Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor Laboratoria B. Verstappen, E. Meynaerts, S. Smolders en D. Huybrechts
www.emis.vito.be
Studie uitgevoerd door het Vlaams Kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken (VITO) in opdracht van het Vlaams Gewest
Deze uitgave kwam tot stand in het kader van het project ‘Vlaams kenniscentrum voor de Beste Beschikbare Technieken en bijhorend Energie en Milieu Informatie Systeem’ (BBT/EMIS) van het Vlaams Gewest. BBT/EMIS wordt begeleid door een stuurgroep met vertegenwoordigers van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Energie, Natuur en Openbare werken, het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) en IWT, OVAM, VLM, VMM, ZG. Hoewel al het mogelijke gedaan is om de accuraatheid van de studie te waarborgen, kunnen noch de auteurs, noch VITO, noch het Vlaams Gewest aansprakelijk gesteld worden voor eventuele nadelige gevolgen bij het gebruik van deze studie. Specifieke vermeldingen van procédés, merknamen, enz. moeten steeds beschouwd worden als voorbeelden en betekenen geen beoordeling of engagement. De gegevens uit deze studie zijn geactualiseerd tot augustus 2011.
Lay-out en druk : Drukkerij Artoos NV Dit boek werd gedrukt op Cocoon Recycled papier met berekening en compensatie van de CO2 uitstoot. 848-53520-0212-1394
ISBN: 9789081690270
Voor verdere informatie, kan u terecht bij : BBT-kenniscentrum VITO Boeretang 200 B-2400 MOL Tel. 014/33 58 68 Fax 014/32 11 85 e-mail:
[email protected]
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of vermenigvuldigd door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor u ligt één van de BBT-studies die worden gepubliceerd door het BBT-kenniscentrum. Dit sectorrapport behandelt de Beste Beschikbare Technieken voor laboratoria. Wat zijn BBT-studies? De BBT-studies zijn rapporten die per sector de BBT beschrijven. Deze sectorrapporten worden actief en zowel digitaal (www.vito.be) als in gedrukte vorm verspreid, zowel naar de overheid als naar de bedrijven. Wat zijn BBT? Milieuvriendelijke technieken hebben als doel de milieu-impact van bedrijven te beperken. Het kunnen technieken zijn om afval te hergebruiken of te recycleren, bodem en grondwater te saneren, of afgassen en afvalwater te zuiveren. Vaker nog zijn het preventieve maatregelen die de emissie van vervuilende stoffen voorkomen en het gebruik van energie, grondstoffen en hulpstoffen verminderen. Wanneer zulke technieken, in vergelijking met alle andere, gelijkaardige technieken, ecologisch gezien het best scoren én ze bovendien betaalbaar zijn, dan spreken we over Beste Beschikbare Technieken (BBT). Wat is het BBT-kenniscentrum? In opdracht van de Vlaamse Regering heeft de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) in 1995 een kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken (BBT) opgericht. Het BBT-kenniscentrum inventariseert informatie over milieuvriendelijke technieken, evalueert per bedrijfstak de Beste Beschikbare Technieken (BBT) en formuleert BBT-aanbevelingen naar de Vlaamse overheid en bedrijven. Het BBT-kenniscentrum wordt, samen met het zusterproject EMIS (http://www.emis.vito.be) gefinancierd door het Vlaamse Gewest. Het centrum wordt begeleid door een stuurgroep met vertegenwoordigers van de Vlaamse ministers van Leefmilieu, Natuur en Energie, het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI), en de agentschappen IWT, OVAM, VEA, VLM, VMM en Zorg en Gezondheid. Waarom zijn BBT-studies nuttig? De vergunningsvoorwaarden die aan de bedrijven worden opgelegd en de ecologiepremie die in Vlaanderen van kracht is, zijn in belangrijke mate gebaseerd op de BBT. Zo geven de sectorale voorwaarden uit VLAREM II vaak de mate van milieubescherming weer die met de BBT haalbaar is. Het bepalen van BBT is dus niet alleen nuttig voor de bedrijven, maar ook als referentie voor de overheid in het kader van het vergunningenbeleid. In bepaalde gevallen verleent de Vlaamse overheid ook subsidies aan de bedrijven als zij investeren in BBT. Het BBT-kenniscentrum werkt BBT-studies uit voor een bedrijfstak of voor een groep van gelijkaardige activiteiten. Deze studies beschrijven de BBT en geven bovendien de nodige achtergrondinformatie. Die achtergrondinformatie helpt de vergunningverlenende overheid om de dagelijkse bedrijfspraktijk beter aan te voelen. Bovendien toont ze de bedrijven de wetenschappelijke basis voor hun vergunningsvoorwaarden. De BBT-studies formuleren ook aanbevelingen om de vergunningsvoorwaarden en de regels inzake ecologiepremie aan te passen. De ervaring leert dat de Vlaamse overheid de aanbevelingen vaak ook werkelijk gebruikt voor nieuwe milieuregelgeving. In afwachting hiervan worden de aanbevelingen echter als nietbindend beschouwd. Hoe kwam deze studie tot stand? Elke BBT-studie is het resultaat van een intensieve zoektocht in de literatuur, bezoeken aan bedrijven, samenwerking met experts in de sector, bevragingen van producenten en leveranciers, uitgebreide contacten met bedrijfs- en milieuverantwoordelijken en ambtenaren enzovoort. De beschreven BBT zijn een Vlaams BBT-Kenniscentrum
3
INLEIDING
INLEIDING
momentopname en bovendien niet noodzakelijk volledig: niet alle BBT die vandaag en in de toekomst mogelijk zijn, zijn in de studie opgenomen.
INLEIDING
Voor de wetenschappelijke begeleiding van de studie werd een begeleidingscomité samengesteld met vertegenwoordigers van industrie en overheid. Dit comité kwam vier keer samen om de studie inhoudelijk te sturen (op 29/10/2009, 17/06/2010, 09/11/2010 en 03/03/2011). De namen van de leden van dit comité en van de externe deskundigen die aan deze studie hebben meegewerkt, zijn opgenomen in bijlage 1. Het BBT-kenniscentrum heeft, voor zover mogelijk, rekening gehouden met de opmerkingen van de leden van het begeleidingscomité. Dit rapport is echter geen compromistekst. Het weerspiegelt de technieken die het BBT-kenniscentrum op dit moment als actueel beschouwt en de aanbevelingen die daaraan beantwoorden.
4
Vlaams BBT-Kenniscentrum
In Hoofdstuk 1 lichten we het begrip Beste Beschikbare Technieken (BBT) en de invulling ervan in Vlaanderen toe en schetsten vervolgens het algemene kader van de voorliggende BBT-studie. Hoofdstuk 2 beschrijft de sector Laboratoria en de belangrijkste socio-economische aspecten en milieujuridische aspecten. In Hoofdstuk 3 komen de verschillende processen aan bod die in de sector worden toegepast. Ook de milieu-impact van deze processen wordt beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de technieken die de sector kan toepassen om milieuhinder te voorkomen of te beperken. In Hoofdstuk 5 evalueren we deze milieuvriendelijke technieken en selecteren we de BBT. Niet alleen de technische haalbaarheid, maar ook de milieuvoordelen en de economische haalbaarheid (kostenhaalbaarheid en -effectiviteit) worden daarbij in rekening gebracht. Hoofdstuk 6 geeft ten slotte aanbevelingen op basis van de BBT. Dit omvat aanbevelingen voor de milieuregelgeving, voor ecologiepremie en voor verder onderzoek.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
5
LEESWIJZER
LEESWIJZER
6
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Het BBT-kenniscentrum, opgericht in opdracht van de Vlaamse Regering bij VITO, heeft tot taak het inventariseren, verwerken en verspreiden van informatie rond milieuvriendelijke technieken. Tevens moet het kenniscentrum de Vlaamse overheid adviseren bij het concreet maken van het begrip Beste Beschikbare Technieken (BBT). In dit rapport worden de BBT voor de sector laboratoria in kaart gebracht. In laboratoria vinden een waaier van activiteiten plaats: van wetenschappelijk onderzoek over kwaliteitscontrole in voedingsbedrijven tot gespecialiseerde industriële ontwikkelingen. De sectoren waarin laboratoria een plaats vinden zijn zeer verscheiden. Dat weerspiegelt zich ook in hun configuratie en werking. Sommige labo’s zijn beperkt in hun grootte en opzet en spelen een ondersteunende rol in een bedrijf. Andere labo’s zijn groots opgezet, opereren onafhankelijk, hebben aanzienlijke budgetten tot hun beschikking en stellen vele mensen tewerk. Het opzet van deze studie is drievoudig. Ten eerste wordt de plaats van laboratoria binnen de huidige milieuwetgeving opnieuw geëvalueerd en worden aanbevelingen voor een meer logische aanpak voorgesteld. Ten tweede worden de technieken en technologie die in laboratoria toegepast worden opgelijst en worden de BBT’s bepaald. Ten laatste worden op basis van meetresultaten van geloosd afvalwater de sectorale lozingsnormen herbekeken. Uit deze studie komt naar voren dat het onderscheid tussen de verschillende laboratoria onderling niet voldoende naar voor komt in de huidige VLAREM indeling voor de als hinderlijk beschouwde inrichtingen. Er wordt een voorstel uitgewerkt om labo’s op een andere manier in de wetgeving in te delen. Tekstuele voorstellen voor VLAREM I en II worden uitgeschreven. De nieuwe focus ligt op de aard van de activiteiten en niet op de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in het geproduceerde afvalwater. De milieu-impact van laboratoria wordt voornamelijk bepaald door het energieverbruik, waterverbruik en het omgaan met chemicaliën en afvalstoffen. De ventilatie van zuurkasten en laboruimtes weegt sterk door in het energieplaatje. De afweging tussen veiligheid, comfort en energiebesparing bepaalt de haalbaarheid van sommige van de voorgestelde technieken. Bij de BBT’s die worden afgelijnd ligt de nadruk op het centraliseren en optimaliseren van de luchtbehandelingsinstallatie en het correct gebruik en het type van geïnstalleerde zuurkasten. Om het waterverbruik te beperken worden er een aantal BBT’s geselecteerd die inspelen op het gebruik van een andere technologie of op sluiten van de kringloop. Voorbeelden zijn het vervangen van een waterstraalpomp door een vacuümpomp en een gesloten koelwatersysteem gebruiken. Bij het omgaan met chemicaliën en afvalstoffen is preventie en selectieve inzameling van groot belang. Het gebruik van verontreinigende stoffen moet in kaart worden gebracht. Maatregelen aan de bron hebben een grote impact op de kwaliteit van het geloosde afvalwater. Op basis van ingezamelde meetresultaten van afvalwater wordt een beeld geschetst van de lozingssituatie van laboratoria. Voor enkele gevaarlijke stoffen worden de sectorale lozingsvoorwaarden herbekeken en waar nodig nieuwe voorgesteld. Voor de overige gevaarlijke stoffen wordt een nieuwe aanpak uitgewerkt. Op die manier worden er correcte en overzichtelijke lozingsvoorwaarden voor laboratoria uitgetekend. Preventie en selectieve inzameling spelen hierin een hoofdrol. De BBT-selectie en de adviesverlening zijn tot stand gekomen op basis van o.a. een socio-economische sectorstudie, kostprijsberekeningen, een vergelijking met buitenlandse BBT-documenten, bedrijfsbezoeken en overleg met vertegenwoordigers van de federaties, leveranciers, specialisten uit de administratie en adviesbureaus. Het formeel overleg gebeurde in een begeleidingscomité.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
7
SAMENVATTING
SAMENVATTING
8
Vlaams BBT-Kenniscentrum
The Centre for Best Available Techniques (BAT) is founded by the Flemish Government, and is hosted by VITO. The BAT centre collects, evaluates and distributes information on environmentally friendly techniques. Moreover, it advises the Flemish authorities on how to translate this information into its environmental policy. Central in this translation is the concept “BAT” (Best Available Techniques). BAT corresponds to the techniques with the best environmental performance that can be introduced at a reasonable cost. A wide range of activities take place in laboratories: from scientific research over quality control to industrial innovation. The sectors in which these laboratories are situated are very diverse. This is also reflected in their setup and configuration. While some are small and play a supportive roll others are large, independent, have a big budget and employ a lot of people. The scope of this study is threefold. The legal framework for laboratories is reassessed and recommendations for improvements are proposed. The available technologies are listed, discussed and the BAT’s are selected. Emission limits on wastewater are adjusted where necessary, based on new and available measurements. This study shows that the distinction between different setups of laboratories is not taken into account in a logical way in the current VLAREM I legislation. A new classification is proposed with the focus on the nature of the activity and not on the amount of polluting substances in the wastewater. The environmental impact of laboratories is mainly caused by energy consumption, water consumption, the use of chemicals and the handling of produced waste. Ventilation of fume hoods and lab space are the biggest energy consumers. The fine balance between safety, comfort and energy efficiency determines whether or not the implementation of a technology is feasible. Centralization and optimization of the HVAC installation and the correct use of the fume hoods are examples of technologies that qualify as BAT. In order to cut back on water consumption a few BAT’s are defined that suggest the use of alternative techniques or that close the water loop. Examples are the use of a vacuum pump and closing the cooling circuits. Key concepts in dealing with chemicals and (environmentally) dangerous substances are prevention and selective collection. The use and disposal of these substances needs to be transparent and documented. Measures at the source have a big impact on the quality of the wastewater. The current effluent quality of discharged wastewater from laboratories is described based on available analysis of wastewater samples. New emissions limits are proposed for a few hazardous substances. For others a general approach is developed. In this way this study sets forth a correct and transparent framework to handle discharge conditions from laboratories with the focus on prevention and selective collection. The BAT selection in this study was based on company visits, a literature survey, a technical and socioeconomic study, cost calculations, and discussions with industry experts and authorities, …. The formal consultation was organized by means of an advisory committee.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
9
ABSTRACT
ABSTRACT
10
Vlaams BBT-Kenniscentrum
INLEIDING. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 LEESWIJZER.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 SAMENVATTING. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 ABSTRACT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 INHOUD. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 LIJST VAN TABELLEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 LIJST VAN FIGUREN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 LIJST VAN AFKORTINGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19 HOOFDSTUK 1 OVER DEZE BBT-STUDIE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 1.1 Beste Beschikbare Technieken in Vlaanderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 1.1.1 Definitie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 1.1.2 Beste Beschikbare Technieken als begrip in het Vlaamse milieubeleid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 1.2 De BBT-studie Laboratoria. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 1.2.1 Doelstellingen van de studie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 1.2.2 Inhoud van de studie.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25 HOOFDSTUK 2 SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEUJURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR. . . . . . . . . 27 2.1 Omschrijving en afbakening van de sector. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 2.1.1 Afbakening en indeling van de sector.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 2.1.2 De bedrijfskolom. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 2.2 Socio-economische kenmerken van de sector. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31 2.2.1 Aantal en omvang van de bedrijven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31 2.2.2 Tewerkstelling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32 2.2.3 Evolutie omzet, toegevoegde waarde en bedrijfswinst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33 2.2.4 Evolutie van de investeringen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37 2.3 Draagkracht van de bedrijfstak. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39 2.4 Milieujuridische aspecten.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39 2.4.1 Milieuvergunningsvoorwaarden.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39 2.4.2 Overige Vlaamse regelgeving. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47 2.4.3 Federale wetgeving.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48 2.4.4 Europese wetgeving.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48 2.4.5 Milieuwetgeving in de omliggende gewesten en landen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48 HOOFDSTUK 3 PROCESBESCHRIJVING.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53 3.1 Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55 3.2 Processen.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 3.2.1 Aanvoer en opslag van chemicaliën. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 3.2.2 Vervoer van chemicaliën in de inrichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 3.2.3 Registratie van chemicaliën. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 3.2.4 De zes meest voorkomende analysestappen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 3.2.5 De uitrusting van een laboratorium. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62 3.3 Milieuaspecten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63 3.3.1 Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63 3.3.2 Waterverbruik. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63 3.3.3 Afvalwater in laboratoria en analyse en bespreking van de beschikbare lozingsgegevens voor laboratoria. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64 3.3.4 Afval. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Vlaams BBT-Kenniscentrum
11
INHOUD
INHOUD
INHOUD
3.3.5 Energie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 3.3.6 Lucht/geur. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74 3.3.7 Bodem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 3.3.8 Geluid/trillingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 3.3.9 Veiligheidsaspecten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 HOOFDSTUK 4 BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77 4.1 Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 4.2 Waterverbruik.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 4.2.1 Waterbeheer en good housekeeping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 4.2.2 Het juiste water voor de juiste toepassing gebruiken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80 4.2.3 Vervang waterverbruikende toestellen zo veel mogelijk door andere technologie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 4.2.4 Aandacht voor efficiëntie en verbruik bij de aankoop van waterverbruikende toestellen. . . . . . . . . . . 82 4.2.5 Bij een significante koeltevraag een gesloten koelwatersysteem gebruiken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82 4.3 Afvalwater.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 4.3.1 Preventieve maatregelen en good housekeeping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 4.3.2 Het opstellen en implementeren van een systeem voor selectieve inzameling van vloeibare laboratoriumafvalstoffen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 4.3.3 Noodstop op lozingspunt. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88 4.3.4 Behandelen van reactievloeistoffen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89 4.3.5 End of pipe waterzuivering (VITO, 2010). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90 4.3.6 Afvalwaterstromen zoveel mogelijk afsplitsen.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 4.4 Energie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 4.4.1 Energiemanagement en good housekeeping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 4.4.2 Bewustmaking energiegebruik aan personeel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 4.4.3 Flexibel ruimtegebruik en modulaire opbouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95 4.4.4 Ventilatie en zuurkasten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 4.4.5 Energiebesparing op aard en gebruik van apparatuur. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103 4.4.6 Optimaal gebruik maken van daglicht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106 4.5 Afval.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107 4.5.1 Preventieve maatregelen en good housekeeping. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107 4.5.2 Vervang of vermijd gevaarlijke producten zoveel mogelijk. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 4.5.3 Inventariseren van chemicaliën.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 4.5.4 Doseersysteem op chemicaliën zoveel mogelijk toepassen om verspilling te voorkomen.. . . . . . . . 109 4.5.5 Microschaal experimenten, waar toegestaan, zoveel mogelijk toepassen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 4.5.6 Vast afval zoveel mogelijk selectieve inzamelen en afvoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 4.6 Lucht/geur/stof. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 4.6.1 Preventie en VOS reducerende maatregelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 4.6.2 End-of-pipe maatregelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112 4.7 Bodem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113 4.8 Geluid/trillingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113 HOOFDSTUK 5 SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115 5.1 Evaluatie van de beschikbare milieuvriendelijke technieken.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 5.2 BBT-conclusies. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126 HOOFDSTUK 6 AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN . . . . . . . . . . . 129 6.1 Aanbevelingen voor de milieuregelgeving.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131 6.1.1 Aanbevelingen voor een nieuwe aanpak van laboratoria in VLAREM (rubriek 24). . . . . . . . . . . . . . . . 131 6.1.2 Aanbevelingen voor de sectorale lozingsnormen van afvalwater in laboratoria. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132 6.1.3 Uitgewerkt tekstueel voorstel voor de VLAREM wetgeving. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137 12
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Vlaams BBT-Kenniscentrum
13
INHOUD
6.2 Aanbevelingen voor ecologiepremie.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139 6.2.1 Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139 6.2.2 Toetsing van milieuvriendelijke technieken aan criteria voor ecologiepremie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140 6.2.3 Aanbevelingen voor de LTL. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141 6.3 Suggesties voor verder onderzoek en technologische ontwikkeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141 6.3.1 Aanbevelingen voor het verbeteren van de beschikbare informatie en kennis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142 6.3.2 Aanbevelingen voor de ontwikkeling van nieuwe milieutechnieken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142 LITERATUURLIJST. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143 BIJLAGE 1: MEDEWERKERS VAN BBT-STUDIE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145 BIJLAGE 2: O VERZICHT SECTORALE LOZINGSNORMEN IN ANDERE REGIO’S EN LANDEN. . . . . . . . . . . . 149 BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155 BIJLAGE 4: FINALE OPMERKINGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
INHOUD 14
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Tabel 1: Tabel 2: Tabel 3: Tabel 4: Tabel 5: Tabel 6: Tabel 7: Tabel 8: Tabel 9: Tabel 10: Tabel 11: Tabel 12: Tabel 13:
Tabel 14: Tabel 15:
Spreiding omzet ‘grote’ ondernemingen (medische laboratoria), NACE 86.901 (bron: Bel-first)....... 34 Spreiding toegevoegde waarde (medische laboratoria), NACE 86.901 (bron: Bel-first).................... 35 Spreiding bedrijfsresultaat (medische laboratoria), NACE 86.901 (bron: Bel-first)........................... 37 Spreiding investeringen (medische laboratoria), NACE 86.901 (bron: Bel-first)............................... 39 Indeling van rubriek 24 ‘Laboratoria’ (bron: VLAREM)................................................................... 40 Sectorale lozingsvoorwaarden voor laboratoria (bron: VLAREM)..................................................... 43 Spreiding op bijzondere lozingsvoorwaarden (bron: milieuvergunningen)....................................... 46 Indelingslijst voor laboratoria in Wallonië (bron M.B. 04.12.1985)................................................. 49 Indelingslijst voor laboratoria in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (bron: ordonnantie 22 april 1999)............................................................................................................................. 49 Grenswaarden voor stoffen in afvalwater van een laboratorium in Nederland (bron: besluit van 19 oktober 2007, nr 07.001133) ................................................................................................ 50 Registratie van chemicaliën.......................................................................................................... 59 Meetgegevens van laboratoria die lozen op oppervlaktewater (bron: meetgegevens afkomstig van VMM en bedrijven)................................................................................................................ 68 Meetgegevens voor laboratoria die lozen op riool (bron: meetgegevens afkomstig van VMM en bedrijven)De uitgebreide analyse van de gegevens met tabellen en grafieken per parameter is terug te vinden in bijlage 3. ........................................................................................................ 69 Afvalproductie van laboratoria in 2007 en 2008 (bron: OVAM)...................................................... 73 Evaluatie van de beschikbare milieuvriendelijke technieken en selectie van de BBT....................... 121
Vlaams BBT-Kenniscentrum
15
LIJST VAN TABELLEN
LIJST VAN TABELLEN
16
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Figuur 1: Sectorverdeling laboratoria in Vlaanderen (eigen berekeningen) op basis van de milieuvergunning en/of lozingsvoorwaarden (totaal = 1.210) (bron: milieuvergunningen)............... 32 Figuur 2: Evolutie gemiddelde omzet ‘grote’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first).. 33 Figuur 3: Evolutie gemiddelde toegevoegde waarde ‘kleine’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)................................................................................................................ 34 Figuur 4: Evolutie gemiddelde toegevoegde waarde ‘grote’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)............................................................................................................................ 35 Figuur 5: Evolutie gemiddeld bedrijfsresultaat ‘kleine’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)............................................................................................................................ 36 Figuur 6: Evolutie gemiddeld bedrijfsresultaat ‘grote’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)............................................................................................................................ 37 Figuur 7: Evolutie gemiddelde investeringen ‘kleine’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)............................................................................................................................ 38 Figuur 8: Evolutie gemiddelde investeringen ‘grote’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)............................................................................................................................ 38 Figuur 9: Selecteren van BBT op basis van de scores voor de verschillende criteria...................................... 119
Vlaams BBT-Kenniscentrum
17
LIJST VAN FIGUREN
LIJST VAN FIGUREN
18
Vlaams BBT-Kenniscentrum
LIJST VAN AFKORTINGEN
LIJST VAN AFKORTINGEN AOX Absorbeerbare Organische Halogenen BAT Best Available Techniques BBT Beste Beschikbare Technieken BREF BAT Reference document BS Belgisch Staatsblad BZV Biologische ZuurstofVerbruik CZV Chemisch ZuurstofVerbruik EPR Environmental Permitting Regulations (England and Wales) HVAC Heating, Ventilation, Air conditioning and Cooling IPPC Integrated Pollution Prevention and Control K.B. Koninklijk Besluit MKN Milieukwaliteitsnorm NACE Nomenclature générale des Activités economiques dans les Communautés Européennes NBB Nationale Bank van België NIS Nationaal Instituut voor de Statistiek NV Naamloze Vennootschap n.v.t. niet van toepassing OVAM Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest PAK Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen RWZI rioolwaterzuiveringsinstallatie VAMIL Versnelde Afschrijving Milieu-investering v.g.t.g. in de vergunning toegelaten gehalte of van geval tot geval VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek Vlarea Vlaams Reglement betreffende Afvalvoorkoming en Afvalbeheer Vlarebo Vlaams Reglement betreffende de Bodemsanering VMM Vlaams Milieumaatschappij VROM ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ZS Zwevende Stoffen
Vlaams BBT-Kenniscentrum
19
20
Vlaams BBT-Kenniscentrum
OVER DEZE BBT-STUDIE HOOFDSTUK 1 - OVER DEZE BBT-STUDIE
HOOFDSTUK 1
In dit hoofdstuk lichten we eerst het begrip Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe. Vervolgens schetsen we het algemene kader van deze Vlaamse BBT-studie. Onder meer de doelstellingen, de inhoud, de begeleiding en de werkwijze van de BBT-studie worden verduidelijkt.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
21
22
Vlaams BBT-Kenniscentrum
1.1.1 Definitie Het begrip “Beste Beschikbare Technieken”, afgekort BBT, wordt in VLAREM I1, artikel 1 29°, gedefinieerd als: “het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om in beginsel het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden te vormen is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dat niet mogelijk blijkt algemeen te beperken”; • “technieken”: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld; • “beschikbare”: op zodanige schaal ontwikkeld dat de technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken al dan niet op het grondgebied van het Vlaamse Gewest worden toegepast of geproduceerd, mits ze voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn; • “beste”: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel. Deze definitie vormt het vertrekpunt om het begrip BBT concreet in te vullen voor de laboratoria in Vlaanderen.
1.1.2 Beste Beschikbare Technieken als begrip in het Vlaamse milieubeleid èè Achtergrond Bijna elke menselijke activiteit (bv. woningbouw, industriële activiteit, recreatie, landbouw) beïnvloedt op de één of andere manier het leefmilieu. Vaak is het niet mogelijk in te schatten hoe schadelijk die beïnvloeding is. Vanuit deze onzekerheid wordt geoordeeld dat iedere activiteit met maximale zorg moet uitgevoerd worden om het leefmilieu zo weinig mogelijk te belasten. Dit stemt overeen met het zogenaamde voorzorgsbeginsel. In haar milieubeleid gericht op het bedrijfsleven heeft de Vlaamse overheid dit voorzorgsbeginsel vertaald naar de vraag om de “Beste Beschikbare Technieken” toe te passen. Deze vraag wordt als zodanig opgenomen in de algemene voorschriften van VLAREM II2 (artikel 4.1.2.1). Het toepassen van de BBT betekent in de eerste plaats dat iedere exploitant al wat technisch en economisch mogelijk is, moet doen om milieuschade te vermijden. Daarnaast wordt ook de naleving van de vergunningsvoorwaarden geacht overeen te stemmen met de verplichting om de BBT toe te passen. Ook in de meeste andere geïndustrialiseerde landen kan het BBT-principe worden teruggevonden in de milieuregelgeving, zij het soms met een andere klemtoon. Vergelijkbare begrippen zijn o.a.: BAT (Best Available Techniques), BATNEEC (Best Available Techniques Not Entailing Excessive Costs), de Duitse ‘Stand der Technik’, het Nederlandse ALARA-principe (As Low as Reasonably Achievable) en ‘Beste Uitvoerbare Technieken’. 1 2
VLAREM I: Besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning, herhaaldelijk gewijzigd. VLAREM II: Besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne van 1 juni 1995, herhaaldelijk gewijzigd.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
23
HOOFDSTUK 1 - OVER DEZE BBT-STUDIE
1.1 Beste Beschikbare Technieken in Vlaanderen
HOOFDSTUK 1 - OVER DEZE BBT-STUDIE
Binnen het Vlaamse milieubeleid wordt het begrip BBT in hoofdzaak gehanteerd als basis voor het vastleggen van milieuvergunningsvoorwaarden. Dergelijke voorwaarden die aan inrichtingen in Vlaanderen worden opgelegd steunen op twee pijlers: • de toepassing van de BBT, • de resterende milieueffecten mogen geen afbreuk doen aan de vooropgestelde milieukwaliteitdoelstellingen. Ook de Europese “IED” (2010/75/EU) schrijft de lidstaten voor op deze twee pijlers te steunen bij het vastleggen van milieuvergunningsvoorwaarden. èè Concretisering van het begrip Om concreet inhoud te kunnen geven aan het begrip BBT, dient de algemene definitie van VLAREM I nader verduidelijkt te worden. Het BBT-kenniscentrum hanteert onderstaande invulling van de drie elementen.
“Beste” betekent “beste voor het milieu als geheel”, waarbij het effect van de beschouwde techniek op de verschillende milieucompartimenten (lucht, water, bodem, afval, …) wordt afgewogen; “Beschikbare” duidt op het feit dat het hier gaat over iets dat op de markt verkrijgbaar en redelijk in kostprijs is. Het zijn dus technieken die niet meer in een experimenteel stadium zijn, maar effectief hun waarde in de bedrijfspraktijk bewezen hebben. De kostprijs wordt redelijk geacht indien deze haalbaar is voor een ‘gemiddeld’ bedrijf uit de beschouwde sector én niet buiten verhouding is tegenover het behaalde milieuresultaat; “Technieken” zijn technologieën én organisatorische maatregelen. Ze hebben zowel te maken met procesaanpassingen, het gebruik van minder vervuilende grondstoffen, end-of-pipe maatregelen, als met goede bedrijfspraktijken. Het is hierbij duidelijk dat wat voor het ene bedrijf een BBT is dat niet voor een ander hoeft te zijn. Toch heeft de ervaring in Vlaanderen en in andere regio’s/landen aangetoond dat het mogelijk is algemene BBT-lijnen te trekken voor groepen van bedrijven die dezelfde processen gebruiken en/of gelijkaardige producten maken. Dergelijke sectorale of bedrijfstak-BBT maken het voor de overheid mogelijk sectorale vergunningsvoorwaarden vast te leggen. Hierbij zal de overheid doorgaans niet de BBT zelf opleggen, maar wel de milieuprestaties die met BBT haalbaar zijn als norm beschouwen. Het concretiseren van BBT voor sectoren vormt tevens een nuttig referentiepunt bij het toekennen van steun bij milieuvriendelijke investeringen door de Vlaamse overheid. De regeling ecologiepremie bepaalt dat bedrijven die milieu-inspanningen leveren die verdergaan dan de wettelijke vereisten, kunnen genieten van een investeringssubsidie.
1.2 De BBT-studie Laboratoria 1.2.1 Doelstellingen van de studie èè De voorliggende BBT-studie • selecteert in eerste instantie de Beste Beschikbare Technieken (BBT) om enerzijds de hoeveelheid en de verontreinigingsgraad van afvalwater van laboratoria in Vlaanderen te beperken (i.e. preventieve maatregelen) en anderzijds afvalwater van laboratoria in Vlaanderen te behandelen; te zuiveren (i.e. end-of-pipe maatregelen);
24
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Naast de lozing van afvalwater zal deze BBT-studie verder ook andere milieuaspecten, die rechtstreeks of onrechtstreeks gerelateerd zijn aan het gebruik van chemicaliën en/of gevaarlijke stoffen (zoals energie, afval, lucht, bodem, geur) aan bod laten komen. Daarenboven zal het aspect energie verder uitvoerig behandeld worden en gericht zijn op het laboratoriumgebouw. In deze BBT-studie zullen enkel milieuaspecten bekeken worden die rechtstreeks of onrechtstreeks gerelateerd zijn aan het gebruik van chemicaliën en/of gevaarlijke stoffen in laboratoria. Andere aspecten (meestal specifiek voor een bepaalde categorie van laboratoria) zullen niet aan bod komen (bv. Omgang met genetisch gemodificeerde organismen, de ethische kant van proefdieren en dierenwelzijn, …). (Beslissing BBT/EMIS stuurgroep 45, 13 februari 2009).
1.2.2 Inhoud van de studie Vertrekpunt van het onderzoek naar de Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de laboratoria is een socio-economische doorlichting van de sector (hoofdstuk 2). Dit laat ons toe de economische gezondheid en de draagkracht van de sector in te schatten, wat van belang is bij het beoordelen van de haalbaarheid van de beschikbare milieuvriendelijke technieken. In hoofdstuk 3 wordt de procesvoering in detail beschreven en wordt per processtap nagegaan welke milieueffecten kunnen optreden. Op basis van een uitgebreide literatuurstudie, aangevuld met gegevens van producenten, leveranciers en bedrijfsbezoeken, wordt in hoofdstuk 4 een inventaris opgesteld van de beschikbare milieuvriendelijke technieken voor de sector. Vervolgens vindt, in hoofdstuk 5, voor elk van de beschikbare milieuvriendelijke technieken een evaluatie plaats, niet alleen van hun impact op het milieu (in zijn geheel), maar ook van hun technische en economische haalbaarheid. Deze evaluatie laat het toe de Beste Beschikbare Technieken te selecteren. De BBT zijn op hun beurt de basis voor een aantal aanbevelingen om de bestaande milieuregelgeving aan te passen en/of aan te vullen (hoofdstuk 6). Daarnaast wordt in hoofdstuk 6 onderzocht welke technieken in aanmerking komen voor investeringssteun in het kader van de ecologiepremie en worden aanbevelingen voor verder onderzoek en technologische ontwikkeling geformuleerd.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
25
HOOFDSTUK 1 - OVER DEZE BBT-STUDIE
• formuleert in tweede instantie, op basis van de Beste Beschikbare Technieken, aanbevelingen om de bestaande milieuwetgeving, o.a. de bestaande sectorale lozingsvoorwaarden (normen) uit punt 21 van bijlage 5.3.2 van VLAREM II, aan te passen en/of aan te vullen. Ook de omschrijving van laboratoria in de lijst van de als hinderlijk beschouwde indelingen (Rubriek 24; bijlage 1 van VLAREM I) wordt herbekeken.
26
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEUJURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
HOOFDSTUK 2
In dit hoofdstuk geven we een situering en een doorlichting van de sector van de laboratoria, zowel socio-economisch als milieujuridisch. Vooreerst trachten we de sector te omschrijven en zo precies mogelijk af te bakenen. Daarna bepalen we een soort barometerstand van de sector, enerzijds aan de hand van een aantal socio-economische kenmerken van de sector (aantal en omvang van de bedrijven, tewerkstelling, …) en anderzijds aan de hand van een inschatting van de draagkracht van de sector. Vervolgens gaan we dieper in op de belangrijkste milieujuridische aspecten voor laboratoria.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
27
28
Vlaams BBT-Kenniscentrum
2.1.1 Afbakening en indeling van de sector èè Afbakening van de sector Een laboratorium wordt gedefinieerd als een inrichting voor het maken of onderzoeken van stoffen (beslissing begeleidingscomité). De BBT-studie Laboratoria is gericht op die ‘laboratoria’ die gebruik maken van chemicaliën en/of gevaarlijke producten en waarbij de kans bestaat dat deze producten in het milieu terechtkomen via afvalwater, afval, afgassen, …. De studie richt zich niet tot laboratoria die enkel fysische testen (bv. drukproeven, sterkteanalyses, visueel onderzoek op materialen, reologische tests, ...) uitvoeren (Beslissing BBT/EMIS stuurgroep 45, 13 februari 2009). èè Technische indeling Een eenduidige technische indeling van de laboratoria die chemicaliën en/of gevaarlijke producten gebruiken is zeer moeilijk. De indeling wordt gemaakt naar de activiteiten van laboratoria, bijvoorbeeld: biologische laboratoria, biochemische laboratoria, analytisch chemische laboratoria. Aangezien laboratoria in Vlaanderen vaak meer dan één van deze activiteiten uitvoeren, werd in voorliggende studie voor een meer pragmatische indeling geopteerd, namelijk een indeling naar de verschillende sectoren waarin de laboratoria werkzaam zijn. Volgende laboratoria vallen binnen de scope van de studie: • laboratoria in ziekenhuizen en medische laboratoria; • laboratoria gericht op milieuanalyses (bv. water, lucht, bodem, afval); • laboratoria in de voedingssector; • laboratoria in middelbare scholen, hogescholen en universiteiten. In laboratoria van middelbare scholen en sommige hogescholen is de aanwezige infrastructuur soms zeer beperkt. Een leslokaal doet bijvoorbeeld dienst als ‘scheikunde leslokaal’, zonder dat er speciale uitrusting zoals een zuurkast of ventilatie wordt voorzien. De gevaarlijke producten worden meestal in lage concentraties en volumes gebruikt en de gebruikte technieken, reactiemechanismen en geproduceerde afvalstoffen zijn goed gekend; • laboratoria in onderzoeksinstellingen; • gespecialiseerde laboratoria zoals bv. bedrijfsgeïntegreerde3 laboratoria voor kwaliteitscontrole in andere sectoren dan voeding en ziekenhuizen; • laboratoria voor onderzoek en ontwikkeling (R&D). Andere aspecten in laboratoria die minder met chemicaliën en/of gevaarlijke stoffen te maken hebben (bv. genetisch gemodificeerde organismen, de ethische kant van dierenproeven en dierenwelzijn, …) komen hier verder niet aan bod. Enkele voorbeelden van laboratoria die buiten de scope van de studie vallen: • pilootopstellingen of –fabrieken die gebruikt worden voor procesopschaling of procescontrole. Deze opstellingen worden als productie-eenheden beschouwd. De infrastructuur wijkt sterk af van deze van laboratoria. Ook de reactorvolumes zijn groter. Speciale voorzieningen naar ventilatie, opvang voor afval, gebruikte chemicaliën en veiligheid worden meestal op maat van de opstellingen en technieken 3
Uit milieutechnisch oogpunt wordt een laboratorium als bedrijfsgeïntegreerd beschouwd als het afvalwater afkomstig van het laboratorium niet afzonderlijk van het overige bedrijfsafvalwater bemeten wordt.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
29
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
2.1 Omschrijving en afbakening van de sector
gemaakt. Deze opstellingen worden in de studie beschouwd als productie eenheid en niet als laboratoria;
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
• film- en fotolaboratoria; • laboratoria waar enkel fysische testen uitgevoerd worden; • tandheelkundige laboratoria; • laboratoria waar gewerkt wordt met biologische of bacteriologische agentia, voor zover deze geen impact hebben op de kwaliteit van het afvalwater en laboratoria waar radioactieve materialen gebruikt worden. Voor deze laboratoria worden het ‘bio-aspect’ of het ‘nucleaire aspect’ niet meegenomen in de studie. De algemene aspecten van deze laboratoria vallen wel in de scope van de studie (beslissing BC 29/10/2009). Andere indelingen zijn mogelijk, maar steeds blijven er wel laboratoria die, ofwel nergens echt bijhoren, ofwel in meerdere onderverdelingen voorkomen. Bovenstaande ‘sector’-indeling maakte het mogelijk om een lange lijst van laboratoria op korte tijd in te delen zonder voor elk labo specifiek na te gaan welk soort analyses ze precies uitvoeren. èè NACE-BEL indeling De NACE-BEL nomenclatuur4 is een benadering om sectoren volgens economische activiteit in te delen. Officiële statistieken, zoals gegevens van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) of het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS), volgen meestal een indeling volgens NACE-BEL. Gezien de verscheidenheid aan laboratoria, vallen zij ook onder verschillende NACE-BEL codes. Enkel de medische laboratoria hebben een specifieke NACE BEL code: • 86.901 Menselijke gezondheidszorg; Activiteiten van medische laboratoria; De overige laboratoria hebben een NACE BEL code die verwijst naar de sector waarbinnen zij actief zijn. Enkele voorbeelden van NACE-BEL codes: • 10: Vervaardiging van voedingsmiddelen; • 20: Vervaardiging van chemische producten; • 72.1: Speur-en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied; • 74.909: Overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten; • 75.000: Veterinaire diensten; • 85.4: Hoger onderwijs en postsecundair niet-hoger onderwijs.
2.1.2 De bedrijfskolom Laboratoria werken vaak in opdracht van klanten. Deze kunnen extern zijn, bv. particulier, industrie, overheid, of intern, bv. interne kwaliteitscontrole bij voedingsbedrijven. Laboratoria kunnen ook onderling klant van elkaar zijn en kunnen opdrachten aan elkaar uitbesteden. Daarnaast is er ook een wisselwerking tussen laboratoria en hun leveranciers die chemicaliën, apparatuur of diensten kunnen aanleveren. 4
NACE: Nomenclature générale des activités économiques dans les Comunautés Européennes, in 1970 door het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschap opgesteld om industriële activiteiten logisch te ordenen. Een nieuwe uitgave - NACE Rev. 2 – werd vastgesteld door de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 (Publicatieblad van de Europese Unie van 30 december 2006). De NACE-BEL 2008 is de meest recente Belgische versie van de NACE-nomenclatuur, in overeenstemming met de NACE Rev. 2.
30
Vlaams BBT-Kenniscentrum
In deze paragraaf wordt de toestand van de sector geschetst aan de hand van enkele socio-economische indicatoren.
2.2.1 Aantal en omvang van de bedrijven Om een beeld te kunnen geven van het aantal laboratoria in Vlaanderen en de verdeling van deze laboratoria over de verschillende sectoren werd de vergunningendatabank van de Vlaamse Milieumaatschappij geraadpleegd. Uit deze databank werd een lijst van exploitaties opgesteld die vergund zijn of een vergunningsdossier lopende hebben voor rubriek 24 (bijlage 1, VLAREM I) en/of moeten voldoen aan de overeenkomstige sectorale lozingsvoorwaarden (punt 215, bijlage 5.3.2, VLAREM II). Om tot een zo volledig mogelijk overzicht te komen van de laboratoria in Vlaanderen, werd voornoemde lijst aangevuld met informatie van eigen contacten en referentielabo’s van OVAM, LNE (Afdeling Milieuvergunningen) en VITO. De uiteindelijke lijst telde 1.405 exploitaties. Een aantal dubbele ingaven werden geschrapt en van een aantal exploitaties werd geen bijkomende info gevonden of was het niet duidelijk of er labo-activiteiten werden uitgebaat. Deze ingaven werden niet weerhouden en werden van de lijst geschrapt. Uiteindelijk konden er 1.210 exploitaties aan een sector toegekend worden. Elk labo is slechts 1 datapunt, ongeacht de grootte, tewerkstelling, omzet, integratie in een bedrijf,… De exploitaties werden in de verschillende sectoren verdeeld op basis van de aard van de hoofdactiviteit en de vermoedelijke labo-activiteiten. De verdeling is niet rechtstreeks gebaseerd op de NACE-BEL indeling van de verschillende sectoren. De afbakening van de sectoren kan soms voor interpretatie vatbaar zijn. Zo is er bijvoorbeeld een grijze zone tussen de ‘medische sector’ en ‘chemie’ (synthese van de actieve bestanddelen is ‘chemie’ terwijl ontwikkeling en testen onder ‘medische sector’ valt). Figuur 1 is daarom enkel bedoeld om op kwalitatieve wijze een beeld te schetsen van de situatie in Vlaanderen. De sectoren ‘industrie, bouw & engineering’, ‘voeding’ en ‘chemie’ zijn de drie voornaamste sectoren waarin laboratoria vertegenwoordigd zijn. Het gaat bij deze sectoren meestal om kleine bedrijfsgeïntegreerde labo’s, waarvan de activiteiten betrekking hebben op interne kwaliteitscontrole van geproduceerde goederen. Er zijn in elke sector wel gevallen bekend van bedrijfsgeïntegreerde laboratoria toegespitst op onderzoek en ontwikkeling maar dit zijn meestal uitzonderingen. Daarnaast zijn er in de sector chemie ook enkele grote onderzoekslaboratoria, meestal onderdeel van een internationaal bedrijf. Algemeen kan gesteld worden dat een meerderheid van de laboratoria in Vlaanderen deel uitmaken van een bedrijf en dus bedrijfsgeïntegreerd zijn. Uitzonderingen zijn de commerciële onderzoeks- en milieulabo’s die meestal op zichzelf bestaat. Opvallend is dat 11% van de laboratoria in beheer zijn van RWZI’s.
