gebouw minder hoog dan het voorgaande gebouwd, namelijk 2 bouwlagen en een laag in de kap. De bouwhoogte die daar bij hoort bedraagt circa 10,3 meter en de goothoogte bedraagt circa 7,1 meter. De bergingen van de appartementen worden via een achterpad bereikbaar gemaakt. Detaillering De bouwmassa’s aan het Pastoor de Vochtplein kenmerken zich door een klassieke opbouw. De voorgevels hebben een verticale geleding die benadrukt wordt door de gevelopbouw en het daktype. In de gevels vindt een afwisseling plaats in materiaalsoorten als glas en baksteen. Voor het appartementengebouw aan het Pastoor de Vochtplein wordt ter hoogte van de begane grond een schijngevel geplaatst Deze wordt in baksteen opgetrokken en benadrukt de entrees van de functies.
Afbeelding 10: gevelaanzichten van het appartementencomplex
Hoofdstuk 3
21
Gebruiksfunctie Het totale bouwplan krijgt verschillende functies. Het eerste gebouw, direct aan het plein gelegen, heeft diverse functies. Op de begane grond komt de Rabobank weer terug met een pinautomaat. Daarnaast komen er 3 commerciële ruimten, welke kunnen worden gecombineerd tot 1 ruimte (detailhandel, winkelruimte, etc.). Verder zijn in dit gebouw 5 appartementen gelegen. Drie op de eerste verdieping en twee maal een penthouse onder de kap. Het daar naast gelegen gebouw heeft uitsluitend een woonfunctie. Hier krijgen 3 x 3 appartementen een plaats, waarvan drie in de kap. Ontsluiting Het project wordt direct vanaf de openbare weg ontsloten op het Pastoor de Vochtplein, de Schilderstraat en de Winston Churchillstraat. Vanaf het Pastoor de Vochtplein is direct de Grotestraat te bereiken.
3.3 Ruimtelijke effecten op de korte en (middel-)lange termijn Aan de stedenbouwkundige inpassing van het plan is veel aandacht besteed. Het appartementencomplex en de commerciële ruimten op de begane grond passen functioneel in het omliggende gebied, dat bestaat uit centrum- en woongebied. Door de realisatie van het complex wordt het bebouwingslint evenwijdig aan het Pastoor de Vochtplein compleet gemaakt. Het project komt Sambeek kwalitatief ten goede. Het leegstaande pand word gesloopt en vervangen, waardoor het plein een kwalitatieve impuls krijgt. Het ontwerp van het nieuwe complex sluit aan bij het kleinschalige ontwerp van de omliggende panden. Ook in de hoogtes van de verschillende bouwdelen is rekening gehouden met de verschillende gebiedseigenschappen aan de zuid- en noordzijde van het nieuwe appartementencomplex. Door de bergingen uit het zicht op het achterterrein te realiseren verstoren deze het aanzicht van het complex niet, daarnaast ontstaat er een betere routing op het eigen terrein.
22
Hoofdstuk 3
4.
ONDERZOEK
Een bestemmingsplan dient te voldoen aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Een deel van de motivatie dat een bestemmingsplan aan dit criterium voldoet is een toets aan economische uitvoerbaarheid en aan ruimtelijk relevante (milieu)onderzoeken. In dit hoofdstuk wordt onderbouwd dat er op deze punten geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.1 Economische uitvoerbaarheid Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat nieuwe mogelijkheden voor woningbouw schept, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Voor de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een initiatief van een (commerciële) ontwikkelaar, waarbij de mogelijkheid wordt gecreeerd om appartementen te bouwen. De gemeente Boxmeer is daarom verplicht om alle kosten die de gemeente maakt om de bouw mogelijk te maken te verhalen op de initiatiefnemer. De gemeente Boxmeer heeft met de initiatiefnemer van het plan een anterieure overeenkomst op basis van de Wro gesloten. In deze overeenkomst is verankerd dat de initiatiefnemer alle kosten en risico’s met betrekking tot de grondexploitatie voor zich neemt.
