Dienstorder
Vlaamse overheid Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken Afdeling Betonstructuren
MOW/MIN/2006/02
Vliegtuiglaan 5 – 9000 Gent Tel. 09 323 74 11 - Fax 09 323 74 10 E-mail:
[email protected]
Verspreiding: *
24/07/2006
Betreft :
Algemene aannemingsvoorwaarden Technische voorschriften Beton voor constructies
Trefwoorden :
Bestek – beton – betonsamenstelling – technisch voorschrift
Deze dienstorder maakt NBN EN 206-1:2001 “Beton – deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit” en NBN B 15-001:2004 “Aanvulling op NBN EN 206-1 Beton Specificaties, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit”, aangevuld door onderhavig document “Beton voor constructies”, van toepassing. De ontwerpers verwijzen voortaan naar deze dienstorder in de bestekken van constructies in beton, gewapend beton en voorgespannen beton. Hij is niet van toepassing op wegenbeton (funderingen, verhardingen en lijnvormige elementen), noch op het beton van betonelementen gespecificeerd door afzonderlijke normen (buizen, metselblokken, …). De bepalingen van de dienstorder LI 94/80 “Beton voor constructies” van 12 juli 1994, van de aanvullende dienstorder LI 96/70 “Algemene aannemingsvoorwaarden – Technische voorschriften voor betonconstructies” van 26 augustus 1996 en van de dienstorder LIN 2006/06 “Overgang naar nieuwe betonnorm NBN EN 206-1” van 28 februari 2006, worden opgeheven. Voor opdrachten die in uitvoering zijn en waarvan het bestek nog verwijst naar de dienstorder LI 94/80, blijft de dienstorder LIN 2006/06 “Overgang naar nieuwe betonnorm NBN EN 206-1” van 28 februari 2006, van toepassing. De bepalingen van normen die buiten het toepassingsdomein van NBN EN 206-1:2001 en van NBN B 15-001:2004 vallen (wapeningen, berekening, constructieve schikkingen en uitvoering), blijven geldig in afwachting van het van toepassing worden van nieuwe normen daaromtrent.
* Type : 5: leidend ambtenaren en afdelingshoofden – projectingenieurs, studie-ingenieurs en toezichthoudend personeel MOW/MIN/2006/02
Pg 1/2
Ik vestig uw aandacht op de belangrijke wijzigingen die NBN EN 206-1:2001 en NBN B 15-001:2004, aangevuld door onderhavig document, brengen door de invoering van het begrip omgevingsklasse ter vervanging van het begrip blootstellingsklasse uit de NBN B 15-001:1992, en op de basiseisen voor de specificatie voor beton met gespecificeerde eigenschappen. De nieuwe betonnormen leggen nog meer dan vroeger de klemtoon op de duurzaamheidseisen. Indien er zich problemen stellen bij het toepassen van deze dienstorder of voor bijkomende inlichtingen, kan men zich wenden tot de afdeling Betonstructuren, Vliegtuiglaan 5 in 9000 Gent (tel. 09 323 74 11 - fax 09 323 74 10 – e-mail:
[email protected]).
Namens het managementcomité van het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken:
(w.g.)
ir. Fernand Desmyter secretaris-generaal voorzitter van het managementcomité
Pg 2/2
Vlaamse overheid Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken
Algemene aannemingsvoorwaarden Technische voorschriften
Beton voor constructies
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 van 24 juli 2006
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 1
BETON VOOR CONSTRUCTIES Inleiding Onderhavig document omvat twee delen : − deel A geeft de algemene bepalingen in verband met het gebruik van gecertificeerde producten; − deel B verduidelijkt NBN EN 206-1:2001 “Beton - deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit”, NBN B 15-001:2004 “Aanvulling op NBN EN 206-1 - Beton - Specificaties, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit”, het addendum NBN EN 206-1/A1:2004 en het addendum NBN EN 206-1/A2:2006 en vult deze tevens aan. Deze dienstorder vervangt de dienstorder LI 94/80 “Beton voor constructies” van 12 juli 1994, de aanvullende dienstorder LI 96/70 “Algemene aannemingsvoorwaarden – Technische voorschriften voor betonconstructies” van 26 augustus 1996 en de dienstorder LIN 2006/06 “Overgang naar nieuwe betonnorm NBN EN 206-1” van 28 februari 2006. A
Algemene bepalingen in verband met het gebruik van gecertificeerde producten
1
Op de bouwplaats te storten beton
Het op de bouwplaats te storten beton wordt vervaardigd in een betoncentrale of op de bouwplaats zelf. Het voldoet aan de specificaties gevraagd in de aanbestedingsbundel, NBN EN 206-1:2001, NBN B 15-001:2004, NBN EN 206-1/A1:2004 en NBN EN 206-1/A2:2006. Het gebruik van beton dat onder het overeenkomstigheidsmerk BENOR wordt geproduceerd en geleverd, aangeduid als BENOR-beton, is de algemene regel. Toelichting : De certificeringsinstelling voor stortklaar beton is het OCCN met zetel te 1050 Brussel, Voltastraat 10. Het BENOR-merk wordt door deze certificeringsinstelling ook verleend aan beton dat, omwille van de omvang van de productie, op de bouwplaats zelf wordt geproduceerd in zogenaamde tijdelijke of mobiele betoncentrales. Het beton dat niet onder het overeenkomstigheidsmerk BENOR wordt geproduceerd en geleverd, aangeduid als niet-BENOR-beton, is slechts toegelaten indien de aannemer de
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 2
gelijkwaardigheid ervan met BENOR-beton vooraf heeft bewezen aan de hand van gegevens die opgesteld zijn in de taal van de aanbestedingsbundel. 2
Beton van geprefabriceerde constructie-elementen
Het beton van geprefabriceerde constructie-elementen voldoet aan de specificaties gevraagd in de aanbestedingsbundel, NBN EN 206-1:2001, NBN B 15-001:2004, NBN EN 206-1/A1:2004 en NBN EN 206-1/A2:2006, aangevuld of gewijzigd door de betreffende technische specificaties in de PTV 200 “Geprefabriceerde structuurelementen van gewapend beton en van voorgespannen beton – Voorschriften voor de grondstoffen, de fabricage, de afgewerkte elementen en de berekening”, de addenda 1, 2 en 3 aan de PTV 200 en de eventuele betreffende productgebonden PTV. Het beton van geprefabriceerde constructie-elementen die onder het overeenkomstigheidsmerk BENOR worden geproduceerd en geleverd, aangeduid als BENOR-elementen, wordt niet onderworpen aan de conformiteitscontrole die beschreven is onder punt B.8. Toelichting : De certificeringsinstelling voor deze producten is de vzw PROBETON met zetel te 1040 Brussel, Aarlenstraat 5. De PTV 200, zijn addenda en de eventuele productgebonden PTV zijn opgesteld door de vzw PROBETON en gelden als basis voor het verlenen van het BENORmerk, in afwachting van de publicatie van de betreffende NBN EN-normen. Deze documenten kunnen geconsulteerd worden op de website qc.aoso.vlaanderen.be. Het beton van geprefabriceerde constructie-elementen die niet onder het overeenkomstigheidsmerk BENOR worden geproduceerd en geleverd, aangeduid als niet-BENOR-elementen, is slechts toegelaten indien de aannemer de gelijkwaardigheid ervan met het beton van BENOR-elementen vooraf heeft bewezen aan de hand van gegevens die opgesteld zijn in de taal van de aanbestedingsbundel. Voor het beton van geprefabriceerde constructie-elementen waarvoor geen overeenkomstigheidsmerk BENOR of gelijkwaardig bestaat, zijn dezelfde regels van toepassing als voor het op de bouwplaats te storten beton (zie punt A.1), tenzij de aanbestedingsbundel het uitdrukkelijk anders bepaalt. Een fabriek van geprefabriceerde constructie-elementen met een eigen betoncentrale wordt gelijkgesteld met een producent van niet-BENOR-beton. 3
Keuringen
De modaliteiten voor de controle op de identiteit van het geleverde beton met dit waarvan de conformiteit door de producent werd aangetoond, worden beschreven in punt B.8.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 3