5
Punt 21 van bijlage 5.3.2. van VLAREM II behandelt de sectorale lozingsnormen van laboratoria. Voor meer info zie paragraaf 2.4.1 ‘Milieuvergunningsvoorwaarden’ in deze studie.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
31
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
2.2 Socio-economische kenmerken van de sector
RWZI 11%
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
onderwijs / onderzoek 10%
industrie, bouw & engineering 33%
medische sector 10%
chemie 18%
voeding 17%
Figuur 1: Sectorverdeling laboratoria in Vlaanderen (eigen berekeningen) op basis van de milieuvergunning en/of lozingsvoorwaarden (totaal = 1.210) (bron: milieuvergunningen)
In de milieuvergunningendatabank is geen informatie beschikbaar over de omvang van de laboratoria. Voor de medische laboratoria kunnen we meer in detail aantal en omvang van de exploitaties in kaart brengen op basis van de gegevens in de Bel-First databank6. Deze databank bevat de niet-geconsolideerde jaarrekeningen7 van actieve bedrijven in België. De jaarrekeningen kunnen o.a. opgevraagd worden op bedrijfsnaam of op NACE-BEL code. Voor de andere laboratoria/sectoren is er geen NACE-BEL code beschikbaar die de bedrijfseconomische gegevens in Bel-First kan koppelen aan de activiteiten van deze (bedrijfsgeïntegreerde) laboratoria. Volgens de gegevens in Bel-First (maart 2010) zijn er 247 actieve bedrijven in Vlaanderen onder NACE-BEL code 86.901 (Menselijke gezondheidszorg; Activiteiten van medische laboratoria) geregistreerd. Bij de beschrijving van de socio-economische kenmerken, concentreren we ons op de (188) bedrijven die de NACE-BEL code 86.901 als hoofdactiviteit hebben opgegeven. De meerderheid van deze medische laboratoria zijn ‘kleine’ ondernemingen. In 2008 waren er volgens Bel-First 138 ‘kleine’ ondernemingen en 25 ‘grote’ ondernemingen die een jaarrekening neerlegden, respectievelijk volgens het verkorte en volledige schema.
2.2.2 Tewerkstelling Laboranten hebben een (professionele) bachelor in de laboratoriumtechnologie op niveau hogeschool. Er bestaan verschillende specialisaties, bijvoorbeeld: klinisch, chemisch, farmaceutisch of milieulaborant. Het technisch secundair onderwijs biedt een opleiding aan tot laboratorium assistent, die zich richt op meer routinematig onderzoekswerk. 6
7
De Bel-First databank bevat de jaarrekeningen en andere financiële informatie van alle Belgische ondernemingen met een historiek van 10 jaar, toegeleverd door de Nationale Bank van België. In de databank zijn eveneens de rekeningen van de belangrijkste Luxemburgse ondernemingen en de geconsolideerde jaarrekeningen van de belangrijkste ondernemingen voor beide landen beschikbaar. De laatste beschikbare boekjaren zijn 2007 en 2008 (niet voor alle bedrijven beschikbaar). Een geconsolideerde jaarrekening bestaat uit de balans en resultatenrekening waarin de financiële gegevens zijn samengevoegd van het moederbedrijf en alle dochterbedrijven waarvan zij op balansdatum direct of indirect meer dan de helft van het aandelenkapitaal bezit. We weren de geconsolideerde jaarrekeningen bijgevolg uit de steekproef om dubbeltellingen te voorkomen.
32
Vlaams BBT-Kenniscentrum
2.2.3 Evolutie omzet, toegevoegde waarde en bedrijfswinst Voor een beschrijving van de evolutie van omzet, toegevoegde waarde en bedrijfswinst gaan we uit van de gegevens in de Bel-First databank. Zoals eerder aangegeven, concentreren we ons op de (188) medische laboratoria in Vlaanderen die NACE-BEL code 86.901 als hoofdactiviteit hebben opgegeven. Voor andere dan medische laboratoria zijn geen cijfers over omzet, toegevoegde waarde en bedrijfswinst beschikbaar. è Omzet De omzet wordt gedefinieerd als: ‘Het bedrag van de verkoop van goederen en de levering van diensten aan derden, in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening’8. In Figuur 2 wordt de evolutie van de omzet weergegeven voor de ‘grote’ medische laboratoria. Tussen 2002 – 2006 neemt de omzet toe (+43%) om daarna te dalen en in 2008 opnieuw het niveau van 2004 te bereiken. De omzet is enkel voor de ‘grote’ ondernemingen weergegeven aangezien ‘kleine’ ondernemingen niet verplicht zijn om deze te rapporteren.
Figuur 2: Evolutie gemiddelde omzet ‘grote’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)
8
In de handel toegestane kortingen op de verkoopprijs worden hiervan afgetrokken, belastingen over de toegevoegde waarde of enig andere rechtstreeks met de omzet verbonden belasting niet. Tegemoetkomingen van de overheid in het kader van een tariferingspolitiek als compensatie voor lagere ontvangsten worden wel opgenomen in de omzet.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
33
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
In de Bel-First databank zijn er voor 76 medische laboratoria (52 ‘kleine’ ondernemingen en 24 ‘grote’ ondernemingen) gegevens beschikbaar met betrekking tot de gemiddelde tewerkstelling in 2008 of 2009 (afhankelijk van meest recente jaar waarvoor gegevens in databank beschikbaar zijn). De kleine ondernemingen hebben een gemiddelde tewerkstelling van ca. 7 werknemers en 63% van deze ondernemingen stellen minder dan 5 werknemers tewerk. De grote ondernemingen hebben een gemiddelde tewerkstelling van ca. 72 werknemers en 25% van deze ondernemingen stellen meer dan 100 werknemers tewerk. Voor andere dan medische laboratoria zijn geen cijfers over tewerkstelling beschikbaar.
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
Om een idee te geven van de spreiding van de omzetcijfers, wordt in volgende tabel een overzicht gegeven van de mediaan, gemiddelde, 20e en 80e percentiel waarden. De cijfers hebben betrekking op het boekjaar 2008.
Omzet (2008) 20e percentiel mediaan 80e percentiel gemiddelde
(keuro) 6.530 11.659 24.797 14.822
Tabel 1: Spreiding omzet ‘grote’ ondernemingen (medische laboratoria), NACE 86.901 (bron: Bel-first)
è Toegevoegde waarde De toegevoegde waarde wordt berekend als het verschil tussen de waarde van de geproduceerde en verkochte goederen en diensten (output) en de waarde van de aangekochte en verbruikte goederen en diensten (input)9. De evolutie van de toegevoegde waarde voor de ‘kleine’ medische laboratoria is weergegeven in Figuur 3.
Figuur 3: Evolutie gemiddelde toegevoegde waarde ‘kleine’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)
Na een toename van de gemiddelde toegevoegde waarde tussen 2002 – 2004 (+29%), tekent zich tot en met 2007 een daling af. In 2008 is er opnieuw een toename van de toegevoegde waarde met +9% ten opzichte van 2007.
9
Een onderneming kan men dan definiëren als een organisatie waar productiefactoren (personeel, uitrusting, financieringsbronnen,…) samen een toegevoegde waarde voortbrengen, waaruit elk van deze factoren verder ook wordt vergoed. De gecumuleerde toegevoegde waarde van alle ondernemingen in een entiteit (gewest, land,…) vormt het Bruto Binnenlands Product van de beschouwde entiteit (Ooghe en Van Wymeersch, 2003).
34
Vlaams BBT-Kenniscentrum
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
Volgende figuur geeft de evolutie van de toegevoegde waarde voor de ‘grote’ medische laboratoria.
Figuur 4: Evolutie gemiddelde toegevoegde waarde ‘grote’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)
Na een toename in 2002 – 2004 (+24%), wordt de toegevoegde waarde in de periode 2004 – 2008 gekenmerkt door een licht schommelend verloop. Om een idee te geven van de spreiding van de toegevoegde waarde, wordt in Tabel 2 een overzicht gegeven van de mediaan, gemiddelde, 20e en 80e percentiel waarden. De cijfers hebben betrekking op het boekjaar 2008 en er wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘kleine’ en ‘grote’ medische laboratoria. In 2008 rapporteerden 13% van de (138) ‘kleine’ medische laboratoria en 12% van de (25) ‘grote’ medische laboratoria een negatieve toegevoegde waarde.
Toegevoegde waarde (keuro) 20e percentiel mediaan 80e percentiel gemiddelde
Kleine onderneming 18 116 353 296
Grote onderneming 801 5.932 11.020 6.617
Tabel 2: Spreiding toegevoegde waarde (medische laboratoria), NACE 86.901 (bron: Bel-first)
Vlaams BBT-Kenniscentrum
35
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
è Bedrijfsresultaat Het bedrijfsresultaat wordt berekend door de bedrijfsopbrengsten te verminderen met de bedrijfskosten. Dit is dus het resultaat vóór financiële kosten en opbrengsten, uitzonderlijke kosten en opbrengsten en belastingen. Het gemiddelde bedrijfsresultaat geeft een indicatie van de winstgevendheid van de bedrijfsactiviteiten. Het globale verloop van het gemiddelde bedrijfsresultaat is heel gelijkaardig voor de ‘kleine’ en ‘grote’ medische laboratoria. Beiden kennen een sterke toename van het bedrijfsresultaat tot 2004 – 2005. Deze toename tekent zich sterker af voor de ‘grote’ medische laboratoria. Na deze piek neemt het bedrijfsresultaat af tot 2007. In 2008 wordt opnieuw een toename van het gemiddelde bedrijfsresultaat opgetekend, resp. +13% en +139% ten opzichte van 2008. Het negatieve bedrijfsresultaat voor de ‘grote’ medische laboratoria in 2002 kan verklaard worden door drie bedrijven met een bedrijfsverlies dat niet kon gecompenseerd worden door de beperkte bedrijfswinst in de andere ‘grote’ laboratoria.
Figuur 5: Evolutie gemiddeld bedrijfsresultaat ‘kleine’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)
36
Vlaams BBT-Kenniscentrum
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR Figuur 6: Evolutie gemiddeld bedrijfsresultaat ‘grote’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)
Om een idee te geven van de spreiding van het bedrijfsresultaat, wordt in Tabel 3 een overzicht gegeven van de mediaan, gemiddelde, 20e en 80e percentiel waarden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘kleine’ en ‘grote’ medische laboratoria. In 2008 rapporteerden 22% van de (138) ‘kleine’ medische laboratoria en 20% van de (25) ‘grote’ medische laboratoria bedrijfsverlies.
Bedrijfsresultaat (keuro) 20e percentiel mediaan 80e percentiel gemiddelde
Kleine onderneming -1 39 219 125
Grote onderneming -130 1.828 5.272 1.247
Tabel 3: Spreiding bedrijfsresultaat (medische laboratoria), NACE 86.901 (bron: Bel-first)
2.2.4 Evolutie van de investeringen De investeringen zijn berekend op basis van de aanschaffingen van materiële vaste activa (met inbegrip van geproduceerde vaste activa) uit de toelichtingen bij de jaarrekeningen van de ondernemingen. De evolutie van de investeringen wordt gekenmerkt door een volatiel karakter. Zowel voor de ‘kleine’ als de ‘grote’ medische laboratoria bereiken de investeringen een piek in 2006. In 2007 – 2008 dalen de investeringen. Deze daling tekent zich sterker af voor de ‘grote’ dan de ‘kleine’ medische laboratoria, resp. -82% en -30% ten opzichte van 2006.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
37
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR Figuur 7: Evolutie gemiddelde investeringen ‘kleine’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)
Figuur 8: Evolutie gemiddelde investeringen ‘grote’ ondernemingen (medische laboratoria) (keuro) (bron: Bel-first)
Om een idee te geven van de spreiding van de investeringen, wordt in Tabel 4 een overzicht gegeven van de mediaan, gemiddelde, 20e en 80e percentiel waarden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘kleine’ en ‘grote’ medische laboratoria.
38
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Kleine onderneming 2 36 98 87
Grote onderneming 58 193 359 353
Tabel 4: Spreiding investeringen (medische laboratoria), NACE 86.901 (bron: Bel-first)
2.3 Draagkracht van de bedrijfstak Zoals reeds in voorgaande paragraaf aangegeven, zijn enkel de medische laboratoria als economische activiteit te onderscheiden. De activiteiten van de overige laboratoria zijn geïntegreerd binnen de sector waar zij actief zijn. Er is dan ook onvoldoende socio-economische informatie beschikbaar om een indicatie te geven van de draagkracht van de laboratoria in Vlaanderen. In het algemeen kan wel gesteld worden dat er tussen de laboratoria een verschil is in draagkracht afhankelijk van bv. grootte labo/onderneming, sector waarbinnen laboratorium actief is maar ook het feit of het al dan niet gaat om een commerciële activiteit. Voor de laboratoria die externe klanten hebben, zullen marktgerelateerde factoren zoals interne concurrentie tussen laboratoria, macht van de afnemers, dreiging van nieuwe toetreders, de draagkracht mee bepalen. Voor de laboratoria die enkel interne klanten hebben, is de druk om de (‘overhead’)kosten laag te houden groot. Specifiek voor de laboratoria die geïntegreerd zijn in scholen willen we aangeven dat zij over beperkte financiële middelen (subsidies) beschikken.
2.4 Milieujuridische aspecten In onderstaande paragrafen wordt het milieujuridisch kader van deze BBT-studie geschetst. De aandacht gaat hierbij voornamelijk uit naar de wetgeving in Vlaanderen. Daarnaast komen ook de nationale en Europese regelgeving aan bod.
2.4.1 Milieuvergunningsvoorwaarden Het ‘Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning’ (VLAREM) regelt de indeling en milieuvoorwaarden voor de hinderlijke inrichtingen in het Vlaamse Gewest. Het VLAREM bestaat uit twee delen, waarbij titel I van het VLAREM de procedures en de indeling met betrekking tot milieuvergunningsplicht beschrijft, terwijl VLAREM II de voorwaarden voorschrijft waaraan vergunde inrichtingen moeten voldoen. èè VLAREM I VLAREM I is het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende de vaststelling van het Vlaamse Reglement betreffende de milieuvergunning. Het hele besluit en verdere info is te vinden via http://navigator.emis.vito.be In bijlage 1 van VLAREM I worden de als hinderlijk beschouwde indelingen opgelijst.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
39
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
Bedrijfsresultaat (keuro) 20e percentiel mediaan 80e percentiel gemiddelde
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
àà Indeling van laboratoria Laboratoria worden ingedeeld in Rubriek 24 ‘Laboratoria’ (al dan niet geïntegreerd in een elders ingedeelde inrichting). De verdere indeling van deze rubriek in de subrubrieken 24.1 en 24.4 is aangegeven in onderstaande tabel:
Rubriek 24.1.
24.4
Omschrijving en Subrubrieken Laboratoria die enige biologische of scheikundige, minerale of organische bedrijvigheid uitoefenen met het oog op opzoekingen, proeven, analyses, toepassing of ontwikkeling van producten, kwaliteitscontrole op producten, of met een didactisch doel, die door hun afvalwater een hoeveelheid gevaarlijke stoffen lozen per maand en per stof die opgenomen is in lijst I van bijlage 2C: 1° tot en met 1kg 2° meer dan 1 kg Laboratoria andere dan bedoeld in rubrieken 24.1
Klasse
3 2 3
Tabel 5: Indeling van rubriek 24 ‘Laboratoria’ (bron: VLAREM)
Ter info: rubriek 24.2. en 24.3 zijn opgeheven. Lijst I van bijlage 2C, waarvan sprake in de omschrijving van subrubriek 24.1 betreft het eerste deel van een lijst van gevaarlijke stoffen voor lozing in aquatisch milieu en omvat sommige afzonderlijke stoffen die deel uitmaken van families en groepen van stoffen die in hoofdzaak moeten worden gekozen op basis van hun toxiciteit, persistentie, bio-accumulatie, met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen. De hele lijst is beschikbaar via: • Lijst op 14 januari 2011: http://navigator.emis.vito.be/milnav-consult/consultatieLink?wettekstId=104 57&date=14-01-2011&appLang=nl&wettekstLang=nl • Laatste versie: http://navigator.emis.vito.be/milnav-consult/consultatieLink?wettekstId=10457&appLa ng=nl&wettekstLang=nl De huidige indeling is niet overzichtelijk en moeilijk te verifiëren. Zo moeten labo’s op voorhand, voordat ze hun vergunningsdossier indien, inschatten hoeveel gevaarlijk stoffen uit Lijst I van bijlage 2C ze in hun afvalwater zullen lozen. Hier spelen vele factoren mee (preventiemaatregelen, zuiveringsmaatregelen, gebruikte chemicaliën) zodat de inschatting zeer moeilijk is. Indien er iets verandert aan de lozingssituatie (door preventiemaatregelen of zuiveringsinstallatie) zal in principe ook hun klasse veranderen terwijl er niets aan de labactiviteiten op zich veranderd is. Een probleem dat veelvuldig gemeld wordt is dat er via het sanitair water een zekere hoeveelheid P (fosfor) geloosd wordt. Als de lozing van het sanitair water samen met het bedrijfsafvalwater gebeurt, kan het voorkomen dat er meer dan 1 kg P per maand in het totaal geloosd wordt (Du Laing, et al., 2005). Dit kan ervoor zorgen dat een labo dat anders in de 3de klasse wordt ingedeeld daardoor in de 2de klasse volgens de VLAREM indelingslijst wordt ingedeeld aangezien P op de lijst I van bijlage 2C staat. Dit druist in tegen het gezond verstand en heeft geen milieutechnische verantwoording. Anderzijds lijkt de drempelwaarde (1kg per maand) erg hoog als het gaat om gevaarlijke stoffen als bijvoorbeeld cadmium en kwik. Er is vraag naar een nieuwe indeling zowel vanuit de milieuadministraties als vanuit de sector. Hiervoor wordt verwezen naar de aanbevelingen in hoofdstuk 6.
40
Vlaams BBT-Kenniscentrum
• Rubriek 2: afvalstoffen, • Rubriek 3: afvalwater en koelwater, • Rubriek 6: brandstoffen, • Rubriek 7: chemicaliën, • Rubriek 17: gevaarlijke producten, • Rubriek 59: activiteiten die gebruik maken van organische oplosmiddelen. èè VLAREM II VLAREM II is het Besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne van 1 juni 1995 (herhaaldelijk gewijzigd). Dit Besluit beschrijft de voorwaarden waaraan ingedeelde inrichtingen moeten voldoen. Er worden drie soorten voorwaarden onderscheiden: algemene, sectorale en bijzondere. De algemene milieuvoorwaarden zijn van toepassing op alle hinderlijke inrichtingen. De sectorale milieuvoorschriften zijn specifiek van toepassing op welbepaalde hinderlijke inrichtingen, en primeren op de algemene voorwaarden. Daarnaast voorziet VLAREM II ook de mogelijkheid om bijzondere vergunningsvoorwaarden op te leggen in de milieuvergunning. VLAREM II is te raadplegen via http://navigator.emis.vito.be àà Algemene milieuvoorwaarden De algemene milieuvoorwaarden zijn van toepassing op alle hinderlijke inrichtingen. Hieronder staan enkele sleutelprincipes beschreven: • Volgens artikel 4.2.1.2 wordt een mengsel van bedrijfsafvalwater met niet-verontreinigd hemelwater, koelwater, huishoudelijk afvalwater, afkomstig van dezelfde milieutechnische eenheid, dat via een nietgescheiden rioleringsnet samen wordt geloosd en waarvan de verschillende deelstromen niet apart gecontroleerd kunnen worden, integraal beschouwd als bedrijfsafvalwater; • De algemene voorwaarden voor de lozing van bedrijfsafvalwater zijn opgenomen in de afdeling 4.2.2 (bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat) en in de afdeling 4.2.3 (bedrijfsafvalwater dat één of meer gevaarlijke stoffen bevat). De algemene voorwaarden gelden in principe voor alle lozingen van bedrijfsafvalwater, tenzij ze worden versoepeld/verstrengd door de sectorale milieuvoorwaarden. Daarnaast kan de vergunningsverlenende overheid bijzondere milieuvoorwaarden opleggen; • Met betrekking tot de lozing van gevaarlijke stoffen stelt VLAREM II dat lozingen van gevaarlijke stoffen in concentraties onder het ‘indelingscriterium GS’ (zoals bepaald in bijlage 2.3.1 van VLAREM II) impliciet zijn toegelaten (indien men afvalwater mag lozen). Lozingen van gevaarlijke stoffen in hogere concentraties moeten toegestaan worden in de vergunning (zie artikel 4.2.3.1).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
41
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
àà Indeling van aan laboratoria verbonden activiteiten Naast de kernactiviteiten kunnen er ook een aantal ingedeelde activiteiten voorkomen die nauw betrokken zijn bij het laboratorium. Een laboratorium kan ook deel uitmaken van een bedrijf, dat op zijn beurt allerhande ingedeelde activiteiten uitoefent. Enkele veel voorkomende rubrieken zijn:
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
àà Sectorale milieuvoorwaarden De sectorale milieuvoorwaarden van titel II van het VLAREM, hoofdstuk 5.24 ‘laboratoria’ die relevant zijn voor de sector worden in onderstaande paragraaf vermeld:
Artikel 5.24.0.110: Voor inrichtingen, als vermeld in rubriek 24 van de indelingslijst, worden voor het laboratorium op zich geen sectorale voorschriften bepaald. De algemene bepalingen en eventuele andere toepasselijke sectorale en bijzondere voorwaarden zijn onverminderd van toepassing. Inzonderheid gelden voor de lozing van afvalwater afkomstig van laboratoria de sectorale normen vastgesteld in sub 21 van de bijlage 5.3.2 bij dit besluit. Sub 21 van bijlage 5.3.211 21.1. Laboratoria bedoeld in rubriek 24.1.1° van de indelingslijst (opgemaakt in VLAREM I, bijlage 1 of hierboven weergegeven in tabel 2 onder 2.4.1.a): Het bedrijfsafvalwater van het laboratorium mag onder de hierna vermelde preventiemaatregelen rechtstreeks met het huishoudelijk afvalwater worden geloosd en wordt voor toepassing van dit besluit gelijkgesteld met huishoudelijk afvalwater. Er wordt geacht dat aan de lozingsvoorwaarden is voldaan wanneer de volgende preventiemaatregelen zijn getroffen: • de exploitant hanteert het zorgvuldigheidsprincipe en stimuleert het gebruik van milieuvriendelijke stoffen door: ·· ··
het opnemen van afvalinzamelingprocedures in interne reglementen; beperkt en gestructureerd gebruik van schoonmaakproducten en desinfectantia met het laagste aanvaardbare milieueffect; ·· beperkt en verantwoord gebruik van sterk milieubelastende chemicaliën; ·· chemische afvalstoffen, zowel geconcentreerde afvalstromen als verontreinigde spoel- en/of restvloeistoffen, alsook medische afvalstoffen indien milieubelastend, worden ingezameld en als afval afgevoerd ten einde de lozing van gevaarlijke stoffen te beperken; • de exploitant houdt een register bij van: ·· ··
aard en hoeveelheden aangekochte chemische producten; de aard en wijze van afvoer van de gevaarlijke afval.
10
Dit artikel werd gewijzigd 1 maart 2009. Voordien werden er geen sectorale voorwaarden voor laboratoria gesteld. Echter, voor 1 maart 2009 stonden in punt 21 van de bijlage 5.3.2 van VLAREM II al wel sectorvoorwaarden voor laboratoria. Vanuit de rubriek bedrijfsafvalwater werd hiernaar verwezen. Deze sectorvoorwaarden werden op 1 maart 2009 ook gewijzigd. 11 Dit punt 21 van bijlage 5.3.2 uit VLAREM II is sinds 1 maart 2009 sterk uitgebreid. Nu wordt er een onderscheid gemaakt tussen laboratoria uit subrubriek 24.1.1 van de indelingslijst (bijlage 1 van VLAREM I) en de andere laboratoria uit rubriek 24, i.e. sub 24.1.2 en 24.4.
42
Vlaams BBT-Kenniscentrum
21.2. Overige niet onder 21.112 vallende laboratoria bedoeld in rubriek 24 van de indelingslijst:
Ondergrens pH Bovengrens pH Temperatuur Zwevende stoffen BZV CZV Totaal stikstof Totaal fosfor AOX kwik en -verbindingen totaal zink totaal koper totaal cadmium totaal lood
Lozing in oppervlaktewater A 6,5 A 9,0 A 30,0 A 60,0 A 25,0 A 125,0 A 15,0 A 2,0 G 1,0 G 0,005
Lozing in riolering A 6,5 A 9,5 A 45,0 A 1.000,0 / / / / / / / / G 1,0 G 0,005
Sörensen Sörensen °Celsius mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg Hg/l
G G G G
G G G G
mg Zn/l mg Cu/l mg Cd/l mg Pb/l
0,2 0,010 0,004 0,3
0,8 0,2 0,004 0,3
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
21.2.1 Individueel genormeerde parameters:
Tabel 6: Sectorale lozingsvoorwaarden voor laboratoria (bron: VLAREM)
• A = de absolute waarden van debietproportionele dagmonsters, • G = het voortschrijdend gemiddelde van alle debietproportionele dagmonsters die gedurende de laatste 24 kalendermaanden zijn genomen.
In afwijking van de algemene en andere sectorale voorschriften, moet de exploitant van een laboratorium dat volgens rubriek 24.1 van de indelingslijst in de 2de klasse is ingedeeld, ten minste om de 6 kalendermaanden de concentratie meten van de in a) en b) genormeerde parameters op basis van debietproportionele dagmonsters van het geloosde afvalwater. 21.2.2. Overige gevaarlijke stoffen: a) Bepaalde zwarte lijststoffen (zie bijlage 2C, lijst I, van titel I van het VLAREM) en prioritaire gevaarlijke stoffen (zie bijlage 2C, lijst III, van titel I van het VLAREM): Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning geldt voor de volgende stoffen een emissiegrenswaarde van 10 maal de overeenkomstige milieukwaliteitsnorm van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam: 1) zwarte lijst- stoffen: • • • • • • 12
kwik cadmium hexachloorcyclohexaan tetrachloorkoolstof (CCl4) DDT en isomeren pentachloorfenol (PCP) meer bepaald 24.1.2° en 24.4.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
43
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
• • • • • • • •
aldrin, dieldrin, endrin, isodrin hexachloorbenzeen hexachloorbutadieen chloroform 1,2-dichloorethaan (EDC) tetrachloorethyleen (PER) trichloorbenzeen (technisch mengsel en 1,2,4-TCB) trichloorethyleen (TRI)
2) prioritaire gevaarlijke stoffen: • • • • • • • • • •
pentabroombifenylether cadmium c10-13-chlooralkanen hexachloorbenzeen hexachloorbutadieen hexachloorcyclohexaan kwik nonylfenolen pentachloorbenzeen PAKs waaronder wel B(a)P, B(b)Flu, B(ghi)Py, B(k)Flu, I(123-cd)P, maar niet anthraceen, naftaleen of fluorantheen • tributyltin (TBT)
b) Overige zwarte lijststoffen (zie bijlage 2C, lijst I, van titel I van het VLAREM) en prioritaire gevaarlijke stoffen (zie bijlage 2C, lijst III, van titel I van het VLAREM): Er wordt geacht dat aan de lozingsvoorwaarden is voldaan wanneer de volgende preventiemaatregelen zijn getroffen : 1) de exploitant hanteert het zorgvuldigheidsprincipe en stimuleert het gebruik van milieuvriendelijke stoffen door : • het opnemen van afvalinzamelingprocedures in interne reglementen; • beperkt en gestructureerd gebruik van schoonmaakproducten en desinfectantia met het laagste aanvaardbare milieueffect; • beperkt en verantwoord gebruik van sterk milieubelastende chemicaliën; • chemische afvalstoffen, zowel geconcentreerde afvalstromen als verontreinigde spoel- en/of restvloeistoffen, alsook medische afvalstoffen indien milieubelastend, worden ingezameld en als afval afgevoerd ten einde de lozing van gevaarlijke stoffen te beperken;
2) de exploitant houdt een register bij van : • de aard en hoeveelheden aangekochte chemische producten; • de aard en wijze van afvoer van de gevaarlijke afval.
Opslag gevaarlijke stoffen Aangezien in of bij laboratoria in meer of mindere mate met gevaarlijke stoffen gewerkt wordt, is deze afdeling (4.1.7) van VLAREM II ook hier relevant.
44
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Bijzondere milieuvoorwaarden vullen de algemene en/of sectorale milieuvoorwaarden aan of stellen bijkomende eisen. Ze worden opgelegd met het oog op de bescherming van de mens en het leefmilieu, en met het oog op het bereiken van de milieukwaliteitsnormen. In de praktijk wordt rekening gehouden met de milieubeleidsdoelstellingen en de verwerkbaarheid van het afvalwater in de RWZI. Het opleggen van deze algemene, sectorale en bijzondere voorwaarden resulteert in een grote verscheidenheid aan normen. Van de parameters waarvoor laboratoria vergund zijn en die afwijken van de sectorale lozingsvoorwaarden worden hieronder de ranges weergegeven. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijven die op de riolering lozen en bedrijven die op oppervlaktewater lozen. Bij wijze van steekproef werden 29 bedrijven geselecteerd die vergund zijn onder rubriek 24 van de indelingslijst van bijlage 1 van VLAREM I en/of onder de sectorale lozingsvoorwaarden van laboratoria (punt 21 van bijlage 5.3.2 van VLAREM II). De geselecteerde bedrijven hebben het laboratorium als hoofdactiviteit en het afvalwater is vrijwel uitsluitend afkomstig van het laboratorium (verdunning met sanitair huishoudelijk afvalwater kan niet uitgesloten worden). Deze laboratoria werden opgedeeld in 5 bedrijven die direct op oppervlaktewater lozen en 24 die op de riolering lozen. Enkele parameters en hun spreiding in hun vergunningsvoorwaarden werden bekeken.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
45
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
àà Bijzondere milieuvoorwaarden Overeenkomstig hoofdstuk 3.3 van VLAREM II, kan de bevoegde overheid bijzondere milieuvoorwaarden opleggen.
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
Parameter Zilver, totaal (Ag) Anionische surfactanten Adsorbeerbare organohalogenen (AOX) Arseen, totaal (As) Cadmium, totaal (Cd) Chroom, totaal (Cr) Koper, totaal (Cu) Dichloormethaan (DCMa) Extraheerbare organohalogenen (EOX) CCl4 extraheerbare stoffen Kwik, totaal (Hg) Monoaromatische KWS, totaal (MAK) Molybdeen, totaal (Mo) Nikkel, totaal (Ni) Lood, totaal (Pb) Antimoon, totaal (Sb) Tin, totaal (Sn) Surfactanten, totaal Vluchtige organische halogeenverbindingen (VOX) Zink, totaal (Zn) Zwevende Stoffen (ZS) BZV5 CZV Stikstof, totaal (N) Ammoniak (NH3) Fosfor, totaal (P)
Lozing op riool spreiding 0,03 - 10 mg/l 1 - 15 mg/l 0,2 – 1 mg/l
Lozing op opp. water spreiding 0,006 - 0,2 mg/l 0,2 - 2
mg/l
0,01 0,001 – 0,05 0,1 – 0,5 0,1 – 0,5 0,1 - 50 0,05 – 0,1
mg/l mg/l mg/l mg/l µg/l mg/l
0,01 – 0,1 0,001 – 0,015 0,1 – 0,2 0,2 – 0,25 0,1
mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l
5 0,002 – 0,01 0,02 – 0,5
mg/l mg/l mg/l
5 - 25 mg/l 0,001 – 0,005 mg/l 0,02 – 0,005 mg/l
0,5 - 3 0,2 – 0,5 0,1 – 0,3 0,07 0,2 3 - 15 0,05
mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l
0,5 - 1 0,1 – 0,2 0,25 – 0,5 0,05 - 0,5 0,02 – 0,5 3 0,045 – 0,05
mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l
0,4 – 6 60 - 300 25 - 300 12 - 1000 15 - 45 60 - 100 2 - 30
mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l
0,4 - 2
mg/l
Tabel 7: Spreiding op bijzondere lozingsvoorwaarden (bron: milieuvergunningen)
De meeste vergunningen zijn aangevraagd sinds het jaar 2000 en dus vrij recent. Een minderheid van de vergunningen werd in 1992 en 1998 aangevraagd. àà Meting en controle van de lozing van afvalwater De procedures die milieu-inspectie hanteert bij het meten en controleren van de lozing van afvalwater staan beschreven in VLAREM II Afdeling 4.2.5 en Afdeling 4.2.6 en de Bijlage 4.2.5.2. Een kritische opmerking bij deze bepalingen is dat ze opgesteld zijn om schepmonsters en debietsproportionele 24uur dagmonsters te beoordelen. Sommige sectorale normen bij laboratoria zijn gedefinieerd als voortschrijdend gemiddelde. Over de beoordelingswijze staat niets vermeld in de bepalingen.
46
Vlaams BBT-Kenniscentrum
• sectorale voorwaarden voor onderwijs- en onderzoeksinstellingen dienen te bestaan uit een reeks van verplichte preventieve maatregelen als voorwaarde om gevaarlijke stoffen te mogen lozen. Deze moeten aangevuld worden met emissiegrenswaarden voor enkele milieubelastende parameters ter controle van de naleving van de preventieve maatregelen; • schepmonsters zijn geen goede manier om de normen voor afvalwater van laboratoria te beoordelen. Beter is om debietsgemiddelde metingen uit te voeren.
2.4.2 Overige Vlaamse regelgeving De onderstaande paragraaf geeft een overzicht (niet-limitatieve lijst) van overige Vlaamse milieuregelgeving die relevant is voor Vlaamse laboratoria. De teksten zijn integraal terug te vinden via http://navigator. emis.vito.be èè VLAREA Het Vlaams Reglement inzake Afvalvoorkoming en Afvalbeheer, afgekort VLAREA (17 december 1997) voert het Afvalstoffendecreet (2 juli 1981) uit. Aangezien in laboratoria ook afvalstoffen worden geproduceerd, geldt hiervoor ook VLAREA. Voor een indeling in categorieën van afvalstoffen wordt verwezen naar Hoofdstuk II van VLAREA, afdeling II, III en IV. Dit zijn respectievelijk de bedrijfsafvalstoffen, de bijzondere afvalstoffen en de gevaarlijke afvalstoffen. Onder gevaarlijke afvalstoffen worden de afvalstoffen verstaan die in de lijst van bijlage 1.2.1 B met een * zijn aangeduid. èè VLAREBO Naar bodem toe vormt het “Decreet betreffende de bodemsanering en de bodembescherming” van 27 oktober 2006 (B.S. 22 januari 2007) de basis. Nieuwe verontreiniging voorkomen en historische verontreiniging saneren zijn de belangrijkste doelstellingen van het nieuwe decreet. Dit “bodemdecreet”, dat in werking is sinds 1 juni 2008, volgt het bodemsaneringdecreet van 1995 (22 februari 1995, B.S. 29 april 1995) op. Bodemverontreiniging kan ontstaan door bv. Lekkage en morsen van grond- en hulpstoffen, opslag van vaste en vloeibare stoffen (grond- en hulpstoffen, afvalstoffen), en lekkages en lozing van afvalwater. De meeste, zoniet alle, laboratoria zijn uitgerust met een vloeistofdichte vloer zodat verontreiniging naar de bodem zelden voorkomt. Voor laboratoria zijn er geen specifieke processen en/of activiteiten bekend die de bodem kunnen verontreinigen. èè Omzendbrief LNW 2005/01 en het bijhorende uitvoeringsbesluit De omzendbrief LNW 2005/0113 en het uitvoeringsbesluit14 stellen dat de verwerkbaarheid van bedrijfsafvalwater op de openbare zuiveringsinfrastructuur moet worden beoordeeld naargelang de categorie van bedrijven.
13 14
Omzendbrief LNW 2005/01: Ministeriële omzendbrief van 23 september 2005 met betrekking tot verwerking van bedrijfsafvalwater via de openbare zuiveringsinfrastructuur (BS 14/11/2005). Besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 2005 houdende vaststelling van de regels inzake contractuele sanering van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie (BS 05/12/2005).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
47
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
èè Opmerkingen bij de huidige sectorale voorwaarden Hierbij verwijzen we naar een studie over de afvalwaterproblematiek aan Vlaamse universiteiten uitgevoerd door Universiteit Gent, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Labo voor Analytische Chemie en Toegepaste Ecochemie en Labo voor Fytofarmacie (Du Laing en Claeys, 2005). In deze studie kwamen volgende besluiten naar voren:
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
Specifiek voor laboratoria bestaat er de kans de er gevaarlijke stoffen in het afvalwater worden geloosd die een goede werking van de RWZI kunnen verhinderen. Daarom wordt er meestal voor een ‘ad hoc’ benadering gekozen in samenspraak met de uitbater van de RWZI. èè Reductieprogramma Gevaarlijke Stoffen 2005 Het Reductieprogramma Gevaarlijke Stoffen is een besluit van de minister van Leefmilieu van 23 oktober 2005, overeenkomstig artikel 2.3.6.1, § 3 van VLAREM II. Het Reductieprogramma kadert de diverse elementen van het beleid gevaarlijke stoffen in het oppervlaktewater op Vlaams niveau. Het geeft aan welke (bestaande) principes en instrumenten dienen uitgebouwd of ingezet te worden en op welke manier dit hoort te gebeuren. Het Reductieprogramma vormt een verplichte invalshoek en handleiding voor alle hierbij betrokken diensten en administraties van de Vlaamse overheid. Volgens het reductieprogramma geldt als algemeen kader voor de lozing van gevaarlijke stoffen via bedrijfsafvalwater dat de Beste Beschikbare Technieken steeds het minimale kader vormen waarbinnen de vergunningsvoorwaarden moeten worden vastgesteld.
2.4.3 Federale wetgeving Het gebruik van en werken met radioactieve materialen valt onder de federale wetgeving. Er wordt verwezen naar het Algemeen Reglement Bescherming tegen Ioniserende Straling (ARBIS), waarin de reglementering van radioactief materiaal is uitgewerkt. Deze federale wetgeving regelt de bescherming van de bevolking, de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van ioniserende straling. KB van 20 juli 2001. (B.S., 30 augustus 2001).
2.4.4 Europese wetgeving De Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen. In bijlage X werd een lijst met 33 stoffen of groepen van stoffen opgenomen, die prioriteit hebben gekregen voor maatregelen op communautair niveau. Sommige van deze stoffen zijn aangewezen als prioritair gevaarlijke stof, waarvoor de lidstaten de noodzakelijke maatregelen moeten uitvoeren om emissies, lozingen en verliezen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen. Deze lijst werd recent herwerkt in Richtlijn 2008/105/EG.