4.2 Milieuaspecten 4.2.1 Bodem In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van een nieuw bestemmingsplan, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Onderzoeksresultaten Voor het plangebied is door Ökocare een verkennend bodemonderzoek2 uitgevoerd in maart 2006. 2
Ökocare BV, Verkennend bodemonderzoek voor de locatie Past. De Vochtplein 1 en 3 te Sambeek (gemeente Boxmeer). 22 maart 2006, kenmerk: 2006/RS4823A/HvH
Hoofdstuk 4
23
In de ondergrond zijn licht verhoogde concentraties PAK-totaal en minerale olie aangetroffen. Deze waarden overschrijden de streefwaarde, maar geven geen aanleiding tot interventie, bijvoorbeeld in de vorm van een sanering. Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater in geringe mate is verontreinigd met chroom, nikkel, zink en xylenen. Deze waarden overschrijden de streefwaarde, maar geven geen aanleiding tot interventie. Conclusie Op grond van de analyseresultaten van de verzamelde grondmengmonsters en het grondwater, kan de hypothese ‘niet verdachte locatie’ formeel worden verworpen. Er mag echter worden aangenomen dat er gezien de overschrijdingen geen sprake is van een relevante verontreinigingssituatie ter plaatse van de onderzoekslocatie. Op basis van deze aanname kan worden geconcludeerd, dat er geen belemmeringen van milieukundige aard bestaan voor de verkoop en het voorgenomen gebruik van de locatie. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. Na sloop zal nog een aanvullend bodemonderzoek ten behoeve van de aanvraag van de bouwvergunning uitgevoerd worden. 4.2.2 Geluid Achtergrond In het kader van deze bestemmingswijziging is het, conform de Wet geluidhinder, verplicht om aan te tonen dat de geluidsbelasting van het complex onder bepaalde waarden blijft. In juni 2005 heeft de Tweede Kamer besloten de vrijstelling voor 30 km/u-zones te behouden. In het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wgh (TK 29879) werd voorgesteld deze vrijstelling te laten vervallen. Een amendement van de kamerleden Spies en De Krom (TK 2004-2005, 28879, 13) waarin het voorstel is gedaan deze vrijstelling weer terug te laten komen, is door de tweede kamer aangenomen (14 juni 2005). Dit betekent overigens niet dat geluid bij 30 km/u wegen helemaal geen rol kan spelen. Het ontslaat de gemeenten namelijk niet de geluidbelasting in het kader van de goede ruimtelijke ordening in de belangenafweging te betrekken. Dit sluit aan bij de jurisprudentie over dit onderwerp. Hier geldt dat akoestisch onderzoek niet uitgevoerd hoeft te worden. Het plangebied is gesitueerd aan het Pastoor de Vochtplein en de Winston Churchillstraat, beide wegen met een maximale rijsnelheid van
24
Hoofdstuk 4
30 km/uur. Alle wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn overigens ingericht als 30 km/uur gebied. Wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of meer hebben echter een onderzoekszone van 200 m. In een cirkel van 200 m rondom het plangebied is één weg gesitueerd met een maximumsnelheid van 50 km/uur, namelijk de Grotestraat. Gemeentelijk beleid hogere geluidsgrenswaarden Met de wijziging van de Wet geluidhinder (1 januari 2007) is een stap gezet in de verdere decentralisatie van de geluidswetgeving. Een van de wijzigingen is dat de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere geluidsgrenswaarde, voor lokale aangelegenheden, is gedecentraliseerd naar burgemeester en wethouders. Gemeenten moeten nu met eigen argumenten en criteria een hogere grenswaarde motiveren. Deze argumenten en criteria kunnen worden geformuleerd en vastgelegd in een eigen ontheffingsbeleid op basis waarvan de besluiten onderbouwd kunnen worden genomen. De gemeente Boxmeer heeft ervoor gekozen om op basis van de Wet geluidhinder gemeentelijk beleid op te stellen voor het verlenen van hogere grenswaarden, ten gevolge van wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het doel van het beleid is minder ontheffingen verlenen en een zo laag mogelijke geluidsbelasting realiseren binnen de gemeente Boxmeer. Hiermee wordt een optimaal mogelijk leefklimaat voor de burgers nagestreefd. De maximale ontheffingswaarde heeft de gemeente Boxmeer gesteld op 53 dB. Onderzoeksresultaten Er is in november 2009 een akoestisch onderzoek uitgevoerd K+ Adviesgroep3. De geluidbelasting voor de locatie is berekend via verschillende waarneempunten op en rondom de planlocatie. Bij verschillende waarnemingspunten is de op één of meerdere bouwlagen optredende geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Deze gevelbelasting bedraagt maximaal 50 dB, waardoor de landelijke maximale toelaatbare grenswaarde van 63 dB en de gemeentelijke maximale toelaatbare grenswaarde van 53 dB niet wordt overschreden. Het treffen van maatregelen om de gevelbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB door middel van schermmaatregelen stuiten op landschappelijke en financiële bezwaren. Ook het vervangen van de bestaande wegverharding door een geluidsstille wegverharding stuit op financiële bezwaren.
3
K+ Adviesgroep, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai bouwplan Pastoor de Vochtplein te Sambeek, 23 november 2009, referentie: M9 451.401
Hoofdstuk 4
25
Daar waar de voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, doch de maximale ontheffingswaarde niet, kan bij de gemeente Boxmeer een verzoek worden ingediend voor vaststelling van een Hogere Toelaatbare Waarde. In voorliggende situatie kan als ontheffingscriterium worden aangedragen dat het bouwplan een open plaats invult tussen bestaande gebouwen en komt ter vervanging van al aanwezige bebouwing. Van der Horst Vastgoedontwikkeling heeft een Hogere Toelaatbare Waarde aangevraagd. De procedure hiervoor zal gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan doorlopen worden. 4.2.3 Luchtkwaliteit Achtergrond Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor fijn stof of stikstofdioxide niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende
26
Hoofdstuk 4
gevallen niet de of 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling NIBM genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is. Voor woningen en kantoren gelden de volgende getalsmatige grenzen:
Woningen (maximaal) Kantoren (maximaal)
minimaal 1 ontsluitingsweg
minimaal 2 ontsluitingswegen
3%-norm
3%-norm
1.500
3.000 2
66.667 m bvo
200.000 m2 bvo
Tabel 2: NIBM normen
Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de bouw van in totaal 14 appartementen en drie commerciële ruimten mogelijk gemaakt. De ontwikkeling valt dus binnen de NIBM-grens (< 500 woningen) voor woningbouwlocaties. Er kan derhalve geconcludeerd worden dat realisatie van de appartementen en de commerciële ruimten niet in betekenende mate invloed heeft op de luchtkwaliteit. De 3% NIBMgrens wordt niet overschreden. De realisatie van de appartementen en de commerciële ruimten draagt dan ook ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging en vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaan er derhalve geen belemmeringen. 4.2.4 Externe veiligheid Achtergrond Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen4 (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen5 vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
4 5
Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi.