B
Aanvullingen en verduidelijkingen NBN B 15-001:2004
bij
NBN EN 206-1:2001
en
bij
Hierna wordt dezelfde nummering gebruikt als in NBN EN 206-1:2001 en in NBN B 15-001:2004. 1
Onderwerp en toepassingsgebied
Deze dienstorder stelt NBN EN 206-1:2001 “Beton - deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit”, NBN B 15-001:2004 “Aanvulling op NBN EN 206-1 - Beton - Specificaties, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit”, het addendum NBN EN 206-1/A1:2004 en het addendum NBN EN 206-1/A2:2006 van toepassing op beton voor constructies Het is niet van toepassing op wegenbeton noch op het beton van betonelementen verwerkt in de wegenbouw. 5
Eisen gesteld aan het beton en controlemethoden
5.1
Basiseisen gesteld aan de grondstoffen
5.1.4 Aanmaakwater Indien de aannemer ander water wil gebruiken dan dat van het drinkwaterdistributienet, voert hij op zijn kosten voorafgaandelijk alle nodige analyses uit om aan te tonen dat het water voldoet aan NBN EN 1008:2002 “Aanmaakwater voor beton - Specificatie voor monsterneming, beproeving en beoordeling van de geschiktheid van water, inclusief spoelwater van reinigingsinstallaties in de betonindustrie, als aanmaakwater voor beton”. Hij voegt het analyseverslag bij zijn aanvraag aan de aanbestedende overheid om dit water te mogen gebruiken. 5.2
Basiseisen gesteld aan de betonsamenstelling
5.2.1 Algemeen Beton met gespecificeerde eigenschappen wordt voorgeschreven. In de aanbestedingsbundel zijn de nodige voorschriften vermeld, inzonderheid inzake eventuele aanvullende eisen te stellen bij de bestelling. De aannemer deelt voorafgaandelijk aan de aanbestedende overheid de samenstelling mee van elk beton dat hij wil gebruiken. Hij deelt hierbij eveneens mee welke betoncentrale het beton zal produceren.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 4
De samenstelling van elk beton preciseert de volgende punten : -
de soort en de herkomst van het cement; de hoeveelheid cement per m³ beton; de aard en de genormaliseerde aanduidingen van de granulaten; de oorsprong van het aanmaakwater (zie punt B.5.1.4); de water-cementfactor; bij gebruik van hulpstoffen : de aard, de producent en de hoeveelheid ten opzichte van de cementmassa; bij gebruik van toevoegsels: het type, de aard, de producent en de hoeveelheid ten opzichte van de cementmassa.
Zonder deze gegevens is het niet toegelaten beton te leveren. Alle eventuele wijzigingen hieraan vóór of tijdens de werken worden onmiddellijk aan de aanbestedende overheid meegedeeld. In het geval van een kunstwerk deelt de leidende ambtenaar de verschillende betonsamenstellingen mee aan de afdeling Betonstructuren ter gelegenheid van de belastingsproeven of bij de voorlopige oplevering. Deze gegevens worden meegedeeld per onderdeel van het kunstwerk of per gestort lot; ze worden aangevuld met de bekomen proefresultaten en met de informatie die nuttig is in verband met de duurzaamheid. Toelichting : Indien in de loop der jaren aan het beton van een kunstwerk schade vastgesteld wordt, beschikt men aldus reeds over belangrijke informatie. Na raadpleging ervan kan zo nodig overgegaan worden tot monsterneming in situ, gevolgd door laboratoriumonderzoek. Bijlage 1 toont hoe deze informatie op een gestructureerde manier kan worden verzameld. 5.2.3 Gebruik van granulaat 5.2.3.1 Algemeen Voor beton dat bestemd is voor de omgevingsklassen EE2, EE3, EE4, ES2 en ES4, maakt men gebruik van vorstbestendige granulaten. Deze behoren tot de volgende categorieën, zoals gedefinieerd in NBN EN 12620:2002 “Toeslagmateriaal voor beton” : -
voor de omgevingsklasse EE2: granulaten van de categorie F4; voor de omgevingsklassen EE3, EE4, ES2 en ES4: granulaten van de categorie F2.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 5
5.2.3.4 Weerstand tegen alkali-silicareactie Tenzij de aanbestedingsbundel het expliciet anders vermeldt, is het gebruik van cement met begrensd alkaligehalte (volgens NBN B 12-109:2002 “Cement - Cement met begrensd alkali-gehalte”) verplicht voor beton dat bestemd is voor de omgevingsklassen EE3, EE4 en ES1 tot ES4. 5.4
Eisen voor de betonspecie
5.4.1 Consistentie Het bepalen van de consistentie is alleen toegelaten met de zetmaatproef of met de schokmaatproef. De zetmaatklasse S3 of de schokmaatklasse F3 mogen nooit worden overschreden. 5.4.2 Cementgehalte en water-cementfactor Wanneer de water-cementfactor van de betonspecie door analyse moet worden bepaald, meet men het watergehalte door uitdroging zoals beschreven in bijlage 2. Dit kan het geval zijn bij twijfel aan de waarde bekomen aan de hand van berekeningen. De controle van het cementgehalte wordt uitgevoerd aan de mengcentrale door gewichtsregistratie of door elke andere methode goedgekeurd door de aanbestedende overheid. 5.4.4 Maximale grootste korrelafmeting De bepalingen van de bijlage P bij NBN B 15-001:2004 zijn dwingend. Uit de gegevens van de aanbestedingsbundel en uit de bepalingen van de bijlage P leidt de aannemer de maximale nominale grootste korrelafmeting Dmax af. 5.5
Eisen voor verhard beton
5.5.1 Sterkte 5.5.1.1 Algemeen De sterkte wordt bepaald op kubussen met een ribbe van 150 mm. 5.5.1.2 Druksterkte Indien de aannemer cilinders met een middellijn van 150 mm en een hoogte van 300 mm gebruikt of kubussen met een ribbe van 158 mm of van 200 mm, worden de
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 6
waarden bekomen bij de drukproeven omgerekend naar de druksterkte op kubussen met een ribbe van 150 mm door vermenigvuldiging met : − 1,26 bij gebruik van cilinders met een middellijn van 150 mm en een hoogte van 300 mm; − 1,01 bij gebruik van kubussen met een ribbe van 158 mm; − 1,05 bij gebruik van kubussen met een ribbe van 200 mm. Toelichting : De druksterkte fc,kub , uitgedrukt in N/mm2, is gebaseerd op drukproeven op kubussen met een ribbe van 150 mm na 28 dagen verharding in ideale omstandigheden. De karakteristieke druksterkte fck,kub moet gelijk zijn aan of groter zijn dan het tweede getal in de aanduiding van de druksterkteklasse (zie tabel 7 van NBN EN 206-1:2001), aangevuld met één decimaal. Als voorbeeld : voor beton van druksterkteklasse C25/30 is de minimale karakteristieke druksterkte 30,0 N/mm2. 5.5.3 Weerstand tegen waterindringing De aanbestedingsbundel bepaalt of de weerstand tegen waterindringing moet worden bepaald. Hij wordt in elk geval bepaald voor beton voor gewapend en voorgespannen beton dat bestemd is voor de omgevingsklassen EE3, EE4 en ES1 tot ES4 door de bepaling van de wateropslorping door onderdompeling volgens NBN B 15-215:1989 “Proeven op beton - Wateropslorping door onderdompeling”. De criteria en de procedures van de bijlage O van NBN B 15-001:2004 zijn van toepassing. Toelichting : Waterdichtheid is niet hetzelfde als waterindringing. De waterdichtheid van een betonconstructie wordt niet louter gegarandeerd door het beperken van de waterindringing, die samenhangt met de porositeit van het beton. Bij een betonconstructie waar de waterdichtheid van belang is, wordt aanbevolen gebruik te maken van een cementsoort met lage hydratatiewarmte en van een aangepaste korrelverdeling en zorg te besteden aan de vormgeving en aan de beperking van de scheurvorming. 6
Specificatie van beton Toelichting : Dit hoofdstuk handelt over het bestellen van het beton. De ontwerper mag in de aanbestedingsbundel beperkingen of verduidelijkingen opnemen.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 7