2.4.5 Milieuwetgeving in de omliggende gewesten en landen Voor de andere gewesten en omliggende landen wordt kort de milieuwetgeving geschetst. Een overzicht van de grenswaarden tussen Vlaanderen, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Wallonië, Oostenrijk, Duitsland en Frankrijk is te vinden in bijlage 2. èè Wetgeving in Wallonië Volgende wetgevingen zijn van toepassing: • 2 octobre 1985 - Arrêté royal déterminant les conditions sectorielles de déversement des eaux usées provenant du secteur des laboratoires dans les eaux de surface ordinaires et dans les égouts publics (M.B. 04.12.1985); • 3 août 1976 - Arrêté royal portant le règlement général relatif aux déversements des eaux usées dans les eaux de surface ordinaires, dans les égouts publics et dans les voies artificielles d’écoulement des eaux pluviales (M.B. 29.09.1976 Err. 11.11.1976 et 03.09.1977). Alle wetteksten zijn te vinden op: http://environnement.wallonie.be
48
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Laboratoria worden ingedeeld als volgt:
Rubriek 73.10.01
73.10.02
Opschrift Recherche, développement en sciences physiques, chimiques et naturelles, y compris l’agronomie et les médecines humaines et vétérinaires – Laboratoire d’analyse (à l’exclusion des activités décrites aux rubriques 73.10.03 et 73.10.04); Recherche, développement en sciences physiques, chimiques et naturelles, y compris l’agronomie et les médecines humaines et vétérinaires – Laboratoire d’analyse occupant au moins 7 personnes (à l’exclusion des activités décrites aux rubriques 73.10.03 et 73.10.04),
Klasse 3
2
Tabel 8: Indelingslijst voor laboratoria in Wallonië (bron: M.B. 04.12.1985)
Aan deze rubrieken worden geen bijkomende exploitatiecondities opgelegd. èè Wetgeving in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest De nieuwe lijst van ingedeelde inrichtingen is de 16de augustus 1999 in werking getreden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad (B.S.) van de volgende teksten: • de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de lijst der ingedeelde inrichtingen van klasse IA (B.S. van 05/08/99). Laboratoria worden ingedeeld in rubriek 85:
Rubriek Subrubriek Opschrift Klasse 85 A Inrichtingen (laboratoria of productie-eenheden) die biologisch of 2 scheikundig werk van welke aard ook uitvoeren, in het bijzonder onderzoeken, experimenten, analyses, toepassingen of ontwikkeling van producten, kwaliteitscontrole van producten voor didactische of diagnostische doeleinden a) die minder dan 7 mensen tewerkstellen, die niet meer dan 1 kg gevaarlijke stoffen per maand afvoeren per stof die voorkomt in lijst I van de bijlage bij richtlijn 76/464 van 4 mei 1976 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, en die geen micro-organismen of organismen kunnen afvoeren die de in littera b) hieronder bedoelde risico’s voor de gezondheid en het leefmilieu inhouden 85 B Inrichtingen (laboratoria of productie-eenheden) die biologisch of 1B scheikundig werk van welke aard ook uitvoeren, in het bijzonder onderzoeken, experimenten, analyses, toepassingen of ontwikkeling van producten, kwaliteitscontrole van producten voor didactische of diagnostische doeleinden b) die meer dan 7 mensen tewerkstellen of die hetzij meer dan 1 kg gevaarlijke stoffen afvoeren per maand en per stof die voorkomt in lijst I van de bijlage bij richtlijn 76/464 van 4 mei 1976 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, hetzij, zelfs per ongeluk, micro-organismen of organismen kunnen afvoeren die risico’s voor de gezondheid en het leefmilieu inhouden, zoals die door de Regering zijn aangegeven Tabel 9: Indelingslijst voor laboratoria in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (bron: ordonnantie 22 april 1999) Vlaams BBT-Kenniscentrum
49
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
De lijst van ingedeelde inrichtingen is te vinden op: http://environnement.wallonie.be/cgi/dgrne/aerw/pe/ index_rubri.htm
• het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de lijst der ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III (B.S. van 07/08/99);
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
• het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot verplichting van het inwinnen van het advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp (Staatsblad van 18/08/99); • het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het voorafgaande aangifteformulier voor de inrichtingen van klasse III (B.S. van 02/07/99). Meer info op: http://www.brucodex.be/ Meer info in de studie (Arcadis in opdracht van BIM, 2009) èè Wetgeving in Nederland Bron: Besluit van 19 oktober 2007, nr. 07.001133, Nederland Website: http://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale In de Nederlandse milieuwetgeving bepaalt Het Activiteitenbesluit de algemene regels waarin de milieueisen voor alle relevante milieucompartimenten zijn vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 werden laboratoria opgenomen in het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat als zij aan de voorwaarden voldoen, zij geen milieuvergunning nodig hebben in Nederland. De laboratoria vallen in dit Activiteitenbesluit onder Afdeling 4.8 ‘Overige Activiteiten’ in paragraaf 10: In werking hebben van een laboratorium of een praktijkruimte. • deze paragraaf is van toepassing op inrichtingen waarbij sprake is van een laboratorium of een praktijkruimte, met uitzondering van praktijkruimten voor het middelbaar onderwijs en laboratoria ten behoeve van huisartsen, dierenartsen, apothekers, tandartsen of tandtechnici; • bij het lozen van afvalwater afkomstig van een laboratorium of een praktijkruimte op het vuilwaterriool wordt ten behoeve van de bescherming van het milieu ten minste voldaan aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen; • het lozen van afvalwater van laboratoria in het oppervlaktewater, op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater niet zijnde een vuilwaterriool, is verboden, tenzij de bevoegde instanties hierop een uitzondering toestaan. Bij het lozen van afvalwater afkomstig van een laboratorium of een praktijkruimte in een vuilwaterriool worden de volgende grenswaarden niet overschreden:
Stof Kwik Cadmium Som van 5 metalen* Chloorkoolwaterstoffen** Dichloormethaan Benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen
Emissiegrenswaarde [mg/l] 0,01 0,02 2 0,1 1,0 0,1
Tabel 10: Grenswaarden voor stoffen in afvalwater van een laboratorium in Nederland (bron: besluit van 19 oktober 2007, nr 07.001133) * som van 5 willekeurige metalen uit de volgende reeks: Ni, Cr, Pb, Se, As, Mo, Ti, Sn, Ba, Be, B, U, V, Co, Ag. ** De 11 CKW die standaard bepaald worden in afvalwater betreffen: Dichloormethaan, Trichloormethaan, Tetrachloormethaan, Trichlooretheen, Tetrachlooretheen, 1,1-dichloorethaan, 1,2-dichloorethaan, 1,1,1-trichloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, cis-1,2dichlooretheen, trans-1,2-dichlooretheen. Voor Dichloormethaan geldt een eigen norm, de overige 10 chloorkoolwaterstoffen wordt hier als som bepaald.
50
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift: • de emissiegrenswaarden, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing verklaren en lagere emissiegrenswaarden vaststellen dan de emissiegrenswaarden, bedoeld in dat lid, indien het te lozen afvalwater meer dan 10.000 kubieke meter per jaar bedraagt en met toepassing van de beste beschikbare technieken aan deze lagere emissiegrenswaarden kan worden voldaan; • de emissiegrenswaarden, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing verklaren en hogere emissiegrenswaarden bepalen dan de emissiegrenswaarden, bedoeld in dat lid, indien aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in het eerste lid met toepassing van de best beschikbare technieken niet kan worden voldaan en het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen het lozen met hogere emissiegrenswaarden verzet; • het te lozen afvalwater, bedoeld in het eerste lid, kan op een doelmatige wijze worden bemonsterd. èè Wetgeving in Engeland en Wales (Radway, 2010) Laboratoria worden in de milieuwetgeving in Engeland en Wales niet apart behandeld. Enkel in de ‘Environmental Permitting Regulations’ (EPR) werd in nota 4.2 van de Regolatory Guidance Note EPR 2 melding gemaakt van laboratoria die zogenaamde onderzoekschemicaliën produceren of speciale chemicaliën voor de industrie. Deze laboratoria zouden onder bepaalde voorwaarden, (uit bijlage 1 van de IPPC Richtlijn) onder de IPPC-richtlijn kunnen vallen, bv. wanneer een laboratorium farmaceutische basisproducten via een chemisch of biologisch procedé produceert. Voor de volledige lijst van industriële activiteiten die onder de IPPC Richtlijn vallen wordt verwezen naar bijlage 1 van de IPPC Richtlijn. In dat geval moeten zij ook voldoen aan de eisen van de IPPC-richtlijn en er wordt rekening gehouden met de meest aangewezen BREF. In alle andere gevallen worden laboratoria in de milieuwetgeving beschouwd zoals elk ander bedrijf of entiteit dat afvalwater loost. Er wordt dan per geval gekeken naar welke toxische stoffen en/of gevaarlijke stoffen er geloosd kunnen worden en de milieuvergunning wordt geval per geval behandeld.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
51
HOOFDSTUK 2 - DE SECTOR
De in tabel 1 genoemde waarden gelden voor steekmonsters. Indien sprake is van representatieve etmaalbemonstering geldt voor de ‘overige metalen, som van 5 metalen’ een factor 2 lagere waarde (1 mg/l).
52
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
HOOFDSTUK 3
In dit hoofdstuk beschrijven we de typische procesvoering in laboratoria alsook de bijhorende milieu-impact. Deze beschrijving heeft tot doel om een globaal beeld te scheppen van de toegepaste processtappen en hun milieu-impact. Dit vormt de achtergrond om in hoofdstuk 4 de milieuvriendelijke technieken te beschrijven die de sector kan toepassen om de milieuimpact te verminderen. De details van de procesvoering, en de volgorde van de toegepaste processen, kunnen in de praktijk variëren van laboratorium tot laboratorium. Niet alle mogelijke varianten in procesvoering worden in dit hoofdstuk beschreven. Ook kan de procesvoering in de praktijk complexer zijn dan hier beschreven. Het is in geen geval de bedoeling van dit hoofdstuk om een uitspraak te doen over het al dan niet BBT zijn van bepaalde processtappen. Het feit dat een proces in dit hoofdstuk wel of niet vermeld wordt, betekent dus geenszins dat dit proces wel of niet BBT is. De informatie voor dit hoofdstuk werd, tenzij anders vermeld, overgenomen uit ‘Processen Laboratoria.’ In: Omgevingsvergunning uit de praktijk, 2009. Kluwer.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
53
54
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Een laboratorium is een gebouw of werkvertrek dat is ingericht voor biologisch en/of chemisch onderzoek aan stoffen en/of voor het prepareren van stoffen op kleine schaal. Afhankelijk van het soort onderzoek dat er verricht wordt, zijn laboratoria onder te brengen in verschillende categorieën: • medische laboratoria; • onderwijslaboratoria; • onderzoeklaboratoria voor grond en water; • onderzoeklaboratoria voor voedingsmiddelen; • biologische laboratoria; • biochemische laboratoria; • microbiologische laboratoria; • organisch chemische laboratoria; • analytisch chemische laboratoria; • technologische laboratoria; • bouwkundige en wegenbouwkundige laboratoria; • productielaboratoria en (grote) geïntegreerde bedrijfslaboratoria; • tandtechnische laboratoria. Deze lijst is slechts indicatief, andere indelingen of aanvullingen blijven mogelijk. Hieronder worden nog kort per soort laboratorium de meest voorkomende activiteiten beschreven. àà Medische laboratoria Dit zijn laboratoria die zijn verbonden aan medische instellingen. Het meest voorkomende medische laboratorium is het klinisch-chemische. Hier wordt voornamelijk verricht: • bloedonderzoek (bloedceldifferentiatie, bloedbezinking, enzymatische bepalingen en bepalingen van verschillende stoffen in het bloed); • bacterieel onderzoek (urine, feces en sputum). In Vlaamse ‘klassieke’ ziekenhuizen treft men ook volgende laboratoria aan (BBT ziekenhuizen, 2003): • Het labo hematologie is belast met de bloedanalyses, stollingstesten, bloedgroepbepalingen en compatibiliteitstesten, alsook met de op puntstelling van immunologische balans. • In het labo biochemie worden alle biochemische analyses op de verscheidene lichaamsvochten (bloed, urine, ruggenmergvocht e.d.) verricht. Ook het bepalen van bloedspiegels van medicatie en opsporen van toxische stoffen wordt hier uitgevoerd. • Het labo microbiologie houdt zich voornamelijk bezig met het onderzoeken van kiemen, microben, virussen, parasieten e.d. die bij patiënten gevonden worden. Culturen en modernere moleculaire diagnostiek laten identificatie van de ziekteverwekkers toe. De gevoeligheid en resistentie t.o.v. antibiotica wordt hier eveneens getest.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
55
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
3.1 Inleiding
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
• Het labo anatome pathologie houdt zich bezig met het weefsel- en celonderzoek. In dit laboratorium worden grotere hoeveelheden oplosmiddelen (o.a. tolueen, xyleen) gebruikt voor het prepareren van weefsels. Voor het bewaren van weefsels voor verder histologisch of pathologisch onderzoek, wordt formaline gebruikt. àà Onderwijslaboratoria Onderwijslaboratoria worden verdeeld in practicumlokalen voor het secundair onderwijs en laboratoria van het hogeschool en universitair onderwijs. Tijdens de scheikunde practica wordt meestal gebruik gemaakt van weinig riskante stoffen. De oplossingen die bij deze practica worden gebruikt bevatten meestal een lage concentratie aan gevaarlijke stoffen zodat eventueel gevaar is uitgesloten of tot het minimum is beperkt. De meest gebruikte technieken zijn hierbij: • titratie; • kolom- en papierchromatografie; • basistechnieken als filtreren, oplossen en verbranden. In de laboratoria van de hogescholen en universiteiten wordt een veel grotere verscheidenheid aan technieken toegepast. Hier worden niet alleen basistechnieken gebruikt door de studenten, maar wordt ook (fundamenteel) onderzoek gedaan door wetenschappelijk medewerkers met behulp van geavanceerde apparatuur. Voor de meeste van dit soort instellingen geldt dat verschillende soorten van bovengenoemde lijst van soorten laboratoria in een gebouw zijn gevestigd. àà Onderzoekslaboratoria voor grond en water In dit soort laboratoria wordt de vervuilingsgraad van grond (bodem) en water bepaald. De meest voorkomende technieken die worden gebruikt om de concentratie van verschillende stoffen te bepalen, zijn: • bepaling van het chemisch en biochemisch zuurstofverbruik; • bepaling van zouten met behulp van auto-analyser en/of elektrometrische methoden; • bepaling van (micro)organische verontreinigingen met behulp van gas- en vloeistofchromatografie, infraroodspectrometrie en massaspectrometrie; • bepaling van zware metalen met behulp van atomaire absorptie; • bacteriologisch onderzoek. àà Onderzoeklaboratoria voor voedingsmiddelen Bij onderzoeklaboratoria voor voedingsmiddelen wordt weinig gebruik gemaakt van chemicaliën. De nadruk ligt op bacteriologisch onderzoek. Men maakt hierbij gebruik van: • gas- en vloeistofchromatografie; • atomaire absorptie; • infraroodspectrometrie. Voor het bacteriologisch onderzoek gebruikt men ofwel de anaërobe kweekmethode, waarbij bacteriën op een voedingsbodem geweekt worden, ofwel de DNA-methode waarbij men de DNA structuur van de bacterie tracht te achterhalen.
56
Vlaams BBT-Kenniscentrum
àà Biochemische laboratoria In biochemische laboratoria wordt onderzoek gedaan naar weefsels en orgaanonderdelen. Dit onderzoek spitst zich vaak toe op enzymatische bepalingen. Veel gebruikte technieken hier zijn elektroforese en papierchromatografie. Voor de bepaling van suikers wordt onder andere gebruik gemaakt van de polarimeter. àà Microbiologische laboratoria In microbiologische laboratoria worden micro-organismen gekweekt en onderzocht. Micro-organismen worden hier gedetermineerd en bepaald wordt of zij resistent zijn tegen bestrijdings- of geneesmiddelen. Tevens wordt de resistentie van planten of dieren tegen micro-organismen bepaald. àà Organisch chemische laboratoria In dit type laboratoria worden nieuwe organische verbindingen, die het resultaat zijn van synthese, onderzocht. Voorbeelden hiervan zijn kunststoffen en medicijnen. Synthese is het proces waarbij stoffen worden samengevoegd en zodanig worden bewerkt dat een nieuwe stof ontstaat. Tijdens de synthese wordt veel gebruik gemaakt van organische oplosmiddelen. Technieken die veel worden toegepast in organischchemische laboratoria zijn: • distillatie; • omkristallisatie; • extractie; • kolomchromatografie; • infraroodspectrometrie. àà Analytisch chemische laboratoria In analytisch-chemische laboratoria kunnen vrijwel alle soorten analysetechnieken worden aangetroffen. Hieronder volgt een opsomming van de technieken die gebruikt kunnen worden voor de voorbewerking van monsters: • ontsluiting; • kolomchromatografie; • filtratie; • centrifugatie. De voorbewerkte monsters kunnen vervolgens worden geanalyseerd met behulp van de volgende geavanceerde instrumentele technieken: • gaschromatografie (GC); • hoge-drukvloeistofchromatografie (HPLC, IC); • fotospectrometrie (UV/VIS); • atomaire-absorptiespectrometrie (AAS); • polarimetrie; Vlaams BBT-Kenniscentrum
57
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
àà Biologische laboratoria Hier wordt veelal onderzoek gedaan naar gewassen (veredeling, eventueel inclusief genetische modificatie) en het kweken van nieuwe soorten. Hierbij worden weinig chemicaliën gebruikt. Soms worden op kleine schaal bestrijdingsmiddelen gebruikt.
• elektrometrie; • gravimetrie.
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
àà Technologische laboratoria In technologische laboratoria vindt hoofdzakelijk fysisch onderzoek plaats. Hierbij wordt in het algemeen nauwelijks gebruik gemaakt van chemicaliën. Wel worden oplosmiddelen gebruikt voor reiniging van de apparatuur. àà Bouwkundige en wegenbouwkundige laboratoria Ook voor dit soort laboratoria geldt dat de proeven voornamelijk fysisch van aard zijn. De eventuele chemische bepalingen worden handmatig uitgevoerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van vlam-AAS en gaschromatografie. àà Productielaboratoria en grote geïntegreerde bedrijfslaboratoria In een productielaboratorium worden de producten en/of grondstoffen van een bedrijf op kwaliteit/samenstelling gecontroleerd. Zowel de onderzoektechnieken als de afvalstromen zijn hierbij sterk afhankelijk van de door het bedrijf gefabriceerde producten. Vaak wordt het (gevaarlijk) afval van het productielaboratorium toegevoegd aan de (gevaarlijke)afvalstroom van het productieproces. Voor grote geïntegreerde bedrijfslaboratoria geldt dat behalve productcontrole ook research kan plaatsvinden. àà Tandtechnische laboratoria In de tandtechnische laboratoria worden, op basis van de afdrukken die zijn gemaakt in de tandartspraktijk, protheses gemaakt. Andere producten die hier worden gemaakt zijn: frames, beugels, kronen en bruggen.
3.2 Processen Naast de aanvoer en opslag van chemicaliën in een laboratorium nodig voor de verschillende analyses, wordt ook kort het vervoer van deze stoffen binnen het laboratorium besproken. Verder worden hier de zes meest voorkomende analysestappen in het algemeen behandeld.
3.2.1 Aanvoer en opslag van chemicaliën De opslag van chemicaliën is afgestemd op de eigenschappen van de betreffende chemicaliën. Zo worden bv. (zeer) vluchtige verbindingen gekoeld bewaard en (licht) ontvlambare verbindingen worden in een hiervoor bestemde brandveilige kast met afzuiging bewaard. Gassen worden opgeslagen in hiervoor bestemde gasflessen, die vervolgens kunnen worden opgeslagen in een zogenaamde gasflessenbatterij, gasflessenopslag of gasflessenstation. Voor een overzicht van de milieuwetgeving omtrent de opslag van gevaarlijke stoffen, wordt verwezen naar VLAREM II, Hoofdstuk 5.17. Voor de opslag van gassen wordt in de milieuwetgeving verwezen naar VLAREM II, Hoofdstuk 5.16. Voor een overzicht van de wetgeving wordt verwezen naar hoofdstuk 2.
3.2.2 Vervoer van chemicaliën in de inrichting Tijdens het vervoer van chemicaliën in de inrichting worden de nodige maatregelen getroffen om vallen en morsen te voorkomen. Het vervoer van glazen flessen gevuld met bijtende vloeistoffen geschiedt in de daarvoor bestemde houders. Chemicaliën worden niet in een personenlift vervoerd, maar in een specifiek voor dit doeleinde te gebruiken lift, waarin geen personen (kunnen) worden vervoerd.
58
Vlaams BBT-Kenniscentrum
3.2.3 Registratie van chemicaliën Om een goed overzicht te hebben van de chemicaliën in het bedrijf, dient een goede, overzichtelijke administratie bijgehouden te worden. Naast de naam van de chemicaliën zijn bijvoorbeeld ook de eigenaar, de plaats waar de stof zich bevindt en specifieke eigenschappen van de stof opgenomen. Deze administratie dient niet alleen om meervoudige bestellingen te voorkomen, maar ook om snel de locatie van de betreffende verbinding te traceren. Ten behoeve van de administratie kan worden gekozen voor een geautomatiseerd systeem of voor een handmatig systeem. Een mogelijke opzet van de gegevens in een registratie database is als volgt: naam hoeveelheid firma plaats bruto formule bestelnummer invoerdatum cas nummer status prijs R-zinnen(Risk-zinnen) S-zinnen(Safety-zinnen) afdeling mengsel van CAT bijzonderheden EG-nummer synoniemen
naam van de stof aanwezige hoeveelheid leverancier plaats waar de stof zich bevindt bv. H2O bestelnummer van de leverancier datum waarop de stof is ingevoerd uniek identificatienummer aanwezig, te bestellen of niet aanwezig prijs van de stof code die de bijzondere gevaren aangeeft code die de veiligheidsaanbevelingen aangeeft afdeling die de stof heeft opgeslagen (indien geen gebruik wordt gemaakt van centrale opslag) geeft aan of de stof eventueel een mengsel is van andere stoffen nadere aanduiding van de categorie verdere bijzonderheden eventuele synoniemen, bv. alcohol en ethanol of mierenzuur en methaanzuur
Tabel 11: Registratie van chemicaliën
Voor een duidelijk overzicht van aanwezige, verbruikte en geëmitteerde stoffen wordt aangeraden tevens een indeling naar groepen te hanteren.
3.2.4 De zes meest voorkomende analysestappen àà Monstername Een monster wordt genomen om een representatief analyse resultaat te verkrijgen van een gehele partij. Het is belangrijk om rekening te houden bij monstername met de benodigde hoeveelheden voor de analy15
Een dewarvat is een geïsoleerd vat, dat meestal wordt gebruikt om vloeibare stikstof in te bewaren.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
59
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
Grotere dewarvaten15 worden op een veilige wijze vervoerd, bv. in een geschikte metalen kooi. Bij het vervoer per lift van dewarvaten met verstikkende- of brandbare tot vloeistof verdichte gassen, mogen zich in de lift geen personen bevinden.
ses. De resten van monstername zijn eenmaal in het laboratorium een bron van afval. Bij monstername van gevaarlijke producten is de rest dus ook gevaarlijk afval.
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
àà Ontsluiting Proces waarbij de te analyseren component uit het monster wordt vrijgemaakt. In sommige gevallen wordt het monster gedroogd, vermalen en/of verdund om een representatieve hoeveelheid te verkrijgen waarop de analyse kan worden uitgevoerd. àà Scheiding en zuivering De te bepalen component wordt zoveel mogelijk vrijgemaakt van overige componenten van het monster. Deze stap is bedoeld om storingen van de analyse te voorkomen en maakt het bovendien mogelijk de component in een matrix te brengen waarin de metingen plaatsvinden. De belangrijkste zuiveringstechnieken die hiervoor worden gebruikt zijn: • distillatie: bij distillatie wordt een scheiding verkregen door gebruik te maken van de verschillen in kookpunt van de diverse componenten. De componenten van een oplossing worden, op volgorde van kookpunt, door middel van verhitting in dampvorm overgebracht naar een opvangvat en tijdens het transport hierheen onder afkoeling weer vloeibaar gemaakt; • extractie: bij extractie wordt de scheiding verkregen door gebruik te maken van de verschillen in oplosbaarheid van stoffen tussen twee fasen (vaak water en een organisch oplosmiddel). De oplosbare organische componenten worden, door goed schudden, uit het monster overgebracht naar het organisch oplosmiddel. Meestal gebeurt dit in een scheitrechter. De organische laag wordt afgetapt en de eventueel met organisch oplosmiddel verontreinigde waterlaag komt als afval vrij; • filtratie: bij deze techniek vindt scheiding plaats op grond van de verschillen in deeltjesgrootte. Afhankelijk van de analyse wordt het filtraat (de doorgelopen vloeistof) of het residu (het in de filter achtergebleven deel) voor analyse gebruikt; • centrifugatie: hierbij wordt de scheiding verkregen als gevolg van de dichtheidsverschillen tussen de componenten. Afhankelijk van de bepaling zal een deel van de inhoud van de centrifugebuis vrijkomen als afval; • omkristallisatie: dit is een zuiveringsproces waarbij een met een bepaald product verzadigde oplossing wordt afgekoeld, waardoor het product (zuiver) uitkristalliseert. De overgebleven vloeistof wordt soms opnieuw voor eenzelfde kristallisatie gebruikt of komt vrij als vloeibaar afval; • kolomchromatografie: Bij de kolomchromatografie wordt een in een organisch oplosmiddel opgelost monster op een kolom gebracht (elueren). In het kolommateriaal blijft de vervuiling achter en lopen de te bepalen componenten met verschillende snelheden door, zodat deze afzonderlijk in zuivere vorm kunnen worden opgevangen; • papierchromatografie: Bij papierchromatografie wordt een druppel oplossing van het monster door de capillaire werking van het papier met een loopvloeistof meegenomen; • gaschromatografie: Bij gaschromatografische bepaling (van organische componenten) wordt ongeveer een microliter organisch monsteroplossing geïnjecteerd op een lange, dunne kolom (de stationaire fase). Door deze kolom stroomt een inert gas (de mobiele fase). De verschillende componenten bewegen zich met verschillende snelheden door de kolom, waardoor deze van elkaar worden gescheiden. Na scheiding worden de componenten gedetecteerd;
60
Vlaams BBT-Kenniscentrum
• elektroforese: Bij elektroforese wordt een druppel oplossing van het monster op een dunne papier- of gellaag gebracht. Door over deze dunne laag een elektrisch veld aan te leggen, bewegen de componenten zich met verschillende snelheden, afhankelijk van hun grootte en afhankelijk van hun lading, naar de positieve of de negatieve elektrode. Na kleuring kunnen de componenten worden gedetecteerd. àà Concentratie Onder concentreren wordt verstaan het verminderen van het volume van het medium waarin de te bepalen componenten zich bevinden. De concentratietechnieken die hiervoor in aanmerking komen zijn: indamping en ‘purge’ en ‘trap’. Bij indamping wordt een stof geconcentreerd door een groot deel van het oplosmiddel te verdampen. Bij purge en trap wordt een stof geconcentreerd door de te bepalen component via verwarming uit de oplossing te verdampen (purge) en vervolgens de damp op kolommateriaal in een kolom op te vangen (trap). àà Omzetting Voordat de te bepalen component kan worden gedetecteerd, wordt deze omgezet in een meetbare/detecteerbare/zichtbare vorm. Enkele methodes hiertoe zijn: • kleuring: door een chemische stof te laten reageren met de te bepalen component ontstaat een verbinding die een bepaalde kleur heeft. Deze kleur kan vervolgens worden gedetecteerd; • auto-analyser: de auto-analyser is een geschakeld systeem dat bestaat uit een automatische monsterinjector (autosampler), een pompensysteem voor doorvoer en toevoeging van chemicaliën, een reactie-unit waar de omzettingen plaatsvinden en een fotospectrometer. Een auto-analyser telt vaak verscheidene van deze ‘lijnen’, zodat meer componenten gelijktijdig kunnen worden geanalyseerd; • enzymatische omzetting: ieder enzym is verantwoordelijk voor een specifieke omzetting. Zo is bv. het enzym lactosedehydrogenase (LDH) verantwoordelijk voor de afbraak van lactose (een suiker). Door de verandering van het lactosegehalte van een geselecteerde oplossing te meten als functie van de tijd, wordt het verloop van de concentratie van het LHD in de oplossing bepaald; • kweking: ter bepaling van de hoeveelheden bacteriën in een monster worden de bacteriën op een voedingsbodem gekweekt. Als voedingsbodem gebruikt men vaak agar-agar (een speciaal gelachtig mengsel van zeewier en voedingsstoffen), bloed of bouillon. Elke bacterie die op deze voedingsbodem kan leven, vormt bij een bepaald geschikt groeiklimaat na een aantal dagen een bacteriënkolonie. Vervolgens kunnen de kolonie en daarmee het oorspronkelijke aantal bacteriën worden geteld. De bacteriologisch besmette materialen worden vaak ontsmet door ze in een autoclaaf te steriliseren. Hierbij wordt de voedingsbodem een bepaalde tijd onder druk verhit. De voedingsbodems komen dan als afval vrij. Al dit materiaal wordt na sterilisatie niet meer als microbiologisch besmet materiaal aangemerkt. àà Detectie Na de omzetting kunnen, afhankelijk van de vorm waarin de te bepalen component voorkomt, verschillende detectiemethoden worden gebruikt. Enkele voorbeelden hiervan zijn: • visuele detectie: met behulp van fotospectrometrie; infrarood-spectrometrie (= De resonantielijnen, specifiek voor bepaalde verbindingen van organische componenten, worden bepaald. Het monstermateriaal is vaak opgelost in een halogeenrijk organisch oplosmiddel, bv. tetra, chloroform);
Vlaams BBT-Kenniscentrum
61
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
• hogedrukvloeistofchromatografie: De HPLC (High Performance Liquid Chromatography) is vergelijkbaar met de gaschromatografie. De mobiele fase bestaat hier echter uit een (organisch) oplosmiddel, dat zowel halogeenarm als halogeenrijk kan zijn. Bij de hogedrukvloeistofchromatografie kunnen we ook ionchromatografie (IC) onderscheiden;
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
• atomaire-absorptie spectrometrie (= Bij de bepaling van (zware) metalen worden de metaalionen uit de oplossing door zeer sterke verhitting omgezet in gasvormige metaalatomen. Deze atomen worden gedetecteerd doordat ze licht van zeer specifieke golflengten kunnen absorberen (AAS = atomaire absorptiespectrometrie) en uitzenden (AES = atomaire emissiespectrometrie); • het na de gaschromatograaf schakelen van een detector, zoals bv. een Massa Spectrometer (MS) (= een methode waarmee van enkele microgrammen monster de samenstelling van dit monster kan worden vastgesteld. Deze techniek maakt gebruikt van het feit dat geïoniseerde deeltjes afhankelijk van hun massa sterker of zwakker afbuigen in een magneetveld, waardoor zij op verschillende tijdstippen de detectieplaat raken. Het uiteindelijke massaspectrum geeft weer welke massa-eenheden zijn gedetecteerd en in welke relatieve hoeveelheden. Op grond van dit resultaat kan de samenstelling van het monster worden vastgesteld.); • polarimeter (= hiermee wordt de draaiing van het polarisatievlak van gepolariseerd licht gemeten. De gemeten waarde wordt vergeleken met die zoals opgenomen in handboeken, om vast te stellen of de zuivering is gelukt.) • elektrometrische bepalingen: Een voorbeeld van elektrometrische bepaling is de meting van de elektrische potentiaal of geleidbaarheid van een monsteroplossing door hierin een aan het meetapparaat gekoppelde elektrode te plaatsen. Op deze manier is informatie te verkrijgen over eigenschappen als zuurgraad, redoxpotentiaal en concentratie. Een andere toepassing is de bepaling van het gehalte aan verschillende soorten anionen met behulp van ionselectieve elektrodes. Het afval dat vrijkomt, bestaat hoofdzakelijk uit het analysemonster; • gravimetrische bepalingen: Bij gravimetrische bepalingen wordt gemeten door middel van weging op een analytische balans. Dit komt bv. voor bij de bepaling van de hoeveelheid neerslag op een filter of bij het meten van de hoeveelheid neerslag van metalen op een elektrode (elektrogravimetrie). Het afval bestaat uit vast en vloeibaar anorganisch analyserestant.
3.2.5 De uitrusting van een laboratorium Gezien het diverse takenpakket van de verschillende laboratoria, zullen ook een verscheidenheid aan toestellen en uitrusting in deze laboratoria aanwezig zijn. Als basisuitrusting, de zaken die in elk laboratorium kunnen worden teruggevonden, kan volgende niet-limitatieve opsomming gelden: zuurkasten (belangrijk voor ventilatiedebiet en dus energieverbruik), werktafels voorzien van inert werkblad en met wastafels (belangrijke plaats waar afvalwater/lozingen ontstaan), locatie/kasten voor opslag chemicaliën en afvalopslag. Verder wordt hier een opsomming gemaakt van de meer algemene toestellen die in verschillende laboratoria kunnen voorkomen: centrifuges, autoclaaf, balmolens, zeven en schudders, ultrasoon homogenisatoren, ultrasoon baden, ultrasoon pipetreinigers, data loggers, microscopen, refractometers, polarimeters, spectroscopen, spectrofotometers, HPLC16, diepvries/koelkast, bloedbank, water- en stoombaden, water destillatie apparaten, incubator, infrarood verwarmingsplaten, magnetische roerders, roterende verdampers, ionenwisselaars, ultra puur water systemen, controllers en monitors, sterilisatoren, balansen, zandbaden, verwarmingsbaden, glaswerkdrogers, moffelovens, buisovens, glaswerk, titrators, verwarmingsmantels, verwarmingssnoeren, pipetten, dispensers en filtratie eenheden. Meer specifieke toestellen per discipline worden hier niet aangehaald.
16
Afkorting uit het Engels: High Performance Liquid Chromatography
62
Vlaams BBT-Kenniscentrum
• het tegenhouden van gassen, door de lucht gedragen stoffen en stof, • het beschermen tegen splinters en spatten, • het tegengaan van een te hoge concentratie van brandbare gevaarlijke stoffen. Het ventilatiesysteem zorgt ervoor dat de luchtkwaliteit in het labo goed is en controleert de temperatuur en vochtigheid.
3.3 Milieuaspecten 3.3.1 Inleiding Binnen een laboratorium zijn verschillende bronnen aanwezig die een mogelijk risico voor het milieu vormen. In de eerste plaats vormen de chemicaliën een risico wanneer zij in een verhoogde concentratie ten opzichte van natuurlijke achtergrondwaarde in het milieu worden gebracht door bv. lozingen in oppervlaktewater of in openbare riolering of emissie (via de afzuiginstallaties) naar de buitenatmosfeer. Vaak vinden in laboratoria ook vele verschillende soorten experimenten plaats waarbij een groot verschillend aantal chemicaliën gebruikt wordt. Daar komt nog bij dat deze ook discontinu in de tijd plaatsvinden. Andere milieuaspecten die van belang zijn bij de bedrijfsvoering van een laboratorium zijn het gebruik van energie (elektriciteit, gas, stookolie) en water.
3.3.2 Waterverbruik De grootste hoeveelheid water wordt gebruikt voor: • verwarming en koeling van reactiemengsels, • verwarming en koeling van apparatuur, • schoonmaken van glaswerk, • sanitair, • verdunnen oplossingen, • reactiewater (meestal verder gefilterd tot DEMI of MILLIPORE water). (Labs for the 21st Century, 2005)(United States Environmental Protecion Agency EPA, 2010) Laboratoria gebruiken significant meer water per vierkante meter oppervlakte dan traditionele commerciële gebouwen omwille van hun grote nood aan koeling en gebruik in allerhande processen. Sanitair water maakt ook een groot deel uit van het waterverbruik in laboratoria. Omwille van dit groter gebruik zijn er ook meer mogelijkheden om het watergebruik in te perken. In hun processen en analyses gebruiken labo’s water van hoge kwaliteit, vrij van mineralen, ionen en organische contaminanten (DEMIN en MILLIPORE). Om te voldoen aan de nodige kwaliteit bestaan er verschillende technieken om het water te behandelen, enkele voorbeelden zijn deeltjesfiltratie, microfiltratie, ultrafiltratie, nanofiltratie en omgekeerde osmose. Meestal wordt er vertrokken van leidingwater. Naar Vlaams BBT-Kenniscentrum
63
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
De zuurkasten en het ventilatiesysteem van de labolokalen behoren ook tot de standaard uitrusting van een laboratoria. De zuurkasten beschermen labowerkers in het laboratorium tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen door:
gelang de kwaliteit van het gezuiverde water groter moet zijn, dus hoe fijner de deeltjes zijn die verwijderd moeten worden, stijgt het energieverbruik en de hoeveelheid afvalwater dat gegenereerd wordt.
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
3.3.3 Afvalwater in laboratoria en analyse en bespreking van de beschikbare lozingsgegevens voor laboratoria èè Bronnen van afvalwater in laboratoria Voor ‘laboratoria’ als geheel gelden de volgende activiteiten als mogelijk afvalwaterproducerend: • analyse, • filmverdamping, • extractie, • organische synthese, • anorganische synthese, • koeling van apparatuur, • verwarming van apparatuur, • gaswasser, • spoelen/schoonmaken, • morsen, • weggooien van monster via de afvoer. Afvalwater afkomstig van eigenlijke labactiviteiten wordt vaak samen geloosd met sanitair- koel- en afvalwater van overige processen. Koelwater (meestal in gesloten koelsystemen) kan chemicaliën tegen algengroei bevatten die aanleiding kunnen geven tot vorming van AOX. Indien dit het geval is dient dit koelwater ook als bedrijfsafvalwater beschouwd te worden. Indien het sanitair water gemengd wordt (samen geloosd) met het bedrijfsafvalwater wordt de hele stroom volgens VLAREM beschouwd als bedrijfsafvalwater. Aangezien het volume sanitair water meestal een aanzienlijk deel is van het totale volume dient hier dus de nodige aandacht aan besteed te worden. Er treedt tevens een verdunningseffect op. Een probleem dat veelvuldig gemeld wordt is dat er via het sanitair water een zekere hoeveelheid P (fosfor) geloosd wordt. Als de lozing van het sanitair water samen met het bedrijfsafvalwater gebeurt, kan het voorkomen dat er meer dan 1 kg P per maand in het totaal geloosd wordt (Du Laing, et al., 2005). Dit kan ervoor zorgen dat een labo dat anders in de 3de klasse wordt ingedeeld daardoor in de 2de klasse volgens de VLAREM indelingslijst wordt ingedeeld aangezien P op de lijst I van bijlage 2C staat. Een eventuele oplossing voor het probleem is een gescheiden opvang en afvoer (of staalnamepunt) van het bedrijfsafvalwater en het sanitair water. In nieuwe gebouwen is het vaak het geval dat deze circuits apart zijn uitgevoerd zodat een aparte lozing mogelijk is. Toch werd tijdens de bedrijfsbezoeken vastgesteld dat vaak deze aparte circuits toch eenzelfde lozingspunt (en staalnamepunt) hebben, en dus samen geloosd worden. Bij oudere gebouwen wordt zowel het bedrijfs- als het sanitair water samen opgevangen en is gescheiden lozing niet mogelijk. Voor inrichtingen van de 3de klasse kan het bedrijfsafvalwater volgens VLAREM gelijkgesteld worden aan huishoudelijk afvalwater indien er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Dit staat beschreven in Hoofdstuk 2. 64
Vlaams BBT-Kenniscentrum
In de dagelijkse werking van een laboratorium wordt de mate van emissie van stoffen naar het water grotendeels bepaald door het gedrag van de laboranten. De afvalstromen kunnen op verschillende plaatsen binnen het laboratorium vrijkomen. Ook in de tijd kan het afvalwater van laboratoria sterk verschillen. Onderzoekers kunnen ook voor en na de kantooruren in een laboratorium actief zijn. Hierbij kunnen een veelheid aan experimenten/testen plaatsvinden waarbij weer een veelheid aan chemicaliën gebruikt kunnen worden. Door de veelheid aan gebruikte chemicaliën is het eenvoudiger dat bij deze bedrijfstak gesproken wordt van groepen verbindingen en niet van afzonderlijke verbindingen in het afvalwater. De volgende groepen van verbindingen komen regelmatig voor in het afvalwater afkomstig van laboratoria: • metalen, metalloïden en verbindingen daarvan; • niet gehalogeneerde, matig tot slecht biologisch afbreekbare verbindingen; • niet gehalogeneerde, goed biologisch afbreekbare verbindingen; • overige gehalogeneerde verbindingen; • zuren; • basen. àà Specifieke bronnen van (zware) metalen en AOX in afvalwater (De Proft, 2010) (Begeleidingscomité van de BBT studie laboratoria, 2010-2011) Als aanvulling op de bespreking van de meetresultaten en trends (zie hieronder) worden hier de bronnen van (zware) metalen en AOX in het afvalwater van laboratoria in kaart gebracht. In het algemeen kan gesteld worden dat de bronnen van deze parameters in laboratoria heel divers zijn en meestal zeer specifiek zijn voor het type labo. Tijdens wetenschappelijk onderzoek worden er (per definitie) veel verschillende stoffen gebruikt en is niet altijd even duidelijk welke reactieproducten er gevormd worden. Bij routineuze processen kunnen de randvoorwaarden beter in kaart worden gebracht. Een algemene bron van (zware) metalen in het afvalwater van laboratoria zijn stock- en kalibratieoplossingen. Deze oplossingen worden standaard gebruikt bij analyse van chemicaliën of het ijken van machines en analysetoestellen. In dit opzicht brengt een laboratorium dat analyses uitvoert naar gevaarlijke stoffen ook mogelijk afvalwater voort die deze gevaarlijke stoffen bevat. Voor alle metalen geldt dat ze standaard als katalysator of als initiator bij een reactie gebruikt worden. Bronnen van specifieke (zware) metalen en AOX in afvalwater zijn zeer verscheiden en meestal kenmerkend voor een bepaalde parameter. Een echte oplijsting van alle bronnen maken is onmogelijk. Hieronder worden enkele gekende voorbeelden van het gebruik van de verschillende parameters gegeven: • zilver: Bij een CZV bepaling wordt gebruik gemaakt van zilvernitraat (AgNO3). Ook bij de coulometrische of titremetrische chloridebepalingen kan Ag vrijkomen. Ook eventueel bij BZV-bepalingen om aanwezigheid van jodide op te sporen;
Vlaams BBT-Kenniscentrum
65
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen incidentele lozingen en structurele lozingen. Incidentele lozingen zijn lozingen die eenmalig voorkomen en waar meestal een menselijke fout of een ongeval de oorzaak van is. Een typisch voorbeeld is het weggooien van een oplossing via de afvoer. Structurele lozingen gebeuren meermaals in de tijd en hebben een welomschreven oorzaak. Voorbeelden zijn spoelwater van de vaatwasmachines, water van de pompbakken, slecht afgestelde machines, lekken, verkeerd aangesloten leidingen.
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
• cadmium: Cadmium kan vrijkomen bij de behandeling of analyse van verontreinigde bodem- of slibstalen. Cadmium komt vaak voor in de buurt van zinkverwerkende en ertsverwerkende bedrijven. Ook bij de productie van lood en koper komt Cd vrij. Een groot deel komt via luchtverontreiniging in het milieu en hecht goed aan bodem en slib. Cadmium komt ook in het milieu via verf, (kleurpigmenten), verkeer, zinken dakgoten, meststoffen en pesticiden, uit verwering van plastics (Cd is stabilisator in PVC) en bij de vervaardiging na NiCd-batterijen; • chroom: Bij een CZV bepaling kunnen dichromaatoplossingen of chromaatoplossingen gebruikt worden. Ook Chroomzuuroplossingen worden nog steeds gebruikt in een labo. Vroeger werden die veel gebruikt om glaswerk grondig te ontvetten; • koper: Koper is een metaal dat veelvuldig gebruikt wordt in en rond het labo. Koperen dakgoten kunnen (via regenwater) uitlogen in het afvalwater. Kopersulfaatoplossingen (CuSO4) worden veelvuldig gebruikt. Koper wordt soms ook gebruikt om algengroei in koelwatersystemen te voorkomen. Ook wordt het gebruikt in reagentia bij organische syntheses/analyses (bvb fehling reagens). In het oppervlakte water in Nederland is 18% van al het koper afkomstig van vuurwerk; • kwik: Kwiksulfaat (HgSO4) wordt gebruikt bij CZV-bepalingen. De voornaamste bronnen van kwik in een laboratorium zijn kwikhoudende thermometers en elektrodes. Een andere bron zijn de polarometrische (voltametrische) bepalingen op zware metalen waar een vloeibare kwikelektrode wordt gebruikt. Kwik is ook aanwezig in sommige frequent gebruikte reagentia (bv Nessler reagens); • lood: Lood is in glas aanwezig en kan uitlogen uit loden leidingen (waterleiding). Lood wordt regelmatig gebruikt in organische chemische syntheses en komt ook nog voor in verf (sinds 1990 verboden in EU) als soldeermiddel, smeltkleppen (sprinklerinstallaties) en als verwarmingsvloeistof bij hoge temperatuur verwarmingsbaden. Voor 1999 was lood aanwezig in de EU in brandstoffen. Momenteel is lood door langdurig gebruik zeer verspreid in alle milieucompartimenten; • zink: Zink kan uitlogen uit zinken dakgoten. Zink komt ook in frequent gebruikte reagentia voor (bv Lucas reagentia). Zinkacetaat wordt gebruikt als bewaarmiddel in recipiënten voor de bepaling van sulfides; • AOX: AOX zijn voornamelijk afkomstig uit de reactieproducten van chloroform en dichloormethaan. Bewaarmiddelen, detergenten en ontsmettingsmiddelen (Detol) zijn ook een mogelijk bron. èè Situering en omschrijving van de dataset Om de milieu-impact van laboratoria inzake afvalwater in te schatten, worden de beschikbare lozingsgegevens van de laatste zeven jaar (i.e. 2004-2010) van laboratoria per parameter bekeken. Uit de databank van VMM werd een lijst van exploitaties opgesteld die vergund zijn of een vergunningsdossier lopende hebben voor een laboratorium (rubriek 24 uit de indelingsrubriek uit bijlage 1 van VLAREM I) en/of moeten voldoen aan de overeenkomstige sectorale lozingsvoorwaarden (punt 2117 van bijlage 5.3.2 van VLAREM II). Bij het invoeren van gegevens in de VMM databank zijn de velden ‘rubriek’ en ‘sector’ geen verplichte velden. Bedrijven die tot één van beide behoren, maar waarvoor deze velden niet werden ingevuld, konden niet uit de databank geselecteerd worden. De lijsten kunnen dus onvolledig zijn. Daarom werd de lijst verder aangevuld met andere lijsten van laboratoria (bronnen: OVAM, EMIS, AMV, VITO). De uiteindelijke lijst telde 1405 exploitaties, de zogenoemde ‘long-list’ .