Hoofdstuk 4
27
Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van minder dan of gelijk aan 1500 m2, ziekenhuizen, hotels, restaurants6. De voorgenomen bouw van het appartementencomplex valt onder de categorie kwetsbare objecten en dient derhalve getoetst te worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Regionale beleidsvisie Externe veiligheid Land van Cuijk (2009) In januari 2007 hebben de gemeenten in het Land van Cuijk besloten om gezamenlijk een regionale beleidsvisie externe veiligheid op te stellen. Eind 2008 was de regionale beleidsvisie externe veiligheid gereed. De beleidsvisie bevat ook een uitvoeringsprogramma 2008-2010 met diverse projecten op het gebied van externe veiligheid. De gemeente Boxmeer heeft de beleidsvisie externe veiligheid op 3 februari
6
Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
28
Hoofdstuk 4
2009 vastgesteld. De beleidsvisie richt zich op het beheersen van externe veiligheidsrisico’s in de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en Sint Hubert en Sint Anthonis. Risicovolle activiteiten Binnen het plangebied komen geen objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid. Volgens de risicokaart van de provincie Noord Brabant is de dichtstbijzijnde risicovolle inrichting ‘BP Boxmeer’, gelegen aan de Steenstraat 2, ten noorden van het plangebied. Het betreft hier een bedrijf met een LPGopslag en -vulpunt met een maximale plaatsgebonden risicocontour van 35 meter. De inrichting is gelegen op een afstand van circa 1350 meter van het meest noordelijke deel van het plangebied. De genoemde risicocontour reikt derhalve niet tot aan het plangebied. Spoor Volgens de ‘Risicoatlas Spoor, Vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan‘7 vindt over de spoorlijn Nijmegen – Venlo vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is circa 1 kilometer verwijderd van deze spoorlijn en dit aspect kan derhalve buiten beschouwing worden gelaten. Wegverkeer In de ‘Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen’ wordt aangegeven dat binnen 200 meter van een weg het groepsrisico betrokken moet worden. De aanleg van het bouwplan vindt plaats op meer dan 200 meter van de A73, maar de locatie ligt binnen 200 meter van de N551 (Grotestraat). Volgens de ‘Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen’ is er echter geen risico in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de N551. Dit betekent dat het groepsrisico buiten beschouwing kan worden gelaten. Buisleidingen Blijkens de bestemmingsplankaart en de kaarten van NV GasUnie zijn er in of nabij het plangebied geen leidingen gelegen. Buisleidingen vormen derhalve geen belemmering voor het realiseren van het appartementencomplex. Conclusie Er kan geconcludeerd worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor de realisatie van de appartementen. 4.2.5 Milieuzonering De beoogde woningbouw en commerciële ruimten vormt geen functie die volgens de (indicatieve) brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) 2009, een milieuzone heeft ten opzichte 7
Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer, juni 2001
Hoofdstuk 4
29
van milieugevoelige functies in de omgeving. De realisatie van de appartementen is pas mogelijk indien blijkt dat een goed woon- en leefklimaat in de appartementen gegarandeerd is en dat daarnaast bedrijven in de omgeving door de nieuwe woonfunctie niet in hun activiteiten worden gefrustreerd. Derhalve dient getoetst te worden of in de omgeving van de verschillende plangebieden functies voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen nieuwbouw en of de nieuwe appartementen een belemmering kunnen vormen voor in de omgeving gelegen bedrijvigheid. Gemeentelijk milieubeleidsplan 2010-2013 Het milieubeleidsplan bevat het gemeentelijk beleid op het gebied van duurzaamheid, de reguliere milieutaken en de doelen die de komende jaren gerealiseerd moeten worden. Het milieubeleidsplan vormt een ‘paraplu’ voor de milieuambities voor nu en in de toekomst en legt verbindingen tussen de milieuonderwerpen. Hierbij wordt rekening gehouden met de effecten op ‘people’en ‘profit’, maar het aspect ‘planet’ is leidend in de gemaakte keuzes. Toetsing In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gesitueerd die bedrijfshinder opleveren. De functies in de nabijheid van het plangebied en in de te bouwen commerciële ruimten beperken zich tot milieucategorieën 1 en 28. Bedrijfsactiviteiten in deze milieucategorieën worden gezien als ‘passende’ bedrijfsactiviteiten in een centrumgebied. Er bestaan derhalve geen belemmeringen vanuit het aspect ‘milieuzonering’ voor de realisatie van voorliggend plan. 4.2.6 Geur Het bouwplan is getoetst aan de Verordening en de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij van de gemeente Boxmeer. De geplande appartementen zijn gelegen in de bebouwde kom van Sambeek. De maximaal toegestane geurbelasting overeenkomstig de Verordening geurhinder en veehouderij is 1 ouE/m3. Om woningbouw op deze locatie mogelijk te maken mogen de uitbreidingsmogelijkheden van de omliggende veehouderijen niet belemmerd worden door de voorgenomen bouw van de appartementen. Ten tweede is van belang of voor de te realiseren appartementen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Conclusie Er zijn geen veehouderijen binnen of nabij het plangebied gelegen. De dichtstbijzijnde veehouderijen met een geurcontour liggen buiten de bebouwde kom van Sambeek. De voorgenomen bouw van het appartementencomplex zal derhalve geen
8
Milieuzonering op basis van: ‘Bedrijven en Milieuzonering’, Uitgave VNG, Den Haag, 2009.
