Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de droogkuissector
Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de droogkuissector
D. Huybrechts, I. Van Tomme1 en P. Meirhaeghe2 2
1 Arcadis Piet & Co Milieubeheer
http://www.emis.vito.be
©
Academia Press – Gent Eekhout 2 9000 Gent
Deze uitgave kwam tot stand in het kader van het project ‘Vlaams kenniscentrum voor de Beste Beschikbare Technieken en bijhorend Energie en Milieu Informatie Systeem’ (BBT/EMIS) van het Vlaams Gewest. BBT/EMIS wordt begeleid door een stuurgroep met vertegenwoordigers van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Energie, Natuur en Openbare werken, het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) en IWT, OVAM, VLM, VMM, ZG. Hoewel al het mogelijke gedaan is om de accuraatheid van de studie te waarborgen, kunnen noch de auteurs, noch VITO, noch het Vlaams Gewest aansprakelijk gesteld worden voor eventuele nadelige gevolgen bij het gebruik van deze studie. Specifieke vermeldingen van procédés, merknamen, enz. moeten steeds beschouwd worden als voorbeelden en betekenen geen beoordeling of engagement. De gegevens uit deze studie zijn geactualiseerd tot november 2008.
De uitgaven van Academia Press worden verdeeld door: Wetenschappelijke Boekhandel J. STORY-SCIENTIA NV Sint-Kwintensberg 87 9000 Gent Tel. (09) 225 57 57 - Fax (09) 233 14 09 Voor Nederland: Ef & Ef Eind 36 6017 BH Thorn Tel. 0475 561501 - Fax 0475 56 16 60 D. Huybrechts, I. Van Tomme (Arcadis) en P. Meirhaeghe (Piet & Co Milieubeheer) Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de droogkuissector Gent, Academia Press, 2008, xii + 137 pp. Opmaak: proxess.be
ISBN: 978 90 382 1396 5 Wettelijk Depot: D/2009/4804/70 Bestelnummer U 1258 NUR 973 Voor verdere informatie, kan u terecht bij: BBT-kenniscentrum VITO Boeretang 200 B-2400 MOL Tel. 014/33 58 68 Fax 014/32 11 85 e-mail:
[email protected]
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of vermenigvuldigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
TEN GELEIDE
TEN GELEIDE In opdracht van de Vlaamse Regering is bij de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) in 1995 een kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken opgericht. Dit BBT-kenniscentrum heeft als taak informatie te verspreiden over milieuvriendelijke technieken in bedrijven. Doelgroepen voor deze informatie zijn milieuverantwoordelijken in bedrijven en de overheid. De uitgave van dit boek kadert binnen deze opdracht. Het BBT-kenniscentrum wordt, samen met het zusterproject EMIS (http://www.emis.vito.be) begeleid door een stuurgroep met vertegenwoordigers van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Energie, Natuur en Openbare werken, het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), het departement Economie, Wetenschap en Innovatie en de agentschappen IWT, OVAM, VEA, VLM, VMM en Zorg en Gezondheid. Milieuvriendelijke technieken zijn erop gericht de milieuschade die bedrijven veroorzaken te beperken. Het kunnen technieken zijn om afvalwater en afgassen te zuiveren, afval te verwerken of bodemvervuiling op te ruimen. Veel vaker betreft het echter preventieve maatregelen die de uitstoot van vervuilende stoffen voorkomen en het energie- en grondstoffenverbruik reduceren. Indien dergelijke technieken, in vergelijking met alle gelijkaardige technieken, het best scoren op milieugebied én indien ze bovendien betaalbaar blijken, spreken we over Beste Beschikbare Technieken of BBT. Milieuvoorwaarden die aan bedrijven worden opgelegd, zijn in belangrijke mate gebaseerd op de BBT. Zo zijn sectorale normen uit VLAREM II vaak een weergave van de mate van milieubescherming die met de BBT haalbaar is. Het bepalen van de BBT is daarom niet alleen nuttig als informatiebron voor bedrijven, maar ook als referentie waarvan de overheid nieuwe milieuvoorwaarden kan afleiden. In bepaalde gevallen verleent de Vlaamse overheid ook subsidies aan bedrijven als deze investeren in de BBT. Het BBT-kenniscentrum werkt BBT-studies uit per bedrijfstak of per groep van gelijkaardige activiteiten. Deze studies beschrijven de BBT en geven achtergrondinformatie. De achtergrondinformatie laat milieu-ambtenaren toe de dagelijkse bedrijfspraktijk beter aan te voelen en geeft bedrijfsverantwoordelijken aan wat de wetenschappelijke basis is voor de verschillende milieuvoorwaarden. De BBT worden getoetst aan de vergunningsvoorwaarden en de regels inzake ecologiepremie die in Vlaanderen van kracht zijn. Soms zijn suggesties gedaan om deze normen en regels te verfijnen. Het verleden heeft geleerd dat de Vlaamse Overheid de gesuggereerde verfijningen vaak effectief gebruikt voor nieuwe VLAREM-reglementering en voor de ecologiepremie. In afwachting hiervan moeten ze echter als niet-bindend worden beschouwd. BBT-studies zijn het resultaat van een intensieve zoektocht in de literatuur, bezoeken aan bedrijven, samenwerking met sectorexperts, het bevragen van leveranciers, uitgebreide contacten met bedrijfsverantwoordelijken en ambtenaren, etc. Het spreekt voor zich dat de geschetste BBT overeenkomen met een momentopname en dat niet alle BBT – nu en in de toekomst – in dit werk opgenomen kunnen zijn.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
i
LEESWIJZER
LEESWIJZER Hoofdstuk 1
Inleiding
licht eerst het begrip “Beste Beschikbare Technieken” toe en de invulling ervan in Vlaanderen en schetst vervolgens het algemene kader van voorliggende BBT-studie. Ondermeer het voornemen, de hoofddoelstellingen en de werkwijze van deze BBT-studie worden hierbij verduidelijkt. Hoofdstuk 2
Socio-economische en milieu-juridische situering van de sector
is een socio-economische doorlichting van de droogkuisbedrijven. In dit hoofdstuk wordt het belang weergegeven van de sector met aantal en omvang van de bedrijven, de tewerkstelling en de omzet. Dit laat ons toe de economische gezondheid en de draagkracht van de sectoren in te schatten, wat van belang is bij het beoordelen van de haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen. Daarnaast worden de voornaamste wettelijke bepalingen opgesomd die op de exploitatie van droogkuisbedrijven van toepassing (kunnen) zijn. Hoofdstuk 3
Procesbeschrijving
beschrijft in detail de procesvoering van de droogkuisbedrijven. Voor elk van de eenheidsbewerkingen wordt de bijbehorende milieuproblematiek geschetst. Een overzicht van de globale milieu-impact in de droogkuissector besluit het hoofdstuk. Hoofdstuk 4
Beschikbare milieuvriendelijke technieken
licht de verschillende maatregelen toe die bij de droogkuisbedrijven voorzien zijn of geïmplementeerd kunnen worden om milieuhinder te voorkomen of te beperken. De beschikbare milieuvriendelijke maatregelen worden per milieudiscipline (water, lucht, geluid en trillingen, afval, bodem en energie) besproken. Indien noodzakelijk werden de technieken verder gedetailleerd in aparte technische fiches in bijlage 2. Hoofdstuk 5
Selectie van de Beste Beschikbare Technieken
evalueert de milieuvriendelijke maatregelen die in hoofdstuk 4 beschreven zijn naar hun impact op milieu, technische haalbaarheid en kostprijs. De hieruit geselecteerde technieken worden als BBT beschouwd voor de sector, haalbaar voor een gemiddeld bedrijf. Hoofdstuk 6
Aanbevelingen op basis van de Beste Beschikbare Technieken
geeft suggesties om de bestaande milieuregelgeving te concretiseren en/of aan te vullen. In dit hoofdstuk wordt onderzocht welke van de milieuvriendelijke technieken in aanmerking komen voor investeringssteun in het kader van de ecologiepremie. Enkele innovatieve technieken worden aangegeven waarvoor bijkomend onderzoek en/of technologische ontwikkelingen vereist is vooraleer ze toegepast kunnen worden in de sector.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
iii
INHOUDSTAFEL
INHOUDSTAFEL
TEN GELEIDE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
i
LEESWIJZER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
iii
SAMENVATTING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
ix
ABSTRACT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
xi
Hoofdstuk 1.
INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1
1.1.
Beste Beschikbare Technieken in Vlaanderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.1.1. Definitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.1.2. Beste Beschikbare Technieken als begrip in het Vlaamse milieubeleid 1.1.3. Het Vlaams kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken . . . .
1 1 1 2
1.2.
De BBT-studie ‘Droogkuis’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2.1. Doelstellingen van de studie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2.2. Inhoud van de studie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2.3. Begeleiding en werkwijze . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3 3 3 4
Hoofdstuk 2.
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
2.1.
Omschrijving en afbakening van de bedrijfstak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.1.1. Afbakening. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.1.2. De bedrijfskolom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5 5 5
2.2.
Socio-economische kenmerken van de sector. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.1. Aantal en omvang van de bedrijven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.2. De tewerkstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.3. Evolutie van de omzet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.4. Evolutie van de investeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.5. Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7 7 8 8 9 10
2.3.
Draagkracht van de bedrijfstak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3.1. Evolutie van de bedrijfstak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3.2. Felheid van concurrentie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10 10 12
2.4.
Milieu-juridische aspecten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4.1. Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4.2. VLAREM I . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4.3. VLAREM II . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4.4. Bodemdecreet en Vlarebo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4.5. Vlarea en Interregionaal Samenwerkingsakkoord voor Verpakkingsafval . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4.6. Buitenlandse wetgeving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
13 13 13 15 21
Vlaams BBT-Kenniscentrum
23 24
v
INHOUDSTAFEL
Hoofdstuk 3.
PROCESBESCHRIJVING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
27
3.1.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
27
3.2.
De voorbewerking. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2.1. Procesbeschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2.2. Milieuaspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
28 28 28
3.3.
Het reinigingsproces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.1. Procesbeschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.2. Milieuaspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
29 29 30
3.4.
Het droogproces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4.1. Procesbeschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4.2. Milieuaspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
31 31 33
3.5.
De terugwinning van het gebruikt oplosmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.5.1. Procesbeschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.5.2. Milieuaspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
34 34 35
3.6.
Na-ontvlekking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.6.1. Procesbeschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.6.2. Milieuaspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
36 36 36
3.7.
Afwerking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.7.1. Procesbeschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.7.2. Milieuaspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
36 36 36
3.8.
Opslag van solventen en afval . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.8.1. Procesbeschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.8.2. Milieuaspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
37 37 37
3.9.
Ventilatie van de werkplaats. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.9.1. Procesbeschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.9.2. Milieuaspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
37 37 39
3.10.
Emissies en energiegebruik van de droogkuissector . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.10.1. Emissies naar lucht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.10.2. Emissies naar bodem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.10.3. Emissies naar water . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.10.4. Afval en reststoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.10.5. Energiegebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
39 39 43 44 45 49
Hoofdstuk 4. 4.1.
vi
BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN . . .
51
Algemene technieken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.1.1. Vloeistofdichte vloeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.1.2. Onderhoud: reinigingsmachine . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.1.3. Solventboekhouding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.1.4. Bijhouden van een logboek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.1.5. Opleiding personeel en exploitant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.1.6. Andere good housekeeping maatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
51 51 52 52 53 53 53
Vlaams BBT-Kenniscentrum
INHOUDSTAFEL
4.2.
4.3.
De voorbewerking. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2.1. Afgezogen lucht ter hoogte van voor- en na-ontvlekking zuiveren dmv aktief koolfilter of gelijkwaardige filter. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2.2. Waar mogelijk alternatieven voor ontvlekkers op chloorkoolwaterstofbasis gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
53 53 53
Het reinigingsproces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.3.1. Reinigen met een VLAREM-conforme PER-machine . . . . . . . . . . . . 4.3.2. Reinigen met KWS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.3.3. Reinigen met solventen op basis van propyleen glycol ethers (b.v. Rynex of Impress) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.3.4. Reinigen met solventen op basis van Decamethylcyclopentasiloxaan (Green Earth) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.3.5. Reinigen met LCO2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.3.6. Natreiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.3.7. Ecologische filter met ontkleuringsfilter of met continue destillatie. .
55 55 56 56
4.4.
Het droogproces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4.1. Lekdetectie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
56 56
4.5.
De terugwinning van het gebruikt oplosmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.5.1. Zuivering contactwater – ophaling en verwerken contactwater . . . . . 4.5.2. Recyclage van PER uit afval . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
57 57 57
4.6.
De na-ontvlekking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
57
4.7.
Afwerking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
57
4.8.
Opslag van solventen en afval . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8.1. Opslag in geschikte recipiënten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8.2. Opslag boven lekbak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8.3. Opslag verwijderd van hittebronnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8.4. Keuze van de opslagplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8.5. Absorptiemateriaal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
58 58 58 58 58 58
Hoofdstuk 5.
54 54 54 55
SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
59
5.1.
Evaluatie van de beschikbare milieuvriendelijke technieken. . . . . . . . . . . . . . 5.1.1. Technische haalbaarheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.1.2. Milieuvoordeel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.1.3. Economische beoordeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.1.4. Globale beoordeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
59 59 60 60 60
5.2.
BBT-conclusies. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2.1. BBT voor het reinigingsproces: gebruikte reinigingsmiddelen . . . . . . 5.2.2. BBT voor het reinigingsproces: gebruikte reinigingsmachines. . . . . . 5.2.3. Overige BBT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
68 68 68 69
Vlaams BBT-Kenniscentrum
vii
INHOUDSTAFEL
Hoofdstuk 6.
AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
71
6.1.
Aanbevelingen voor de milieuregelgeving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.1.1. Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.1.2. Aanbeveling mbt keuze van het gebruikte reinigingsmiddel. . . . . . . . 6.1.3. Toetsing van de bestaande sectorale voorwaarden aan de BBT . . . . .
71 71 71 72
6.2.
Aanbevelingen voor ecologiepremie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2.1. Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2.2. Toetsing van de milieuvriendelijke technieken voor droogkuisbedrijven aan de criteria voor ecologiepremie. . . . . . . . . . . 6.2.3. Aanbevelingen voor de LTL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
74 74
6.3.
76 78
Suggesties voor verder onderzoek en technologische ontwikkeling. . . . . . . . . 6.3.1. Aanbevelingen voor het verbeteren van de beschikbare informatie en kennis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.3.2. Aanbevelingen voor de ontwikkeling van nieuwe technieken . . . . . .
79 79
BIBLIOGRAFIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
81
LIJST DER AFKORTINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
83
BIJLAGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
85
OVERZICHT VAN DE BIJLAGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
86
Bijlage 1.
MEDEWERKERS BBT-STUDIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
87
Bijlage 2.
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
89
PER-GEBRUIKS- EN EMISSIEFACTOREN IN DE LITERATUUR. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
125
ENQUETERING LEVERANCIERS KWS/GREEN EARTH MACHINES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
129
FINALE OPMERKINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
137
Bijlage 3.
Bijlage 4.
Bijlage 5.
viii
Vlaams BBT-Kenniscentrum
79
SAMENVATTING
SAMENVATTING Het BBT-kenniscentrum, opgericht in opdracht van de Vlaamse Regering bij VITO, heeft tot taak het inventariseren, verwerken en verspreiden van informatie rond milieuvriendelijke technieken. Tevens moet het centrum de Vlaamse overheid adviseren bij het concreet maken van het begrip Beste Beschikbare Technieken (BBT). In dit rapport worden de BBT voor de droogkuissector in kaart gebracht. Deze studie is een herziening van de in 1998 gepubliceerde 1ste versie van de BBT-studie. Bij de herziening werd ondermeer nagegaan in hoeverre de technieken die in 1998 als BBT werden geselecteerd, inmiddels geïmplementeerd zijn, en in hoeverre inmiddels nieuwe technieken beschikbaar zijn die als BBT kunnen beschouwd worden. Droogkuisbedrijven staan in voor het reinigen van kleding, woningtextiel en leder en gebruiken hierbij oplosmiddelen. Perchloorethyleen (PER) is nog steeds het meest gebruikte solvent. PERreiniging kan aanleiding geven tot emissies van PER naar lucht, water en bodem. In de 1ste versie van de BBT-studie uit 1998 werd een pakket van maatregelen ter beperking van PER-emissies als BBT aangeduid. Als belangrijkste BBT kwam de gesloten PER-reinigingsmachine naar voor, voorzien van onder andere een diepkoelsysteem, eventueel een actief koolfilter, een dubbele waterafscheider, een automatisch afgrendelsysteem aan de laaddeur, dubbele controle tegen overkoken van de destillatieketel en een regenereerbare filter voor het zuiveren van het solvent. Deze technische voorzieningen zijn inmiddels opgenomen in Art. 5.41.2.1 van VLAREM II en moeten verplicht aanwezig zijn sinds 31 oktober 2007. Uitzondering hierop vormt de verplichting voor de actief koolfilter: deze is slechts verplicht vanaf 1 januari 2010 voor toestellen die op 1 januari 2004 reglementair in gebruik waren. Eind 2007 was naar schatting 66 tot 75 % van de toestellen volledig VLAREM conform, d.i. uitgerust met o.a. diepkoelsysteem en actief koolfilter. 1 tot 2 % van de toestellen was nog van het oude watergekoelde type, en de resterende 23 tot 32 % was wel uitgerust met diepkoeling, maar nog niet met actief koolfilter. Door de implementatie van deze maatregelen zijn de PER-emissies naar de lucht afkomstig van de droogkuissector significant gedaald. In de voorliggende BBT-studie werd ook aandacht besteed aan milieuvriendelijke alternatieven voor PER-reiniging: – reiniging met KWS (koolwaterstoffen); – reiniging met solventen op basis van propyleen glycol ethers (b.v. Rynex of Impress); – reiniging met solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan (Green Earth); – reiniging met LCO2; – natreiniging. Van de 5 bovenstaande reinigingsmethoden worden reiniging met LCO2 en natreiniging als de meest milieuvriendelijke methoden beschouwd. Natreiniging is op dit moment reeds BBT. Reiniging met LCO2 is op dit moment nog geen BBT, maar kan in de (nabije) toekomst tot BBT evolueren op voorwaarde dat de commerciële beschikbaarheid in Vlaanderen verbetert. Omwille van kwaliteitsredenen bij het reinigen kunnen natreiniging en LCO2 reiniging echter slechts een gedeeltelijke vervanging van solventreiniging met zich meebrengen. Er blijft dus nood aan een vorm van solventreiniging. Onder de solventreinigingstechnieken worden reiniging met KWS en reiniging met solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan (b.v. Green Earth) als BBT beschouwd. Deze technieken zijn milieuvriendelijker dan PER-reiniging, doch minder milieuvriendelijk dan natreiniging en LCO2 reiniging. Omwille van kwaliteitsredenen bij het reinigen kunnen zij PER-reini-
Vlaams BBT-Kenniscentrum
ix
SAMENVATTING
ging echter slechts gedeeltelijk vervangen. Reinigen met PER (eventueel gecombineerd met KWS, Green Earth, LCO2 of natreiniging) blijft om deze reden een aanvaardbare techniek. Reiniging met solventen op basis van propyleen glycol ethers (b.v. Rynex of Impress) wordt niet als BBT beschouwd omwille van het beperkt blijvend aantal toepassingen (met name) in NoordAmerika, en de negatieve ervaringen bij haalbaarheidstesten in Nederland. Op basis van de BBT-evaluatie worden aanbevelingen met betrekking tot milieuvergunningsvoorwaarden geformuleerd en worden suggesties met betrekking tot ecologiepremie gedaan. De BBT-selectie en de adviesverlening is tot stand gekomen op basis van o.a. een socio-economische sectorstudie, kostprijsberekeningen, een vergelijking met buitenlandse BBT-documenten, bedrijfsbezoeken en overleg met vertegenwoordigers van de federaties, leveranciers, specialisten uit de administratie en adviesbureaus. Het formeel overleg gebeurde in een begeleidingscomité.
x
Vlaams BBT-Kenniscentrum
ABSTRACT
ABSTRACT The Centre for Best Available Techniques (BAT) is founded by the Flemish Government, and is hosted by VITO. The BAT centre collects, evaluates and distributes information on environmentally friendly techniques. Moreover, it advises the Flemish authorities on how to translate this information into its environmental policy. Central in this translation is the concept “BAT” (Best Available Techniques). BAT corresponds to the techniques with the best environmental performance that can be introduced at a reasonable cost. The objective of this study is to determine the BAT for the dry cleaning industry. The study is a review of the study ‘Beste Beschikbare Technieken voor de Droogkuis’ that was published in 1998. During the review process, the implementation of the techniques that were selected as BAT in 1998 was investigated. Also, attention was given to new techniques that have become available since and that can possibly be considered as BAT. Dry cleaning companies clean clothing, furnishing textiles and leather, using solvents. Tetrachloroethylene (PERC) is still the most commonly used solvent. The use of PERC in dry cleaning may lead to emissions into the air, water and soil. In the study of 1998, a number of measures preventing PERC emissions were selected as BAT. These measures include a closed PERC cleaning machine, equipped with a deep cooling system, possibly an activated carbon filter, a double water trap in series, an automatic locking system for the loading door, a double control against boiling over, and a regenerating filter for the solvent cleaning. These technical provisions are now included in Art. 5.41.2.1 of VLAREM II (the Flemish environmental permit regulation) and are obligatory since October 31, 2007. Exception is being made for the activated carbon filter, which only becomes obligatory on January 1, 2010 for machines that were in use on January 1, 2004. At the end of 2007, approximately 66 to 75 % of the machines in Flanders were completely in accordance with VLAREM, i.e. equipped with a deep cooling system and an activated carbon filter. 1 to 2 % of the machines were still of the (old) water cooled type, and the remaining 23 to 32 % was equipped with a deep cooling system, but not with an activated carbon filter. The implementation of these measures has resulted in a significant reduction of PERC emissions from dry cleaning. In the present study, attention has also been given to environmentally friendly cleaning systems not using PERC: – cleaning with hydrocarbons; – cleaning with solvents based on propylene glycol ethers (e.g. Rynex or Impress); – cleaning with solvents based on decamethylcyclopentasiloxane (Green Earth); – cleaning with LCO2; – wet cleaning. Among these 5 cleaning systems, wet cleaning and cleaning with LCO2 are considered as the most environmentally friendly techniques. Wet cleaning is already considered as BAT. Cleaning with LCO2 is not yet BAT, but can develop into BAT in the (near) future, on condition that the commercial availability in Flanders improves. Because of quality reasons, wet cleaning and cleaning with LCO2 can only partially replace solvent cleaning. Therefore, solvent cleaning remains necessary. Among the solvent cleaning techniques, cleaning with hydrocarbons and cleaning with solvents based on decamethylcyclopentasiloxane (Green Earth) are considered as BAT. These techniques
Vlaams BBT-Kenniscentrum
xi
ABSTRACT
are more environmentally friendly than cleaning with PERC, but less environmentally friendly than wet cleaning and cleaning with LCO2. Because of quality reasons, cleaning with hydrocarbons and cleaning with solvents based on decamethylcyclopentasiloxane (Green Earth) can only partially replace PERC cleaning. Therefore, PERC cleaning remains necessary. Cleaning with solvents based on propylene glycol ethers (e.g. Rynex or Impress) is not considered as BAT because the limited number of applications (mainly in North America), and the negative experiences during feasibility tests in the Netherlands. Based on the BAT conclusions, recommendations have been made for the existing legislation of VLAREM II for this sector and suggestions have been made on the granting of investment subsidies to specific environment friendly techniques. The BAT selection and recommendations in this study were based on plant visits, a literature survey, a technical and socio-economic study, cost calculations, and discussions with industry experts, authorities, suppliers, consultants, …. The formal consultation was organised by means of an advisory committee.
xii
Vlaams BBT-Kenniscentrum
INLEIDING
Hoofdstuk 1
INLEIDING
1.1.
Beste Beschikbare Technieken in Vlaanderen
1.1.1.
Definitie
Het begrip “Beste Beschikbare Technieken”, afgekort BBT, wordt in VLAREM I1, artikel 1 29°, gedefinieerd als: “het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om in beginsel het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden te vormen is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dat niet mogelijk blijkt algemeen te beperken; a) “technieken”: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld; b) “beschikbare”: op zodanige schaal ontwikkeld dat de technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken al dan niet op het grondgebied van het Vlaamse Gewest worden toegepast of geproduceerd, mits ze voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn; c) “beste: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel.” Deze definitie vormt het vertrekpunt om het begrip BBT concreet in te vullen voor de droogkuissector in Vlaanderen.
1.1.2.
Beste Beschikbare Technieken als begrip in het Vlaamse milieubeleid
1.1.2.1.
Achtergrond
Bijna elke menselijke activiteit (b.v. woningbouw, industriële activiteit, recreatie, landbouw) beïnvloedt op de één of andere manier het leefmilieu. Vaak is het niet mogelijk in te schatten hoe schadelijk die beïnvloeding is. Vanuit deze onzekerheid wordt geoordeeld dat iedere activiteit met maximale zorg moet uitgevoerd worden om het leefmilieu zo weinig mogelijk te belasten. Dit stemt overeen met het zogenaamde voorzorgsbeginsel. In haar milieubeleid gericht op het bedrijfsleven heeft de Vlaamse overheid dit voorzorgsbeginsel vertaald naar de vraag om de “Beste Beschikbare Technieken” toe te passen. Deze vraag wordt als zodanig opgenomen in de algemene voorschriften van VLAREM II2 (art. 4.1.2.1). Het toepassen van de BBT betekent in de eerste plaats dat iedere exploitant al wat technisch en economisch mogelijk is, moet doen om milieuschade te vermijden. Daarnaast wordt ook de naleving van de vergunningsvoorwaarden geacht overeen te stemmen met de verplichting om de BBT toe te passen. 1
2
VLAREM I: Besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning, herhaaldelijk gewijzigd. VLAREM II: Besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne van 1 juni 1995, herhaaldelijk gewijzigd.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
1
HOOFDSTUK 1
Ook in de meeste andere geïndustrialiseerde landen kan het BBT-principe worden teruggevonden in de milieuregelgeving, zij het soms met een andere klemtoon. Vergelijkbare begrippen zijn o.a.: BAT (Best Available Techniques), BATNEEC (Best Available Techniques Not Entailing Excessive Costs), de Duitse ‘Stand der Technik’, het Nederlandse ALARA-principe (As Low as Reasonably Achievable) en ‘Beste Uitvoerbare Technieken’. Binnen het Vlaamse milieubeleid wordt het begrip BBT in hoofdzaak gehanteerd als basis voor het vastleggen van milieuvergunningsvoorwaarden. Dergelijke voorwaarden die aan inrichtingen in Vlaanderen worden opgelegd steunen op twee pijlers: – de toepassing van de BBT; – de resterende milieu-effecten mogen geen afbreuk doen aan de vooropgestelde milieukwaliteitsdoelstellingen. Ook de Europese “IPPC” Richtlijn (2008/1/EC), schrijft de lidstaten voor op deze twee pijlers te steunen bij het vastleggen van milieuvergunningsvoorwaarden. 1.1.2.2.
Concretisering van het begrip
Om concreet inhoud te kunnen geven aan het begrip BBT, dient de algemene definitie van VLAREM I nader verduidelijkt te worden. Het BBT-kenniscentrum hanteert onderstaande invulling van de drie elementen. • “Beste” betekent “beste voor het milieu als geheel”, waarbij het effect van de beschouwde techniek op de verschillende milieucompartimenten (lucht, water, bodem, afval) wordt afgewogen; • “Beschikbare” duidt op het feit dat het hier gaat over iets dat op de markt verkrijgbaar en redelijk in kostprijs is. Het zijn dus technieken die niet meer in een experimenteel stadium zijn, maar effectief hun waarde in de bedrijfspraktijk bewezen hebben. De kostprijs wordt redelijk geacht indien deze haalbaar is voor een ‘gemiddeld’ bedrijf uit de beschouwde sector én niet buiten verhouding is tegenover het behaalde milieuresultaat; • “Technieken” zijn technologieën én organisatorische maatregelen. Ze hebben zowel te maken met procesaanpassingen, het gebruik van minder vervuilende grondstoffen, end-ofpipe maatregelen, als met goede bedrijfspraktijken. Het is hierbij duidelijk dat wat voor het ene bedrijf een BBT is dat niet voor een ander hoeft te zijn. Toch heeft de ervaring in Vlaanderen en in andere regio’s/landen aangetoond dat het mogelijk is algemene BBT-lijnen te trekken voor groepen van bedrijven die dezelfde processen gebruiken en/of gelijkaardige producten maken. Dergelijke sectorale of bedrijfstak-BBT maken het voor de overheid mogelijk sectorale vergunningsvoorwaarden vast te leggen. Hierbij zal de overheid doorgaans niet de BBT zelf opleggen, maar wel de milieuprestaties die met BBT haalbaar zijn als norm beschouwen. Het concretiseren van BBT voor sectoren vormt tevens een nuttig referentiepunt bij het toekennen van steun bij milieuvriendelijke investeringen door de Vlaamse overheid. De regeling ecologiepremie bepaalt dat bedrijven die milieu-inspanningen leveren die verdergaan dan de wettelijke vereisten, kunnen genieten van een investeringssubsidie. 1.1.3.
Het Vlaams kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken
Om de overheid te helpen bij het verzamelen en verspreiden van informatie over BBT en om haar te adviseren in verband met het BBT-gerelateerde vergunningenbeleid, heeft VITO (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek) op vraag van de Vlaamse overheid een 2
Vlaams BBT-Kenniscentrum
INLEIDING
Kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken uitgebouwd. Dit BBT-kenniscentrum inventariseert informatie rond beschikbare milieuvriendelijke technieken, selecteert daaruit de beste beschikbare technieken en vertaalt deze naar vergunningsvoorwaarden en ecologiepremie. De resultaten worden op een actieve wijze verspreid, zowel naar de overheid als naar het bedrijfsleven, onder meer via sectorrapporten, informatiesessies en het Internet (http://www.emis.vito.be). Het BBT-kenniscentrum wordt gefinancierd door het Vlaamse Gewest en begeleid door een stuurgroep met vertegenwoordigers van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Energie, Natuur en Openbare werken, het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI), en de agentschappen IWT, OVAM, VEA, VLM, VMM en Zorg en Gezondheid.
1.2.
De BBT-studie ‘Droogkuis’
1.2.1.
Doelstellingen van de studie
Deze BBT-studie bevat een BBT-analyse van de Vlaamse droogkuissector. Het voornaamste doel van de studie bestaat erin om voor droogkuisbedrijven: – de maatregelen te inventariseren die kunnen genomen worden om milieuhinder te voorkomen of te beperken; – uit de geïnventariseerde maatregelen de BBT (Beste Beschikbare Technieken) te selecteren; – op basis van de BBT aanbevelingen te formuleren naar milieuwetgeving (VLAREM) en milieusubsidies (ecologiepremie). Deze BBT-studie is een herziening van de in 1998 gepubliceerde studie ‘Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de droogkuis’. De gegevens die in dit document gebruikt werden, dateren van 1996. Bij de herziening worden deze gegevens waar nodig aangevuld en geactualiseerd. Tevens wordt bekeken in hoeverre de technieken die destijds als BBT werden geselecteerd, inmiddels geïmplementeerd zijn, en of er ondertussen nieuwe technieken beschikbaar zijn. Op basis van deze actualisatie worden de BBT-conclusies aangepast aan de huidige economische toestand van de sector en aan de huidige stand der techniek.
1.2.2.
Inhoud van de studie
Vertrekpunt van het onderzoek naar de Beste Beschikbare Technieken voor de droogkuissector is een socio-economische doorlichting (hoofdstuk 2). Dit laat ons toe de economische gezondheid en de draagkracht van de sector in te schatten, wat van belang is bij het beoordelen van de haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen. In het derde hoofdstuk wordt de procesvoering in detail beschreven en wordt per processtap nagegaan welke milieu-effecten optreden. Op basis van een uitgebreide literatuurstudie, aangevuld met gegevens van leveranciers en bedrijfsbezoeken, wordt in hoofdstuk vier een inventaris opgesteld van milieuvriendelijke technieken voor de sector. Vervolgens, in hoofdstuk vijf, vindt voor elk van deze technieken een evaluatie plaats, niet alleen van het globaal milieurendement, maar ook van de technische en economische haalbaarheid. Deze grondige afweging laat ons toe de Beste Beschikbare Technieken te selecteren. Vlaams BBT-Kenniscentrum
3
HOOFDSTUK 1
De BBT zijn op hun beurt de basis voor een aantal suggesties om de bestaande milieuregelgeving te evalueren, te concretiseren en aan te vullen (hoofdstuk 6). Tevens wordt in hoofdstuk 6 onderzocht welke van deze technieken in aanmerking komen voor investeringssteun in het kader van de ecologiepremie, en worden aanbevelingen voor verder onderzoek en technologische ontwikkeling geformuleerd.
1.2.3.
Begeleiding en werkwijze
Voor de wetenschappelijke begeleiding van de studie werd een begeleidingscomité samengesteld met vertegenwoordigers van industrie en overheid. Dit comité kwam 4 keer bijeen om de studie inhoudelijk te sturen (4/10/2007, 14/01/2008, 17/06/2008, 24/11/2008). De namen van de leden van dit comité en van de externe deskundigen die aan deze studie hebben meegewerkt, zijn opgenomen in bijlage 1. Het BBT-kenniscentrum heeft voor zover mogelijk rekening gehouden met de opmerkingen van het begeleidingscomité. Dit rapport is evenwel geen compromistekst maar komt overeen met wat het BBT-kenniscentrum op dit moment als de stand der techniek en de daaraan gekoppelde meest aangewezen aanbevelingen beschouwt.
4
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
Hoofdstuk 2
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEUJURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
In dit hoofdstuk geven we een situering en doorlichting van Vlaamse droogkuissector, zowel socio-economisch als milieu-juridisch. Vooreerst trachten we de bedrijfstak te omschrijven en het onderwerp van studie zo precies mogelijk af te bakenen. Daarna bepalen we een soort barometerstand van de sector, enerzijds aan de hand van een aantal socio-economische kenmerken en anderzijds door middel van een inschatting van de draagkracht van de bedrijfstak. In een derde paragraaf gaan we dieper in op de belangrijkste milieu-juridische aspecten voor de droogkuissector.
2.1.
Omschrijving en afbakening van de bedrijfstak
2.1.1.
Afbakening
Textielverzorging is een dienstverlenende activiteit die beantwoordt aan de noodzaak om textiel op een aantrekkelijke, hygiënische manier te kunnen hergebruiken. Bij de textielverzorging wordt een onderscheid gemaakt tussen wasserijen en droogkuisbedrijven. De droogkuisbedrijven reinigen door middel van oplosmiddelen zoals perchloorethyleen (PER) of mengsels met koolwaterstoffen. Kleding, woningtextiel, leder, e.a. komen droog uit de machine, vandaar de benaming “droogkuis”. Nadien wordt alles afgewerkt (gestreken). Wasserijen daarentegen reinigen met water en detergenten. Alles komt winddroog uit de wasmachines en wordt nadien verder gedroogd of gestreken. De relevante NACE-BEL codes (2008) waarin ook de droogkuissector kan vallen, zijn weergegeven in Tabel 2.1. Hierbij wordt opgemerkt dat: – Het niet mogelijk is om binnen NACE-code 96.01 een onderscheid te maken tussen wasserijen en droogkuisbedrijven. – De sector veel gemengde bedrijven kent die zowel droogkuis- als wasserij-activiteiten hebben. Tabel 2.1: De economische indeling van de textielverzorgingssector volgens de NACE-BEL nomenclatuur 96.01
Wassen en (chemisch) reinigen van textiel en bontproducten
96.011
Activiteiten van industriële wasserijen
96.012
Activiteiten van wasserettes en wassalons ten behoeve van particulieren
2.1.2.
De bedrijfskolom
In Figuur 2.1 wordt de fysische goederenstroom aangegeven in een bedrijfskolom en worden de droogkuisbedrijven gesitueerd in dat globaal kader.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
5
HOOFDSTUK 2
Figuur 2.1: Plaats van de droogkuisbedrijven in de bedrijfskolom Het uitgangspunt van de bedrijfskolom wordt gevormd door de textielproducenten die hun producten verkopen, hetzij aan particuliere consumenten, hetzij aan “organisaties” (inrichtingen uit de medische sector, horeca, ondernemingen, …). Deze afnemers kunnen ervoor opteren de textielreiniging zelf te doen of ze uit te besteden aan de wasserij- of de droogkuissector. Er kan met andere woorden gesteld worden dat de activiteiten van de droogkuissector ontstaan vanuit een indirecte motivatie: personen of instellingen hebben niet de expertise, tijd of middelen om op vakkundige wijze zelf aan textielreiniging te doen. De stippellijnen in de figuur duiden aan dat de uitbesteding optioneel is. Uit bovenstaande figuur blijkt het onderscheid tussen de (kleinere) droogkuisbedrijven en wasserijen enerzijds en de linnenverhuurders (= industriële wasserijen) anderzijds. Bij de wasserijen wordt het onderscheid gemaakt tussen: – De (kleinere) wasserijen die zich in het algemeen richten op stuksgewijze productie. Dit betekent dat zij de textielstukken die ze ophalen bij particulieren en/of de stukken die binnengebracht worden, reinigen en terugbezorgen bij de klant. Sommige wasserijen doen ook aan droogkuis. – De linnenverhuurders (industriële wasserijen) die zich eerder richten op massaproductie. Zij behandelen gelijksoortige producten op dezelfde manier. Ziekenhuizen vormen hier een typisch voorbeeld van: het gebruikt linnen wordt dagelijks opgehaald en gereinigd teruggebracht. De linnenverhuurders zijn juridisch gezien vaak eigenaar van het textiel en sluiten dan ook een huurovereenkomst af met hun klanten. Naast hun hoofdactiviteit ‘textielreiniging’ zijn deze bedrijven tevens gespecialiseerd in diensten zoals bvb. textielbeheer, sterilisatie en kwaliteitscontrole. – De wassalons die verschillende machines ter beschikking stellen en waar men enerzijds 7 dagen op 7 zelf zijn was kan gaan reinigen via muntbediende machines (= volautomatisch 6
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
wassalon) of anderzijds tijdens eerder beperkte openingsuren zijn was ofwel zelf kan gaan reinigen ofwel toevertrouwen aan een toezichthouder (= wassalon met toezicht). In de rand van deze bedrijfskolom vinden we de leveranciers van apparatuur (zoals wastunnels, mangels, drogers e.d.) en de leveranciers van hulpmiddelen (vb. wasmiddelen, kapstokken).