17
Punt 21 van bijlage 5.3.2. van VLAREM II behandelt de sectorale lozingsnormen van laboratoria. Voor meer info zie paragraaf 2.4.1 ‘Milieuvergunningsvoorwaarden’ in deze studie.
66
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Uit de long-list werden enkel die bedrijven weerhouden waarvan het afvalwater afkomstig is van de eigenlijke labactiviteiten (zonder noemenswaardige bijmenging van afvalwater van andere bedrijfsactiviteiten) en apart bemeten werd. Het betreft dus voornamelijk bedrijven die als hoofdactiviteit een laboratorium uitbaten. De lijst van 1405 exploitaties werd daardoor herleid tot een 90-tal bedrijven, de zogenoemde ‘short-list’. Eventuele verdunning met sanitair of koelwater kan niet uitgesloten worden. In geval van twijfel over de activiteiten van een bedrijf of de samenstelling van een afvalwaterstroom werd een conservatieve houding aangenomen en werd het bedrijf niet mee opgenomen in de analyse. Slechts 1 bedrijf (dat loost op oppervlaktewater) heeft een waterzuiveringsinstallatie in gebruik, nl. een secundaire waterzuivering (aerobe reactor). De rest van de bedrijven past geen waterbehandeling toe. Uit de short-list waren voor 8 bedrijven lozingsgegevens beschikbaar. Er waren geen gegevens voor afvalwater van laboratoria uit ziekenhuizen beschikbaar. Voor AOX zijn er slechts gegevens beschikbaar van 2 bedrijven. De selectie van 8 bedrijven werd nog verder opgesplitst in twee groepen: zij die op oppervlaktewater lozen (3) en zij die op riolering lozen (6), 1 bedrijf loost deels op riolering en deels op oppervlaktewater. èè Overzicht van de resultaten De meetresultaten worden in onderstaande tabellen samengevat:
Vlaams BBT-Kenniscentrum
67
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
Het overgrote deel van deze lijst bestaat uit bedrijven waarin een laboratorium is geïntegreerd in het productieproces, bv voor proces- of kwaliteitscontrole. In deze bedrijven wordt het afvalwater van dit laboratorium samen met het bedrijfsafvalwater van de andere activiteiten afgevoerd. Het volume van het afvalwater afkomstig van het laboratorium vormt vaak een kleine fractie van het totaal volume afvalwater. Analyse van de lozingsgegevens van deze bedrijven geven voornamelijk informatie over de overige bedrijfsactiviteiten en niet over de labactiviteiten.
33 25 106 15
CZV (mg/l) BZV (mg/l) ZS (mg/l) Ntot (mg/l) Ptot (mgP/l) Ag (mg/l) As (mg/l) Cd (mg/l) Cr (mg/l) Cu (mg/l) Hg (mg/l)
Ni (mg/l) Pb (mg/l) Zn (mg/l) AOX (mg/l)
0,026 0,023 0,205 0,315
126 65 44 30,40 4,93 0,012 0,010 0,0031 0,011 0,056 0,0010
gemiddelde
0,030 0,041 0,445 0,592
329 177 130 70,16 12,00 0,029 0,019 0,0030 0,020 0,094 0,0029
10-520 3-370 2-250 1,3-138 0,1-14 0,001-0,071 0,001-0,068 0,0009-0,027 0,004-0,07 0,014-0,49 0,000030,0062 0,004-0,24 0,004-0,21 0,025-0,98 0,029-1,9
90 percentiel range
0,3 0,2 1
sectorale lozingsnorm 125 25 60 15 2 0,004 0,1 0,005 -
30 6 50 1 -
MKN
Tabel 12: Meetgegevens van laboratoria die lozen op oppervlaktewater (bron: meetgegevens afkomstig van VMM en bedrijven)
aantal metingen 102 102 100 108 100 22 23 21 23 89 39
Lozen op oppervlaktewater (3 bedrijven)
0,03 0,05 0,2 0,04
indelingscriterium GS 1 0,0004 0,005 0,0008 0,05 0,05 0,0003 absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm
toetswijze van MKN of ind GS 90 percentiel 90 percentiel 90 percentiel zomerhalfjaargemiddelde absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
68
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Vlaams BBT-Kenniscentrum
69
259 112 51 24,7 5,94 0,043 0,013 0,0059 0,031 0,183 0,0077 0,018 0,038 0,253 0,234 0,011
gemiddelde
90 percentiel 539 270 100 74,7 13,70 0,098 0,027 0,0113 0,050 0,324 0,0089 0,025 0,070 0,520 0,500 0,047
sectorale lozingsnorm 17-3100 2-1000 0,8-810 1000 1,2-174 0,15-64 0,001-0,614 0,001-0,083 0,0001-0,098 0,004 0,0029-0,29 0,015-1,8 0,2 0,0001-0,22 0,005 0,005-0,12 0,0026-0,96 0,3 0,02-2 0,8 0,0068-3,43 1 0,0005-0,095 -
range
MKN/ ind GS indelingscriterium GS 30 6 50 1 1 0,0004 0,005 0,0008 0,05 0,05 0,0003 0,03 0,05 0,2 0,04 0,0025 90 percentiel 90 percentiel 90 percentiel zomerhalfjaargemiddelde absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm absolute norm
toetswijze
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
Tabel 13: Meetgegevens voor laboratoria die lozen op riool (bron: meetgegevens afkomstig van VMM en bedrijven). De uitgebreide analyse van de gegevens met tabellen en grafieken per parameter is terug te vinden in bijlage 3.
aantal metingen CZV (mg/l) 461 BZV (mg/l) 452 ZS (mg/l) 628 Ntot (mgN/l) 401 Ptot (mgP/l) 468 Ag (mg/l) 550 As (mg/l) 153 Cd (mg/l) 227 Cr (mg/l) 569 Cu (mg/l) 716 Hg (mg/l) 693 Ni (mg/l) 584 Pb (mg/l) 628 Zn (mg/l) 722 AOX (mg/l) 442 chloroform (mg/l) 47
Lozen op riool (6 bedrijven)
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
Naast de bovenstaande recente data verwijzen we ook naar een studie over de afvalwaterproblematiek aan Vlaamse universiteiten uitgevoerd door Universiteit Gent, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Labo voor Analytische Chemie en Toegepaste Ecochemie en Labo voor Fytofarmacie (Du Laing en Claeys, 2005). In deze studie werden 800 bemonsteringen van afvalwater uitgevoerd op 34 universitaire sites en dit tussen 1993 en 2004. De besluiten worden besproken onder titel 2.4.1 milieuvergunningsvoorwaarden. èè Bespreking van de meetresultaten en trends Van de 8 beschouwde bedrijven past 1 bedrijf een aerobe waterzuiveringtechniek toe om de concentratie van polluenten in het afvalwater te beheersen. Alle bedrijven passen preventieve maatregelen toe en hebben een systeem in gebruik om (vloeibare) afvalstoffen selectief in te zamelen. De specificaties van het inzamelsysteem verschillen van bedrijf tot bedrijf. Bijlage 3 geeft de resultaten grafisch weer. àà Parameters BZV, CZV, ZS, Nt, en Pt Deze polluenten komen voornamelijk uit het sanitaire afvalwater dat in de meeste gevallen samen met het bedrijfsafvalwater geloosd wordt. Voor lozing op riool zijn er geen sectorale normen. Voor lozing op oppervlaktewater worden enkele overschrijdingen van de sectorale norm vastgesteld. De invloed van de afvalwaterzuivering is door de beperkte gegevens niet vast te stellen. àà (Zware) Metalen en AOX Algemeen dient opgemerkt te worden dat de meetresultaten een ogenblikkelijke meetwaarde (als schepstaal of debietsproportioneel monster) aangeven terwijl de sectorale normen voor zware metalen gedefinieerd worden als een voortschrijdend gemiddelde. Hieronder worden de trends voor de verschillende parameters besproken: • Ag: Het indelingscriterium ligt op 0,0004 mg/l. Alle meetwaardes liggen boven deze norm of de rapportagegrens van de meetmethode (0,025 of 0,01) ligt boven de norm zodat deze datapunten niet met het indelingscriterium vergeleken kunnen worden. Voor het 6de bedrijf zien we een dalende trend in functie van de tijd. Bij de eerste 60% van de meetgegevens voor dit bedrijf zijn er veelvuldige overschrijdingen. De laatste 40% (vanaf waarneming 285) blijven onder de bijzondere milieuvergunningsvoorwaarde van 0,1 mg/l. Het bedrijf geeft aan dat dit komt doordat het glaswerk extra gespoeld werd, waarna het spoelwater werd ingezameld; • As: Voor 90% van de meetresultaten ligt de rapportagegrens hoger dan het indelingscriterium. Er kan dus niet beoordeeld worden of het indelingscriterium voor deze parameter gehaald wordt. Er zijn geen sectorale lozingsnormen van toepassing; • Cd: Aangezien de sectorale norm een gemiddelde waarde is wordt de sectorale norm gehaald door 5 van de 8 bedrijven in de gegevensset. Het indelingscriterium wordt door geen enkel bedrijf gehaald. Voor een 30tal metingen is het indelingscriterium kleiner dan de rapportagegrens en kan de effectieve waarde niet ingeschat worden; • Cr: 4 van de 8 bedrijven blijven onder het indelingscriterium (op 1 uitschieter na). 1 bedrijf heeft een bijzondere lozingsvoorwaarde van 0,2 mg/l en haalt deze norm vlot (op 1 uitschieter na). De drie resterende bedrijven halen het indelingscriterium niet en zijn er een aantal hoge uitschieters; • Hg: 5 van de 8 bedrijven halen de sectorale norm. De andere bedrijven vertonen hoge uitschieters. Geen enkel bedrijf haalt het indelingscriterium, de rapportagegrens van de analysemethode van bedrijf 2 is gelijk aan het indelingscriterium. De uitschieters en verhoogde waardes zijn vermoedelijk te wijten aan het gebruik (eventueel in het verleden) van kwikhoudende thermometers en elektrodes;
70
Vlaams BBT-Kenniscentrum
• Ni: alle meetresultaten blijven onder het indelingscriterium, met uitzondering van bedrijf 6; • Pb: alle meetresultaten (op enkele uitschieters na) blijven onder de sectorale norm en 6 van de 8 bedrijven blijven onder het indelingscriterium. Voor bedrijf 6 zijn er 3 duidelijke perioden van verhoogde waardes waarvoor tot op heden geen verklaring voor gevonden is; • Zn: De eerste twee bedrijven die op oppervlaktewater lozen halen het indelingscriterium (die gelijk is aan de sectorale norm), het derde bedrijf niet. Bij de rioollozers wordt de sectorale norm door alle bedrijven gehaald, met uitzondering van bedrijf 6. Door 1 bedrijf wordt ook het indelingscriterium gehaald; • AOX: De meetgegevens voor AOX zijn van slechts 2 bedrijven afkomstig, daardoor kunnen er geen conclusies worden getrokken voor de ganse sector. Het merendeel van de meetwaarden blijft wel onder de sectorale norm, op enkele uitschieters na.
3.3.4 Afval De afvalstoffen die vrijkomen bij laboratorium werkzaamheden kunnen grofweg onderscheiden worden in volgende categorieën: àà Bedrijfsafval • chemicaliënflessen; • overtollige apparaten; • oud en kapot laboratorium glaswerk; • wegwerpartikelen, zoals: • monster- en chemicaliënhouders: reageerbuizen, pasteurpipetten, monstercupjes, pipetpunten, steriele pipetten, pompslangetjes, petrischaaltjes, etc.; • middelen voor persoonlijke bescherming en schoonmaakmiddelen: handschoenen, mondkapjes, absorptiepapier, watjes, etc. àà Gevaarlijk afval • halogeenarm vloeibaar; • halogeenrijk vloeibaar; • fixeer; • zuren; • basen; • oplossingen van zware metalen en verbindingen hiervan; • vaste stoffen (niet brandbaar); • brandbare vaste stoffen; Vlaams BBT-Kenniscentrum
71
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
• Cu: voor lozing op oppervlaktewater is de sectorale norm kleiner dan het indelingscriterium. De meetresultaten van bedrijf 3 voor lozing in oppervlaktewater overschrijden zowel de sectorale norm als het indelingscriterium. Voor lozing op riool halen 2 bedrijven de sectorale norm. Het indelingscriterium wordt door geen enkele rioollozer gehaald. Bedrijf 6 heeft een bijzondere lozingsvoorwaarde die het niet haalt omwille van een 20tal uitschieters;
• oliën en vetten; • met chemische stoffen verontreinigd glaswerk of verpakkingsmateriaal.
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
àà Organisch afval Onder organisch afval wordt dierlijk en plantaardig afval verstaan dat niet is besmet. àà Pathogeen afval Met virussen en/of bacteriën besmet ziekteverwekkend weefsel, proefdieren, glaswerk, voedingsbodem, ... àà Niet gevaarlijk afval Alle afval dat als niet-gevaarlijk afval mag worden afgevoerd en dat niet in contact is gekomen met chemicaliën, gevaarlijke stoffen of pathogenen. Meestal is dit verpakkingsafval zoals papier en karton. In het algemeen worden de verschillende afvalstromen selectief ingezameld en via geëigende manieren afgevoerd via een erkende ophaler en verwerker. De meeste laboratoria hebben een afvalbeleidsplan waarin staat aangegeven welke de verschillende stappen zijn om afval op een correcte manier in te zamelen en af te voeren. Uit de databank van OVAM werden voor de sector van de laboratoria zijn volgende Nacebel-codes geselecteerd (OVAM, 2007 & 2008): • 71209 Overige technische testen en toetsen; • 72110 Speur- en ontwikkelingswerk op biotechnologisch gebied; • 72190 Overig speur- en ontwikkelingswerk op natuurwetenschappelijk gebied; • 86901 Activiteiten van medische laboratoria. Op basis van het Integraal MilieuJaarVerslag van de bedrijven in deze sectoren werden de typische laboafvalstoffen geselecteerd en hun hoeveelheden gesommeerd.
72
Vlaams BBT-Kenniscentrum
06 08 99 07 07 01*
14 06 03*
15 01 10*
16 05 06*
16 05 07*
16 05 08*
16 10 02
Omschrijving
productie (kg) productie (kg) in 2007 in 2008 afval van bereiding, formulering, levering en gebruik 2.369.073 2.295.120 (BFLG) van zuren - overige zuren afval van BFLG van silicium en siliciumderivaten 311.956 384.460 niet elders genoemd afval afval van BFLG van fijnchemicaliën en niet elders 312.049 1.378.836 genoemde chemische producten - waterige wasvloeistoffen en moederlogen afval van organische oplosmiddelen, koelmiddelen 143.773 114.833 en drijfgassen voor schuim/aërosolen - overige oplosmiddelen en mengsels van oplosmiddelen verpakking (inclusief gescheiden ingezameld ste120.012 75.350 delijk verpakkingsafval) -verpakking die resten van gevaarlijke stoffen bevat of daarmee is verontreinigd gassen in drukhouders en afgedankte chemicaliën - 187.752 54.781 labchemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten, inclusief mengsels van labchemicaliën gassen in drukhouders en afgedankte chemicaliën 2.125 0 - afgedankte anorganische chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten gassen in drukhouders en afgedankte chemica43.897 46.761 liën - afgedankte organische chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten waterig vloeibaar afval dat bestemd is om elders te 504.810 5.540 worden verwerkt - waterig vloeibaar afval dat geen gevaarlijke stoffen bevat TOTAAL 3.995.447 4.355.681
Tabel 14: afvalproductie van laboratoria in 2007 en 2008 (bron: OVAM)
De cijfers zijn een onderschatting van de werkelijke hoeveelheden om 2 redenen: niet alle laboratoria worden onder de voormelde Nacebel-codes vermeld; laboratoria onder voormelde Nacebel-code rapporteren niet alle typische laboafval-codes.
3.3.5 Energie Er is een veelvoud aan besparingsmogelijkheden, zowel in de ontwerp- en bouwfase als in de gebruiksfase. De eerste stap is inzicht in energieverbruikers en energieverbruik. Daarna kan het energieverbruik worden verminderd. Wanneer over energie-efficiëntie wordt gesproken moet men steeds het zogenaamde ‘trias energetica’ voor ogen houden. Dit is een drie-stappenplan waarvan de stappen opeenvolgend worden genomen, zodanig dat eerst zoveel mogelijk maatregelen uit stap 1 worden genomen; kan dit niet meer verantwoord gedaan worden, dan zoveel mogelijk maatregelen uit stap 2 en tenslotte een eventuele restvraag met stap 3: • Stap 1. Beperk de energievraag (goed geïsoleerd en luchtdicht bouwen, warmteterugwinning); • Stap 2. Gebruik duurzame energiebronnen (bodemwarmte, zonne-energie, wind, etc.); • Stap 3. Gebruik eindige energiebronnen efficiënt (hoog rendement). Vlaams BBT-Kenniscentrum
73
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
EURAL afvalcode 06 01 06*
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
Het is ook economisch efficiënt wanneer deze stappen in de juiste volgorde worden genomen. Zo zal bijvoorbeeld een investering in een duurzame energiebron niet optimaal zijn wanneer men achteraf nog stap 1 gaat nemen en de totale energievraag vermindert. De duurzame energiebron zal dan te groot gedimensioneerd zijn en zijn vooropgesteld rendement niet meer op dezelfde tijd halen. Een terugverdientijd kan hierdoor behoorlijk langer worden. (de Boer, 2007) Vooral de luchtbehandelinginstallaties zijn verantwoordelijk voor het grote energieverbruik in laboratoria. De HVAC installaties staan in vele gevallen in voor zowel verwarming, ventilatie als koeling van de laboruimtes. Het aantal luchtverversingen per uur (de circulatiegraad) is in labo’s veel groter dan in standaard (kantoor)gebouwen van dezelfde grote. Dit is nodig om de luchtkwaliteit in de laboruimte op peil te houden en om het volume lucht dat door de zuurkasten wordt afgezogen terug in te blazen. De energie wordt gebruikt voor verwarming en bevochtiging, koeling en ontvochtiging van de lucht. Gebruik van apparatuur zorgt ook op een indirecte manier voor een hoger energieverbruik. Koeling van apparatuur kost bijvoorbeeld veel energie. Dit speelt met name bij hoogspanningsapparatuur en apparatuur die continu op vacuüm gehouden wordt. Ook geeft apparatuur warmte af aan de ruimte. Dit veroorzaakt een hoger energieverbruik door een stijgende behoefte aan ruimtekoeling.
3.3.6 Lucht/geur Bij verschillende activiteiten, zoals die plaatsvinden in een laboratorium, vinden emissies naar de lucht plaats. Naar de lucht geëmitteerde verbindingen kunnen geur-/stankoverlast voor de omgeving veroorzaken. Vanwege de diversiteit van de experimenten worden zeer vele verschillende stoffen toegepast, zodat slechts specifieke groepen gekarakteriseerd kunnen worden. Ondanks dat weinig betrouwbare informatie beschikbaar is over totale emissies vanuit laboratoria, kan over het algemeen wel worden gesteld dat vluchtige organische stoffen (VOS) daar het grootste deel van uitmaken. De drie hoofdbronnen van VOS die kunnen worden onderscheiden zijn: • reiniging van glaswerk: hiervoor worden met name aceton en ethanol gebruikt; • chemische basisbewerkingen: na de synthese van een verbinding wordt het reactiemengsel op verschillende manieren bewerkt om de gesynthetiseerde stof zuiver in handen te krijgen; deze bewerkingen gebeuren vaak met veel oplosmiddel; • open afvalvaatjes: deze containers worden gebruikt om resten van (al dan niet halogeenhoudende) organische oplosmiddelen in te verzamelen; deze vaatjes staan dikwijls open in de zuurkast. Om het belang van VOS emissies bij laboratoria in te schatten, wordt verwezen naar een interne studie van VOS emissies van de laboratoriaruimten van VITO (2008). In paragraaf 2 van artikel 4.4.3.1. van Titel II van het VLAREM wordt voor organische componenten gesproken van een drempelwaarde van de totale massastroom van 3 kg/uur, waarboven de massaconcentratie in het afvalgas de 150 mg/Nm³ niet mag overschrijden. Uit de interne studie bleek dat de emissie van KWS een factor 20 tot 100 onder deze waarde van 3 kg/uur bleef. De impact bij de VITO laboratoria bleef dus beperkt. Dezelfde vaststelling werd ook op een bedrijfsbezoek verwoord. Deze vaststellingen kunnen niet veralgemeend worden wegens een gebrek aan voldoende data, maar kunnen wel indicatief zijn.
74
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Vervuiling van de bodem en grondwater kan voor inrichtingen die niet op de riolering zijn aangesloten geschieden als gevolg van een onvoldoende functionerende eigen zuiveringsinstallatie. Voor de overige instellingen is vervuiling van bodem en grondwater slechts mogelijk als gevolg van lekkage en/of illegale lozingen. Bij een juiste handelswijze en good housekeeping zal geen vervuiling optreden van bodem en grondwater. Bij het blussen van een brand in een laboratorium kan het bluswater chemicaliën bevatten. Dit bluswater kan in de riolering, het oppervlaktewater of de ondergrond terecht komen. Gedurende de opslag van chemicaliën kunnen verontreinigingen in het milieu terecht komen als gevolg van ondeugdelijke verpakking en/of gebruik van de verkeerde bewaarplaats. Voor opslag van chemicaliën dienen opvangbakken, lekvoorzieningen en eventueel een vloeistofdichte vloer aanwezig te zijn.
3.3.8 Geluid/trillingen Belangrijkste geluidbronnen van laboratoria zijn vrachtverkeer, koelcompressoren en installaties die werkzaam zijn tijdens het vullen van opslagtanks. Geluid en trillingen afkomstig van installaties in- of buiten laboratoriumruimten kunnen in andere ruimten en/of naar buiten doordringen.
3.3.9 Veiligheidsaspecten Het voornaamste veiligheidsrisico in laboratoria zijn de gebruikte en opgeslagen chemicaliën. De keuze van chemicaliën bepaalt in grote mate de mogelijke milieu-impact, zowel op gebied van afvalwater, lucht, bodem als afvalstoffen Verschillende soorten chemicaliën worden in laboratoria gebruikt en opgeslagen. Deze stoffen kunnen bij verkeerde opslag, bij verkeerd gebruik of het verkeerdelijk verwijderen in het milieu terecht komen. Brand kan ontstaan wanneer een brandbare damp ten minste plaatselijk is verhit tot boven zijn zelfontbrandingstemperatuur (laagste temperatuur waarbij een stof onafhankelijk van de verwarmings- of ontstekingsbron tot verbranding kan worden gebracht). Voorbeeld van een stof met een lage zelfontbrandingstemperatuur is ether. Stoffen als witte fosfor en fijnverdeelde metaalpoeders hebben een zodanige lage zelfontbrandingstemperatuur dat deze reeds bij kamertemperatuur spontaan aan lucht kunnen ontbranden. Ook combinaties van stoffen kunnen een verhoogd brandgevaar opleveren. Voor veel combinaties van stoffen is dit bekend. Gevaarlijke stoffen worden in laboratoria veelvuldig gebruikt en opgeslagen. Tevens komen gevaarlijke stoffen vrij als afvalstoffen. Bij de aan- en afvoer van chemicaliën kunnen verontreinigingen in het milieu terecht komen als gevolg van onzorgvuldig handelen.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
75
HOOFDSTUK 3 - PROCESBESCHRIJVING
3.3.7 Bodem
76
Vlaams BBT-Kenniscentrum
BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN In dit hoofdstuk lichten we de verschillende maatregelen toe die in laboratoria geïmplementeerd kunnen worden om milieuhinder te voorkomen of te beperken. De milieuvriendelijke technieken worden besproken per milieudiscipline: water, afvalwater, energie, afval/nevenstromen, lucht/geur/stof, bodem, geluid/trillingen, chemicaliën. De informatie in dit hoofdstuk vormt de basis waarop in hoofdstuk 5 de BBT-evaluatie zal gebeuren. Het is dus niet de bedoeling om reeds in dit hoofdstuk (hoofdstuk 4) een uitspraak te doen over het al dan niet BBT zijn van bepaalde technieken. Het feit dat een techniek in dit hoofdstuk besproken wordt, betekent m.a.w. niet per definitie dat deze techniek BBT is.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
77
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
HOOFDSTUK 4
78
Vlaams BBT-Kenniscentrum
In de onderstaande paragrafen worden de milieuvriendelijke maatregelen voor elk van de bovenvermelde milieuaandachtspunten besproken. Bij de bespreking van de milieuvriendelijke technieken komen telkens volgende punten aan bod: • beschrijving van de techniek; • toepasbaarheid of technische haalbaarheid van de techniek; • milieuvoordeel van de techniek; • financiële aspecten van de techniek.
4.2 Waterverbruik Via preventieve maatregelen kan het waterverbruik sterk verminderd worden. Door het efficiënt gebruik van water in laboratoria kan de stroom afvalwater beperkt worden. Aangezien laboratoria grote hoeveelheden water verbruiken zullen maatregelen om water efficiënter te gaan gebruiken ook sneller kostenefficiënt worden. Het is logisch dat bij de grootste verbruiksposten de grootste winsten kunnen gerealiseerd worden, maar ook vele kleine ingrepen kunnen bijdragen tot een algemene waterbesparing. Verschillende technieken worden hieronder behandeld.
4.2.1 Waterbeheer en good housekeeping àà Beschrijving Een aantal organisatorische maatregelen en good housekeeping technieken kunnen het waterverbruik sterk terugdringen. Enkele voorbeelden zijn: • Personeel informeren over zuinig waterverbruik; • Inventarisatie van de verschillende waterverbruikende processen en het opstellen van een waterbalans; • Waterbesparende kranen en toiletten installeren; • Gebruik van debietcontrole op toestellen die leidingwater als koelwater gebruiken; • Gebruik van regenwater waar mogelijk (bv toiletten). àà Toepasbaarheid De meeste van deze maatregelen zijn algemeen toepasbaar zonder verregaande veranderingen aan infrastructuur of werkmethodes. De nodige technieken, systemen en materialen worden veelvuldig op de markt aangeboden. àà Milieuvoordeel Het watergebruik wordt beperkt. Er kan minder afvalwater geproduceerd worden en minder energie gebruikt worden. àà Financiële aspecten Voor de implementatie van deze maatregelen zijn geen of kleine investeringen nodig. Door het verminderd verbruik daalt de kost op de water- en/of energiefactuur.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
79
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
4.1 Inleiding
4.2.2 Het juiste water voor de juiste toepassing gebruiken HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Beschrijving In de meeste laboratoria is er vraag naar water van verschillende en/of hoge kwaliteit. Meestal wordt leidingwater gebruikt voor de alledaagse toepassingen en wordt het leidingwater verder gezuiverd voor toepassingen waar een hogere kwaliteit gewenst of noodzakelijk is. Voorbeelden zijn gedesioniseerd of ultrapuur water om oplossingen aan te leggen of om glaswerk na te spoelen. De mate van zuivering of kwaliteit van het water hangt af van de toegepaste zuiveringstechniek. De vraag naar water van hogere kwaliteit kan op verschillende manieren ondervangen worden. Sommige laboratoria zijn uitgerust met een verdeelinstallatie van water van hoge kwaliteit. Een centrale zuiveringsunit verdeelt het water via een waterleidingsnetwerk naar de verschillende werkruimtes en werktafels. Via kraantjes wordt dit water dan afgetapt en gebruikt. Door de directe beschikbaarheid van het water van hoge kwaliteit wordt er vaak ook gebruik van gemaakt in toepassingen die deze kwaliteit niet vereisen. Een veel voorkomend voorbeeld is het spoelen van glaswerk. Leidingwater is perfect geschikt voor de spoeling en reiniging van glaswerk, hiervoor dient geen water van hoge kwaliteit gebruikt te worden. De naspoeling kan eventueel wel met water van hoge kwaliteit gebeuren om zo het glaswerk met de gewenste zuiverheid te reinigen. Door het leidingwater als hoofdspoelmiddel te gebruiken wordt een significante hoeveelheid water van hoge kwaliteit uitgespaard. Andere labo’s gebruiken afzonderlijke filterunits, al dan niet met bijhorend buffertankje. Deze systemen zijn meestal iets kleiner van opzet en staan verspreid over het labo, afhankelijk van de vraag naar water van hoge kwaliteit. Deze systemen zijn iets minder flexibel maar hebben als voordeel dat er meer aandacht wordt gegeven aan het correcte gebruik van het water van hoge kwaliteit. Om deze techniek zo efficiënt mogelijk toe te passen dient men eerst een evaluatie te maken van het verbruik en de kwaliteit van water bij de verschillende processen, de zogenaamde waterscan. Men dient ook na te gaan welke kwaliteit het verbruikte water heeft na gebruik in de processen. Dan kan men nagaan of het gebruikte water elders nog een toepassing heeft (als bv spoelwater, sanitair water). àà Toepasbaarheid De toepasbaarheid van deze maatregels geldt enkel als er in het labo een nood is aan water van hoge kwaliteit of als er een zuiverings- of verdeelinstallatie aanwezig is. In het algemeen dienen deze technieken geval per geval geëvalueerd te worden. Na het inschatten van de waterbehoefte, zowel naar kwaliteit als debiet, kan dan gekozen worden voor het meest geschikte systeem. Voor grote labo’s met een grote vraag naar water van hoge kwaliteit zal dit het centrale verdeelnetwerk zijn, voor labo’s met een kleinere vraag zijn afzonderlijke filtersystemen aan te raden. Nieuwere afwasmachines voor glaswerk kunnen zowel op leidingwater als op het netwerk van water met hoge kwaliteit worden aangesloten. Deze kunnen dan zo worden ingesteld dat enkel water van hoge kwaliteit wordt gebruikt bij de naspoeling. Bij oudere machines is deze instelling meestal niet aanwezig en wordt enkel water van hoge kwaliteit gebruikt. Het vervangen van het centrale verdeelnetwerk van water van hoge kwaliteit door losstaande filterunits zal een correct gebruik stimuleren. Deze units zijn compact, handig in gebruik en garanderen dezelfde kwaliteit van het behandelde water. Ze zijn vrij beschikbaar op de markt. àà Milieuvoordeel Door het juist toepassen van deze technieken wordt het water van de juiste kwaliteit gebruikt voor de juiste toepassing. Zo wordt energie en water bespaard.
80
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Het installeren van een centraal verdelingsnet is een significante investering. Het vervangen van een centraal verdelingsnet van water van hoge kwaliteit door losstaande filterunits draagt een middelgrote investering met zich mee. Door het correct gebruik van water van de juiste kwaliteit voor de juiste toepassing kan er een daling van het energieverbruik, waterverbruik en hoeveelheid afvalwater bekomen worden. Dit heeft een lagere energie- en waterfactuur tot gevolg. Vooral bij nieuwe investeringen of bij de vervanging van oudere systemen worden deze maatregelen financieel haalbaar. De financiële haalbaarheid van de verschillende technieken dient geval per geval geëvalueerd te worden.
4.2.3 Vervang waterverbruikende toestellen zo veel mogelijk door andere technologie àà Beschrijving Voor sommige technieken die in een laboratorium worden toegepast en water verbruiken bestaat er een alternatieve technologie die minder of geen water verbruikt. Een bekend voorbeeld is een waterstraalpomp. Dit is een zeer eenvoudige vacuümpomp waarmee, door het doorstromen van water, een zuigwerking kan worden verkregen. Het apparaat verbruikt veel water omdat het op de kraan wordt aangesloten en het vacuüm is niet hoog, zodat het gebruik beperkt is (hoog vacuüm halen is moeilijk). Toepassingen van deze techniek zijn het afzuigen van filters, bereiken van vacuüm (bijvoorbeeld in een jetstream, waarbij lucht mee in met de waterstraal in de whirlpool wordt gezogen), etc. Een alternatief voor deze techniek is het gebruik van een vacuümpomp. Hiervoor komen allerhande vacuümpompen voor in aanmerking, de voornaamste zijn vloeistofring vacuümpompen en membraan vacuümpompen. Afhankelijk van de vraag naar vacuüm in het labo kan gekozen worden voor een afzonderlijke vacuümpomp die plaatselijk gebruikt kan worden of een centraal vacuümnetwerk. Bij een centraal vacuümnetwerk wordt een centrale vacuümpomp gekoppeld aan een verdelingsnet met aftakkingen verspreid over de verschillende lokalen en werktafels. Samen met de pomp wordt ook een drukvat voorzien zodat de pomp niet continu moet werken. Een duidelijk voordeel van deze technieken is dat er geen water gebruikt wordt. Een ander voorbeeld is de reiniging van sterk vervuild glaswerk in een ultrasoon bad als alternatief voor de reiniging in een vaatwastoestel. Dit is een reinigingsapparaat dat ultrasone trillingen gebruikt (meestal tussen 150-400 kHz) om voorwerpen te reinigen. Het te reinigen voorwerp wordt in de bak van het apparaat geplaatst die gevuld is met een speciale reinigingsvloeistof, meestal een oplossing op basis van water of organische solventen. Onder of in de bak zitten een aantal trilelementen die ultrasone golven in de reinigingsvloeistof produceren. Als resultaat van deze trillingen ontstaan in de reinigingsvloeistof miljoenen kleine vacuüm bellen. Tijdens de hoge druk fase imploderen deze vacuüm bellen en creëren ze uiterst effectieve drukgolven. Dit proces wordt cavitatie genoemd en dat zorgt ervoor dat vuildeeltjes van te reinigen objecten worden verwijderd. Ultrasone cavitatie verwijdert vuil van objecten zeer snel en grondig zelfs van moeilijk te bereiken plaatsen zoals poriën, sleuven of gaten. Ultrasone reiniging werkt in enkele minuten en overtreft andere reinigingsmethoden in efficiëntie. Reinigen in een ultrasoonreiniger kan er bovendien voor zorgen dat lichte beschadigingen zoals kleine krasjes kunnen worden verwijderd. Ultrasone reiniging verbruikt weinig energie en geen water. De reinigingsvloeistof kan verschillende keren herbruikt worden.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
81
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Financiële aspecten Het correct gebruik stimuleren is een organisatorische maatregel die geen extra kosten inhoud. Het stimuleert de goede interne werking en laat werknemers kritisch nadenken over het gebruik van water.
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Toepasbaarheid Algemeen kan gesteld worden dat aandacht hebben voor het waterverbruik van toestellen steeds toepasbaar is. Een vacuümpomp gebruiken in plaats van een waterstraalpomp is steeds toepasbaar. De uitvoeringswijze hangt af van de specifieke labosituatie en de vraag naar vacuüm. De toepasbaarheid van andere specifieke maatregelen of technieken dient geval per geval geëvalueerd te worden en hangt af van welke technieken worden toegepast. àà Milieuvoordeel Verminderd waterverbruik, afhankelijk van de toepassing. Het energieverbruik kan wel stijgen, afhankelijk van de toegepaste techniek. àà Financiële aspecten Deze technieken worden veelvuldig aangeboden op de markt en verdienen zich op enkele maanden tot jaren terug naargelang de toepassing, het gebruik en dimensionering. Voor toestellen waarvan de aankoop een significante impact heeft op het budget van het labo is deze maatregel enkel van toepassing bij de aanschaf van nieuwe toestellen of de vervanging van oude toestellen. Afzonderlijke technieken en hun uitvoeringswijze dienen steeds geval per geval geëvalueerd te worden.
4.2.4 Aandacht voor efficiëntie en verbruik bij de aankoop van waterverbruikende toestellen àà Beschrijving Nieuwere toestellen verbruiken vaak minder water dan oudere. Sommige toestellen zijn heel efficiënt in hun waterverbruik en verbruiken gemiddeld minder water dan een doorsnee toestel. Bij investeringen in nieuwe apparatuur kan dit als aandachtspunt gebruikt worden. Voorbeeld hiervan zijn nieuwe vaatwastoestellen. àà Toepasbaarheid De toepasbaarheid van deze maatregelen dient geval per geval geëvalueerd te worden en hangt af van de specificaties van de toestellen die worden aangekocht. àà Milieuvoordeel Minder waterverbruik, efficiëntere toestellen. àà Financiële aspecten De meerkost en terugverdientijd zijn afhankelijk van de aard en gebruik van het toestel.
4.2.5 Bij een significante koeltevraag een gesloten koelwatersysteem gebruiken àà Beschrijving Vele apparaten en processen die in een labo gebruikt worden produceren warmte en dienen gekoeld te worden. Veelal wordt hier leidingwater voor gebruikt dat na gebruik wordt geloosd. Het water neemt de overtollige warmte op maar komt niet in aanraking met chemicaliën. Het water wordt zo enkel opgewarmd (hetgeen in principe een calorische vervuiling is) en kwalitatief is het perfect mogelijk het meermaals te gebruiken. Indien dit water terug kan worden afgekoeld in een koelinstallatie kan de kringloop gesloten worden. Zo blijft er een gesloten systeem over dat water circuleert over het af te koelen apparaat of proces waar het warmte opneemt en dan naar de koeler vloeit om af te koelen. Meestal worden chemicaliën toegevoegd om bacterievorming tegen te gaan. 82
Vlaams BBT-Kenniscentrum
De afzonderlijke koelunits worden meestal gebruikt om specifieke toestellen (bv chromatografietoestellen of reactoren) te koelen of om plaatselijk een warmteontwikkeling weg te nemen (bv kolommen bij een distillatieopstelling). De units zijn verplaatsbaar en werken meestal volgens het principe van een intern watercircuit dat via een luchtcompressor gekoeld wordt. Een centraal ijswatercircuit wordt meestal uitgevoerd met een centrale koelunit (op lucht of een koeltoren) en aftakkingen die verspreid over het labo verschillende apparaten en processen van koelwater kunnen voorzien. Een bijkomend voordeel van beide technieken is dat de temperatuur van het koelwater met de nodige nauwkeurigheid kan worden ingesteld hetgeen een goede werking van de apparaten garandeert en de reproduceerbaarheid van de tests ten goede komt. àà Toepasbaarheid Het sluiten van de kringloop is relatief simpel en kan met beperkte financiële middelen gebeuren. De afzonderlijke koelunits zijn geschikt om specifieke toestellen of processen te koelen. Ze zijn meestal breed toepasbaar en, doordat ze verplaatsbaar zijn, ook veelvuldig inzetbaar. Om deze techniek toe te passen zijn geen of slechts kleine aanpassingen aan de infrastructuur nodig. Voor labo’s met een grote koeltevraag zal een centraal ijswatercircuit meer geschikt zijn. Bij nieuw labo’s kunnen de leidingen in de technische ruimtes worden ingebouwd. Bij bestaande labo’s kan alles als opbouw worden geïnstalleerd. Deze systemen zijn op de markt vrij beschikbaar. Het sluiten van de kringloop is enkel nuttig als het volume van verbruikt koelwater significant is, dit dient geval per geval bekeken te worden. àà Milieuvoordeel Waterbesparing van 90% op koelwater en van 30% tot 60% op het totale waterverbruik18 afhankelijk van de toepassing en de labactiviteiten Er wordt energie verbruikt door de koeling en pompen, dit is een netto stijging van het energieverbruik. De toegevoegde chemicaliën hebben een negatieve milieu-impact en kunnen de vorming van AOX in het interne koelwater tot gevolg hebben. Het interne koelwater dat eventueel vrijkomt (bij onderhoud of schade) dient op een correcte manier behandeld en afgevoerd te worden. àà Financiële aspecten De investering in de installatie is afhankelijk van de dimensionering, de bestaande infrastructuur, de uitvoeringswijze en de koeltevraag. De afzonderlijke koelunits bestaan in verschillende uitvoeringen, van klein naar groot. De voornaamste investering van een centraal ijswatercircuit is de koelinstallatie en het plaatsten van het hele systeem. De terugverdientijd is afhankelijk van de uitvoering, de grootte van de installatie (de totale op te nemen warmte) en het totale waterdebiet. Door het gedaalde waterverbruik kan er bespaard worden op de waterfactuur. Door het gestegen energieverbruik kan de energiekost groter worden.
18
Op basis van mondelinge communicatie tijdens bedrijfsbezoeken
Vlaams BBT-Kenniscentrum
83
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
Gesloten koelsystemen kunnen als afzonderlijke koelunit of als centraal netwerk (ijswatercircuit) uitgevoerd worden.
4.3 Afvalwater HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
4.3.1 Preventieve maatregelen en good housekeeping àà Beschrijving Door preventieve maatregelen toe te passen kan de hoeveelheid en de schadelijkheid van afvalwater beperkt worden. Enkele algemene voorbeelden zijn: • Beperken van gebruikte chemicaliën waar mogelijk; • Zoveel mogelijk milieuvriendelijke poets- en reinigingsmiddelen gebruiken; • Het personeel en studenten informeren over afvalwater en de nodige opleiding voorzien; • Een duidelijk afvalbeleidsplan opstellen; • Specifieke analysetechnieken met beperkte milieu-impact toepassen; • Gebruik van kwikthermometers en andere metallisch kwikhoudende toepassingen zoveel mogelijk beperken; • Good housekeeping toepassen. àà Toepasbaarheid Deze maatregelen zijn van organisatorische aard en zijn meestal algemeen toepasbaar op de hele sector. àà Milieuvoordeel Deze maatregelen kunnen de hoeveelheid en de schadelijkheid van het afvalwater beperken. àà Financiële aspecten De meeste van deze maatregelen hebben een beperkte budgettaire impact.