6.2
Specificatie voor beton met gespecificeerde eigenschappen
6.2.2 Basiseisen De aanbestedingsbundel omgevingsklasse.
vermeldt
minstens
de
druksterkteklasse
en
de
Indien de omgevingsklasse niet is vermeld, wordt ze vastgelegd zoals hierna bepaald : -
werkvloeren in ongewapend beton de binnenkant van gebouwen funderingspalen onder de vorstgrens bruggen en tunnels bruggen en tunnels blootgesteld aan dooizouten waterbouwkundige constructies waterbouwkundige constructies blootgesteld aan dooizouten funderingspalen aan zee of in brak water, maar onder de vorstgrens constructies permanent ondergedompeld in brak water constructies permanent ondergedompeld in zeewater bruggen en tunnels aan zee of in brak water constructies in de getijden- of spatzone van zeewater of van brak water
omgevingsklasse E0 omgevingsklasse EI omgevingsklasse EE1 omgevingsklasse EE3 omgevingsklasse EE4 omgevingsklasse EE3 omgevingsklasse EE4 omgevingsklasse ES1 omgevingsklasse ES2 omgevingsklasse ES3 omgevingsklasse ES2 omgevingsklasse ES4
Bij de bestelling van beton met gespecificeerde eigenschappen wordt opgegeven : -
dat het beton moet voldoen aan NBN EN 206-1:2001 en aan NBN B 15-001:2004; de druksterkteklasse, bijvoorbeeld C12/15, C25/30, C50/60, …; het gebruiksdomein: ongewapend beton (OB), gewapend beton (GB) of voorgespannen beton (VB); (hiermee wordt het maximaal toelaatbare gehalte aan chloriden in het beton vastgelegd: zie tabel 10 van NBN EN 206-1:2001); de omgevingsklasse; de consistentieklasse: hetzij S1, S2 of S3, hetzij F1, F2 of F3; de maximale nominale grootste korrelafmeting Dmax : 6 - 8 - 10 - 11 - 12 - 14 - 16 20 - 22 - 32 - 40 - 45 - 63 mm; aanvullende eisen (zie 6.2.3).
Bij conventie gebeurt de aanduiding zoals in de voorbeelden hierna vermeld : − “Beton volgens NBN EN 206-1:2001 en NBN B 15-001:2004 - C30/37 - GB EE3 - S3 - 22 mm” is de aanduiding voor normaalbeton van druksterkteklasse C30/37 voor gewapend beton in omgevingsklasse EE3 met een consistentieklasse S3 en een maximale nominale grootste korrelafmeting van 22 mm;
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 8
− “Lichtbeton volgens NBN EN 206-1:2001 en NBN B 15-001:2004 - LC20/22 OB - EE1 - S2 - 14 mm” is de aanduiding voor licht beton van druksterkteklasse LC20/22 voor ongewapend beton in omgevingsklasse EE1 met een consistentieklasse S2 en een maximale nominale grootste korrelafmeting van 14 mm. De consistentieklasse en de maximale nominale grootste korrelafmeting worden door de aannemer bepaald in functie van de voorhanden zijnde parameters, tenzij ze door de aanbestedende overheid opgelegd zijn. 6.2.3 Aanvullende eisen De ontwerper kan aanvullende eisen stellen in de aanbestedingsbundel. Bijvoorbeeld : het gebruik van LA- of HSR-cementen, bijzondere eisen aan de afwerking van het betonoppervlak, eigenschappen vereist in het kader van de weerstand tegen vorst-dooi-aantasting (bijvoorbeeld het luchtgehalte), ... . − “Beton volgens NBN EN 206-1:2001 en NBN B 15-001:2004 - C25/30 - GB EE4 - S3 - 20 mm - LA” is de aanduiding voor normaalbeton van druksterkteklasse C25/30 voor gewapend beton in omgevingsklasse EE4 met een consistentieklasse S3, een maximale nominale grootste korrelafmeting van 20 mm en aangemaakt met een LA-cement; − “Beton volgens NBN EN 206-1:2001 en NBN B 15-001:2004 - C40/50 - VB EE4 - S2 - 32 mm - LA” is de aanduiding voor normaalbeton van druksterkteklasse C40/50 voor voorgespannen beton in omgevingsklasse EE4 met een consistentieklasse S2, een maximale nominale grootste korrelafmeting van 32 mm en aangemaakt met een LA-cement; − “Beton volgens NBN EN 206-1:2001 en NBN B 15-001:2004 - C30/37 - GB EE4 - S2 - 22 mm - A” is de aanduiding voor normaalbeton van druksterkteklasse C30/37 voor gewapend beton in omgevingsklasse EE4 met een consistentieklasse S2, een maximale nominale grootste korrelafmeting van 22 mm en het opgelegd minimumluchtgehalte. Keuze van het cement Voor waterbouwkundige constructies in zeewater of in brak water (omgevingsklassen ES1 tot ES4) is het gebruik van HSR LA-cement verplicht. Sterkte-ontwikkeling van het beton De bouwplaatsproefstukken laten toe de verhardingsgraad van het beton in het constructie-element te beoordelen en te besluiten op welk ogenblik de belasting mag
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 9
gebeuren (ontkisten, onder voorspanning brengen, behandelen, transport, in dienst stellen enz.). Hierna worden voor kubussen met een ribbe van 150 mm waarden gespecificeerd die voor normaalbeton met een druksterkteklasse van minstens C25/30 behoudens andersluidende bepalingen in de aanbestedingsbundel van toepassing zijn voor verschillende belastingsfasen. Minimumwaarden van toepassing voor op de bouwplaats gestort beton: -
voor het wegnemen van de verticale bekistingen van kolommen, pijlers, wanden en zijkanten van balken :
15,0 N/mm2
-
voor het wegnemen van de horizontale bekistingen met behoud van stempels (balken, vloerplaten) :
20,0 N/mm2
-
voor het wegnemen van alle stempels en schoren :
30,0 N/mm2
Minimumwaarden voor specifieke toepassingen : -
bij het transport langs de weg van geprefabriceerde elementen voor constructies in gewapend beton, behalve zelfdragende breedplaten en geprefabriceerde heipalen : 0,70 fck,kub
-
bij het transport langs de weg van zelfdragende breedplaten :
0,90 fck,kub
-
bij het transport langs de weg, de manipulatie, het hijsen en het heien van geprefabriceerde heipalen in gewapend beton :
35,0 N/mm2
bij het aanbrengen van de voorspanning (door het lossen van de draden of de strengen) op geprefabriceerde heipalen, welfsels en vloerelementen in voorgespannen beton :
35,0 N/mm2
bij het transport langs de weg van geprefabriceerde elementen voor constructies in voorgespannen beton, behalve geprefabriceerde heipalen :
45,0 N/mm2
bij het transport langs de weg, de manipulatie, het hijsen en het heien van geprefabriceerde heipalen in voorgespannen beton :
50,0 N/mm2
-
bij het storten van de funderingszool op in de grond gevormde heipalen of boorpalen :
20,0 N/mm2
-
bij het aanbrengen van de definitieve voorspanning (door het lossen van de strengen) van fabrieksmatig
-
-
-
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 10
geprefabriceerde voorgespannen liggers voor kunstwerken :
42,0 N/mm2
-
bij het wegnemen der voorbuigingskrachten van voorgebogen liggers :
50,0 N/mm2
-
bij het aanspannen van naspankabels op fabrieksmatig geprefabriceerde voorgespannen of voorgebogen liggers voor kunstwerken :
50,0 N/mm2
-
bij het aanbrengen van de volledige en definitieve voorspanning van ter plaatse gestorte kunstwerken in voorgespannen beton : 50,0 N/mm2
-
bij het aanbrengen van de steunpuntsregeling of de voorspanning bij gemengde brugliggers staal-beton :
50,0 N/mm2
De bouwplaatsproefstukken worden bewaard in voorwaarden van blootstelling, isolatie en bescherming die deze van het te beoordelen beton zo dicht mogelijk benaderen overeenkomstig NBN EN 12390-2:2001 “Beproeving van verhard beton - Deel 2 : Vervaardiging en bewaring van proefstukken voor sterkteproeven”. De bouwplaatsproefstukken worden onmiddellijk vóór de belasting beproefd op initiatief van de aannemer. De resultaten van de drukproeven op de bouwplaatsproefstukken (zo nodig herleid tot deze voor kubussen met een ribbe van 150 mm) moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : a)
Geval van resultaten op 1 of 2 proefstukken : Ieder individueel resultaat is ten minste gelijk aan de hierboven gespecificeerde waarde.
b)
Geval van resultaten op 3 of meer dan 3 proefstukken : Het rekenkundig gemiddelde van alle resultaten is ten minste gelijk aan de hierboven gespecificeerde waarde. Ieder individueel resultaat is ten minste gelijk aan 80 % van de hierboven gespecificeerde waarde en ook ten minste gelijk aan de gespecificeerde waarde verminderd met 6 N/mm2.