30
Hoofdstuk 4
(negatieve) invloed hebben op de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande veehouderijen. Een geurbelasting van 1 ouE/m3. komt overeen met een hinderpercentage van minder dan 5%. Het woon- en leefklimaat kan dan als ‘zeer goed’ worden beoordeeld. Er wordt dus voldaan aan het vereiste van een goed woon- en leefklimaat. Derhalve bestaan er vanuit het aspect ‘geur’ geen belemmeringen ten aanzien van de realisatie van het appartementencomplex.
4.3 Archeologie en cultuurhistorie Archeologie Achtergrond Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De uitgangspunten van deze wet zijn: • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is. • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren. De invoering hiervan wordt geregeld via bestemmingsplannen en vrijstellingen, de mer-plichtige activiteiten en ontgrondingen. • Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe verstoorder betaalt). De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodemverstorende activiteit. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. Als gevolg van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en vooruitlopend op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening toetst de provincie Noord-
Hoofdstuk 4
31
Brabant niet langer archeologische rapporten en programma’s van eisen. De provincie beperkt zich tot zaken die van provinciaal belang zijn. Onderzoeksresultaten Volgens de kaarten uit het gemeentelijk archeologisch beleid, heeft de locatie de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied A”. Dit betekent dat bij een verstoring van meer dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm er een archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Het plangebied is echter circa 1600 m² groot. Daarnaast is het archeologisch bodemarchief op de locatie ernstig verstoord door de aanleg van bebouwing en wegen met ondergrondse infrastructuur. De kans op het aantreffen van goed geconserveerde resten is hierdoor gering. Archeologische begeleiding of nader archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan. Archeologische vondsten dienen in alle gevallen gemeld en overgedragen te worden aan het bevoegd gezag conform de vigerende wetgeving. Cultuurhistorische waarden Het centrumgebied van Sambeek, waar het Pastoor de Vochtplein deel van uitmaakt, wordt op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Noord-Brabant als historisch-stedenbouwkundig waardevol aangeduid. In dit gebied bevinden zich een aantal monumenten en het geheel vormt een karakteristiek en historisch waardevol ensemble. De kerktoren aan de overzijde van de Grotestraat is aangemerkt als Rijksmonument. Door de gevelwand van het Pastoor de Vochtplein te accentueren wordt een afronding van het plein bewerkstelligd en wordt getracht het centrumdorpse karakter te versterken. De realisatie van de appartementen heeft geen negatieve invloed op de (belevings-) waarde van de genoemde panden of de historisch-stedenbouwkundige waarden in het gebied. De ontwikkeling van het bouwplan vormt dan ook geen belemmering voor de cultuurhistorische waarden in de omgeving.
4.4 Natuur en landschap Uit de Gebiedendocumenten van Natura-2000 blijkt dat het plangebied niet binnen deze gebiedsbescherming valt. Het plangebied is niet gelegen in de Groene Hoofdstructuur. In het plangebied en in een omtrek van 500 meter zijn geen andere waardevolle groene elementen gelegen.
32
Hoofdstuk 4
Geconcludeerd kan worden dat het bouwplan geen consequenties heeft voor natuurlijke en/of landschappelijke waarden in de omgeving van het plangebied.
4.5 Flora en fauna In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff-wet) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. Sinds 22 februari 2005 is een nieuwe AMvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het ‘Besluit beschermde dier- en plantensoorten’. Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus: • Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten. Voor deze soorten is geen ontheffing van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet meer nodig. • Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten genoemd in tabel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, zoals b.v. Eekhoorn, Steenmarter en alle in het wild voorkomende vogelsoorten (tabel 3). In een op te stellen gedragscode9 moet worden aangegeven hoe bij nieuwe plannen en projecten omgegaan dient te worden met beschermde soorten. Onder deze voorwaarden, vooraf goedgekeurd door de minister van LNV, kan gebruik worden gemaakt van deze vrijstelling. • Niveau 3: streng beschermde soorten. Dit zijn de soorten genoemd in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en alle soorten die zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten kan geen algemene vrijstelling worden gegeven en is voor ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van dwingende redenen van openbaar belang, 2) er zijn geen alternatieven voorhanden en 3) de ruimtelijke ingreep doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor een ontheffingsaanvraag moet aan alle drie de criteria worden voldaan. Tegen deze achtergrond is het plangebied beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke leefomgeving. Ter beoordeling of er in het plangebied plant- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens
9
De gedragscode moet door de sector of ondernemer zelf opgesteld worden.