2.2.
Socio-economische kenmerken van de sector
In deze paragraaf wordt de toestand van de sector geschetst aan de hand van enkele socioeconomische indicatoren. Deze geven ons een algemeen beeld van de structuur van de sector en vormen de basis om in de volgende paragraaf de economische gezondheid van de sector in te schatten. 2.2.1.
Aantal en omvang van de bedrijven
Het aantal werkgevers in de textielverzorgingssector (NACE-BEL code 96.01) in het Vlaamse Gewest vertoont sedert 1980 een continue daling (zie Figuur 2.2). Tussen 1995 en 2006 daalde het aantal werkgevers van 530 naar 381. Deze cijfers omvatten zowel de wasserijen als de droogkuis- en gemengde bedrijven. aantal werkgevers 600 500 400 aantal werkgevers
300 200 100 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
Figuur 2.2: Aantal werkgevers in de textielverzorgingssector in het Vlaamse Gewest (Bron: RSZ)
Volgens de federatie FBT zouden er in Vlaanderen 280-300 bedrijven zijn die aan droogkuis doen (bron: FBT). De textielverzorgingssector is een typische KMO-sector met veel kleine bedrijven en slechts enkele grote bedrijven (linnenverhuurders). In de vorige BBT-studie droogkuis (1998) werd het aantal bedrijven met minder dan 10 werknemers geschat op 92% van het aantal bedrijven. In 2002 stelde 69% van de bedrijven in het Vlaamse Gewest minder dan 10 werknemers te werk. En in 2006 telde 54% van de bedrijven minder dan 10 werknemers (Bron: RSZ). Hieruit blijkt duidelijk een tendens tot schaalvergroting. Vlaams BBT-Kenniscentrum
7
HOOFDSTUK 2
2.2.2.
De tewerkstelling
De tewerkstelling in de textielverzorgingssector in het Vlaamse Gewest vertoont een dalende trend met een dieptepunt in 2004 (zie Figuur 2.3). De achteruitgang is voor het grootste deel te wijten aan de verdere terugval van de diensten aan particulieren. De stabilisatie vanaf 2004 is te wijten aan de invoering van het systeem van de dienstencheques waarmee particulieren op een voordelige manier beroep kunnen doen op bijvoorbeeld strijkdiensten. 89% van de werknemers zijn arbeiders, en 77% van de arbeiders zijn vrouwen.
arbeidsplaatsen totaal (Vlaams Gewest) 6800 6600 6400 6200 6000 5800 5600 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Figuur 2.3: Tewerkstelling in de textielverzorgingssector in het Vlaamse Gewest (Bron: RSZ)
2.2.3.
Evolutie van de omzet
De omzet van de textielverzorgingssector in het Vlaamse Gewest blijft sedert 2001 nagenoeg stabiel (zie Figuur 2.4). Er wordt aangenomen dat het totale volume voor de sector in zijn geheel nagenoeg onveranderd blijft. De achteruitgang van de privé-diensten wordt opgevangen door de groei van de Business-tobusiness diensten én door bijkomende diensten in het kader van de dienstencheques. De plotse omzetdaling in 1999 is vermoedelijk te wijten aan een gemiddelde omzetdaling per bedrijf (pers. comm. Maarten Van Severen, FBT).
8
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
Evolutie van de omzet (in EUR) 500.000.000 450.000.000 400.000.000 350.000.000 300.000.000 250.000.000 200.000.000 150.000.000 100.000.000 50.000.000 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Figuur 2.4: Evolutie van de omzet in de textielverzoringssector in het Vlaamse Gewest (Bron: NIS)
2.2.4.
Evolutie van de investeringen
De investeringen in de textielverzoringssector in het Vlaamse Gewest vertoonden de laatste tien jaar een dalende trend (zie Figuur 2.5).
Evolutie van de investeringen (in EUR) 70.000.000 60.000.000 50.000.000 40.000.000 30.000.000 20.000.000 10.000.000 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Figuur 2.5: Evolutie in investeringen in de textielverzorgingssector in het Vlaamse Gewest (Bron: NIS)
De meeste investeringen gebeurden bovendien bij de linnenverhuurders en grotere wasserijen. Gegevens over de investeringen specifiek in de droogkuissector zijn niet voorhanden. Er wordt aangenomen dat de investeringsstop in de droogkuisbedrijven in verband staat met een aantal onzekerheden, voornamelijk op het gebied van kosten verbonden aan bodemsanering. Ook het dalend aantal bedrijven wijst erop dat een belangrijk deel van de bedrijven zijn activiteiten aan het terugschroeven is, en bijgevolg niet meer investeert.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
9
HOOFDSTUK 2
Figuur 2.6 geeft een overzicht van de verhouding tussen investeringen en omzet in het Vlaamse Gewest. Het verloop van deze verhouding is gelijkaardig aan het verloop van de evolutie in investeringen. Deze verhouding bedraagt de voorbije jaren ergens tussen 8% en 14%, met een gemiddelde rond ca. 10%.
Investeringen in % van de omzet
Investeringen in % van omzet
16 14 12 10 8 6 4 2 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Figuur 2.6: Verhouding investeringen t.o.v. omzet in de textielverzorgingssector in het Vlaamse Gewest (Bron: NIS)
2.2.5.
Conclusie
In het algemeen kan gezegd worden dat het aantal bedrijven in de droogkuissector daalt. Dit komt doordat er weinig overnamekandidaten of nieuwkomers in deze sector zijn, terwijl er wel veel bedrijven stoppen (pensioen). Er zijn weinig investeringen in deze sector omwille van enerzijds bovenstaande reden en anderzijds de lange levensduur van toestellen (10-15 jaar), en de onzekerheden m.b.t. bodemsanering. Dit laatste zou in de toekomst ondervangen kunnen worden door de toetreding tot Vlabotex (zie 2.4.3).
2.3.
Draagkracht van de bedrijfstak
2.3.1.
Evolutie van de bedrijfstak
De bespreking van de evolutie van de bedrijfstak is gebaseerd op de “Sectoranalyse van de textielverzorging” door KBC Kredieten Retail (september 2004). Hieronder worden in een beknopte vorm de vraag-, aanbod- en reguleringsfactoren besproken. 2.3.1.1. – –
10
Vraagfactoren
De sector is conjunctuurgevoelig. De sector is weersafhankelijk. Een extreem warme zomer heeft een negatieve invloed op de droogkuisomzet wegens wijzigende kledingbehoeften.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
– – – – –
De levensduur van bepaalde kledingstukken neemt af, er is een grotere rotatie in het bezit van kledij dan vroeger. De strikte scheiding tussen werk en privé is minder duidelijk geworden: er gelden minder strikte kledingcodes binnen de werksfeer. De eigen wasmachine is een vanzelfsprekend bezit geworden en de wasmachine is bovendien performanter geworden. Wasvoorschriften met betrekking tot de noodzaak via droogkuis te laten wassen, worden meer en meer gewantrouwd. Het aandeel van kleding in de consumentenbestedingen daalt.
Al deze elementen afzonderlijk, maar vooral de combinatie ervan maken dat onderhoud/reinigen van kledij iets is wat zich vnl. thuis/met eigen machine afspeelt. Het ‘extern’ laten reinigen van stukken gebeurt minder frequent, tenzij voor welbepaalde stukken textiel zoals gordijnen, mantels, leer, daim, kostuums, dassen, feestkleding, skikleding, zetelovertrekken/hoezen en donsdekens/hoofdkussens. 2.3.1.2. –
–
Verhoogde concurrentiedruk door ondermeer sociale werkplaatsen, invoering van dienstenchequessysteem, zelfwassende instellingen. De dienstencheques komen enerzijds ten gunste van de sector, maar zorgen anderzijds voor nieuwe concurrenten. De activiteiten blijven arbeidsintensief.
2.3.1.3. –
– – – – – –
Aanbodfactoren
Reguleringsfactoren
De beroepswerkzaamheid van droogkuiser is een gereglementeerd beroep. Naast een basis van bedrijfsbeheer moet ook het bewijs van beroepsbekwaamheden (aan de hand van ervaring of diploma) worden geleverd aan het ondernemingsloket. (Voor een wassalon is het aantonen van beroepsbekwaamheid sedert 1 januari 2006 niet meer vereist). Relatief hoge BTW-voet (21%) in vergelijking met het buitenland (Nederland:19%; Frankrijk:19,6%; Duitsland:16%; Luxemburg: 16%). Hoge loonkost (er kan gesteld worden dat de lonen met gemiddeld 3% per jaar stijgen op basis van sector-CAO’s). Beperkte beschikbaarheid van bedrijfsterreinen in Vlaanderen creëert moeilijkheden bij uitbreiding. Het bodemdecreet en de uitvoeringsbesluiten kunnen een belemmering vormen bij overname/opvolging. Dit is vooral problematisch bij de droogkuisactiviteit. Stijgende milieuheffingen (grondwaterheffing, afvalwaterheffing, taxatie verpakkingsafval). Steeds strengere veiligheids-, milieu- en productnormen.
2.3.1.4.
Conclusie
Door allerlei evoluties (vb. thuiswassen, minder formele kledijvereisten op het werk, …) daalt het volume textiel dat buitenshuis gereinigd wordt. Het systeem van de dienstencheques opende perspectieven voor strijkdiensten, doch deze diensten worden ook aangeboden door sociale organisaties, die op die manier in zekere zin nieuwe concurrenten zijn.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
11
HOOFDSTUK 2
2.3.2.
Felheid van concurrentie
De felheid van concurrentie wordt besproken o.b.v. de “Sectoranalyse van de textielverzorging” (KBC Kredieten Retail, september 2004). 2.3.2.1.
Interne concurrentie
In Tabel 2.2 wordt een overzicht gegeven van de determinanten van de interne concurrentie. De interne concurrentie speelt sterker bij de kleinere wasserijen/droogkuisbedrijven. Ter vergelijking wordt ook de situatie bij de linnenverhuurders (industriële wasserijen) gegeven, aangezien deze niet kunnen uitgesplitst worden uit NACE-BEL code 96.01: hier lijkt de verdeling van de verschillende marktsegmenten en regio’s duidelijker vast te liggen. Tabel 2.2: Determinanten van interne concurrentie Kleine wasserijen / droogkuisbedrijven
Determinant
Industriële wasserijen Hogere concentratiegraad: grotere bedrijven, regionale afzetmarkt
Concentratiegraad (hogere concentratie vermindert de concurrentie)
Lage concentratie: heel veel kleine bedrijven, lokale afzetmarkt
Capaciteit (overcapaciteit verstoort marktevenwicht)
Overcapaciteit: druk op de prijzen Overcapaciteit: druk op de prijzen
Uittredingsdrempels (hoge drem- Lager (arbeidsintensiever) pels verhinderen herstructurering bedrijfstak)
Hoger (kapitaalintensiever)
Samenwerking (grotere samenwerking verlaagt concurrentie)
Gering: echte concurrentieslag (prijsconcurrentie)
Groter: betere verstandhouding
Onzekerheid (hoge onzekerheid verscherpt de concurrentie)
Hogere onzekerheid (i.e. werkon- Lage onzekerheid zekerheid, milieuproblematiek)
2.3.2.2. – – – –
De leveranciers van apparatuur zijn internationaal georiënteerd. De levensduur van de apparatuur is lang: de economische levensduur van reinigingsmachines bedraagt 10 jaar of nog langer. Leveranciers van detergenten hebben veel invloed doordat ze de knowhow van de procesvoering bezitten. Er is een grote concentratie: enkele concerns bepalen de markt. De macht van de leveranciers is gering.
2.3.2.3. – – –
– 12
Macht van de afnemers (klanten)
De klanten van droogkuisbedrijven zijn veelal particulieren en kleine ondernemingen. Consumenten zijn prijsbewuster geworden en doen meer inspanningen om de gunstigste voorwaarden op te sporen, wat drukt op de prijzen. De consument stelt hogere eisen: er wordt kwaliteit en service verwacht aan lage prijzen.
2.3.2.4. – –
Macht van de leveranciers
Dreiging van substituten
Zelf wassen door particulieren en organisaties. Sociale projecten (dienstencheques, OCMW-initiatieven, …) zorgen voor bijkomende druk op de prijzen. Toenemend belang van wegwerpkledij, bijvoorbeeld in de medische sector. Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
2.3.2.5. – –
Potentiële toetreders (binnendringers)
De toetredingsdrempel is relatief klein: de machines hebben een lange levensduur en er is een geringe knowhow nodig om toe te treden. De droogkuis is een stagnerende markt. Er treden nog nauwelijks kandidaat droogkuisers toe. Kandidaat-overlaters vinden zeer moeilijk of geen overnemer.
2.3.2.6.
Algemene conclusie concurrentie-analyse
De droogkuis kan beschouwd worden als een krimpende markt. Doordat er veel bedrijven van de markt verdwijnen zonder dat er nieuwe bijkomen ontstaan er evenwel opportuniteiten voor de overblijvers.
2.4.
Milieu-juridische aspecten
2.4.1.
Inleiding
Op basis van de reglementering opgenomen in VLAREM I is het veelal noodzakelijk om voor de exploitatie van een (deel van een) droogkuisbedrijf, een milieuvergunning aan te vragen. De indelingslijst in bijlage 1 bij VLAREM I bepaalt welke inrichtingen of activiteiten vergunningsplichtig zijn en onder welke klasse van vergunningsplicht ze vallen. Er zijn drie klassen (klasse 1, 2 en 3) naargelang de graad van hinderlijkheid van de aanwezige installaties (klasse 1 is het meest “hinderlijk”). Als een bedrijf wordt ondergebracht in klasse 1 of 2 is een milieuvergunning noodzakelijk. De procedure voor het bekomen van een dergelijke vergunning wordt beschreven in VLAREM I. De (algemene en sectorale) milieuvoorwaarden die aan deze vergunningsplichtige inrichtingen worden opgelegd zijn vastgelegd in VLAREM II. In elke milieuvergunning tenslotte kunnen nog bedrijfsspecifieke bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Gezien deze bedrijfsspecifiek zijn, vallen ze uiteraard buiten de scope van dit overzicht. Naast de milieuvergunningsplicht, gekoppeld aan algemene en sectorale milieuvoorwaarden, zijn in Vlaanderen ook nog andere milieugerelateerde wetgevingen van kracht, o.a. deze die betrekking hebben op het voorkomen en beheer van afvalstoffen (Afvalstoffendecreet en Vlarea) en de bodemsanering (Bodemdecreet en Vlarebo).
2.4.2.
VLAREM I
De onderstaande Tabel 2.3 vermeldt de belangrijkste indelingsrubrieken (nl. 41.4 en 59.8) van VLAREM I die specifiek van toepassing zijn op de afgebakende inrichtingen/activiteiten, samen met aanduiding van de klasse (1, 2 of 3) en vermelding van: – In de kolom “bemerkingen”: de overheidsdiensten die advies moeten verstrekken bij een milieuvergunningsaanvraag, nl. VMM – In de kolom “coördinator”: het al dan niet verplicht aanstellen van een (type A of B) milieucoördinator. – In de kolom “audit”: het al dan niet kunnen opleggen door de bevoegde overheid van een éénmalige of periodieke milieuaudit. – In de kolom “Jaarverslag”: het al dan niet onder de verplichting vallen van een jaarlijkse rapportering inzake milieugegevens (integraal milieujaarverslag). Vlaams BBT-Kenniscentrum
13
HOOFDSTUK 2
Daarnaast kunnen ook nog volgende rubrieken van toepassing zijn: – Rubriek 3: afvalwater en koelwater; – Rubriek 16: gassen (en meer specifiek ook rubriek 16.3.1 voor de koelgroep van de PERmachine); – Rubriek 17: gevaarlijke stoffen; – Rubriek 43: verbrandingsinrichtingen (voor stookinstallaties: warm water, stoom); – Rubriek 46: wasserijen (wanneer het gemengde bedrijven betreft met zowel droogkuis als natwasserij activiteiten).
41.4.
Inrichtingen voor het chemisch reinigen, voorbehandelen en behandelen van textiel, alsmede textielveredeling (uitgezonderd de inrichtingen bedoeld in rubriek 41.9 en 46) met een totale drijfkracht van: 1° 5 kW tot en met 10 kW
Jaarverslag
Textiel (vezels, garen, wol, weefsels, breiwerk, vlechtwerk, textielwaren, kunststoffen en soortgelijke producten)
Audit
41.
Coördinator
Omschrijving
Bemerkingen
Klasse
Rubriek
Tabel 2.3: Gedeelten uit de lijst van hinderlijke inrichtingen betreffende de droogkuissector (VLAREM I, bijlage 1)
M
B
P
J
3
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW
2
3° meer dan 200 kW
1
59.
Activiteiten die gebruik maken van organische oplosmiddelen
59.8.
Chemisch reinigen Alle industriële of commerciële activiteiten waarbij VOS worden gebruikt in een installatie voor het schoonmaken van kleren, meubelstoffen en soortgelijke consumptiegoederen, met uitzondering van het handmatig verwijderen van vlekken in de textiel- en de kledingindustrie.
3
Opmerking: Op 19 september 2008 heeft de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring gegeven aan een besluit ter doorvoering van technische actualisering van de titels I en II van het VLAREM. Het besluit zal in werking treden de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Het besluit VLAREM-actualisatietrein voorziet onder andere in een aanpassing van de indeling van Rubriek 41.4., zoals vermeld in Tabel 2.3. Bij de aanpassing wordt ook een bijkomende kolom “Vlarebo” in de indelingslijst opgenomen. Voor droogkuisbedrijven is in deze kolom de letter B opgenomen. Dit betekent dat voor deze inrichtingen conform het Bodemdecreet en het Vlarebo (zie paragraaf 2.4.4) een oriënterend onderzoek verplicht is bij overdracht, onteigening, sluiting, faillissement en vereffening, en om de tien jaar.
14
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
41.
Vlarebo
Jaarverslag
Audit
Coördinator
Bemerkingen
Omschrijving
Klasse
Rubriek
Tabel 2.4: Aanpassing van Rubriek 41.4 zoals voorzien door het besluit ter doorvoering van technische actualisering van de titels I en II van het VLAREM
Textiel (vezels, garen, wol, weefsels, breiwerk, vlechtwerk, textielwaren, kunststoffen en soortgelijke producten)
41.4. Inrichtingen voor het chemisch reinigen, voorbehandelen en behandelen van textiel, alsmede textielveredeling (uitgezonderd de inrichtingen bedoeld in rubriek 41.9 en 46) met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:
2.4.3.
1° a) 5 kW tot en met 200 kW, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied
3
B
b) 5 kW tot en met 100 kW, wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied
3
B
2° a) meer dan 200 kW tot en met 1.000 kW, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied
2
A,M
B
b) meer dan 100 kW tot en met 500 kW, wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied
2
A,M
B
3° a) meer dan 1.000 kW, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied
1
M
B
P
J
B
b) meer dan 500 kW, wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied
1
M
B
P
J
B
VLAREM II
VLAREM II legt de milieuvoorwaarden vast voor de ingedeelde inrichtingen en ook voor enkele niet-ingedeelde inrichtingen. Voor de ingedeelde inrichtingen wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en sectorale voorwaarden. De algemene voorwaarden (deel 4 van VLAREM II) zijn van toepassing op alle ingedeelde inrichtingen. Ze zijn als volgt onderverdeeld: – algemene voorschriften; – beheersing van oppervlaktewaterverontreiniging; – beheersing van bodem- en grondwaterverontreiniging; – beheersing van luchtverontreiniging; – beheersing van geluidshinder; – beheersing van hinder door licht; – beheersing van asbest; – energieplanning; – emissies van broeikasgassen.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
15
HOOFDSTUK 2
De sectorale milieuvoorwaarden (deel 5 van VLAREM II) zijn specifieke voorschriften die van toepassing zijn op welbepaalde inrichtingen. Ze kunnen afwijken in strenge of minder strenge zin van de algemene milieuvoorwaarden, waarop ze voorrang hebben. Hierna wordt een schets gegeven van de voornaamste algemene en sectorale milieuvoorwaarden die betrekking hebben op de sector van droogkuisbedrijven. 2.4.3.1.
Algemene milieuvoorwaarden
a) Algemene voorschriften (hoofdstuk 4.1.) In het bijzonder wordt hier verwezen naar de voorschriften inzake de toepassing van BBT, hinderbeheersing, het beheer van afvalstoffen, de opslag van gevaarlijke stoffen, het milieujaarverslag en de milieucoördinator. b) Beheersing van oppervlaktewaterverontreiniging (hoofdstuk 4.2.) Onderscheid wordt gemaakt tussen 4 categorieën: bedrijfsafvalwater, koelwater, huishoudelijk afvalwater en hemelwater. Voor elke stroom moet op het bedrijfsterrein een aparte afvoer zijn voorzien, zoniet wordt het mengsel integraal beschouwd als bedrijfsafvalwater. Bedrijfsafvalwater van inrichtingen die een maximum hoeveelheid bedrijfsafvalwater van meer dan 2 m³ per dag of 50 m³ per maand of 500 m³ per jaar lozen, moet worden geloosd via een controle-inrichting (meetgoot voor debieten > 2 m³/h of > 20 m³/dag; en monstername voor debieten > 50 m³/h met gevaarlijke stoffen en voor debieten > 100 m³/h zonder gevaarlijke stoffen). De afvoer van koelwater en hemelwater enerzijds en bedrijfs- en huishoudelijk afvalwater anderzijds mag, behoudens technische moeilijkheden, niet via dezelfde openbare riolering gebeuren. Beide laatste mogen ook niet ongezuiverd in oppervlaktewater worden geloosd. Het afvalwater mag enkel gevaarlijke stoffen bevatten (vermeld in bijlage 2C van VLAREM I), op voorwaarde dat hiervoor emissiegrenswaarden zijn opgenomen in de milieuvergunning. Algemene lozingsnormen worden opgelegd voor: – bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat (afdeling 4.2.2.); – bedrijfsafvalwater dat één of meer gevaarlijke stoffen bevat (afdeling 4.2.3.); – koelwater (afdeling 4.2.4.); – huishoudelijk afvalwater (afdeling 4.2.7.). Aansluitend bij deze voorwaarden naar de randvoorwaarden in het beleid m.b.t. de afvalwaterlozingen, die vastgelegd zijn in de Ministeriële Omzendbrief LNW 2005/01 van 23 September 2005 met betrekking tot verwerking van bedrijfsafvalwater via de openbare zuiveringsinfrastructuur en die betrekking heeft op de verenigbaarheid van de lozingen van bedrijfsafvalwater op de openbare riolering met de beleidsaanpak inzake RWZI-exploitatie. Deze vormt één van de uitgangspunten bij het vastleggen van bijzondere voorwaarden voor de lozing van afvalwater. c) Beheersing van luchtverontreiniging (Hoofdstuk 4.4.) Van specifiek belang voor onderhavige studie is artikel 4.4.2.1. betreffende de toepassing van de Beste Beschikbare Technieken: “De installaties dienen ontworpen, gebouwd en geëxploiteerd volgens een code van goede praktijk derwijze dat de van deze installaties afkomstige luchtverontreiniging maximaal wordt beperkt en zo mogelijk zelfs wordt voorkomen.
16
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
De installaties zullen daartoe worden uitgerust en geëxploiteerd met middelen ter beperking van de emissies die met de beste beschikbare technieken overeenkomen. De emissiebeperkende maatregelen dienen te zijn gericht zowel op een vermindering van de massaconcentratie als ook van de massastromen of massaverhoudingen van de van de installatie uitgaande luchtverontreiniging. Daarbij moet inzonderheid rekening gehouden worden met: – maatregelen ter vermindering van de hoeveelheid afvalgas, zoals inkapselen van installatiedelen, doelgericht opvangen van stromen afvalgas, enz.; – maatregelen ter optimalisering van de gebruikte stoffen en energie; – maatregelen ter optimalisering van de handelingen voor opstarten en stilleggen en overige bijzondere bedrijfsomstandigheden.” Artikel 4.4.3.1. § 4 voegt hier aan toe: “Voor bestaande installaties dient bij de toepassing van de eis met betrekking tot het gebruik van de beste beschikbare technieken zoals gesteld in artikel 4.4.2.1., rekening gehouden met: 1) de technische kenmerken van de inrichting; 2) de gebruiksgraad en de residuele levensduur van de inrichting; 3) de aard en het volume van de verontreinigende emissies van de inrichting; 4) de wenselijkheid geen overmatige hoge kosten te veroorzaken voor de betrokken inrichting, met name rekening houdende met de economische situatie van de tot de betrokken categorie behorende ondernemingen.” “Afvalgassen moeten opgevangen of opgezogen worden op de plaats waar ze ontstaan en mogen in de omgevingslucht worden geloosd indien emissie- en immissievoorschriften zijn nageleefd” (art. 4.4.2.2.). Dit kan een zuivering inhouden. Bij lozing via een schoorsteen moet deze aan bepaalde dimensionele voorwaarden voldoen, zoals een minimumhoogte. Artikel 4.4.3.1. verwijst naar de in bijlage 4.4.2. bij VLAREM II opgenomen emissiegrenswaarden die van toepassing op de geloosde afvalgassen (geleide emissies) vanaf een bepaalde massastroom (g of kg/uur). Hierbij moet niet enkel rekening gehouden worden met de emissie per emissiepunt, maar met de totale emissie voor de ganse milieutechnische eenheid (alle emissies van het totale bedrijf). Voor een overzicht van de (algemene) emissiegrenswaarden kan verwezen worden naar bijlage 4.4.2 van VLAREM II. De luchthoeveelheden die naar een onderdeel van een installatie worden toegevoerd om het afvalgas te verdunnen of af te koelen, blijven bij de bepaling van de emissiewaarden buiten beschouwing. Bij toepassing van de Beste Beschikbare Technieken kunnen in de milieuvergunning afwijkende emissiegrenswaarden worden opgelegd. d) Beheersing van geluidshinder (Hoofdstuk 4.5.) “De exploitant treft ter naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk, de nodige maatregelen om de geluidsproductie aan de bron en de geluidsoverdracht naar de omgeving te beperken. Naargelang van de omstandigheden en op basis van de technologisch verantwoorde mogelijkheden volgens de beste beschikbare technieken wordt hierbij gebruik gemaakt van een oordeelkundige (her)schikking van de geluidsbronnen, geluidsarme installaties en toestellen, geluidsisolatie en/of absorptie en/of afscherming” (Art. 4.5.1.1§ 1). In afdelingen 4.5.3. en 4.5.4 van VLAREM II zijn de algemene geluidsvoorschriften voor klasse 1 en 2 inrichtingen opgenomen. Deze voorschriften vermelden ondermeer normen voor het toegelaten specifiek geluid van bestaande en nieuwe inrichtingen. Aansluitend hierop is in deze voorschriften ook opgelegd dat “indien een akoestisch onderzoek uitwijst dat het specifieke geluid van een bestaande inrichting de geldende richtwaarde met 10 dB(A) overschrijdt de
Vlaams BBT-Kenniscentrum
17
HOOFDSTUK 2
betrokken inrichting een saneringsplan moet opstellen en uitvoeren. … Deze sanering dient rekening te houden met de beste beschikbare technieken” (Art. 4.5.4.1.§ 2 en § 4). De toepasselijke normen voor het specifiek geluid dat veroorzaakt wordt door de inrichting zijn vnl. afhankelijk van: – de milieukwaliteitsdoelstelling voor het omgevingsgeluid (bijlage 4.5.4) die op hun beurt gerelateerd zijn aan de ligging van het bedrijf volgens het gewestplan; – het feit of het om een nieuwe of bestaande inrichting gaat; – het tijdstip (dag-, avond-, nachtperiode). 2.4.3.2.
Sectorale milieuvoorwaarden
De belangrijkste sectorale voorschriften voor de droogkuisbedrijven zijn opgenomen in hoofdstuk 5.41 en 5.59 van VLAREM II. Hieronder worden de belangrijkste voorschriften van de voorvermelde hoofdstukken weergegeven. a) Voorwaarden voor inrichtingen voor het chemisch reinigen van textiel (Rubriek 41.4. en 59.8) De voorwaarden voor inrichtingen voor het chemisch reinigen van textiel zijn opgenomen in Afdeling 5.41.2. van Hoofdstuk 5.41. Textiel. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op inrichtingen voor het chemisch reinigen van textiel zoals bedoeld in de subrubrieken 41.4 en 59.8 van de indelingslijst en ze gelden onverminderd de bepalingen van hoofdstuk 5.59 (Art. 5.41.2.1). De volgende voorwaarden (art. 5.41.2.2.) worden gesteld voor textielreinigingsmachines die gebruikmaken van tetrachlooretheen als reinigingsmiddel: – “Alle machines, met inbegrip van de leidingen en elke afvoer van residuen zijn van het volledig gesloten type. Ze zijn uitgerust met alle nodige systemen voor oplosmiddelrecuperatie. Deze systemen zijn op een onverplaatsbare wijze geïntegreerd om automatisch elke verbinding te vermijden tussen de omringende lucht van de werkplaats en de binnenzijde van de machine tijdens alle fasen van de reiniging. – de machines moeten uitgerust zijn met: • een diepkoelsysteem en een actief koolfilter, die de resterende lucht in de reinigingstrommel op het einde van de droogcyclus reinigt, zodat de concentratie aan PER, direct boven pas gelost textiel, maximaal 240 mg/m³ bedraagt. De actief koolfilter moet zo vaak vervangen of geregenereerd worden dat de goede werking daarvan is gegarandeerd; • een dubbele waterafscheider in serie om de hoeveelheid PER in het afvalwater te verkleinen; • een automatische afgrendelsysteem van de laaddeur, spelden- en pluizenvanger, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kunnen worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen; • een vulstreep op de laaddeur, de oplosmiddeltanks en de destillator als beveiliging tegen overvullen. De machine mag nooit boven deze vulstreep geladen worden; • een dubbele controle tegen het overkoken van de destillatieketel; • een regenereerbare filter voor het zuiveren van het oplosmiddel; • de machines mogen geen directe verbinding met de riolering hebben. – Van deze bepalingen kan in de milieuvergunning afgeweken worden als met andere voorzieningen een gelijkwaardige bescherming van het milieu gewaarborgd kan worden. – Voor elke machine houdt de exploitant een verslag ter beschikking van de toezichthoudende overheid, waarin aangetoond wordt dat aan de voorgaande voorwaarden voldaan is. Dat 18
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
–
–
verslag moet worden opgesteld door een milieudeskundige, erkend in de discipline lucht, en bevat de volgende elementen: • het verslag van een meting waaruit blijkt dat de concentratie aan tetrachlooretheen in de lucht, direct boven pas gelost textiel, maximaal 240 mg/m3 bedraagt; • een attest waarin de conformiteit wordt bevestigd van de machine met de voorvermelde bepaalde voorwaarden; • een beschrijving van de voorwaarden die bij de exploitatie nageleefd moeten worden zodat de grenswaarde 240 mg/m³ voor tetrachlooretheen in de lucht, direct boven pas gelost textiel, te allen tijde nageleefd zal worden, zodat de emissies in de lucht tot een minimum beperkt worden. • De exploitant bezorgt een afschrift van dit verslag aan de toezichthoudende overheid als die daarom verzoekt. In plaats van dit verslag kan ook een verslag aanvaard worden van een identieke machine. In dat geval moet de exploitant een attest toevoegen van de leverancier waarin die bevestigt dat de machine identiek is aan de machine waarover het verslag werd opgesteld. Bij de exploitatie van de machines worden de voorwaarden nageleefd die beschreven zijn in het voorvermelde verslag.”
Met betrekking tot controle en onderhoud van elke reinigingsmachine worden volgende eisen gesteld (art. 5.41.2.3.): – “Minstens om het jaar moet elke reinigingsmachine een grondige onderhouds- en controlebeurt ondergaan. – Wekelijks moet elke reinigingsmachine op lekken gecontroleerd worden. Die kwalitatieve meting moet gebeuren met een draagbaar elektronisch lekzoektoestel. – De exploitant registreert alle storingen, calamiteiten en de resultaten van de voorgeschreven metingen en controles van de machines, zoals voorafgaandelijk bepaald, in een logboek. Dat logboek wordt voor een periode van minstens 5 jaar na de laatste registratie bewaard en ter inzage van de toezichthoudende overheid gehouden.” Volgende preventieve maatregelen dienen uitgevoerd te worden om de potentiële milieuverontreiniging te beperken (Art. 5.41.2.4.): – “Als de ruimtes waarin zich textielreinigingsmachines bevinden, uitgerust zijn met een goot of afvoerput moet die goot of afvoerput hermetisch afgesloten zijn tijdens de droogreinigingsactiviteiten. – Leidingen die tetrachlooretheendampen kunnen bevatten, moeten gasdicht zijn uitgevoerd en van een materiaal zijn dat bestand is tegen tetrachlooretheendampen. – Elke reinigingsmachine heeft een opvangbak die hittebestendig, onbrandbaar en geschikt is voor de opvang van het oplosmiddel. Het volume van deze opvangbak moet minstens gelijk zijn aan de helft van de inhoud van de reservoirs of aan de inhoud van het grootste reservoir, als de inhoud van het grootste reservoir groter is dan de helft van de inhoud van alle reservoirs. Deze opvangbak moet duidelijk afhellen naar een goed zichtbare plaats, zodat een visuele controle van mogelijk uitgelopen oplosmiddel steeds mogelijk is. De opvangbak moet ook een druipzone voor de machine en een behandelingsruimte achter de machine omvatten. De behandelingsruimte achter de machine moet voldoende groot zijn zodat alle in gebruik zijnde hulpmiddelen en recipiënten voor contactwater erin opgesteld kunnen worden. – De vloer van lokalen waar oplosmiddel in vloeibare vorm aanwezig is, moet vloeistofdicht en oplosmiddelbestendig uitgevoerd worden. – Het is verboden te roken in ruimtes waar reinigingsmachines staan, voorontvlekking plaatsvindt of oplosmiddel opgeslagen wordt. Vlaams BBT-Kenniscentrum
19
HOOFDSTUK 2
–
Machines mogen enkel bediend worden door de exploitant of door de schriftelijk door hem aangestelde personen die de noodzakelijke opleiding gekregen hebben, en die ook alle instructies hebben gekregen met betrekking tot hun verplichtingen in verband met de controle van de machine en van de emissies in het milieu.”
“Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk 5.17” moet men daarenboven (art. 5.41.2.5.): – “moet men oplosmiddelen opslaan in recipiënten die luchtdicht, voldoende sterk en geschikt zijn voor het opslaan van het oplosmiddel. Door oplosmiddel vervuild vloeibaar en vast afval moet in een luchtdichte, onbrandbare en oplosmiddelbestendige recipiënt van maximaal 200 liter opgeslagen worden. Afvalstromen van verschillende oplosmiddelen mogen niet gemengd worden; – moeten de recipiënten voor oplosmiddelhoudende grond- en afvalstoffen evenals alle voorraden van reinigingsversterkers, zepen, detacheer- en impregneermiddelen boven of in een opvangbak geplaatst worden. Het volume van deze opvangbak moet minstens gelijk zijn aan de helft van de opgeslagen hoeveelheid oplosmiddel of de inhoud van de grootste recipiënt, als de inhoud van de grootste recipiënt groter is dan de helft van de totale opgeslagen hoeveelheid. Deze opvangbak moet vloeistofdicht, hittebestendig, onbrandbaar en geschikt zijn voor de opvang van de opgeslagen stoffen. Hij moet ook sterk genoeg zijn om weerstand te bieden aan de vloeistofdruk die als gevolg van een lek kan optreden; – moeten de recipiënten met oplosmiddel op ten minste twee meter afstand geplaatst worden van licht ontvlambare stoffen en apparatuur met een oppervlaktetemperatuur hoger dan 150 °C, tenzij tussen de recipiënten en de licht ontvlambare stoffen of apparatuur met een oppervlaktetemperatuur hoger dan 150 °C een brandwerende scheidingswand aanwezig is of tenzij ze zich in een brandwerende kast of kist bevinden.” “De bovenstaande bepalingen gelden vanaf 31 oktober 2007 voor inrichtingen die al vóór 1 januari 2004 reglementair in bedrijf waren. In afwijking hiervan: – moeten machines die al vóór 1 januari 2004 reglementair in bedrijf waren, pas uitgerust zijn met een actief koolfilter vanaf 1 januari 2010; – moet het verslag voor machines die al vóór 1 januari 2004 reglementair in bedrijf waren, pas ter beschikking gehouden worden vanaf 1 januari 2010; – de vloeistofdicht en oplosmiddelbestendige vloer is enkel van toepassing voor lokalen die na 1 januari 2004 volledig gerenoveerd werden.” Nieuwe inrichtingen moeten onmiddellijk aan alle voorwaarden voldoen. b) Gebruik van organische oplosmiddelen (Hoofdstuk 59) Het gebruik van organische oplosmiddelen valt onder de bepalingen van Hoofdstuk 5.59 van VLAREM II. Nieuwe inrichtingen die onder deze bepalingen vallen, moeten onmiddellijk voldoen aan de toepasselijke emissiegrenswaarden zoals vastgelegd in Bijlage 5.59.1 van VLAREM II, nl. 20 g uitgestoten oplosmiddel per kg gereinigd en gedroogd textiel. “Voor bestaande installaties (artikel 5.59.1.2.§ 1) zijn de bepalingen van toepassing vanaf de volgende data: – voor de emissiegrenswaarden: 31 oktober 2007; – voor het opstellen van een intern document (oplosmiddelenboekhouding) zoals vermeld in § 2 van artikel 5.59.3.2: 1 januari 2002 (eerste document beschikbaar 31 maart 2003); – voor de meetstrategie (artikel 5.59.3.1): 1 januari 2004”;
20
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
Binnen de droogkuissector wordt voor de solventboekhouding een vereenvoudigd document gebruikt. Het in samenwerking met CTR opgestelde document was geldig tot 1/1/06. De goedkeuring werd tot op heden nog niet verlengd door de afdeling Milieu-Inspectie van LNE (M. Blondeel, LNE afdeling Milieu-Inspectie, persoonlijke communicatie). Meer informatie hierover wordt gegeven in TECHNISCHE FICHE 3: Solventboekhouding. Gehalogeneerde VOS met risicozin R40 Volgens art. 5.59.2.2.§ 3 en 5.59.2.2.§ 4 (VLAREM II) moet “voor de uitstoot van gehalogeneerde VOS waaraan de risicozin R40 is toegekend, …, en waarbij de massastroom in totaal 100 g/uur of meer bedraagt, een emissiegrenswaarde van 20 mg/Nm³ zo snel mogelijk in acht genomen worden. PER is een voorbeeld van een dergelijke gehalogeneerde VOS waaraan de risicozin R40 is toegekend (ESIS, 2007). Meerdere activiteiten in één bedrijf Wanneer meerdere van de activiteiten van rubriek 59 in één installatie worden uitgevoerd moeten ofwel de emissiegrenswaarden voor elke activiteit afzonderlijk nageleefd worden, ofwel mag de totale emissie van de installatie niet groter zijn dan door toepassen van de activiteitsspecifieke aanpak het geval zou zijn geweest.