De kosten van de proeven op bouwplaatsproefstukken zijn steeds ten laste van de aannemer, ongeacht of BENOR-beton of niet-BENOR-beton wordt gebruikt. Indien de bouwplaatsproefstukken niet voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in de aanbestedingsbundel of zoals hierboven vermeld, wordt de belasting van het element verdaagd. Het ogenblik van de belasting wordt bepaald, hetzij door een proef op een of
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 11
meerdere reservebouwplaatsproefstukken, hetzij door monsternemingen in de massa, hetzij door niet-destructieve proeven, hetzij rekening houdend met de gegevens over de sterkte-ontwikkeling van het gebruikte beton. Indien de resultaten ongunstig blijven, wordt het betrokken betonvolume geweigerd. 7
Levering van betonspecie
7.2
Informatie van de producent van het beton aan de gebruiker
De aannemer verstrekt aan de aanbestedende overheid de informatie vermeld in de punten a) tot f), aangevuld met de informatie vermeld in punt B.5.2.1. 7.5
Consistentie bij levering
Water toevoegen aan de betonspecie bij levering op de bouwplaats is verboden. 8
Conformiteitscontrole en conformiteitscriteria
8.1
Algemeen
De bijkomende monsterneming, het beproevingsschema en de conformiteitscriteria van het geleverd beton zijn vastgelegd in de volgende paragrafen. De steekproefplannen voor de conformiteitscontrole worden door de aanbestedende overheid opgesteld in overleg met de aannemer en rekening houdend met het al dan niet gebruiken van gecertificeerde producten. De aannemer is verantwoordelijk voor het nemen van de steekproeven zoals vastgelegd in de steekproefplannen. Het steekproefplan voor de bouwplaatsproefstukken wordt evenwel door de aannemer opgesteld. Hij legt het vóór de aanvang van de betonwerken aan de leidende ambtenaar ter goedkeuring voor. Hierbij wordt voor de verschillende loten het aantal bouwplaatsproefstukken vastgelegd rekening houdend met de aard van de constructie, de bouwplaatsomstandigheden (bijvoorbeeld in de winterperiode), de belastingsfasen, het al dan niet gebruiken van beton geproduceerd onder certificatie, de kennis en ervaring opgedaan met de gebruikte betonsamenstelling (de sterkte-ontwikkeling, …) enz. Het ogenblik van de monsterneming wordt door de aanbestedende overheid bepaald. Voor dit alles kunnen zich verscheidene gevallen voordoen :
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 12
Geval 1 - Beton geproduceerd onder certificatie Het gebruik van BENOR-beton is de algemene regel. Belangrijke opmerking : Het BENOR-certificaat garandeert dat het beton geproduceerd wordt volgens NBN EN 206-1:2001 en NBN B 15-001:2004. Onafgezien van de hierna vermelde controles moet eveneens worden nagezien of het beton voldoet aan alle aanvullende bepalingen zoals voorzien in dit document of in de aanbestedingsbundel. In het bijzonder dient gecontroleerd of voldaan wordt aan de bepalingen van punt B.5.2.3.4 “Weerstand tegen alkali-silicareactie” (gebruik van LA-cement). Voor de aanvaarding van het beton zijn er twee mogelijkheden : Geval 1a De aanvaarding door de aanbestedende overheid gebeurt via loten en rekening houdend met de overeenkomstige resultaten van het geschiktheidsonderzoek en van de conformiteitscontrole door de betonproducent. De controleprocedure van geval 1a aanbestedingsbundel het anders bepaalt.
is
altijd
van
toepassing,
tenzij
de
Het nemen van de monsters, het vervaardigen van de proefstukken en het verzenden ervan naar het laboratorium is ten laste van de aannemer. De kosten van de proeven zelf zijn ten laste van de aanbestedende overheid. Geval 1b De aanbestedende overheid ziet af van elke bijkomende aanvaardingsproef. Alleen in geval van twijfel worden in opdracht van de aanbestedende overheid op haar kosten nog proeven uitgevoerd. De controleprocedure van geval 1b is alleen van aanbestedingsbundel deze procedure expliciet toestaat.
toepassing
wanneer
de
Toelichting : Deze controleprocedure mag in de aanbestedingsbundel slechts worden toegestaan voor eenvoudige betonconstructies of voor onderdelen ervan. Geval 2 - Beton niet geproduceerd onder certificatie De aanvaarding van het beton gebeurt op grond van monsternemingen per lot.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 13
Het nemen van de monsters, het vervaardigen van de proefstukken, het verzenden ervan naar het laboratorium en de kosten van de proeven zelf zijn ten laste van de aannemer. 8.2
Conformiteitscontrole voor beton met gespecificeerde eigenschappen
8.2.1 Conformiteitscontrole voor de druksterkte 8.2.1.1 Algemeen De procedure van bijlage B van NBN EN 206-1:2001 is verplicht van toepassing om te beoordelen of de geleverde loten beton tot dezelfde populatie behoren als die waarvoor de conformiteit van de karakteristieke druksterkte door middel van het conformiteitsonderzoek door de producent is aangetoond. 8.2.1.2 Monsterneming en beproevingsschema a)
Verdeling in loten voor geval 1a en voor geval 2 van punt B.8.1
De betonwerken van een aanneming worden verdeeld in loten. Indien de verdeling in loten niet wordt aangegeven in de aanbestedingsbundel, bepaalt de leidende ambtenaar de loten vóór de aanvang van het storten, na overleg met de aannemer en rekening houdend met : − − − −
de druksterkteklasse en de samenstelling; de structuur van het bouwwerk; het stortprogramma; het volume (niet meer dan 400 m3 en niet meer dan het stortklaar beton geleverd binnen een week).