Hoofdstuk 4
33
de Flora- en Faunawet een beschermde status hebben, is een quickscan flora & fauna10 uitgevoerd (zie separate bijlagen). De bevindingen zijn hieronder uiteen gezet. Methode Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is een quickscan flora & fauna uitgevoerd. Hiervoor is een veldbezoek gebracht aan de planlocatie en gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevensbronnen, zoals provinciale verspreidingsatlassen. Natuurloket is geraadpleegd: er zijn echter geen gegevens aangekocht omdat er volgens Natuurloket geen geschikte gegevens voorhanden zijn. Conclusie Om verstoring van vogels te voorkomen is het aan te bevelen dat het rooien van bomen, struiken en ruigtevegetaties in de periode september-maart plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, of wanneer redelijkerwijs verwacht kan worden dat binnen de genoemde periode toch vogels in de vegetatie broeden, is het noodzakelijk het terrein vóór de ingreep te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Het is aan te bevelen om aan de randen van het plangebied of tegen de bebouwing enige (gevel- of heg)beplanting terug te brengen. De ontwikkelaar geeft dit vorm door het aanbrengen van een haagbeplanting. Op deze manier kan het verlies de bestaande schuil- en foerageergelegenheid voor broedvogels (zoals de jaarrond beschermde huismus) voldoende worden verzacht. Er wordt minimaal teruggeplant wat verwijderd wordt.
4.6 Waterhuishouding In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in de voorliggende ruimtelijke onderbouwing rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem. Beschrijving van waterrelevant beleid Nationaal Waterplan 2009-2015 In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. 10
BRO, Quickscan flora & fauna Torenzight Sambeek, 24 juni 2010
34
Hoofdstuk 4
Waterhuishoudingsplan 2010 Het provinciaal waterbeleid staat verwoord in het Waterhuishoudingsplan 2010 tot 2015. Omdat water vele belangen dient hanteert de provincie de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare openbare watervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema’s in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meernatuurlijke inrichting van de watersystemen. Waterschap Aa en Maas Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de Startovereenkomst Waterbeheer op 14 februari 2001 door rijk, provincies, gemeenten en waterschappen, werd de watertoets van toepassing verklaard op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Provincie Noord-Brabant heeft de watertoets opgenomen in haar Interim structuurvisie en de Paraplunota. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Medio 2010 is de watertoets van Waterschap Aa en Maas (deels) digitaal gemaakt voor ruimtelijke plannen, de zogenaamde HNO-tool. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen via dit watertoetspakket. Hierbij is de beslisboom uit het pakket gevolgd. Gebleken is dat dit plan in waterhuishoudkundig opzicht klein en eenvoudig van opzet is. Dat wil zeggen dat de verhardingstoename of -afkoppeling minder dan 2.000 m² bedraagt. Verder zijn alleen de waterthema's hemelwater- en afvalwaterverwerking van toepassing. De achterliggende selectiecriteria zijn in onderling overleg met gemeenten bepaald. Waterbeheerplan Aa & Maas 2010-2015 Het waterbeheerplan 2010-2015 maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te
Hoofdstuk 4
35
houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving. De acties uit het waterbeheerplan zijn verdeeld naar een viertal hoofdthema's 1. Veilig en bewoonbaar gebied • Investeren in het verbeteren van dijken zodat de veiligheid tegen overstromingen blijft gewaarborgd. Hiervoor verbetert het waterschap de vijf kilometer primaire waterkering en vijf -waterkerende kunstwerken die niet aan de norm voldoen. • De grootste knelpunten van wateroverlast oplossen. 2. Voldoende water • De baggerachterstand verder wegwerken. • De knelpunten in agrarisch gebied oplossen door inrichtings- en beheermaatregelen. • Het aanpakken van de verdroging van natuurgebieden. 3. Schoon water • Onderzoeken of er verontreinigingen in de waterbodem zitten en waar nodig het betreffende waterlichaam baggeren. • Afvalwater zo goed mogelijk en tegen zo laag mogelijke kosten blijven zuiveren. Hiervoor zoekt het waterschap naar nieuwe manieren om het nog beter en voordeliger te doen. • De samenwerking in de afvalwaterketen met gemeenten verder verdiepen. • Initiatieven om diffuse verontreinigingen terug te dringen, blijven stimuleren. 4. Natuurlijk water • 30 kilometer beek herstellen om te zorgen voor een goede leefomgeving voor planten en dieren. • 120 kilometer ecologische verbindingszones (zones die natuurgebieden aan elkaar verbindt) aanleggen samen met gemeenten en terreinbeheerders. • 50 barrières voor de vistrek opheffen door onder andere het aanleggen van vis passages. Hierdoor creëert het waterschap een belangrijke randvoorwaarde voor een gezonde visstand. • Samen met de gemeenten de belangrijkste knelpunten in stedelijk gebied aanpakken, zoals blauwalgen en waterstank. In het waterplan van de gemeente Boxmeer heeft de gemeente samen met Waterschap Aa en Maas het lokale waterbeleid vastgelegd. Dit plan is getoetst aan het waterplan. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt uitgelegd hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in dit bouwplan.