2.4.4.
Bodemdecreet en Vlarebo
Naar bodem toe vormt het “Decreet betreffende de bodemsanering en de bodembescherming” van 27 oktober 2006 (B.S. 22 januari 2007) de basis. Nieuwe verontreiniging voorkomen en historische verontreiniging saneren zijn de belangrijkste doelstellingen van het nieuwe decreet. Dit “bodemdecreet”, dat in werking is sinds 1 juni 2008, volgt het bodemsaneringdecreet van 1995 (22 februari 1995, B.S. 29 april 1995) op. Met het Vlaams Reglement rond de Bodemsanering, kortweg Vlarebo, heeft het Vlaamse gewest sinds 1996 een concrete en volwaardige bodemwetgeving. Het Vlarebo voerde de bepalingen van het bodemsaneringsdecreet uit. Het reglement onderging ondertussen verschillende wijzigingen. Sinds 1 juni 2008 is samen met en in uitvoering van het “bodemdecreet” de nieuwe Vlarebo van kracht. Dit “Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming” (14 december 2007, BS 22 april 2008) vervangt de oude Vlarebo. Een belangrijke wijziging voor de droogkuissector bestaat erin dat in de toekomst de periodieke onderzoeksplicht voor ieder bedrijf 10 jaar bedraagt. Voor de droogkuissector zijn de rubrieken 41.4 en 59.8 van toepassing, wat betekent dat alle droogkuisbedrijven behoren tot een welbepaalde Vlarebo-categorie en dus steeds verplicht zijn om een oriënterend bodemonderzoek uit te voeren bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting van de activiteit.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
21
HOOFDSTUK 2
Tabel 2.5: Vlarebo – categorieën voor de droogkuissector Rubrieknummer
Inrichting of activiteit
Categorie
41.
Textiel (vezels, garen, wol, weefsels, breiwerk, vlechtwerk, textielwaren en soortgelijke producten):
41.4.
Inrichtingen voor het chemisch reinigen, voorbehandelen en behandelen van textiel, alsmede textielveredeling (uitgezonderd de inrichtingen bedoeld in rubriek 41.9 en 46), met een totale drijfkracht van: 1° 5 kW tot en met 10 kW
B
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW
B
3° meer dan 200 kW
B
59.
Activiteiten die gebruik maken van organische oplosmiddelen
59.8.
Chemisch reinigen Alle industriële of commerciële activiteiten waarbij VOS worden gebruikt in een installatie voor het schoonmaken van kleren, meubelstoffen en soortgelijke consumptiegoederen, met uitzondering van het handmatig verwijderen van vlekken in de textiel- en de kledingindustrie.
A
A: Bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting van de activiteit, en om de twintig jaar B: Bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting van de activiteit, en om de tien jaar C: Bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting van de activiteit, en om de vijf jaar
Daarnaast blijkt dat sommige gemengde droogkuisbedrijven (gemengde droogkuis en wasserij activiteiten met een bepaalde drijfkracht) ook onder rubriek 46.3 en zodoende onder categorie O (bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting van de activiteit) vallen. Opmerking: Op 19 september 2008 heeft de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring gegeven aan een besluit ter doorvoering van technische actualisering van de titels I en II van het VLAREM. Het besluit zal in werking treden de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Het besluit VLAREM-actualisatietrein voorziet onder andere in de opname van de “Vlarebo” categorieën in de indelingslijst in VLAREM I (zie paragraaf 2.4.2). Er wordt daarom verwacht dat deze indeling uit Vlarebo zal geschrapt worden. Op 16 juni 2006 keurde het Vlaams Parlement een wijziging van het bodemsaneringsdecreet (van 22 februari 1995) goed, uitvoerbaar gemaakt door aanpassingen van het Vlarebo (B.Vl.Reg. 15 december 2006 en 7 september 2007). Hierdoor werd de mogelijkheid gecreëerd om bepaalde activiteiten aan te duiden (door de Vlaamse regering) waardoor aan exploitanten die deze activiteiten uitoefenen een verplichting wordt opgelegd om bodempreventie- en bodembeheersplannen (bpbp) uit te werken. Tevens werd het mogelijk om voor de hierboven bedoelde activiteit een bodemsaneringsorganisaties te erkennen.. Op 21 december 2006 heeft de droogkuissector, als eerste sector, een vzw, genaamd Vlaams bodemsaneringsfonds voor de textielverzorging, afgekort als vzw Vlabotex, opgericht. Op 27 april 2007 werd via een besluit van de Vlaamse Regering de ‘droogkuis’ of ‘het chemisch reinigen van textiel’ aangeduid als activiteit waarvoor er een bodempreventie- en bodembeheersplan moet worden opgemaakt. Bovenvernoemde wijzigingen van het bodemsaneringsdecreet en de Vlarebo ten aanzien van de droogkuissector zijn intussen geïntegreerd in het bodemdecreet en de nieuwe Vlarebo.
22
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
De vzw Vlabotex werd op 14 september 2007 door de Vlaamse Regering erkend als bodemsaneringsorganisatie, waarna zij voor de uitvoering van haar taken inzake historische verontreiniging een voorstel van subsidiëringsprogramma kan indienen en jaarlijks subsidies kan aanvragen. Vlabotex zal er allereerst naar streven bodemverontreiniging te voorkomen en te beheersen. Maar deze organisatie zal ook de bodemsanering aanmoedigen en begeleiden. Een belangrijk instrument hiertoe is de mogelijkheid die de individuele ‘droogkuis’ exploitanten hebben om hun verplichting tot het opstellen van een jaarlijks bodempreventie- en bodembeheersplan aan de bodemsaneringsorganisatie over te dragen. De bodemsaneringsorganisatie dient vervolgens voor de exploitanten die zich hebben aangemeld een sectoraal bodempreventie- en bodembeheersplan op te stellen. In het preventieluik van een bpbp wordt de vraag gesteld naar het al of niet implementeren van BBT-technieken die in huidig document worden besproken. Individuele bedrijven kunnen tevens hun saneringsplicht helemaal of gedeeltelijk ‘overdragen’ aan een dergelijke bodemsaneringsorganisatie. Met een jaarlijkse subsidie van 1,5 miljoen euro gedurende 30 jaar van de Vlaamse overheid zal Vlabotex vzw de sanering van terreinen uitvoeren op aanvraag van de (voormalige) uitbaters tegen een forfaitaire jaarlijkse bijdrage gedurende 30 jaar. Voor een bestaande droogkuis is dit bedrag afhankelijk van de aard van de milieuvergunning, de omzet van het bedrijf en de reeds vastgestelde vervuilingsgraad. Voor een terrein met een voormalige droogkuis wordt het bedrag bepaald op basis van het kadastraal inkomen van het terrein en van de reeds vastgestelde vervuilingsgraad. De kostprijs van de verontreiniging met droogkuisproducten die ontstaan is na oktober 1995 of eventuele verontreiniging die vreemd is aan de uitbating van een droogkuis, moet (in één keer en volledig) worden gedragen door de aanvrager. In totaal worden ongeveer 350 aanvragen verwacht met een totale saneringskost van ruim 80 miljoen euro over 30 jaar (Envirodesk, 2007). 2.4.5.
Vlarea en Interregionaal Samenwerkingsakkoord voor Verpakkingsafval
Voor het compartiment afval zijn vooral het decreet betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen (2 juli 1981, B.S. 25 juli 1981), het uitvoeringsbesluit Vlarea (Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, B.S. 16 april 1998) en het samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval (B.S. 5 maart 1997) te vermelden. 2.4.5.1.
Afvalstoffendecreet en Vlarea
Het afvalstoffendecreet (02/07/1981, gewijzigd in 1994) vormt de wettelijke basis voor het realiseren van het afvalstoffenbeleid binnen het Vlaamse gewest. Het decreet is een zogenaamd kaderdecreet. Dit decreet bevat wel de belangrijkste bepalingen maar deze moeten verder uitgevoerd worden door de Vlaamse regering in uitvoeringbesluiten. Het Vlarea (1998) is het Vlaams Reglement inzake Afvalvoorkoming en -beheer en bundelt alle reeds bestaande uitvoeringsbesluiten, op enkele uitzonderingen na. Op 5 december 2003 werd een grondige wijziging van het Vlarea door de Vlaamse regering goedgekeurd. Het Vlarea legt ondermeer voorschriften op omtrent de verwijdering van afvalstoffen en de mogelijke aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen. Voor de droogkuissector zijn de volgende bepalingen van Vlarea van bijzonder belang: – bijzondere afvalstoffen (Hfdst. II, afd. III, art. 2.3.1. 17°): “afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten”. – gevaarlijke afvalstoffen (Hfdst. II, afd. IV, art. 2.4.1.). Vlaams BBT-Kenniscentrum
23
HOOFDSTUK 2
Naast de algemene Vlarea-voorwaarden (zoals b.v. bijhouden van een register van afvalstoffen en verslag over de afvalstoffenproductie), zijn volgende zaken nog relevant voor de droogkuissector: – PER afvoeren naar een erkend verwerker; – het is verboden afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen bevatten, of de resten hiervan, te verwerken zonder dat voorafgaandelijk enige bewerking plaatsvond zoals beschreven in art. 5.2.2.5.2§ 9 van VLAREM II. Voor een bespreking van de afvalstoffen die vrijkomen in de droogkuissector wordt verwezen naar paragraaf 3.10.4. 2.4.5.2.
Interregionaal Samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval
De Europese richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval (20/12/1994) ligt aan de basis van het Belgische samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval (30/05/1996). Dit samenwerkingsakkoord heeft kracht van decreet in heel België en is in werking getreden op 05/03/1997. Het samenwerkingsakkoord stipuleert wat de verantwoordelijkheden zijn als je goederen verpakt (verpakkingsverantwoordelijke) of ontpakt (ontpakker). De kledinghoezen die meegegeven worden door de droogkuissector worden beschouwd als een huishoudelijke verpakking (en meer bepaald als serviceverpakking) volgens FOST Plus. De droogkuisbedrijven zijn ook verpakkingsverantwoordelijken, maar in de praktijk wordt deze verantwoordelijkheid vaak opgenomen door de leveranciers (tegen betaling). De ondernemingen die volgens het Samenwerkingsakkoord als verpakkingsverantwoordelijke worden beschouwd hebben een informatie- en terugnameplicht voor de verpakkingen waarvoor ze verantwoordelijk zijn. Aansluiten bij FOST Plus laat deze ondernemingen toe zich in orde te stellen met betrekking tot deze verplichtingen. Meer informatie kan verkregen worden bij de Interregionale Verpakkingscommissie (www.ivcie.be) of bij het erkend organisme FOST Plus (www.fostplus.be).
2.4.6.
Buitenlandse wetgeving
2.4.6.1.
Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties
Deze richtlijn is omgezet naar VLAREM. 2.4.6.2.
Beschikking 2000/532/EG: Beschikking van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen
Deze beschikking verduidelijkt de indeling van sommige afvalstoffen als gevaarlijk. De effecten van deze richtlijn op de praktijk in Vlaanderen zijn wellicht klein.
24
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR
2.4.6.3.
Richtlijn 2001/81/EG inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen
Deze NEC (national emission ceiling)-richtlijn 2001/81/EG stelt nationale maxima vast voor de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen zoals NOx, SO2, VOS en NH3, die tegen 2010 moeten worden bereikt als onderdeel van de geïntegreerde strategie van de Gemeenschap om verzuring en troposferische ozon te bestrijden. Daarnaast moeten de lidstaten een programma opstellen waarin wordt aangegeven op welke manier aan deze plafonds zal worden voldaan. Jaarlijks moeten ook de emissies van de 4 polluenten worden gerapporteerd op sectorniveau en moeten prognoses voor het jaar 2010 worden meegedeeld aan de Europese Commissie. In het kader van deze richtlijn werden de NEC-emissiereductieprogramma’s 2003 en 2006 voor Vlaanderen en België opgesteld (Aminal, afd. Lucht, 2003; en LNE, afd. Lucht, 2006). Voor meer informatie m.b.t. deze emissiesreductieprogramma’s wordt ook verwezen naar paragraaf 3.10.1. 2.4.6.4.
Richtlijn 2006/121/EG: tot wijziging van Richtlijn 67/548/EEG … teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (Registration, Evaluation and Authorisation of Chemicals)
Deze richtlijn is van toepassing vanaf 1 juni 2008. Het omvangrijke REACH-programma beoogt dat voor ca. 30.000 bestaande chemische stoffen met een verbruik boven een bepaalde drempel, alle informatie inzake risico voor gezondheid en milieu verzameld wordt (zoals dat ook nu al het geval is voor nieuwe chemische stoffen). De ervaring die beschikbaar is voor b.v. 140 in hoge volumes geproduceerde stoffen, leert dat het gaat om een zeer complex en zeer langdurig programma. De vermoedelijke invloed van REACH is: – Sommige stoffen zullen anders geklasseerd worden; in de praktijk gaat het dan vooral om een andere indeling die is gebaseerd op ongunstige chronische effecten waarvoor de informatie nu ontoereikend is. Verwacht wordt dat een aantal gebruikte stoffen geklasseerd zullen worden als carcinogeen, mutageen, enz. (vergelijkbaar met de recente herklassering van trichloorethyleen van R40 tot R45). Wellicht zullen er ook een aantal stoffen zijn, die nu uit voorzorg ingedeeld zijn als R40 (“Onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten”) en waar na bijkomend onderzoek blijkt dat deze aanduiding overbodig was. – Naar verwachting zal voor sommige stoffen op basis van deze informatie ingeschat worden dat het risico voor mens of milieu bij het gebruik te groot is, waardoor risicobeperkende maatregelen zullen worden ingevoerd. Deze kunnen variëren van gebruiksbeperkingen, na te leven grenswaarden in eindproducten, na te leven grenswaarden bij emissies, convenanten, enzovoort. – Op basis van de ervaring voor pesticiden, waar een inhoudelijk vergelijkbaar maar uiteraard veel kleinschaliger programma loopt, mag eveneens aangenomen worden dat een aantal minder frequent gebruikte stoffen van de markt worden gehaald, omdat de kosten van de informatieverzameling niet in verhouding staan tot de baten van het aanmaken en gebruiken van deze stoffen. – Indien voor mengsels van producten een aparte beoordeling moet gemaakt worden zullen om redenen van kosten een aantal mengsels niet meer beschikbaar gesteld of gebruikt worden.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
25
HOOFDSTUK 2
Verder mag ook verwacht worden dat voor veel stoffen meer gegevens over chronische aquatische blootstelling zullen beschikbaar komen. Dat laat toe om de PNEC (predicted no effect concentration, een begrip dat technisch gesproken min of meer overeenkomt met de kwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewater) met meer kennis van zaken te bepalen.
26
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
Hoofdstuk 3
PROCESBESCHRIJVING
In dit hoofdstuk beschrijven we de typische procesvoering in droogkuisbedrijven alsook de bijhorende milieu-impact. Deze beschrijving heeft tot doel om een globaal beeld te scheppen van de toegepaste processtappen en hun milieu-impact. Dit vormt de achtergrond om in hoofdstuk 4 de milieuvriendelijke technieken te beschrijven die de sector kan toepassen om de milieu-impact te verminderen. De details van de procesvoering, en de volgorde van de toegepaste processen, kunnen in de praktijk variëren van bedrijf tot bedrijf. Niet alle mogelijke varianten in procesvoering worden in dit hoofdstuk beschreven. Ook kan de procesvoering in de praktijk complexer zijn dan hier beschreven. Het is in geen geval de bedoeling van dit hoofdstuk om een uitspraak te doen over het al dan niet BBT zijn van bepaalde processtappen. Het feit dat een proces in dit hoofdstuk wel of niet vermeld wordt, betekent dus geenszins dat dit proces wel of niet BBT is.
3.1.
Inleiding
In een droogkuisbedrijf wordt textiel gereinigd met solventen in plaats van met water en zeep. Het vuil textiel en het solvent worden samen in een roterende trommel gebracht. Hierdoor wordt vuil van het textiel losgeweekt en in het solvent opgenomen. Olieachtig vuil lost op in het oplosmiddel, ander vuil wordt gedispergeerd in het oplosmiddel. Om de dispersie te bevorderen wordt aan het solvent een reinigingsversterker (zeep) en soms wat water toegevoegd. Uiteraard probeert men bij het reinigen de vorm, de afmeting en de kleur van de kledingstukken te behouden. De reiniging van woningtextiel en leder gebeurt op een analoge manier. Het droogkuisproces zelf bestaat uit zes fasen: – de voorbewerking: het sorteren en voorontvlekken van het textiel alvorens het in de machine gereinigd wordt; – het reinigingsproces, dat instaat voor de vuilverwijdering uit de kleding; – het droogproces, dat het achtergebleven solvent uit de kleding verwijdert; – de terugwinning van het organisch oplosmiddel; – de na-ontvlekking, die de overblijvende vlekken verwijdert; – de afwerking, die het textiel volledig klaarmaakt voor levering aan de klant. In wat volgt, zullen deze zes deelprocessen kort besproken worden. Daarna komen nog de opslag van solventen en afval aan bod (paragraaf 3.8). In de laatste paragraaf 3.9 wordt een overzicht gegeven van de emissies van de droogkuissector.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
27
HOOFDSTUK 3
3.2.
De voorbewerking
3.2.1.
Procesbeschrijving
Eerst wordt het vuile wasgoed gesorteerd. Vlekken die niet of slechts gedeeltelijk met het droogkuissolvent verwijderd kunnen worden (bijvoorbeeld “magere” vlekken) en die gefixeerd zouden kunnen worden tijdens het droogkuisproces worden vooraf met speciale oplosmiddelen behandeld. Deze voorontvlekking gebeurt met de hand (detacheerborstels, sponsen, ...) of mechanisch (lucht/stoompistool). Elke vlekkensoort heeft zijn eigen ontvlekkingsmiddel. Veelal heeft men 6 tot 10 verschillende middelen die in kleine verpakkingen aangewend worden. Deze ontvlekkingsmiddelen zijn mengsels van diverse oplosmiddelen (bijvoorbeeld amylacetaat, isopropylalcohol), licht-zure of alkalische middelen (bijvoorbeeld azijnzuur, zouten van mieren- en melkzuur, en ammonia) of licht oxiderende middelen (bijvoorbeeld waterstofperoxide). De huidige generatie ontvlekkingsmiddelen bevat geen PER meer in Vlaanderen. Deze middelen worden in een verdunde vorm (3-5% in een waterige oplossing) op een ontvlekkingstafel toegepast, afgezogen, verzameld en afgevoerd.
3.2.2.
Milieuaspecten
3.2.2.1.
Lucht
Bij het verwijderen van vlekken uit het textiel kan een geringe emissie van oplosmiddelen naar de werkruimte optreden. Via de ruimteventilatie worden deze emissies via een aktief koolfilter buiten de werkruimte in de atmosfeer gebracht. 3.2.2.2.
Water
Bij een normale procesvoering verdampen alle oplosmiddelen voorafgaand aan de volgende processtap en is er dus geen transfer naar (afval)water. De huidige generatie ontvlekkingsproducten zijn vaak oplosbaar in water in concentraties die beduidend hoger liggen dan de milieukwaliteitsdoelstellingen. 3.2.2.3.
Bodem
Gechloreerde oplosmiddelen dringen gemakkelijk door niet-aangepaste inkuipingen en vloeren, en kunnen zodoende zorgen voor bodem- en grondwaterverontreiniging. De verontreiniging geassocieerd met het (historisch) gebruik van gechloreerde oplosmiddelen in de droogkuissector (en ook in andere sectoren) is één van de meest voorkomende oorzaken van bodemverontreiniging in Vlaanderen. 3.2.2.4.
Afval en reststoffen
Resten van ontvlekkers zijn gevaarlijk afval. Verpakkingsafval komt ook voor. 3.2.2.5.
Energie
Het energieverbruik is veelal beperkt bij dit deelproces in vergelijking met de andere deelprocessen. Voor een inschatting van het energieverbruik in de droogkuissector wordt verwezen naar 3.10.5. 28
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
3.3.
Het reinigingsproces
3.3.1.
Procesbeschrijving
Na de eventuele voorbehandeling vindt het eigenlijke droogkuisproces plaats. Dit proces wordt in zijn geheel in één machine uitgevoerd en kan onderverdeeld worden in de reiniging (punt 3.3), de droging (punt 3.4) en de terugwinning (punt 3.5) van het oplosmiddel. Deze machines kunnen in één cyclus 10 tot 150 kg droog textiel reinigen. 3.3.1.1.
Gebruikte oplosmiddelen
In het verleden werden verschillende oplosmiddelen toegepast zoals mengsels van koolwaterstoffen (white spirit, “stoddard solvent”, terpentijn, benzine), gefluoreerde koolwaterstoffen (CFK’s, R-113 (trifluortrichloorethaan) en de HCFK’s), trichloorethyleen, tetrachloormethaan, perchloorethyleen (PER). Gefluoreerde koolwaterstoffen mogen niet meer op de markt gebracht worden of gebruikt worden volgens het Protocol van Montreal. Tegenwoordig bestaat het oplosmiddel voornamelijk uit PER. Er wordt geschat dat 90% van de bedrijven in Vlaanderen uitsluitend PER gebruikt. De overige bedrijven (10%) gebruiken ofwel geen PER, ofwel combinatie van PER en KWS. Bedrijven die een KWS machine hebben, hebben vaak ook nog PER machine, want de reinigingskwaliteit is nu eenmaal beter met PER. In een gering aantal bedrijven wordt daarnaast gebruik gemaakt van koolwaterstof-mengsels bestaande uit iso-, gedearomatiseerde en n-paraffines. Deze laatste categorie wordt in de rest van het document onder de term KWS (koolwaterstoffen) aangeduid. De intrinsieke reinigingscapaciteiten van KWS zijn echter minder dan die van PER. Een voordeel hiervan is wel dat KWS ook minder agressief zijn voor textiel en daarom een goed alternatief vormen voor R113, een CFK dat gebruikt werd voor het reinigen van fragielere kledingstukken zoals bijvoorbeeld leder. KWS kunnen niet gebruikt worden in de klassieke PERreinigingsmachines. KWS zijn ontplofbaar en kunnen dus ongevallen veroorzaken. Commerciële KWS-reinigingsmachines hebben hiertoe één of meer van de volgende voorzieningen: inertisering met bijvoorbeeld stikstof, gebruik van vacuüm of een voldoende luchtdoorvoer. De kostprijs van een nieuwe commerciële KWS-machine is gelijkaardig aan deze van een nieuwe PER-machine (uitgerust volgens alle huidige wettelijke verplichtingen). Het gebruik van KWS kent tegenwoordig een dalende trend in Vlaanderen, aangezien gebleken is dat de kwaliteitseisen voor het eindproduct niet steeds gehaald worden (pers. comm. Lieven Vereecke, LDL). 3.3.1.2.
Reinigingsproces
Figuur 3.1 toont het schema van het reinigingsproces bij de droogkuis. Het oplosmiddel bevindt zich in de werktank. Met behulp van een pomp wordt het naar de trommel gevoerd waar zich het textiel bevindt. De trommel zelf wordt door een buitentrommel omgeven, zodat geen oplosmiddel kan vervliegen of naar buiten vloeien. In de trommel wordt het textiel gemengd met het oplosmiddel. Het oplosmiddel doorloopt tijdens het reinigingsproces continu de volgende onderdelen van de reinigingsmachine: – de trommel, waarin het te reinigen textiel zich bevindt; – de speldenvanger, die door een zeef grof vuil (knopen en naalden) opvangt; – de pomp, die zorgt voor de circulatie van het oplosmiddel tijdens de reinigingsfase; – de filter, die het kleinere vuil uit het reinigingsbad zeeft.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
29
HOOFDSTUK 3
Daarnaast is er bij de huidige installaties ook nog een automatisch doseersysteem van het oplosmiddel aangebracht op de machine. In het verleden (en bij nog in werking zijnde oudere toestellen) gebeurde de toevoeging daarentegen manueel. Op het einde van het reinigingsproces (na 812 minuten) wordt het oplosmiddel naar de werktank (of distillator) gepompt en de kleding gecentrifugeerd. Daarna kan het drogen beginnen.
filter doseersysteem
pomp trommel
speldenvanger
werktank Figuur 3.1: Schema van het reinigingsproces bij het droogkuisen (de pijltjes duiden de weg aan die het oplosmiddel doorloopt) (Bron: BBT-studie Droogkuis 1998)
3.3.2.
Milieuaspecten
Het eigenlijke reinigen is een proces dat relatief weinig effecten heeft op het milieu. 3.3.2.1.
Lucht
Door kleine lekken en door het “ademen” van de machine kunnen kleine hoeveelheden oplosmiddel eventueel in de lucht terecht komen. 3.3.2.2.
Water
Gemorste hoeveelheden oplosmiddel of lekken in (oudere) machines kunnen waterverontreiniging doen ontstaan. 3.3.2.3.
Bodem
Gemorste hoeveelheden oplosmiddel of lekken in (oudere) machines kunnen bodemverontreiniging doen ontstaan.
30
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
3.3.2.4.
Afval en reststoffen
Solventhoudend afval wordt afgescheiden in de speldenvanger en de filter. Deze laatste afvalstroom kan gereduceerd worden door het terugwinnen van oplosmiddel (zie paragraaf 3.5). 3.3.2.5.
Geluid
De werking van de reinigingsmachine kan gepaard gaan met geluidshinder. 3.3.2.6.
Energie
Het reinigingsproces verbruikt energie. Voor een inschatting van het energieverbruik in de droogkuissector wordt verwezen naar 3.10.5.
3.4.
Het droogproces
3.4.1.
Procesbeschrijving
Bij het drogen wordt het oplosmiddel dat nog in de kleding is achtergebleven, door middel van verwarmde lucht, verdampt. De drooglucht heeft een temperatuur van ongeveer 65 °C en gaat het oplosmiddel in de kleding doen verdampen. Deze verzadigde lucht wordt langs de speldenvanger en pluizenfilter door een ventilator naar de condensor gevoerd (Figuur 3.2). In deze condensor wordt een deel van het verdampte oplosmiddel afgescheiden en nadien terug gebruikt voor de reiniging. Hierna wordt de lucht opnieuw verhit en naar de trommel geleid om zo de cyclus te hernemen.
ventilator verwarmer
condensor filter
trommel speldenvanger Figuur 3.2: Schema van het droogproces bij het droogkuisen (de pijlen duiden de weg aan die de lucht volgt) (Bron: BBT-studie Droogkuis 1998)
Vlaams BBT-Kenniscentrum
31
HOOFDSTUK 3
Voor de condensatie kunnen twee systemen gebruikt worden. Het eerste (tegenwoordig bijna niet meer gebruikte) systeem maakt gebruik van water als koelvloeistof. De koeltemperatuur is dus afhankelijk van de temperatuur van het (leiding)water. Bij continue doorstroming kan gekoeld worden tot 20 °C. Dit vergt echter een zeer groot waterverbruik. Het gebruikte koelwater kan opgevangen en gebruikt worden voor andere processen in het bedrijf (bijvoorbeeld natwassen). Door de relatief hoge temperatuur van het koelwater is de terugwinning van het oplosmiddel uit de drooglucht beperkt. Een groot gedeelte van de PER blijft dus in de gasfase en wordt naar de lucht geëmitteerd. Het tweede systeem, dat ondertussen al meer dan 15 jaar bestaat, maakt gebruik van een diepkoelaggregaat. Er is geen koelwater meer nodig en de temperatuur waarop condensatie gebeurt is veel lager (ongeveer 0 °C) waardoor veel minder restanten van het oplosmiddel in de drooglucht aanwezig blijven. Bij het systeem met diepkoelaggregaat worden verschillende varianten aangeboden. Deze verschillen onderling door de manier waarop de machine na het eigenlijke drogen ontlucht wordt, en of de drooglucht al dan niet gezuiverd wordt: – In de eerste variant wordt de drooglucht na het eigenlijke drogen vervangen door verse (koude) lucht. Door deze ontluchting wordt de temperatuur van het textiel verlaagd en het nog niet verwijderde oplosmiddel uit de reinigingstrommel verwijderd. De uit de machine verdreven lucht wordt rechtstreeks in de omgeving vrijgesteld. Het probleem hierbij is echter dat veelal de VLAREM emissiegrenswaarde van 240 mg/m³ niet gehaald wordt (zie ook paragraaf 2.4). – In de tweede variant wordt de uit de machine gedreven drooglucht met behulp van actief koolfilters eerst gezuiverd. Deze actief koolfilter reinigt de resterende lucht in de reinigingstrommel op het einde van de droogcyclus voordat de machine geopend en ontladen wordt. De kostprijs van een dergelijke actief koolfilter is relatief hoog (ongeveer 2.500 EUR), terwijl het PER-verlies maar met 15% wordt verminderd. Bij het ontladen van de machine zal de PER-concentratie van de lucht die uit de trommel komt lager liggen dan 240 mg/m³. Direct na het openen van de machine na de reiniging is er geen geurhinder. Geurhinder kan wel ontstaan ca. 30 min na het openen, aangezien zich pas dan een evenwicht tussen het solvent en de atmosfeer ingesteld heeft in de leidingen. – In de derde variant is er daarenboven een laaddeurvergrendeling aanwezig zodat bij het openen van de machine de trommel eerst begint te draaien, waarbij alle trommellucht (ook die aanwezig in de leidingen) door de aktief koolfilter gezuiverd wordt vooraleer het in de buitenlucht wordt gebracht. Pas dan zal de machine effectief open kunnen gaan. De automatische laaddeurvergrendeling voor de trommel bestaat al lang en er wordt geschat dat de implementatiegraad ca. 100% is (Persoonlijke mededelingen dhr. Bosteels (SINCLEAN), dhr. Vereecke (LDL) en dhr. Van Der Linden (UNIBEL)). Bij het gebruik van de diepkoelinstallatie dient er wel nog ontlucht te worden, maar het ontluchten van de reinigingsmachine naar buiten toe wordt wel overbodig. Een nieuwe PER-machine, die is uitgerust met een diepkoeling, vermindert het PER-verlies met 75% tegenover een oude watergekoelde machine, het waterverbruik wordt met 40% gereduceerd (IR-Consult, 1991), het energieverbruik ligt echter hoger. Bij een nieuwe PER-machine blijft er dus nog steeds waterverbruik b.v. voor de terugwinning van het gebruikte oplosmiddel (zie ook 3.5), maar dus niet meer voor de condensatie van PER-dampen. Diepkoeling kan ingebouwd worden bij oude (watergekoelde) machines.
32
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
Nieuwe machines die met een diepkoeling zijn uitgerust en die goed onderhouden worden, kunnen een PER-verbruik behalen van 20 g per kg droog textiel. Na enkele jaren in werking kan dit door slijtage en eventueel gebrekkig onderhoud evenwel oplopen. Voor meer informatie m.b.t. PER-balansen wordt verwezen naar 3.10.1. Met behulp van een elektronische lekdetector kunnen PER-damplekken worden opgespoord. Een dergelijk toestel herkent niet of PER, rook of een ander gas aanwezig is, maar reageert uitsluitend op het verschil in geleidbaarheid tussen lucht en het te onderzoeken gasmengsel. Een eenvoudige elektronische lekdetector is vrij goedkoop (ca. 250 EUR) en gemakkelijk te bedienen. Volgens de huidige wetgeving zijn volgende zaken verplicht voor PER-machines: – diepkoeling als condensatiesysteem; – laaddeurvergrendeling; – een actief koolfilter voor de trommellucht (ten laatste vanaf 01/01/2010); – lekdetectie.
3.4.2.
Milieuaspecten
3.4.2.1.
Lucht
Het droogproces, en in het bijzonder de ontluchting bij watergekoelde installaties, heeft bij veel van de oudere (maar nog steeds in werking zijnde) machines een aanzienlijke luchtverontreiniging tot gevolg. Bij waterkoeling is de concentratie van oplosmiddel in de uitgeblazen lucht zeer groot (3.500 mg/m³). Daarnaast treedt een naar verhouding zeer geringe emissie op ten gevolge van het lossen van de machine, lekkages, het “ademen” van de machine en het verdampen van solvent uit de textiel na het lossen van de machine, bij systemen zonder deurvergrendeling. Dit kan zorgen voor geurhinder. Dergelijke emissies werden vroeger via de ruimteventilatie buiten de werkruimte gebracht. Door de huidige geldende wetgeving (zie ook 2.4.3.2), waren in 2004 meer dan 53% van de installaties met een aktief koolfilter (en diepkoelinstallatie) uitgerust (zie ook 3.10.1; LNE, 2006)), waardoor de emissies naar de lucht beperkt zijn. Eind december 2007 zijn naar schatting 66 tot 75% van de toestellen uitgerust met diepkoelsysteem en aktief koolfilter. De oudere watergekoelde toestellen zouden nog goed zijn voor 1 tot 2% van de toestellen. Deze dateren echter van voor 1986, zodat kan aangenomen worden dat ze binnenkort van de markt zullen verdwijnen. De derde categorie, toestellen met diepkoeling maar zonder aktief koolfilter vertegenwoordigen bijgevolg maximaal 32 tot minimaal 23%. (Persoonlijke mededelingen dhr. Bosteels (SINCLEAN), dhr. Vereecke (LDL) en dhr. Van Der Linden (UNIBEL)). Bij sommige bedrijven die uitgerust zijn met machines met diepkoelaggregaat en aktief koolfilter, is er echter nog steeds een kleine ventilator aanwezig die de resterende emissies (die afkomstig zijn van de aktief koolfilter en dus VLAREM-conform horen te zijn) naar de buitenlucht brengt. Hierdoor wordt vermeden dat deze restemissies rechtstreeks in de werkruimte terechtkomen. Voor meer informatie m.b.t. PER-balansen wordt verwezen naar 3.10.1. Vlaams BBT-Kenniscentrum
33
HOOFDSTUK 3
3.4.2.2.
Water
Bij gebruik van een watergekoelde machine valt een aanzienlijk waterverbruik te noteren. Een nieuwe PER-machine, die is uitgerust met een diepkoeling, vermindert het waterverbruik met 40% (IR-Consult, 1991). Bij een nieuwe PER-machine blijft er nog steeds waterverbruik b.v. voor de terugwinning van het gebruikte oplosmiddel (zie ook 3.5), maar dus niet meer voor de condensatie van PER-dampen. 3.4.2.3.
Afval en reststoffen
Het droogproces veroorzaakt een kleine afvalstroom (pluizenfilter). 3.4.2.4.
Energie
Het droogproces vraagt ook veel energie. Het energieverbruik bij een diepkoelinstallatie ligt wel hoger dan bij een watergekoelde installatie, aangezien er een compressor aanwezig is (4-5 kW). Bij nieuwe toestellen met diepkoeling wordt de warmte die door de koeling ontstaat echter gerecupereerd. Voor een inschatting van het energieverbruik in de droogkuissector wordt verwezen naar paragraaf 3.10.5.
3.5.
De terugwinning van het gebruikt oplosmiddel
3.5.1.