De aannemer verwittigt de leidende ambtenaar bij elke wijziging van de betonsamenstelling, van de producent, van de bereidingswijze of van de uitvoeringsomstandigheden. Bij elke wijziging kan de leidende ambtenaar de verdeling in loten wijzigen. b)
Monsternemingen en definitie van de druksterkte van een monster
Bij een monsterneming voor het identiteitsonderzoek voor de druksterkte worden uit een monster minstens de volgende proefstukken vervaardigd : − twee proefstukken om beproefd te worden op 28 dagen ouderdom; − twee proefstukken voor de tegenproef; − één bouwplaatsproefstuk.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 14
Deze monsterneming kan worden uitgebreid om nog meer bouwplaatsproefstukken te kunnen vervaardigen. De monsters van elk lot worden genomen uit verschillende betonmolenvullingen. De tijdstippen waarop de monsternemingen geschieden, worden zo gelijkmatig mogelijk over de stortperiode van een lot verdeeld. De proefstukken worden geïdentificeerd. Er wordt een lijst bijgehouden waarop is aangegeven welk onderdeel van de constructie overeenstemt met iedere monsterneming. De druksterkte van een monster is gelijk aan het gemiddelde resultaat van de drukproeven uitgevoerd op de eerste twee proefstukken op 28 dagen ouderdom. c)
Sterkte-ontwikkeling
Indien om een of andere reden de proef op een andere ouderdom dan 28 dagen wordt uitgevoerd, wordt het resultaat omgerekend naar de waarde op een ouderdom van 28 dagen volgens de karakteristieken van de sterkte-ontwikkeling eigen aan het gebruikte mengsel. Indien deze karakteristieken niet bekend zijn, worden ze door en op kosten van de aannemer voorafgaandelijk bepaald aan de hand van een proevenreeks waarbij telkens 3 proefstukken ten minste op de volgende ouderdommen beproefd worden : 7 - 14 - 21 28 - 42 dagen. De gemiddelden van elke 3 waarden worden in grafiek uitgezet en door lijnstukken verbonden. De bepaling van de tussengelegen waarden gebeurt door lineaire interpolatie. De sterkte-ontwikkelingscoëfficiënt voor het gebruikte mengsel na t dagen is het quotiënt van de druksterkte op t dagen en de druksterkte op 28 dagen. Deze coëfficiënt wordt gebruikt om resultaten op andere ouderdommen om te rekenen naar waarden op 28 dagen. De informatie over de sterkte-ontwikkeling kan ook worden gebruikt voor het volgen van de sterkte-ontwikkeling van het gestorte beton, indien er geen of onvoldoende bouwplaatsproefstukken voorhanden zijn. In dat geval wordt rekening gehouden met de tragere verharding in de winter. Hiervoor kan het begrip "fictieve ouderdom" worden ingevoerd, dat van toepassing is op voorwaarde dat de temperatuur van de betonspecie gedurende de eerste 72 uur nooit lager was dan 0 °C. De fictieve ouderdom wordt berekend door aan elke kalenderdag een rijpheidscoëfficiënt k kleiner dan of gelijk aan 1 te geven, rekening houdend met de gemiddelde temperatuur tm van het beton gedurende die dag. Behoudens verantwoording wordt als temperatuur van het beton die van de omgevende lucht genomen. De gemiddelde temperatuur tm van een dag is conventioneel gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de maximum- en de minimumtemperatuur opgetekend op die dag. Een maximum-minimumthermometer meet de temperatuur ter plaatse van de bouwplaatsproefstukken.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 15
Indien men niet beschikt over rijpheidscoëfficiënten van het werkelijk gestorte beton, gaat men uit van de volgende waarden : –
bij gemiddelde temperaturen van -10 °C tot en met +10 °C : k = 0,3 [1 + (tm/10)]
–
bij gemiddelde temperaturen tussen +10 °C en +20 °C : k = 0,2 [1 + (tm/5)]
–
bij gemiddelde temperaturen van 20 °C en hoger : k=1
Belangrijke opmerkingen in verband met het identiteitsonderzoek voor de druksterkte : − alle druksterkten worden uitgedrukt in N/mm2, met 1 decimaal; − alle resultaten van de berekeningen zoals voorzien in de identiteitscriteria worden afgerond op 1 decimaal. d)
Aantal monsters en identiteitscriteria
Geval 1a van punt B.8.1 •
Voor beton van druksterkteklassen tot en met C25/30 enerzijds en voor kleinere loten beton (< 150 m3) van een hogere druksterkteklasse anderzijds: - n = 3 monsters per lot; druksterkten f c1 , f c 2 en f c 3 - identiteitscriteria : f cm ≥ f ck + 1 f ci ≥ f ck − 4 voor i = 1, 2 en 3 f cm f ci f ck
•
de gemiddelde druksterkte van de n = 3 monsters; de individuele druksterkte van elk van de 3 monsters; de gespecificeerde karakteristieke druksterkte.
Voor beton van druksterkteklasse C30/37 en hoger met loten van minstens 150 m3 : - n = 6 monsters per lot; druksterkten f c1 tot f c 6 - identiteitscriteria :
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 16
f cm ≥ f ck + 2 f ci ≥ f ck − 4 voor i = 1 tot 6 f cm de gemiddelde druksterkte van de n = 6 monsters; f ci de individuele druksterkte van elk van de 6 monsters; f ck de gespecificeerde karakteristieke druksterkte. Geval 2 van punt B.8.1 − n = 3 monsters per lot; druksterkten f c1 , f c 2 en f c 3 − identiteitscriteria : f cm ≥ f ck + 4 f ci ≥ f ck − 4 voor i = 1, 2 en 3 f cm de gemiddelde druksterkte van de n = 3 monsters; f ci f ck
de individuele druksterkte van elk van de 3 monsters; de gespecificeerde karakteristieke druksterkte.
8.2.3 Conformiteitscontrole voor andere eigenschappen dan de sterkte Voor de water-cementfactor geldt de volgende bijkomende controle. 8.2.3.1 Monsterneming en beproevingsschema Toelichting : De maximale water-cementfactor is afhankelijk van de omgevingsklasse en wordt bepaald door de tabellen F1 en F3 van NBN B 15-001:2004. De duurzaamheidseisen beperken de hoeveelheid water die in de samenstelling mag worden gebruikt. Dit kan een moeilijk verwerkbaar beton opleveren. In sommige gevallen zal het bijgevolg nodig zijn een sterk waterreducerend vloeimiddel (superplastificeerder) te gebruiken. Indien bij een beton geproduceerd en geleverd onder certificatie water wordt toegevoegd op de bouwplaats, vervallen alle voordelen van de certificatie en vervalt men automatisch in de controleprocedure voor niet-gecertificeerd beton (geval 2 van punt B.8.1), zowel voor de druksterkte als voor de watercementfactor. Geval 1a van punt B.8.1
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 17
De aanbestedende overheid gaat over tot het nemen van een monster betonspecie telkens zij dit nodig acht. Dit kan het geval zijn bij de aanvang van belangrijke betonwerken of wanneer tijdens de werken de consistentie niet constant blijkt te zijn of bij twijfel. Wanneer dergelijke steekproeven gepland zijn, wordt vooraf een verdeling in loten gemaakt. Deze verdeling stemt overeen met de verdeling voorzien voor de controle op de druksterkte en wordt eventueel verder onderverdeeld zodat het volume niet groter is dan het stortklaar beton geleverd binnen één dag. Per lot kunnen een of meerdere monsters worden genomen. Per monsterneming wordt de water-cementfactor bepaald. Indien de aannemer gebruik wil maken van zijn recht op tegenproeven, moet het volume beton per monsterneming voldoende groot zijn voor twee bepalingen van de water-cementfactor, één voor de eigenlijke proef en één voor de tegenproef. De water-cementfactor wordt bepaald volgens de methode beschreven in bijlage 2. De meetfout bij deze methode wordt begroot op 0,02. Indien een bepaling niet onmiddellijk kan uitgevoerd worden, voegt men om de binding te voorkomen een sacharoseoplossing toe, zoals bepaald in bijlage 2. Voor de controle van de conformiteit wordt uitgegaan van de waarden bekomen bij de eigenlijke proeven. De water-cementfactor wordt uitgedrukt met 2 decimalen. De berekende gemiddelden worden afgerond op 2 decimalen. Het conformiteitscriterium is : elke individuele waarde ligt binnen de maximaal toelaatbare afwijking (gelijk aan + 0,02) zoals gegeven in tabel 17 van NBN EN 206-1:2001. Geval 2 van punt B.8.1 Voorafgaandelijk wordt een verdeling in loten gemaakt. Deze verdeling stemt overeen met de verdeling voorzien voor de controle op de druksterkte en wordt verder onderverdeeld zodat het volume niet groter is dan 50 m3 of dan het stortklaar beton geleverd binnen één dag. Het kleinste van de twee volumes is bepalend. De procedure en het conformiteitscriterium zijn dezelfde als voor geval 1a, maar voor elk lot wordt minstens één water-cementfactorbepaling uitgevoerd. Indien in de aanvangsfase blijkt dat aan het conformiteitscriterium voor de watercementfactor telkens voldaan wordt, kan het volumecriterium voor de verdeling in loten door de leidende ambtenaar verhoogd worden tot 150 m3. De beperking tot het volume stortklaar beton geleverd binnen één dag blijft. Er wordt bijgevolg minstens één watercementfactor per dag storten bepaald.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 18
8.4
Acties indien het product niet aan de eisen voldoet
a)
Algemeen