4.3.2 Het opstellen en implementeren van een systeem voor selectieve inzameling van vloeibare laboratoriumafvalstoffen àà Beschrijving Voorkomen is beter dan genezen. Als we dit motto doortrekken naar het afvalwaterprobleem van laboratoria komen we uit bij selectieve inzameling. Het idee hierachter is dat je controleert welke vloeibare afvalstoffen worden geproduceerd en vermijdt dat gevaarlijke stoffen in het afvalwater terecht komen. Het doel van dergelijk systeem is om chemicaliën, solventen, gebuikte reagentia en vloeibare afvalstromen in te zamelen in aparte fracties en deze daarna op de correcte wijze af te voeren. Onschadelijke vloeistoffen kunnen via de gootsteen weggegoten worden terwijl schadelijke fracties via een erkende instantie opgehaald worden. Dit systeem voorkomt een grote chemische vuilvracht in het afvalwater. Er bestaan verschillende gelijkaardige systemen waarbij de indelingen van de fracties vaak afhangt van de verwerkende firma. Selectieve inzameling laat nog steeds toe dat bepaalde chemicaliën in het afvalwater terecht komen indien hun milieu-impact aanvaardbaar is. De concentratie speelt ook een rol. Een typisch voorbeeld is de titratiereactie van: NaOH + HCl
"
H2O + NaCl
Natriumhydroxide en zoutzuur reageren naar het minder schadelijke natriumchloride (keukenzout) en water. Deze oplossing is minder milieuschadelijk en kan dus via de gootsteen weggegoten worden indien 84
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Selectieve inzamelsystemen kunnen op verschillende manieren opgezet worden. Een veelgebruikte manier is het opstellen van een ‘flow schema’ waarin, via een aantal opeenvolgende vragen, de juiste afvoerwijze wordt gegeven. Een andere aanpak kan erin bestaan dat er een draaiboek wordt opgesteld voor elke handeling, analyse of reactie die in het lab wordt uigevoerd en waarbij er telkens wordt aangegeven wat er moet gebeuren met de reactieproducten of afval. Dit systeem zal vooral nuttig zijn als er slecht een beperkt aantal handelingen worden uitgevoerd. Een voorbeeld van selectieve inzameling wordt gegeven in onderstaande tekstbox over het PRESTI 5 project. ‘Doorgedreven’ inzameling stelt voorop om alle chemicaliën en reactieoplossingen af te voeren. Uit de bedrijfsbezoeken is gebleken dat in de meeste commerciële labo’s het voorzorgsprincipe wordt toegepast en ELKE vloeistof, ongeacht de concentratie, ingezameld wordt. Zo wordt een eventuele foute beoordeling tegengegaan en wordt de reflex bij het labopersoneel aangeleerd om elke oplossing af te voeren. Elk reagens, solvent of chemische stof wordt na gebruik ingezameld en afgevoerd, waardoor de kans dat er concentratiegrenzen in het afvalwater worden overschreden sterk verkleind wordt. Enkel in het geval van een ongecontroleerde lozing (misverstand, onzorgvuldigheid, ongeval) is er kans op een overschrijding. In sommige gevallen worden ook milieuongevaarlijke oplossingen (tegen een hoge kost) afgevoerd. Bij onderwijsinstellingen wordt meestal selectieve inzameling toegepast en is uitleg over inzamelsysteem en training in het toepassen van het systeem een onderdeel van het lespakket. De structurele lozingen blijven wel bestaan. Bedrijven geven aan dat de wasmachine voor het glaswerk hiertoe een grote bijdrage levert.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
85
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
de oplossing niet te geconcentreerd is. Het gezond verstand wordt hier gebruikt en zo dienen milieuongevaarlijke stoffen niet op een dure manier afgevoerd te worden.
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
PRESTI 5: Verantwoorde inzameling van vloeibare laboratorium-afvalstoffen.(KaHo Sint-Lieven, 2008) àà Het Project De Katholieke Hogeschool Sint-Lieven leidt een deel van haar studenten op in daarvoor speciaal voorziene laboratoria. In 2007-2008 werd in het labo van de Campus Gildestraat, met de steun van het Vlaamse Gewest, een PRESTI 5 project uitgewerkt. Dit project beoogde de invoering van een verantwoord systeem voor de inzameling van vloeibare laboratoriumafvalstoffen waarvan de werking berust op het gebruik van WaterGevarenKlassen (WGK). Hiermee werd getracht om de verschillende fracties beter in kaart te brengen en te komen tot een vermindering van de overeenkomstige emissies naar het afvalwater. àà De watergevarenklassen Chemische stoffen, solventen en reagentia kunnen worden ingedeeld in WGK-codes, die op basis van H-en P-zinnen en eventueel relevante karakteristieken kunnen worden opgesteld. De indeling in watergevarenklassen vindt zijn oorsprong in Duitsland. Alle stoffen die in het labo worden gebruikt krijgen zo een WGK code van 0 tot 3. Hoe hoger de WKG-code hoe sterker het product watergevaarlijk is. Voorbeelden zijn: • • • •
Glucose WKG 0; Azijnzuur WKG 1; Loodacetaat WKG 2; Benzeen WKG 3.
Na overleg met de ophaler en verwerker van het laboratoriumafval werd beslist om 5 fracties in te zamelen (met overeenkomstige kleurencode): • • • • •
Zure waterige afvalstoffen (WIT); Neutrale en basische waterige afvalstoffen (ZWART); Niet-gehalogeneerde solventen (GEEL); Gehalogeneerde solventen (GROEN); Kwikhoudende afvalstoffen (BLAUW).
De kwikhoudende afvalstoffen worden in een aparte fractie onderverdeeld omwille van hun hoge verwerkingskost. àà De inzameling De WKG-code van de stof wordt op het etiket vermeld. Op basis van de WKG-code wordt duidelijk of de vloeistof al dan niet moet worden ingezameld en zo ja, bij welke fractie het terechtkomt. Als algemene regel werd gesteld dat oplossingen die producten bevatten met een code: • • • •
WGK0: verwijderen via de gootsteen; WGK1: indien de concentratie < 0,5 mol/l verwijderen via de gootsteen; WGK2: indien de concentratie < 20 mg/l verwijderen via de gootsteen; WGK3: steeds inzamelen, recipiënten naspoelen en inzamelen.
Het bijgevoegde flowschema helpt de studenten bij het beslissen welke vloeistoffen bij welke fractie dienen ingezameld te worden. Dit flowschema werd tevens in de labo’s uitgehangen.
86
Vlaams BBT-Kenniscentrum
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
Op afgesproken plaatsen in het labo (onder een zuurkast) staan opvangvaten voor de verschillende fracties. àà Evaluatie Het gebruik van het inzamelsysteem op basis van de WGK-codes heeft enkele voordelen. Alle producten kunnen ondergebracht worden in slechts vier klassen wat de eenvoud en het overzicht ten goede komt. De WKG codes voor stoffen en producten zijn gemakkelijk terug te vinden in productcatalogen van leveranciers, op veiligheidsbladen of op het internet www.gevaarlijkestoffen.be. Een nieuw te gebruiken product kan dus eenvoudig ingedeeld worden. Aangezien er in de labo’s elk jaar vele studenten passeren, en deze meestal nog niet veel ervaring hebben met het omgaan van dergelijke afvalstoffen is deze eenvoud een grote troef. Een ander voordeel aan het systeem is dat het eenvoudig kan worden bijgestuurd indien blijkt dat de lozingsnormen van het afvalwater niet gehaald worden. Men kan dan de besliscriteria aanscherpen. Met de concentratiegrenzen die gekoppeld zijn aan de WGK-codes wordt een probleem opgelost waarmee vele andere inzamelsystemen kampen. Dit systeem zal een verwijdering via de gootsteen toelaten als de concentratie van de schadelijke stoffen laag genoeg is. Pas wanneer er risico is om een bepaalde concentratiegrens te overschrijden zal inzamelen pas nodig zijn. Meer info is te vinden op http://onderwijs-opleiding.kvcv.be/cos230609.pdf en op http://www.kahosl.be/site/index.php?p=/nl/page/2171/presti5-project/
Vlaams BBT-Kenniscentrum
87
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Toepasbaarheid Als voorzorgsprincipe is het opstellen en implementeren van een systeem voor selectieve inzameling van vloeibare laboratoriumafvalstoffen algemeen toepasbaar. De mate van flexibiliteit of doorgedrevenheid van het systeem dat wordt toegepast in een labo hangt af van enkele factoren: • Het gebruik, hoeveelheid en concentratie van gevaarlijke producten; • De opleiding van het labopersoneel (studenten, professionals); • Het al dan niet aanwezig zijn van een waterzuivering; • De (meer)kost voor het afvoeren van bepaalde oplossingen. Er dient van geval tot geval geëvalueerd te worden welke mate van flexibiliteit gewenst is. àà Milieuvoordeel Beter inzicht en beheersing van de afvalstromen en afvalwater. De kans op verontreiniging van afvalwater daalt sterk door deze maatregelen. Er wordt wel meer afval (vast en vloeibaar) geproduceerd en afgevoerd. àà Financiële aspecten De eventuele kost voor de zuivering van afvalwater kan beperkt worden. Door het inzicht in de afvalstromen en het selectief inzamelen kan de verwerking (van sommige fracties) goedkoper worden. Veel hangt af van het toegepaste systeem en de flexibiliteit ervan. In de meeste gevallen brengt het inzamelen en afvoeren van de verschillende fracties een significante meerkost met zich mee. De financiële situatie van het labo speelt hierin een rol. Voor commerciële labo’s is doorgedreven selectieve inzameling wel haalbaar, 95% van de commerciële labo’s passen selectieve inzameling reeds toe. Voor labo’s die enkel onderwijs- of onderzoeksactiviteiten uitvoeren is deze maatregel meestal niet haalbaar19.
4.3.3 Noodstop op lozingspunt àà Beschrijving In het geval van een ernstige waterverontreiniging door een calamiteit of een ongecontroleerde lozing er is gevaar voor het verspreiden van de verontreiniging naar het ontvangende water (riool of oppervlaktewater) via het lozingspunt. Een systeem dat ervoor zorgt dat het water niet geloosd kan worden kan de verspreiding van de verontreiniging tegengaan. Praktisch bestaan hier een aantal oplossingen voor. Indien het afvalwater vanuit een verzamelput wordt afgevoerd via een pomp, kan deze pomp worden afgezet of uitgerust worden met een noodstop. Indien het afvalwater gravitair geloosd wordt kan het lozingspunt met een klep voorzien worden zodat de leiding fysisch wordt afgesloten. Het afvalwater blijft binnen het intern afvalwatercircuit (verzamelput en rioleringsnet) vervat en de nodige acties kunnen ondernomen worden om de verontreiniging aan te pakken. In beide gevallen dient een verzamelput of buffertank aanwezig te zijn met een capaciteit ter grootte van het verbruikte watervolume van een dag. Zodoende kan het verontreinigde water gebufferd worden en kunnen de nodige acties ondernomen worden. Het water kan worden opgepompt en afgevoerd via een erkend verwerker of er kunnen toeslagstoffen aan het water worden toegevoegd die de verontreiniging wegwerkt waarop het behandelde water alsnog geloosd kan worden. 19
Uit gesprekken tijdens bedrijfsbezoeken en tijdens discussie in het begeleidingscomité
88
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Indien het water via een pomp uit de put wordt gepompt kan er een eenvoudige schakelaar geïnstalleerd worden op de pomp of de stekker kan simpelweg uit het stopcontact worden gehaald als deze aansluiting goed bereikbaar is. Voor gravitaire lozing dient er een klep te worden geïnstalleerd en dit gaat meestal gepaard met aanpassingen aan het leidingwerk. In beide gevallen dient er een procedure opgesteld te worden welke acties er moeten worden gevolgd in het geval van een calamiteit. Het al dan niet toepasbaar zijn van deze techniek dient van geval per geval geëvalueerd te worden. Bij grote commerciële labo’s en in nieuwe exploitaties is de infrastructuur meestal zo voorzien dat de extra aanpassingen nodig voor deze techniek miniem zijn en kan de techniek dus als algemeen toepasbaar beschouwd worden. Bij kleinere labo’s (bv in middelbare scholen), oudere exploitaties met verouderde infrastructuur of in exploitaties met plaatsgebrek kunnen er problemen zijn met de toepasbaarheid. àà Milieuvoordeel Verdere verspreiding van verontreiniging tegengaan en eventuele reiniging ter plaatse mogelijk maken. àà Financiële aspecten Deze systemen en ingrepen zijn vrij op de markt te verkrijgen. Naargelang hun toepassing en de eventuele aanpassingen aan de infrastructuur die nodig zijn ziet het budgettaire kostenplaatje er verschillend uit. Het plaatsen van een elektrische schakelaar heeft een zeer beperkte impact, het compleet veranderen van het buizenstelsel en lozingspunt zal een grotere impact hebben. Het afvoeren van het verontreinigde water is duur. Wel kunnen bedrijven eventuele milieuboetes ontlopen worden of dient eventuele milieuschade die vermeden werd niet betaald te worden. Dit hangt af van de ernst van de verontreinigingen en het gebruik van gevaarlijke en milieuschadelijke producten.
4.3.4 Behandelen van reactievloeistoffen àà Beschrijving Oplossingen van chemicaliën na analyses of experimenten kunnen vaak nog gezuiverd worden voordat ze in de gootsteen belanden of voordat ze selectief worden ingezameld. Zo kunnen zware metalen gemakkelijk worden neergeslagen. Door toevoeging van chemicaliën kunnen ze in een onoplosbare toestand gebracht worden waarna ze door middel van filtratie, flotatie of sedimentatie uit het water kunnen worden gescheiden. Indien dit water nadien geen andere milieugevaarlijke stoffen meer bevat, kan dit gewoon in de gootsteen gegoten worden of selectief worden ingezameld. àà Toepasbaarheid Het al dan niet toepasbaar zijn van deze technieken hangt af van de te behandelen reactievloeistof en gebruikte chemicaliën. Er dient van geval tot geval een afweging gemaakt te worden of er een geschikte techniek voorhanden is om de vloeistof te zuiveren en of men het gewenste effect kan bekomen. De totale milieu-impact dient te verminderen. Men moet steeds de afweging maken of het beter is de vloeistof te behandelen en/of selectief af te voeren. In het algemeen is deze techniek geschikt voor labo’s die vaak dezelfde technieken en manipulaties toepassen en een duidelijk gekarakteriseerde afvalstroom hebben.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
89
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Toepasbaarheid Het lozingspunt dient goed bereikbaar te zijn. Er moet een voldoende grote buffertank (dagverbruik) geïnstalleerd zijn of er moet voldoende plaats zijn om deze te installeren.
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Milieuvoordeel Schadelijke stoffen of bestanddelen kunnen uit reactievloeistoffen worden afgescheiden en op een correcte manier behandeld worden. Schadelijke chemicaliën kunnen afgezonderd, hergebruikt of opgeconcentreerd worden. De hoeveelheid afgevoerde vloeibare afvalstoffen die selectief worden afgevoerd kan beperkt worden. Er kunnen meerdere afvalstromen geproduceerd worden, zoals vast afval en verontreinigde filters. De totale hoeveelheid afval kan groter worden. àà Financiële aspecten Zowel de toegevoegde chemicaliën als de manipulatiekosten zorgen ervoor dat dit meestal een dure techniek is. Wel kan er bespaard worden op de afvalkost door gevaarlijke stoffen af te zonderen, te recupereren of op te concentreren. De kosten dienen geval per geval bekeken te worden en zijn afhankelijk van de te behandelen vloeistof en de gebruikte chemicaliën of technieken.
4.3.5 End of pipe waterzuivering (VITO, 2010) àà Beschrijving Een waterzuiveringsinstallatie kan in vele verschillende vormen voorkomen en de uitvoering is afhankelijk van het vooropgestelde doel. De meest voorkomende reden voor laboratoria om hun afvalwater te zuiveren is om te voldoen aan de lozingsvoorwaarden die worden opgelegd in de milieuvergunning. Hieronder wordt een korte beschrijving gemaakt van de mogelijke stappen en configuraties van een typische afvalwaterzuivering. De algemeenheden, mogelijkheden en knelpunten worden besproken zonder in te gaan op specifieke gevallen of afvalstromen. Laboratoria dienen elk voor zich, met hun specifieke afvalwaterproblematiek in het achterhoofd, na te gaan welke technieken voor hun nuttig en interessant zijn. Primaire zuivering De eerste stap in een waterzuiveringsysteem is de primaire zuivering. Tijdens deze stap ondergaat het afvalwater eerst een grove reiniging. Grote partikels, stenen, drijvende delen en allerhande vast afval worden verwijderd in een filter. Dit is meestal een grof rooster gevolgd door allerhande kleinere zeefroosters of snijroosters. Om de bezinkbare deeltjes af te scheiden kan een zandvanger of een lamellenbezinker gebruikt worden. Er kunnen allerhande toeslagstoffen gedoseerd worden om de bezinking vlotter te laten verlopen of om een specifieke verontreiniging aan te pakken. Een vetvanger kan de drijvende deeltjes en vetten afscheiden. Na deze stappen wordt het afvalwater veelal opgevangen in een bufferbekken om een continue aanvoer naar de rest van de zuiveringsinstallatie te garanderen en om piekdebieten op te vangen. Tevens wordt het afvalwater zo gehomoniseerd om een zo constant mogelijke samenstelling te garanderen en om piekconcentraties uit te middelen. Secundaire zuivering De secundaire zuivering bestaat meestal uit een biologische zuiveringsstap waarvan het doel is om het biochemisch zuurstofverbruik (BZV) en chemisch zuurstofverbruik (CZV) tot een acceptabele waarde te brengen. Het principe van deze techniek is het opnemen en afbreken van organische stoffen tot CO2, biomassa en water. Deze omzetting gebeurt door actief slib, een gemengde cultuur micro-organismen, in de aanwezigheid van voldoende zuurstof en voedingsstoffen. De verontreinigingen worden omgezet in biomassa, die na bezinking kan afgescheiden en verwijderd worden, of herbruikt kan worden in de biologische zuivering. De biomassa neemt ook een hoeveelheid stikstof (N) en fosfor (P) op zodat deze stoffen ook deels uit het afvalwater worden verwijderd. De omzetting kan als volgt beschreven worden: Organisch materiaal + O2 + nutriënten à CO2 + H2O + NH4+ + biomassa 90
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Een biologisch actief slibsysteem wordt toegepast voor afvalwater met organische vervuiling. Er kunnen zowel hoge als lage concentraties worden behandeld. Bij een redelijk constante aanvoer van debiet en concentraties van het afvalwater kan er verregaand optimalisatie worden doorgevoerd. Nadelen zijn de relatief grote installatie, hoge energieverbruik en de kosten voor de verwerking en afvoer van het slib. Tertiaire zuivering De laatste zuiveringsstap dient om het water met de gewenste kwaliteit te lozen. De ‘hoofdverontreiniging’ is in de secundaire zuivering verwijderd. In de tertiaire zuivering worden eventueel de laatste verontreinigingen weggenomen. Een typisch voorbeeld van deze stap is de zuivering met een actieve koolfilter, zandfilter of een membraantechniek waarvan micro- en ultrafiltratie en omgekeerde osmose bekende voorbeelden van zijn. Hierin kunnen nutriënten, zouten en persistente verontreinigingen verregaand verwijderd worden. Na de laatste zuiveringsstap wordt het effluent meestal opgevangen in een bufferbekken om daarna geloosd (of herbruikt) te worden. Naast de hierboven beschreven technieken bestaat er ook een breed gamma aan speciale technieken om specifieke afvalstromen te behandelen. Voor verdere technische info: http://www.emis.vito.be/wass/technieken àà Toepasbaarheid Waterzuiveringstechnieken worden in laboratoria meestal toegepast om specifieke problemen op te lossen. Voor laboratoria die afvalwater lozen kunnen voor bepaalde lozingsparameters de normen niet gehaald worden of voor overlast zorgen (Pt, BZV, Nt,)20. Een waterzuiveringsinstallatie kan een oplossing bieden. Algemeen kan gesteld worden dat afvalwaterzuiveringstechnieken technisch voldoende op punt staan om voor courante problemen een oplossing te bieden. Voor specifieke problemen in afvalwater kan meestal een op maat gemaakte oplossing gezocht worden. Steeds moet van geval tot geval de afweging gemaakt worden of het noodzakelijk is om een zuivering te zetten en of de kosten en moeite opwegen tegen de voordelen. In de praktijk zal het zinvol zijn om secundaire afvalwaterzuiveringstechnieken (bv aerobe installatie) toe te passen bij oppervlaktewaterlozers indien er problemen zijn voor de volgende parameters: BZV, CZV, zwevende stoffen, Nt en Pt. Voor problemen met zware metalen en AOX dient de aandacht vooral naar preventie uit te gaan. Voor specifieke problemen kan een tertiaire zuivering (bv actieve koolfilter) een oplossing bieden. àà Milieuvoordeel Afvalwater kan geheel of gedeeltelijk ontdaan worden van verontreinigingen. Verontreinigingen kunnen worden opgeconcentreerd of omgezet worden naar minder schadelijke stoffen. àà Financiële aspecten De financiële impact van waterzuiveringstechnieken dient van geval per geval bekeken te worden. Als stelregel kan wel onthouden worden dat dit meestal dure technieken zijn. 20
Zoals eerder vermeld zijn deze parameters doorgaans afkomstig van sanitair afvalwater en niet van de laboratoriumactiviteiten als dusdanig
Vlaams BBT-Kenniscentrum
91
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
Een beluchtingbekken is een typische uitvoeringsmethode, die bestaat uit een bekken waarin lucht (zuurstof) wordt ingebracht via een beluchtingsysteem. Daarna wordt het water-slib mengsel naar een bezinktank gepompt waar een deel van de bezonken biomassa terug naar het beluchtingbekken wordt gepompt en de rest wordt afgevoerd als slib. Het effluent kan geloosd worden of naar de volgende behandelingsstap gevoerd worden.
4.3.6 Afvalwaterstromen zoveel mogelijk afsplitsen (Du Laing, et al., 2005)
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
èè Niet verontreinigd koelwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater àà Beschrijving Koelwater kan apart van bedrijfsafvalwater geloosd worden indien het voldoet aan enkele voorwaarden beschreven in Afdeling 4.2.4 van VLAREM II. àà Toepasbaarheid Indien het koelwater vanuit een centraal punt (koeltoren) wordt geloosd, kunnen meestal, via beperkte veranderingen aan de infrastructuur, de leidingen van het koelwater apart worden uitgevoerd. Als het koelwater op verschillende plaatsen wordt geloosd, of via de spoelbakken in de labo’s, wordt het veel moeilijker om het koelwater af te splitsen. In nieuwe gebouwen is er meestal een aparte afvoerleiding voor koelwater voorzien zodat afsplitsen mogelijk is. In oudere gebouwen is het leidingnet meestal niet apart uitgevoerd en niet overzichtelijk zodat afsplitsen moeilijk is. àà Milieuvoordeel Van koelwater wordt verondersteld dat er geen gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Afsplitsing van koelwater van bedrijfsafvalwater kan significant bijdragen tot een verbeterde verwerkbaarheid van het afvalwater in de RWZI of de eigen waterzuiveringsinstallatie. Verdunning van bedrijfsafvalwater door koelwater wordt beperkt. De vuilvracht in het bedrijfsafvalwater blijft dezelfde maar de concentraties kunnen wel stijgen. In vele laboratoria wordt het koelwater reeds in minimale hoeveelheden of apart geloosd. De impact van deze maatregel hangt sterk af van het geloosde volume koelwater en of er koelwaterbesparende technieken worden toegepast. Indien het koelwaterdebiet miniem is dan is het milieuvoordeel van deze maatregel tevens beperkt. àà Financiële aspecten De budgettaire impact hangt af van de aanwezige infrastructuur en de indeling van de gebouwen. Dit dient van geval tot geval geëvalueerd te worden. èè Niet verontreinigd hemelwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater àà Beschrijving Het niet verontreinigd hemelwater van daken, gebouwen en verharde oppervlakken kan apart opgevangen worden. Daarna kan het geïnfiltreerd, verdampt, of (al dan niet vertraagd) geloosd worden. In sommige gevallen kan hemelwater voor allerhande toepassingen herbruikt worden. àà Toepasbaarheid Dit dient geval per geval bekeken te worden op basis van de bestaande infrastructuur van de daken, gebouwen en verharde oppervlakken. Bij nieuwe exploitaties kan hieraan de nodige aandacht geschonken worden, bij bestaande exploitaties is de voorziene infrastructuur meestal bepalend. àà Milieuvoordeel Van niet verontreinigd hemelwater wordt verondersteld dat er geen gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Afsplitsing van dit niet verontreinigd hemelwater van bedrijfsafvalwater zorgt ervoor dat verdunning van bedrijfsafvalwater beperkt wordt. De vuilvracht in het bedrijfsafvalwater blijft dezelfde maar de concentraties kunnen wel stijgen. Dit kan significant bijdragen tot een verbeterde verwerkbaarheid van het afvalwater in de RWZI of de eigen waterzuiveringsinstallatie. De impact van deze maatregels hangt sterk af van het geloosde volume hemelwater (dak- gebouw- en verhard oppervlak) en of er een deel van het hemelwater herbruikt wordt. 92
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Voornaamste kosten zijn de aankoop en installatie van een hemelwater buffer en de aanleg van een gescheiden rioolstelsel. Bij nieuwbouw projecten kan hier rekening mee gehouden worden. Voor bestaande exploitaties is het meestal niet vanzelfsprekend om de infrastructuur aan te passen. èè Huishoudelijk afvalwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater21 àà Beschrijving Huishoudelijk afval water kan apart van het bedrijfsafvalwater geloosd worden. Dit kan door de stromen apart te lozen of apart te bemonsteren vooraleer ze samen geloosd worden. àà Toepasbaarheid De mogelijkheid om huishoudelijk afvalwater van bedrijfsafvalwater af te splitsen hangt van enkele factoren af en dient meestal geval per geval geëvalueerd te worden. In nieuwe gebouwen wordt het intern leidingnetwerk meestal apart uitgevoerd zodat een volledige splitsing, of aparte bemonstering, mogelijk is zonder veel moeite. In oudere bestaande gebouwen is dit meestal niet het geval zodat het praktisch veel moeilijker is om de stromen te splitsen. Ook het opzet van de sanitaire blokken in de gebouwen en de ligging van de verschillende gebouwen ten opzichte van elkaar kan een rol spelen. De hoeveelheid huishoudelijk afvalwater dat door laboratoria geproduceerd wordt is meestal toch aanzienlijk, van 20% tot 60% van hun totaal afvalwaterdebiet22. àà Milieuvoordeel Er wordt niet verwacht dat er milieugevaarlijke stoffen via het huishoudelijk afvalwater geloosd worden (met als uitzondering fosfor). De geloosde vrachten via het bedrijfsafvalwater blijven dus gelijk na afsplitsing maar de concentraties zullen stijgen gezien de verdunning niet meer meespeelt. Dit komt de verwerkbaarheid van het afvalwater ten goed (bv in een zuiveringsinstallatie). In huishoudelijk afvalwater zijn voornamelijk N, P, BZV en CZV aanwezig. Na afkoppeling kunnen deze concentraties in het bedrijfsafvalwater dalen. Vooral voor P is dit belangrijk, in de huidige indeling in de klasse van milieuvergunning in VLAREM I. De monitoring van het afvalwater kan toegespitst worden op de afvalwaterstroom die enkel van het laboratorium afkomstig is. àà Financiële aspecten De budgettaire impact hangt af van de aanwezige infrastructuur en de indeling van de gebouwen. Dit dient van geval tot geval geëvalueerd te worden. Het gescheiden uitvoeren van de rioleringsleidingen en meetputten brengt een zekere kost met zich mee. Voor nieuwbouwprojecten kan hier in de ontwerpfase rekening mee gehouden worden, zodat de budgettaire impact meestal niet te groot is. Voor bestaande exploitaties is het ombouwen van de infrastructuur een aanzienlijke investering. Deze maatregel heeft enkel zin als de afsplitsing op gebouwniveau wordt toegepast. Tussen verschillende gebouwen of sites is dit niet haalbaar of wenselijk. Door het afsplitsen van het huishoudelijk afvalwater kan de factuur op de heffing dalen.
21 22
VLIR heeft hierop een opmerking geformuleerd, zie bijlage 4 Mondelinge communicatie tijdens de bedrijfsbezoeken
Vlaams BBT-Kenniscentrum
93
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Financiële aspecten De budgettaire impact hangt af van de aanwezige infrastructuur en de indeling van de gebouwen. Dit dient van geval tot geval geëvalueerd te worden.
4.4 Energie HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
4.4.1 Energiemanagement en good housekeeping àà Beschrijving De beste manier om een draagvlak in de organisatie te creëren is door een goed inzicht te krijgen in het energieverbruik en de verbruikers en een daarop afgestemde verdeling van de financiële lusten en lasten. Energiemonitoring kan bijdragen aan inzicht in het effect van de genomen technische, organisatorische of gedragsmaatregelen. Dit kan gaan van het meten van de vermogens van apparatuur met een groot verbruik tot bemetering van vermogen en energieverbruik van de hoofdenergiedragers, water, gekoeld water, stoom, heetwater, olie, gas en elektriciteit. Als het verbruik in kaart is gebracht kunnen verdere acties ondernomen worden àà Toepasbaarheid Afhankelijk van de mate waarin de monitoring en organisatorische acties worden toegepast. àà Milieuvoordeel Verminderd verbruik van grondstoffen en energie. De omvang van de reductie hangt af van de toegepaste maatregelen en de mate waarin deze worden doorgevoerd. àà Financiële aspecten Hangt af van de toepassingen en van geval per geval.
4.4.2 Bewustmaking energiegebruik aan personeel àà Beschrijving Door het personeel (of studenten) actief te betrekken in een energiebesparend beleid, kan door veranderingen in het gedrag van het personeel aanzienlijk bespaard worden op energieverbruik. Hieronder worden een aantal mogelijkheden tot energiebesparing door gedragsverandering opgesomd. Deze lijst geeft enkele courante voorbeelden. • Lichten uitdoen bij het verlaten van een lokaal; • Trekkast uitzetten indien dit mogelijk is of de schuifdeur zo ver mogelijk sluiten wanneer deze niet direct meer gebruikt zal worden; • Ramen en deuren niet onnodig laten openstaan. Hierbij ook aandacht voor het tijdig sluiten van koelkasten/koelruimten; • Machines niet onnodig laten aan staan; • Feedback geven aan personeel over de impact van hun gedrag op de energiebesparing die ze daarmee realiseren; • Computers niet dag en nacht aan laten staan indien dit niet nodig is; • Geen obstakels voor verwarmingselementen plaatsen; • Geen obstakels voor ventilatievoorzieningen plaatsen; • Snel melden van technische mankementen.
94
Vlaams BBT-Kenniscentrum
àà Toepasbaarheid Overal toepasbaar op voorwaarde dat dit op alle niveaus geldt: het management moet zijn steun verlenen en achter een beleid staan waar energiebesparing een belangrijke rol kan spelen. àà Milieuvoordeel Door deze maatregelen kan warmte en elektriciteit bespaard worden. àà Financiële aspecten Dit zijn organisatorische maatregelen die geen directe kost hebben. Door minder warmte en elektriciteit te verbruiken kan op de energiefactuur bespaard worden.
4.4.3 Flexibel ruimtegebruik en modulaire opbouw àà Beschrijving Bij ontwerp van een laboratoriumruimte kan men werken met een modulaire opbouw of indeling van de ruimte. Dit laat toe om de ruimte in de toekomst snel een andere functie te geven en flexibel te kunnen omgaan met toekomstige noden en vragen. Flexibel gebouw: indeling in ruimten kan zodanig aangepakt worden dat deze in de toekomst snel een andere bestemming kunnen krijgen. Een voorbeeld kan zijn om de werkruimtes (de werkbanken) af te scheiden van de schrijfzones kantoorruimtes. Flexibel meubilair, flexibiliteit van de infrastructuur: zo kunnen ventilatievoorzieningen aangebracht worden zodanig dat toekomstige uitbreiding van het labo eenvoudig kan worden opgevangen en de ventilatie op het bestaande systeem kan worden aangesloten (ringsysteem). Een wildgroei van ventilatiebuizen kan zo vermeden worden. Ook de elektrische kabels en deze van de telefonie en data kunnen zo centraal mogelijk en gegroepeerd in goed bereikbare ‘kasten’ worden aangelegd zodat toekomstig onderhoud en/of aanvullingen/veranderingen snel uitgevoerd kunnen worden. Internet en intern netwerk kunnen draadloos uitgevoerd worden.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
95
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
Het bewust maken van de energieverliezen en de mogelijkheden tot besparing en dit onderbouwen met data waarbij het personeel kan zien dat hun inspanningen lonen, kan een breed draagvlak creëren op de werkvloer.
Voorbeeld: De Meander, een flexibel laboratorium van de universiteit Twente, Nederland
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
De Meander is een nieuwbouwproject dat is gerealiseerd in het kader van een meerjarige reeks van renovatie- en nieuwbouwprojecten op de campus van de Universiteit Twente (UT). Het laboratorium is een verzamelgebouw voor de onderzoeksgroepen van een diversiteit aan vakgroepen. Onderdeel van de ontwerpopgave was het behoud van zoveel mogelijk van de monumentale eiken op de locatie, daarom “slingert” het gebouw zich om enkele boomgroepen heen. Deze meanderende vorm bleek ook het meest geschikt om de combinatie van ondiepe kantoren en diepe laboratoria in onder te brengen. De wens van de opdrachtgever was een flexibel concept. Vanwege de financiën is er echter tijdens het ontwerptraject voor gekozen om de luchtkanalen op maat te projecteren. Toen het project reeds in uitvoering was, besloot de raad van bestuur van de UT, dat er een aantal vakgroepen moest verdwijnen. Dit had tot gevolg dat bijna de helft van de laboratoria leeg opgeleverd zouden worden, waarbij nog niet bekend was welke vakgroepen er in gehuisvest zouden worden. Aanbrengen en (nog erger) wijzigen van grote luchtkanalen in de verticale hoofdtracés en in de kanalen in de technische ruimte zou tot ernstige hinder en logistieke problemen leiden in een gebouw dat reeds bij laboratoriummedewerkers en studenten in gebruik is. Daarom is direct na bekend worden van het besluit van de raad van bestuur samen met de installateur bekeken of het uitvoerbaar was om de hoofdkanalen te standaardiseren op een grotere maat, zodanig dat in het gebouw bijna elk type laboratoriumruimte gerealiseerd zou kunnen worden. Dit bleek mogelijk tegen aanvaardbare meerkosten (slechts ca. 0,8% van de totale investering van het hele gebouw). Bij de realisatie van de huisvesting van de vakgroepen, die na de oplevering is gedaan, is gebleken dat deze beslissing een zeer verstandige is geweest: De overlast van de bouwactiviteiten in de gebruiksfase van het gebouw zijn beperkt en geven geen grote hinder op voor de reeds gehuisveste vakgroepen. De gerealiseerde flexibiliteit in de luchtbehandeling is natuurlijk blijvend. Aanpassingen in de ventilatie kunnen nu ook in de toekomst zonder grote overlast gerealiseerd worden.
De Meander, laboratoriumgebouw universiteit Twente (foto: www.bosdakbedekkingen.nl)
96
Vlaams BBT-Kenniscentrum
àà Milieuvoordeel Minder energie- en materialenverbruik bij herbestemming van de ruimten omdat de voorzieningen grotendeels aanwezig blijven. àà Financiële aspecten Afhankelijk van het ontwerp is er een meerkost bij nieuwbouw. Dit kan als investering gezien worden en zal renderen bij herbestemming van verschillende ruimten na verloop van tijd.
4.4.4 Ventilatie en zuurkasten (Labs for the 21st Century, 2003) Ventilatie van laboratoria heeft een aantal doelen (Van Looy Group, 2008): • Ventilatie moet de mensen beschermen tegen schadelijke stoffen, dampen; • Ventilatie moet het product beschermen tegen contaminatie; • Ventilatie moet zorgen voor een stabiele omgeving voor de apparatuur; • Ventilatie moet het comfort garanderen van de mensen in het lab. Duurzame ventilatie betekent het energieverbruik optimaliseren voor een goed binnenklimaat en een beperkt energieverbruik. Momenteel gebruiken de meeste laboratoria 100% buitenlucht als inkomende lucht om laboruimtes te ventileren en te verwarmen. Binnenlucht van andere labo’s of kantoren in hetzelfde gebouw wordt niet gebruikt om crosscontaminatie te voorkomen en uit veiligheidsoverwegingen. Dit betekent dat de inkomende lucht steeds volledig geconditioneerd en verwarmd moet worden en dat de afgezogen lucht, die de juiste temperatuur en vochtigheid heeft, naar buiten wordt geblazen. Hier schuilen een aantal opportuniteiten om de energie-inhoud van de uitgeblazen lucht te benutten om de inkomende lucht op te warmen. Het conditioneren en verwarmen van de lucht wordt meestal door een HVAC installatie (heating, ventilation and air conditioning) uitgevoerd. èè HVAC installatie zoveel mogelijk centraliseren àà Beschrijving De luchtbehandeling van laboratoria kan centraal georganiseerd worden. De verschillende labo’s, afdelingen of verdiepen kunnen door een centrale behandelingsunit bediend worden. Zowel de extractie van zuurkasten, chemiekasten en puntextractie als de ventilatie van de gebouwen kan hierop aangesloten worden. Centraal staat de behandelingsunit met de motoren en de nodige verwarmings- en koelelementen. De luchtkanalen dienen zo aangelegd te worden dat ze centraal op de behandelingsunit aangesloten kunnen worden. Indien er bijkomende zuurkasten of puntextracties aangesloten wensen te worden moeten hiervoor de nodige voorzieningen beschikbaar zijn. Er wordt een centrale sturing voorzien die het luchtdebiet en de koude- en warmteproductie bijstuurt naargelang de vraag en omstandigheden. Er kan een lokale sturing worden voorzien die toelaat om per lokaal, verdiep, of zelfs per zuurkast de nodige instellingen te regelen. Vlaams BBT-Kenniscentrum
97
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Toepasbaarheid Kleine aanpassingen kunnen door de hele sector worden doorgevoerd. Grote reorganisaties of herindelingen kunnen enkel gebeuren bij het ontwerp van een nieuw gebouw of zeer grondige renovatieprojecten.
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
Bij een decentraal systeem hebben de motoren meestal een beperkt vermogen, werken ze onafhankelijk van elkaar en kunnen ze meestal slechts enkel “aan”- of “uitgeschakeld” worden. Bij de centrale unit zijn motoren zwaarder uitgevoerd en dit komt de efficiëntie per behandelde m³ lucht ten goede. Door het schaalvoordeel van de centrale unit ten opzichte van verschillende decentrale en afzonderlijke motoren kunnen er een aantal technieken worden toegepast die de efficiëntie verhogen. Naargelang het gevraagde luchtdebiet en koude- of warmtevraag kunnen motoren automatisch aan of uitgeschakeld worden via de centrale sturing. Een frequentiesturing op de motoren wordt in deze context ook vaak toegepast (zie techniek “frequentiegestuurde motoren gebruiken voor de HVAC installatie” hieronder). Doordat het luchtdebiet zo aan de vraag kan aangepast worden kunnen VAV zuurkasten gebruikt worden (zie techniek “luchtbehoefte afstemmen op gebruik: VAV zuurkasten) Doordat de luchtuitlaat en luchtinlaat via centrale kanalen gaat die in elkaars nabijheid liggen kunnen er warmterecuperatietechnieken worden toegepast. àà Toepasbaarheid De hele luchtinstallatie centraal organiseren zal in de praktijk enkel zinvol zijn bij een nieuwbouwproject of bij een grondige renovatie van bestaande gebouwen. àà Milieuvoordeel De efficiëntie van de luchtbehandeling in zijn totaliteit verhoogt en het energieverbruik daalt. Doordat het volume te behandelen lucht beter op de luchtvraag kan worden ingesteld wordt er gemiddeld minder lucht behandeld, hetgeen een energiebesparing is. Er zijn meer mogelijkheden om andere milieuvriendelijke technieken toe te passen zoals: • Motoren aan- of uitschakelen naargelang de vraag; • Frequentiegestuurde motoren; • Warmterecuperatie; • Mogelijkheid om VAV zuurkasten te gebruiken. De luchtbehandelingsinstallatie wordt meer overzichtelijker. Bij een decentraal systeem staan de motoren verspreid over het ganse gebouw liggen de luchtkanalen verspreid als een ‘spaghetti’ zodat men vaak niet weet welk kanaal op welke motor aangesloten is. Indien de uitgaande of inkomende lucht behandeld dient te worden (stof, filter, vocht) kan dit op een veel eenvoudigere manier omdat zowel de inlaat als de uitlaat gecentraliseerd is. àà Financiële aspecten De budgettaire impact van een centrale luchtbehandelingsinstallatie dient geval per geval bekeken te worden. Factoren die invloed hebben op het financiële plaatje zijn: • De dimensionering, verwacht luchtdebiet en verwachte koude- en warmtevraag; • De warmterecuperatietechnieken die al dan niet toegepast worden. De luchtbehandelingsinstallatie maakt een groot deel uit van het investerings- en werkingsbudget van een laboratorium en men dient dit steeds in het grotere geheel van de exploitatie te beschouwen.