36
Hoofdstuk 4
Vanaf 1 februari 2008 gebruikt Waterschap Aa en Maas bij advisering over de watertoets acht uitgangspunten. • wateroverlastvrij bestemmen; • gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater; • doorlopen van de afwegingsstappen: hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer; • hydrologisch neutraal ontwikkelen; • water als kans; • meervoudig ruimtegebruik; • voorkomen van vervuiling; • waterschapsbelangen. Kenmerken van het watersysteem De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. Deze zijn onder meer: grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem, regen- en afvalwater. Grondwater Het grondwater op de projectlocatie bevindt zich volgens het verkennend bodemonderzoek op circa 3,9 meter beneden maaiveld. Er bevindt zich geen waterwingebied in of nabij de planlocatie. In de directe omgeving van het plangebied vinden geen grootschalige grondwateronttrekkingen plaats, die de lokale stroming van het freatisch grondwater beïnvloeden. Oppervlaktewater In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Het plangebied is tevens niet gelegen in het invloedsgebied van de beleidslijn ‘Grote Rivieren’. Ecosysteem In het plangebied of in de directe omgeving liggen geen natte en/of droge ecosystemen. Hemelwater Vanaf 1 januari 2008 mag er bij nieuwbouw of grootschalige verbouwingen geen hemelwater meer worden geloosd op de riolering tenzij aangetoond kan worden dat het niet anders gaat. De gemeente stelt dat per m² er 28 mm hemelwater geborgen dient te worden. Het hemelwater in onderhavig geval zal worden opgevangen op eigen terrein en ter plaatse worden geïnfiltreerd. Door dit bestemmingsplan is een maximale verharding van circa 1.755 m² mogelijk (oppervlakte plangebied). De infiltratiesnelheid (k-
Hoofdstuk 4
37
waarde) wordt geschat op 1 m/dag. Het kan zijn dat de infiltratiewaarde van de bodem beter is, maar dit dient dan te worden aangetoond door een onderzoek. De genoemde waarden zijn ingevoerd in de HNO-tool, zoals die door het waterschap wordt gebruikt. De exacte wijze van infiltreren is momenteel nog niet bekend, maar zal hoogstwaarschijnlijk opgelost gaan worden met infiltratiekratten onder de parkeerplaatsen. Uit de berekening die volgt uit de HNO-tool (zie bijlage 1) blijkt dat voor een neerslagsituatie T=10 + 10% er 94 m³ hemelwater geborgen moet worden, waarbij een hoeveelheid van 132 m³ (T=100 + 10%) geen schade voor de omgeving mag veroorzaken. Om de kwaliteit van het te infiltreren hemelwater te garanderen, wordt geen gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Afvalwater In de omgeving van het plangebied is een rioleringsstelsel aanwezig. De te realiseren appartementen en winkelruimten worden hier op aangesloten.
4.7 Verkeer en parkeren Ontsluiting en bereikbaarheid Het appartementencomplex is zowel ontsloten op het Pastoor de Vochtplein als op de Winston Churchillstraat en de Schilderstraat. De auto-ontsluiting vindt plaats via de bovengenoemde straten. Uiteindelijk komen deze straten uit op of de Zandsteeg of de Grotestraat. Dit zijn de twee hoofdwegen van Sambeek. Blijkens de gemeentelijke verkeerstellingen blijken de Zandsteeg en de Grotestraat een verkeersintensiteit van respectievelijk 500 en 4390 motorvoertuigen per etmaal te bevatten. De ontwikkeling van 14 appartementen en 413 m² winkelruimte betekent niet dat er een onevenredige toename verwacht wordt op deze wegen. De minimale verkeerstoename kan dan ook zonder problemen worden verwerkt op omliggende wegen. Parkeren Het bouwplan bevat in totaliteit 21 parkeerplaatsen (waarvan 3 in de openbare ruimte). Onderzocht11 is of 21 parkeerplaatsen voldoende zijn voor de nieuwe functies ter plaatse, alsook dat de parkeerdruk in de omgeving niet tot problemen leidt
11
Kragten, Parkeeronderzoek en bepalen parkeerbalans t.b.v. de gewijzigde planontwikkeling ‘Torenzight’, juni 2010, project: BOX155
38
Hoofdstuk 4
en dit alles in samenspraak is met meerdere bouwplannen die op stapel staan in Sambeek. Dit onderzoek is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Geconcludeerd kan worden dat er geen parkeerprobleem is in zowel de huidige als ook de toekomstige situatie. In de minimale variant kan het Pastoor de Vochtplein de toekomstige parkeervraag zelf verwerken. Hier hoeft niet uitgeweken te worden naar omliggende straten. In de maximale variant kan het Pastoor de Vochtplein de toekomstige parkeervraag ook zelf verwerken. Het plan is dan voor circa 98% bezet. Aannemelijk is dat men dan uitwijkt naar omliggende straten. Binnen acceptabele loopafstand van het Pastoor de Vochtplein zijn op donderdagavond nog voldoende vrije parkeerplaatsen beschikbaar om de eventuele overloop op het Pastoor de Vochtplein op te vangen.