Indien aan alle van toepassing zijnde conformiteitscriteria niet is voldaan, wordt het betrokken lot geweigerd. Het overeenstemmend onderdeel van de constructie wordt door de aannemer op zijn kosten verwijderd en hermaakt. De aannemer kan aan de aanbestedende overheid tegenproeven voorstellen voor de criteria waaraan niet is voldaan. De resultaten van de tegenproeven bepalen uiteindelijk of er al dan niet aan de desbetreffende conformiteitscriteria is voldaan. Indien de tegenproeven bestaan uit drukproeven, worden de resultaten herleid tot waarden geldig op 28 dagen ouderdom. Dit gebeurt door de aanvrager van de tegenproeven en op zijn kosten volgens de methode beschreven onder B.8.2.1.2 – onderverdeling c). Wanneer er geen tegenproeven gebeuren, wanneer de resultaten van de tegenproeven eveneens ontoereikend zijn of wanneer de resultaten niet op een voor de aanbestedende overheid bevredigende wijze kunnen worden herleid tot waarden geldig op 28 dagen ouderdom, kan de aanbestedende overheid het beton toch aanvaarden indien de aannemer op zijn kosten aantoont dat de veiligheid en de duurzaamheid van de constructie gewaarborgd is. Alleen de aanbestedende overheid beslist over het al dan niet aanvaarden. Bij het onderzoek zal de bestaande informatie over het beton van het betrokken lot worden aangevuld met een bijzonder onderzoek dat meerdere elementen zal omvatten, zoals : − resultaten van de conformiteitscontrole door de producent in het geval van BENORbeton; − resultaten verkregen bij de proeven op de reservebouwplaatsproefstukken, indien die bestaan; − monsternemingen in de massa; − niet-destructief onderzoek van het beton; − onderzoek van de resultaten van de belastingsproeven; − berekeningsnota's. Indien de aanbestedende overheid uit dit bijzonder onderzoek besluit dat het beton kan worden aanvaard, wordt voor het desbetreffende lot een minderwaarde toegepast. Indien aan meerdere conformiteitscriteria niet wordt voldaan, bestaat de minderwaarde uit de som van de minderwaarden zoals bepaald per criterium.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 19
De totale minderwaarde wordt beperkt tot de prijs van de volledige post van het beton van het betrokken lot. Voor de berekening van de minderwaarden wordt uitgegaan van de resultaten van de tegenproeven (herleid tot waarden geldig op 28 dagen ouderdom) indien er werden uitgevoerd, zoniet gaat men uit van de resultaten van de eigenlijke proeven. In het geval van BENOR-beton wordt de certificeringsinstelling (OCCN) op de hoogte gebracht wanneer aan bepaalde conformiteitscriteria niet werd voldaan, zodat de nodige maatregelen kunnen worden genomen tegenover de producent zoals voorzien in de BENOR-reglementering. Toelichting : De afdeling Betonstructuren vertegenwoordigt de Vlaamse overheid in deze certificeringsinstelling. De melding aan de certificeringsinstelling kan via deze afdeling gebeuren. b)
Minderwaarden indien aan de conformiteitscriteria voor de druksterkte niet is voldaan
Indien aan de conformiteitscriteria voor de druksterkte niet is voldaan en indien de aanbestedende overheid uit het bijzonder onderzoek besluit dat het desbetreffende beton toch kan worden aanvaard, worden minderwaarden toegepast zoals hierna bepaald. Alle minderwaarden afgeleid uit een ontoereikende druksterkte (voor de gemiddelde waarde en voor de individuele resultaten) worden gecumuleerd. Geval 1a van punt B.8.1 •
3 monsters per lot − De gemiddelde druksterkte f cm is lager dan de opgelegde waarde f ck + 1. De minderwaarde is :
M g = P .V .
( f ck
+ 1 ) − f cm 0,2 ( f c k + 1 )
2
P is gelijk aan de contractuele eenheidsprijs van het beton van de opmetingsstaat; V is het volume van het betrokken lot. − Een of meerdere resultaten f ci zijn kleiner dan de toegelaten ondergrens f ck − 4.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 20
Per resultaat lager dan de toegelaten ondergrens bedraagt de minderwaarde :
M i = P.V . •
( f ck − 4) − f ci 0,3 ( f ck − 4)
2
6 monsters per lot − De gemiddelde druksterkte f cm is lager dan de opgelegde waarde f ck + 2. De minderwaarde is : M g = P.V .
( f ck + 2) − f cm 0,2 ( f ck + 2 )
2
− Een of meerdere resultaten f ci zijn kleiner dan de toegelaten ondergrens f ck − 4. Per resultaat lager dan de toegelaten ondergrens bedraagt de minderwaarde : M i = P .V .
( f ck − 4) − f ci 0,3 ( f ck − 4)
2
Geval 2 van punt B.8.1 − De gemiddelde druksterkte f cm is lager dan de opgelegde waarde f ck + 4. De minderwaarde is : ( f ck + 4 ) − f cm M g = P .V . 0,2 ( f ck + 4 )
2
− Een of meerdere resultaten f ci zijn kleiner dan de toegelaten ondergrens f ck − 4. Per resultaat lager dan de toegelaten ondergrens bedraagt de minderwaarde : M i = P .V . c)
( f ck − 4) − f ci 0,3 ( f ck − 4)
2
Minderwaarden indien aan het conformiteitscriterium voor de watercementfactor niet is voldaan
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 21
Indien aan het conformiteitscriterium voor de water-cementfactor niet is voldaan en indien de aanbestedende overheid uit het bijzonder onderzoek besluit dat het desbetreffende beton toch kan worden aanvaard, worden minderwaarden toegepast zoals hierna bepaald. Alle minderwaarden afgeleid uit een te hoge water-cementfactor worden gecumuleerd. Zij n het aantal beschikbare resultaten yi van de water-cementfactor voor een bepaald lot en F de volgens de omgevingsklasse gespecificeerde waarde voor de watercementfactor. − Een of meerdere resultaten y i zijn hoger dan de toegelaten bovengrens F + 0,02. Per resultaat hoger dan de toegelaten bovengrens bedraagt de minderwaarde : 1 y i − ( F + 0,02 ) M i = P.V . . n 0,4 (F + 0,02 )
___________________________________________________
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies 22
BETON VOOR CONSTRUCTIES
BIJLAGE 1
GEBRUIKTE BETONSAMENSTELLINGEN Toelichting Bij de bouw van een kunstwerk wordt een bundel samengesteld waarin op een gestructureerde manier de gegevens omtrent de gebruikte betons worden verzameld. Deze bundel bestaat uit een voorblad waarop algemene informatie wordt verzameld, en uit een reeks bladen (één per onderdeel van het kunstwerk of per gestort lot) met informatie over het gebruikte beton voor een onderdeel of voor een lot. De bladen worden gemakshalve genummerd in reeksen. Bijvoorbeeld bij een klassieke brug : vanaf 1 voor de funderingspalen, vanaf 101 voor de landhoofden, vanaf 201 voor de pijlers, vanaf 301 voor de geprefabriceerde liggers, vanaf 401 voor de breedplaten, vanaf 501 voor het ter plaatse gestort deel van de bovenbouw enz. Bij voltooiing wordt de gebruikte indeling vermeld op het voorblad. Op elk blad worden de gegevens zo volledig mogelijk ingevuld. Voor diverse punten kan dit door omcirkelen of door onderstrepen. Wanneer voor meerdere onderdelen of loten dezelfde samenstelling wordt gebruikt, worden deze gegevens slechts eenmaal ingevuld. Op de andere bladen wordt verwezen naar het blad waarop de gegevens zijn ingevuld. Eventueel kan de bundel worden aangevuld met bijlagen die aanvullende informatie bevatten in verband met de duurzaamheid (incidenten tijdens de bouw, het niet voldaan zijn aan bepaalde conformiteitscriteria, …). De bedoeling is een gegevensbank aan te leggen omtrent de gebruikte betons. Indien in de loop der jaren aan het beton van het kunstwerk schade vastgesteld wordt, beschikt men aldus over belangrijke informatie die anders alleen via dure onderzoeken kan worden opgespoord. Een exemplaar van de bundel wordt bewaard in het bouwdossier en een exemplaar wordt bezorgd aan de afdeling Betonstructuren ter gelegenheid van de belastingsproeven of bij de voorlopige oplevering.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies Bijlage 1 - betonsamenstellingen
VLAAMSE OVERHEID VLAAMS MINISTERIE VAN MOBILITEIT EN OPENBARE WERKEN BEHEER VAN DE KUNSTWERKEN - GEBRUIKTE BETONSAMENSTELLINGEN ┌─────┐ Volgnummer van het kunstwerk : │ │ └─────┘ ┌─┐ ┌───┐ ┌───┐ ┌─┐ Identificatienummer van het kunstwerk : │ │ │ │ │ │ │ │ └─┘ └───┘ └───┘ └─┘ ALGEMENE INFORMATIE Naam van het kunstwerk en ligging : ..................................................................................... ..................................................................................... ............................ Besteknummer : ................................................... Beschrijving van de werken : ..................................................................................... ..................................................................................... ............................ Aanbestedende overheid : ......................................... ........................................ Eventuele bijzondere bepalingen in het bestek in verband met de betonsamenstelling : .................................................................. Opmerkingen : .................................................................. .................................................................. Samenstelling van de bundel (1 blad per onderdeel of per gestort lot, in reeksen per hoofdonderdeel) blad .... tot .... : ............................................. blad .... tot .... : ............................................. blad .... tot .... : ............................................. blad .... tot .... : ............................................. blad .... tot .... : ............................................. blad .... tot .... : ............................................. andere bijlagen : ................................................ ................................................ Een exemplaar van deze bundel wordt bezorgd aan de afdeling Betonstructuren ter gelegenheid van de belastingsproeven of bij de voorlopige oplevering.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies Bijlage 1 - betonsamenstellingen
BEHEER VAN DE KUNSTWERKEN - GEBRUIKTE BETONSAMENSTELLINGEN ┌─────┐ ┌────┐ Volgnummer van het kunstwerk : │ │ Blad : │ │ └─────┘ └────┘ ┌─┐ ┌───┐ ┌───┐ ┌─┐ Identificatienummer van het kunstwerk : │ │ │ │ │ │ │ │ └─┘ └───┘ └───┘ └─┘ Onderdeel van de constructie of gestort lot : ..................................................................................... ..................................................................................... ............................................. overeenstemmend volume ca. ......... m3 Gespecificeerde druksterkteklasse : ..........