98
Vlaams BBT-Kenniscentrum
àà Beschrijving De circulatiegraad (het aantal luchtverversingen per uur) is in labo’s typisch tussen 4 en 15. Veiligheidsvoorschriften en luchtkwaliteit in de laboruimtes maken dat dit getal tot 5 maal hoger is dan in kantoorruimtes van vergelijkbare grootte. Vroeger ging men steeds uit van het meest veilige ontwerp en probeerde men dus de circulatiegraad zo groot mogelijk te maken en zoveel mogelijk naar 15 te gaan. De huidige DIN norm spreekt over een luchtdebiet van 25m³/m² vloeroppervlakte. Dit komt ongeveer overeen met een circulatiegraad van 823. Recente studies (Labs for the 21ts Century, 2008)(Sandru) tonen aan dat zulke hoge circulatiegraad niet altijd nodig is en dat de luchtkwaliteit veelal ook gegarandeerd kan worden bij een circulatiegraad van 4. Indien deze ondergrens wordt gebruikt bij de dimensionering van de HVAC installaties en zuurkasten kunnen deze in grootte en vermogen sterk gereduceerd worden en kan men het energieverbruik voor conditioneren en verwarmen van lucht sterk terugdringen. De circulatiegraad kan ook worden aangepast naargelang de activiteiten in de labo’s. Indien in het weekend of ’s nachts niet gewerkt wordt in de labo’s kan de circulatiegraad terugvallen naar een lager niveau. De mate dat dit mogelijk is hangt af van de activiteiten van het labo en het werkregime. àà Toepasbaarheid Voor bestaande labo’s met decentrale ventilatie kunnen er een aantal maatregelen worden genomen om de circulatie te optimaliseren. Zuurkasten kunnen uitgezet worden indien ze niet in gebruik zijn. De schuiframen kunnen op een gunstige positie worden gebracht. Puntafzuigingen kunnen worden aan- of uitgezet naargelang de omstandigheden. Voor nieuwbouw projecten dient de dimensionering van de HVAC installatie te gebeuren met de juiste ontwerpparameters (circulatiegraad ~ 5). Voor bestaande labo’s met een HVAC installatie dient deze goed afgesteld te worden. àà Milieuvoordeel Energieverbruik van de HVAC installatie het ventilatiesysteem kan beperkt worden. àà Financiële aspecten Voor bestaande labo’s met decentrale ventilatie zullen de meeste maatregelen onder good housekeeping vallen en zijn de bijkomende kosten laag. Voor nieuwbouwprojecten kan de dimensionering en het latere energieverbruik van de HVAC installatie gevoelig beperkt worden, hetgeen de investering en gebruikskosten verkleint. Voor nieuwbouwprojecten is het dus financieel aantrekkelijk om deze maatregel toe te passen. Voor bestaande labo’s met een HVAC installatie zal de aanpassing van de installatie een investering van betekenis zijn en wegen de kosten meestal niet op tegen de baten. Door het verminderd energieverbruik zal in alle gevallen de energiefactuur dalen. èè Optimaliseren van de luchtbehoefte: VAV zuurkasten àà Beschrijving Er bestaan 2 types zuurkasten. • De constante luchtvolume (CAV constant air volume) zuurkasten zuigen een constant volume lucht aan per tijdseenheid. Dit volume blijft dus constant ongeacht van de stand van het schuifraam van de 23
Mondeling communicatie Peter Dockx - Van Looy group
Vlaams BBT-Kenniscentrum
99
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
èè Optimaliseren van de circulatiegraad (Labs for the 21ts Century, 2008)(Sandru)
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
zuurkast. Door het schuifraam open of dicht te doen veranderd wel de instroomsnelheid in de zuurkast. Er wordt een bypass voorzien (boven het raam) die ervoor zorgt dat er steeds een minimale hoeveelheid lucht kan aangezogen worden als het raam volledig dicht is. • De variabele luchtvolume (VAV variable air volume) zuurkasten passen het aangezogen volume lucht per tijdseenheid aan naargelang de positie van het schuifraam. De instroomsnelheid in de zuurkast blijft constant en het aangezogen volume wordt daaraan aangepast. De VAV zuurkasten zijn uitgerust met een sensor die de instroomsnelheid meet en die het luchtdebiet regelt via een klep in de aanzuigleiding naargelang de vraag. Er is ook een partiële bypass voorzien die ervoor zorgt dat er steeds lucht kan aangezogen worden. Sommige modellen van VAV zuurkasten zijn uitgerust met sturing en een bedieningspaneel die het mogelijk maken om een bepaalde instroomsnelheid in te stellen, naargelang de chemicaliën waarmee gewerkt wordt. Een typische instroomsnelheid is 0,5 m/s voor veelgebruikte solventen en 0,7 m/s voor carcinogene stoffen (Kelchtermans, 2010). Andere literatuur stelt zelfs dat 0,3 m/s al voldoet (de Boer, 2007). In het ideale geval staat de sturing in verbinding met het HVAC systeem zodat het vooropgestelde aantal luchtverversingen per uur gehaald wordt. Een bijkomend voordeel is dat het hele HVAC systeem kleiner kan gedimensioneerd worden als enkel VAV zuurkasten worden gebruikt. Aangezien het zelden zal voorvallen dat alle zuurkasten het maximum luchtdebiet zullen vragen hoeft de HAVC installatie ook niet voorzien te zijn op die maximum vraag. Het gehele systeem wordt dan gedimensioneerd op een geschat debiet dat kleiner is dan het maximum debiet, dit wordt ook wel de ‘diversiteitfactor’ genoemd. àà Toepasbaarheid Bij nieuwbouwinstallaties, of bij renovaties waar de gehele HVAC installatie vernieuwd wordt, kunnen VAV zuurkasten worden toegepast. De nodige regelkleppen en sturingen dienen dan ook geïnstalleerd te worden. Bij bestaande installaties is het niet nuttig om enkele oude zuurkasten te vervangen door VAV zuurkasten. De toepassing is enkel effectief en efficiënt als het geheel van VAV zuurkasten, regelkleppen en sturing voorzien wordt. àà Milieuvoordeel Het luchtdebiet kan aanzienlijk verlaagd worden. Door het verminderde energieverbruik kan de HVAC installatiekleiner gedimensioneerd worden. àà Financiële aspecten De meerkost voor een VAV zuurkast ten opzichte van een gewone zuurkasten wordt geschat24 op 1500 €. Daarnaast dienen er ook de nodige regelkleppen in de rest van de installatie voorzien worden en moet er een centrale sturing geplaatst worden. De totale HVAC installatie kan kleiner gedimensioneerd worden hetgeen een serieuze uitsparing op het budget kan zijn. In het algemeen wordt gesteld dat een nieuwe installatie die correct uitgerust is met VAV zuurkasten, regelkleppen, sturing en goed gedimensioneerd is het meest kostenefficiënt25 is. De mogelijkheden om bestaande installaties uit te rusten met VAV zuurkasten en toebehoren dienen geval per geval geëvalueerd te worden.
24 25
Mondelinge communicatie Van Looy Mondelinge communicatie Van Looy
100
Vlaams BBT-Kenniscentrum
àà Beschrijving Frequentiegestuurde motoren kunnen gebruikt worden voor de aandrijving van de ventilatoren van de HVAC installatie. Bij het gebruik van gewone motoren kan de snelheid, en dus het aanzuigdebiet en tot op zeker niveau het vermogen, niet aangepast worden. Bij de frequentiegestuurde motoren kan dit wel. De snelheid, en dus aanzuigdebiet en vermogen, kan dan aangepast worden naargelang de ventilatiegraad en luchtvraag. De motoren hoeven niet steeds op volle toeren te draaien, zoals bij de gewone motoren wel het geval is. De ventilatiegraad kan zo beter afgestemd worden en de motoren verbruiken gemiddeld minder energie. Aangezien de ventilatiegraad beter afgestemd kan worden zal het luchtdebiet kleiner zijn zodat er minder lucht moet worden geconditioneerd en verwarmd. àà Toepasbaarheid Frequentiegestuurde motoren vinden enkele een nuttige toepassing bij nieuwe installaties die uitgerust zijn met VAV zuurkasten, indien de HVAC installatie een centrale sturing heeft en indien het luchtdebiet groot genoeg is om deze techniek te rechtvaardigen. àà Milieuvoordeel De HVAC installatie kan beter afgestemd worden, heeft een beter rendement en verbruikt minder energie. Het luchtvolume dat behandeld dient te worden is kleiner en er is minder energie nodig voor de behandeling ervan. Doordat het te behandelen luchtdebiet kleiner wordt kan de installatie kleiner gedimensioneerd worden. àà Financiële aspecten De budgettaire impact dient van geval tot geval geëvalueerd te worden. In het algemeen kan men stellen dat frequentiegestuurde motoren op een installatie met VAV zuurkasten en een centrale sturing het meest kostenefficiënt is. De initiële hogere investeringskost kan wegvallen tegen de kleinere dimensionering en door het verminderde energieverbruik van de hele installatie. èè Opslag van chemicaliën in chemiekasten, niet in zuurkasten àà Beschrijving De opslag van solventen en chemicaliën gebeurt best in speciaal daarvoor voorziene chemiekasten en niet in de zuurkasten. Deze chemiekasten zijn meestal uitgevoerd in metaal en van lekbakken voorzien, naargelang de karakteristieken van de opgeslagen chemicaliën. De chemiekasten kunnen op het ventilatiesysteem aangesloten worden zodat eventueel vrijkomende dampen afgezogen worden. Solventflessen die in de zuurkasten worden opgeslagen nemen plaats in die beter benut kan worden. Door het veel grotere luchtdebiet zijn de operationele kosten van een zuurkast vele malen groter dan die van een chemiekast. Door solventflessen in de zuurkasten te stockeren worden de zuurkasten inefficiënt gebruikt. àà Toepasbaarheid. Ongeacht de voor- en nadelen of financiële aspecten dienen solventen en chemicaliën steeds conform de geldende wetgeving opgeslagen te worden. Deze maatregel is algemeen toepasbaar. àà Milieuvoordeel Zuurkasten worden efficiënter gebruikt, met een dalend energieverbruik als gevolg. àà Financiële aspecten Een chemiekast kost ongeveer 2500 €
Vlaams BBT-Kenniscentrum
101
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
èè Frequentiegestuurde motoren gebruiken voor de HVAC installatie
èè Warmteterugwinning bij ventilatie zoveel mogelijk toepassen
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Beschrijving Warmteterugwinning is het onttrekken van bruikbare energie aan de lucht alvorens deze afgevoerd wordt naar de omgeving. De energie die aan vochtige lucht onttrokken wordt, bestaat grotendeels uit voelbare warmte en deels uit latente warmte. Indien vochtige lucht door afkoelen condenseert, kan deze energie, ook de latente warmte genoemd, teruggewonnen worden. Onder specifieke omstandigheden kan ook latente energie (vocht) in een “bijna direct contact” aan de afvoerlucht onttrokken worden en weer overgedragen worden aan de toevoerlucht. De criteria op basis waarvan energieterugwinapparatuur kan worden geselecteerd, zijn: • de overdracht van verontreinigingen uit de afvoerlucht aan de toevoerlucht; • de gevolgen van agressiviteit van de afvoerlucht op de terugwinvoorziening; • de noodzaak om de aanzuiging van buitenlucht in de directe omgeving te hebben van de afvoerlucht; • de mogelijkheden van “vocht”uitwisseling. De meest voorkomende apparaten voor warmteterugwinning in luchttechnische installaties zijn warmtepijpen (heat pipe), platenwarmtewisselaar, twee gevinde pijp warmtewisselaars (twin-coil) en warmtewiel. àà Toepasbaarheid De toepasbaarheid van energieterugwinning hangt af van de installatie en de toegepaste techniek. De uitlaat van de af te voeren lucht moet gemeenschappelijk zijn en niet verspreid over verschillende kanalen. De uitlaat van af te voeren lucht en inlaat van te behandelen lucht moeten op een bepaalde plaats dicht bijeen liggen zodat er de installatie voor warmteoverdracht tussen de twee kanalen kan geplaatst worden. Specifiek voor laboratoria dient er op gelet te worden dat er geen gevaar voor contaminatie bestaat tussen af te voeren en te behandelen lucht. Warmteterugwinning is in principe algemeen toepasbaar en de terugverdientijd is in het algemeen kort. De uitvoering van de HVAC installatie en luchtkanalen zal bepalend zijn voor de uiteindelijke toepassing. In vele nieuwere installaties worden deze technieken reeds courant toegepast. In oudere installaties veel minder. àà Milieuvoordeel Door warmteterugwinning toe te passen is er minder energie nodig om de ventilatielucht te conditioneren en te verwarmen. Met een gemiddelde installatie kan een recuperatie-efficiëntie tot 60% gehaald worden26. àà Financiële aspecten De terugverdientijd is afhankelijk van de installatie en uitvoering. Realistische terugverdientijden variëren voor laboratoria tussen 2 en 4 jaar27. Door de besparing op het energieverbruik zal de energiefactuur dalen. Het totale kostenplaatje dient geval per geval bekeken te worden. èè Waar mogelijk kantoorlucht hergebruiken voor ventilatie laboratoria (American Society of Heating, Refrigerating and Air-Conditioning Engineers, Inc., 2005. Energy Efficient Laboratory Design. ASHRAE Journal, Vol. 47, No. 5, May 2005.)
26 27
Info van Van Looy Info van Van Looy
102
Vlaams BBT-Kenniscentrum
àà Toepasbaarheid Enkel bij nieuwbouw of grondige renovatie van grotere laboratoria waar ook kantoorruimte of klaslokalen aanwezig zijn. àà Milieuvoordeel Minder warmteverlies, minder energie nodig om de uitgespaarde buitenlucht te conditioneren. àà Financiële aspecten Het energieverbruik voor het conditioneren en opwarmen van lucht daalt, met een dalende energiefactuur als gevolg. De installatie dient wel voorzien te zijn of aangepast te worden om deze techniek toe te passen. Dit kan kosten met zich meebrengen. èè Bypass op warmterecuperatie bij ventilatie waar mogelijk toepassen (American Society of Heating, Refrigerating and Air-Conditioning Engineers, Inc., 2005. Energy Efficient Laboratory Design. ASHRAE Journal, Vol. 47, No. 5, May 2005.) àà Beschrijving Wanneer er geen warmte moet gerecupereerd worden uit de lucht die wordt afgevoerd, omdat de verse buitenlucht die wordt aangezogen reeds op temperatuur is, kan een bypass op de warmterecuperatie van het ventilatiesysteem voorzien worden. Op deze manier wordt het statische drukverlies van het systeem gereduceerd en moeten de ventilatoren minder arbeid verrichten. àà Toepasbaarheid Voor dergelijk bypass is de nodige ruimte nodig. Verder kan dit eenvoudig gerealiseerd worden en is de sturing van dit systeem eenvoudig. De sturing kan ook opgenomen worden in een centraal sturingssysteem voor de volledige ventilatie-installatie van het gebouw. In vele recente installaties wordt deze techniek reeds veelvuldig toegepast. Oudere installaties zijn meestal niet uitgerust. àà Milieuvoordeel Energiebesparing. àà Financiële aspecten De installatiekost heeft in de meestal gevallen slechts een kleine budgettaire impact. Het lagere energieverbruik zorgt voor een kleinere energiekost.
4.4.5 Energiebesparing op aard en gebruik van apparatuur (de Boer, 2007) Apparaten met relatief hoge vermogens en frequent en/of permanent gebruik komen in aanmerking voor energiebesparende maatregelen. Daarnaast zijn er een heleboel organisatorische maatregelen die getroffen kunnen worden om het energieverbruik van bepaalde toestellen te beperken.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
103
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Beschrijving Door gebruik te maken van een centraal ventilatiesysteem met sturing, kan kantoorlucht hergebruikt worden om laboratoriumruimten te ventileren. Hierdoor moet minder buitenlucht aangezogen worden, dewelke verwarmd en geconditioneerd moet worden. De kantoorlucht die hergebruikt wordt, is al op temperatuur. Er is geen gevaar voor crosscontaminatie of een veiligheidsrisico aangezien de lucht van kantoorruimtes komt waar geen chemicaliën of gevaarlijke producten worden gebruikt.
èè Gebruikstijd en stand-by tijd van apparaten beperken
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Beschrijving Door toestellen (verlichting, machines, puntafzuiging,…) uit te schakelen wanneer ze niet in gebruik zijn kan de gebruikstijd sterk beperkt worden. Sommige toestellen verbruiken ook energie als ze in stand-by staan. Een simpel hulpmiddel om de gebruikstijd en stand-by tijd te beperken zijn tijdschakelaars, intelligente sturingen en energiebesparingsoftware. Hiermee kan apparatuur bijvoorbeeld overdag draaien en ´s nachts en in het weekend uit worden gezet. Voor sommige apparatuur is het efficiënter deze in plaats van elke dag kort één of twee dagen in de week intensief te gebruiken. Dit geldt bijvoorbeeld voor autoclaven, die meestal zo’n 30 minuten voor iedere te autoclaveren lading aan worden gezet. Ook voor ovens en wasmachines kan dit relevant zijn. àà Toepasbaarheid Intelligente sturingen kunnen in elektrische toestellen, machines of installaties geplaatst worden. Deze kunnen detecteren of het toestel in gebruik is of niet. Soms is het al voldoende om een aan/uit knop aan het stopcontact te voorzien zodat een apparaat eenvoudig volledig uitgeschakeld kan worden. àà Milieuvoordeel De energiebesparing is afhankelijk van het toestel en van de toepassing. àà Financiële aspecten Sommige van deze maatregelen zijn van organisatorische aard en vragen vooral bewustmaking bij het personeel en planning. De kosten hiervan zijn miniem. De meest simpele maatregelen zoals aan/knoppen of intelligente sturingen hebben een beperkte financiële impact. De kosten voor ver doorgevoerde sturingen of intelligente software kunnen wel oplopen. Deze maatregelen vragen meestal een aanpassing aan de labinfrastructuur. De meerkost van intelligente sturingen bij nieuwe machines is beperkt. De energiebesparingen zorgen voor een verminderde energiefactuur. èè Optimaal beheer van de warmteontwikkeling door apparatuur àà Beschrijving Apparatuur ontwikkelt warmte en verwarmt daarmee de ruimte waarin deze staat. Het is efficiënt als deze warmte ‘s winters nuttig kan worden ingezet voor ruimteverwarming en zomers niet leidt tot extra koeling. Apparaten met een hoge warmtelast kunnen hiertoe in de zomer worden geïsoleerd en in de winter kan de isolatie weer worden verwijderd. Apparatuur met een hoge warmtelast kan ook in een aparte ruimte worden geplaatst zodat in ieder geval zomers niet extra gekoeld hoeft te worden. Het is in ieder geval zinnig om de verwarming van de ruimte op de warmtelast af te stemmen zodat ’s winters niet gelijktijdig verwarmd en gekoeld wordt. Koelapparaten zoals diepvriezers of koelkasten dienen dan weer best in een ruimte te staan waar te temperatuur niet te hoog oploopt. Zo wordt het energieverbruik beperkt. àà Toepasbaarheid Algemeen toepasbaar op toestellen die warmte produceren. De isolatie van apparaten kan algemeen worden toegepast. Apparatuur met een hoge warmtelast kan door een goede planning van de laboruimtes gegroepeerd worden.
104
Vlaams BBT-Kenniscentrum
àà Financiële aspecten De kosten voor isolatie blijven beperkt. De organisatorische maatregelen om toestellen te groeperen hebben geen budgettaire impact. Door de energiebesparing zal de energiefactuur dalen. èè Aandacht voor energie-efficiëntie bij de aanschaf van apparatuur àà Beschrijving Nieuwe apparatuur wordt in vele gevallen energie-efficiënter en veiliger uitgevoerd. Het kan de moeite waard zijn om oude apparatuur te vervangen. Enkele aandachtspunten bij de aanschaf van nieuwe apparatuur: • efficiëntie of rendement; • aanlooptijd, uitschakelbaarheid; • regelmogelijkheden ten aanzien van temperatuur, druk, capaciteit; • verwachte levensduur; • onderhoudskosten en verbruikskosten van energie en water; • bijkomende kosten voor benodigde koeling voor het apparaat. Overdimensionering met het oog op de toekomst dient vermeden te worden, dit kost langdurig te veel energie. Het instelbereik van de apparatuur dient afgestemd te zijn op de benodigde functies. Apparaten met zo laag mogelijke capaciteit en vermogen en zo klein mogelijke afmetingen hebben de voorkeur. Denk bijvoorbeeld aan het extra energieverbruik van een autoclaaf die altijd half leeg staat te draaien. Voor apparatuur met zeer hoge vermogens en/of lange gebruikstijd dient nagegaan te worden of er geschikte alternatieve methoden zijn die minder energie kosten. Sterilisatie van vloeistoffen kan bijvoorbeeld met behulp van een autoclaaf (hoge druk en temperatuur), een sterilisator (hoge temperatuur), (ultra)fijne membraantechnieken (lage druk verschillen over een membraan) of met behulp van chemicaliën. De keuze van de methode bepaalt sterk het energieverbruik. Sommige apparaten doen er lang over om gebruiksklaar te raken (op juiste temperatuur, druk of vacuüm). Er zijn zelfs apparaten, sommige ovens bijvoorbeeld, die kapot gaan als ze uitgezet worden en permanent energie vragen. De prikkel om het apparaat uit te zetten is afwezig, met hoge energiekosten tot gevolg. Daarom is het aan te raden bij aanschaf te kiezen voor een oven die wel kan worden uitgezet. àà Toepasbaarheid Bij de aankoop van nieuwe apparatuur kunnen deze maatregelen in gedachte worden gehouden. àà Milieuvoordeel De efficiëntere apparatuur kan het energieverbruik beperken. àà Financiële aspecten De meerkost en terugverdientijd dient geval per geval bekeken te worden in functie van het apparaat en het gebruik.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
105
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Milieuvoordeel Door de betere afstemming van de geproduceerde warmte op de ventilatie en verwarming van de laboruimtes kan er energie uitgespaard worden.
èè Efficiëntie van apparatuur waar mogelijk verbeteren
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Beschrijving De efficiëntie van apparatuur kan verbeterd worden door een aantal algemene maatregelen. Zo kan het energieverbruik beperkt worden. Enkele voorbeelden zijn: • Gebruik apparatuur niet buiten het door de fabrikant opgegeven temperatuur- en/of drukbereik (vermogensbereik); • Beperk energieverlies bij temperatuursverschillen (denk aan isolatie voor wanden van koel- en verwarmingsapparatuur en leidingen); • Beperk energieverlies bij drukverschillen, selecteer filters bijvoorbeeld op een lage drukval / drukverlies en monitor op onnodig drukverlies, maak filters regelmatig schoon, vervang indien nodig; • Onderhoud apparatuur goed (periodieke controle, hygiëne, snelle reparatie, tijdige vervanging van onderdelen). àà Toepasbaarheid De meeste van deze maatregelen zijn algemeen toepasbaar. De toepasbaarheid dient geval per geval geëvalueerd te worden. àà Milieuvoordeel Betere efficiëntie van de apparatuur en verminderd energieverbruik àà Financiële aspecten De meeste van deze maatregelen hebben een beperkte directe kost. Door het verminderde energieverbruik zal de energiefactuur dalen.
4.4.6 Optimaal gebruik maken van daglicht àà Beschrijving ‘Daylighting’ is een Engelstalige term die staat voor het gecontroleerd toelaten van daglicht in een ruimte via ramen en dit om het gebruik van kunstlicht te reduceren of te elimineren. Door een directe link naar het dynamische en onafgebroken evoluerende pallet van het buitendaglicht te voorzien, creëert men een visueel stimulerende en productieve omgeving voor de mensen die binnen aan het werk zijn. Daylighting is niet zomaar zoveel mogelijk toevoegen van daglicht via hoge ramen. Het is meer een nauwkeurig evenwicht zoeken tussen zoveel mogelijk gebruik maken van daglicht zonder al te veel negatieve neveneffecten mee te nemen. Zo kunnen extra ramen ook zorgen voor extra warmtewinning en –verlies. Het zorgvuldig kiezen van zonnewering kan niet alleen direct zonlicht buiten houden, maar kan er ook voor zorgen dat mensen niet direct van buiten in de betreffende ruimten kunnen kijken. Door het zorgvuldig kiezen van de grootte en plaatsing van de ramen, de zonnewering, het soort glas en afwerkinglaag en de opbouw van het interieur, kan men een aangenamer binnenklimaat en een productievere werkomgeving creëren en bespaart men drastisch energie door het minder gebruik van kunstlicht. In de fase van het ontwerp van nieuwe laboratorium gebouwen, kan men in het ontwerp het gebruik van daglicht en het efficiënt gebruik van kunstlicht mee opnemen. Naast optimaal gebruik van daglicht, kan er ook met beweging- en lichtsensoren gewerkt worden. Het slim aanwenden van dergelijk sensoren kan voorkomen dat kunstlicht onnodig gebruikt wordt. Alleen als er te weinig daglicht binnenvalt en er daadwerkelijk personen aanwezig zijn in de ruimte is er behoefte aan kunstlicht. Een lux meter kan bepalen wanneer er niet voldoende daglicht meer binnenvalt en in combinatie met een bewegingssensor de verlichting aan of uit zetten in een ruimte.
106
Vlaams BBT-Kenniscentrum
àà Milieuvoordeel Een aanzienlijke hoeveel energie wordt in een gebouw gebruikt voor de kunstmatige verlichting van de werkruimten. Door het optimaal aanwenden van daglicht kan energie bespaard worden. àà Financiële aspecten Het optimaal gebruik maken van daglicht levert een besparing in energie op door een mindere behoefte aan kunstlicht zodat de energiefactuur zal dalen. Afhankelijk van het gebouw, de ligging en de specifieke kenmerken van het labo dient men de specifieke situatie te evalueren.
4.5 Afval De productie van chemisch afval kenmerkt zich door een grote verscheidenheid van relatief kleine hoeveelheden waardoor een vrij complexe en dus dure logistiek vereist is. Het verwerken van afval van gelijkaardige en evenwaardige experimenten kan bovendien sterk verschillen in kostprijs al naargelang de gebruikte chemicaliën. De kostprijs van het afval kan een stimulans zijn om een andere werkwijze te gebruiken.
4.5.1 Preventieve maatregelen en good housekeeping àà Beschrijving Door preventieve maatregelen toe te passen kan een heleboel afval vermeden worden. Alle afval die niet geproduceerd wordt hoeft daarna ook niet behandeld of afgevoerd te worden. Enkele voorbeelden van afvalpreventie in labo’s zijn: • Steeds de juiste hoeveelheid (geen overmaat) reagentia, chemicaliën of solventen gebruiken; • Gebruik herbruikbare materialen of technieken (zoals filters die uitspoelbaar zijn); • Stel een afvalpreventie plan op en geef voldoende info en scholing aan het personeel of gebruikers van het labo; • Bestel geen producten of chemicaliën die niet gebruikt zullen worden; • De houdbaarheid van producten of chemicaliën nakijken; • Een goed overzicht van de hoeveelheid en aard van de opgeslagen producten behouden; • Een goed inzamelsysteem in voor de verschillende afvalfracties uitwerken. àà Toepasbaarheid Een goed management van afval en afvalstromen valt onder goud housekeeping van het laboratoria. Deze maatregelen zijn meestal van organisatorische aard en zijn algemeen toepasbaar op de hele sector. àà Milieuvoordeel Er wordt minder afval geproduceerd.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
107
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Toepasbaarheid In bestaande gebouwen kan men vooral spelen op het niet onnodig laten branden van de verlichting of de gordijnen open zetten zodat meer licht binnenkomt. Bij een verbouwing van het interieur kan wel rekening gehouden worden met het optimaal gebruik van daglicht. Wanneer men een grondige verbouwing of een nieuwbouwproject plant, kan het aspect ‘daylighting’ meegenomen worden in de ontwerpfase.
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Financiële aspecten De meeste maatregelen zijn van organisatorische aard en hebben een beperkte budgettaire impact. Er kan, afhankelijk van welke maatregelen er genomen worden, een aanzienlijke hoeveelheid afval uitgespaard worden zodat de afvalfactuur kan dalen.
4.5.2 Vervang of vermijd gevaarlijke producten zoveel mogelijk (Directorate General Environment, Nuclear Safety and Civil Protection of the commission of the European Communities, 2003)(Royal Society of Chemistry, 2005) àà Beschrijving Substitutie bestaat erin om gevaarlijke substanties in producten of processen te vervangen of te reduceren door minder gevaarlijke of ongevaarlijke substanties of het bereiken van een gelijkwaardige functionaliteit door technologische of organisatorische maatregelen In deze definitie komen duidelijk twee aspecten van de substitutiestrategie naar voor. • Vervangen van een gevaarlijke substantie door een minder gevaarlijke; • Technologische of organisatorische maatregelen toepassen die leiden tot een reductie van het gebruik of verbruik van gevaarlijke substanties en/of het gebruik van een minder gevaarlijke substantie. In het eerste geval wordt er een alternatief voor een bepaalde chemische substantie (reagentia, solvent) gezocht. De inschatting van het risico of eventuele impact naar de verschillende milieucompartimenten is hierbij van groot belang, zowel voor de gevaarlijke substantie als het vervangmiddel. De totale impact op het milieu van het proces of product dient kleiner te worden. Er moet dus een inschatting gemaakt worden van allerhande parameters: toxiciteit, milieupersistentie, benodigde hoeveelheid, energieverbruik. Deze inschatting is complex en soms is niet helemaal duidelijk welke optie de beste is. Op deze Canadese website staan meer dan 3000 producten beschreven en handig daarbij is de rubriek ‘substitution’ waarin verteld wordt door welke producten in welke soorten analyses het product kan vervangen worden. http://www.reptox.csst.qc.ca/ (info van www.gevaarlijkestoffen.be ). In het tweede geval wordt er een andere technologie gebruikt, of wordt het proces anders opgezet met een duidelijk verminderd verbruik van de gevaarlijke substantie tot gevolg of wordt de substantie geheel overbodig. Een voorbeeld van het gebruik van andere technologie is het gebruik van een ultrasoon toestel om glaswerk te reinigen, hierdoor kan het gebruik van detergent sterk verminderd of helemaal vermeden worden. Voorbeelden van organisatorische maatregelen zijn het uitvoeren van reacties op microschaal. Dezelfde reagentia worden gebruikt maar in een veel kleinere hoeveelheid, hetgeen het verbruik sterk terugdringt. Een sleutelbegrip dat bij de substitutiestrategie hoort is de ‘functionele equivalentie’. Dezelfde of betere functionaliteit dient gegarandeerd te blijven als er een substitutie wordt toegepast. De functionaliteit kan hier meerdere betekenissen hebben. Bij producten gaat het over de kwaliteit, bij processen over de effectiviteit en efficiëntie, bij kwantitatieve analyses over reproduceerbaarheid en detectielimiet. In het onderwijs is didactische waarde van belang. Steeds moet men het ganse proces of product in rekening brengen en op basis van zoveel mogelijk informatie beslissen of een substitutie opportuun is. àà Toepasbaarheid In principe is de substitutiestrategie op alle processen of producten van toepassing. Men dient wel de functionele equivalentie in rekening te brengen. Sommige analyses verlopen volgens wettelijk opgelegde procedures en kunnen reagentia, solventen of technieken niet zomaar gesubstitueerd worden. In de praktijk moeten de gebruikte chemicaliën en hun substituten goed gekend zijn vooraleer het interessant en nuttig is
108
Vlaams BBT-Kenniscentrum
àà Milieuvoordeel Deze techniek heeft enkel een nuttige toepassing indien de substituenten en de geproduceerde afvalstoffen een kleinere milieu-impact hebben dan de oorspronkelijke methode. àà Financiële aspecten Indien door substitutie het verbruik van chemicaliën daalt, zal er bespaard worden op de aankoop. Ook kan het zijn dat er minder afval geproduceerd wordt zodat er minder moet worden afgevoerd. Zo kan er bespaard worden op de afvalfactuur. De meeste organisatorische maatregelen hebben een verminderd verbruik van chemicaliën tot gevolg, of zorgen ervoor dat processen efficiënter of effectiever verlopen zonder dat daar grote kosten of investeringen aan vast hangen. De financiële evaluatie voor de substitutie van reagentia of solventen dient geval per geval gemaakt te worden.
4.5.3 Inventariseren van chemicaliën àà Beschrijving Door het aanleggen van een goede inventaris van de chemicaliën die in het laboratorium gebruikt worden, kan men vermijden dat er teveel van bepaalde producten besteld worden, die dan weer kunnen vervallen en voor meer afval kunnen zorgen. Door het opmaken van een balans van de stoffen die binnenkomen en de stoffen die buitengaan, krijgt men een gedetailleerd overzicht van het chemicaliënverkeer binnen het laboratorium. Aan de hand van deze inventaris en balans kunnen processen van aankoop, transport, afvalinzameling en dergelijke geoptimaliseerd worden. Indien het praktisch mogelijk is kan er een massabalans opgesteld worden van de inkomende chemicaliën en uitgaande (of weggereageerde) producten. àà Toepasbaarheid Dit zijn organisatorische maatregelen die algemeen toepasbaar zijn. àà Milieuvoordeel Beter overzicht over de stock. Beter management van chemicaliën. Minder verspilling en minder vervallen producten, dus minder afval. àà Financiële aspecten Dit zijn organisatorische maatregelen die slechts een kleine investering vragen. Omdat er minder verspilling is kan er bespaard worden op de aankoop van chemicaliën. Er wordt minder afval geproduceerd dus zal de afvalfactuur dalen.
4.5.4 Doseersysteem op chemicaliën zoveel mogelijk toepassen om verspilling te voorkomen àà Beschrijving Doseersystemen kunnen chemicaliën en solventen rechtstreeks doseren uit de fles of de container waarin ze opgeslagen worden. Hierdoor moet niet eerst een hoeveelheid in een beker worden uitgegoten waarna, na dosering, het overtollige als afval afgevoerd dient te worden. Een gekend voorbeeld is een doseerpomp die op solventflessen kan geïnstalleerd worden en waarvan het te doseren volume ingesteld kan worden. àà Toepasbaarheid Voor solventen die regelmatig worden gebruikt in courante hoeveelheden kan het nuttig zijn om enkele doseersystemen aan te kopen. Vlaams BBT-Kenniscentrum
109
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
om de substitutie door te voeren. Het proces moet technisch haalbaar zijn en het eindproduct moet aan de nodige kwalitatieve eisen voldoen. Het zal dus niet altijd evident zijn om substitutie toe te passen.
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Milieuvoordeel Verminderd verbruik van solventen en chemicaliën. Verspilling wordt vermeden. De mate van besparing wordt bepaald door de toepassingen en verschilt van geval tot geval àà Financiële aspecten Deze maatregelen hebben een beperkte budgettaire impact. Een gewone doseerpomp kost gemiddeld 100€. Er wordt minder afval geproduceerd dus daalt de afvalfactuur, met hoeveel hangt af van de toepassing en van geval per geval.
4.5.5 Microschaal experimenten, waar toegestaan, zoveel mogelijk toepassen àà Beschrijving Sommige experimenten of opstellingen kunnen op (sterk) verkleinde schaal uitgevoerd worden. Het principe van de opstelling blijft dan wel dezelfde maar het reactievolume of te analyseren volume kan kleiner gedimensioneerd worden. àà Toepasbaarheid Deze techniek kan algemeen in de hele sector worden toegepast op voorwaarde dat dit toegestaan is. Men dient in het achterhoofd te houden dat sommige analyses verlopen volgens wettelijk opgelegde procedures. Volumes van chemicaliën en solventen kunnen dan niet zomaar aangepast worden. Tevens moet de techniek technisch haalbaar zijn en moeten de eindproducten aan de nodige kwaliteitseisen voldoen. Vooral in labo’s met een didactisch doel heeft deze techniek een groot potentieel. Kleine aanpassingen aan opstellingen of apparatuur kunnen noodzakelijk zijn, zoals kleiner glaswerk, kleinere pipetten… àà Milieuvoordeel Reductie van het gebruik van solventen en chemicaliën. Verminderde productie van afval. àà Financiële aspecten Naargelang de schaalverkleining verder wordt doorgedreven zijn er beperkte kosten voor de aanpassing aan infrastructuur en glaswerk. Er worden minder chemicaliën en solventen gebruikt en dus ook aangekocht. De totale budgettaire impact hangt van geval tot geval af.
4.5.6 Vast afval zoveel mogelijk selectief inzamelen en afvoeren Zowel voor vloeibaar afval als voor vast afval wordt hier verder verwezen naar selectieve inzameling zoals beschreven in titel 4.3.2. Het opstellen en implementeren van een systeem voor selectieve inzameling van bepaalde vloeibare laboratoriumafvalstoffen.
4.6 Lucht/geur/stof Voor laboratoria is de voornaamste oorzaak van emissies naar de lucht het verdampen van organische oplosmiddelen. Problemen naar geur worden opgelost door in zuurkasten te werken en eventueel persoonlijke beschermingsmiddelen (gasmasker) te gebruiken. Stof is in labo’s doorgaans geen probleem.
110
Vlaams BBT-Kenniscentrum
4.6.1 Preventie en VOS reducerende maatregelen àà Beschrijving Eenvoudig te realiseren preventieve maatregelen zijn: • het beperken van het gebruik van organische oplosmiddelen, bv bij de reiniging van glaswerk; • het vervangen van vluchtige solventen door minder vluchtige solventen; • het vervangen van organische solventen door solventen op waterbasis; • het uitvoeren van analyses op kleinere schaal, met minder solventen; • het werken in gesloten ruimten/opstellingen met deze oplosmiddelen. Dit gaat de emissies naar de lucht tegen en help om geur binnen de laboruimte te verspreiden. àà Toepasbaarheid Het beperken van het gebruik of het vervangen van oplosmiddelen is als principe algemeen toepasbaar. Bij het uitvoeren van testen en analyses dient men er wel op te letten dat de correcte procedure wordt gevolgd, met de juiste solventen en de juiste hoeveelheden. àà Milieuvoordeel Minder VOS emissies naar de lucht. Minder kans op geurhinder in het labo. Er zijn minder VOS emissies dus kunnen de zuurkasten op een kleiner afzuigdebiet draaien, met een daling in het energieverbruik als gevolg. àà Financiële aspecten Het beperken van het gebruik van oplosmiddelen is een organisatorische maatregel die een beperkte budgettaire impact heeft. Het verminderd gebruik van solventen zal een besparing op de aankoop van solventen tot gevolg hebben. Het verminderd energieverbruik zorgt voor een lagere energiefactuur. èè Optimaliseren van de vacuümverdampers àà Beschrijving De verliezen uit de koeler van een vacuümverdamper kunnen worden gereduceerd door een tweede koeler na te schakelen, of door vergroting van de reguliere koelcapaciteit. In moderne uitvoeringen van vacuümverdampers zijn deze faciliteiten veelal reeds doorgevoerd. De VOS-emissie kan gereduceerd worden door vergroting van de koelcapaciteit samen met een goed gebruik van het apparaat. àà Toepasbaarheid Voor de aankoop van nieuwe apparaten kan dit mee in rekening gebracht worden. Indien het praktisch mogelijk is kan van een bestaand apparaat de koelcapaciteit vergroot worden of kan er een tweede koeler na te schakelen. àà Milieuvoordeel Minder VOS emissies àà Financiële aspecten De economische haalbaarheid van uitbreiden van de koelcapaciteit of naschakelen van een tweede koeler van een bestaand apparaat hangt af van het type apparaat en de praktische situatie. Nieuwe apparaten zijn meestal uitgerust met dergelijke systemen en de meerkost is meestal beperkt.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
111
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
èè Preventieve maatregelen
èè Afvalvaatjes voorzien van afsluiting
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Beschrijving Door de afvalvaatjes waarin de vloeibare afvalstoffen selectief worden opgevangen te voorzien van een afsluiting (dop, afsluitbare trechter, pingpongballetje) wordt de VOS-emissie teruggebracht met circa 95%28. àà Toepasbaarheid Deze maatregel is op alle afvalvaatjes van toepassing. Er dienen enkel maatregelen voorzien te worden voor vaatjes die effectief gebruikt worden. Voor gesloten vaatjes (vol of leeg) dienen geen maatregelen genomen te worden. Het personeel moet de juiste info en opleiding krijgen om de maatregelen op een correcte manier toe te passen (bv dop steeds op de vaatjes draaien) àà Milieuvoordeel Reductie van de VOS emissies met 95% àà Financiële aspecten Een vaatje wordt standaard geleverd met een dop, een afsluitbare trechter kost ongeveer 50€.
4.6.2 End-of-pipe maatregelen èè zuivering van afvoerlucht àà Beschrijving Hierbij zijn twee configuraties mogelijk. Er kan een afzonderlijke filterunit geplaatst worden in de zuurkast of chemiekast waar de eventuele emissies verwacht worden. Meestal is de uitvoering een actief koolfilter. Dit vereist echter wel aanpassingen aan de ventilator om de genormeerde luchtsnelheid in de zuurkast te behouden. De investeringen voor deze maatregel zijn aanzienlijk. Bovendien maakt de diversiteit in de gassen het moeilijk om de rendementen en de risico’s in te schatten. Er kan ook worden geopteerd voor de behandeling van de totale uitstroom van lucht komende van de zuurkasten en chemiekasten op de uitlaat van het desbetreffende stuk van de HVAC installatie. De aangewezen techniek is dan een gaswasser. Gaswassers worden voornamelijk toegepast voor het afvangen van zure dampen en van geurende dampen (bijvoorbeeld methylacetaat en ethanol). In de gaswasser wordt het afgas gewassen met water. Als gevolg van het intensieve contact tussen water en oplosmiddel, kunnen de oplosmiddelen met de waterstroom worden afgevoerd. Zie ook titel “3.3.6 Lucht/geur” voor bijkomende info. àà Toepasbaarheid Deze technieken vinden enkel een toepassing bij specifieke problemen, zoals zeer giftige of kankerverwekkende stoffen, of bij grote milieuhinder. Er dient voor elk geval een oplossing op maat gezocht te worden. Sommige trekkasten worden standaard uitgerust met filters (zoals HEPA filters) en worden enkel voor speciale toepassingen gebruikt. Meer info op http://www.emis.vito.be/Luss àà Milieuvoordeel Minder VOS emissies. Voor zowel de filterunit als de gaswasser dient opgemerkt te worden dat hiermee enkel een verplaatsing van de verontreiniging van een milieucompartiment naar een ander bereikt wordt. 28
Mondelinge communicatie tijdens bedrijfsbezoeken
112
Vlaams BBT-Kenniscentrum
èè centraal vacuümnet met zuivering àà Beschrijving Oplosmiddelen worden vaak door middel van een vacuüm afgescheiden (bijvoorbeeld distillatie en filtratie). Een centraal vacuümnet met zuivering zou tot een emissiebeperking kunnen leiden. In de praktijk zal deze zuivering geen eenvoudige zaak zijn als gevolg van de grote diversiteit aan stoffen in het mengsel. Bovendien kan een vacuümnet niet over een grote ruimte worden gehanteerd, omdat het veel energie kost om het vacuüm in een relatief groot netwerk te waarborgen. àà Toepasbaarheid Dit hangt af van de situatie, de gebruikte solventen en de configuratie van het centrale vacuümnet. àà Milieuvoordeel Reductie van VOS emissies. àà Financiële aspecten Dit hangt af van de grote en uitvoering van het vacuümnet. De financiële aspecten dienen geval per geval bekeken te worden, maar wegen meestal niet op tegen de milieuwinst.
4.7 Bodem Indien voldaan is aan de VLAREM voorwaarden met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen is de verontreiniging van de bodem door chemicaliën of gevaarlijke stoffen bij normale werking van laboratoria geen probleem. Zoals het volgens de principes van good housekeeping hoort dienen wel alle opstellingen en apparatuur in de gepaste ruimtes te staan met de juiste vloerbedekking. Enkel bij calamiteiten is er een risico en dan dienen speciale maatregelen genomen te worden die aangepast zijn aan de situatie.