Procesbeschrijving
Na het reinigen is het gebruikte oplosmiddel vervuild met vaste, onoplosbare bestanddelen en met opgeloste stoffen. De vaste stoffen worden gedurende het reinigingsproces afgescheiden in de speldenvanger en de filter. De effectiviteit van de filter bepaalt in belangrijke mate de kwaliteit van de reiniging (vermijden van vergrauwing). Deze filters kunnen bestaan uit aanslibfilters, centrifugerende filters met of zonder filterpoeder en patronenfilters, die al dan niet regenereerbaar zijn. Volgens de huidige wetgeving is een regeneerbare filter verplicht voor PERmachines. De implementatiegraad van regenereerbare filters in Vlaanderen wordt geschat 80 tot 95% van de toestellen (Persoonlijke mededelingen dhr. Bosteels (SINCLEAN), dhr. Vereecke (LDL) en dhr. Van Der Linden (UNIBEL)). Een “ecologische” filter is een regenereerbare filter die geen gebruik maakt van filterpoeders, maar voorzien is van schijven met een heel fijn weefsel. Een ecofilter filtert de onzuiverheden die zich op het textiel bevinden weg, maar niet de kleuren. Het opgeloste vuil wordt verwijderd door destillatie in een eenheid die geïntegreerd is in de droogkuismachine (Figuur 3.3). Hierbij wordt het vuile oplosmiddel tot koken gebracht en blijven de opgeloste stoffen als een destillatieslijk achter. Om het oplosmiddel in de destillatietank te verwarmen, kan stoom of eventueel een olie- of waterbad of elektriciteit gebruikt worden. Het destillatieslijk wordt opgehaald en in geval van PER wordt het aanwezige oplosmiddel gerecycleerd (in Vlaanderen door Sita) en hergebruikt. Het destillatieproces wordt ook gebruikt om oplosmiddelen uit de filterkoek van de filter te recupereren. De dampen die gevormd worden in het destillatieproces bevatten zowel het organische oplosmiddel als resten van water (azeotrope destillatie). Het water is afkomstig uit de kledij en uit toegevoegde zeepproducten. Na condensatie treedt een scheiding op van het oplosmiddel en het
34
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
water. Het solvent gaat naar de solventtank en het water wordt in een tweede waterafscheider (in serie met de 1e waterafscheider) opgevangen (is verplicht voor een PER-machine volgens de huidige wetgeving). Dit contactwater kan nadien verder behandeld worden om het resterende gehalte aan oplosmiddelen te reduceren. Bij het begin van de azeotrope destillatie bestaat gevaar voor overkoken. Volgens de huidige wetgeving dient er echter een dubbele controle aanwezig te zijn tegen overkoken.
condensor
dubbele waterafscheider
oplosmiddel oplosmiddel
water contactwater
solventtank
verwarming
destillator Figuur 3.3: Schema van de destillatie (de pijlen duiden de weg die het oplosmiddel doorloopt aan)
(Bron: BBT-studie Droogkuis 1998; aangepast aan huidige stand van zaken)
De implementatiegraad van dubbele waterafscheiders en een dubbele controle tegen overkoken wordt in Vlaanderen ingeschat op 66 tot 75%. Een vergrendeling van de destillator zou geïmplementeerd zijn in 50 tot 60% van de toestellen in Vlaanderen (Persoonlijke mededelingen dhr. Bosteels (SINCLEAN), dhr. Vereecke (LDL) en dhr. Van Der Linden (UNIBEL)). Volgens de huidige wetgeving zijn volgende zaken verplicht voor PER-machines: leidingen met PER-dampen zijn gasdicht en PER-dampbestendig; de PER-machines mogen geen directe verbinding met de riolering hebben.
3.5.2.
Milieuaspecten
3.5.2.1.
Water
Bij de herwinning van het oplosmiddel wordt o.a. solventhoudend afvalwater geproduceerd. Bij de meeste droogkuisbedrijven zou er contactwaterbehandeling moeten aanwezig zijn of wordt het contactwater opgehaald door een externe verwerker. Voor meer informatie m.b.t. PER-balansen wordt verwezen naar 3.10.1. 3.5.2.2.
Bodem
Afvalwater geloosd in versleten afvalwaterpijpen kan bodemverontreiniging doen ontstaan. Vlaams BBT-Kenniscentrum
35
HOOFDSTUK 3
Contactwater was vroeger de grootste bron van bodemverontreiniging binnen de droogkuissector (zowel naar frequentie en hoeveelheid). Door contactwaterbehandeling wordt dit tegenwoordig beperkt. 3.5.2.3.
Afval en reststoffen
Bij de herwinning van het oplosmiddel wordt o.a. solventhoudend afval (vooral destillatieslib) geproduceerd. PER in het destillatieslib kan grotendeels herwonnen worden, en wordt tegenwoordig dan ook opgehaald en afgevoerd naar een erkende afvalverwerker. Voor meer informatie m.b.t. PER-balansen wordt verwezen naar 3.10.1. 3.5.2.4.
Energie
De terugwinning van het gebruikte oplosmiddel vraagt energie. Voor een inschatting van het energieverbruik in de droogkuissector wordt verwezen naar 3.10.5.
3.6.
Na-ontvlekking
3.6.1.
Procesbeschrijving
Tijdens de na-ontvlekking worden de vlekken die na de reinigingscyclus nog aanwezig zijn, verwijderd. Deze na-ontvlekking is qua techniek analoog aan het voorontvlekken (zie paragraaf 3.2).
3.6.2.
Milieuaspecten
De milieu-aspecten zijn analoog aan deze van de voorontvlekking (zie 3.2.2).
3.7.
Afwerking
3.7.1.
Procesbeschrijving
Tijdens de afwerking wordt het textiel door strijken, persen en poppen (onder druk modelleren) terug in zijn oorspronkelijke vorm gebracht. In sommige gevallen wordt de kleding gerepareerd. Het propere wasgoed wordt tenslotte gesorteerd.
3.7.2.
Milieuaspecten
3.7.2.1.
Lucht
Er zijn emissies van rookgas door de aanmaak van stoom. 3.7.2.2.
Water
Er wordt water gebruikt voor de aanmaak van stoom.
36
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
3.7.2.3.
Energie
Er wordt energie gebruikt voor het strijken, persen en voor de aanmaak van stoom. Voor een inschatting van het energieverbruik in de droogkuissector wordt verwezen naar 3.10.5.
3.8.
Opslag van solventen en afval
3.8.1.
Procesbeschrijving
Solventen en afval worden gestockeerd. Volgens de huidige wetgeving zijn volgende voorzieningen verplicht voor de opslag van solventen en afval: – “oplosmiddelen moeten opgeslagen worden in recipiënten die luchtdicht, voldoende sterk en geschikt zijn voor het opslaan van het oplosmiddel. – door oplosmiddel vervuild vloeibaar en vast afval moet in een luchtdichte, onbrandbare en oplosmiddelbestendige recipiënt van maximaal 200 liter opgeslagen worden. – afvalstromen van verschillende oplosmiddelen mogen niet gemengd worden. – de recipiënten voor oplosmiddelhoudende grond- en afvalstoffen evenals alle voorraden van reinigingsversterkers, zepen, detacheer- en impregneermiddelen moeten boven of in een opvangbak geplaatst worden. Deze opvangbak moet vloeistofdicht, hittebestendig, onbrandbaar en geschikt zijn voor de opvang van de opgeslagen stoffen. Hij moet ook sterk genoeg zijn om weerstand te bieden aan de vloeistofdruk die als gevolg van een lek kan optreden. – de recipiënten met oplosmiddel moeten op voldoende afstand (> 2 m) geplaatst worden van licht ontvlambare stoffen en apparatuur met een oppervlaktetemperatuur hoger dan 150 °C, tenzij tussen de recipiënten en de licht ontvlambare stoffen of apparatuur met een oppervlaktetemperatuur hoger dan 150 °C een brandwerende scheidingswand aanwezig is of tenzij ze zich in een brandwerende kast of kist bevinden.”
3.8.2.
Milieuaspecten
Door lekken in de opslagtanks, morsen tijdens het overschenken en ongevallen kwamen vroeger solventen in het milieu (vooral bodem) terecht. In principe zou dit bij naleving van de huidige wetgeving niet meer het geval mogen zijn.
3.9.
Ventilatie van de werkplaats
3.9.1.
Procesbeschrijving
Zowel bij de voor- en na-ontvlekking als tijdens het reinigen en drogen komen er solventen vrij in de werkplaats. Doordat natuurlijke ventilatie door openzetten van ramen en deuren teveel afhangt van de windrichting en windkracht, is mechanische ventilatie of afzuiging onmisbaar. Mechanische ventilatie van de werkplaats moet ervoor zorgen dat de concentratie van PERdampen in de werkplaats aanvaardbaar is (Infomil, 2001; CCD, 2007. Het wordt aanbevolen om een luchtverversing toe te passen van 10-15 keer het volume van de (werkruimte / machineruimte van de) droogkuis. In Nederland is het een eis dat het ventilatie-
Vlaams BBT-Kenniscentrum
37
HOOFDSTUK 3
systeem nog 15 minuten na het stoppen van het reinigen/opmaken in werking blijft. Het is aan te bevelen om ‘s nachts op een lage stand te blijven ventileren. Waar lucht wordt afgevoerd, moet ook voldoende lucht worden toegevoerd. Een geringe onderdruk in de droogkuis is gunstig, want dan is de kans dat er lucht met PER naar de aangelegen panden gaat minimaal. Een te grote onderdruk levert evenwel onvoldoende ruimteventilatie op. De plaats waar de lucht wordt afgevoerd en toegevoerd is belangrijk in verband met een goede ventilatie-verdeling over de droogkuis. Er moet voldoende gelet worden op dode hoeken in het bedrijf waar PER-damp kan blijven hangen. Er kan eventueel een zwenkende ventilator geplaatst worden op die plaats(en) om de lucht in beweging te brengen, zodat deze lucht met de ventilatie-lucht kan worden gemengd. De luchtafvoer dient zo hoog mogelijk plaats te vinden om te voorkomen dat onder het plafond toch nog PER-dampen blijven hangen. Door de warmte van de reinigingsmachine en de warmte bij het opmaken zullen de PER-dampen naar het plafond stijgen. Bij het toepassen van buis-ventilatoren mag de lengte van de leiding niet te groot zijn, omdat anders de ventilator niet in staat is om voldoende lucht te verplaatsen. Bij langere leidingen dienen hiervoor speciale ventilator-uitvoeringen toegepast te worden. In het algemeen dient rekening gehouden te worden met het afnemen van de capaciteit van de ventilator/afzuiger bij het toepassen van langere leidingen en het gebruik van bochten in die leiding. Er moet voorkomen worden dat afgevoerde lucht weer door een openstaand raam of deur van het droogkuisbedrijf naar binnen wordt gezogen. De werkelijke ventilatie in het bedrijf kan hierdoor beduidend minder worden. Er moet bij een centraal afzuigsysteem op gelet worden dat er een verdeling is van de luchtafzuiging over de verschillende afzuigpunten. Het afzuigpunt dat het verst verwijderd is van de ventilator/afzuiger zal bij een ongeregeld afzuigsysteem het minst afzuigen. In veel gevallen is dit afzuigpunt bij de reinigingsmachine geplaatst en daar is dan de minste afzuiging. Boven de reinigingsmachine is afzuiging gewenst, omdat de grootste bron van mogelijke PERemissie juist deze machine is. Er moet vermeden worden dat eventuele PER-dampen uit de machine, ook van het laden en lossen, het plafond bereiken. Om een gerichte afzuiging bij de machine te krijgen kan een (afzuig)kap-constructie met een ventilator boven de machine geplaatst worden. Bij het gebruik van een verlaagd plafond is ventilatie tussen de plafonds gewenst. Hierdoor wordt ophoping van PER-dampen voorkomen. Ook hier geldt dat de afvoer en de toevoer van de lucht op elkaar afgestemd moeten zijn. Belangrijk is tevens een goede verdeling van de ventilatie-lucht tussen de plafonds. Als de afvoer van de reinigingsmachine (bij laden/lossen) niet bovendaks wordt afgevoerd dient deze gecombineerd te worden met de ruimteventilatie. Hoe hoger de PER-dampconcentratie in de afvoerlucht van de machine, hoe groter de kans bij een kleine ruimte-ventilatie, dat er onvoldoende snel verdunning optreedt. De kans op binnendringen in aangelegen panden neemt hierdoor toe. De afgevoerde lucht kan in zekere mate door de bebouwing rondom de droogkuis worden ingesloten. De kans op binnendringen van PER-dampen in aangelegen panden neemt hierdoor verder toe. De MAC-waarde (Maximaal aanvaardbare concentratie) voor PER in het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming (ARAB) bedraagt 240 mg/m³, wat overeenkomt met 35 ppm.
38
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
In Nederland worden er (in tegenstelling tot in Vlaanderen) eisen gesteld aan de wijze van ventilatie en aan de afvoer van de ventilatielucht. In de ruimte waar de reinigingsmachine staat moet ventilatie aanwezig zijn door middel van een mechanisch afzuigsysteem. Deze ventilatie moet minimaal 15 minuten na beëindiging van de activiteiten waarbij PER-dampen vrij komen in werking blijven. De ventilatielucht moet worden afgevoerd naar de buitenlucht via een afvoerleiding die uitmondt op ten minste 1 meter boven de hoogste daklijn van binnen 25 meter gelegen bebouwing. Ook kan een andere methode, mits goedgekeurd door het “bevoegd gezag”, worden gebruikt (Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer, Nederland, 2001). Naast eisen gesteld aan de concentratie van PER boven pas gelost textiel, worden er in dit besluit ook eisen gesteld aan de immissieconcentratie van PER, nl 0,25 mg/m³ zowel als weekgemiddelde binnenluchtconcentratie in naburige gebouwen (=gebouwen die niet met de exploitatie als droogkuisbedrijf te maken hebben), als jaargemiddelde buitenluchtconcentratie.
3.9.2.
Milieuaspecten
3.9.2.1.
Lucht
Ventilatie is van belang voor het handhaven van een gezond binnenklimaat op de werkvloer. Anderzijds is ook de PER-immissie in hoger- of nabijgelegen gebouwen een aandachtspunt. 3.9.2.2.
Energie
Er wordt energie gebruikt voor de mechanische ventilatie van de werkplaats. Het energieverbruik is bedrijfsafhankelijk (te ventileren oppervlakte, aantal installaties, etc.).
3.10.
Emissies en energiegebruik van de droogkuissector
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de impact van de droogkuissector op de volgende milieudomeinen: – lucht; – bodem; – water; – afval; – energiegebruik.
3.10.1.
Emissies naar lucht
De belangrijkste processpecifieke emissies naar de lucht bij de droogkuisbedrijven zijn gerelateerd aan het gebruik van solventen. Zoals reeds vermeld in de procesbeschrijving, wordt als solvent in de droogkuisbedrijven meestal PER gebruikt. Naast PER-machines zijn in Vlaanderen ook KWS-machines in gebruik. Hun aandeel wordt geschat op ca. 14% (Arion Milieuadvies, 2002). Zowel PER- als KWS-machines zijn een bron van VOS-emissies (PER of KWS). Moderne PER- en KWS-machines zijn uitgerust met diepkoeling en actief koolfilter. Deze maatregelen zijn erop gericht de VOS-emissies zoveel mogelijk te beperken.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
39
HOOFDSTUK 3
3.10.1.1.
Emissies door PER-machines
In 2002 waren al 53% van de PER-droogkuismachines uitgerust met diepkoeling én actief koolfilter, 24,4% enkel met diepkoeling en 22,6% met waterkoeling (Arion Milieuadvies, 2002). Eind december 2007 zijn naar schatting 66 tot 75% van de toestellen uitgerust met diepkoelsysteem en aktief koolfilter. De oudere watergekoelde toestellen zouden nog goed zijn voor 1 tot 2% van de toestellen. Deze dateren echter van voor 1986, zodat kan aangenomen worden dat ze binnenkort van de markt zullen verdwijnen. De derde categorie, toestellen met diepkoeling maar zonder actief koolfilter vertegenwoordigen bijgevolg maximaal 32 tot minimaal 23%. Voorgaande inschattingen zijn gebaseerd op persoonlijke mededelingen van dhr. Bosteels (SINCLEAN), dhr. Vereecke (LDL) en dhr. Van Der Linden (UNIBEL)). Vanaf 2010 moeten in principe alle toestellen met diepkoeling én actief koolfilter uitgerust zijn. Een PER-uitstoot van 16 g/kg textiel voor diepgekoelde machines met actief koolfilter wordt in principe haalbaar geacht door de leveranciers voor machines die goed onderhouden zijn. Door slijtage en onvoldoende onderhoud kan dit hoger liggen. In de praktijk komt het erop neer dat leveranciers de wettelijke emissiegrenswaarde 20 g PER/kg textiel garanderen voor nieuwe toestellen. In onderstaande figuren wordt een overzicht gegeven van de PER-balans bij een nieuwe en goed onderhouden reinigingsinstallatie; alsook bij een oudere en/of minder goed onderhouden installatie.
PER-toevoer 20 g/kg
Diepgekoelde reinigingsmachine met aktief koolfilter (nieuwe en goed onderhouden installatie)
16 g/kg
Lucht
4 g/kg
Destillatieresidu
0,0225 – 4 mg/kg
Contactwater
Figuur 3.4: Voorbeeld van een PER-balans van een nieuwe en goed onderhouden diepgekoelde reinigingsmachine (g/kg gereinigd textiel)
PER-toevoer 52 g/kg
Diepgekoelde reinigingsmachine met aktief koolfilter (oudere en/of minder goed onderhouden installatie)
42 g/kg
Lucht
10 g/kg
Destillatieresidu
0,0225 - 10 mg/kg
Contactwater
Figuur 3.5: Voorbeeld van een PER-balans van een oudere en/of minder goed onderhouden diepgekoelde reinigingsmachine (g/kg gereinigd textiel)
40
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
Opmerkingen bij de voorgestelde PER-balansen: –
–
–
–
–
De balansen zijn gebaseerd op gegevens van leveranciers, literatuurgegevens (Nijdam& Koch, 2007) en expert judgement (I. Van Tomme en P. Meirhaeghe, 2008). Voor meer informatie m.b.t. het PER-gehalte in het contactwater wordt ook verwezen naar TECHNISCHE FICHE 11: Zuivering contactwater – ophaling en verwerken contactwater. Een overzicht van PER-emissie- en verbruiksfactoren uit de literatuur is terug te vinden in bijlage 3. De balansen moeten als richtinggevend worden beschouwd. In de praktijk kan er een groot spreidingspotentieel op deze balansen zitten. Zo is het mogelijk dat een oudere machine (mits een goed gebruik en goed onderhoud) ook een PER-verbruik van 20 g/kg textiel kan halen. PER-emissies > 20 g/kg textiel zijn niet conform VLAREM (zie paragraaf 2.4.3.2.b). Volgens de balansen gaat ca. 80% van het PER-verbruik verloren als emissies naar lucht, en wordt ca. 20% afgevoerd via het destillatieresidu. De hoeveelheid PER die verloren gaat via het contactwater is relatief gezien verwaarloosbaar. Oudere en/of slecht onderhouden machines hebben een hoger PER-verbruik, te wijten aan hogere PER-verliezen naar lucht, maar ook aan hogere verliezen via het destillatieresidu. In vergelijking met PER-balansen die in het verleden werden voorgesteld (b.v. BBT-studie droogkuis, 1998), wordt de fractie PER-emissies naar lucht (ca. 80%) nu relatief hoger ingeschat, en de fractie PER in het destillatieresidu (ca. 20%) relatief lager. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat bij hedendaagse machines de terugwinning van het gebruikte oplosmiddel na het reinigen (destillatie) efficiënter gebeurt dan bij oudere machines. Ter verificatie van de PER-balansen in bovenstaande figuren, werd een toetsing gemaakt aan een globale PER-massabalans op Vlaams niveau. Hiervoor werd het totale PER-verbruik in Vlaanderen, vergeleken met de totale hoeveelheid PER in het ingezamelde PERhoudend afval. Voor het jaar 2006 werd het PER-verbruik geschat op 568 ton (inschatting door VMM op basis van gegevens van ECSA). De hoeveelheid PER in het PER-houdend afval wordt geschat op 58,4 ton (inschatting door VITO op basis van gegevens van SITA, zie paragraaf 3.10.4.2). Volgens deze inschattingen zou globaal gezien dus ca. 10% van het PER in het afval terechtkomen. De resterende 90% zou grotendeels als emissie in de lucht terechtkomen. Op deze cijfers zit een vrij grote onzekerheid, maar ze bevestigen wel dat een relatief klein aandeel van het PER via het destillatieresidu verloren gaat, en een relatief groot aandeel via lucht.
3.10.1.2.
Emissies door KWS-machines
Dankzij de lage dampspanning van de gebruikte KWS-middelen en het lager soortelijk gewicht van KWS in vergelijking met PER (ca. factor 2), wordt voor KWS-machines de emissiegrenswaarde van 20 g/kg gereinigd textiel in de praktijk gemakkelijk gehaald (gemakkelijker dan met PER), mits goed werkende apparatuur en een goede bedrijfsvoering. De emissiecijfers zijn eigenlijk geval per geval te bepalen en vertonen een brede spreiding. Een emissie van 5 tot 10 gram/kg lijkt een realistische inschatting (I. Van Tomme en P. Meirhaeghe, 2008) (zie TECHNISCHE FICHE 5: Reinigen met KWS of KWL). 3.10.1.3.
Totale emissies van de sector
De emissies naar de lucht afkomstig van de droogkuisbedrijven worden door VMM ingeschat en jaarlijks gerapporteerd in het rapport “Lozingen in de lucht”. In de National Emission Ceilings (NEC)-emissiereductieprogramma’s van 2003 (Aminal, 2003) en 2006 (LNE, 2006) worden prognoses voor het jaar 2010 vermeld.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
41
HOOFDSTUK 3
In Tabel 3.1 de PER-emissies zoals beschreven in de vorige BBT studie voor de droogkuisbedrijven uit 1998; alsook de PER-emissies volgens “Lozingen in de lucht” en het NEC-emissiereductieprogramma 2006 gegeven. Tabel 3.1: Inschatting van de PER-emissies naar de lucht afkomstig van de droogkuissector PER-emissies in (kiloton)
1990
2000
2004
2010 zonder maatregelen
2010 + maatregelen
2010 + extra maatregelen
NEC-emissiereductieprogramma 2006 (LNE, 2006)
1996
BBT 1998
droogkuis
0,77
1,8
1,0
0,5
0,2
0,03
0,03
% droogkuis t.o.v. VOS-emissies Vlaanderen
0,3%
1,3%
1,1%
0,6%
0,3%
0,04%
0,05%
Jaar
(*) Afhankelijk van de berekeningsmethode kwam men in de BBT-studie van 1998 voor de droogkuissector in Vlaanderen op een PER-emissie naar de lucht tussen de 375 en 1.400 ton. Er werd uiteindelijk in de BBT-studie van 1998 uitgegaan van de resultaten van de berekening op basis van de activiteitsgraad van de Vlaamse droogkuissector (770 ton).
Volgens het NEC-emissiereductieprogramma van 2006 wordt door de technische verbetering van de droogkuismachines steeds minder oplosmiddel verbruikt om eenzelfde hoeveelheid textiel te reinigen. Het aandeel diepgekoelde machines nam in de periode 1990-2000 van 0 tot ca. 75% toe waardoor de emissies in dezelfde periode daalden van 1,8 tot 1 kiloton. De emissies in de periode 2000-2004 daalden verder van 1,0 naar 0,5 kiloton. In 2004 werden op basis van de Vlaamse BBT studie “droogkuis” een aantal nieuwe bepalingen in VLAREM ingeschreven waardoor vanaf 2010 enkel de meest emissiearme machines (machines met diepkoeling én actief kool) mogen ingezet worden. Deze VLAREM-bepalingen gaan verder dan de Europese solventrichtlijn die enkel diepkoeling afdwingt. Volgens het NEC-emissiereductieprogramma van 2006 (LNE, 2006) zullen door de nieuwe VLAREM-bepalingen de emissies in 2010 dalen tot ca. 30 ton, wat dus betekent dat deze emissies onder controle zouden zijn. Zonder verplicht gebruik van de actief koolfilter en diepkoeling zouden de emissies in 2010, ca. 190 ton bedragen. Opmerking bij de inschattingen in het NEC-emissiereductieprogramma De emissiefactoren die gebruikt worden in de methodologie voor de emissie-inschattingen in “Lozingen in de lucht” en in het NEC-emissiereductieprogramma, zijn voor diepgekoelde machines met actief koolfilter gebaseerd op de verbruiksgegevens van ECSA en de PER-balans van de BBT studie van 1998. De hieruit resulterende emissiefactoren zijn laag in vergelijking met de emissiefactoren vermeld in paragraaf 3.10.1.1 en in overige literatuurbronnen (zie bijlage 3). Hierdoor worden de emissies voor 2010 wellicht onderschat. Bovendien werd tot op heden bij de emissie-inschatting geen onderscheid gemaakt tussen PER- en KWS-machines. Momenteel is in opdracht van VMM een studie lopende waarin de methodiek voor de emissieinschatting geoptimaliseerd zal worden, o.a. rekening houdend met de in deze BBT-studie voorgestelde PER-balansen en implementatiegraden van de verschillende types machines. Deze studie, getiteld ‘Optimalisatie Emissie-inventaris Vluchtige Organische Stoffen van sectoren
42
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
‘coating’, ‘droogkuis’ en ‘reinigen en ontvetten’’, zal naar verwachting gefinaliseerd worden in april 2009.
3.10.2.
Emissies naar bodem
Aard van de emissie De bespreking van de emissies naar bodem komt neer op het al of niet voorkomen van bodemverontreiniging. Vooral door het gebruik van grote hoeveelheden organische oplosmiddelen is de droogkuissector potentieel bodemverontreinigend. De stoffen kunnen vrijkomen door lekkage tijdens opslag en gebruik, en door lozing van het afvalwater. Voornamelijk bodemverontreiniging met gechloreerde koolwaterstoffen is belangrijk. Hierbij betreft het in hoofdzaak perchlooretheen (PER) of tetrachloorethyleen. PER kan, in functie van de omstandigheden, in de ondergrond verdwijnen door natuurlijke afbraak (anaërobe omstandigheden) met als afbraakproducten trichlooretheen (TRI), dichlooretheen (DCE) en vinylchloride (VC). Deze laatste is de meest toxische stof onder de gechloreerde koolwaterstoffen. Daar deze stoffen zwaarder zijn dan water, slecht oplosbaar in het grondwater en zeer vluchtig zijn, kunnen gechloreerde koolwaterstoffen in de bodem tot grote diepte wegzakken en complexe en omvangrijke bodemverontreinigingen veroorzaken. Effecten (zoals een verlaagd bewustzijn en een carcinogene werking) treden echter alleen op bij hoge concentraties, die niet als gevolg van bodemvervuiling zullen ontstaan. De enige stof die wel bij bodemverontreiniging concentraties kan bereiken waarbij negatieve effecten optreden, is PER. In tamelijk lage concentraties kan PER klachten veroorzaken zoals oogirritatie, hoofdpijn, duizeligheid en zwakte. Cijfermateriaal aangaande uitgevoerde onderzoeken In het kader van een studie uit 2002 (Ecolas) gebeurde een bevraging bij de erkende bodemsaneringsdeskundigen (VEB). Hieruit blijkt dat in 2002 ca. 59 oriënterende bodemonderzoeken (OBO of gelijkaardig) waren uitgevoerd bij droogkuisbedrijven. Van deze onderzoeken gaven er 50 aanleiding tot de uitvoering van een beschrijvend bodemonderzoek (BBO). Dit betekent dat in 85% van de gevallen moet overgegaan worden tot een beschrijvend bodemonderzoek. Uit diezelfde bevraging blijkt dat in 90% van de gevallen moet overgegaan worden tot de opstelling van een bodemsaneringsproject (BSP). In hoeverre deze onderzoeken aan OVAM doorgegeven zijn is niet geweten. Ongeveer tegelijkertijd werd door Arion Milieuadvies (2002) een studie uitgevoerd waaruit blijkt dat in 2002 ca. 42 bedrijven een oriënterend bodemonderzoek hebben laten uitvoeren waarbij 73% van de bedrijven het onderzoek ook aan OVAM bezorgd hebben. In 82% van de onderzoeken werd een historische verontreiniging aangetroffen die een ernstige bedreiging vormt wat concreet betekent dat dient overgegaan te worden tot de opstelling van een beschrijvend bodemonderzoek. Op het tijdstip van de studie waren 18 bedrijven bezig met de uitvoering van een beschrijvend bodemonderzoek waarbij al 12 rapporten aan OVAM waren bezorgd. In het kader van de huidige studie is een bevraging bij OVAM gebeurd. De bekomen gegevens zijn het resultaat van queries getrokken uit de databank gevolgd door een manuele selectie. De opbouw van de databank is zodanig dat het niet mogelijk is om droogkuis eenduidig te selecteren en het onderscheid tussen droogkuis en wasserijen niet altijd evident is. Op datum
Vlaams BBT-Kenniscentrum
43
HOOFDSTUK 3
van 30/08/2007 zijn 222 dossiers ingediend. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat voor 144 dossiers de opstelling van een beschrijvend bodemonderzoek noodzakelijk is (65% van de gevallen). Al 88 beschrijvende bodemonderzoeken zijn ingediend waarbij in 47 gevallen (53% van de gevallen) tot de opstelling van een bodemsaneringsproject dient overgegaan te worden. In totaal werden al 24 bodemsaneringsprojecten conform verklaard waarbij al 4 eindverklaringen werden afgeleverd en nog 18 werken in uitvoering zijn. In Tabel 3.2 zijn de aantallen uit de verschillende studies naast elkaar gezet. Belangrijk is dat het niet altijd duidelijk is wanneer een bedrijf al of niet als een droogkuis is bestempeld. Vergelijking van de cijfers is dan ook enkel mogelijk met enig voorbehoud. De cijfers van OVAM hebben enkel betrekking op de ingediende rapporten. Er wordt ingeschat dat er nog een 100-150 onderzoeken moeten ingediend worden (pers. communicatie Nick Bruneel, OVAM). Tabel 3.2: Overzicht van het aantal uitgevoerde onderzoeken Type onderzoek
Ecolas, maart 2002
Arion Milieuadvies, november 2002
OVAM, bevraging dd 30/08/2007
59 opgemaakt
42 (73% ingediend bij OVAM)
222 ingediend
BBO nodig
50 (85%)
34 (82% – nieuwe verontreiniging niet opgenomen)
144 (65% waarvan 88 ingediend)
BSP nodig
45 (90%)
–
47 (53% waarvan 24 conform)
OBO’s
3.10.3.
Emissies naar water
De hoeveelheid geloosd bedrijfsafvalwater in de droogkuissector is in principe eerder beperkt en kan afkomstig zijn van b.v.: – droogproces: waterslot (bij watergekoelde machines): water verzadigd met PER kan tijdens onderhoud en storingen vrijkomen en geloosd worden; – watergekoelde machines: koelwater voor de condensatie van het oplosmiddel; – bij herwinning van het oplosmiddel wordt er solventhoudend afvalwater (contactwater) en destillatieslijk geproduceerd. Hierbij wordt het contactwater soms geloosd; – vloeren, leidingen die niet PER-bestendig zijn; – calamiteiten (bv. accidenteel overkoken van PER, etc.). Daarnaast kan er ook nog een hoeveelheid huishoudelijk afvalwater (afkomstig van sanitair, reiniging, etc.) vrijkomen. Bij VMM, Afdeling Meetnetten en Onderzoek (VMM-AMO) zijn er geen gegevens m.b.t. emissies naar water beschikbaar specifiek voor droogkuisbedrijven. Dit is vooral te wijten aan het feit dat de hoeveelheid geloosd bedrijfsafvalwater in deze sector in principe zeer beperkt is. Er zijn wel gegevens beschikbaar voor een 10-tal gemengde bedrijven (bedrijven die zowel over een natwasserij als een droogkuis beschikken). Het betreft gegevens van de verschillende “klassieke” parameters (BZV, CZV, ZS, N, P, metalen) van het bedrijfsafvalwater van de bedrijven die zelf metingen uitvoeren of waar door VMM-AMO of een andere overheid metingen zijn uitgevoerd. Er zijn geen gegevens beschikbaar m.b.t. concentratie van solventen in het afvalwater.
44
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
Gezien de beperkte representativiteit specifiek voor de droogkuissector, worden de emissies naar water toe dan ook niet in detail besproken. In het algemeen kan gezegd worden dat de gemengde bedrijven hun afvalwater veelal op de riolering lozen. Voor de volledigheid wordt meegegeven dat in de BBT-studie droogkuis van 1998 ruw ingeschat werd dat jaarlijks ongeveer 100 kg PER in het aquatisch milieu terecht kwam. Gezien de grote evolutie in type installaties in de voorbije jaren, mag worden aangenomen dat deze hoeveelheid sterk verminderd zal zijn in de huidige situatie.
3.10.4.
Afval en reststoffen
Voor de bepaling van de hoeveelheid afval en reststoffen afkomstig van de droogkuissector zijn er verschillende gegevensbronnen beschikbaar: OVAM en Sita. 3.10.4.1.
OVAM
Inleiding De onderstaande gegevens van OVAM werden berekend op basis van de afvalstoffenmeldingen van een steekproef van bedrijven. Deze steekproef is geoptimaliseerd voor de sectoren “wasserijen en droogkuisbedrijven”. De steekproef is dus niet geoptimaliseerd voor droogkuiserijen alleen, bijgevolg kunnen er ook geen nauwkeurige cijfers voor droogkuisbedrijven alleen berekend worden. Er werden door OVAM cijfergegevens verstrekt voor de sectoren “wasserijen en droogkuis” m.b.t.: – afvalstoffenproductie per afvalcategorie in 2004, zie Tabel 3.3; – voor de afvalcategorieën “distichem” en “organisoplm” meer gedetailleerde informatie voor 2004 m.b.t. afvalhoeveelheid in verschillende klassen van bedrijven volgens aantal werknemers, zie Tabel 3.5 – voor de afvalcategorie “organisoplm” meer gedetailleerde informatie in de periode 19982004 m.b.t. afvalhoeveelheid in verschillende klassen van bedrijven volgens aantal werknemers, zie Figuur 3.6; – afvalstofhoeveelheden voor de verschillende verwerkingswijzen in 2004, zie Tabel 3.5. De meest recente cijfers dateren van het jaar 2004. In onderstaande tabellen wordt niet alleen het totaal per afvalcategorie of per verwerkingswijze gegeven, maar ook de onder- en bovengrens (resp. OG en BG) in een 95% betrouwbaarheidsinterval (BI).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
45
HOOFDSTUK 3
Afvalhoeveelheden Tabel 3.3: Afvalstoffenproductie per afvalcategorie in de sectoren “wasserijen en droogkuis” in 2004 Afvalhoeveelheid (ton)
BI OG 95%
BI BG 95%
afvalstromen
Afvalcategorie
66
62
77
batterij
2
1
4
112
50
241
bouw&sloop brandstof
7
3
16
distichem
16
12
34
elek&elektro
3
3
6
filt&absor
3
2
4
gemengd
4.251
3.404
5.097
hout
77
31
202
kunststof
242
193
318
metaal
17
8
38
mineralen
2
1
5
olie
22
19
33
organisoplm
206
150
263
Papier & karton
756
570
1.033 101
ruimingsslib
74
61
septisch
29
16
48
textiel
48
43
64
verf&lak&coa
3
2
5
verpakking
74
55
110
water TOTAAL
149
111
236
6.161
5.055
7.268
Er wordt hieronder meer specifieke informatie gegeven m.b.t. 2 specifieke afvalcategorieën “distichem” en “organisoplm”, aangezien het hier specifieke afvalstromen betreft voor de droogkuissector m.b.t. afval van de gebruikte oplosmiddelen. “Distichem” staat voor “Afval van residuen van distillatie en chemische reacties (incl. logen en wasvloeistoffen)”; en “organisoplm” staat voor “afval van organische oplosmiddelen (incl. slib)”.
46
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
Tabel 3.4: Opsplitsing in afvalhoeveelheid voor de afvalcategorie”Distichem” en “Organisoplm” in de sectoren “wasserijen en droogkuis” in 2004 Distichem aantal werknemers
aantal bedrijven
1-4
250
5-9
85
10-19
45
20-49
51
50-99
13
100-199
9
200-499
1
500-999
0
>1000
0
TOTAAL
454
Organisoplm
Afval (in ton)
BI OG 95%
BI BG 95%
0
0
0
16
12
16
Afval (in ton)
BI OG 95%
BI BG 95%
51
32
70
54
34
74
23
9
37
66
35
114
7
5
10
5
5
5
206
150
263
34
12
34
Bij de bespreking van de evolutie in de periode 1998-2004 moet daarenboven rekening gehouden worden met het feit dat de opdeling in afvalcategorieën bij OVAM t.e.m. 2003 gebaseerd was op de AKO-codering, en vanaf 2004 op de EURAL-codering. Hierdoor moeten de resultaten met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden. De verschuivingen tussen de cijfers van 2003 en 2004 kunnen dus gedeeltelijk of volledig daaraan te wijten zijn. Voor de afvalcategorie “distichem” zijn dergelijke gegevens niet beschikbaar in de periode 1998-2003, aangezien deze afvalstoffen niet geproduceerd werden (pers. comm. Thomas Maas, OVAM).
600
Afvalhoeveelheid (m³)
500 400 300 200 100 0 1997 5-9
1998 10-19
1999
2000 20-49
Jaar
2001
50-99
2002 100-199
2003 200-499
2004
2005 Totaal
Figuur 3.6: Evolutie van de afvalcategorie “organisoplm” volgens het aantal werknemers per bedrijf Vlaams BBT-Kenniscentrum
47
HOOFDSTUK 3
Verwerkingswijzen Uit onderstaande tabel blijkt dat bijna 75% van het afval van de sectoren “wasserijen en droogkuis” geconditioneerd wordt. Recyclage en verbranden is elk voor 10-15% van het afval van toepassing. In beperkte mate wordt het resterende afval ook nog verwerkt als secundaire grondstof en gestort (resp. 1 en 2%). Tabel 3.5: Afvalstofhoeveelheden voor de verschillende verwerkingswijzen in de sectoren “wasserijen en droogkuis” in 2004 Verwerkingswijze Conditioneren Recyclage Secundaire grondstof Storten Verbranden TOTAAL
3.10.4.2.
Afvalhoeveelheid (ton) % t.o.v. totaal 4.476 73% 686 11% 44 1% 106 2% 850 14% 6.161
BI OG 95% 3.660 565 34 76 546 5.055
BI BG 95% 5.291 806 93 164 1.370 7.268
Sita
De hoeveelheid destillatieresidu (PER-afval) afkomstig van de droogkuissector die verwerkt werd door Sita (Recyper) in de periode 1995-2006 wordt weergegeven in Tabel 3.6. Hierbij zijn niet alle gegevens voor ieder jaar beschikbaar. De verwerkte hoeveelheden en het aantal klanten per jaar voor de periode 2004-1997 in Vlaanderen werden berekend o.b.v. de volledig beschikbare recente gegevens voor 2005 en 2006 voor België en Vlaanderen. Voor Vlaanderen betreft het dus inschattingen (uitgezonderd voor de jaren 2005 en 2006). In het algemeen kan gezegd worden dat de totale hoeveelheid PER-afval en het aantal klanten in Vlaanderen een dalende trend kent in de periode 1995-2006. In dit destillatieresidu zit er gemiddeld ca. 42% PER (cijfer voor het jaar 2006). Sita merkt hierbij op dat deze hoeveelheid sterk kan verschillen van klant tot klant. Tabel 3.6: Verwerkte PER-hoeveelheid en aantal klanten in 1995-2006 Jaar 2006 2005 2004 2003 2002 … 1999 1998 1997 1996 1995
PER-hoeveelheid (m³) België Vlaanderen 240 139 231 153 221 (**) 137 289 (**) 179 275 (**) 171 392 412 431 – –
(**) 243 (**) 256 (**) 268 294 300
Aantal klanten (*) België Vlaanderen 384 228 385 269 – (***) 233 – (***) 304 – (***) 290 – – – – –
(***) 413 (***) 434 (***) 454 – –
Gebaseerd op gegevens van Sita, 2007 Sita, 2007 Sita, 2007 Sita, 2007 Sita, 2007 Sita, 2007 Sita, 2007 Sita, 2007 Berekening in BBT droogkuis, 1998 Sita in BBT droogkuis, 1998
(*) (**)
Niet alle klanten worden jaarlijks bediend Berekend o.b.v. de gemiddelde verhouding verwerkte hoeveelheid Vlaanderen/België in 2005 en 2006; en de verwerkte hoeveelheid in België voor het resp. jaar. (***) Berekend o.b.v. de gemiddelde verwerkte hoeveelheid Vlaanderen (berekend via (**) en de gemiddelde verhouding aantal klanten in Vlaanderen t.o.v. verwerkte hoeveelheid Vlaanderen in 2005 en 2006.