4.8 Kabels, leidingen en overige belemmeringen Uit de kaarten van de NV GasUnie en uit de kaart van het geldende bestemmingsplan is gebleken dat in het plangebied geen kabels of leidingen zijn gelegen die een belemmering op kunnen leveren voor de realisatie van het bouwplan, of die een juridisch-planologische bescherming behoeven.
4.9 Duurzaamheid Onder duurzaam bouwen wordt verstaan: ‘Het beperken van gezondheids- en milieuschade in alle bestaandsfasen van gebouwen, vanaf winning van grondstoffen, het ontwerp, en de bouw tot en met het onderhoud, de renovatie en / of sloop van geobuwen.’ Op elk schaalniveau van de planvorming dient rekening gehouden te worden met de onderdelen die bijdragen aan een goede invulling van het aspect duurzaam bouwen. De gemeente Boxmeer heeft het regionale convenant Duurzaam Bouwen 2009-2012 voor woningbouw, utiliteitsbouw, GWW en stedenbouw ondertekend. Onderhavig plan dient hieraan te voldoen.
Hoofdstuk 4
39
40
Hoofdstuk 4
5.
TOELICHTING OP DE VERBEELDING EN REGELS
5.1 Planstukken Het nieuwe bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2008 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Als gevolg hiervan wordt in het bestemmingsplan niet meer gesproken over een plankaart, maar analoge of digitale verbeelding. Tevens is de benaming van de planvoorschriften gewijzigd in planregels en vrijstellingen heten ontheffingen. Het bestemmingsplan is vervat in één kaart (de verbeelding), planregels en toelichting.
5.2 Toelichting op de verbeelding De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de analoge verbeelding wordt door middel van matrices per bestemming specifieke informatie weergegeven, zoals maximale goothoogtes.
5.3 Toelichting op de regels Bij het opstellen van de planregels werd uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008) en het Handboek digitale bestemmingsplan gemeente Land van Cuijk 2009 versie 5 (november 2009). De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten: • • • •
Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten; Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hiermee worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld; Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene ontheffingsregels; Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
Het belangrijkste doel van de regels is om de bouw- en gebruiksregels van de nieuwe bestemmingen aan te geven.
Hoofdstuk 5
41
5.3.1 Inleidende regels Begrippen (art. 1) In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2008. Wijze van meten (art. 2) Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2008. 5.3.2 Bestemmingsregels Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden: 1 2 3 4
Bestemmingsomschrijving Bouwregels Specifieke gebruiksregels Ontheffingen
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een bouwvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. De specifieke gebruiksregels geven aan wanneer er sprake is van een strijdig gebruik van de gronden en gebouwen. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2008, een alfabetische volgorde aangehouden. Er wordt allereerst ingegaan op de bestemmingen en daarna op de dubbelbestemmingen. Artikel 3 Gemengd Het wonen in het appartementencomplex wordt binnen deze bestemming mogelijk gemaakt. In de betreffende regels is aangesloten bij de standaard van de gemeente
42
Hoofdstuk 5
Boxmeer. Op de verbeelding is een aantal functieaanduidingen opgenomen, waardoor dienstverlening, kantoren en detailhandel. Daarnaast is ook een maatschappelijke functie mogelijk. De bouwaanduiding “gestapeld” geeft aan dat uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan. De goot- en nokhoogte van het zuidelijke en noordelijke deel verschillen. De goothoogte van de het complex mag voor het noordelijke deel maximaal 10 meter bedragen en voor het zuidelijke deel maximaal 7,5 meter. De nokhoogte van het noordelijke deel bedraagt maximaal 12 meter en de nokhoogte van het zuidelijke deel bedraagt maximaal 10,5 meter. Ook zijn regels opgenomen met betrekking tot de situering van het complex ten opzichte van de gevellijn. 5.3.3 Algemene regels In artikel 4, de Anti-dubbeltelbepaling wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. Artikel 5 Algemene bouwregels In dit artikel is een aantal algemene bouwregels opgenomen met betrekking tot een aantal aspecten. De eerste regels die aan de orde komen, betreffen bepalingen met betrekking tot het ondergronds bouwen binnen het plangebied. In beginsel mogen ondergrondse bouwwerken slechts binnen het bouwvlak worden opgericht en mogen zij 3 meter diep onder peil komen te liggen. Er kan ontheffing worden verleend voor ondergrondse bouwwerken buiten het bouwvlak en/of tot een maximale diepte van 10 meter. Bij het berekenen van bebouwingspercentages worden de ondergrondse bouwwerken mede in aanmerking genomen en ten slotte mogen zij slechts worden gebruikt overeenkomstig het bij de bestemming toegestane gebruik. Tot slot worden regels gegeven aangaande uitsluiting van de aanvullende werking van de Bouwverordening. De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen; b. de parkeervoorzieningen;
Hoofdstuk 5
43
c. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; d. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; e. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen; f. de ruimte tussen bouwwerken. In artikel 6 en 7 van de algemene regels zijn algemene ontheffings- en wijzigingsregels opgenomen. Deze verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn. In artikel 8 zijn de algemene procedureregels aangegeven. 5.3.4 Overgangs- en slotregels In de bepaling Overgangsrecht (artikel 9) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (artikel 10) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
44
Hoofdstuk 5
6.