4.8 Geluid/trillingen Dit is doorgaans geen probleem in laboratoria. Indien nodig kunnen er persoonlijke beschermingsmiddelen voorzien worden. Eventueel kunnen grote machines die gevoelig zijn aan trillingen (NMR) met speciale voorzieningen uitgerust worden.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
113
HOOFDSTUK 4 - BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
àà Financiële aspecten Over het algemeen zijn dit grote investeringen die zichzelf niet terugverdienen. Deze investeringen dient men in het groter bedrijfsgeheel te bekijken. Mogelijke motivaties zijn veiligheids- en gezondheidsoverwegingen of vergunningsvoorwaarden.
114
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
HOOFDSTUK 5
In dit hoofdstuk evalueren we de milieuvriendelijke technieken uit hoofdstuk 4 naar hun technische haalbaarheid, milieu-impact en economische haalbaarheid, en geven we aan of de aangehaalde milieuvriendelijke technieken al dan niet als BBT aanzien kunnen worden voor laboratoria. De in dit hoofdstuk geselecteerde BBT worden als BBT beschouwd voor de laboratoria, haalbaar voor een gemiddeld bedrijf. Dit wil niet zeggen dat elk bedrijf uit deze sector ook zonder meer elke techniek die als BBT aangegeven wordt, kan toepassen. De bedrijfsspecifieke omstandigheden moeten steeds in acht genomen worden. De BBT-selectie in dit hoofdstuk mag niet als een losstaand gegeven gebruikt worden, maar moet in het globale kader van de studie gezien worden. Dit betekent dat men zowel rekening dient te houden met de beschrijving van de milieuvriendelijke technieken in hoofdstuk 4 als met de vertaling van de BBT-selectie naar aanbevelingen en concretisering van de milieuregelgeving in hoofdstuk 6.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
115
116
Vlaams BBT-Kenniscentrum
In Tabel 15 worden de beschikbare milieuvriendelijke technieken uit hoofdstuk 4 getoetst aan een aantal criteria. Deze multi-criteria analyse laat toe te oordelen of een techniek als Beste Beschikbare Techniek (BBT) kan beschouwd worden. De criteria hebben niet alleen betrekking op de milieucompartimenten maar ook de technische haalbaarheid en de economische aspecten worden beschouwd. Dit maakt het mogelijk een integrale evaluatie te maken, conform de definitie van BBT (cf. Hoofdstuk 1). Toelichting bij de inhoud van de criteria in Tabel 15: àà Technische haalbaarheid –– bewezen: geeft aan of de techniek zijn nut bewezen heeft in de industriële praktijk (“-”: niet bewezen; “+”: wel bewezen); –– veiligheid: geeft aan of de techniek, bij correcte toepassing van de gepaste veiligheidsmaatregelen, aanleiding geeft tot een verhoging van de risico’s op brand, ontploffing en arbeidsongevallen in het algemeen (“-”: verhoogt risico; “0”: verhoogt risico niet; “+”: verlaagt risico); –– kwaliteit: geeft aan of de techniek een invloed heeft op de kwaliteit van het eindproduct (“”: verlaagt kwaliteit; “0”: geen effect op kwaliteit; “+”: verhoogt kwaliteit); –– globaal: schat de globale technische haalbaarheid van de techniek in (“+”: als voorgaande alle “+” of “0”; “-”: als minstens één van voorgaande “-”). àà Milieuvoordeel –– waterverbruik: hergebruik van afvalwater en beperking van het totale waterverbruik; –– afvalwater: inbreng van verontreinigde stoffen in het water tengevolge van de exploitatie van de inrichting; –– lucht: inbreng van verontreinigde stoffen in de atmosfeer tengevolge van de exploitatie van de inrichting; –– bodem: inbrengen van verontreinigde stoffen in de bodem en het grondwater tengevolge van de exploitatie van de inrichting; –– afval:
het voorkomen, beheersen en correct afvoeren van afvalstromen;
–– energie: energiebesparingen, inschakelen van milieuvriendelijke energiebronnen en hergebruik van energie; –– chemicaliën: invloed op de gebruikte chemicaliën en de hoeveelheid; –– globaal: ingeschatte invloed op het gehele milieu. Per techniek wordt voor elk van bovenstaande criteria een kwalitatieve beoordeling gegeven, waarbij: “-”:
negatief effect;
“0”:
geen/verwaarloosbare impact;
“+”:
positief effect;
“+/-”:
soms een positief effect, soms een negatief effect.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
117
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
5.1 Evaluatie van de beschikbare milieuvriendelijke technieken
àà Economische beoordeling “+”: de techniek werkt kostenbesparend;
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
“0”:
de techniek heeft een verwaarloosbare invloed op de kosten;
“-”: de techniek leidt tot een verhoging van de kosten, de bijkomende kosten worden draagbaar geacht voor de sector (d.i. voor een gemiddeld bedrijf) en staan in een redelijke verhouding ten opzichte van de gerealiseerde milieuwinst; “- -”: de techniek leidt tot een verhoging van de kosten, de bijkomende kosten worden niet draagbaar geacht voor de sector (d.i. voor een gemiddeld bedrijf), of staan niet in een redelijke verhouding ten opzichte van de gerealiseerde milieuwinst. Uiteindelijk wordt in de laatste kolom telkens beoordeeld of de beschouwde techniek als beste beschikbare techniek kan geselecteerd worden (BBT: ja of BBT: nee). Waar dit sterk afhankelijk is van de beschouwde instelling en/of lokale omstandigheden wordt BBT: vgtg (van geval tot geval) als beoordeling gegeven. Het proces dat gevolgd wordt bij de BBT-selectie, is schematisch voorgesteld in figuur 9. –– Eerst wordt nagegaan of de techniek (de zogenaamde “kandidaat BBT”) technisch haalbaar is, waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteit van het product en de veiligheid (stap 1). –– Wanneer de techniek technisch haalbaar is, wordt nagegaan wat het effect is op de verschillende milieucompartimenten (stap 2). Door een afweging van de effecten op de verschillende milieucompartimenten te doen, kan een globaal milieuoordeel geveld worden. Om dit laatste te bepalen worden de volgende elementen in rekening gebracht: ·· Zijn één of meerdere milieuscores positief en géén negatief, dan is het globaal effect steeds positief; ·· Zijn er zowel positieve als negatieve scores dan is het globaal milieueffect afhankelijk van de volgende elementen: -- de verschuiving van een minder controleerbaar naar een meer controleerbaar compartiment (bijvoorbeeld van lucht naar afval); -- relatief grotere reductie in het ene compartiment ten opzichte van toename in het andere compartiment; -- de wenselijkheid van reductie gesteld vanuit het beleid; onder andere afgeleid uit de milieukwaliteitsdoelstellingen voor water, lucht,…(bijvoorbeeld “distance-to-target” benadering). –– Wanneer het globaal milieueffect positief is, wordt nagegaan of de techniek bijkomende kosten met zich meebrengt, of deze kosten in een redelijke verhouding staan tot de bereikte milieuwinst, en draagbaar zijn voor een gemiddeld bedrijf uit de sector (stap 3). –– Kandidaat BBT die onderling niet combineerbaar zijn (omdat combinatie niet mogelijk of niet zinvol is) worden onderling met elkaar vergeleken, en enkel de beste wordt als kandidaat BBT weerhouden (stap 4). –– Uiteindelijk wordt beoordeeld of de beschouwde techniek als beste beschikbare techniek (BBT) kan geselecteerd worden (stap 5). Een techniek is BBT indien hij technisch haalbaar is, een verbetering brengt voor het milieu (globaal gezien), economisch haalbaar is (beoordeling “-“ of hoger), en indien er geen “betere” kandidaat BBT bestaan. Waar dit sterk afhankelijk is van de beschouwde instelling en/ of lokale omstandigheden kunnen aan de BBT-selectie randvoorwaarden gekoppeld worden.
118
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Stap 1
nooit
Technisch haalbaar?
geen BBT
Stap 2 Stap Stap 1 1 Stap 1
Milieuvoordeel? Technischhaalbaar? haalbaar? Technisch Technisch haalbaar?
geen
nooit nooit nooit
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
Kadidaat Kadidaat Kadidaat BBT BBT BBT altijd / afhankelijk van het type eindproduct
geen BBT geen geen BBT BBT geen BBT
altijd / afhankelijk van de lokale situatie altijd / afhankelijk altijd / afhankelijkvan vanhet hettype type eindproduct eindproduct altijd / afhankelijk van het type eindproduct Verhouding kost/ milieuvoordeel Milieuvoordeel? Milieuvoordeel? Milieuvoordeel?
Stap 3 Stap Stap 2 2 Stap 2
niet redelijk geen BBT geen geen geen geen BBT BBT geen geen BBT
altijd / enkel voor bepaalde bedrijven altijd altijd / afhankelijk / afhankelijkvan vande delokale lokale situatie situatie altijd / afhankelijk van de lokale situatie Kost haalbaarkost/ voor Verhouding Verhouding kost/ Verhouding kost/ bedrijven? milieuvoordeel milieuvoordeel milieuvoordeel
Stap Stap 3 3 Stap 3
geen BBT niet nietneen redelijk redelijk geen BBT niet redelijk geen BBT
altijd // enkel voor altijd altijd enkel / enkel voor voorbepaalde bepaalde bepaalde bedrijven bedrijven bedrijven altijd / enkel voor bepaalde bedrijven Andere kandidaat Kost Kost haalbaar haalbaar voor BBT is betervoor Kost haalbaar voor bedrijven? bedrijven? bedrijven?
Stap 4
ja neen neen neen
geen BBT geen geen BBT BBT geen BBT
neen altijd altijd / enkel / enkel voor voor bepaalde bepaalde bedrijven bedrijven altijd / enkel voor bepaalde bedrijven Stap 5
BBT vgtg
altijd BBT Andere Anderekandidaat kandidaat Andere kandidaat BBT BBTisisbeter beter BBT is beter
Stap Stap 4 4 Stap 4
ja ja ja
geen geen BBT BBT geen BBT
neen neen neen Stap Stap 5 5 Stap 5
altijd altijd BBT BBT altijd BBT
BBT BBTvgtg vgtg BBT vgtg
Figuur 9: Selecteren van BBT op basis van de scores voor de verschillende criteria Vlaams BBT-Kenniscentrum
119
Belangrijke opmerkingen bij het gebruik van Tabel 15: Bij het gebruik van onderstaande tabel mag men volgende aandachtspunten niet uit het oog verliezen:
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
–– De beoordeling van de diverse criteria is onder meer gebaseerd op: ·· ervaring van exploitanten met deze techniek; ·· BBT-selecties uitgevoerd in andere (buitenlandse) vergelijkbare studies; ·· adviezen gegeven door het begeleidingscomité; ·· inschattingen door de auteurs. Waar nodig, wordt in een voetnoot bijkomende toelichting verschaft. Voor de betekenis van de criteria en de scores wordt verwezen naar paragraaf 5.1.
–– De beoordeling van de criteria is als indicatief te beschouwen, en is niet noodzakelijk in elk individueel geval van toepassing. De beoordeling ontslaat een exploitant dus geenszins van de verantwoordelijkheid om bv. te onderzoeken of de techniek in zijn/haar specifieke situatie technisch haalbaar is, de veiligheid niet in gevaar brengt, geen onacceptabele milieuhinder veroorzaakt of overmatig hoge kosten met zich meebrengt. Tevens is bij de beoordeling van een techniek aangenomen dat steeds de gepaste veiligheids-/milieubeschermende maatregelen getroffen worden.
–– De tabel mag niet als een losstaand gegeven gebruikt worden, maar moet in het globale kader van de studie gezien worden. Dit betekent dat men zowel rekening dient te houden met de beschrijving van de milieuvriendelijke technieken in hoofdstuk 4 als met de vertaling van de tabel naar aanbevelingen en concretisering van de milieuregelgeving in hoofdstuk 6.
–– De tabel geeft een algemeen oordeel of de aangehaalde milieuvriendelijke technieken al of niet als BBT aanzien kunnen worden voor laboratoria. Dit wil niet zeggen dat elk bedrijf uit deze sector ook zonder meer elke techniek die als BBT aangegeven wordt, kan toepassen. De bedrijfsspecifieke omstandigheden moeten steeds in acht genomen worden.
120
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Vlaams BBT-Kenniscentrum
121
Waterbeheer en good housekeeping
Het juiste water voor de juiste toepassing gebruiken, bv door:
Een centraal verdelingsnet van water van hoge kwaliteit
Afzonderlijke filterunits
Vervang waterverbruikende toestellen zoveel mogelijk door andere technologie, bijvoorbeeld: Waterstraalpomp vervangen door een vacuümpomp
Vaatwastoestel vervangen door een ultrasoon bad
Aandacht voor efficiëntie en verbruik bij de aankoop van waterverbruikende toestellen Bij een significante koeltevraag een gesloten koelwatersysteem gebruiken, bijvoorbeeld: Een afzonderlijke koelunit
4.2.1
4.2.2
4.2.2a
4.2.2b
4.2.3
4.2.3a
4.2.3b
4.2.4
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Kwaliteit +
+
+
0
+/--
+
+
+
+
+
0
Globaal +
+
+
+
+/-
+
+
+
+
+
+
Milieu
++
++
++
+
++
++
++
+
+
+
++
Afvalwater +
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Lucht 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Afval 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Energie -
-
-
+/-
-
-
-
+
+
+
+
Chemicaliën 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Globaal +
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
ja
+/-- vgtg33
+/-- vgtg32
+/- ja
+/- ja
+/- vgtg31
+/- ja
+/- ja
+/-- vgtg30
+/-- vgtg29
+/- ja
+
Financieel
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
Enkel geschikt voor labo’s met een grote vraag naar water van hoge (of verschillende) kwaliteit. Steeds BBT indien ‘4.2.2b een centraal verdelingsnet van water van hoge kwaliteit’ geen BBT is. Enkel voor specifieke toepassingen en indien de kwaliteit van het gewassen glaswerk voldoende is. 32 BBT als de koeltevraag plaatselijk is en indien ‘4.2.5b een centraal ijswatercircuit’ geen BBT is. 33 Indien de koeltevraag groot genoeg is, het technisch mogelijk is en indien de infrastructuur het toelaat.
31
30
29
2930313233 Een centraal ijswatercircuit 4.2.5b
4.2.5a
4.2.5
Waterverbruik
4.2
Bewezen
Technisch
Veiligheid
Techniek Waterverbruik
Tabel 15: Evaluatie van de beschikbare milieuvriendelijke technieken en selectie van de BBT
BBT
Preventieve maatregelen en good housekeeping
Het opstellen en implementeren van een systeem voor selectieve inzameling van vloeibare laboratoriumafvalstoffen Noodstop op lozingspunt
Behandelen van reactievloeistoffen
End of pipe waterzuivering
Afvalwaterstromen zoveel mogelijk afsplitsen
Niet verontreinigd koelwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater Niet verontreinigd hemelwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater Huishoudelijk afvalwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater
4.3.1
4.3.2
4.3.4
4.3.5
4.3.6
4.3.6a
Vlaams BBT-Kenniscentrum
+
+
+
+
+/-
+
+
+
Bewezen 0
0
0
0
+
0
0
+
0
0
0
0
0
Kwaliteit 0
0
+
Globaal +
+
+
+
+/-
+
+
+
Milieu
0
0
0
0
0
0
+
+
Afvalwater +
+
++
++
0
0
0
0
0
0
0
Lucht
+/-- 0
+
+
+
Afval 0
0
0
0
0
0
-
-
0
0
0
Energie
+/-- 0
0
+
+
Chemicaliën 0
0
0
+/-
+/-
0
+
+
Globaal +
+
+
+
+/-
+
+
+
ja
+/-
-
-
+//--
+/-
ja
ja
ja
vgtg36
vgtg35
0/-- vgtg34
0/- ja
0
BBT
Enkel voor die specifieke exploitaties waar de infrastructuur het toelaat (als er een buffertank en een elektrische pomp voorzien wordt of aanwezig is), indien het compatibel is met het lozingspunt (bv onderlopen van riolering vermijden) en het tegen een aanvaardbare kost kan geïmplementeerd worden. Enkel voor die specifieke gevallen waar de totale milieu-impact verminderd wordt door de techniek toe te passen, tegen een aanvaardbare kost. 36 Voor labo’s met verhoogde CZV, BZV, Nt of Pt concentraties (gewoonlijk afkomstig van het sanitaire afvalwater) is het BBT om een secundaire zuivering te installeren voor lozers op oppervlaktewater. Voor zware metalen en AOX gaat de voorkeur naar preventieve maatregelen.
35
34
34 35 36
4.3.6c
4.3.6b
4.3.3
Afvalwater
4.3
Veiligheid
Technisch Waterverbruik
Techniek
Financieel
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
122
Vlaams BBT-Kenniscentrum
123
Flexibel ruimtegebruik en modulaire opbouw
Ventilatie en zuurkasten
HVAC installatie zoveel mogelijk centraliseren
Optimaliseren van de circulatiegraad
Optimaliseren van de luchtbehoefte: VAV zuurkasten
Frequentiegestuurde motoren gebruiken voor de HVAC installatie +
Opslag van chemicaliën in chemiekasten, niet in zuurkasten
Warmteterugwinning bij ventilatie zoveel mogelijk toepassen
Waar mogelijk kantoorlucht hergebruiken voor ventilatie laboratoria Bypass op warmterecuperatie bij ventilatie waar mogelijk toepassen
4.4.3
4.4.4
4.4.4a
4.4.4b
4.4.4c
4.4.4d
4.4.4e
4.4.4f
4.4.4g +
+
+
+
+
0
+
+
0
+/-
0
+
0
0
0
0
0
0
0
Kwaliteit 0
0
0
+
0
0
0
0
0
0
0
Globaal +
+
+
+
+
+
0
0
+
+
+
Milieu
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Afvalwater 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Lucht 0
0
0
+
0
0
0
+/0
0
0
0
Afval 0
0
0
+
0
0
0
0
0
0
0
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Energie
Chemicaliën 0
0
0
+
0
0
0
0
0
0
0
Globaal +
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
-
+/-
+/-
+//-+//-+
+
+/-
+//--
0
0
Financieel
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
BBT voor bestaande gebouwen indien dit technisch haalbaar is en indien de infrastructuur dit toelaat. Voor nieuwbouw of grondige renovatie is dit steeds BBT. Enkel bij nieuwe exploitaties of bij verbouwing of vernieuwing van bestaande exploitaties en indien de HVAC installatie dit technisch toelaat. 39 Enkel bij nieuwe exploitaties of bij verbouwing of vernieuwing van bestaande exploitaties en indien de HVAC installatie dit technisch toelaat en het luchtdebiet groot genoeg is.
38
37
37 38 39
4.4.4h
Bewustmaking energiegebruik aan personeel
4.4.2
+
Energiemanagement en good housekeeping
4.4.1
+
Energie
Bewezen
4.4
Veiligheid
Technisch Waterverbruik
Techniek
ja
ja
ja
ja
vgtg39
vgtg38
ja
ja
vgtg37
ja
ja
BBT
Aandacht voor energie-efficiëntie bij de aanschaf van apparatuur +
Efficiëntie van apparatuur waar mogelijk verbeteren
Optimaal gebruik maken van daglicht
Afval
Preventieve maatregelen en good housekeeping
Vervang of vermijd gevaarlijke producten zoveel mogelijk
Inventariseren van chemicaliën
Doseersysteem op chemicaliën zoveel mogelijk toepassen om verspilling te voorkomen
Microschaal experimenten, waar toegestaan, zoveel mogelijk toepassen Vast afval zoveel mogelijk selectief inzamelen en afvoeren
4.4.5c
4.4.5d
4.4.6
4.5
4.5.1
4.5.2
4.5.3
4.5.4
4.5.5
Vlaams BBT-Kenniscentrum
40
40
+
+/-
+
+
+/0
+
+
+
0
0
+
+
0
0
0
0
0
0
0
0
+/-
0
+
+/-
0
0
+
0
+
40
Kwaliteit 0
Milieu
+
+
+
0
0
0
0
+
+ +
0
0
+
0
+/0
+/0
+
+
+
+
+
+
Globaal
Er dient steeds beoordeeld te worden of dit technisch en kwalitatief mogelijk is. Sommige procedures vereisen het gebruik van bepaalde producten.
4.5.6
optimaal beheer van de warmteontwikkeling door apparatuur
4.4.5b
+
Gebruikstijd en stand-by tijd van apparaten beperken
4.4.5a
+
Energiebesparing op aard en gebruik van apparatuur
Bewezen
4.4.5
Veiligheid
Technisch Waterverbruik
Techniek
Afvalwater +
+
+
0
+
+
0
+/0
0
+/0
0
Lucht 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Afval +
+
+
+
+
+
0
0
0
0
0
Energie 0
0
0
0
0
0
+
+
+
+
+
Chemicaliën 0
+
+
+
+
+
0
0
0
0
0
Globaal +
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
-
+/-
0/-
0
+/-
+/0
+/-
+
+/-
+/-
+
Financieel
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
124
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
BBT
Vlaams BBT-Kenniscentrum
125
Preventieve maatregelen
Optimaliseren van de vacuümverdampers
Afvalvaatjes voorzien van afsluiting
End-of-pipe maatregelen
Zuivering van afvoerlucht
Centraal vacuümnet met zuivering
4.6.1a
4.6.1b
4.6.1c
4.6.2
4.6.2a
4.6.2b
41
Als dit technisch mogelijk is aan een verantwoorde kost.
Preventie en VOS reducerende maatregelen
4.6.1
41
Lucht/geur/stof
4.6
Bewezen 0
0
+
0
+
Kwaliteit 0/-
0
0
0
+
Globaal +
+
+
+
+
Milieu
0
0
0
0
0
Afvalwater 0
0
0
0
0
Lucht +
+
++
+
+
Afval 0
0
0
0
0
Energie --
-
0
0
+
Chemicaliën 0
0
0
0
+
Globaal -
0
+
+
+
--
--
-
-/--
0
Financieel
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
+
+
+
+
+
Veiligheid
Technisch Waterverbruik
Techniek
nee
nee
ja
vgtg41
ja
BBT
5.2 BBT-conclusies HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
Op basis van Tabel 15 worden hieronder de Best Beschikbare technieken voor laboratoria in Vlaanderen beschreven. èè Waterverbruik Er is een gamma aan technieken die het waterverbruik in laboratoria kunnen terugdringen. Men dient steeds in het achterhoofd te houden dat het waterverbruik een belangrijke parameter is in een laboratorium. Indien men het waterverbruik kan terugdringen zal dit meestal ook positieve gevolgen hebben op andere milieuaspecten zoals afvalwater, energie (koeling), afval, enz… De volgende technieken zijn geselecteerd als BBT: • Waterbeheer en good housekeeping (§4.2.1) is steeds BBT voor alle processen, machines, installaties of handelingen die op een of andere manier water verbruiken in laboratoria. Nadenken over een correct gebruik en verbruik moet een vanzelfsprekende reflex zijn; • Het juiste water voor de juiste toepassing gebruiken (§4.2.2) is steeds BBT. Afhankelijk van de noden en de situatie in het labo kan voor een van deze technieken gekozen worden: ··
Een centraal verdelingsnet van water van hoge kwaliteit (§4.2.2a) gebruiken is BBT indien de vraag naar water van hoge of van verschillende kwaliteit groot genoeg is. De afweging dient geval per geval gemaakt te worden en de specifieke noden van het laboratorium dienen in rekening gebracht te worden; ·· Afzonderlijke filterunits (§4.2.2b) gebruiken om te voorzien in de behoefte naar water van hoge kwaliteit is BBT van geval tot geval. Deze techniek is steeds BBT indien ‘4.2.2b een centraal verdelingsnet van water van hoge kwaliteit’ geen BBT is. • Vervang waterverbruikende toestellen zoveel mogelijk door andere technologie (§4.2.3) is steeds BBT. Enkele voorbeelden zijn: ·· ··
Vacuumpomp vervangen door een vacuümpomp (§4.2.3a) is steeds BBT; Vaatwastoestel vervangen door een ultrasoon bad (§4.2.3b) is BBT voor specifieke toepassingen en indien de kwaliteit van het gewassen glaswerk voldoende is. • Aandacht voor efficiëntie en verbruik bij de aankoop van waterverbruikende toestellen (§4.2.4) is steeds BBT; • Bij een significante koeltevraag een gesloten koelwatersysteem gebruiken (§4.2.5) is steeds BBT. Afhankelijk van de noden en de situatie in het labo kan voor een van deze technieken gekozen worden: ·· ··
Een afzonderlijke koelunit (§4.2.5a) gebruiken is BBT van geval tot geval. Deze optie is BBT als de koeltevraag plaatselijk is en indien ‘4.2.5b een centraal ijswatercircuit’ geen BBT is; Een centraal ijswatercircuit (§4.2.5b) is BBT indien de koeltevraag groot genoeg is, het technisch mogelijk is en indien de infrastructuur het toelaat.
èè Afvalwater Zowel naar de productie als naar de behandeling of het afvoeren van afvalwater zijn er een aantal technieken voorhanden. • Preventieve maatregelen en good housekeeping (§4.3.1) toepassen is steeds BBT. Preventie van afvalwater is vanuit milieutechnisch als economisch oogpunt een slimme aanpak;
126
Vlaams BBT-Kenniscentrum
• Noodstop op het lozingspunt (§4.3.3) van het afvalwater van laboratoria is BBT voor die specifieke exploitaties waar de infrastructuur het toelaat (als er een buffertank en een elektrische pomp voorzien wordt of aanwezig is), indien het compatibel is met het lozingspunt (bv onderlopen van riolering vermijden) en het tegen een aanvaardbare kost kan geïmplementeerd worden; • Behandelen van reactievloeistoffen (§4.3.4) is slechts BBT voor die specifieke gevallen waar de totale milieu-impact verminderd wordt door de techniek toe te passen tegen een aanvaardbare kost. Dit dient geval per geval geëvalueerd te worden; • End of pipe waterzuivering is BBT van geval tot geval. De specifieke lozingssituatie, de karakteristieken van het te behandelen afvalwater en de gewenste kwaliteit van het behandelde water dienen in rekening te worden gebracht. Voor labo’s met verhoogde CZV, BZV, Nt of Pt concentraties (gewoonlijk afkomstig van sanitair afvalwater) is het BBT voor lozers op oppervlaktewater om een secundaire zuivering te installeren. Voor zware metalen en AOX gaat de voorkeur naar preventieve maatregelen; • Om verdunning te vermijden, niet verontreinigde stromen apart te lozen en een beter overzicht van de lozingssituatie te verkrijgen worden de verschillende afvalwaterstromen zoveel mogelijk afgesplitst (§4.3.6). Enkele concrete voorbeelden zijn: ··
·· ··
Niet verontreinigd koelwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater is BBT. Dit verondersteld dat het koelwater niet verontreinigd is. Indien dit wel het geval is wordt het koelwater ook bedrijfsafvalwater; Niet verontreinigd hemelwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater is steeds BBT; Huishoudelijk afvalwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater is steeds BBT.
èè Energie Het grootste potentieel om energie te besparen in laboratoria ligt in het ontwerp en gebruik van de het ventilatiesysteem en het gebruik van zuurkasten. Daarnaast zijn ook de eigenschappen en inrichting van het gebouw en het gebruik van de labtoestellen belangrijk. • Energiemanagement en good housekeeping (§4.4.1) is steeds BBT; • Bewustmaking van het energiegebruik aan het personeel (§4.4.2) is steeds BBT; • Flexibel ruimtegebruik en modulaire opbouw (§4.4.3) van laboratoria is BBT indien dit voor bestaande gebouwen technisch haalbaar is en indien de infrastructuur dit toelaat. Voor nieuwbouw of grondige renovatie is dit steeds BBT; • Ventilatie en zuurkasten (§4.4.4) wegen zwaar door in het energieplaatje van een laboratorium, zowel op milieutechnisch (energieverbruik) als op financieel vlak; ·· ·· ··
De HVAC installatie zoveel mogelijk centraliseren (§4.4.4a) is BBT. Een centrale HVAC installatie kan dienen als ‘kapstok’ om andere technieken aan op te hangen; Het optimaliseren van de circulatiegraad (§4.4.4b) is BBT; Het optimaliseren van de luchtbehoefte door VAV zuurkasten te gebruiken (§4.4.4c) is BBT bij nieuwe exploitaties of bij verbouwingen of vernieuwing van bestaande exploitaties en indien de HVAC installatie dit technisch toelaat;
Vlaams BBT-Kenniscentrum
127
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
• Indien er toch vloeibare afvalstromen of afvalwater wordt geproduceerd is het opstellen en implementeren van een systeem voor selectieve inzameling van vloeibare laboratoriumafvalstoffen (§4.3.2) steeds BBT voor alle labo’s. De aard en specificaties van het systeem hangen af de karakteristieken van het afvalwater en de specifieke noden van het laboratorium;
··
HOOFDSTUK 5 - SELECTIE VAN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
Frequentiegestuurde motoren gebruiken voor de HVAC installatie (§4.4.4d) is BBT bij nieuwe exploitaties of bij verbouwingen of vernieuwing van bestaande exploitaties, indien de HVAC installatie dit technisch toelaat en indien het luchtdebiet groot genoeg is. De beoordeling dient van geval tot geval te gebeuren; ·· De opslag van chemicaliën in chemiekasten en niet in zuurkasten (§4.4.4e) is steeds BBT; ·· Warmteterugwinning bij ventilatie zoveel mogelijk toepassen (§4.4.4f) is steeds BBT; ·· Waar mogelijk kantoorlucht hergebruiken voor ventilatie van laboratoria (§4.4.4g) is BBT; ·· Bypass op warmterecuperatie bij ventilatie waar mogelijk toepassen is BBT. • Ook bij de energiebesparing op aard en gebruik van apparatuur (§4.4.5) zijn een aantal technieken voorhanden: ·· ·· ·· ·· ··
Gebruikstijd en stand-by tijd van apparaten beperken (§4.4.5a) is steeds BBT; Het optimaal beheren van de warmteontwikkeling door apparatuur (§4.4.5b) is steeds BBT; Aandacht hebben voor energie-efficiëntie bij de aanschaf van apparatuur (§4.4.5c) is steeds BBT; De efficiëntie van apparatuur waar mogelijk verbeteren (§4.4.5d) is steeds BBT; Optimaal gebruik maken van daglicht is steeds BBT.
èè Afval De productie van afval kan door allerlei preventieve maatregel beperkt of vermeden worden. Indien er toch afval geproduceerd wordt kan dit selectief worden ingezameld en afgevoerd. Preventieve maatregelen en good housekeeping (§4.5.1) zijn steeds BBT; Vervangen of vermijden van gevaarlijke producten zoveel mogelijk (§4.5.2) is steeds BBT. Er dient steeds beoordeeld te worden of dit technisch en kwalitatief mogelijk is. Sommige procedures vereisen het gebruik van bepaalde producten; Inventariseren van chemicaliën (§4.5.3) is steeds BBT; Doseersysteem op chemicaliën zoveel mogelijk toepassen om verspilling te voorkomen (§4.5.4) is steeds BBT; Microschaal experimenten, waar toegestaan, zoveel mogelijk toepassen (§4.5.6) is steeds BBT; Vast afval zoveel mogelijk selectief inzamelen en afvoeren (§4.5.6) is steeds BBT. èè Lucht/geur/stof Preventieve maatregelen kunnen hier effectief zijn. Als stelregel geldt dat end of pipe luchtzuiveringen enkel nuttig zijn voor specifieke problemen. • Preventieve en VOS reducerende maatregelen (§4.6.1) zijn steeds BBT; • Optimaliseren van de vacuümverdampers (§4.6.2) is BBT indien dit technisch mogelijk is aan een verantwoorde kost; • Afvalvaatjes voorzien van een afsluiting (§4.6.3) is steeds BBT.
128
Vlaams BBT-Kenniscentrum
AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN In dit hoofdstuk formuleren we op basis van de BBT-analyse een aantal concrete aanbevelingen en suggesties. Hierbij volgen we 3 sporen: • aanbevelingen voor milieuvergunningsvoorwaarden: we gaan na hoe de BBT kunnen vertaald worden naar vergunningsvoorwaarden, en formuleren suggesties om de bestaande milieuregelgeving voor laboratoria te concretiseren en/of aan te vullen; • aanbevelingen voor de milieusubsidieregelgeving: we gaan na welke milieuvriendelijke technieken voor laboratoria in aanmerking kunnen genomen worden voor Ecologiepremie; • aanbevelingen voor verder onderzoek en technologische ontwikkeling: we identificeren een aantal voor laboratoria relevante thema’s waarrond verder onderzoek en technologische ontwikkeling wenselijk is, en we beschrijven een aantal innovatieve technologieën die in de toekomst mogelijk tot BBT kunnen evolueren.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
129
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
HOOFDSTUK 6
130
Vlaams BBT-Kenniscentrum
De beste beschikbare technieken vormen een belangrijke basis voor het opstellen en concretiseren van de milieuregelgeving. Hieronder worden aanbevelingen gegeven om de vergunningsverlening van laboratoria anders aan te pakken. Eerst wordt een nieuwe aanpak in de lijst van ingedeelde inrichtingen in VLAREM I voorgesteld. Daarna worden de overeenkomstige voorwaarden met betrekking tot het lozen van afvalwater en preventieve maatregelen besproken. Als laatste wordt er een voorstel voor nieuwe sectorale lozingsnormen uitgewerkt. In de titels 6.1.1 en 6.1.2 schetsen we hoe de vergunningsverlening van laboratoria best wordt aangepakt. We werken daarvoor een ruimer conceptueel kader uit met achtergrondinformatie en eventuele bedenkingen. In titel 6.1.3 geven we een volledig uitgewerkt tekstvoorstel dat kan overgenomen worden in de VLAREM wetgeving.
6.1.1 Aanbevelingen voor een nieuwe aanpak van laboratoria in VLAREM (rubriek 24) àà De aanpak voor een nieuwe indeling van laboratoria in rubriek 24 van VLAREM I De huidige indeling van laboratoria in de indelingslijst voor hinderlijke inrichtingen van VLAREM I dient grondig herbekeken te worden, zoals geschetst wordt in titel 2.4.1 Milieuvergunningsvoorwaarden van dit document. We stellen voor om de laboratoria in VLAREM I als volgt in te delen:
Rubriek 24.1 24.2
24.3
24.4
Omschrijving en Subrubrieken laboratoria met een uitsluitend didactisch doel en waar afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt geïntegreerde, kleine laboratoria gericht op de interne controle van eigen productieprocessen en bijhorende in- en uitgaande stromen of de eigen waterzuiveringsinstallatie en waar afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt laboratoria die biologische, scheikundige, of organische bedrijvigheid uitoefenen met het oog op opzoekingen, proeven, analyses, toepassing of ontwikkeling van producten, kwaliteitscontrole op producten en waar afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt Laboratoria andere dan bedoeld in rubrieken 24.1, 24.2 en 24.3 waar geen afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt
Klasse 3 3
2
3
Tabel 16: Aanpak voor een nieuwe indeling van laboratoria
We stellen voor om volgende principes te volgen: • Rubriek 24.1 is bijvoorbeeld van toepassing op labo’s in middelbare scholen en in bepaalde gevallen op labo’s in hogescholen en universiteiten. Het afvalwater wordt, mits toepassing van preventieve maatregelen, gelijkgesteld aan huishoudelijk afvalwater. Indien er (commercieel) contractonderzoek gebeurt in de laboratoria van universiteiten en hogescholen worden ze geklasseerd in rubriek 24.3. Zo vallen ze in de tweede klasse en moeten ze voldoen aan de sectorale lozingsnormen; • In rubriek 24.2 wordt een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk een geïntegreerd labo. Er is sprake van een ‘geïntegreerd laboratorium’ als de activiteiten van het lab gekoppeld zijn aan andere activiteiten (bv productieprocessen) en als de labactiviteit ondersteunend is aan deze hoofdactiviteit; Vlaams BBT-Kenniscentrum
131
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
6.1 Aanbevelingen voor de milieuregelgeving
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
Het afvalwater van geïntegreerde, kleine labo’s kan samen met het overige bedrijfsafvalwater geloosd worden. De preventieve maatregelen moeten toegepast worden en het afvalwater moet voldoen aan de lozingsnormen van de hoofdactiviteit (sectorale voorwaarden van de hoofdactiviteit en/of bijzondere voorwaarden) tenzij anders bepaald in de milieuvergunning. Er wordt vanuit gegaan dat de milieuimpact van het afvalwater dat afkomstig is van de labo-activiteiten kleiner is dan die van het overige bedrijfsafvalwater; • De nieuwe indeling stelt voorop dat de kleine geïntegreerde labo’s en labo’s met een uitsluitend didactisch doel als klasse 3 ingedeeld worden, zoals ook nu het geval is. Grotere en/of commerciële laboratoria worden in rubriek 24.3 ingedeeld. Voorbeelden hiervan zijn medische labo’s of milieulabo’s. Dit zijn 2de klasse exploitaties en moeten voldoen aan de voorgeschreven sectorale lozingsnormen; • In rubriek 24.4 worden labo’s ondergebracht die geen afvalwater produceren en waarbij er vanuit gegaan wordt dat de milieu-impact van de labactiviteiten zeer beperkt is. Dit zijn 3de klasse inrichtingen. àà Voorwaarden en preventieve maatregelen In de huidige voorwaarden worden preventieve voorwaarden opgelegd. Het concept van selectieve inzameling, dat BBT is, dient expliciet opgenomen te worden bij de sectorale milieuvoorwaarden van hoofdstuk 5.24 van titel II van het VLAREM. We stellen voor om volgende bepaling bij op te nemen in VLAREM: • het opstellen en implementeren van een systeem voor selectieve inzameling van vloeibare laboratoriumafvalstoffen en deze als afval afvoeren ten einde de lozing van gevaarlijke stoffen te beperken. We stellen tevens voor om de voorwaarden over preventieve maatregelen in Vlarem II te verplaatsen van sub 21 van bijlage 5.3.2 naar Artikel 5.24.0.1 (zie titel 6.1.3). De hierboven geschetste principes worden zo samengevat:
Rubriek 24.1 24.2
preventieve maatregelen Ja Ja
type afvalwater (of gelijkgesteld aan) HA BA
24.3
Ja
BA
24.4
Ja
nvt
lozingsnorm nvt volgens hoofdactiviteit tenzij anders bepaald in de milieuvergunning sectorale normen tenzij anders bepaald in de milieuvergunning nvt
Tabel 17: overzicht van de rubrieken en de principes voor de vergunningsverlening
6.1.2 Aanbevelingen voor de sectorale lozingsnormen van afvalwater in laboratoria Hieronder worden aanbevelingen uitgewerkt voor de lozing van bedrijfsafvalwater afkomstig van laboratoria die ingedeeld zijn in rubriek 24.3. Het voorstel is gebaseerd op de resultaten van de analyse van het afvalwater van laboratoria (zie bijlage 3). àà Parameters waarvoor analyseresultaten voorhanden zijn Verschillende parameters van de huidige lozingsvoorwaarden zijn gebaseerd op het voortschrijdend gemiddelde van alle debietproportionele dagmonsters die gedurende de laatste 24 kalendermaanden zijn genomen. Door het uitmiddelen van de gegevens worden pieklozingen gecompenseerd. De huidige formulering van de lozingsnormen bemoeilijkt de controle van het afvalwater door de toezichthoudende overheid. Er moeten voldoende stalen aanwezig zijn en men dient een berekening te maken voordat men de meetresultaten kan toetsen aan de lozingsnormen. De huidige VLAREM bepalingen voor
132
Vlaams BBT-Kenniscentrum
We stellen voor om de normen voor deze parameters te baseren op absolute waarden van debiets- of tijdsproportionele dagmonsters. Door een absolute waarde als norm te nemen kunnen de meetwaarden snel en simpel vergeleken worden met de lozingsnormen en worden berekeningsfouten of interpretatiefouten vermeden. Door debiets- of tijdsproportionele dagmonsters te nemen zullen pieklozingen ook in zekere mate uitgemiddeld worden. De controle van het afvalwater door een overheidsinstantie dient daarom ook best te gebeuren op basis van een debiets- of tijdsproportioneel dagmonster (zie ook hoofdstuk 2.4.1). De wijzingen van deze normen in absolute waarden heeft gevolgen voor de waarde van de normen (cijfergetal) die hieronder aanbevolen worden. Hiermee is rekening gehouden. Alle onderstaande normen worden als absolute normen beschreven. De sectorale normen gelden zowel voor lozing op oppervlaktewater als op riolering, tenzij anders vermeld. Voor de volgende algemene parameters wordt geen wijziging van de bestaande sectorale lozingsnormen (zie tabel 7) noodzakelijk geacht: • Zwevende stoffen, • Biologisch zuurstofverbruik BZV, • Chemisch zuurstofverbruik CZV, • Totaal stikstof, • Totaal fosfor. Voor de lozing van deze parameters op riolering wordt er meestal voor een ‘ad hoc’ benadering gekozen in samenspraak met de uitbater van de RWZI. Zie ook omzendbrief LNW 2005/01 en het bijhorende uitvoeringsbesluit (zie titel 2.4.5 milieuwetgeving in de omliggende gewesten en landen) Voor de andere parameters waarvoor analyseresultaten beschikbaar zijn worden volgende sectorale normen voorgesteld:
Vlaams BBT-Kenniscentrum
133
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
het beoordelen van de meetresultaten zijn niet opgesteld in de veronderstelling dat lozingsvoorwaarden zijn uitgedrukt als voortschrijdend gemiddelde. De inspectie van het afvalwater gebeurt in de praktijk door monsters te vergelijken met de norm (als absolute waarde) en de interpretatie van de gegevens door de berekeningsmethode levert soms moeilijkheden op.
Huidige sectorale norm geen 0,004 G geen 0,2 G 0,005 G 0,3 G geen geen 0,8 G 1 G geen
Voorgestelde sectorale norm 0,025 0,004 0,2 0,4 0,005 0,2 geen 0,04 0,8 1 0,05 A A A A
A A A A A A
Indelingscriterium GS 0,005 0,0008 0,05 0,05 0,0003 0,05 0,03 0,0004 0,2 0,04 0,0025 mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l
Eenheid
oppervlaktewaterlozers kunnen lager
indelingscriterium wordt gehaald, uitgezonderd 1 bedrijf
oppervlaktewaterlozers kunnen lager prioritair gevaarlijke stof
prioritair gevaarlijke stof
Opmerkingen
G = het voortschrijdend gemiddelde van alle debietproportionele dagmonsters die gedurende de laatste 24 kalendermaanden zijn genomen.
A = de absolute waarden van debiets- of tijdsproportionele dagmonsters.