48
Vlaams BBT-Kenniscentrum
PROCESBESCHRIJVING
3.10.5.
Energiegebruik
Er zijn geen cijfers beschikbaar voor het totale energieverbruik door de droogkuissector in Vlaanderen. OVAM voert momenteel een onderzoek uit om het energieverbruik in de sector in kaart te brengen. De resultaten van deze studie zijn momenteel nog niet beschikbaar. In een Amerikaanse studie (California Environmental Protection Agency, Air Resources Board, 2006) wordt een overzicht gegeven van het elektriciteits- en gasgebruik van een gemiddelde droogkuismachine met gebruik van PER, KWS, CO2, etc (zie ook Tabel 3.7 Bijlage 3 met de verschillende technische fiches voor meer informatie). Ter vergelijking wordt ook nog informatie m.b.t. het gas- en elektriciteitsverbruik gegeven voor een professionele wasserij. Tabel 3.7: Energiegebruik bij verschillende types van droogkuismachines en wasserij (California Environmental Protection Agency, Air Resources Board, 2006) Machine type PER
Gasverbruik
Elektriciteitsverbruik
KWh / maand
kWh gebruik / typische lading
15.558
6,2
KWS (DF-2000; PureDry, Shell 140; EcoSolv)
7.120
6,2
Green Earth
8.702
6,2
Rynex 3 CO2 Professionele natwasserij
onbekend
6,2
4.571
9,3-9,7
11.368
wasmachine: 3,2 drogen na wassen: 5,8
Uit Tabel 3.7 blijkt dat een PER-machine het hoogste gasverbruik kent van alle types droogkuismachines (ca. 15.600 kWh / maand) in vergelijking met de andere machines (< 9.000 kWh / maand, waarbij voor CO2 zelfs maar ca. 4.600 opgetekend wordt). Het elektriciteitsverbruik is voor alle types droogkuismachines (behalve CO2) nagenoeg gelijk: ca. 6,2 kWh / ladingsbeurt. Het elektriciteitsverbruik bij CO2-installaties ligt ca. de helft hoger dan voor de andere installaties. Een belangrijke opmerking bij de bovenstaande cijfers, is dat sommige cijfers ook andere activiteiten dan het feitelijke droogkuisen kunnen bevatten (b.v. stookketel, natwasserij, etc.).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
49
BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
Hoofdstuk 4
BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
In dit hoofdstuk lichten we de verschillende maatregelen toe die in de droogkuissector geïmplementeerd kunnen worden om milieuhinder te voorkomen of te beperken. Bij de bespreking van de milieuvriendelijke technieken komen telkens volgende punten aan bod: – beschrijving van de techniek; – toepasbaarheid van de techniek; – milieuvoordeel van de techniek; – financiële aspecten van de techniek. Waar nodig worden de technieken verder gedetailleerd in de technische fiches in bijlage 2. De informatie in dit hoofdstuk vormt de basis waarop in hoofdstuk 5 de BBT-evaluatie zal gebeuren. Het is dus niet de bedoeling om reeds in dit hoofdstuk (hoofdstuk 4) een uitspraak te doen over het al dan niet BBT zijn van bepaalde technieken. Het feit dat een techniek in dit hoofdstuk besproken wordt, betekent m.a.w. niet per definitie dat deze techniek BBT is.
4.1.
Algemene technieken
4.1.1.
Vloeistofdichte vloeren
Bij veel textielreinigingsbedrijven is de bodem (grond en grondwater) verontreinigd met gechloreerde oplosmiddelen. Deze verontreiniging kan veroorzaakt zijn door een calamiteit met de oplosmiddelen waarmee gewerkt wordt. Ook kan een verontreiniging ontstaan zijn door de manier van werken in het verleden, toen er nog geen of zeer weinig aandacht en kennis was m.b.t. de bodemproblematiek. In het verleden was bijvoorbeeld niet bekend, dat PER door beton kan dringen, waardoor bij incidentele lekkages aan de reinigingsmachine een bodemverontreiniging veroorzaakt kan zijn. De laatste jaren is duidelijk geworden, dat veel vloeren geen afdoende bescherming bieden tegen PER, met bodemverontreiniging tot gevolg. Niet alle gemorste PER verdampt na verloop van tijd. Bij het morsen op poreuze materialen zoals beton, steen en hout, kan PER na verloop van tijd de grond bereiken. In de grond kan de PER zich weer verder verspreiden tot aan het grondwater. In het grondwater kan de verspreiding sneller en op veel grotere schaal optreden. Er zijn verschillende mogelijkheden om een vloeistofdichte vloer aan te leggen: gietvloer over beton, niet-poreuze tegels met vloeistofdichte voegen (voeg-kit) en betoncoatings. De vloeren moeten in ieder geval PER-bestendig zijn, niet poreus zijn, en naadloos of met vloeistofdicht afgewerkte naden en voegen afgewerkt worden. De effectiviteit van de vloeistofdichte vloer is alleen gegarandeerd indien deze correct aangebracht wordt. Eventueel zijn aangepaste hulpstoffen, vb. speciale primers, noodzakelijk. De kwaliteit hangt ook sterk samen met het gebruik. Gietvloeren bestaan uit een dikke, slijtvaste laag, die naadloos aangebracht wordt. Duidelijk zal zijn, dat deze kwalitatief hoogwaardiger zal zijn dan de dunnere betoncoatings, die sneller beschadigd raken en slijten en dus meer controle en onderhoud nodig hebben. Ook kitafwerkingen (naden, voegen) zullen kwetsbaarder zijn dan Vlaams BBT-Kenniscentrum
51
HOOFDSTUK 4
een naadloze afwerking. Zolang betoncoatings en kitafwerkingen in goede staat zijn, zijn deze echter ook goed. Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 1: Vloeistofdichte vloeren.
4.1.2.
Onderhoud: reinigingsmachine
Het behalen van de emissiegrenswaarde van 20 g PER/kg gereinigd en gedroogd textiel zal in belangrijke mate afhangen van de staat van het reinigingstoestel. Aandachtspunten zijn: lekken (zie ook technische fiche lekdetectie), tijdig vervangen van aktief koolpatronen, vervuiling van onderdelen (verwarming, koeler, luchtschacht, trommel, ventilator,…). Naast het dagelijks of wekelijks klein onderhoud (door de exploitant zelf), dient er jaarlijks een groot onderhoud voorzien te worden. Dit wordt in principe uitgevoerd door de leverancier van het droogkuistoestel. Om morsen te vermijden dienen voorafgaand aan het onderhoud de solventen verwijderd te worden. Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 2: Onderhoud reinigingsmachine.
4.1.3.
Solventboekhouding
Door omzetting van de Europese Solventrichtlijn 1999/13/EG in VLAREM (Vlaams Reglement Milieuvergunning) moet elke droogkuismachine ten laatste sedert 31 oktober 2007 een emissiegrenswaarde respecteren. Er mag slechts 20 gram oplosmiddel per kilogram gereinigd en gedroogd textiel in de lucht terechtkomen. Voor moderne (dit wil zeggen: VLAREM-conforme toestellen met diepkoeling én aktief koolfilter), goed onderhouden, en goed gebruikte reinigingstoestellen (b.v. lang genoeg drogen), stelt de norm van 20 gr oplosmiddel/kg textiel normaal geen probleem. Naast de emissie naar de lucht, verdwijnt er ook PER met het destillatieslib (nl. 4 g/kg textiel) en via het contactwater. Op het totale PER-verbruik is de hoeveelheid PER die via het contactwater afgevoerd wordt te verwaarlozen ten opzichte van het totaal, nl. ongeveer 0,0225 mg/kg textiel (of 1/1.000.000 van het totale PER-verbruik) bij een nieuwe en goed onderhouden installatie. Naar bodemverontreiniging toe is deze kleine hoeveelheid PER evenwel zeer relevant. Voor meer informatie m.b.t. de PER-balansen wordt ook verwezen naar 3.10.1. Om zelfcontrole door de exploitant en controle door de overheid mogelijk te maken moet daarom elke exploitant jaarlijks een document opstellen waarin aangetoond wordt dat de grenswaarde gerespecteerd wordt. Om de administratieve last tot een minimum te beperken is voor bedrijven die jaarlijks minder dan 1 ton oplosmiddel verbruiken in samenspraak met CTR (Confederatie van de textielreiniging) een vereenvoudigde universele methode opgesteld. Dit document was geldig tot 1 januari 2006. De goedkeuring werd tot op heden niet verlengd door de Afdeling Milieu-Inspectie van LNE. Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 3: Solventboekhouding.
52
Vlaams BBT-Kenniscentrum
BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
4.1.4.
Bijhouden van een logboek
De exploitant dient alle storingen, calamiteiten en de resultaten van de voorgeschreven metingen en de wekelijkse lekcontroles van de machines, bij te houden in een logboek. Dat logboek wordt voor een periode van minstens 5 jaar na de laatste registratie bewaard en ter inzage van de toezichthoudende overheid gehouden. Naast gegevens in verband met de staat van het toestel is het ook aan te bevelen het grondstoffen- en afvalstoffenbeheer te registreren. Dit laatste is trouwens verplicht.
4.1.5.
Opleiding personeel en exploitant
Vanuit milieuoogpunt is het gewenst dat een droogkuisbedrijf wordt uitgebaat door een deskundig persoon die hiervoor de nodige opleiding gehad heeft en krijgt. Dit zorgt voor een goed onderhoud, een verantwoorde reactie in geval van gevaar en een optimaal energie- en grondstoffenverbruik.
4.1.6.
Andere good housekeeping maatregelen
Daarnaast kunnen ook nog andere good housekeeping maatregelen toegepast worden zoals b.v.: – geen goten en afvoerputten aanwezig laten zijn (of hermetisch afgesloten houden tijdens de reiniging).
4.2.
De voorbewerking
4.2.1.
Afgezogen lucht ter hoogte van voor- en na-ontvlekking zuiveren dmv aktief koolfilter of gelijkwaardige filter
Bij het toepassen van voor- en na-ontvlekking kunnen kleine hoeveelheden solvents in de lucht komen. De commercieel beschikbare ontvlekcabinetten zijn voorzien van afzuiging (die buiten uitmondt) en een aktief koolpatroon. Zoals dit bij alle aktief kooltoepassingen het geval is, neemt de efficiëntie sterk af bij verzadiging. In functie van de grootte van het aktief koolpatroon en de gebruiksintensiteit van het ontvlekcabinet moet het aktief koolpatroon regelmatig vervangen worden.
4.2.2.
Waar mogelijk alternatieven voor ontvlekkers op chloorkoolwaterstofbasis gebruiken
Waar mogelijk kan de voorkeur gegeven worden aan meer milieuvriendelijke ontvlekkers. Gechloreerde koolwaterstoffen (trichloorethyleen, perchlooretheen) moeten vermeden worden. In plaats van gechloreerde koolwaterstoffen maakt men nu vooral gebruik van butylacetaat, aceton, butyrolactone, dipropyleenglycol monomethylether (DPM), isopropylalcohol, en Nmethylpyrrolidon (Pers. Communicatie Mw. Leen Bosteels).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
53
HOOFDSTUK 4
4.3.
Het reinigingsproces
4.3.1.
Reinigen met een VLAREM-conforme PER-machine
PER is veruit het meest gebruikte solvent in Vlaanderen. De technologie heeft in de loop der tijden een sterke evolutie gekend, met als resultaat een sterke daling van de PER-uitstoot. Voor een VLAREM-conforme en goed onderhouden PER-machine mag de emissiegrenswaarde van 20 g PER/kg gereinigd en gedroogd textiel geen problemen opleveren. Er wordt aangenomen dat veel van de milieuproblemen (o.a.. bodem en grondwaterverontreiniging) te wijten zijn aan de manier van werken in de tijd dat men niet wist welke problemen PER kon veroorzaken. PER wordt algemeen beschouwd als het beste reinigingsmiddel, en er is veel ervaring mee. Dit maakt dat alle andere mogelijke solventen met slechts weinig enthousiasme ontvangen worden. Een hedendaagse, VLAREM-conforme PER-reinigingsmachine beschikt over een aantal technische voorzieningen om de PER-emissies te beperken en om accidentele vrijstelling van PER te voorkomen. Een VLAREM-conforme PER-reinigingsmachine is van het volledig gesloten type en voorzien van een diepkoelsysteem en actief koolfilter, een dubbele waterafscheider in serie, een automatisch afgrendelsysteem van de laaddeur, spelden- en pluizenvanger, een vulstreep op de laaddeur, oplosmiddelentanks en destillator, een dubbele controle tegen overkoken van de destillatieketel, en een regenereerbare of “eco”-filter. Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 4: Reinigen met een VLAREM-conforme PER-machine.
4.3.2.
Reinigen met KWS
Gechloreerde organische producten zoals PER zijn mogelijk carcinogeen voor de mens en vanuit het “voorzichtigheidsprincipe” dient hun gebruik zoveel mogelijk vermeden te worden. Eén van de mogelijkheden hiertoe is het vervangen door niet gechloreerde organische solvents. Het is technisch mogelijk textiel te reinigen met niet-gechloreerde koolwaterstoffen. De mengsels die hiervoor thans op de markt zijn, bestaan uit iso-, n- en gedearomatiseerde paraffines en worden in de sector KWS of KWL genoemd. De intrinsieke reinigingscapaciteiten van KWS zijn duidelijk minder dan die van PER. PER is zonder twijfel het sterkste reinigingsmiddel, maar niet voor iedere soort vlek is PER noodzakelijk. Een voordeel van KWS is dat het minder agressief is voor textiel. Algemeen kunnen we stellen dat PER niet zomaar voor alle types vlekken kan vervangen worden door KWS. KWS kunnen niet gebruikt worden in de klassieke PER-reinigingsmachines. KWS zijn ontplofbaar. Commerciële KWS-reinigingsmachines zijn beveiligd door temperatuur- en concentratiecontrole. Op die manier wordt vermeden dat er binnen de ontploffingsgrenzen gewerkt wordt. Optioneel kan er ook stikstofinjectie voorzien zijn. KWS-reinigingsmachines zijn, zoals PER-machines, standaard uitgerust met een diepkoelsysteem, een automatisch afgrendelsysteem van de laaddeur en van de spelden- en pluizenvanger, en van vulstrepen op de laaddeur, oplosmiddelentanks en de destillator. Een actief koolfilter is echter niet aanwezig (ook niet als optie) (zie bijlage 4). Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 5: Reinigen met KWS of KWL.
54
Vlaams BBT-Kenniscentrum
BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
4.3.3.
Reinigen met solventen op basis van propyleen glycol ethers (b.v. Rynex of Impress)
Rynex-solvent, een mengsel van één of meerdere propyleen glycol ethers, werd op de markt gebracht door Rynex Corporation, aanvankelijk als alternatief solvent voor PER, maar later werd het eerder voorgesteld als alternatief voor KWL. Het is toepasbaar in de meeste KWL-machines, mits aanpassing van de temperatuur- en tijdprogramma’s. Op dit ogenblik wordt het niet gebruikt in Vlaanderen. Een ander solvent op basis van propyleen glycol ethers is IMPRESS. Ook dit product wordt in Vlaanderen momenteel niet gebruikt. Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 6: Reinigen met solventen op basis van propyleen glycol ethers (b.v. Rynex of Impress). 4.3.4.
Reinigen met solventen op basis van Decamethylcyclopentasiloxaan (Green Earth)
Green Earth is een droogkuissolvent op basis van Decamethylcyclopentasiloxaan (D5). D5 is een reukloze en kleurloze vloeistof die als ingrediënt gebruikt wordt in talrijke huishoudelijke en industriële producten. Zo wordt D5 gebruikt in verzorgings- en schoonheidsproducten zoals deodorants, cosmetica, shampoos en body lotions. Green Earth kan gebruikt worden in de meeste KWL-machines, mits aanpassing van temperatuur- en tijdsprogramma’s. Green Earth wordt momenteel niet gebruikt in Vlaanderen, maar wel in de Verenigde Staten. In Nederland en Duitsland zijn er onderzoeksprojecten lopende of in aantocht met betrekking tot het gebruik van Green Earth. Reinigingsversterkers voor Green Earthtoepassingen worden in Duitsland al op de markt gebracht. Reiniging met Grean Earth gebeurt in principe in dezelfde machines als reiniging met KWS. Deze machines zijn, zoals PER-machines, standaard uitgerust met een diepkoelsysteem, een automatisch afgrendelsysteem van de laaddeur en van de spelden- en pluizenvanger, en van vulstrepen op de laaddeur, oplosmiddelentanks en de destillator. Een actief koolfilter is echter niet aanwezig (ook niet als optie) (zie bijlage 4). Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 7: Reinigen met solventen op basis van Decamethylcyclopentasiloxaan (Green Earth). 4.3.5.
Reinigen met LCO2
Een relatief nieuwe en duurzame techniek die door middel van Europese projecten een vrij grote vooruitgang heeft geboekt, is het reinigen in vloeibaar koolzuurgas (LCO2). Deze techniek zal steeds toegepast worden in combinatie met natreiniging maar past niet in het huidige concept van de eenmansdroogkuiszaak. Het toestel kost ongeveer het dubbele van een conventioneel droogkuistoestel, maar heeft ook een veel grotere capaciteit (meer dan de meeste droogkuisbedrijven nodig hebben). De totale kostprijs per kg gereinigd textiel komt daardoor in dezelfde grootte-orde te liggen. De toepassing van LCO2-reiniging past meer in het concept van de “koude winkel” als inlever- en afhaalpunt, waarbij de eigenlijke reiniging voor meerdere winkels in een centrale productieplaats gebeurt. Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 8: Reinigen met LCO2. Vlaams BBT-Kenniscentrum
55
HOOFDSTUK 4
4.3.6.
Natreiniging
Natreiniging is een professionele reinigingsmethode waarbij gebruik gemaakt wordt van water en zeep, in plaats van chemische oplosmiddelen. Alhoewel bij natreiniging wel degelijk gereinigd wordt in water, mag het proces niet verward worden met natwassen. Natreiniging verschilt van wassen door de mate van beweging en rotatie van het textiel gedurende het reinigingsproces. Deze beweging en rotatie zijn bij natreiniging aanzienlijk minder heftig dan bij wassen, waardoor natreiniging een veel milder proces is. Doordat de reiniging van textiel bij lage temperaturen en met een zeer geringe mechanische belasting gebeurt, en dankzij de inzet van speciale reinigingsproducten, is natreiniging ook toepasbaar voor teer en kwetsbaar textiel, dat normaal niet in water gewassen wordt i.v.m. de krimpgevoeligheid. Natreiniging kan dus tot op zekere hoogte gebruikt worden als alternatief voor chemisch reinigen. In de praktijk wordt natreiniging vooral naast een vorm van chemisch reinigen gebruikt. Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 9: Natreiniging.
4.3.7.
Ecologische filter met ontkleuringsfilter of met continue destillatie
Een “ecologische” filter is een regenereerbare filter die geen gebruik maakt van filterpoeders, maar voorzien is van schijven met een heel fijn weefsel. Door het gebruik van poederloze filters wordt er minder afval gegenereerd dan met filters die wel poeder bevatten. Een ecofilter filtert de onzuiverheden die zich op het textiel bevinden weg, maar niet de kleuren die door het solvent opgenomen worden. Om de kleur uit het solvent te verwijderen kan men ofwel gebruik maken van één of meerdere ontkleuringsfilters, ofwel het principe van de continue destillatie toepassen. Dit maakt in principe geen deel uit van een VLAREM-conforme machine. Een mogelijkheid is om in serie met de ecofilter één of twee parallelle ontkleuringsfilters (= patroonfilters) te plaatsen (één voor donkere kledij en één voor bleke). Een andere mogelijkheid is om te werken met twee ecofilters, één voor de donkere kledij en een voor bleke, waarbij het bad dan iedere keer naar de destillator gepompt wordt. Dit wordt ook “continue destillatie” genoemd. Dit wil zeggen dat het solvent gedurende het gehele reinigingsproces gedestilleerd wordt, terwijl dit normaal enkel op het einde van de reinigingscyclus gebeurt. Een continue destillatie heeft een stijging van het water- en elektriciteitsverbruik tot gevolg, maar heeft als voordeel dat het solvent langer proper blijft, én dat er minder afvalfilters gegenereerd worden. De implementatiegraad van regenereerbare filters in Vlaanderen wordt geschat 80 tot 95% van de toestellen (Persoonlijke mededelingen dhr. Bosteels (SINCLEAN), dhr. Vereecke (LDL) en dhr. Van Der Linden (UNIBEL)).
4.4.
Het droogproces
4.4.1.
Lekdetectie
Lekkages aan de reinigingsmachine blijken nog steeds een belangrijke oorzaak te zijn van PERemissie naar de winkel en werkruimte. 56
Vlaams BBT-Kenniscentrum
BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN
Wanneer tijdens het droogproces PER te ruiken is, kan worden gesteld dat er één of meerdere lekkages aanwezig zijn. Deze lekkages dienen zo snel mogelijk te worden opgespoord en te worden verholpen. Bij een (geheel) gesloten reinigingsmachine kan de onderdruk-/overdrukmeter een hulpmiddel zijn om te controleren of er lekkages aanwezig zijn. Wanneer de reinigingsmachine niet meer in bedrijf is, zal de lucht in de machine afkoelen. Hierdoor ontstaat een onderdruk. Als ‘s morgens nog steeds een onderdruk aanwezig is zullen er geen (ernstige) lekkages zijn. Het wekelijks uitvoeren van een lekdetectiemeting is verplicht. Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 10: Lekdetectie.
4.5.
De terugwinning van het gebruikt oplosmiddel
4.5.1.
Zuivering contactwater – ophaling en verwerken contactwater
Na de dubbele waterafscheider is de aanwezige hoeveelheid PER in het contactwater nog relatief groot, nl. 150 tot 160 mg PER/L. Voor de verdere behandeling van dit afvalwater zijn de volgende technieken mogelijk: – de behandeling met actief kool; – beluchting, “strippen”; – een combinatie van beluchting en actief kool; – een combinatie van verwarming en beluchting met stoom. In de praktijk wordt de behandeling met actief kool het meest toegepast. Een alternatief voor het ter plaatse zuiveren van contactwater en vervolgens lozen, is het contactwater te verzamelen en te laten ophalendoor een externe verwerker. Voor meer informatie wordt verwezen naar TECHNISCHE FICHE 11: Zuivering contactwater – ophaling en verwerken contactwater.
4.5.2.
Recyclage van PER uit afval
PER-houdend afval kan door de droogkuisbedrijven zo veel mogelijk gereduceerd worden door een goede procesvoering. Het nog aanwezige PER in het uiteindelijk afval kan extern door middel van destillatie als hoogwaardig PER herwonnen worden..
4.6.
De na-ontvlekking
Zie voorbewerking (paragraaf 4.2).
4.7.
Afwerking
Voor dit deelproces zijn er enkel algemene technieken van toepassing: zie paragraaf 0.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
57
HOOFDSTUK 4
4.8.
Opslag van solventen en afval
4.8.1.
Opslag in geschikte recipiënten
Oplosmiddelen moeten opgeslagen worden in recipiënten die luchtdicht, voldoende sterk en geschikt zijn voor het opslaan van het oplosmiddel. Door oplosmiddel vervuild vloeibaar en vast afval moet in een luchtdicht, onbrandbaar en oplosmiddelbestendig recipiënt van maximaal 200 liter opgeslagen worden (VLAREM II Art. 5.41.2.5. 1e) Afvalstromen van verschillende oplosmiddelen mogen niet gemengd worden. Daarnaast wordt er b.v. aanbevolen om alle ontvlekkers ter hoogte van de voor- of nabehandelingstafel in recipiënten van max. 1 liter op te slaan. Opmerking: in het Brussels Gewest geldt als exploitatievoorwaarde dat, wanneer de inrichting een opslagplaats voor solventen met een capaciteit van 100 liter of meer omvat, de solventen worden opgeslagen in een tank of een vat dat rechtstreeks op de machine aangesloten is via een systeem dat het veilig overbrengen van het solvent waarborgt.
4.8.2.
Opslag boven lekbak
Alle recipiënten voor oplosmiddelhoudende grond- en afvalstoffen evenals alle voorraden van reinigingsversterkers, zepen, detacheer- en impregneermiddelen moeten boven of in een opvangbak geplaatst worden. Het volume van deze opvangbak moet minstens gelijk zijn aan de helft van de opgeslagen hoeveelheid oplosmiddel of de inhoud van het grootste recipiënt, als de inhoud van het grootste recipiënt groter is dan de helft van de totale opgeslagen hoeveelheid. Deze opvangbak moet vloeistofdicht, hittebestendig, onbrandbaar en geschikt zijn voor de opvang van de opgeslagen stoffen. Hij moet ook sterk genoeg zijn om weerstand te bieden aan de vloeistofdruk die als gevolg van een lek kan optreden (VLAREM II Art. 5.41.2.5. 2e).
4.8.3.
Opslag verwijderd van hittebronnen
Recipiënten met oplosmiddel moeten op ten minste twee meter afstand geplaatst worden van licht ontvlambare stoffen en apparatuur met een oppervlaktetemperatuur hoger dan 150 °C, tenzij tussen de recipiënten en de licht ontvlambare stoffen of apparatuur met een oppervlaktetemperatuur hoger dan 150 °C een brandwerende scheidingswand aanwezig is of tenzij ze zich in een brandwerende kast of kist bevinden (VLAREM II Art. 5.41.2.5. 3e).
4.8.4.
Keuze van de opslagplaats
De plaats van de opslagplaats moet oordeelkundig gebeuren. De opslagplaats moet voldoende geventileerd zijn. De overbrenging van recipiënten van en naar de opslagplaats moet op oordeelkundige wijze gebeuren.
4.8.5.
Absorptiemateriaal
Er dient steeds voldoende absorptiemateriaal aanwezig te zijn om bij eventueel morsen onmiddellijk te kunnen ingrijpen. Verontreinigd absorptiemateriaal moet op gepaste wijze als afval afgevoerd te worden. 58
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
Hoofdstuk 5
SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
In dit hoofdstuk evalueren we de milieuvriendelijke technieken uit hoofdstuk 4 naar hun technische haalbaarheid, milieu-impact en economische haalbaarheid, en geven we aan of de aangehaalde milieuvriendelijke technieken al dan niet als BBT aanzien kunnen worden voor de droogkuissector. De in dit hoofdstuk geselecteerde BBT worden als BBT beschouwd voor de droogkuissector, haalbaar voor een gemiddeld bedrijf. Dit wil niet zeggen dat elk bedrijf uit deze sector ook zonder meer elke techniek die als BBT aangegeven wordt, kan toepassen. De bedrijfsspecifieke omstandigheden moeten steeds in acht genomen worden. De BBT-selectie in dit hoofdstuk mag niet als een losstaand gegeven gebruikt worden, maar moet in het globale kader van de studie gezien worden. Dit betekent dat men zowel rekening dient te houden met de beschrijving van de milieuvriendelijke technieken in hoofdstuk 4 als met de vertaling van de BBT-selectie naar aanbevelingen en concretisering van de milieuregelgeving in hoofdstuk 6.
5.1.
Evaluatie van de beschikbare milieuvriendelijke technieken
In Tabel 5.1 worden de beschikbare milieuvriendelijke technieken uit hoofdstuk 4 getoetst aan een aantal criteria. Deze multi-criteria analyse laat toe te oordelen of een techniek als Beste Beschikbare Techniek (BBT) kan beschouwd worden. De criteria hebben niet alleen betrekking op de milieucompartimenten (water, lucht, bodem, energie en geluid), maar ook de technische haalbaarheid en de economische kant (rendabiliteit) worden beschouwd. Dit maakt het mogelijk een integrale evaluatie te maken, conform de definitie van BBT (cf. Hoofdstuk 1). Toelichting bij de inhoud van de criteria:
5.1.1. – –
– –
Technische haalbaarheid
bewezen: geeft aan of de techniek zijn nut bewezen heeft in de industriële praktijk (-: niet bewezen; + wel bewezen); veiligheid: geeft aan of de techniek, bij correcte toepassing van de gepaste veiligheidsmaatregelen, aanleiding geeft tot een verhoging van de risico’s op brand, ontploffing en arbeidsongevallen in het algemeen (-: verhoogt risico; 0: verhoogt risico niet; +: verlaagt risico); kwaliteit: geeft aan of de techniek een invloed heeft op de kwaliteit van het eindproduct (-: verlaagt kwaliteit, 0: geen effect op kwaliteit, +: verhoogt kwaliteit); globaal: schat de globale technische haalbaarheid van de techniek in (+ als voorgaande alle + of 0, – als één van voorgaande –).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
59
HOOFDSTUK 5
5.1.2.
Milieuvoordeel
–
waterverbruik:
–
afvalwater:
–
lucht:
– – –
bodem: afval: energie:
– –
chemicaliën: globaal:
aandacht voor de mogelijkheden tot hergebruik en het beperken van het totale waterverbruik; inbreng van verontreinigde stoffen in het water tengevolge van de exploitatie van de inrichting; inbreng van verontreinigde stoffen in de atmosfeer tengevolge van de exploitatie van de inrichting; bronnen van verontreiniging van de bodem; het voorkomen en beheersen van afvalstromen; energiebesparingen, inschakelen van milieuvriendelijke energiebronnen en hergebruik van energie; invloed op de gebruikte chemicaliën en de hoeveelheid; geeft de ingeschatte invloed op het gehele milieu weer.
Per techniek wordt voor elk van bovenstaande criteria een kwalitatieve beoordeling gegeven, waarbij: -: negatief effect; 0: geen/verwaarloosbare impact; +: positief effect; +/-: soms een positief effect, soms een negatief effect. 5.1.3. – –
–
Economische beoordeling
een positieve (+) beoordeling betekent dat de techniek kostenbesparend werkt; een “-” duidt op een relatief kleine verhoging van de kosten waardoor deze nog draagbaar zijn voor de sector en in een redelijke verhouding staan ten opzichte van de gerealiseerde milieuwinst; een “- -” duidt op een grote stijging van de kosten zodat deze niet meer draagbaar zijn voor de sector of niet meer in verhouding staan ten opzichte van de gerealiseerde milieuwinst.
5.1.4.
Globale beoordeling
Bij het selecteren van de BBT op basis van de scores voor verschillende criteria, worden een aantal principes gehanteerd (zie Figuur 5.1): – Eerst wordt nagegaan of een techniek technisch haalbaar is, waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteit van het product en de veiligheid. – Wanneer de techniek technisch haalbaar is, wordt nagegaan wat het effect is op de verschillende milieucompartimenten. Door een afweging van de effecten op de verschillende milieucompartimenten te doen kan een globaal milieuoordeel geveld worden. Om dit laatste te bepalen worden de volgende elementen in rekening gebracht: • zijn één of meerdere milieuscores positief en geen negatief, dan is het globaal effect steeds positief; • zijn er zowel positieve als negatieve scores dan is het globaal milieu-effect afhankelijk van de volgende elementen: de verschuiving van een minder controleerbaar naar een meer controleerbaar compartiment (bijvoorbeeld van lucht naar afval); relatief grotere reductie in het enige compartiment ten opzichte van toename in het andere compartiment; 60
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
de wenselijkheid van reductie gesteld vanuit het beleid; onder andere afgeleid uit de milieukwaliteitsdoelstellingen voor water, lucht,…(bijvoorbeeld “distance-to-target” benadering).
Technieken die een verbetering brengen voor het milieu (globaal gezien), technisch haalbaar zijn en met een rendabiliteit “-” of hoger worden weerhouden. Uiteindelijk wordt in de laatste kolom telkens beoordeeld of de beschouwde techniek als beste beschikbare techniek kan geselecteerd worden (BBT: ja of BBT: nee). Waar dit sterk afhankelijk is van de beschouwde instelling en/of lokale omstandigheden wordt BBT: vgtg (van geval tot geval) als beoordeling gegeven.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
61
HOOFDSTUK 5
Kandidaat BBT Technisch haalbaar (zelfde kwaliteit eindproduct, geen problemen arbeidsveiligheid)
Stap 1
altijd
Stap 2
Geen BBT
Milieuvoordeel lucht
altijd
Stap 3
nooit
afhankelijk van het type eindproduct
water
afval
energie
…
afhankelijk van lokale situatie
geen Geen BBT
Verhouding kost / milieuvoordeel redelijk ja
neen Geen BBT
Kost haalbaar voor bedrijven
altijd
Stap 4
neen
enkel voor bepaalde bedrijven
Geen BBT
Andere kandidaat BBT zijn “beter” neen
ja
Geen BBT
Altijd BBT Stap 5
•
BBT onder randvoorwaarden
Figuur 5.1: Selecteren van BBT op basis van de scores voor de verschillende criteria
62
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
Belangrijke opmerkingen bij het gebruik van Tabel 5.1: Bij het gebruik van onderstaande tabel mag men volgende aandachtspunten niet uit het oog verliezen: De beoordeling van de diverse criteria is onder meer gebaseerd op: – ervaring van exploitanten met deze techniek; – BBT-selecties uitgevoerd in andere (buitenlandse) vergelijkbare studies; – adviezen gegeven door het begeleidingscomité; inschattingen door de auteurs Waar nodig, wordt in een voetnoot bijkomende toelichting verschaft. Voor de betekenis van de criteria en de scores wordt verwezen naar paragraaf 05.1. De beoordeling van de criteria is als indicatief te beschouwen, en is niet noodzakelijk in elk individueel geval van toepassing. De beoordeling ontslaat een exploitant dus geenszins van de verantwoordelijkheid om bv. te onderzoeken of de techniek in zijn/haar specifieke situatie technisch haalbaar is, de veiligheid niet in gevaar brengt, geen onacceptabele milieuhinder veroorzaakt of overmatig hoge kosten met zich meebrengt. Tevens is bij de beoordeling van een techniek aangenomen dat steeds de gepaste veiligheids/milieubeschermende maatregelen getroffen worden. De tabel mag niet als een losstaand gegeven gebruikt worden, maar moet in het globale kader van de studie gezien worden. Dit betekent dat men zowel rekening dient te houden met de beschrijving van de milieuvriendelijke technieken in hoofdstuk 4 als met de vertaling van de tabel naar aanbevelingen en concretisering van de milieuregelgeving in hoofdstuk 6. De tabel geeft een algemeen oordeel of de aangehaalde milieuvriendelijke technieken al of niet als BBT aanzien kunnen worden in de droogkuissector. Dit wil niet zeggen dat elk bedrijf uit deze sector ook zonder meer elke techniek die als BBT aangegeven wordt, kan toepassen. De bedrijfsspecifieke omstandigheden moeten steeds in acht genomen worden.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
63
Algemene technieken
Vloeistofdichte vloeren
Jaarlijks nazicht goede staat vloeistofdichte vloer en inkuipingen
Onderhoud reinigingsmachine
Solventen verwijderen voorafgaand aan onderhoud
Solventboekhouding
Bijhouden logboek
Opleiding personeel en exploitant
Geen goten en afvoerputten aanwezig (of hermetisch afgesloten tijdens reiniging)
De voorbewerking
Afgezogen lucht ter hoogte van voor- en naontvlekking zuiveren dmv aktief koolfilter of gelijkwaardige filter
Waar mogelijk gebruik van ontvlekkers andere dan op chloorkoolwaterstofbasis
4.1.1.
4.1.1.
4.1.2.
4.1.2.
4.1.3.
4.1.4.
4.1.5.
4.1.6
4.2
4.2.1
4.2.2.
Techniek
4.1
Hoofdstuk
3
2
1
Technische fiche Bewezen +
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Technisch
Veiligheid +
+
0
+
0
0
+
+
0
0
Kwaliteit 0
0
0
+
0
0
+
+
0
0
Globaal +
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Waterverbruik 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Afvalwater 0
0
+
0
0
0
0
0
0
0
Lucht ++
++
0
+
0/'+
+
?
++
0
0
Milieu
Bodem 0
0
+
+
0
0
+
+
++
++
0
-
0
0
0
0
0
-
0
0
Afval
64 0
-
0
0
0
0
0
+
0
0
Energie
Tabel 5.1: Evaluatie van de beschikbare milieuvriendelijke technieken en selectie van de BBT
Chemicaliën 0
0
0
0
0
+
0
+
0
0
Globaal +
+
+
+
0/+
+
+
+
+
+
Kostenhaalbaarheid en kosteneffectiviteit 0
0
0
0
0
0
0
+/0
-
-
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
BBT
HOOFDSTUK 5
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Techniek
Dubbele controle tegen overkoken
Ecofilter (=regenereerbare filter), in combinatie met een ontkleuringsfilter (patronenfilter) of met continue destillatie
Geen directe verbinding met riolering
PER- (of solvent-)bestendige leidingen
Opvangbak onder machine
4.3.1
4.3.1 4.3.7
4.3.1
4.3.1
4.3.1
4.3.2.