PROCEDURE
Overleg In het kader van artikel 3.1.1. Bro dient vooroverleg plaats te vinden met de overheidsinstanties waarvan de belangen in het geding zijn bij de ontwikkeling. Procedure De procedure van ontwerp bestemmingsplan tot inwerkingtreding onder de Wet ruimtelijke ordening ziet er als volgt uit: • Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan; • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan Gedeputeerde Staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten; • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht; • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken indien zienswijzen zijn ingediend. • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling; • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden; • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoofdstuk 6
45
46
Hoofdstuk 6
7.
OVERLEG EN INSPRAAK
7.1 Resultaten inspraak PM
7.2 Resultaten overleg ex. artikel 3.1.1 Bro PM
Hoofdstuk 7
47
48
Hoofdstuk 7
Bijlage 1 HNO-tool
Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen Compenserende berging voor nieuw verhard gebied Algemeen Naam project:
Pastoor de Vochtplein, Sambeek
Contactpersoon initiatiefnemer:
Peter v.d. Ligt
Datum:
16-06-2010
16 juni 2010 Hydrologisch pagina 1 van 2neutraal ontwikkelen
Kenmerken projectgebied Bruto oppervlak projectgebied
0
m²
Bestaand verhard oppervlak
0
m²
Nieuw totaal verhard oppervlak
1755
m²
Netto te compenseren oppervlak
1755
m²
Hiervan is type 1 (volledig verhard)
1755
m²
Hiervan is type 2 (semi-verhard)
0
m²
Infiltratiepercentage semi-verhard oppervlak
0
%
Maaiveldniveau nieuw verhard oppervlak
15.0
m + NAP
GHG
13.5
m + NAP
Infiltratiesnelheid bodem
1.0
m/dag
De waterschappen Aa & Maas en De Dommel willen met deze berekening in een vroeg stadium de betrokkenen adviseren over de eisen die de waterschappen stellen ten aanzien van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Het berekende wateradvies is richtinggevend. Aan de berekening kunnen geen rechten worden ontleend.
Systeemeisen aan berging in projectgebied Dimensies voorziening Lengte voorziening
0.0
Talud voorziening (1:x)
0.0
m
Maximale peilstijging (in normaal nat jaar)
0.1
m
Maximale peilstijging bij T=10 jaar scenario
0.2
m
Maximale peilstijging bij T=100 jaar scenario
0.4
m
Afvoercoëfficiënt bij T=10 jaar scenario
0.0
l/s/ha
Afvoercoëfficiënt bij T=100 jaar scenario
0.0
l/s/ha
Afvoercoëfficiënten voorziening
Contactpersoon
Resultaten Totale benodigde berging in projectgebied Berging voor infiltratie
4
m³
Berging bij extreme neerslag T=10 jaar
94
m³
Berging bij extreme neerslag T=100 jaar
132
m³
Ruimtebeslag
38
m²
Maximale berging in normaal nat jaar
4
m³
Maximale ledigingstijd in normaal nat jaar
2
uren
Berging bij extreme neerslag T=10 jaar
8
m³
15
m³
Ruimtebeslag
471
m²
Berging bij T=10 jaar
94
m³
Berging bij T=100 jaar
132
m³
Afvoercapaciteit bij T=10 jaar
0
m³/uur
0
m³
Ontwerp infiltratievoorziening
T=100 jaar
Ontwerp bergingsvoorziening voor extreme neerslagsituaties
Berging 'tussen de stoepranden' Berging bij T=100 jaar
Erwin Kerkhof Tel: 073-61 566 66 Fax: 073-61 566 00 http://www.aaenmaas.nl Waterschap Aa en Maas Postbus 5049 Pettelaarpark 70 5216 PP 's-Hertogenbosch
Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen Compenserende berging voor nieuw verhard gebied Toelichting
Neerslag die valt op verhard oppervlak wordt sneller naar het oppervlaktewater afgevoerd dan neerslag die op onverhard oppervlak valt. In het geval dat er
16 juni 2010 Hydrologisch pagina 2 van 2neutraal ontwikkelen
verharding wordt aangelegd op een locatie waar eerst geen verharding aanwezig was, is er dus sprake van een versnelde lozing naar het oppervlaktewater. Dit heeft gevolgen voor de aanvulling van het grondwater en de afvoer uit het projectgebied bij neerslagsituaties. Deze gevolgen dienen gecompenseerd te worden door infiltratie en berging in het projectgebied.
Opmerkingen - GHG conservatief geschat op 1.5 m -mv
De waterschappen Aa & Maas en De Dommel willen met deze berekening in een vroeg stadium de betrokkenen adviseren over de eisen die de waterschappen stellen ten aanzien van hydrologisch neutraal ontwikkelen.
- k-waarde (infiltratie) geschat op 1 m/dag
Het berekende wateradvies is richtinggevend. Aan de berekening kunnen geen rechten worden ontleend.
Contactpersoon Erwin Kerkhof Tel: 073-61 566 66 Fax: 073-61 566 00 http://www.aaenmaas.nl Waterschap Aa en Maas Postbus 5049 Pettelaarpark 70 5216 PP 's-Hertogenbosch