De lozingsnormen zijn dezelfde voor lozing op riolering als op oppervlaktewater
Tabel 18: Voorgestelde sectorale lozingsvoorwaarden die van toepassing zijn op laboratoria ingedeeld in 24.3 (bron: huidige normen: VLAREM; indelingscriterium: BVR 21 mei 2010)
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel zilver zink AOX chloroform
Parameter
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
134
Vlaams BBT-Kenniscentrum
àà Overige gevaarlijke stoffen Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de aanpak van de lozing van gevaarlijke stoffen in algemene (industriële) sectoren en de laboratoriumsector. De klassieke (algemene) situatie voor de lozers van bedrijfsafvalwater is zo dat er (al dan niet) sectorale normen worden opgelegd voor parameters die typerend voor de sector geloosd worden. Andere gevaarlijke stoffen mogen in principe niet geloosd worden boven het indelingscriterium voor gevaarlijke stoffen, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning. In een laboratorium wordt meestal een grote verscheidenheid aan gevaarlijke stoffen gebruikt. Omwille van deze grote verscheidenheid is het niet wenselijk of praktisch mogelijk om voor elke stof een norm voor te stellen. Daarom wordt er voor laboratoria voorgesteld om van de klassieke situatie af te wijken. Voor gevaarlijke stoffen uit bijlage 2C van Vlarem I die geen sectorale norm hebben wordt geacht dat aan de toepasselijke lozingsvoorwaarden is voldaan wanneer de preventieve maatregelen zijn getroffen, tenzij anders bepaald in de milieuvergunning. Een uitzondering op deze bepaling zijn alle gevaarlijke stoffen die in Art. 3 van bijlage 2.3.1. van VLAREM II worden aangeduid met “PS” (prioritaire stof), “PGS” (prioritair gevaarlijke stof) of “VS” (verontreinigende stof) in de kolom ‘Europese context’ (met uitzondering van nikkel, cadmium, kwik, lood en chloroform omwille van de voorgestelde sectorale norm). Voor deze parameters geldt het overeenkomstige indelingscriterium als lozingsvoorwaarde tenzij anders bepaald in de milieuvergunning.
Parameter
norm
Eenheid
IndelingsEU context criterium GS
ORGANISCHE STOFFEN aldrin; dieldrin; endrin; isodrin
A
µg/l
∑= 0,01
VS
benzeen
A
µg/l
10
PS
koolstoftetrachloride
A
µg/l
12
VS
p,p’-DDT; o,p’-DDT; p,p’-DDD; p,p’-DDE
A
µg/l
∑= 0,025
VS
p,p’-DDT
A
µg/l
0,01
VS
1,2-dichloorethaan (EDC)
A
µg/l
10
PS
dichloormethaan
A
µg/l
20
PS
α-endosulfan; β-endosulfan
A
µg/l
∑= 0,005
PGS
hexachloorbenzeen (HCB)
A
µg/l
0,01
PGS
hexachloorbutadieen (HCBD)
A
µg/l
0,1
PGS
α-hexachloorcyclohexaan; β-hexachloorcyclohexaan; γ-hexachloorcyclohexaan; δ-hexachloorcyclohexaan
A
µg/l
∑= 0,02
PGS
benzo(a)pyreen
A
µg/l
0,05
PGS
Vlaams BBT-Kenniscentrum
135
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
Omwille van de absolute norm kan de huidige bepaling (Artikel 5.24.0.1 van VLAREM II) geschrapt worden: In afwijking van de algemene en andere sectorale voorschriften, moet de exploitant van een laboratorium dat volgens rubriek 24.3 van de indelingslijst in de 2de klasse is ingedeeld, ten minste om de 6 kalendermaanden de concentratie meten van de in genormeerde parameters op basis van debietproportionele dagmonsters van het geloosde afvalwater.
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
Parameter
norm
Eenheid
benzo(b)fluoranteen; benzo(k)fluoranteen
A
µg/l
IndelingsEU context criterium GS ∑= 0,03 PGS
benzo(g,h,i)peryleen; indeno(1,2,3-cd)pyreen A
µg/l
∑= 0,002
PGS
fluoranteen
A
µg/l
0,1
PS
anthraceen
A
µg/l
0,1
PGS
naftaleen
A
µg/l
2
PS
pentachloorfenol
A
µg/l
0,4
PS
simazine
A
µg/l
1
PS
tetrachlooretheen (PER)
A
µg/l
10
VS
tributyltin
A
µg/l
0,0002
PGS
1,2,3-trichloorbenzeen; 1,2,4-trichloorbenzeen; 1,3,5-trichloorbenzeen trichloorethyleen (TRI)
A
µg/l
∑= 0,4
PS
A
µg/l
10
VS
trifluralin
A
µg/l
0,03
PS
atrazine
A
µg/l
0,6
PS
nonylfenol
A
µg/l
0,3
PGS
alachlor
A
µg/l
0,3
PS
C10-13-chlooralkanen
A
µg/l
0,4
PGS
chlorfenvinphos
A
µg/l
0,1
PS
chlorpyrifos
A
µg/l
0,03
PS
di(2-ethylhexyl)-ftalaat (DEHP)
A
µg/l
1
PS
diuron
A
µg/l
0,2
PS
gebromeerde difenylethers
A
µg/l
0,0005
PGS
isoproturon
A
µg/l
0,3
PS
octylfenol
A
µg/l
0,1
PS
pentachloorbenzeen
A
µg/l
0,007
PGS
ANORGANISCHE STOFFEN nikkel (totaal)
A
µg/l
30
PS
Tabel 19: Gevaarlijke stoffen die aangeduid worden met PS, PGS of VS (bron: VLAREM II; bijlage 2.3.1; artikel 3; met uitzondering van de parameters waarvoor een sectorale norm gedefinieerd is) A = de absolute waarden van debiets- of tijdsproportionele dagmonsters.
136
Vlaams BBT-Kenniscentrum
In deze titel wordt een voorstel voor de VLAREM wetgeving tekstueel uitgewerkt. Nieuwe stukken tekst of bijkomende bepalingen worden cursief en in het blauw weergegeven. àà Indeling van laboratoria in rubriek 24 op de lijst van als hinderlijk beschouwde indelingen van VLAREM I
Rubriek 24.1 24.2
24.3
24.4
Omschrijving en Subrubrieken laboratoria met een uitsluitend didactisch doel en waar afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt geïntegreerde, kleine laboratoria gericht op de interne controle van eigen productieprocessen en bijhorende in- en uitgaande stromen of de eigen waterzuiveringsinstallatie en waar afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt laboratoria die biologische, scheikundige, of organische bedrijvigheid uitoefenen met het oog op opzoekingen, proeven, analyses, toepassing of ontwikkeling van producten, kwaliteitscontrole op producten en waar afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt Laboratoria andere dan bedoeld in rubrieken 24.1, 24.2 en 24.3 waar geen afvalwater eigen aan de laboratoriumtechnieken gegenereerd wordt
Klasse 3 3
2
3
àà Sectorale milieuvoorwaarden voor laboratoria in VLAREM II Artikel 5.24.0.1: De exploitant hanteert het zorgvuldigheidsprincipe en stimuleert het gebruik van milieuvriendelijke stoffen door: • het opnemen van afvalinzamelingprocedures in interne reglementen; • het opstellen en implementeren van een systeem voor selectieve inzameling van vloeibare laboratoriumafvalstoffen en deze als afval afvoeren ten einde de lozing van gevaarlijke stoffen te beperken; • beperkt en gestructureerd gebruik van schoonmaakproducten en desinfectantia met het laagste aanvaardbare milieueffect; • beperkt en verantwoord gebruik van sterk milieubelastende chemicaliën. De exploitant houdt een register bij van: • aard en hoeveelheden aangekochte chemische producten; • de aard en wijze van afvoer van de gevaarlijke afval.
Artikel 5.24.0.2: De algemene bepalingen en eventuele andere toepasselijke sectorale en bijzondere voorwaarden zijn onverminderd van toepassing. Inzonderheid gelden voor de lozing van afvalwater afkomstig van laboratoria de sectorale normen vastgesteld in sub 21 van de bijlage 5.3.2 bij dit besluit. àà Sectorale lozingsvoorwaarden voor afvalwater van laboratoria (bijlage 1, VLAREM I) Sub 21 van bijlage 5.3.2 van VLAREM II 21.1. Laboratoria bedoeld in rubriek 24.1 van de indelingslijst (opgemaakt in VLAREM I, bijlage 1): Het bedrijfsafvalwater van het laboratorium mag mits toepassing van de preventieve maatregelen uit artikel 5.24.0.1 rechtstreeks met het huishoudelijk afvalwater worden geloosd en wordt voor toepassing van dit besluit gelijkgesteld met huishoudelijk afvalwater. Vlaams BBT-Kenniscentrum
137
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
6.1.3 Uitgewerkt tekstueel voorstel voor de VLAREM wetgeving
Er wordt geacht dat aan de lozingsvoorwaarden is voldaan wanneer de preventieve maatregelen uit artikel 5.24.0.1 zijn getroffen.
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
21.2. Laboratoria bedoeld in rubriek 24.2 van de indelingslijst (opgemaakt in VLAREM I, bijlage 1): Het afvalwater van het laboratoria kan, mits toepassing van de preventieve maatregelen opgesomd in artikel 5.24.0.1, samen met het overige bedrijfsafvalwater geloosd worden, onder de toepasselijke lozingsvoorwaarden, tenzij anders bepaald in de milieuvergunning. 21.3 Laboratoria bedoeld in rubriek 24.3 van de indelingslijst (opgemaakt in VLAREM I, bijlage 1): Voor inrichtingen ingedeeld in rubriek 24.3 zijn de onderstaande sectorale lozingsnormen voor laboratoria van toepassing. Tevens moet aan de preventieve maatregelen zoals opgesomd in artikel 5.24.0.1 voldaan worden. 21.3.1: individueel genormeerde parameters Ondergrens pH Bovengrens pH Temperatuur Zwevende stoffen BZV CZV Totaal stikstof Totaal fosfor AOX Arseen Cadmium Chroom Koper Kwik Lood Zink Zilver Chloroform ··
Lozing in oppervlaktewater A 6,5 A 9,0 A 30,0 A 60,0 A 25,0 A 125,0 A 15,0 A 2,0 A 1,0 A 0,025 A 0,004 A 0,2 A 0,4 A 0,005 A 0,2 A 0,8 A 0,04 A 0,05
Lozing in riolering A 6,5 A 9,5 A 45,0 A 1.000,0 / / / / / / / / A 1,0 A 0,025 A 0,004 A 0,2 A 0,4 A 0,005 A 0,2 A 0,8 A 0,04 A 0,05
Sörensen Sörensen °Celsius mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg As/l mg Cd/l mg Cr/l mg Cu/l mg Hg/l mg Pb/l mg Zn/l mg Ag/l mg/l
A = de absolute waarden van debiets- of tijdsproportionele dagmonsters.
21.3.2. Overige gevaarlijke stoffen: Voor de stoffen uit lijst 2C van bijlage 2 van titel I van het Vlarem - uitgezonderd de stoffen van Art.3 van bijlage 2.3.1. van titel II van het Vlarem die worden aangeduid met “PS”, “PGS” of “VS” in de kolom Europese context of stoffen waarvoor een sectorale norm gedefinieerd is- wordt geacht dat aan de toepasselijke voorwaarden is voldaan wanneer de preventieve maatregelen (zoals opgesomd in artikel 5.24.0.1.) zijn getroffen, tenzij anders bepaald in de milieuvergunning. Voor de stoffen van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van titel II van het Vlarem die aangeduid zijn met “PS”, “PGS” of “VS” in de kolom Europese context en waarvoor geen sectorale norm is bepaald in 21.3.1, geldt een lozingsnorm gelijk aan het indelingscriterium tenzij anders bepaald in de milieuvergunning. De controle van de naleving van deze lozingsnormen gebeurt op basis van de absolute waarde van debiets- of tijdsproportionele 24u-monsters.
138
Vlaams BBT-Kenniscentrum
6.2.1 Inleiding Met de ecologiepremie wil de Vlaamse overheid ondernemingen stimuleren om hun productieproces milieuvriendelijk en energiezuinig te organiseren. De overheid neemt daarbij een gedeelte van de extra investeringskosten voor haar rekening. De regeling van de ecologiepremie-plus kadert in het economische beleid van de Vlaamse regering dat de ontwikkeling van een groende economie centraal stelt. In deze paragraaf worden aanbevelingen gegeven om één of meerdere van de besproken milieuvriendelijke technologieën in aanmerking te laten komen voor deze investeringssteun. Onderstaand is de stand van zaken m.b.t. de ecologiepremieregeling op het moment van schrijven van deze BBT-studie weergegeven. Alle relevante en meest actuele info over de ecologiepremie is te consulteren via de website van het Agentschap Ondernemen: www.vlaanderen.be/ecologiepremie. èè Juridische basis De ecologiepremie kadert binnen het Vlaams decreet betreffende het economisch ondersteuningsbeleid van 31 januari 2003. De bepalingen van dit decreet m.b.t. investeringssteun worden verder uitgewerkt via het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 2010. Op 24 januari 2011 heeft de Vlaamse regering de regelgeving voor de ecologiepremie grondig gewijzigd. De ecologiepremieregeling volgens een call systeem werd opgeheven en sinds 1 februari 2011 is een nieuwe regeling volgens een ’open systeem’ van kracht; de ecologiepremie- plus. èè Subsidie volgens “ecologiepremie-plus” De ecologiepremie-plus werkt volgens een ‘open systeem’ dat een grote rechtszekerheid biedt voor de bedrijven. Een bedrijf dat aan de criteria voor de ecologiepremie voldoet, komt in aanmerking voor de premie en weet vooraf welke steun het mag verwachten. Aan elke technologie van de limitatieve technologieënlijst wordt op basis van haar performantie een ecologiegetal toegekend. Op basis van dit ecologiegetal wordt de technologie ingeschaald in een ecoklasse met daaraan gekoppeld een subsidiepercentage. Het subsidiepercentage wordt bepaald op basis van de ecoklasse waartoe een technologie behoort en varieert in functie van de grootte van de onderneming. èè Ecologiepremie en ecologie-investeringen De ecologiepremie wordt toegekend aan ecologie-investeringen. Ecologie-investeringen zijn investeringen in nieuwe milieutechnologieën, energietechnologieën die leiden tot energiebesparing, evenals hernieuwbare energie technologieën . Installaties of onderdelen waarvoor groenenestroomcertificaten of warmtekrachtcertificaten kunnen bekomen worden, komen niet in aanmerking voor de premie. De volledige info over de ecologiepremie is te vinden via www.ondernemen.vlaanderen.be èè Limitatieve Technologieën Lijst (LTL) van ecologie-investeringen De investeringen die in aanmerking komen voor de ecologiepremie zijn opgenomen in een limitatieve technologieënlijst (LTL). Deze lijst is raadpleegbaar via bovenvermelde link. Per technologie vermeldt de limitatieve technologieënlijst volgende gegevens: • het nummer van de technologie: Dit is de code in de webapplicatie. Technologieën worden in de webapplicatie gekozen door het ingeven van het betreffende nummer van de technologie; • de naam van de technologie: De naam is een eerste identificatie van de technologie; • de beschrijving van de technologie: De beschrijving geeft wat meer uitleg over de technologie, toepassingsmogelijkheden, beperkingen bij het aanvragen, …;
Vlaams BBT-Kenniscentrum
139
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
6.2 Aanbevelingen voor ecologiepremie
• het technologietype: Het technologietype geeft aan welk type technologie het is (milieutechnologie, energietechnologie met energiebesparing of hernieuwbare energie);
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
• het meerkostpercentage: De meerkost is een maat voor de extra kosten die een bedrijf heeft door te investeren in de milieuvriendelijke technologie. Deze meerkost is de extra investeringen, verminderd met de besparingen en bijkomende opbrengsten gedurende de eerste vijf jaar van de gebruiksduur. De meerkost wordt uitgedrukt als een percentage van de totale investeringskost (meerkostpercentage); • het ecologiegetal: Het ecologiegetal is een getal variërende tussen 1 en 9 dat de performantie van een technologie weergeeft. De performantie geeft aan in welke mate de technologie bijdraagt tot de realisatie van de Kyoto-doelstellingen en de milieudoelstellingen van de Vlaamse overheid; • de ecoklasse: De technologieën worden op basis van hun ecologiegetal ingedeeld in een ecoklasse (A, B, C of D). Een technologie behorende tot klasse A is performanter dan een technologie van klasse B, C en D; • het subsidiepercentage: Het subsidiepercentage wordt bepaald op basis van de ecoklasse waartoe een technologie behoort en varieert in functie van de grootte van de onderneming (KMO, GO). De subsidie wordt berekend op de meerkost en het subsidieplafond bedraagt 1 Mln euro per aanvraag; • de essentiële componenten van een technologie: Essentiële componenten zijn onderdelen van de technologie die tot de kern van de installatie behoren. Het zijn componenten die in elke mogelijke toepassing van de technologie steeds aanwezig zijn. De essentiële componenten geven aan welke onderdelen precies voor steun in aanmerking komen. De aanvraag gebeurt door het opgeven van de kostprijs van alle essentiële componenten, waarop de webapplicatie de steun berekent. Indien een essentiële component ontbreekt dan kan de technologie in principe niet aangevraagd worden.
6.2.2 Toetsing van milieuvriendelijke technieken aan criteria voor ecologiepremie Het BBT-kenniscentrum van VITO verleent ondersteuning aan het Vlaams Energieagentschap bij het opstellen van de limitatieve technologieënlijst. Conform de BBT-aanpak komt een technologie op de lijst als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan : • de technologie is het experimenteel stadium ontgroeid (toepassing in bedrijfstak op korte termijn is mogelijk) maar is (nog) geen standaardtechnologie42 in de bedrijfstak; • de toepassing van de technologie is nog niet verplicht in Vlaanderen bv. om te voldoen aan VLAREM II43; • de technologie heeft een duidelijk milieuvoordeel ten opzichte van de standaardtechnologie; • er gaat een betekenisvolle investeringskost mee gepaard; • de investeringskost is groter dan die van de standaardtechnologie; • de meerkost ten opzichte van de standaardtechnologie betaalt zich niet op korte termijn (binnen 5 jaar) terug door de gerealiseerde netto besparingen.
42
Met ‘standaardtechnologie’ wordt deze technologie bedoeld waarin een gemiddeld bedrijf (binnen de sector) op dit moment zou investeren indien nieuwe investeringen noodzakelijk zouden zijn. 43 Als er Vlaamse normen van toepassing zijn dan wordt alleen subsidie toegekend indien met de technologie betere resultaten worden bereikt dan de Vlaamse norm. Als er geen Vlaamse normen van toepassing zijn, hebben de technologieën op de lijst één van volgende doelstellingen: het overtreffen van de (bestaande) Europese normen of het bereiken van milieuvoordelen waarbij nog geen Europese normen zijn goedgekeurd.
140
Vlaams BBT-Kenniscentrum
• een standaardtechnologie is bijgevolg ook een technologie die op dit moment in de markt gangbaar wordt aangeboden door leveranciers. Een standaardtechnologie is echter niet noodzakelijk een techniek die op dit moment reeds gangbaar wordt toegepast binnen de sector. Relatie BBT – standaardtechnologie – ecologiepremie: • in veel gevallen zullen het begrip BBT en het begrip standaardtechnologie samenvallen. In dit geval komt de BBT niet in aanmerking voor de ecologiepremie; • in sommige gevallen echter is BBT (nog) geen standaardtechnologie. Dit is bijvoorbeeld het geval voor BBT die relatief duur zijn t.o.v. de huidige standaardtechnologie en/of voor BBT waarin bedrijven nog niet standaard investeren indien nieuwe investeringen noodzakelijk zijn. In dit laatste geval kan de ecologiepremie zinvol zijn om marktintroductie of marktverbreding te bespoedigen. Dergelijke BBT kunnen wel in aanmerking komen voor de ecologiepremie.
6.2.3 Aanbevelingen voor de LTL De technologieën die gebruikt worden in laboratoria zijn in de overgrote meerderheid van de gevallen stand der techniek. De machines en apparaten die gebruikt worden hebben veelvuldig hun nut bewezen en zijn stand der techniek. Eventueel nieuwe technologieën die toepassingen vinden in laboratoria zit nog in onderzoeksfase en hebben meestal hun nut nog niet bewezen in praktische opstellingen. Hierdoor worden er geen nieuwe technologieën aanbevolen voor opname op de LTL. Aangezien er momenteel geen technologieën op de LTL staan die betrekking hebben op laboratoria worden er ook geen voorstellen naar aanpassingen aan technologieën gedaan. Op de MIA/Vamil lijst, die gepubliceerd wordt in Nederland http://regelingen.agentschapnl.nl/content/ milieulijst, wordt een ‘spinning band’ destillatiekolom vermeld die in aanmerking komt voor een steunmaatregel. De techniek is toch eerder stand der techniek en het is daarom niet nodig om deze op te nemen op de LTL.
6.3 Suggesties voor verder onderzoek en technologische ontwikkeling In dit onderdeel worden suggesties gedaan voor verder onderzoek en technologische ontwikkeling. Dit gebeurt volgens 2 sporen: • aanbevelingen voor het verbeteren van de beschikbare informatie en kennis; • aanbevelingen voor de ontwikkeling van nieuwe milieutechnieken.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
141
HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
Opmerking:
6.3.1 Aanbevelingen voor het verbeteren van de beschikbare informatie en kennis HOOFDSTUK 6 - AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
Bij het opstellen van de BBT-studie werden een aantal hiaten in de beschikbare kennis/informatie opgemerkt, zowel met betrekking tot de milieu-impact van de laboratoria als met betrekking tot de beschikbare milieuvriendelijke technieken. Verder onderzoek op deze domeinen is aanbevolen om deze hiaten weg te werken. Een overzicht van de betrokken domeinen en de hieraan gekoppelde onderzoeksaanbevelingen wordt hieronder gegeven:
Ontbrekende of onvolledige kennis/informatie meetwaarden van basisparameters in afvalwater
Onderzoeksaanbeveling
Lopende onderzoeksprojecten
Meetcampagnes uitvoeren in laboratoria
elk labo zou (in de toekomst) moeten voorzien in de mogelijkheid om staalname van het labo-afvalwater voor verdunning (met sanitair water) mogelijk te maken niet voldoende emissiegegevens meetcampagnes uitvoeren op afvalwater in over gevaarlijke stoffen laboratoria energieverbruik van de ventilatie- In kaart brengen en optimaliseren van de systemen circulatiegraad in labo’s, in functie van de verschillende activiteiten en gebruikte chemicaliën. gegevens over afvalproductie en betere opvolging (nu al via IMJV) aard van het afgevoerde afval inventaris van chemicaliën en solventen
SBO project Prof Saelen EGNATON
opmaken en up to date houden Tabel 20: Aanbevelingen voor verder onderzoek ter verbetering van de beschikbare informatie en kennis
6.3.2 Aanbevelingen voor de ontwikkeling van nieuwe milieutechnieken Bij het opstellen van de BBT-studie werd vastgesteld dat de huidige BBT niet steeds een optimale of volledige oplossing bieden voor de milieuproblematiek van laboratoria omdat: • voor een bepaald milieuaspect geen BBT bestaan; • de huidige BBT het milieuprobleem onvolledig/onvoldoende oplossen, of; • de huidige BBT technische, economische of milieukundige beperkingen kennen (d.w.z. technisch moeilijk of niet universeel toepasbaar zijn, duur zijn, belangrijke cross-media effecten hebben). Verder onderzoek en ontwikkeling van nieuwe milieutechnieken kan in een later stadium leiden tot nieuwe BBT. Voor laboratoria zijn er geen specifieke aanbevelingen voor de ontwikkeling van nieuwe milieutechnieken.
142
Vlaams BBT-Kenniscentrum
LITERATUURLIJST LITERATUURLIJST
Arcadis in opdracht van BIM Studie betreffende de sectorale lozingsvoorwaarden voor laboratoria [Rapport]. - 2009. Begeleidingscomité van de BBT studie laboratoria [Conferentie]. - 2010-2011. de Boer W. Energieverbruik in laboratoria [Tijdschrift] // Handboek voor de Arbo en Milieucoördinator. 2007. De Proft Anthony [Interview]. - 2010. Derden A. Gids waterzuiveringstechnieken [Boek]. - [sl] : academia press, 2001. Directorate General Environment, Nuclear Safety and Civil Protection of the commission of the European Communities Substitution of hazardous chemicals in products and processes [Rapport]. hamburg : [sn], 2003. Dockx Peter Van Looy group [Interview]. - 2010. Du Laing G. en Claeys S. Studie van de afvalwaterproblematiek aan Vlaamse universiteiten [Rapport] / Universiteit Gent. - 2005. KaHo Sint-Lieven PRESTI 5 verantwoorde inzameling van vloeibare laboratoriumafvalstoffen [Rapport]. 2008. Kelchtermans Mauritz Exxon Mobile [Interview]. - april 2010. Labs for the 21st Century Best Practices: Energy Recovery for Ventilation Air in Laboratories [Rapport]. 2003. Labs for the 21st Century Best Practices: Water Efficiency Guide For Laboratories [Rapport]. - 2005. Labs for the 21ts Century Best Practice Guide: Optimizing Laboratory Ventilation Rates [Rapport]. 2008. OVAM integraal milieujaarverslag OVAM [Rapport]. - [sl] : OVAM, 2007 & 2008. Radway Alex Environment Agency [Interview]. - 2010. Royal Society of Chemistry Practical aspects of chemical substitition [Rapport]. - 2005. - www.rsc.org. Sandru E. Energy Saving Potentials In Laboratory Facilities in the Context of Safe Environment [Conferentie] // Clima 2007 WellBeing Indoors. United States Environmental Protecion Agency EPA [Online] // http://www.epa.gov/greeningepa/ water/lab_vs_office.htm. - 04 2010. Van Looy Group Conceptual design in lanoratoria [Online] // www.vanlooy.com. - 2008. - 04 2010. VITO http://www.emis.vito.be/wass/doel [Online]. - 2010.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
143
144
Vlaams BBT-Kenniscentrum
BIJLAGE 1: MEDEWERKERS VAN BBT-STUDIE
BIJLAGE 1: MEDEWERKERS VAN BBT-STUDIE àà Kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken ··
Bert Verstappen
··
Erika Meynaerts
··
Sven Smolders
··
Diane Huybrechts BBT-kenniscentrum p/a VITO Boeretang 200 2400 MOL Tel. +32 (0)14 33 58 68 E-mail:
[email protected]
àà Contactpersonen federaties België ··
Philippe Cornille Essenscia Diamant Building A. Reyerslaan 80 1030 Brussel Tel. +32 (0)2 238 98 38 E-mail:
[email protected]
àà Contactpersonen administraties/overheidsinstellingen ··
Gwen Dons en Luc Debaene OVAM Stationsstraat 110 2800 Mechelen Tel. +32 (0)15 284 284 E-mail:
[email protected];
··
Paul Zeebroek Vlaams Energieagentschap Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert-II-laan 20 bus 17 1000 Brussel Tel. +32 (0)2 553 46 30 E-mail:
[email protected]
Vlaams BBT-Kenniscentrum
145
··
Jeroen Vanhooren Vlaamse Milieumaatschappij (VMM)
BIJLAGE 1: MEDEWERKERS VAN BBT-STUDIE
Gasthuisstraat 42 9300 Aalst Tel. +32 (0)53 72 66 29 E-mail:
[email protected] ··
Catherine Lemahieu en Katrien Vander Sande Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid (LNE) afdeling Milieuvergunningen Koning Albert-II-laan 20 bus 8 1000 Brussel Tel. +32 (0)2 553 80 11 E-mail:
[email protected];
[email protected]
Bovenstaande personen vertegenwoordigden de administraties en andere overheidsinstellingen in het begeleidingscomité voor deze studie. àà Vertegenwoordigers uit het onderwijs en de bedrijfswereld ··
Paul Caers SGS Belgium Haven 407 – Polderdijkweg 16 2030 Antwerpen Tel. +32 (0)3 545 86 31 E-mail:
[email protected]
··
Gijs Du Laing Universiteit Gent Coupure links 653 9000 Gent Tel. +32 (0)9 264 59 95 E-mail:
[email protected]
··
Anthony De Proft Katholieke Hogeschool Sint-Lieven Gebroeders Desmetstraat 1 9000 Gent Tel. +32 (0)9 265 87 25 E-mail:
[email protected]
146
Vlaams BBT-Kenniscentrum
··
Koen Van De Weyer In naam van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR)
BIJLAGE 1: MEDEWERKERS VAN BBT-STUDIE
Willem de Croylaan 58 - bus 5530 3000 Leuven Tel. +32 (0)16 32 21 35 E-mail:
[email protected] ··
Herman Van den Hout Janssen Pharmaceutica Turnhoutseweg 30 2340 Beerse Tel. +32 (0)14 60 74 47 E-mail:
[email protected]
··
Mai Wevers VITO Boeretang 200 2400 MOL Tel. +32 (0)14 33 58 68 E-mail:
[email protected]
··
Herman Devriese UZ Leuven Campus Leuven – Herestraat 49 3000 Leuven Tel. +32 (0)16 33 22 11 E-mail:
[email protected]
Bovenstaande personen vertegenwoordigden de bedrijven in het begeleidingscomité voor deze studie. àà Bezochte bedrijven tijdens het uitvoeren van de studie Laboratoria: ··
Labo MANT van VITO, Mol; contactpersoon: Leo Vandecruyse
··
Labo BIO van VITO, Mol; contactpersoon: Frank Vander Plaetse
··
Labo’s SGS, Antwerpen; contactpersoon: Paul Caers
··
Labo’s Janssen Pharmaceutica, Beerse; contactpersoon: Herman Van den Hout
··
Labo’s Exxon Mobil, Machelen; contactpersoon: Mauritz Kelchtermans
··
Labo’s UGent, Campus Coupure Links, Gent; contactpersoon: Gijs Du Laing
··
Labo’s Bodemkundige Dienst van Belgie, Leuven; contactpersoon: Hilde Vandendriessche
Andere: ··
Ingenieursbureau Van Looy, Antwerpen; contactpersoon: Peter Dockx
Vlaams BBT-Kenniscentrum
147
148
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Zie volgende dubbele pagina’s.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
149
BIJLAGE 2: OVERZICHT SECTORALE LOZINGSNORMEN IN ANDERE REGIO’S EN LANDEN
BIJLAGE 2: OVERZICHT SECTORALE LOZINGSNORMEN IN ANDERE REGIO’S EN LANDEN
Eenheid Brussels (grenswaarden) Hoofdstedelijk Gewest Ondergrens pH Sörensen 6,5 Bovengrens pH Sörensen 9 Temperatuur °Celsius 30 Zwevende stoffen mg/l 60 Affiltreerbare stoffen mg/l Bezinkbare stoffen ml/l 0,5 BZV mg/l 15 / 30 CZV mg/l 120 Geleidbaarheid /S/cm N tot mg/l Ammonium mg N/l P tot mg/l F mg/l CN mg/l As mg/l 0,01 Bi mg/l Cd mg/l 0,05 Cr mg/l Cr VI mg/l Cu mg/l Fe + Al mg/l Hg en Hg-verbindingen mg/l 0,01 Mn mg/l Mo mg/l Ni mg/l Pb mg/l
Lozing in oppervlaktewater
0,5 15 / 30 120
0,5 25 125
Vlaams BBT-Kenniscentrum
0,3*
0,005*
0,01*
0,004*
2
0,01
0,05
0,01
6,5 9 30 60
6,5 9 30 60
15
Wallonië
Vlaanderen
1 5
0,5
5 1
30 / 50 0,3
6,5 8,5 30
Oostenrijk
0,5 0,5
0,05 - 0,5 0,05 - 0,5
0,001 - 0,05
0,2 0,5 0,1 0,5 5 0,05 1
10 15 0,1
30
100 300
5,5 8,5 / 9,5 30 100
Frankrijk
0,005 - 0,02 0,05 - 0,5 0,1 0,1 - 0,5
2
50
75
Duitsland
BIJLAGE 2: OVERZICHT SECTORALE LOZINGSNORMEN IN ANDERE REGIO’S EN LANDEN
150
Vlaams BBT-Kenniscentrum
151
Sb Sn Tl V W Zn EOX of AOX EOX AOX VOX KWS Apolaire KWS (C2Cl4 extraheerbaar) Fenolindex Detergenten
Lozing in oppervlaktewater
3
5
0,5 5 5
0,5
Oostenrijk
1 10
0,2 - 2
0,2 - 2
Duitsland
0,3
10
1
2 1
2
Frankrijk
BIJLAGE 2: OVERZICHT SECTORALE LOZINGSNORMEN IN ANDERE REGIO’S EN LANDEN
3
mg/l mg/l
3
5
0,01
Wallonië
Eenheid Brussels Vlaanderen (grenswaarden) Hoofdstedelijk Gewest mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l 0,2* mg Cl org/l mg Cl org/l 0,01 mg/l 1* mg/l mg/l mg/l 5 5
0,01
0,004*
0,05
Vlaams BBT-Kenniscentrum
0,3*
0,005*
0,2*
6 9,5 45 1000
Sörensen Sörensen °Celsius mg/l ml/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l
Ondergrens pH Bovengrens pH Temperatuur Zwevende stoffen Bezinkbare stoffen BOD COD N totaal P totaal F SO4 CN Ag Bi Cd Cr Cr VI Cu Fe + Al Hg en Hg-verbindingen Mo Ni Pb Sb Sn Tl
6 9,5 45 1000
Eenheid Brussels Vlaanderen (grenswaarden) Hoofdstedelijk Gewest
Lozing in riolering
0,01
0,05
6 9,5 45 1000
Wallonië
0,5
0,5
5
0,5
10
6,5 9,5 35
Oostenrijk
1 1
0,2 1 0,2 1
50 50 600 20 1
6,5 10 35
Duitsland
2
0,5 0,5
0,2 0,5 0,1 0,5 5 0,05
0,1
800 2000 150 50 15
5,5 8,5 / 9,5 30 600
Frankrijk
BIJLAGE 2: OVERZICHT SECTORALE LOZINGSNORMEN IN ANDERE REGIO’S EN LANDEN
152
Vlaams BBT-Kenniscentrum
153
500
Wallonië
5 5
Oostenrijk
3
Duitsland
2
Frankrijk
BIJLAGE 2: OVERZICHT SECTORALE LOZINGSNORMEN IN ANDERE REGIO’S EN LANDEN
* Norm = het voortschrijdend gemiddelde van alle debietproportionele dagmonsters die gedurende de laatste 24 kalendermaanden zijn opgenomen
De normen worden steeds aangegeven als absolute waarden van debietproportionele dagmonsters, tenzij anders vermeld.
500
mg/l mg/l mg/l mg/l mg/l
V W Zn AOX Met petroleumether extraheerbare stoffen 0,8* 1* 500
Eenheid Brussels Vlaanderen (grenswaarden) Hoofdstedelijk Gewest
Lozing in riolering
154
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Hieronder worden de grafieken getoond die in titel “3.3.4 Analyse en bespreking van de beschikbare lozingsgegevens voor laboratoria” worden besproken. Meetresultaten van verschillende bedrijven worden van elkaar gescheiden door een verticale lijn in de figuren. Bijkomende info (bijzondere lozingsvoorwaarde, afvalwaterzuivering) wordt in de figuur vermeld. è Zwevende Stoffen (ZS) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater MKN
waarde 1000 mg/l 60 mg/l 50 mg/l
meting absolute waarde absolute waarde 90 percentiel
aërobe afvalwater zuivering
Vlaams BBT-Kenniscentrum
155
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Stikstof totaal (N) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater MKN
waarde 15 mg/l 1 mg/l
meting absolute waarde zomerhalfjaargemiddelde
156
Vlaams BBT-Kenniscentrum
waarde 2 mg/l 1 mg/l
meting
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Fosfor totaal (Ptot) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater Indelingscriterium
absolute waarde absolute waarde
aërobe afvalwater zuivering
Vlaams BBT-Kenniscentrum
157
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Biochemisch Zuurstofverbruik (BZV520) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater MKN
waarde 25 mg O2/l 6 mg O2/l
meting absolute waarde 90 percentiel
aërobe afvalwater zuivering
158
Vlaams BBT-Kenniscentrum
waarde 125 mg O2/l 30 mg O2/l
meting
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Chemische Zuurstofverbruik (CZV) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater MKN
absolute waarde 90 percentiel
aërobe afvalwater zuivering
Vlaams BBT-Kenniscentrum
159
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Zilver totaal (Agtot) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
waarde 0,0004 mg/l
meting
absolute waarde
160
Vlaams BBT-Kenniscentrum
waarde 0,005 mg/l
meting
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Arseen totaal (Astot) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
absolute waarde
Vlaams BBT-Kenniscentrum
161
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Cadnium totaal (Cdtot) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
waarde 0,004 mg/l 0,004 mg/l 0,0008 mg/l
meting gemiddelde gemiddelde absolute waarde
162
Vlaams BBT-Kenniscentrum
waarde 0,05 mg/l
meting
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Chroom totaal (Crtot) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
absolute waarde
Vlaams BBT-Kenniscentrum
163
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Koper totaal (Cutot) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
waarde 0,2 mg/l 0,01 mg/l 0,05 mg/l
meting gemiddelde gemiddelde absolute waarde
164
Vlaams BBT-Kenniscentrum
waarde 0,005 mg/l 0,005 mg/l 0,0005 mg/l
meting gemiddelde gemiddelde absolute waarde
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Kwik totaal (Hgtot) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
Vlaams BBT-Kenniscentrum
165
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Nikkel totaal (Nitot) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
waarde 0,03 mg/l
meting
absolute waarde
166
Vlaams BBT-Kenniscentrum
waarde 0,3 mg/l 0,3 mg/l 0,05 mg/l
meting gemiddelde gemiddelde absolute waarde
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Lood totaal (Pbtot) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
Vlaams BBT-Kenniscentrum
167
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Zink totaal (Zntot) Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
waarde 0,8 mg/l 0,2 mg/l 0,2 mg/l
meting gemiddelde gemiddelde absolute waarde
168
Vlaams BBT-Kenniscentrum
waarde 1 mg/l 1 mg/l 0,04 mg/l
meting gemiddelde gemiddelde absolute waarde
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è AOX Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
Vlaams BBT-Kenniscentrum
169
BIJLAGE 3: BESPREKING VAN ANALYSERESULTATEN VAN (BEDRIJFS)AFVALWATER
è Chloroform Lozingsnorm Sectorale lozingsvoorwaarde: riolering Sectorale lozingsvoorwaarde: oppervlaktewater indelingscriterium gevaarlijke stoffen
waarde 0,05 mg/l
meting
absolute waarde
170
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Dit rapport komt overeen met wat het BBT-kenniscentrum op dit moment als de BBT en de daaraan gekoppelde aangewezen aanbevelingen beschouwt. De conclusies van de BBT-studie zijn mede het resultaat van overleg in het begeleidingscomité maar binden de leden van het begeleidingscomité niet. Deze bijlage geeft de opmerkingen of afwijkende standpunten die leden van het begeleidingcomité en de stuurgroep namens hun organisatie formuleerden op het voorstel van eindrapport. Volgens de procedure die binnen het BBT-kenniscentrum van VITO gevolgd wordt voor het uitvoeren van BBT-studies, worden deze opmerkingen of afwijkende standpunten niet meer verwerkt in de tekst (tenzij het kleine tekstuele correcties betreft), maar opgenomen in deze bijlage. In de betrokken hoofdstukken wordt door middel van voetnoten verwezen naar deze bijlage. Standpunt VLIR: Betreft: huishoudelijk afvalwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater (techniek 4.3.6c) Momenteel wordt deze maatregel als best beschikbare techniek weerhouden in het rapport, daar waar dit volgens de VLIR minstens genuanceerd dient te worden als zijnde afhankelijk van het concrete geval (vgtg). De huidige beschrijving zou er toe kunnen leiden dat bij de oprichting van een nieuw gebouw op een bestaande campus de vergunningverlenende overheid de aanleg van een dergelijk gescheiden rioleringsstelsel verplicht zou maken. Tenzij overgegaan zou worden tot een individuele afvalwaterzuivering van het bedrijfsafvalwater biedt de aanleg geen enkele milieukundige meerwaarde. De gescheiden afvalwaterstromen worden nadien in exact dezelfde riolering geloosd alvorens naar exact dezelfde waterzuiveringsinfrastructuur te gaan. Hoogstens zou dit van invloed kunnen zijn op de berekeningswijze en de grootte van de heffing op oppervlaktewaterverontreiniging, hetgeen bezwaarlijk een milieuvoordeel kan genoemd worden. De VLIR stelt voor om de techniek 4.3.6c. af te zwakken tot “Vgtg” ipv ja, waarbij de eindbestemming van de beide afvalwaterstromen zal maken of de afsplitsing al dan niet opportuun en BBT kan zijn. Zoals hoger gesteld heeft het geen zin te investeren in een gescheiden riolering indien ter hoogte van het lozingspunt beide afvalwaterstromen samen worden geloosd. Standpunt VITO: Afsplitsing van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater heeft als voordeel dat beide stromen zonodig afzonderlijk kunnen behandeld worden, waarbij de afvalwaterzuivering kan geoptimaliseerd worden in functie van de eigenschappen van beide stromen. VLIR merkt terecht op dat dit voordeel in de praktijk niet altijd gerealiseerd wordt, omdat de gescheiden stromen veelal terecht komen in dezelfde riolering en in dezelfde waterzuiveringsinfrastructuur. Ook in deze gevallen is VITO van oordeel dat het gescheiden houden een milieuvoordeel inhoudt. De monitoring van het afvalwater kan toegespitst worden op de afvalwaterstroom die enkel van het laboratorium afkomstig is, waardoor eventuele problemen beter opgemerkt worden, en de nodige remediërende maatregelen (preventief of end-of-pipe) kunnen genomen worden. De invloed van preventieve maatregelen kan beter opgevolgd worden, en zonodig kan gedacht worden aan een specifieke voorbehandeling van de afvalwaterstroom die afkomstig is van het laboratorium. Huishoudelijk afvalwater zoveel mogelijk afsplitsen van bedrijfsafvalwater is BBT omdat in veel gevallen dit kan worden doorgevoerd via relatief simpele ingrepen en tegen aanvaardbare kosten. In vele recente gebouwen is het de standaard om verschillende afvalwaterstromen te scheiden, zelfs wanneer er geen gescheiden rioolstelsel voorhanden is. Indien er dan in de toekomst een gescheiden rioolstelsel aangelegd wordt, kan de aankoppeling vlot verlopen. De formulering ‘zoveel mogelijk’ laat voldoende opening om in die gevallen waar het technisch onmogelijk is om de aanpassingen door te voeren, of waar het economisch niet haalbaar is, te beslissen om afvalwaterstromen niet (of slechts gedeeltelijk) te scheiden. Vlaams BBT-Kenniscentrum
171
BIJLAGE 4: FINALE OPMERKINGEN
BIJLAGE 4: FINALE OPMERKINGEN
172
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Vlaams BBT-Kenniscentrum
173
174
Vlaams BBT-Kenniscentrum