Omgevingsklasse : ............
Gebruiksdomein : OB – GB - VB Stortperiode :....................................................................... Plaats van verwerking : bouwplaats / fabriek (naam van de fabriek : .............) Betonproducent : .................................... BENOR-gecertificeerd : J / N SAMENSTELLING : (eventueel idem als op blad .... ) cement : - cementsoort : CEM I CEM II/A-V - CEM II/B-V – CEM II/A-L of LL – CEM II/A-M – EM II/B-M CEM III/A - CEM III/B - CEM III/C CEM V/A - .... - sterkteklasse : 32,5 N - 32,5 R - 42,5 N - 42,5 R - 52,5 N - 52,5 R - speciale soort : LA - HSR - HES - producent : .............................................................. - gehalte in kg/m3 beton : .......................... granulaten : max. korrelafmeting : 6 – 8 – 10 – 11 – 12 – 14 – 16 – 20 – 22 – 32 – 40 – 45 – 63 mm (aard - grootte - herkomst - hoeveelheden per m3 beton) .................................................................................. .................................................................................. .................................................................................. .................................................................................. herkomst aanmaakwater (indien ander dan van het drinkwaterdistributienet) : ......... hulpstoffen : (aard - commerciële benaming - gehalte t.o.v. de cementmassa) ..................................................................................... ..................................................................................... toevoegsels : (type - herkomst - hoeveelheden per m3 beton) ..................................................................................... ..................................................................................... beoogde water-cementfactor : .......... beoogde consistentie : zetmaatklasse S1 - S2 – S3 / schokmaatklasse F1 - F2 – F3 PROEFRESULTATEN : (met desgevallend vermelding min. / max. / gem. / karakteristiek / … ) druksterkte : ....................................................................... consistentieklasse : ................................................................ volumieke massa van de betonspecie : ................................................ water-cementfactor : ................................................................ ..................................................................................... AANVULLENDE INLICHTINGEN : aard van de bekisting : ............................................................. ontkistingsolie : ................................................................... ontkist na : .............................................druksterkte : ....... N/mm2 nabehandeling / bescherming : ....................................................... voorgespannen na : .......................................druksterkte : ....... N/mm2 bijzondere weersomstandigheden : .................................................... ..................................................................................... Ingevuld door (naam en functie) : ...................................................
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies Bijlage 1 - betonsamenstellingen
BETON VOOR CONSTRUCTIES
BIJLAGE 2
BEPALING VAN DE WATER-CEMENTFACTOR 1 Definities De water-cementfactor is de massaverhouding tussen het watergehalte W en het cementgehalte C in de betonspecie. Het cementgehalte wordt verdichte betonspecie.
uitgedrukt
in kg
cement
per
effectief
kubieke
meter
Het effectief watergehalte wordt uitgedrukt in kg water per kubieke meter verdichte betonspecie. Het omvat het aanmaakwater en het water dat reeds aanwezig is op het oppervlak van de granulaten, in de hulpstoffen en in de toevoegsels. 2 Bepaling van het cementgehalte C (in kg/m3) De bepaling van het cementgehalte wordt in principe uitgevoerd aan de mengcentrale door gewichtsregistratie, rekening houdend met de volumieke massa ρ van de verdichte betonspecie met dezelfde samenstelling, bepaald volgens NBN EN 12350-6:1999 “Beproeving van betonspecie – Deel 6: Dichtheid”. Toelichting Als voorbeeld zij een menghoeveelheid van ca. 4 m3 betonspecie : -
massa massa massa massa
grove granulaten fijne granulaten (min of meer vochtig) cement aanmaakwater
4600 2500 1400 670
totale massa betonspecie volumieke massa ρ van de verdichte betonspecie (zie voorbeeld verder) overeenstemmend volume verdichte betonspecie cementgehalte C
kg kg kg kg
9170 kg 2340 kg/m3
9170 : 2340 = 3,919 m3 1400 : 3,919 = 357 kg/m3
cementgehalte, uitgedrukt in massapercenten (1400 : 9170) x 100 = 15,3 % Bij ernstige twijfel kan het cementgehalte worden bepaald zoals voorzien in NBN B 15-250:1991 “Chemisch onderzoek van verharde mortel en beton”. Het cementgehalte in een monster betonspecie kan benaderend worden bepaald zoals voorzien in NBN B 15-210:1969 “Proeven op beton Controle van de samenstelling van vers beton”. Daarin worden alle vaste fijne bestanddelen die bij het uitspoelen door de zeef met een maaswijdte van 0,15 mm gaan, als cement beschouwd. Bij aanwezigheid van zeer fijne toevoegsels zoals vliegas, silica fume, filler, …, zal dit gehalte afzonderlijk moeten worden geanalyseerd. 3 Bepaling van het watergehalte W (in kg/m3) 3.1 Door de producent NBN EN 206-1:2001 voorziet dat de producent dagelijks het watergehalte berekent uitgaande van : - het watergehalte van de grove granulaten ; - het watergehalte van de fijne granulaten ; - de hoeveelheid aanmaakwater.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies Bijlage 2 - bepaling van de water-cementfactor
- 2 De producent kan het watergehalte van betonspecie aanvullend bepalen aan de hand van droogproeven teneinde de berekende waarden te verifiëren. 3.2 Op de bouwplaats 3.2.1 Algemeen principe De methode voor het bepalen van het watergehalte bestaat massavermindering door uitdroging te bepalen van een betonspecie. Teneinde een voldoende nauwkeurig resultaat monster een volume van minstens 5 liter.
te
bekomen
Om het resultaat te kunnen omrekenen naar een volume betonspecie moet ook de volumieke massa ρ bekend zijn.