Vulstreep
4.3.1
Reinigen met KWS
Reinigen met alternatieve reinigingsmiddelen
Dubbele waterafscheider
Automatisch afgrendelsysteem
4.3.1
4.3.1
Diepkoelsysteem
Aktief koolfilter
4.3.1
Maatregelen bij reinigen met PER, KWS of KWL, solventen op basis van propyleen glycol ethers (b.v. Rynex of Impress) of op basis van Decamethylcyclopentasiloxaan (b.v. Green Earth)
Het reinigingsproces
4.3.1
4.3
Hoofdstuk
5
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
Technische fiche
+
Bewezen +
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Technisch
+
Veiligheid 0
+
+
0
0
+
+
+
0
+
0
Kwaliteit 0/-
0
0
0
0
0
+
0
0
0
+
Globaal +2
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Waterverbruik 0
0
0
0
0/-
0
0
0
0
+
0
Afvalwater 0
0
0
+
0
+
0
0
++
0
++
Lucht +
0
+
0
0
+
++
++
0
++
Milieu
0
Bodem +
++
+
+
0
++
++
++
++
0
0
Afval 0
0
0
0
+
0
0
0
+
0
-
Energie 0
0
0
0
0/-
0
0
0
0
-
+
Chemicaliën +
0
+
0
0
+
+
+
+
0
+
Globaal +3
+
+
+
+
+
+
+
+
+/0
0/-
Kostenhaalbaarheid en kosteneffectiviteit 0
0/-
0/-
0
0/-
0/-
0
0/-
0/-
0/-
Ja2
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
vgtg1
Ja
BBT
SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
65
Reinigen met LCO2
Natreiniging
Het droogproces
Lekdetectie
4.3.5.
4.3.6.
4.4
4.4.1
De na-ontvlekking
4.6
Opslag van solventen en afval
Chemicaliën en afvalstromen in geschikt recipiënt opslaan
4.8
4.8.1
Zie algemene technieken
Afwerking
Zie voorbewerking
(Externe) recyclage PER uit afval
4.5.2.
4.7
Zuivering contactwater
Ophaling en verwerken contactwater
4.5.1.
4.5.1.
De terugwinning van het gebruikt oplosmiddel
Reinigen met solventen op basis van Decamethylcyclopentasiloxaan (b.v. Green Earth)
4.3.4.
4.5
Reinigen met solventen op basis van propyleen glycol ethers (b.v. Rynex of Impress)
Techniek
11
11
10
9
8
7
6
Technische fiche Bewezen +
+
+
+
+
+
+
+
+/-
Veiligheid +
0
0
0
+
0
0
0
0
Kwaliteit 0
0
0
0
0
0/-
0/-
0/-
0/-
Globaal +
+
+
+
0
0
0
0
0
-
+6
+
+
0
0
Waterverbruik
+6
+2
+/-2,4
Afvalwater 0
0
++
+
0
-
+
+
+
Lucht +
0
0
0
++
++
++
+
+/-5
Milieu
Bodem +
0
+
+
0
++
++
++
+
0
+
-
-
0
+
+
+
+
Afval
66
4.3.3.
Hoofdstuk
Technisch
Energie 0
?
0
0
0
-/0
0
-/0
0
Chemicaliën 0
0
0
0
+
+
+
+
+
Globaal +
+
+
+
+
+9
+7
+3
+3
Kostenhaalbaarheid en kosteneffectiviteit 0
0
-
-
0/-
0/-
0/-
0
0
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja6
Nee (nog niet)8
Ja2
Nee
BBT
HOOFDSTUK 5
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Gemorste vloeistoffen verwijderen door middel van absorptiemateriaal
4.8.5.
9.
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Technische fiche Bewezen +
+
+
+
Veiligheid +
+
+
+
Kwaliteit 0
0
0
0
Globaal +
+
+
+
Waterverbruik 0
0
0
0
Afvalwater +
0
0
0
Lucht +
0/+
+
0
Milieu
Bodem ++
0/+
0
++
Afval 0/-
0/+
0
0
Energie 0
0
0
0
Chemicaliën 0
0/+
0
0
Globaal +
0/+
+
+
0/-
0
0
-
Kostenhaalbaarheid en kosteneffectiviteit
Ja
Ja
Ja
Ja
BBT
Enkel BBT bij reinigen met PER, niet bij reinigen met andere solventen. Bij gebruik van andere solventen (met name KWS en Green Earth) biedt een actief koolfilter een relatief beperkt milieuvoordeel, omdat ook zonder actief koolfilter (maar met diepkoeling) lage solventemissies haalbaar zijn (lager dan voor PER), en omdat deze solventen in vergelijking met PER minder schadelijk zijn voor de gezondheid. Het (beperkte) milieuvoordeel weegt daarom niet op tegen de milieunadelen (afval). Actiefkoolfilters worden bovendien noch standaard, noch als optie aangeboden door leveranciers van KWS/Green Earth machines (zie bijlage 4). PER-reiniging kan echter slechts gedeeltelijk vervangen worden omwille van kwaliteitsredenen bij het reinigen. Meer milieuvriendelijk dan PER-reiniging, doch minder milieuvriendelijk dan reiniging met LCO2 of natreiniging. Aantal toepassingen in Noord-Amerika blijft beperkt, negatieve ervaringen bij haalbaarheidstesten in Nederland. Mogelijk geurproblemen. Solventreiniging kan echter slechts gedeeltelijk vervangen worden omwille van kwaliteitsredenen bij het reinigen. Samen met natreiniging de meest milieuvriendelijke reinigingsmethode. Kan in de toekomst wel BBT worden, op voorwaarde dat de commerciële beschikbaarheid verbetert, solventreiniging kan echter slechts gedeeltelijk vervangen worden omwille van kwaliteitsredenen bij het reinigen. Samen met LCO2 reiniging de meest milieuvriendelijke reinigingsmethode.
Oordeelkundige keuze opslagplaats
4.8.4.
1.
Lekbakken voor opslag voorzien
Opslag verwijderd houden van hittebronnen
4.8.2.
Techniek
4.8.3.
Hoofdstuk
Technisch
SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
67
HOOFDSTUK 5
5.2.
BBT-conclusies
Op basis van de BBT-evaluatie in Tabel 5.1 kunnen volgende BBT-conclusies worden geformuleerd voor de droogkuissector.
5.2.1.
BBT voor het reinigingsproces: gebruikte reinigingsmiddelen
PER-reiniging is op dit ogenblik de meest toegepaste reinigingsmethode in de droogkuissector. Meer milieuvriendelijke alternatieven voor PER-reiniging zijn: – reiniging met KWS (paragraaf 4.3.2 en TECHNISCHE FICHE 5); – reiniging met solventen op basis van propyleen glycol ethers (b.v. Rynex of Impress) (paragraaf 4.3.3 en TECHNISCHE FICHE 6); – reiniging met solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan (Green Earth) (paragraaf 4.3.4 en TECHNISCHE FICHE 7); – reiniging met LCO2 (paragraaf 4.3.5 en TECHNISCHE FICHE 8); – natreiniging (paragraaf 4.3.6 en TECHNISCHE FICHE 9). Van de 5 bovenstaande reinigingsmethoden, worden reiniging met LCO2 en natreiniging als de meest milieuvriendelijke methoden beschouwd. Natreiniging is op dit moment reeds BBT. Reiniging met LCO2 is op dit moment nog geen BBT, maar kan in de (nabije) toekomst tot BBT evolueren op voorwaarde dat de commerciële beschikbaarheid in Vlaanderen verbetert. Omwille van kwaliteitsredenen bij het reinigen kunnen natreiniging en LCO2 reiniging echter slechts een gedeeltelijke vervanging van solventreiniging met zich meebrengen. Er blijft dus nood aan een vorm van solventreiniging. Onder de solventreinigingstechnieken worden reiniging met KWS en reiniging met solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan (b.v. Green Earth) als BBT beschouwd. Deze technieken zijn milieuvriendelijker dan PER-reiniging, doch minder milieuvriendelijk dan natreiniging en LCO2 reiniging. Omwille van kwaliteitsredenen bij het reinigen kunnen zij PER-reiniging echter slechts gedeeltelijk vervangen. Alhoewel er meer milieuvriendelijkere alternatieven voor reiniging met PER beschikbaar zijn, met name reiniging met LCO2 en natreiniging, reiniging met KWS, en solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan (b.v. Green Earth) wordt volledige vervanging van PER op middellange termijn niet haalbaar geacht omwille van kwaliteitsredenen bij het reinigen. LCO2 en natreiniging, reiniging met KWS, en solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan (b.v. Green Earth) zullen dus, om kwaliteitsredenen, vaak in combinatie met PER reiniging toegepast worden. Reinigen met PER (eventueel gecombineerd met KWS, Green Earth, LCO2 of natreiniging) blijft om deze reden een aanvaardbare techniek. Reiniging met solventen op basis van propyleen glycol ethers (b.v. Rynex of Impress) wordt niet als BBT beschouwd omwille van het beperkt blijvend aantal toepassingen (met name) in NoordAmerika, en de negatieve ervaringen bij haalbaarheidstesten in Nederland.
5.2.2.
BBT voor het reinigingsproces: gebruikte reinigingsmachines
Voor het eigenlijke reinigingsproces is het BBT om, bij PER-reiniging, maar ook bij reiniging met KWS of solventen op basis van propyleen glycol ethers, gebruik te maken van reinigingsmachines die uitgerust zijn met (paragraaf 4.3.1 en TECHNISCHE FICHE 4):
68
Vlaams BBT-Kenniscentrum
SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
– – – – – – – – – –
diepkoelsysteem aktief koolfilter (enkel bij reinigen met PER, niet bij reinigen met andere solventen); dubbele waterafscheider; automatische afgrendelsystemen; vulstreep; dubbele controle tegen overkoken; ecofilter (=regenereerbare filter), in combinatie met een ontkleuringsfilter of met continue destillatie (paragraaf 4.3.7); geen directe verbinding met de riolering; PER- (of solvent-) bestendige leidingen; opvangbak onder machine.
5.2.3.
Overige BBT
De BBT voor droogkuisbedrijven omvatten verder een aantal algemene maatregelen, gericht op preventie van milieuverontreiniging: – het aanbrengen van een vloeistofdichte vloer (paragraaf 4.1.1 en TECHNISCHE FICHE 1); – het jaarlijks nazicht van de goede staat van de vloeistofdichte vloer en inkuipingen (paragraaf 4.1.1 en TECHNISCHE FICHE 1); – een goed onderhoud van de reinigingsmachine (paragraaf 4.1.2 en TECHNISCHE FICHE 2); – de verwijdering van solventen voorafgaand aan het onderhoud van de machine (paragraaf 4.1.2 en TECHNISCHE FICHE 2); – het bijhouden van een solventboekhouding (paragraaf 4.1.3 en TECHNISCHE FICHE 3); – het bijhouden van een logboek (paragraaf 4.1.4); – opleiding van personeel en exploitant (paragraaf 4.1.5); – geen goten of afvoerputten aanwezig laten zijn (of hermetisch afgesloten houden tijdens de reiniging) (paragraaf 4.1.6). – de afgezogen lucht ter hoogte van voor- en na-ontvlekking zuiveren dmv aktief koolfilter of gelijkwaardige filter (paragraaf 4.2.1); – waar mogelijk gebruik maken van ontvlekkers andere dan op chloorkoolwaterstofbasis (paragraaf 4.2.2). – lekdetectie (paragraaf 4.4.1 en TECHNISCHE FICHE 10); – contactwater zuiveren of laten ophalen en verwerken door een erkend verwerker (paragraaf 4.5.1); – (externe) recyclage van PER uit afval (paragraaf 4.5.2); – opslag van chemicaliën en afvalstromen in geschikte recipiënten (paragraaf 4.8.1); – lekbakken voorzien voor opslag van oplosmiddelhoudende grond- en afvalstoffen, reinigingsversterkers, zepen, detacheer- en impregneermiddelen (paragraaf 4.8.2); – opslag van oplosmiddelen verwijderd houden van hittebronnen (paragraaf 4.8.3); – oordeelkundige keuze van opslagplaatsen (paragraaf 4.8.4) – gemorste vloeistoffen verwijderen door middel van absorptiemateriaal (paragraaf 4.8.5).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
69
AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
Hoofdstuk 6
AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
In dit hoofdstuk formuleren we op basis van de BBT-analyse een aantal concrete aanbevelingen en suggesties. Hierbij volgen we 2 sporen: – aanbevelingen voor milieuvergunningsvoorwaarden: we gaan na hoe de BBT kunnen vertaald worden naar vergunningsvoorwaarden, en formuleren suggesties om de bestaande milieuregelgeving voor de droogkuissector te concretiseren en/of aan te vullen; – aanbevelingen voor de milieusubsidieregelgeving: we gaan na welke milieuvriendelijke technieken voor de droogkuissector in aanmerking kunnen genomen worden voor Ecologiepremie.
6.1.
Aanbevelingen voor de milieuregelgeving
6.1.1.
Inleiding
De beste beschikbare technieken vormen een belangrijke basis voor het opstellen en concretiseren van de milieuregelgeving. In deze paragraaf worden de in hoofdstuk 5 geselecteerde BBT vertaald naar regelgeving, volgens twee sporen. Vooreerst worden, met de geselecteerde BBT als uitgangspunt, een aanbeveling geformuleerd met betrekking tot de keuze van het gebruikte reinigingsmiddel. Deze kan onder meer door vergunningverleners als basis gebruikt worden, bijvoorbeeld bij het vastleggen van bijzondere vergunningsvoorwaarden. Daarna worden de bestaande sectorale vergunningsvoorwaarden (cf. VLAREM II) getoetst aan de BBT. Deze evaluatie kan, indien dit nuttig/nodig mocht blijken, door de wetgever als basis worden gebruikt om aanpassingen aan de regelgeving te formuleren.
6.1.2.
Aanbeveling mbt keuze van het gebruikte reinigingsmiddel
Een belangrijk aandachtspunt bij droogkuisbedrijven is de keuze van het gebruikte reinigingsmiddel. PER is op dit moment het meest gebruikte oplosmiddel. In voorgaande hoofdstukken worden verschillende – meer milieuvriendelijke – alternatieven voor PER-reiniging beschreven. De twee alternatieven die in vergelijking met PER-reiniging het grootste milieuvoordeel bieden zijn natreiniging (als BBT geselecteerd) en LCO2 reiniging (nog niet als BBT geselecteerd, maar kan BBT worden in de toekomst op voorwaarde dat de commerciële beschikbaarheid verbetert). Naast natreiniging en LCO2 reiniging worden ook reiniging met KWS en reiniging met solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan (Green Earth) als BBT beschouwd. Volledige vervanging van PER wordt op middellange termijn niet haalbaar geacht omwille van kwaliteitsredenen bij het reinigen. Daarom wordt een verbod op gebruik van PER als reinigingsmiddel vooralsnog niet aangewezen geacht.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
71
HOOFDSTUK 6
Desalniettemin verdient het aanbeveling om voor nieuwe droogkuisbedrijven, en bij de vervanging van oude droogkuismachines door nieuwe machines in bestaande droogkuisbedrijven, de mogelijkheid tot overschakeling naar natreiniging of LCO2 reiniging, en/of naar KWS-reiniging of reiniging met solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan (Green Earth) (eventueel in combinatie met PER-reiniging) te onderzoeken.
6.1.3.
Toetsing van de bestaande sectorale voorwaarden aan de BBT
Afdeling 5.41.2. van VLAREM II Afdeling 5.41.2 van VLAREM II geeft sectorale voorwaarden voor inrichtingen voor het chemisch reinigen van textiel. Deze voorwaarden zijn samengevat in paragraaf 2.4.3.2 van deze BBT-studie. Zij worden algemeen in overeenstemming geacht met de BBT. De bepalingen van artikel 5.41.2.2 zijn momenteel enkel van toepassing op textielreinigingsmachines die gebruik maken van tetrachlooretheen als reinigingsmiddel. Het betreft hier o.a. de verplichting dat machines moeten voorzien zijn van een diepkoelsysteem en een actiefkoolfilter, een dubbele waterafscheider, een automatisch afgrendelsysteem, een vulstreep, een dubbele controle tegen overkoken, een regenereerbare filter, …, en dat moet voldaan worden aan de grenswaarde van 240 mg/m³ voor tetrachlooretheen in de lucht, direct boven pas gelost textiel. Op basis van de BBT-evaluatie wordt voorgesteld het toepassingsgebied van dit artikel uit te breiden naar KWS/Green Earth machines. Uitzondering moet hierbij gemaakt worden voor de actiefkoolfilter (geen BBT voor KWS/Green Earth machines). Ook de verplichting om te voldoen aan de grenswaarde van 240 mg/m³ voor tetrachlooretheen in de lucht, direct boven pas gelost textiel, kan niet worden uitgebreid tot KWS/Green Earth machines. Enerzijds zijn er geen meetgegevens die de haalbaarheid van deze (of een andere) norm voor KWS/Green Earth kunnen aantonen. Anderzijds is KWS/Green Earth in vergelijking met PER minder schadelijk voor de gezondheid, en is er dus minder noodzaak om dergelijke norm op te leggen. Artikels 5.41.2.1 en 5.41.2.2 van VLAREM II zouden dus als volgt kunnen aangepast worden (te schrappen tekst doorstreept, toe te voegen tekst onderlijnd): Artikel 5.41.2.1. § 1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op inrichtingen voor het chemisch reinigen van textiel zoals bedoeld in de subrubrieken 41.4 en 59.8 van de indelingslijst en ze gelden onverminderd de bepalingen van hoofdstuk 5.59. § 2. De bepalingen van artikel 5.41.2.2 zijn enkel van toepassing op textielreinigingsmachines die gebruikmaken van tetrachlooretheen, koolwaterstoffen of solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan als reinigingsmiddel. Artikel 5.41.2.2. § 1. Alle machines, met inbegrip van de leidingen en elke afvoer van residuen zijn van het volledig gesloten type. Ze zijn uitgerust met alle nodige systemen voor oplosmiddelrecuperatie. Deze systemen zijn op een onverplaatsbare wijze geïntegreerd om automatisch elke verbinding te vermijden tussen de omringende lucht van de werkplaats en de binnenzijde van de machine tijdens alle fasen van de reiniging. 72
Vlaams BBT-Kenniscentrum
AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
§ 2. 1. de machines moeten uitgerust zijn met: a. een diepkoelsysteem en een actief koolfilter, die de resterende lucht in de reinigingstrommel op het einde van de droogcyclus reinigt, zodat de concentratie aan tetrachlooretheen, direct boven pas gelost textiel, maximaal 240 mg/m3 bedraagt. De actief koolfilter moet zo vaak vervangen of geregenereerd worden dat de goede werking daarvan is gegarandeerd; b. een dubbele waterafscheider in serie om de hoeveelheid tetrachlooretheen of solvent in het afvalwater te verkleinen; c. een automatische afgrendelsysteem van de laaddeur, spelden- en pluizenvanger, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kunnen worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen; d. een vulstreep op de laaddeur, de oplosmiddeltanks en de destillator als beveiliging tegen overvullen. De machine mag nooit boven deze vulstreep geladen worden; e. een dubbele controle tegen het overkoken van de destillatieketel; f. een regenereerbare filter voor het zuiveren van het oplosmiddel; 2. de machines mogen geen directe verbinding met de riolering hebben; 3. machines die gebruikmaken van tetrachlooretheen als reinigingsmiddel moeten bovendien uitgerust zijn met een actief koolfilter, die de resterende lucht in de reinigingstrommel op het einde van de droogcyclus reinigt, zodat de concentratie aan tetrachlooretheen, direct boven pas gelost textiel, maximaal 240 mg/m3 bedraagt. De actief koolfilter moet zo vaak vervangen of geregenereerd worden dat de goede werking daarvan is gegarandeerd. § 3. Van de bepalingen van § 2 kan in de milieuvergunning afgeweken worden als met andere voorzieningen een gelijkwaardige bescherming van het milieu gewaarborgd kan worden. § 4. Voor elke machine die gebruikmaakt van tetrachlooretheen als reinigingsmiddel houdt de exploitant een verslag ter beschikking van de toezichthoudende overheid, waarin aangetoond wordt dat aan de voorwaarden van § 2 of § 3 voldaan is. Dat verslag moet worden opgesteld door een milieudeskundige, erkend in de discipline lucht, en bevat de volgende elementen: 1. het verslag van een meting waaruit blijkt dat de concentratie aan tetrachlooretheen in de lucht, direct boven pas gelost textiel, maximaal 240 mg/m3 bedraagt; 2. een attest waarin de conformiteit wordt bevestigd van de machine met de in § 2 of § 3 bepaalde voorwaarden; 3. een beschrijving van de voorwaarden die bij de exploitatie nageleefd moeten worden zodat de grenswaarde 240 mg/m3 voor tetrachlooretheen in de lucht, direct boven pas gelost textiel, te allen tijde nageleefd zal worden, zodat de emissies in de lucht tot een minimum beperkt worden. De exploitant bezorgt een afschrift van dit verslag aan de toezichthoudende overheid als die daarom verzoekt. In plaats van dit verslag kan ook een verslag aanvaard worden van een identieke machine. In dat geval moet de exploitant een attest toevoegen van de leverancier waarin die bevestigt dat de machine identiek is aan de machine waarover het verslag werd opgesteld. § 5. Bij de exploitatie van de machines die gebruikmaken van tetrachlooretheen als reinigingsmiddel worden de voorwaarden nageleefd die beschreven zijn in het verslag, vermeld in § 4.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
73
HOOFDSTUK 6
Hoofdstuk 5.59 en bijlage 5.59.1 van VLAREM II Hoofdstuk 5.59 van VLAREM II is van toepassing op het gebruik van organische oplosmiddelen, o.a. in de droogkuissector. Overeenkomstig de bepalingen in dit hoofdstuk en bijhorende bijlage, moeten textielreinigingsinstallaties die PER als reinigingsmiddel gebruiken, voldoen aan een emissiegrenswaarde van 20 g uitgestoten oplosmiddel per kg gereinigd en gedroogd textiel. Deze grenswaarde kan bij een correct gebruik nageleefd worden met de moderne, volledig gesloten, diepgekoelde VLAREM-conforme droogkuismachines en is dus in overeenstemming met de BBT. Bij oudere en /of minder goed onderhouden installaties kunnen de PERemissies echter oplopen tot 42 g PER/kg textiel, waardoor er meer PER in de lucht terecht kan komen dan wettelijk toegestaan. Om zelfcontrole door de exploitant en controle door de overheid mogelijk te maken moet elke exploitant jaarlijks een document opstellen waarin aangetoond wordt dat de grenswaarde gerespecteerd wordt (zie TECHNISCHE FICHE 3: Solventboekhouding). Om de administratieve last tot een minimum te beperken is voor bedrijven die jaarlijks minder dan 1 ton PER als oplosmiddel verbruiken in samenspraak met CTR (Confederatie van de textielreiniging) een vereenvoudigde universele methode opgesteld, die goedgekeurd werd door LNE, afdeling Milieu-inspectie. Het in samenwerking met CTR opgestelde document was geldig tot 1 januari 2006. De goedkeuring werd op heden nog niet verlengd door de Afdeling Milieu-Inspectie van LNE. Bij gebruik van dit model voor solventboekhouding moeten zowel het aantal gebruikte kilogram PER als het aantal kilogram gereinigd en gedroogd textiel geregistreerd worden. Tot op heden werd de hoeveelheid oplosmiddelenverbruik per kg gereinigd textiel getoetst aan 43 g PER/kg textiel. In deze BBT-studie wordt voorgesteld deze toetsingwaarde te verstrengen tot 25 g PER/kg textiel. Volgens de wetgeving mag er immers slechts 20 gram PER in de lucht terechtkomen per kg gereinigd en gedroogd textiel. Wanneer er vanuit gegaan wordt dat ca. 80% van het verbruikte PER verloren gaat via emissies naar lucht, en 20% via het destillatieresidu wordt afgevoerd (zie PER-balansen in paragraaf 3.10.1.1), betekent dit dat er 25 gram PER per kg textiel mag verbruikt worden.
6.2.
Aanbevelingen voor ecologiepremie
6.2.1.
Inleiding
Bedrijven die in Vlaanderen ecologische investeringen uitvoeren, kunnen hiervoor subsidies krijgen van de Vlaamse Overheid: de ecologiepremie. In deze paragraaf worden aanbevelingen gegeven om één of meerdere van de besproken milieuvriendelijke technologieën in aanmerking te laten komen voor deze investeringssteun. 6.2.1.1.
Juridische basis
De ecologiepremie kadert binnen het Vlaams decreet betreffende het economisch ondersteuningsbeleid van 31 januari 2003. De bepalingen van dit decreet m.b.t. investeringssteun worden verder uitgewerkt via een Besluit van de Vlaamse regering. Op 16 mei 2007 heeft de Vlaamse regering de regelgeving voor de ecologiepremie grondig gewijzigd. De oude ecologiepremieregeling werd opgeheven en sinds 1 oktober 2007 is een nieuwe regeling volgens een zogenaamd call systeem van kracht.
74
Vlaams BBT-Kenniscentrum
AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
6.2.1.2.
Een subsidie volgens een call-systeem
Call is het Engelse woord voor “oproep”. Een call-systeem betekent dus dat binnen een bepaalde periode een oproep tot projecten (subsidie-aanvragen voor technologieën die in aanmerking komen) wordt gedaan aan ondernemingen. Ondernemingen die een project (investering) wensen uit te voeren en hiervoor subsidie vragen, kunnen intekenen op de call. Aan het call-systeem is een gesloten enveloppe toegekend. Dit wil zeggen dat het budget per call vastligt. Alle ingediende projecten worden per oproep gerangschikt volgens een bepaald scoresysteem en subsidie wordt toegekend aan de best gerangschikte projecten tot het volledig budget van de call opgebruikt is. Projecten met de beste scores (performantiefactoren) krijgen in elk geval steun. Projecten met de laagste scores krijgen enkel steun indien de totaal aangevraagde subsidie lager is dan het voorziene budget. 6.2.1.3.
Ecologiepremie en ecologie-investeringen
De ecologiepremie wordt toegekend aan ecologie-investeringen. Ecologie-investeringen zijn investeringen in nieuwe milieutechnologieën, energietechnologieën die leiden tot energiebesparing, evenals warmte-krachtkoppeling (WKK) en hernieuwbare energie (HE). De volledige info over de ecologiepremie is te vinden via www.ondernemen.vlaanderen.be. 6.2.1.4.
Limitatieve Technologieën Lijst (LTL) van ecologie-investeringen
De investeringen die in aanmerking komen voor de ecologiepremie zijn opgenomen in een limitatieve technologieënlijst (LTL). Deze lijst is raadpleegbaar via bovenvermelde link. Per technologie vermeldt de limitatieve technologieënlijst volgende gegevens: – het nummer; – de naam; – de beschrijving; – het technologietype; – de performantiefactor; – het meerkostpercentage; – de essentiële componenten. Elk van de hierboven vermelde gegevens wordt hieronder toegelicht: –
het nummer van de technologie: Dit is de code in de webapplicatie. Technologieën worden in de webapplicatie gekozen door het ingeven van het betreffende nummer van de technologie;
–
de naam van de technologie: De naam is een eerste identificatie van de technologie;
–
de beschrijving van de technologie: De beschrijving geeft wat meer uitleg over de technologie, toepassingsmogelijkheden, beperkingen bij het aanvragen, …;
–
het technologietype: Het technologietype geeft aan welk type technologie het is (milieutechnologie; energietechnologie met energiebesparing; warmtekrachtkoppeling of hernieuwbare energie);
Vlaams BBT-Kenniscentrum
75
HOOFDSTUK 6
–
de performantiefactor van de technologie: De performantiefactor geeft de score aan van de technologie. Projecten worden gerangschikt op basis van de performantiefactor van de technologie. Projecten met een hoge performantiefactor krijgen dus een hoge score en hebben meer kans om gunstig gerangschikt te worden. De performantiefactor wordt bepaald op basis van de mate waarin de technologie bijdraagt tot de realisatie van de Kyoto-doelstellingen of de milieudoelstellingen van de Vlaamse overheid. Technologieën met een belangrijke bijdrage tot de milieudoelstellingen of een belangrijk milieuvoordeel krijgen een hoge score;
–
het meerkostpercentage: De meerkost is een maat voor de extra kosten die een bedrijf heeft door te investeren in de milieuvriendelijke technologie. Deze meerkost is de extra investeringen, verminderd met de besparingen en bijkomende opbrengsten gedurende de eerste vijf jaar van de gebruiksduur. De meerkost wordt uitgedrukt als een percentage van de totale investeringskost (meerkostpercentage);
–
de essentiële componenten van een technologie: De essentiële componenten geven aan welke onderdelen precies voor steun in aanmerking komen. De aanvraag gebeurt door het opgeven van de kostprijs van de essentiële componenten, waarop de webapplicatie de steun berekent. Alle componenten zijn essentieel. Dit wil zeggen dat voor alle componenten een investeringsbedrag dient ingevuld te worden. Indien een essentiële component ontbreekt dan kan de technologie in principe niet aangevraagd worden.
6.2.1.5.
Steunintensiteit
De steun wordt berekend op de meerkost en bedraagt 20 % voor kleine en middelgrote ondernemingen en 10 % voor grote ondernemingen. De totale subsidie blijft beperkt tot 1,5 Mln euro per aanvraag. Opmerking: In 2009 zal de steunintensiteit worden opgetrokken naar 40 % voor kleine en middelgrote ondernemingen en naar 20 % voor grote ondernemingen. Ook zal het subsidieplafond verhoogd worden tot 1,75 Mln euro per aanvraag. Het besluit van de Vlaamse Regering waarin dit zal worden vastgelegd, lag eind november 2008 ter advies bij de Raad van State.
6.2.2.
Toetsing van de milieuvriendelijke technieken voor droogkuisbedrijven aan de criteria voor ecologiepremie
Het BBT-kenniscentrum van VITO verleent ondersteuning aan het Vlaams Energieagentschap bij het opstellen van de limitatieve technologieënlijst. Conform de BBT-aanpak komt een technologie op de lijst als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan: – de technologie is het experimenteel stadium ontgroeid (toepassing in bedrijfstak op korte termijn is mogelijk) maar is (nog) geen standaardtechnologie* in de bedrijfstak; – de toepassing van de technologie is nog niet verplicht in Vlaanderen bv. om te voldoen aan VLAREM II**; – de technologie heeft een duidelijk milieuvoordeel ten opzichte van de standaardtechnologie; – er gaat een betekenisvolle investeringskost mee gepaard; – de investeringskost is groter dan die van de standaardtechnologie;
76
Vlaams BBT-Kenniscentrum
AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
–
de meerkost ten opzichte van de standaardtechnologie betaalt zich niet op korte termijn (binnen 5 jaar) terug door de gerealiseerde netto besparingen.
*
Met ‘standaardtechnologie’ wordt deze technologie bedoeld waarin een gemiddeld bedrijf (binnen de sector) op dit moment zou investeren indien nieuwe investeringen noodzakelijk zouden zijn. Opmerking: Een standaardtechnologie is bijgevolg ook een technologie die op dit moment in de markt gangbaar wordt aangeboden door leveranciers. Een standaardtechnologie is echter niet noodzakelijk een techniek die op dit moment reeds gangbaar wordt toegepast binnen de sector. Relatie BBT – standaardtechnologie – ecologiepremie: In veel gevallen zullen het begrip BBT en het begrip standaardtechnologie samenvallen. In dit geval komt de BBT niet in aanmerking voor de ecologiepremie. In sommige gevallen echter is BBT (nog) geen standaardtechnologie. Dit is bijvoorbeeld het geval voor BBT die relatief duur zijn t.o.v. de huidige standaardtechnologie en/of voor BBT waarin bedrijven nog niet standaard investeren indien nieuwe investeringen noodzakelijk zijn. In dit laatste geval kan de ecologiepremie zinvol zijn om marktintroductie of marktverbreding te bespoedigen. Dergelijke BBT kunnen wel in aanmerking komen voor de ecologiepremie.
** Als er Vlaamse normen van toepassing zijn dan wordt alleen subsidie toegekend indien met de technologie betere resultaten worden bereikt dan de Vlaamse norm. Als er geen Vlaamse normen van toepassing zijn, hebben de technologieën op de lijst één van volgende doelstellingen: • het overtreffen van de (bestaande) Europese normen; • het bereiken van milieuvoordelen waarbij nog geen Europese normen zijngoedgekeurd. In Tabel 6.1 worden de milieuvriendelijke technieken uit hoofdstuk 4 getoetst aan bovenstaande criteria. Enkel de technieken met een significante investeringskost worden geëvalueerd. Een 9 betekent dat aan betrokken criterium is voldaan. Een 8 betekent dat aan betrokken criterium niet is voldaan. End-of-pipe technieken werden door het Ministerieel Besluit van 3 juni 2005 van de LTL geschrapt en zijn daarom niet opgenomen in Tabel 6.1. Een technologie komt enkel in aanmerking voor de ecologiepremie indien aan alle criteria is voldaan. Zodra aan één van de criteria niet wordt voldaan, is de techniek niet noodzakelijk meer getoetst aan de overblijvende criteria.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
77
HOOFDSTUK 6
Tabel 6.1: Toetsing van milieuvriendelijke technieken aan criteria voor ecologiepremie
… voldoet aan alle criteria voor de ecologiepremie
… staat reeds op de LTL
… heeft een terugverdientijd ? 5 jaar (meerkost t.o.v. standaardtechnologie)
… is niet verplicht in Vlaanderen
… heeft een investeringskost groter dan die van de standaardtechnologie
… is bewezen maar is nog geen standaardtechnologie
… heeft een duidelijk milieuvoordeel t.o.v. de standaardtechnologie
Criteria
Vloeistofdichte vloeren
8
8
8
nee
Reiniging met PER (PER-reinigingsmachine met diepkoelsysteem en actiefkoolfilter (en andere VLAREM conforme voorzieningen)
8
8
8
nee
Reiniging met KWS
9
9
9
8
8
nee
Reiniging met solventen op basis van propyleen glycol ethers
9
9
9
8
8
nee
Reiniging met solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan
9
9
9
8
8
nee
Reiniging met LCO2
9
9
9
9
9
nee
Natreiniging
9
9
9
8
8
nee
Technologie
6.2.3.
Aanbevelingen voor de LTL
6.2.3.1.
Nieuw voorgestelde technologieën
9
Op basis van de beoordeling in Tabel 6.1 wordt een voorstel geformuleerd voor technologieën die in de limitatieve technologieënlijst kunnen opgenomen worden:
Naam technologie: Beschrijving: Essentiële componenten: Meerkost: Einddatum:
6.2.3.2.
CO2 reinigingsmachine Textielreinigingsmachine met CO2 als reinigingsmiddel reinigingsinstallatie, toevoereenheid, mengsysteem, pomp, opslagsysteem voor CO2 40% /
Voorstel aanpassingen aan technologieën van de LTL
Op basis van de beoordeling in Tabel 6.1. worden geen voorstellen geformuleerd om technologieën die reeds op de LTL staan aan te passen of te schrappen.
78
Vlaams BBT-Kenniscentrum
AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
6.3.
Suggesties voor verder onderzoek en technologische ontwikkeling
In dit onderdeel worden suggesties gedaan voor verder onderzoek en technologische ontwikkeling. Dit gebeurt volgens 2 sporen: – aanbevelingen voor het verbeteren van de beschikbare informatie en kennis; – aanbevelingen voor de ontwikkeling van nieuwe technieken.
6.3.1.
Aanbevelingen voor het verbeteren van de beschikbare informatie en kennis
Bij het opstellen van de BBT-studie werden hiaten in de beschikbare kennis/informatie opgemerkt, met name met betrekking tot de emissies van PER- en KWS-reiniging. De PER-balansen die in paragraaf 3.10.1.1 worden gegeven, kunnen enkel als richtinggevend worden beschouwd, en in de praktijk zit er mogelijk een groot spreidingspotentieel op de balansen. Ook voor de VOS-emissies van KWS-reiniging kan slechts een richtinggevende inschatting gemaakt worden (paragraaf 3.10.1.2). Met het oog op een verbeterde inschatting van de PER en KWS-emissies van de droogkuissector, lijkt verder onderzoek (metingen) naar de emissies van PER- en KWSmachines aangewezen.
6.3.2.
Aanbevelingen voor de ontwikkeling van nieuwe technieken
Bij het opstellen van de BBT-studie werden een aantal innovatieve technologieën opgemerkt. Deze technologieën bevinden zich nog in een fase van ontwikkeling of demonstratie en kunnen op dit ogenblik (nog) niet als BBT beschouwd worden. Zij kunnen in de toekomst mogelijk wel tot BBT evolueren, mits zij zich tot een marktwaardig product kunnen ontwikkelen, en hun technische en economische haalbaarheid en hun milieuvoordeel kan worden aangetoond. Het verdient daarom aanbeveling om de ontwikkelingen van deze technieken op te volgen en eventueel te steunen. Volgende innovatieve technieken werden bij het opstellen van de BBT-studie opgemerkt: a) Solvair proces: hybride systeem op basis van (glycol ether) solvent en CO2 Het Solvair proces werd ontwikkeld door R.R. Street & Company (http://www.solvaircleaningsystem.com). Het bedrijf heeft gedurende 2 jaren een prototype uitgetest en heeft nu een betamodel ontwikkeld. Het proces maakt gebruik van een (als industrieel eigendom beschermd) solvent voor de reinigingscyclus. Nadat de reinigingscyclus is beëindigd, wordt het textiel een aantal keer koud gespoeld met vloeibaar CO2. Hierdoor wordt het solvent uit het textiel verwijderd. Op het eind van spoelproces, wordt de druk verminderd zodat de CO2 uit het textiel verdampt. In tegenstelling tot conventionele solventreinigingssystemen, waar het solvent uit het textiel wordt verwijderd door verdamping, is er in het Solvair proces geen warmte nodig voor de droogstap. Bovendien bevat het gedroogde textiel in principe geen solvent meer, en kunnen er dus in principe geen solventemissies optreden. Over de aard van het gebruikte solvent is weinig informatie beschikbaar. Volgens DLI (2007) betreft het wellicht een solvent op basis van glycol ether. De producent vermeldt op zijn website enkel dat het gaat om een milieuvriendelijk, weinig vluchtig en biodegradeerbaar solvent, waar-
Vlaams BBT-Kenniscentrum
79
HOOFDSTUK 6
aan specifieke additieven zijn toegevoegd om de reinigingseigenschappen te verbeteren. Het zou een zeer efficiënt reinigingsmiddel zijn dat toelaat een zeer breed gamma vlekken te verwijderen. b) Drysolv: n-propylbromide solvent n-Propylbromide of 1-bromopentaan is een solvent dat gebruikt wordt bij metaalontvetting. Het wordt sinds kort ook aangeboden als droogkuissolvent onder de merknaam Drysolv (http://www.dctco.com/products_drysolv.html). Het wordt gepromoot als een milieuvriendelijk en veilig alternatief voor PER, en zou (zonder aanpassingen) in een klassieke PER-machine kunnen worden gebruikt. De reinigingseigenschappen zijn volgens de leverancier even goed of zelfs beter dan die van PER. De praktijkervaring met dit solvent in droogkuistoepassingen is echter nog zeer beperkt.