erin de monster
heeft
het
verdichte
3.2.2 Monsterneming De monsterneming gebeurt volgens NBN EN 12350-1:1999 “Beproeving van betonspecie – Deel 1: Monsterneming” uit één lading. Het volume van het verzamelmonster is voldoende groot om ook een tegenproef voor het watergehalte W en een bepaling van de volumieke massa ρ te kunnen uitvoeren. Het monster voor elke droogproef wordt tot op het ogenblik van de proef bewaard in een hermetisch afgesloten recipiënt. 3.2.3 Bepaling van de volumieke massa ρ (in kg/m3) Bij elke bepaling van het watergehalte wordt eveneens de volumieke massa ρ van de verdichte betonspecie bepaald volgens NBN EN 12350-6:1999. Deze norm voorziet de bepaling van de massa van een monster betonspecie die in een mal met bekend volume wordt gebracht en verdicht. De massa van het monster is het verschil in massa tussen de gevulde en de ledige mal. De volumieke massa is het quotiënt van de massa van het monster in kg en 3het volume van de mal in m3. Het resultaat wordt afgerond op 10 kg/m . Voor de bepaling op de bouwplaats gebeurt dit het eenvoudigst aan de hand van de kubussen die zullen worden gebruikt voor het bepalen van de druksterkte (controleproefstukken en/of bouwplaatsproefstukken). De bepaling gebeurt op minstens 2 kubussen. De volumieke massa ρ wordt gelijk genomen aan het rekenkundig3 gemiddelde van de bekomen resultaten en wordt afgerond op 10 kg/m . Toelichting Als voorbeeld : kubus 1 -
massa lege mal massa mal na vullen en verdichten massa kubus 18,98 - 11,13 = volume kubus 0,150 x 0,150 x 0,150 = volumieke massa 7,85 : 0,003375 =
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies Bijlage 2 - bepaling van de water-cementfactor
11,13 kg 18,98 kg 7,85 kg 0,003375 m33 2326 kg/m
- 3 kubus 2 -
massa lege mal massa mal na vullen en verdichten massa kubus 19,03 - 11,11 = volume kubus 0,150 x 0,150 x 0,150 = volumieke massa 7,92 : 0,003375 =
volumieke massa ρ
(2326 + 2347) : 2 =
De bepaling van de volumieke massa ρ onmiddellijk na het nemen van het monster.
11,11 kg 19,03 kg 7,92 kg 0,003375 m33 2347 kg/m 2337 kg/m33 afgerond 2340 kg/m
gebeurt
tegensprekelijk
De aannemer staat in voor het vervaardigen van de proefstukken en het uitvoeren van de massabepalingen. De balans heeft een zodanige nauwkeurigheid dat de massa verdichte betonspecie kan worden bepaald met een nauwkeurigheid van 0,1 % (punt 4.4 van NBN EN 12350-6:1999). Toelichting Voor een kubus van ca. 8 kg bedraagt de nauwkeurigheid 8 gram. Het wegen kan gebeuren met een balans met een nauwkeurigheid van 5 gram. 3.2.4 Bepaling van het watergehalte W (in kg/m3) Werkwijze. - Breng het monster voor het bepalen van het watergehalte (min. 52 liter) in een pan met een minimumbodemoppervlakte van 2000 cm en een opstaande rand van minstens 10 cm hoog. Voorafgaandelijk werd de massa m1 van de pan bepaald. - Bepaal de massa m2 van de gevulde pan. - Het monster heeft een massa m3 = m2 - m1. Deze massa wordt op 10 g nauwkeurig bepaald. - Droog het monster tot constante massa. Om deze te bepalen wordt het monster op regelmatige tijdstippen gewogen. Wanneer de massa van het monster bij de laatste weging minder afwijkt dan 0,2 % van de massa bepaald bij de voorlaatste weging, dan wordt de proef beëindigd. De minimale tijd tussen de voorlaatste en de laatste weging is afhankelijk van de manier van drogen. De massa m4 is de massa van de pan met het uitgedroogde monster bepaald bij de laatste weging. - Het gedroogde monster heeft een massa m5 = m4 - m1. - De hoeveelheid water in het monster bedroeg m3 - m5 = (m2 - m1) - (m4 - m1) = m2 - m4. - Het effectief watergehalte W in kg per m3 bedraagt ρ[(m3 - m5) : m3]. Het resultaat wordt afgerond op de eenheid.
verdichte
betonspecie
- Het watergehalte, uitgedrukt in massapercenten, wordt gegeven door de formule [(m3 - m5) : m3] x 100 De proef wordt aangevat binnen de 100 minuten nadat het aanmaakwater in het mengsel werd gebracht. Indien dit niet mogelijk is, wordt de binding belet door aan het monster een oplossing van 125 g sacharose in 500 g water toe te voegen waarbij het monster zeer grondig wordt omgeroerd. In dat geval wordt de proef analoog uitgevoerd. - Het effectief bedraagt
watergehalte W
in kg per m3
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies Bijlage 2 - bepaling van de water-cementfactor
verdichte
betonspecie
- 4 ρ[(m3 - m5 - 0,500) : (m3 - 0,625)]. Het drogen zelf gebeurt in een geventileerde droogstoof (105 oC), in een microgolfoven (ook magnetron genoemd) met groot vermogen of door verhitting op een warmtebron. Zo nodig wordt de betonspecie regelmatig dooreengemengd om samenkoeken te voorkomen. De tijd die nodig is om te drogen tot constante massa, is afhankelijk van de gebruikte manier van drogen en van het vermogen van de gebruikte apparatuur. De minimale tijd tussen de voorlaatste en de laatste weging om tot constante massa te komen is proefondervindelijk te bepalen. Toelichting Als voorbeeld : -
massa m1 van de pan massa m2 van de gevulde pan massa m3 van het natte monster massa m4 van de gevulde pan na drogen massa m5 van het gedroogde monster hoeveelheid water in het monster
5,41 17,24 11,83 16,37 10,96 0,87
(m2 - m1) = (m4 - m1) = (m3 - m5) =
volumieke massa ρ (zie vorig voorbeeld)
kg kg kg kg kg kg
2340 kg/m3
effectief watergehalte W 2340 x (0,87 : 11,83) =
172 kg/m3
watergehalte, uitgedrukt in massapercenten (0,87 : 11,83) x 100 =
7,4 %
4 Bepaling van de water-cementfactor 4.1 Door de producent De producent bepaalt de water-cementfactor door het berekende watergehalte (eventueel geverifieerd aan de hand van droogproeven) te delen door het cementgehalte. 4.2 Op de bouwplaats Per uitgevoerde droogproef wordt de water-cementfactor berekend. Het resultaat wordt afgerond op 2 decimalen. De nauwkeurigheid van de meetmethode bedraagt 0,02. Wanneer voor een lot meerdere droogproeven werden uitgevoerd, wordt het rekenkundig gemiddelde berekend en wordt afgerond op 2 decimalen. Toelichting Als voorbeeld, met de waarden uit de vorige voorbeelden : - effectief watergehalte W afgeleid uit de droogproef - cementgehalte C
172 kg/m33 357 kg/m
water-cementfactor
172 : 357 =
0,48
Men kan de water-cementfactor zonder kennis van de volumieke massa ρ ook bepalen uit de verhouding tussen - het watergehalte, uitgedrukt droogproef (zie 3.2.4)
in massapercenten,
en Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies Bijlage 2 - bepaling van de water-cementfactor
afgeleid
uit
de
- 5 -
het cementgehalte, uitgedrukt in massapercenten berekend uit de gewichtsregistratie aan de mengcentrale (zie 2).
Toelichting Als voorbeeld, met de waarden uit de vorige voorbeelden: - watergehalte, uitgedrukt in massapercenten, afgeleid uit de droogproef
7,4 %
- cementgehalte, uitgedrukt in massapercenten, berekend uit de gewichtsregistratie
15,3 %
water-cementfactor
7,4 : 15,3 =
0,48
4.3 Belangrijke opmerkingen 4.3.1 Water- (cement + k × toevoegsel)factor Wanneer men vliegas, silica fume, gemalen hoogovenslakken of andere toevoegsels type II waarvan de geschiktheid werd aangetoond, aan het mengsel toevoegt, wordt voor de controle van de maximum water-cementfactor de water- (cement + k × toevoegsel)factor bepaald zoals in punt 5.2.5.2 van NBN EN 206-1:1999. 4.3.2 Poreuze granulaten De methode voor de bepaling van de water-cementfactor uitgaande van het watergehalte bepaald door uitdroging is niet geschikt indien er poreuze granulaten gebruikt worden waarin vocht kan geabsorbeerd zijn. Het vocht in de granulaten dat niet in contact komt met de mortel, verdampt immers eveneens bij de uitdroging.
Dienstorder MOW/MIN/2006/02 - Beton voor constructies Bijlage 2 - bepaling van de water-cementfactor