80
Vlaams BBT-Kenniscentrum
BIBLIOGRAFIE
BIBLIOGRAFIE Aminal, afd. lucht (2003). Emissiereductieprogramma voor het Vlaamse Gewest voor de polluenten SO2, NOx, VOS en NH3 in het kader van richtlijn 2001/81/E.G. Webpagina beschikbaar op 10/09/2007. http://lucht.milieuinfo.be/uploads/NEC.pdf Arion Milieuadvies (2002). Eindrapport project bodem. Studie uitgevoerd door Arion Milieuadvies voor CTR (confederatie textielreiniging). Bill Linn & Kristin Mixell. Reported Leaks, Spills and discharges at Florida Drycleaning Sites. Beschikbaar op 11 december 2007 via http://www.drycleaningcoalition.org/download/ leaks. California Environmental Protection Agency, Air Resources Board (2006). California Dry Cleaning Industry Technical Assessment Report. Februari 2006. CCD (2007). “PER-immissiepreventie”, informatieblad op 4 december 2007 beschikbaar op http://www.ccd.nl/download/nl/info/in-perim-nl.pdf. City of Los Angeles (2004). Viable alternatives to perchloroethylene in dry cleaning. Cleaners Family (2004). “Abe Cho’s New Way of Drycleaning”. december 2004. Artikel op 11 december 2007 beschikbaar via http://www.lyondell.com/techlit/2931.pdf Confederatie van de Textielreiniging, Gids voor de Oplosmiddelenboekhouding voor droogkuisbedrijven met een oplosmiddelenverbruik kleiner dan 1 ton oplosmiddel per jaar. Den Otter (2007). Nieuw concept EU Textielreiniging: “Reinigen met alleen LCO2 en water, artikel verschenen in Textielverzorging – maart 2007 – p50 Den Otter (2005). DETECTIVE Layman’s Report: LCO2 cleaning, LIFE Project Number LIFE00ENV/NL/000797). februari 2005 DLI (Drycleaning & Laundry Institute), A DLI White Paper: Key information on Industry Solvents, juli 2007 Drycleaners News (2001). januari 2001. Als hyperlink beschikbaar via http://www.dcnonline.com/dcn/ar-emerging.phtml in november 2007. Ecolas (2002). Financiële behoeftenraming mbt bodemsanering. Studie uitgevoerd door Ecolas NV voor OVAM. Envirodesk (2007). Versnelde aanpak van vervuilde sites met droogkuisproducten. Webpagina beschikbaar op 20/09/2007. http://www.envirodesk.com/site/news.asp?module=NEWS&level=DETAILS&newsId=20628 EPA (1998). Cleaner Technologies Substitutes Assessment: Professional Fabricare Processes, U. S. Environmental Protection Agency, Office of Pollution Prevention and Toxics Economics, Exposure and Technology Division (7406), 401 M Street SW, Washington, DC 20460. EPA744-B-98-001. June 1998 ESIS (2007). European Chemical Substances information system. Webpagina beschikbaar op http://ecb.jrc.it/esis/. http://ec.europa.eu/environment/life/bestprojects/index.htm Website beschikbaar op 11/12/07 IFI (2002). Fellowship Report No F-47 September 2002, International Fabricare Institute, op 13 november 2007 beschikbaar via www.Green Earthcleaning.com/_secureArea/IFIFellowshipReport.pdf.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
81
BIBLIOGRAFIE
Infomil (2001). Informatieblad textielreiniging. IR-Consult (1995). No. 105; juni 1995 Berekening oplosmiddelenverlies. IRTA (2005). Evaluation of New and Emerging Technologies for Textile Cleaning. August 2005 IRTA (2008). The Alternative, IRTA Newsletter Volume XVII Number 1 IR-TNO (1993). Effectiviteit en Kwaliteit van Vloeistofdichte Vloeren en PER-bestendige Betoncoatings, Meertens en Den Otter. IR-TNO (1995). Contactwaterbehandeling, Schippers en den Otter. KBC Kredieten Retail (2004). Sectoranalyse van de textielverzorging. LNE, afd. lucht (2006). NEC-reductieprogramma 2006. Webpagina beschikbaar op 10/09/2007. http://www.lne.be/themas/luchtverontreiniging/algemene-informatie/themas/luchtverontreiniging/1nec-programma_vlaanderen_2006.pdf Nijdam, D.S. & Koch, W.W.R. (2007). Methodenbeschrijvingen emissieregistratie. Productgebruik, Consumenten, Bouw en HDO. Emissies van de taakgroep WESP, werkvelden 12, 19 en 20. Studie uitgevoerd door Nijdam, D.S van Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven en Koch, W.W.R van TNO, Apeldoorn Palstra F. en Wijnsma G. Textielreinigingsbedrijven, in Milieuvergunningen Totaal (digitale versie van het Nederlandse Handboek Milieuvergunningen) (2007), Kluwer Silicones Environmental, Health and Safety Council of North America (2005). D5 in dry cleaning, factsheet, www.sehsc.com Sinsheimer P., Grout C., Namkoong A., Gottlieb R. and Latif A., The viability of professional wet cleaning as a pollution prevention alternative to perchloroethylene dry cleaning, Journal of the Air & Waste Management Association, Feb. 2007 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, Besluit van 15 maart 2001, houdende regels voor textielreinigingsbedrijven (Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer) Textielverzorging 4, p 221 – oktober 2007 TKT (2006). Presentatie Projectresultaten KORT en KWIK, Stichting Technologisch Kenniscentrum Textielverzorging (TKT), Nederland. Worksopdag Waardenburg 18/03/2006. Van Tomme I. en Meirhaeghe P. (2008), Voorbereidende studie ‘Beste beschikbare technieken (BBT) voor de droogkuissector (herziening)’, Arcadis & Piet&Co Milieubeheer in opdracht van het BBT-kenniscentrum van VITO VITO (1998), Beste Beschikbare Technieken voor de droogkuis. www.blauer-engel.de Webpagina beschikbaar op 11/12/07 www.ccd.nl Webpagina beschikbaar op 04/12/2007. www.chemfinder.com Webpagina beschikbaar op 11/12/2007. www.fredbutler.com Webpagina beschikbaar op 11/12/07 www.Green Earthcleaning.com Webpagina beschikbaar op 11/12/2007. www.rynex.com. Webpagina beschikbaar op 20 november 2007. www.sita.nl/SITA_Recyper_sub_nl.htm. Webpagina beschikbaar op 06/12/2007.
82
Vlaams BBT-Kenniscentrum
LIJST DER AFKORTINGEN
LIJST DER AFKORTINGEN ALARA AMINAL ARAB BAT BATNEEC BBO BBT BG BI bpbp BS BSP BTW BZV CAO CFK CO2 CTR CZV D5 DCE DETECTIVE DGTB DPM EG EMIS FBT HCFK IPPC IFI IWT K.B. KMO KWL KWS LCO2
As Low as Reasonably Achievable Administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (het huidige LNE) Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming Best Available Techniques Best Available Techniques Not Entailing Excessive Costs Beschrijvend bodemonderzoek Beste Beschikbare Technieken Bovengrens Betrouwbaarheidsinterval bodempreventie- en bodembeheersplan Belgisch Staatsblad Bodemsaneringsproject Belasting over de toegevoegde waarde Biologische ZuurstofVerbruik Collectieve arbeidsovereenkomst Chloorfluorkoolwaterstoffen die geen waterstof bevatten Koolstofdioxide of koolzuurgas Confederatie van de Textielreiniging Chemisch ZuurstofVerbruik Decamethylcyclopentasiloxaan dichlooretheen DEmonstration TExtile CO2 Treatment Introduction Validation Effort DepropyleenGlycolTertiairButylEther dipropyleenglycol monomethylether Europese Gemeenschap Energie en Milieu Informatiesysteem voor het Vlaamse Gewest Federatie van de Belgische textielverzorging Chloorfluorkoolwaterstoffen die wel waterstof bevatten integrated pollution prevention and control International Fabricare Institute Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap & Technologie Koninklijk Besluit Kleine- en middelgrote ondernemingen Kohlenwasserstofflösemittel Koolwaterstoffen Liquid CO2 of vloeibaar koolzuurgas
Vlaams BBT-Kenniscentrum
83
LIJST DER AFKORTINGEN
LNE MAC N NACE-BEL NBB NEC NIS n.v.t. n.v.w.b. OBO OCMW OG OVAM P PER PID PNEC PVC PWA R-113 RSZ RWZI TKT TNO TRI VC VE VEB v.g.t.g. VLABOTEX VITO Vlarebo VLAREM VEA VLM VMM VMM-AMO VOS ZS
84
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) van de Vlaamse overheid (het vroegere AMINAL) Maximaal aanvaardbare concentratie Stikstof Nomenclature générale des Activités economiques dans les Communautés Européennes Nationale Bank van België National Emission Ceilings Nationaal Instituut voor de Statistiek niet van toepassing niet visueel waarneembaar Oriënterend bodemonderzoek Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Werk Ondergrens Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij Fosfor perchlooretheen of tetrachloorethyleen photo ionisatiedetectie predicted no effect concentration Polyvinylchloride Plaatselijk Werkgelegenheidsagenschap. trifluortrichloorethaan Rijksdienst voor Sociale Zekerheid rioolwaterzuiveringsinstallatie Stichting Technologisch Kenniscentrum Textielverzorging Toegepast Natuur- en Wetenschappelijk onderzoek trichlooretheen vinylchloride vervuilingseenheid Vereniging erkende bodemsaneringsdeskundigen in de vergunning toegelaten gehalte of van geval tot geval Vlaams Bodemsaneringsfonds voor de Textielverzorging Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek Vlaams Reglement betreffende de Bodemsanering Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning Vlaams Energieagenschap Vlaamse Landmaatschappij Vlaamse Milieumaatschappij VMM, Afdeling Meetnetten en Onderzoek vluchtige organische stof Zwevende stoffen
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Bijlagen
Vlaams BBT-Kenniscentrum
85
OVERZICHT VAN DE BIJLAGEN Bijlage 1: Medewerkers BBT-studie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87 Bijlage 2: Technische fiches van de beschikbare milieuvriendelijke technieken . . . . . . . . . 89 Bijlage 3: PER-gebruiks- en emissiefactoren in de literatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125 Bijlage 4: Enquetering leveranciers KWS/Green Earth machines . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129 Bijlage 5: Finale opmerkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
86
Vlaams BBT-Kenniscentrum
MEDEWERKERS BBT-STUDIE
Bijlage 1
MEDEWERKERS BBT-STUDIE
Kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken –
Diane Huybrechts BBT-kenniscentrum p/a VITO Boeretang 200 2400 MOL Tel. (014)33 58 68 Fax. (014)32 11 85 E-mail:
[email protected]
Vertegenwoordigers van de sector –
Katrien Decruyenaere Arion consult
–
Philip Rebry FBT – Federatie van de Belgische Textielverzorging
–
Maarten Van Severen FBT – Federatie van de Belgische Textielverzorging
–
Klaas Wildemeersch Vlabotex
Bovenstaande personen vertegenwoordigden de bedrijven in het begeleidingscomité voor deze studie. Contactpersonen administraties/overheidsinstellingen –
Nick Bruneel OVAM
–
Vicky Demeyer LNE – Milievergunningen
–
Annelies Faelens LNE – Milieuvergunningen
–
David Knight LNE – Lucht
–
Myriam Rosier VMM
–
Frieke Segers LNE – Milievergunningen
Bovenstaande personen vertegenwoordigden de administraties en andere overheidsinstellingen in het begeleidingscomité voor deze studie.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
87
BIJLAGE 1
Experts –
Inge Van Tomme Arcadis Ecolas
–
Piet Meirhaeghe Piet & Co Milieubeheer
Bovenstaande personen voerden een voorbereidende studie ‘Procesbeschrijving en oplijsting beschikbare milieuvriendelijke technieken – Droogkuissector’ uit in opdracht van het BBTkenniscentrum van VITO.
88
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
Bijlage 2
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
In deze bijlage worden de technische fiches weergegeven van de beschikbare milieuvriendelijke technieken die in hoofdstuk 4 opgesomd werden. Enkel voor de technieken waarvoor het zinvol was, werd een technische fiche gemaakt. In de technische fiches wordt volgende informatie weergegeven: –
– – – – –
Beschrijving maatregel: • Proces/deelproces, waarop de beschikbare milieuvriendelijke techniek betrekking heeft; • Beschrijving van de techniek; • Aard van de techniek: ‘end-of-pipe’-maatregelen, preventie door toepassing van andere grond- en hulpstoffen, preventie door technologieverandering, preventie door aanpassing procesuitvoering, …; Milieuvoordeel: de opbrengst die de techniek oplevert voor het milieu; Financiële aspecten: investeringskosten, werkingskosten, rendabiliteit, …; Overige aspecten: bijvoorbeeld veiligheid, positieve of negatieve invloeden op de werkomstandigheden, …; Opmerkingen Afbeelding.
Indien voor bepaalde punten geen informatie beschikbaar is, bijvoorbeeld voor de overige aspecten of aanvullende informatie, dan zijn deze weggelaten. Overzicht van de technische fiches: Technische fiche 1 :
Vloeistofdichte vloeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Technische fiche 2 :
Onderhoud reinigingsmachine. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Technische fiche 3 :
Solventboekhouding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Technische fiche 4 :
Reinigen met een VLAREM-conforme PER-machine . . . . . . . . 97
Technische fiche 5 :
Reinigen met KWS of KWL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Technische fiche 6 :
Reinigen met solventen op basis van propyleen glycol ethers (b.v. Rynex of Impress) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Technische fiche 7 :
Reinigen met solventen op basis van Decamethylcyclopentasiloxaan (Green Earth) . . . . . . . . . . . . . 106
Technische fiche 8 :
Reinigen met LCO2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Technische fiche 9 :
Natreiniging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Technische fiche 10 :
Lekdetectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Technische fiche 11 :
Zuivering contactwater – ophaling en verwerken contactwater. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Vlaams BBT-Kenniscentrum
89
BIJLAGE 2
TECHNISCHE FICHE 1 : VLOEISTOFDICHTE VLOEREN Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Algemene maatregel. Aard: Preventie van bodemverontreiniging door aanbrengen van een PER-bestendige vloer in de droogkuis. Beschrijving: Bij veel textielreinigingsbedrijven is de bodem (grond en grondwater) verontreinigd met gechloreerde oplosmiddelen zoals b.v. PER. Deze verontreiniging kan veroorzaakt zijn door een calamiteit met de oplosmiddelen waarmee gewerkt wordt. Ook kan een verontreiniging ontstaan zijn door de manier van werken in het verleden, toen er nog geen of zeer weinig aandacht en kennis was m.b.t. de bodemproblematiek. In het verleden was bijvoorbeeld niet bekend, dat PER door beton kan dringen, waardoor bij incidentele lekkages aan de reinigingsmachine een bodemverontreiniging veroorzaakt kan zijn. De laatste jaren is duidelijk geworden dat veel vloeren geen afdoende bescherming bieden tegen PER, met bodemverontreiniging tot gevolg. Niet alle gemorste PER verdampt na verloop van tijd. Bij morsen op poreuze materialen zoals beton, steen en hout, kan PER na verloop van tijd de grond bereiken. In de grond kan de PER zich weer verder verspreiden tot aan het grondwater. In het grondwater kan verspreiding sneller en op veel grotere schaal optreden. Naast de poreuze materialen kunnen ook niet poreuze materialen (zoals verschillende soorten zeil en kunststof tegels) op een zodanige manier door PER aangetast worden, dat ze wel poreus worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan PVC-tegels. Zeil over beton biedt een betere bescherming dan “kaal” beton. De aanwezigheid van naden levert echter weer extra risico’s op, omdat gemorste PER door de naden kan lopen en dan tussen het beton en het zeil terechtkomt. Alle PER zal dan in het beton trekken zonder dat er nog iets kan verdampen. Ook kan er niets meer met doeken opgenomen worden. Een zeil over beton wordt daarom niet als een betrouwbare oplossing beschouwd. Ook bij vloeistofdichte tegels vormen voegen een risico. Naden en voegen dienen dus extra aandacht te krijgen. Er zijn verschillende mogelijkheden om een vloeistofdichte vloer aan te leggen: gietvloer over beton, niet-poreuze tegels met vloeistofdichte voegen (voeg-kit) en betoncoatings. De vloeren moeten in ieder geval PER-bestendig zijn, niet poreus zijn, en naadloos of met vloeistofdicht afgewerkte naden en voegen afgewerkt worden. Gietvloeren Gietvloeren zijn kunststof vloeren (b.v. op basis van 2-componenten epoxyhars), die in vloeibare vorm op een voorbehandelde, cementgebonden ondergrond (beton) worden gegoten. Na uitharding is het resultaat een naadloze, vloeistofdichte vloer van 2-5 mm dikte. De leverancier brengt de vloer aan en verzorgt de complete aanleg. Gietvloeren kunnen voldoen aan vele specifieke wensen van de klant, t.a.v. kleur, stroefheid, dikte en oppervlak. Voor elke specifieke situatie kan de leverancier adviezen geven met betrek90
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
king tot de optimale oplossing. Ook bij andere ondergronden dan beton kan samen met de leverancier naar een oplossing worden gezocht. Betoncoatings Ook aan de ondergrond van een betoncoating (b.v. op basis van 3-componenten polyurethaanhars of epoxyhars) worden hoge eisen gesteld, vandaar dat hier vaak ook een voorbehandeling (b.v. speciale primers) noodzakelijk is, uiteraard afhankelijk van de specifieke situatie. Betoncoatings zijn gemakkelijker door de ondernemer zelf aan te brengen, eventueel in samenwerking met een vakbekwaam schilder. De laagdikte is geringer dan bij een gietvloer; 0,1-1 mm. Sommige betoncoatings kunnen gegoten en uitgesmeerd worden met een plamuurmes. De dikte kan 1-2 mm bedragen, waardoor dit type coating veel lijkt op een gietvloer. Vloeistofdichte kit Vloeistofdichte kit (b.v. op basis van 2-componenten kunsthars) kan gebruikt worden voor het afdichten van naden, het inbedden en/of voegen van tegels en ter reparatie van beschadigingen. Voor afwerking van dilatatievoegen kan gebruik gemaakt worden van een kit op basis van 2componenten polysulfiden. Toepasbaarheid Het aanbrengen van een vloeistofdichte vloer is bij een nieuw bedrijf uiteraard veel eenvoudiger dan bij een bestaand. De effectiviteit van de vloeistofdichte vloer is alleen gegarandeerd indien deze correct aangebracht wordt. Eventueel zijn aangepaste hulpstoffen, vb. speciale primers, noodzakelijk. De kwaliteit hangt ook sterk samen met het gebruik. Gietvloeren bestaan uit een dikke, slijtvaste laag, die naadloos aangebracht wordt. Het is duidelijk dat deze kwalitatief hoogwaardiger zijn dan de dunnere betoncoatings, die sneller beschadigd raken en slijten, en dus meer controle en onderhoud nodig hebben. Ook kitafwerkingen (naden, voegen) zullen kwetsbaarder zijn dan een naadloze afwerking. Milieu-aspecten Door een PER-bestendige vloer in combinatie met een lekbak onder de reinigingsmachine, kan bodemverontreiniging voorkomen worden. Uiteraard zijn er ook nog andere maatregelen vereist zoals vb. contactwaterbehandeling of afvoeren van contactwater. Financiële aspecten Een zeer belangrijke afweging bij de vloerkeuze zal uiteraard het kostenplaatje zijn. Kosten zijn moeilijk te geven, omdat deze op specifieke situaties berekend worden. Belangrijke factor is hierbij uiteraard of de vloer zelf aangebracht kan worden (enkele betoncoatings) of door een gespecialiseerde leverancier (gietvloeren). Over het algemeen zal een betoncoating stukken goedkoper zijn dan een gietvloer. Bij een oppervlakte van circa 100 m2 kunnen de volgende prijzen als richtlijn gebruikt worden (pers. communicatie Dunai Lapin, JETASOL): Vlaams BBT-Kenniscentrum
91
BIJLAGE 2
– –
Betoncoating: 10 tot 15 EUR/m2, afhankelijk van de noodzakelijke (geadviseerde) voorbehandeling; zelf aan te brengen. Gietvloer: 60-80 EUR/m²; inclusief voorbehandeling ondergrond en aanbrengen; aanbrengen door de leverancier.
Voor gietvloeren zal gelden (gezien de specialistische voorbehandeling), dat de prijs per m2 af zal nemen bij een groter te behandelen oppervlak. Voor betoncoatings zal de prijs per m2 niet erg afhankelijk zijn van het totaal te behandelen oppervlak. Opmerkingen VLAREM II Art. 5.41.2.4. § 4. stelt: “De vloer van lokalen waar oplosmiddel in vloeibare vorm aanwezig is, moet vloeistofdicht en oplosmiddelbestendig uitgevoerd worden.” Deze bepaling geldt evenwel enkel voor lokalen die na 1 januari 2004 volledig gerenoveerd werden. Referenties Effectiviteit en Kwaliteit van Vloeistofdichte Vloeren en PER-bestendige Betoncoatings, J.W.C. Meertens en W.A.J.L. Den Otter, instituut voor Reinigingstechnieken TNO, september 1993.
92
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
TECHNISCHE FICHE 2 : ONDERHOUD REINIGINGSMACHINE Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Van toepassing op het hele proces. Aard: Preventieve maatregel / Good housekeeping. Beschrijving: Een goed onderhoud van het reinigingstoestel bevordert niet alleen de reinigingsprestaties, maar zorgt ook voor een minimale milieu-impact. Naast minder emissies (minder lekken, betere condensatie van PER-dampen), zal er ook minder kans zijn op incidentele verontreinigingen te wijten aan technische gebreken aan de machine. Aandachtspunten zijn: – de luchtschacht; – alle flenspakkingen; – alle afsluiters; – alle luchtcilinders; – alle rubberen verbindingen; – filtermantel met koeling; – twee stoomventielen (voor de destillatie en de droogeenheid); – koelwaterleidingnet; – eventueel vuildoorlatende filterkaarsen; – wasmotor; – centrifugemotor; – ventilatormotor; – programmakaartmotor; – controle en reinigen van de filters; – werking van de koelgroep; – controle van de dubbele waterafscheider; – controle werking van de solventpomp; – controle van de werking van de ingebouwde stoomgenerator (indien van toepassing); – reinigen van de trommel. Toepasbaarheid Een goed onderhoud is voor alle reinigingsmachines noodzakelijk. Milieu-aspecten Een goed onderhoud van het reinigingstoestel bevordert niet alleen de reinigingsprestaties, maar zorgt ook voor een minimale milieu-impact. Naast minder emissies (minder lekken, betere condensatie van PER-dampen), zal er ook minder kans zijn op incidentele verontreinigingen te wijten aan technische gebreken aan de machine. Een aandachtspunt is om geen verontreiniging te veroorzaken bij het onderhoud. Om morsen te vermijden dienen voorafgaand aan het onderhoud de solventen verwijderd te worden. Vlaams BBT-Kenniscentrum
93
BIJLAGE 2
Financiële aspecten De kosten van het onderhoud worden bepaald door de kost van onderdelen en arbeidsuren. We kunnen echter aannemen dat door een goed onderhoud precies kosten zullen bespaard worden. Ook op het vlak van reinigingsefficiëntie is onderhoud een bepalende parameter. Opmerkingen VLAREM II, Art. 5.41.2.3. § 1. stelt: “Minstens om het jaar moet elke reinigingsmachine een grondige onderhouds- en controlebeurt ondergaan zodat de goede werking van de machines steeds is gegarandeerd.” Referenties Bill Linn & Kristin Mixell. Reported Leaks, Spills and discharges at Florida Drycleaning Sites. Als hyperlink beschikbaar via http://www.drycleaningcoalition.org/download/leaks. Mededelingen dhr. Vanderlinden, UNIBEL. http://www.unibel.be. VITO, 1998. Beste Beschikbare Technieken voor de droogkuis.
94
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
TECHNISCHE FICHE 3 : SOLVENTBOEKHOUDING Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Van toepassing op het hele proces. Aard: Good housekeeping. Beschrijving: Registratie van de hoeveelheid gebruikte Vluchtige Organische Stoffen (VOS). Door omzetting van de Europese Solventrichtlijn 1999/13/EG in VLAREM (Vlaams Reglement Milieuvergunning) moet elke droogkuismachine ten laatste sedert 31 oktober 2007 een emissiegrenswaarde respecteren. Er mag slechts 20 gram oplosmiddel per kilogram gereinigd en gedroogd textiel in de lucht terechtkomen. Deze grenswaarde kan bij een correct gebruik nageleefd worden met de moderne volledig gesloten, diepgekoelde VLAREM-conforme droogkuismachines. Naast de technische aspecten bepalen echter ook andere factoren de oplosmiddelenuitstoot: onderhoud, afstelling machines, correct gebruik, lekken… Om zelfcontrole door de exploitant en controle door de overheid mogelijk te maken moet daarom elke exploitant jaarlijks een document opstellen waarin aangetoond wordt dat de grenswaarde gerespecteerd wordt. Om de administratieve last tot een minimum te beperken is voor bedrijven die jaarlijks minder dan 1 ton oplosmiddel verbruiken in samenspraak met CTR (Confederatie van de textielreiniging) een vereenvoudigde universele methode opgesteld, die inmiddels goedgekeurd werd door LNE, afdeling Milieu-inspectie. De grenswaarde 1 ton geldt voor bedrijven die oplosmiddelen gebruiken met risicozin R40 (Onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten), R45 (Kan kanker veroorzaken), R46 (Kan erfelijke genetische schade veroorzaken), R49 (Kan kanker veroorzaken bij inademing), R60 (Kan de vruchtbaarheid schaden) en R 61 (Kan het ongeboren kind schaden). Indien oplosmiddelen gebruikt worden waaraan geen van deze risicozinnen toegekend zijn, geldt de drempelwaarde 2 ton. Droogkuisinrichtingen met een oplosmiddelverbruik hoger dan 1 ton dienen zelf een methode te ontwikkelen die meer specifiek afgestemd is op hun bedrijf. Voor nieuwe bedrijven moet een eerste document klaar zijn een jaar na de in bedrijfstelling. Voor bestaande bedrijven diende het eerste document klaar te zijn op 31/03/2003. Om te kunnen aantonen dat elke droogkuismachine voldoet aan de emissiegrenswaarde moeten zowel het aantal gebruikte kilogram PER als het aantal kilogram gereinigd en gedroogd textiel geregistreerd worden. Volgens de huidige wetgeving mag er slechts 20 gram PER in de lucht terechtkomen per kg gereinigd en gedroogd textiel. Wanneer er vanuit gegaan wordt dat ca. 80% van het verbruikte PER verloren gaat via emissies naar lucht, en 20% via het destillatieresidu wordt afgevoerd (zie PER-balansen in paragraaf 3.10.1.1), betekent dit dat er 25 gram PER per kg textiel mag verbruikt worden. Bij een oudere en /of minder goed onderhouden installatie kan het PER-verbruik echter oplopen tot 52 g PER/kg textiel, waardoor er meer PER in de lucht terecht kan komen dan wettelijk toegestaan.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
95
BIJLAGE 2
Toepasbaarheid Het bijhouden van een solventboekhouding is van toepassing voor alle droogkuisbedrijven die gebruik maken van vluchtige organische stoffen. Naast PER vallen ook KWL, Rynex en Impress onder de solventrichtlijn. Green Earth en LCO2 vallen niet onder deze richtlijn. Milieu-aspecten Het doel van het bijhouden van een solventboekhouding is te kunnen aantonen dat voldaan wordt aan de emissiegrenswaarde naar de lucht. Indien niet zou voldaan worden zal dit blijken uit de registratie, en kunnen maatregelen genomen worden. Financiële aspecten De kosten beperken zich tot bijkomende arbeidsuren voor het wegen en registreren van het textiel en het verbruikte oplosmiddel, voor zover dit in het kader van een goede bedrijfsvoering al niet gebeurde. Opmerkingen Het in samenwerking met CTR opgestelde document was geldig tot 1 januari 2006. De goedkeuring werd tot op heden nog niet verlengd door de Afdeling Milieu-Inspectie van LNE (M. Blondeel, LNE afdeling Milieu-Inspectie, persoonlijke communicatie). Bij gebruik van dit model voor solventboekhouding werd de hoeveelheid oplosmiddelenverbruik per kg gereinigd textiel getoetst aan 43 g PER/kg textiel. Rekening houdend met de massabalansen voor PER (zie paragraaf 3.10.1.1) wordt in deze BBT-studie voorgesteld deze toetsingwaarde te verstrengen tot 25 g PER/kg textiel (zie paragraaf 6.3.16.1.3). Machine nr. Jaar Maand
maandelijks bijgevuld oplosmiddel (kg)
Hoeveelheid textiel die men Verbruik gram oplosmiddel per maand heeft gereinigd per kg textiel(gram / kg) (kg)
Januari Februari Maart Januari+Februari+Maart= Januari+Februari+Maart= (Vak 1x1000) / vak 2 _________ _________ Vak1 Vak2 April Mei Juni April+Mei+Juni= _________
April+Mei+Juni= _________ Vak1
(Vak 1x1000) / vak 2 Vak2
Juli Augustus September
96
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
Juli+Augustus+September= Juli+Augustus+September= (Vak 1x1000) / vak 2 _________ _________ Vak1 Vak2 Oktober November December Oktober+November+ December= _________
Oktober+November+ December= _________ Vak1
Jaartotaal
Januari+Februari+…+ November+December= ________
(Vak 1x1000) / vak 2
Vak2 Januari+Februari+…+ November+December= ________
Vak1
(Vak 1x1000) / vak 2
Vak2
Referenties Confederatie van de Textielreiniging, Gids voor de Oplosmiddelenboekhouding voor droogkuisbedrijven met een oplosmiddelenverbruik kleiner dan 1 ton oplosmiddel per jaar. IR-Consult No. 105; juni 1995 Berekening oplosmiddelenverlies.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
97
BIJLAGE 2
TECHNISCHE FICHE 4 : REINIGEN MET EEN VLAREM-CONFORME PER-MACHINE Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Reinigen en drogen. Aard: Het gebruik van een moderne en VLAREM-conforme reinigingsmachine zorgt voor een veel lagere PER-emissie in vergelijking met oude open toestellen. Beschrijving: Een VLAREM-conforme PER-reinigingsmachine is van het volledig gesloten type en voorzien van een diepkoelsysteem en actief koolfilter, een dubbele waterafscheider in serie, een automatisch afgrendelsysteem van de laaddeur, spelden- en pluizenvanger, een vulstreep op de laaddeur, oplosmiddelentanks en destillator, een dubbele controle tegen overkoken van de destillatieketel, en een regenereerbare of “eco”-filter. Diepkoelsysteem en actief koolfilter (voor machines die al vóór 2004 reglementair in bedrijf waren is de actief koolfilter verplicht vanaf 1 januari 2010) die de resterende lucht in de reinigingstrommel op het einde van de droogcyclus reinigt, zodat de concentratie aan PER, direct boven pas gelost textiel, maximaal 240 mg/m³ bedraagt. In oudere PER-toestellen werd het gasvormige PER uit de drooglucht teruggewonnen door condensatie in een waterkoeler. De efficiëntie hiervan is beperkt en een groot gedeelte van de PER blijft in de gasfase en wordt naar de lucht geëmitteerd. Een diepkoeling zorgt er voor dat tijdens het droogproces een groter gedeelte van het oplosmiddel door condensatie uit de drooglucht kan worden gehaald. Een dubbele waterafscheider in serie om de hoeveelheid PER in het afvalwater te verkleinen. De hoeveelheid PER in het afvalwater kan worden verkleind door het water en het onoplosbare PER te scheiden. Dit kan op een goede manier gebeuren door gebruik te maken van twee waterafscheiders die in serie geplaatst worden. Een automatisch afgrendelsysteem van de laaddeur, spelden- en pluizenvanger, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kunnen worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen. De concentratie PER in de trommel daalt naargelang het droogproces vordert. Wanneer de laaddeur te vroeg zou opengemaakt worden, zou een hoeveelheid PER-damp in de werkruimte terechtkomen. Een vulstreep op de laaddeur, de oplosmiddeltanks en de destillator als beveiliging tegen overvullen. De machine mag nooit boven deze vulstreep geladen worden. Overvullen van het toestel zou kunnen leiden tot accidenteel morsen van PER. Een dubbele controle tegen het overkoken van de destillatieketel: Door het verwarmen van het azeotrope PER-water mengsel zou de destillator kunnen overkoken. Er zijn verschillende technieken die het overkoken kunnen voorkomen. De meest gebruikte technieken zijn gebaseerd op het meten van de temperatuur en het gebruik van een vlotterschakelaar die niet meer dan een maximaal peil toelaat. Een regenereerbare filter voor het zuiveren van het oplosmiddel. Een “ecologische” filter is een regenereerbare filter die geen gebruik maakt van filterpoeders, maar voorzien is van schijven met een heel fijn weefsel. Het voordeel van een poederloze filter
98
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
ten opzichte van een poederfilter is dat de poederloze filters minder vaak moeten worden verwisseld dan de poederfilters waardoor er minder gevaarlijk afval ontstaat. De machines mogen geen directe verbinding hebben met de riolering. Het contactwater moet opgevangen worden en dan manueel overgebracht worden in het contactwaterbehandelingsapparaat of in het contactwatervat in geval het contactwater niet ter plaatse behandeld wordt, maar opgehaald wordt om als afval verwerkt te worden. Leidingen die tetrachlooretheendampen kunnen bevatten, moeten gasdicht zijn uitgevoerd en van een materiaal zijn dat bestand is tegen tetrachlooretheendampen. Elke reinigingsmachine heeft een opvangbak die hittebestendig, onbrandbaar en geschikt is voor de opvang van het oplosmiddel. Het volume van deze opvangbak moet minstens gelijk zijn aan de helft van de inhoud van de reservoirs of aan de inhoud van het grootste reservoir, als de inhoud van het grootste reservoir groter is dan de helft van de inhoud van alle reservoirs. Deze opvangbak moet duidelijk afhellen naar een goed zichtbare plaats, zodat een visuele controle van mogelijk uitgelopen oplosmiddel steeds mogelijk is. De opvangbak moet ook een druipzone voor de machine en een behandelingsruimte achter de machine omvatten. De behandelingsruimte achter de machine moet voldoende groot zijn zodat alle in gebruik zijnde hulpmiddelen en recipiënten voor contactwater erin opgesteld kunnen worden. Toepasbaarheid Bovenstaande technische voorzieningen zijn opgenomen in de bepalingen van artikel 5.41.2.2. van VLAREM II en hebben betrekking op textielreinigingsmachines die gebruik maken van PER als reinigingsmiddel. De bepalingen gelden (ten laatste) sedert 31 oktober 2007, met een aantal uitzonderingen voor toestellen die op 1 januari 2004 reglementair in gebruik waren: Voor de toestellen die op 1 januari 2004 reglementair in gebruik waren, geldt de verplichting voor de aktief koolfilter voor de lucht op het einde van het droogproces pas vanaf 1 januari 2010. Voor bedrijven met watergekoelde installaties dienen de bestaande installaties vervangen te worden door de VLAREM-conforme installatie. Of een toestel voldoet aan de VLAREM-vereisten hangt vooral af van de leeftijd van het toestel. Eind december 2007 zijn naar schatting 66 tot 75% van de toestellen uitgerust met diepkoelsysteem en aktief koolfilter. De oudere watergekoelde toestellen zouden nog goed zijn voor 1 tot 2% van de toestellen. Deze dateren echter van voor 1986, zodat kan aangenomen worden dat ze binnenkort van de markt zullen verdwijnen. De derde categorie, toestellen met diepkoeling maar zonder aktief koolfilter vertegenwoordigen bijgevolg maximaal 32 tot minimaal 23%. De toestellen met dieptekoeling en aktief koolfilter hebben eveneens een dubbele waterafscheider, dubbele controle tegen overkoken en laaddeurvergrendeling. Vergrendeling van speldenfilter en destillator wordt toegepast bij 50 tot 60% van de toestellen. De regenereerbare filters vinden we naar schatting terug in 80 tot 95% van de toestellen. (Persoonlijke mededelingen dhr. Bosteels (SINCLEAN), dhr. Vereecke (LDL) en dhr. Van Der Linden (UNIBEL)).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
99
BIJLAGE 2
Milieu-aspecten De VLAREM-conforme reinigingsmachine heeft als voordelen ten opzichte van de vorige generaties PER-machines: – lagere PER-verbruiken: inschatting van 20 g/kg gereinigd textiel bij nieuwe en goed onderhouden installaties, dat evenwel verder kan oplopen door slijtage en / of slecht onderhoud; – minder emissies van PER: zie ook hoofdstuk 3.10.1 (Emissies van de droogkuissector naar de lucht); – minder kans op accidentele PER-verliezen; – een betere afscheiding PER/water door de dubbele waterafscheider; – minder afval door het gebruik van regenereerbare filters. De emissiegrenswaarde van 20 g/kg gereinigd textiel wordt in de praktijk gehaald, mits goed werkende apparatuur en een goede bedrijfsvoering. De emissiecijfers zijn eigenlijk geval per geval te bepalen en vertonen een brede spreiding. Een emissie van 16 gram/kg lijkt een realistische inschatting voor een goed werkende en goed onderhouden installatie. Financiële aspecten Een PER-reinigingstoestel met een laadvermogen van 18 kg kost grootte-orde 40.000 EUR. De kostprijs per kg gereinigd en gedroogd textiel is uiteraard sterk afhankelijk van de manier van bedrijfsvoering en van de totale hoeveelheid behandeld textiel. In het DETECTIVE Layman’s Report (2005) komt Den Otter op een kostprijs van 1,43 EUR/kg textiel. De installatie werd hierbij afgeschreven op 8 jaar. Tabel: Kosten PER-reiniging (Bron: DETECTIVE Layman’s Report, 2005) PER-reiniging / jaar
/ kg
Werkingskosten: – elektriciteit – gas – water Totaal
5.721 8.136 1.953 15.810
Voorbehandeling
3.134
0,082
Detergent
2.124
0,055
14.688
0,382
1248
0,033
Investeringsgebonden kosten – onderhoud – afschrijvingen – intrest Totaal
4.000 10.000 4.000 18.000
0,469
Totaal kosten (EUR)
55.004
1,43
Totale productie (kg/jaar)
38.400
Arbeid Afval
100
Vlaams BBT-Kenniscentrum
0,412
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
Opmerkingen – Referenties DETECTIVE Layman’s Report: LIFE00ENV/NL/000797)
LCO2
cleaning,
LIFE
Project
Number
Persoonlijke mededelingen dhr. Bosteels (SINCLEAN), dhr. Vereecke (LDL) en dhr. Van Der Linden (UNIBEL).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
101
BIJLAGE 2
TECHNISCHE FICHE 5 : REINIGEN MET KWS OF KWL Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Reinigen met KWS of KWL in plaats van met PER. Aard: Preventie door toepassing van andere grond- en hulpstoffen, nl. koolwaterstoffen in plaats van PER. Beschrijving: De meest gebruikte droogkuismethode na reinigen met PER, is reinigen met vloeibare koolwaterstoffen (KWS of KWL). Dit zijn mengsels van koolwaterstoffen (C10-C13), die vrij zijn van aromaten (bezeen, tolueen, xylenen). In de praktijk heeft de groep die een zo kort mogelijke droogtijd (binnen de koolwaterstoffen) paart aan een zeer geringe geuroverlast (iso-paraffine) de overhand gekregen. De KWS-reinigingsmachine is vrij goed vergelijkbaar met een PER-machine (zie TECHNISCHE FICHE 4), maar heeft een zwaardere centrifuge nodig en een andere waterafscheider (in tegenstelling tot PER is KWL immers lichter dan water). KWS-reinigingsmachines zijn, zoals PER-machines, standaard uitgerust met een diepkoelsysteem, een automatisch afgrendelsysteem van de laaddeur en van de spelden- en pluizenvanger, en van vulstrepen op de laaddeur, oplosmiddelentanks en de destillator. Een actief koolfilter is echter niet aanwezig (ook niet als optie) (zie bijlage 4). Toepasbaarheid KWS is op zich een minder sterk reinigingsmiddel dan PER. PER is niet voor alle soorten textiel en niet voor alle soorten bevuiling te vervangen door KWL. Anderzijds hebben niet alle soorten bevuiling de sterke reinigingskracht van PER nodig. In het researchproject KWIK van de Stichting Technologisch Kenniscentrum Textielverzorging (TKT) wordt PER-reiniging vergeleken met KWL-reiniging. Als sterke punten van KWL ten opzichte van PER worden aangehaald: kwaliteitsaspecten van de kleding; kleding makkelijker op te maken (minder kreuk), geringere milieuproblematiek, minder destillatieresidu (wat leidt tot lagere kosten), lager VOS-gebruik (absoluut in g/kg gereinigde artikelen). Als zwakke punten van KWL ten opzichte van PER worden vermeld: niet alle artikelen zijn even goed reinigbaar (lichte artikelen), langere droogtijden bij dikkere artikelen, meer probleemvlekken (hangt samen met detacheren), meer en/of langer detacheren, mogelijk meer kleuroverdracht en mogelijk hoger energieverbruik (Resultaat KWIK (fase 1), TKT Nederland). In Nederland werkt 35% van de stomerijen met KWL en ongeveer 20% uitsluitend met KWL. In Vlaanderen is het aantal bedrijven die uitsluitend met KWL werken waarschijnlijk op één hand te tellen. Reinigen met KWL vraagt een andere werkwijze en er zijn een aantal aandachtspunten op het gebied van voorontvlekking en drogen. Een KWL-reinigingstoestel vraagt een iets stipter onderhoud en meer aandacht, niet in het minst omdat men werkt met producten met een vlampunt. KWL-toestellen vragen ook specifieke vei102
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
ligheidsvoorzieningen. Door middel van temperatuur- en concentratiecontrole zorgt men ervoor dat er niet gewerkt wordt binnen de ontploffingsgrenzen. Een bijkomende mogelijkheid is injecteren van stikstof uit een externe gasfles met ontspanner indien zich een alarm zou voordoen. Milieu-aspecten Net als PER behoren ook de gebruikte KWL-middelen tot de Vluchtige Organische Stoffen. Bijgevolg is, net als bij PER, het bijhouden van een solventboekhouding aan de orde. Dankzij de lage dampspanning van de gebruikte KWS-middelen en het lager soortelijk gewicht van KWS in vergelijking met PER (ca. factor 2), wordt de emissiegrenswaarde van 20 g/kg gereinigd textiel in de praktijk gemakkelijk gehaald (nog gemakkelijker dan met PER), mits goed werkende apparatuur en een goede bedrijfsvoering. De emissiecijfers zijn eigenlijk geval per geval te bepalen en vertonen een brede spreiding Een emissie van 5 tot 10 gram/kg lijkt een realistische inschatting. Naast de voordelen op het vlak van VOS-emissies, zorgt reinigen met KWL voor minder afval en is er een gezondere werkomgeving (lucht). Ook is het risico op (ernstige) bodemverontreiniging sterk verminderd in vergelijking met PER-reiniging. Financiële aspecten De prijs van een KWL-machine ligt in dezelfde grootte-orde als een vergelijkbare PERmachine, nl. ca. 40.000 EUR. Ter vergelijking: in 1997 was de prijs van een KWL-machine nog bijna het dubbele in vergelijking met een PER-toestel (BBT-studie droogkuis, 1998). De kostprijs van de reiniging per kilogram textiel dient met enige omzichtigheid benaderd te worden. De kostprijs hangt af van tal van aspecten van bedrijfsvoering, waarvan het gebruikte reinigingsmiddel er maar één is. De meeste in de literatuur teruggevonden cijfers komen uit studies in de Verenigde Staten (City of Los Angeles, 2004; California Environmental Protection Agency, 2006). Tabel: Vergelijking kosten diverse reinigingsmiddelen (Bron: City of Los Angeles, 2004; California Environmental Protection Agency, 2006)
Reinigingsmiddel
California Environmental Protection Agency, 2006 (21.156 kg/jaar)
City of Los Angeles, 2004 38.590 kg/jaar
22.700 kg/jaar
PER
1,29 $/kg
0,88 $/kg (1)
0,99 $/kg (1)
KWL
1,31 $/kg
0,66 $/kg (2) 0,68 $/kg (3)
0,79 $/kg (2) 0,81 $/kg (3)
Green Earth
1,55 $/kg
0,79 $/kg (4)
0,97 $/kg (4)
Rynex 3
1,24 $/kg
–
–
2,78 $/kg (5)
0,79 $/kg (2) 0,84 $/kg (3)
0,95 $/kg (2) 1,04 $/kg (3)
LCO2 (1) (2) (3) (4) (5)
taks op PER inbegrepen (0,8 $ / L in 2004) subsidie inbegrepen zonder subsidie geen subsidie, wegens onduidelijkheid mbt toxicologische eigenschappen op het ogenblik van de studie. de hoge kostprijs is te wijten aan de hoge machinekost en te weinig aantal kg gereinigd textiel.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
103
BIJLAGE 2
Bij omrekening naar Vlaamse omstandigheden dienen we rekening te houden met de inflatie, de evolutie van de dollar ten opzichte van de EURO, en de evolutie van de energieprijzen doorheen de jaren 2000. Rekening houdend met de kostprijs van het toestel, de duur van een cyclus (en dus de capaciteit van het toestel), energieverbruik, solvent- en detergentverbruik, kunnen we stellen dat de totale kostprijs van KWS-reiniging in dezelfde orde ligt als PER-reiniging. Als kostprijs van PER-reiniging vinden we in de literatuur: 1,43 EUR/kg (Den Otter, 2005; zie ook TECHNISCHE FICHE 4). Opmerkingen Bij KWL-reiniging wordt steeds een beetje water gebruikt in de reinigingstrommel. Dit komt de reinigingsprestatie sterk ten goede. De combinatie van water en koolwaterstoffen kan echter aanleiding geven tot bacteriegroei, met een zeer ongewenste geur tot gevolg. Referenties Persoonlijke mededeling dhr. Henk Goye, Stichting Technologisch Kenniscentrum Textielverzorging (TKT), Nederland. Presentatie Projectresultaten KORT en KWIK, Stichting Technologisch Kenniscentrum Textielverzorging (TKT), Nederland. Worksopdag Waardenburg 18/03/2006. Den Otter, februari 2005, DETECTIVE Layman’s Report: LCO2 cleaning, LIFE Project Number LIFE00ENV/NL/000797) City of Los Angeles, Environmental Affairs Department, Environmental Business & Neighborhood Services, VIABLE ALTERNATIVES TO PERCHLOROETHYLENE IN DRY CLEANING, December 30, 2004. California Environmental Protection Agency, Air Resources Board, feb 2006, California Dry Cleaning Industry Technical Assessment Report Palstra F. en Wijnsma G. TEXTIELREINIGINGSBEDRIJVEN, in Milieuvergunningen Totaal (digitale versie van het Nederlandse Handboek Milieuvergunningen), 2007.
104
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
TECHNISCHE FICHE 6 : REINIGEN MET SOLVENTEN OP BASIS VAN PROPYLEEN GLYCOL ETHERS (B.V. RYNEX OF IMPRESS) Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Reinigen. Aard: Preventie door toepassing van andere grond- en hulpstoffen. Beschrijving: Vervanging van PER of KWL door een product op basis van glycol ethers (op de markt onder de namen RYNEX en IMPRESS). Rynex-solvent, een mengsel van één of meerdere propyleen glycol ethers, werd op de markt gebracht door Rynex Corporation als alternatief solvent voor gebruik in aangepaste PER-machines (EPA, 1998).
Chemische structuur van propyleen resp. glycol ether (www.chemfinder.com) RYNEX is de commerciële naam voor een product op basis van DipropyleenGlycolTertiairButylEther (DGTB), ontwikkeld door ARCO Chemical, nu Lyondell Chemical Company. Via Caled Chemical brengt Lyondell Chemical Company ook IMPRESS uit, net als RYNEX een solvent op basis van DGTB (City of Los Angeles, 2004). Over het gebruik van Impress en de ervaringen ermee is op dit ogenblik (nog) weinig informatie te vinden. Toepasbaarheid Bij gebruik van RYNEX zijn geen andere detergenten of reinigingsmiddelen nodig. Het is een “all-in” reinigingsmiddel. RYNEX en Impress zijn lichter dan water, en daardoor niet zomaar inzetbaar in PER-machines. PER is zwaarder dan water, en is daarom bij de afscheiding water/PER onderaan af te scheiden. RYNEX wordt bovenaan afgescheiden en daarom is in ieder geval een andere waterafscheider noodzakelijk. Er is een ombouwkit beschikbaar, maar deze kost ongeveer de helft van een nieuwe PER-machine (Drycleaners News, januari 2001), zodat de verkoop ervan waarschijnlijk geen commercieel succes zal worden. RYNEX en IMPRESS kunnen wel ingezet worden in de meeste KWL-machines, mits aanpassingen van tijd- en temperatuurinstellingen. De KWS-reinigingsmachine is vrij goed vergelijkbaar met een PER-machine, maar heeft een zwaardere centrifuge nodig en een andere waterafscheider (zie ook TECHNISCHE FICHE 5). Volgens RYNEX werd het solvent in Noord-Amerika in 2001 gebruikt in 35 droogkuisbedrijven (Drycleaners News, januari 2001). Tegenwoordig blijkt dat RYNEX als reinigingsmiddel niet echt verder aanslaat, en dus ook niet bij meer bedrijven gebruikt wordt dan in 2001. Vlaams BBT-Kenniscentrum
105
BIJLAGE 2
In Nederland werden haalbaarheidstesten uitgevoerd rond gebruik van RYNEX. De ervaringen waren eerder negatief, zoals blijkt uit volgende passage uit het Nederlandse Handboek Milieuvergunningen (Milieuvergunningen Totaal, 2007): “Een Nederlandse haalbaarheidsstudie is vertraagd in verband met geurproblemen die ontstonden. Daarnaast zijn er waarschijnlijk zwaardere aanpassingen van bestaande machines nodig dan van tevoren werd gedacht. De goede ervaringen in Amerika kunnen niet automatisch worden vertaald naar de Europese situatie. Dit wordt met name veroorzaakt door het feit dat de in Amerika gebruikte machines eenvoudiger van uitvoering zijn. Bovendien verschillen de kwaliteitseisen en vuilheidsgraden tussen Amerika en Europa. Mogelijk zal er een project worden gestart voor de ontwikkeling van een reinigingsmachine specifiek bedoeld voor RYNEX met kortere ladingstijden, een goedkopere prijs dan de huidige PER reinigingsmachine en een per saldo lagere kostprijs dan reiniging met PER. Resultaten van dit project laten nog op zich wachten omdat de huidige testen gestaakt zijn. Reden hiervoor zijn onder meer de agressiviteit en de geur van het middel. Hierdoor lijkt toepassing van Rynex in Nederland in ieder geval voorlopig onwaarschijnlijk en mogelijk zelfs uitgesloten.” In Europa zou de toepassing van Rynex beperkt blijven tot 1 droogkuisbedrijf in Zwitserland. (Persoonlijke mededeling WA Hayday, CEO Rynex Holdings LTD, nov. 2007). Milieu-aspecten Zowel IMPRESS als RYNEX worden beschouwd als een vluchtige organische stof (VOS), maar zijn minder vluchtig dan PER. Daardoor zullen de emissies ook kleiner zijn dan bij PER. In de literatuur werden hierover geen verdere gegevens gevonden. Het feit dat de emissies kleiner en minder schadelijk zijn, is op zich al een voldoende pluspunt. RYNEX en IMPRESS zijn organische biodegradeerbare solventen. In Nederlandse haalbaarheidstesten rond gebruik van RYNEX werden geurproblemen vastgesteld. Afval afkomstig van reinigen met RYNEX wordt beschouwd als niet-gevaarlijk afval. Volgens de producent is RYNEX niet carcinogeen en weinig toxisch. IMPRESS heeft volgens de fabrikant een lage acute toxiciteit bij inname via de mond of de huid. De toxische eigenschappen van IMPRESS worden momenteel nog verder onderzocht (California Environmental Protection Agency, feb. 2006). Financiële aspecten Aangezien Rynex en Impress kunnen ingezet worden als vervangmiddel van KWL zijn investeringskosten niet aan de orde voor wie over een KWL-toestel beschikt. Rekening houdend met de kostprijs van het toestel, de duur van een cyclus (en dus de capaciteit van het toestel), energieverbruik, solvent- en detergentverbruik, kunnen we stellen dat de totale kostprijs van Rynex-reiniging in dezelfde orde ligt als KWL of PER-reiniging. Als kostprijs van PER-reiniging vinden we in de literatuur: 1,43 EUR/kg (Den Otter, 2005; zie ook TECHNISCHE FICHE 4).
106
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
Opmerkingen Om restanten van RYNEX uit gereinigde kledij te verwijderen wordt de trommel onder vacuüm gebracht zodat het solvent verdampt. De damp wordt vervolgens gecondenseerd. Wanneer de RYNEX niet voldoende uit de kledij verwijderd wordt, zou er een typische mentholgeur waar te nemen zijn. (City of Los Angeles, 2004). Deze mentholgeurproblemen zouden inmiddels opgelost zijn. (interview met dhr. Battiston, RYNEXHoldings, Drycleaners News, januari 2001) Referenties City of Los Angeles, 2004. VIABLE ALTERNATIVES TO PERCHLOROETHYLENE IN DRY CLEANING. EPA, june 1998. Cleaner Technologies Substitutes Assessment: Professional Fabricare Processes, U. S. Environmental Protection Agency, Office of Pollution Prevention and Toxics Economics, Exposure and Technology Division (7406), 401 M Street SW, Washington, DC 20460. EPA744-B-98-001 Drycleaners News, januari 2001. Als hyperlink beschikbaar via http://www.dcnonline.com/dcn/ar-emerging.phtml in november 2007. Informatiebundel Rynex, beschikbaar op website www.rynex.com, november 2007. California Environmental Protection Agency, feb. 2006. California Dry Cleaning Industry Technical Assessment Report. www.chemfinder.com Webpagina beschikbaar op 11/12/2007. Cleaners Family, december 2004. “Abe Cho’s New Way of Drycleaning”. Artikel op 11 december 2007 beschikbaar via http://www.lyondell.com/techlit/2931.pdf.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
107
BIJLAGE 2
TECHNISCHE FICHE 7 : REINIGEN MET SOLVENTEN OP BASIS VAN DECAMETHYLCYCLOPENTASILOXAAN (GREEN EARTH) Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Reinigen. Aard: Preventie door toepassing van andere grond- en hulpstoffen: Vervanging van KWL (of PER) door Green Earth. Beschrijving: Green Earth is een droogkuissolvent op basis van decamethylcyclopentasiloxaan (D5), C10H30O5Si5.
Chemische structuur van decamethylcyclopentasiloxaan (www.chemfinder.com) Decamethylcyclopentasiloxaan is een reukloze en kleurloze vloeistof die als ingrediënt gebruikt wordt in talrijke huishoudelijke en industriële producten (b.v. verzorgings- en schoonheidsproducten zoals deodorants, cosmetica, shampoos en body lotions). Green Earth Solutions, eigenaar van de geregistreerde merknaam Green Earth, is een joint venture tussen Green Earth Cleaning, GE Silicones en Procter & Gamble. KWS en Green Earth kunnen in principe in dezelfde machines gebruikt worden. Een Green Earth-reinigingsmachine is dus eigenlijk identiek aan een KWS-machine en heeft dezelfde milieuvoorzieningen (zie TECHNISCHE FICHE 5 en bijlage 4). Toepasbaarheid Green Earth is het meest geschikt voor gebruik in KWL-machines. Het kan ook gebruikt worden in omgebouwde PER-machines, maar dit wordt niet aanbevolen door de producent aangezien nogal wat onderdelen moeten vervangen worden. Uit een effectiviteitstest uitgevoerd door het IFI, waarbij naast het Green Earth Solvent ook een aangepast detergent van Procter & Gamble gebruikt werd, bleek dat de reinigingsperformantie
108
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
van Green Earth niet voor alle soorten vlekken even goed is als met PER, maar wel vergelijkbaar wanneer het gaat over wateroplosbare vlekken. Volgens Green Earth Cleaning werd de voorbije acht jaar wereldwijd 136 miljoen kilogram textiel gereinigd door meer dan 1.000 bedrijven (Pers. mededeling Green Earth Cleaning, november 2007.) Green Earth wordt momenteel niet gebruikt in Vlaanderen. In Nederland en Duitsland zijn er onderzoeksprojecten lopende of in aantocht met betrekking tot het gebruik van Green Earth. Reinigingsversterkers voor Green Earthtoepassingen worden in Duitsland al op de markt gebracht. Milieu-aspecten Green Earth solvent is vluchtig, maar is geen Vluchtige Organische Stof. De metaalconcentraties in Green Earth-contactwater (koper 1,3 mg/L, zink < 1 mg/L en lood en nikkel (< 4 mg/L)) zijn een aandachtspunt. Er kon evenwel geen aquatische toxiciteit aangetoond worden op verschillende aquatische organismen op verschillende trofische niveaus (forel, watervlo en algen) (California Environmental Protection Agency, 2006; IRTA, 2005). Grondwaterverontreiniging. Volgens een studie uitgevoerd door het International Fabricare Institute (IFI), heeft Grean Earth Solvent een lage oplosbaarheid in water (< 100 ppb) en een relatieve dichtheid dicht bij die van water (nl. 0,958). Daardoor zal Green Earth Solvent als het in het water geloosd wordt eerst een film vormen aan de oppervlakte van het water, om vervolgens snel te verdampen (IFI, 2002). De halfwaardetijd van Green Earth in oppervlaktewater bedraagt één tot vijf dagen, wat dus betekent dat het snel biodegradeerbaar is. Green Earth dat in de bodem zou terechtkomen ontbindt tot koolstofdioxide, siliciumdioxide (zand) en water. De hoeveelheid afval die bij gebruik van Green Earth geproduceerd wordt, verschilt weinig van de hoeveelheid afval die PER-machines opleveren. Een belangrijk voordeel is evenwel dat zowel de filtercartridges als het destillatieresidu als ongevaarlijk afval beschouwd worden. De toxiciteit van Green Earth en gerelateerde siliconeproducten, werd gezien de toepassing in talrijke verzorgings- en schoonheidsproducten, ruimschoots onderzocht. Uit testen in deze studies bleek Green Earth geen huidirritaties of celmutaties te veroorzaken. De acute toxiciteit bij orale inname was laag, en er is een lichte oogirritatie mogelijk. In het algemeen wordt er geen potentieel gezondheidsgevaar voor de mens verwacht (D5 in dry cleaning, factsheet, juni 2005; IFI). In Californië heeft het OEHHA (Office of Environmental Health Hazard Assessment) recent de beschikbare informatie over toxiceit van decamethylcyclopentasiloxaan (D5) in kaart gebracht. Het kwam hierbij tot de conclusie dan een “bredere blootstelling aan D5 potentiële impacts kan hebben op de volksgezondheid” omdat D5 een dopamine agonist is. Ook werd vastgesteld dat D5 een aanzienlijk bioaccumulerend potentieel heeft, en dat de persistentie van D5 in het milieu en in dierlijke en menselijke weefsels een bekommernis is. Het OEHHA kon daarom “op dit ogenblik niet besluiten dat D5 niet-toxisch is” (IRTA, 2008). Financiële aspecten Aangezien Green Earth kan ingezet worden als vervangmiddel van KWL zijn investeringskosten niet aan de orde voor wie over een KWL-toestel beschikt. Vlaams BBT-Kenniscentrum
109
BIJLAGE 2
Aan het gebruik van Green Earth solvent is een soort “lidmaatschapsbijdrage” gekoppeld. Deze bijdrage kost grootte-orde 1.700 EUR (2.500 $) voor het eerste toestel, en 850 EUR (1.250 $) voor de volgende toestellen. Rekening houdend met de kostprijs van het toestel, de duur van een cyclus (en dus de capaciteit van het toestel), energieverbruik, solvent- en detergentverbruik, kunnen we stellen dat de totale kostprijs van Green Earth-reiniging in dezelfde orde ligt als PER-reiniging. Als kostprijs van PER-reiniging vinden we in de literatuur: 1,43 EUR/kg (Den Otter, 2005; zie ook TECHNISCHE FICHE 4). Opmerkingen – Referenties City of Los Angeles, Environmental Affairs Department, Environmental Business & Neighborhood Services, VIABLE ALTERNATIVES TO PERCHLOROETHYLENE IN DRY CLEANING, December 30, 2004. U. S. Environmental Protection Agency, june 1998, Cleaner Technologies Substitutes Assessment: Professional Fabricare Processes, U. S. Environmental Protection Agency, Office of Pollution Prevention and Toxics Economics, Exposure and Technology Division (7406), 401 M Street SW, Washington, DC 20460. EPA 744-B-98-001 Drycleaners News, januari 2001. California Environmental Protection Agency, Air Resources Board, feb 2006, California Dry Cleaning Industry Technical Assessment Report. IRTA, august 2005. Evaluation of New and Emerging Technologies for Textile Cleaning. IRTA, winter 2008. The Alternative, IRTA Newsletter Volume XVII Number 1, op 21 maart 2008 beschikbaar via http://www.irta.us/Winter%202008%20Newsletter.pdf IFI (2002). Fellowship Report No F-47 September 2002, International Fabricare Institute, op 13 november 2007 beschikbaar via www.Green Earthcleaning.com/_secureArea/IFIFellowshipReport.pdf. Silicones Environmental, Health and Safety Council of North America, june 2005. D5 in dry cleaning, factsheet, www.sehsc.com. http://www.Green Earthcleaning.com Webpagina beschikbaar op 11/12/2007. www.chemfinder.com Webpagina beschikbaar op 11/12/2007.
110
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
TECHNISCHE FICHE 8 : REINIGEN MET LCO2 Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Reinigen met vloeibare CO2. Aard: Preventie door toepassing van andere grond- en hulpstoffen. Beschrijving: In vergelijking met andere alternatieve solventen (zoals b.v. Green Earth, Rynex, etc. zie ook andere technische fiches), die ontwikkeld zijn als vervangmiddel voor PER of KWL in dezelfde of licht aangepaste machines, vraagt reinigen met vloeibaar CO2 een specifiek daarvoor ontwikkeld toestel. Het eerste prototype van een LCO2 reinigingsmachine, ontwikkeld door Raytheon en Global Technologies, was te zien op Clean Show Las Vegas in 1997 en werd het “DryWash cleaning process” genoemd. Sindsdien hebben ook andere bedrijven deze technologie verder ontwikkeld tot andere varianten (b.v. roterende trommel) (City of Los Angeles, 2004). CO2 is een onontvlambaar, niet toxisch, kleurloos, smaakloos en natuurlijk gas dat bij hoge druk vloeibaar wordt, vandaar dat men spreekt van L (Liquid)-CO2. De CO2-reinigingsmachine heeft een gelijkaardige configuratie als de conventionele PER-machines. Het zijn gesloten toestellen voorzien van een reinigingstrommel, compressor, destilleereenheid, koeleenheid, CO2-tank en een externe CO2-opslag.
Figuur: Schematisch overzicht Gamma CO2 Systeem lay-out (Electrolux) (Bron: DETECTIVE Layman’s Report, 2005)
Vlaams BBT-Kenniscentrum
111
BIJLAGE 2
Het reinigen, de CO2-recuperatie en het drogen gebeuren allemaal in dezelfde trommel. (California Environmental Protection Agency, 2006). Het reinigingsproces begint met het laden van de reinigingskamer. Dan wordt de deur vergrendeld en de kamer wordt gevuld met vloeibaar CO2 en detergent en op druk gebracht. Bij het DryWash procédé van Global technologies wordt de vloeistof over het textiel verspreid door middel van jets die zodanig geplaatst zijn dat de vloeistofstraal het textiel een roterende beweging meegeeft. Voordeel is dat er geen motor, geen as en geen dichting nodig is zoals dit bij andere was- en reinigingstoestellen wel het geval is. Het Electrolux-toestel daarentegen heeft wél een roterende trommel. Dit resulteert in een betere mechanische actie, en daardoor ook in een betere reinigingsprestatie. Tijdens de reinigingscyclus wordt het vloeibaar CO2 gedestilleerd. Na het reinigen wordt het vloeibaar CO2 naar de opslagtank gepompt. De druk in de trommel wordt vervolgens verlaagd door de gasvormige CO2 door middel van een compressor eveneens in de opslagtank te pompen. Het gasvormig CO2 passeert op zijn weg naar de opslagtank nog een koelbatterij, waar het gasvormig CO2 condenseert tot vloeibaar CO2. Wanneer de druk laag genoeg is wordt het resterend CO2-gas afgelaten en kan de deur van de reinigingskamer open gemaakt worden. De kledij is droog en kan onmiddellijk afgewerkt worden. In het recent LIFE-project “DETECTIVE” (Layman’s Report, 2005), werden in twee full scale LCO2 reinigingsmachines van Electrolux reinigingstesten uitgevoerd op verschillende textielmaterialen. De prestaties van de LCO2 reiniging werden vergeleken met die van een conventionele PER-reiniging en van mogelijke alternatieven (KWL en Cyclosiloxaan (D5)), op het vlak van vlekverwijdering, effecten op de textieleigenschappen, energieverbruik, veiligheid en kostprijs. Het project toonde aan dat de LCO2 textielreiniging in combinatie met natreiniging de beste reinigingsmethode is onder behoud van textieleigenschappen met een acceptabele vuilverwijdering in vergelijking met de PER-, KWL-, cyclosiloxaan (D5)-reiniging: – er treedt in de LCO2 textielreiniging minder krimp of uitrekking van gevoelige stoffen op; – het textiel voelt aangenaam aan en is geurvrij; – er is minder kleurverlies van stoffen (met name van pigmentkleurstoffen); – er treedt minder “kleurstof bloeden” tussen stoffen onderling op; – er is minder verlies van op stoffen gelijmde glinstercomponenten; – er is minder verlies van olie- en vethoudende textielveredelingen; – er treden minder beschadigingen van coatings en laminaten op (welke anders in bijvoorbeeld PER opzwellen); – LCO2 textielreiniging veroorzaakt 30-90% minder verlies van textielvezels in het reinigingsproces, waardoor een langere levensduur van de textielmaterialen wordt bereikt. Verder scoort de LCO2 textielreiniging, vergeleken met de andere reinigingsmethoden, het hoogst op de volgende 5 aspecten: (a) Blijven de te reinigen artikelen onbeschadigd? (b) Worden de artikelen schoon genoeg? (c) Zijn de artikelen geurvrij? (d) Zijn de kosten van de methode niet te hoog? (e) Is de methode duurzaam. en toekomstzeker? (Bron: den Otter, 2007).
112
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
Toepasbaarheid De LCO2 reiniging moet vaak gezien worden in combinatie met natwassen, waarbij het textiel ofwel nat gewassen wordt (voor de wateroplosbare vlekken), ofwel in het LCO2-systeem (voor de lypofiele vlekken). De droogkuiser bepaalt evenwel welke de beste reinigingsmethode is, indien blijkt dat een na-ontvlekking geen soelaas brengt, kan een natwassing noodzakelijk zijn. De capaciteit van het Electrolux-toestel is groter dan wat een doorsnee droogkuis te verwerken krijgt. De technologie past beter in het concept van de “koude winkel”, waarbij kledij vanuit verschillende winkels in een centrale productie-eenheid gereinigd wordt door middel van natwassen of LCO2, afhankelijk van de aard van de bevuiling. Onder meer uit het DETECTIVE-project (Layman’s Report 2005) blijkt dat LCO2-reiniging een valabel alternatief lijkt voor PER-reiniging. De toepassing van LCO2 in de textielreiniging is vrij jong, maar onderging een merkwaardige en veelbelovende evolutie. Waar de eerste Amerikaanse toestellen een CPI (Cleaning Performance Index) hadden van 20%, behaalt LCO2 in het DETECTIVE project 95% (wat bovendien meer is dan de CPI van PER-reiniging). De Cleaning Performance Index is een index die ontwikkeld is in het kader van het DETECTIVE-project om de verschillende reinigingstechnologieën op een objectieve basis met elkaar te kunnen vergelijken. Verdere verbetering van de LCO2-reiniging kan verwacht worden door verdere ontwikkeling van aangepaste detergenten of reinigingsversterkers, verhogen van de mechanische actie en ontwikkelen van meerbadssystemen. Meerdere baden (= bewerkingen) kunnen immers nodig zijn om sommige vlekken te verwijderen. Dit is evenwel niet steeds zinvol voor alle types vlekken. Het inzetten van meerbadssystemen betekent ook meer energieverbruik en een langere tijdsduur nodig voor reiniging. Milieu-aspecten Bij LCO2-reiniging is er geen uitstoot van Vluchtige Organische Stoffen (VOS), geen verontreiniging van bodem- en grondwater, er komt geen afvalwater vrij, er wordt minder afval geproduceerd en er is een gezonder werkklimaat voor de medewerkers. Het gebruikte CO2 is een bijproduct van de chemische industrie, er is geen netto toename van de totale CO2-uitstoot, LCO2-reiniging draagt dus niet bij tot het broeikaseffect. Financiële aspecten In het DETECTIVE-project (DETECTIVE Layman’s Report, 2005) werd de kostprijs van LCO2-reiniging (2-badssysteem) vergeleken met PER-reiniging. Uit de tabel blijkt dat de investeringskosten voor LCO2-reiniging hoger zijn per jaar, maar nagenoeg gelijk per kg. Dit is te wijten aan de hogere capaciteit van de LCO2-machine, die 2 cycli per uur aankan, tegenover 2 cycli per 1,5 uur voor de PER-reiniging. De totale kost voor 2-bads LCO2-reiniging ligt in de DETECTIVE-studie 20% lager dan bij PER-reiniging. Voor een 4-bads LCO2-reiniging is de kostprijs ongeveer dezelfde.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
113
BIJLAGE 2
Tabel: Vergelijking kosten LCO2-reiniging versus PER-reiniging (Bron: DETECTIVE Layman’s Report 2005)
Werkingskosten: – elektriciteit – gas – water Totaal
PER
LCO2
/ jaar
/ kg
5.721 8.136 1.953 15.810
/ jaar 6.746
0,412
Voorbehandeling CO2 Voorbehandeling PER
3.134
0,082
Detergent
2.124
Arbeid Afval
/ kg
0,113 6.528
0,113
0,055
3.851
0,067
14.688
0,382
21.755
0,378
1248
0,033
269
0,005
0,488 1,17
Investeringsgebonden kosten – onderhoud – afschrijvingen – intrest Totaal
4.000 10.000 4.000 18.000
0,469
6.250 15.625 6.250 28.125
Totaal kosten (EUR)
55.004
1,43
67.274
Totale productie (kg/jaar)
38.400
57.600
Figuur: Kostprijsvergelijking PER-reiniging versus 2-bads LCO2-reiniging (Bron: DETECTIVE Layman’s Report, 2005)
Besluit: de totale kosten voor PER en CO2-reiniging liggen in dezelfde grootte-orde, maar kunnen verschillen naargelang de specifieke bedrijfsomstandigheden. De investeringskost is echter > 50% hoger voor een CO2-reinigingsmachine dan voor een PER-machine.
114
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
Opmerkingen De LCO2-reinigingstechnologie werd al meermaals bekroond met Europese en Duitse milieuprijzen. De Electrolux-LCO2-technologie is momenteel niet vrij verkrijgbaar in de handel in Vlaanderen. De technologie is momenteel enkel beschikbaar in het kader van het franchisingconcept “Fred Butler” in Duitsland, Denemarken, Nederland en Zweden; en dus niet in België. Het is de ambitie van Fred Butler om tegen 2011 in 200 Europese regio’s actief te zijn. Hierdoor zou het mogelijk kunnen zijn dat dit ook in Vlaanderen beschikbaar zal zijn tegen 2011. Referenties Viable alternatives to perchlorethylene in dry cleaning, City of Los Angeles, Environmental Affairs Department, Environmental Business & Neighbourhood Services, December 30, 2004. Cleaner Technologies Substitutes Assessment: Professional Fabricate Processes, U. S. Environmental Protection Agency, Office of Pollution Prevention and Toxics Economics, Exposure and Technology Division (7406), 401 M Street SW, Washington, DC 20460. EPA 744-B98-001. June 1998. California Dry Cleaning Industry Technical Assessment Report, California Environmental Protection Agency, Air Resources Board, februari 2006. DETECTIVE Layman’s Report: LCO2 cleaning, DETECTIVE: “Demonstration Pilot Scale Testing of Textile Dry Cleaning with Sub/Supercritical Carbon Dioxide”. LIFE Project Number LIFE00ENV/NL/000797, februari 2005. Website Fred Butler Group http://www.fredbutler.com Website beschikbaar op 11/12/07 Diverse persmededelingen in december 2007 beschikbaar op de website http://www.fredbutler.com. den Otter, Walther A. (2007). Nieuw concept EU Textielreiniging: “Reinigen met alleen LCO2 en water”,, artikel verschenen in Textielverzorging – maart 2007 – p50 http://ec.europa.eu/environment/life/bestprojects/index.htm Website beschikbaar op 11/12/07 http://www.blauer-engel.de. Website beschikbaar op 11/12/07
Vlaams BBT-Kenniscentrum
115
BIJLAGE 2
TECHNISCHE FICHE 9 : NATREINIGING Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Reinigen. Aard: Preventie door toepassing van andere grond- en hulpstoffen. Beschrijving: Natreiniging is een professionele reinigingsmethode waarbij gebruik gemaakt wordt van water en zeep, in plaats van chemische oplosmiddelen. Alhoewel bij natreiniging wel degelijk gereinigd wordt in water, mag het proces niet verward worden met natwassen. Natreiniging verschilt van wassen door de mate van beweging en rotatie van het textiel gedurende het reinigingsproces. Deze beweging en rotatie zijn bij natreiniging aanzienlijk minder heftig dan bij wassen, waardoor natreiniging een veel milder proces is. Bij natreiniging wordt gebruikt gemaakt van computergestuurde reinigings- en droogmachines in combinatie met speciale reinigingversterkers (mengsels van oppervlakte actieve stoffen met o.a. kleurstabilisatoren, microbiociden, geurstoffen). De mechanische actie (trommelbeweging) tijdens de natreiniging is zeer beperkt en is te vergelijken met af en toe een schommelbeweging. Speciaal uitgekiende wasproducten die tegelijkertijd een vezelbeschermende en krimpremmende uitwerking hebben, worden in exacte hoeveelheden automatisch gedoseerd. In zeer gesofistikeerde droogtumblers wordt de kleding tot op de juiste restvochtigheid gedroogd zodat het risico op krimp geminimaliseerd wordt. Doordat de reiniging van textiel bij lage temperaturen en met een zeer geringe mechanische belasting gebeurt, en dankzij de inzet van speciale reinigingsproducten, is natreiniging ook toepasbaar voor teer en kwetsbaar textiel, dat normaal niet in water gewassen wordt i.v.m. de krimpgevoeligheid. Natreiniging kan dus gebruikt worden als alternatief voor chemisch reinigen. Toepasbaarheid Het proces van natreiniging is vanaf begin jaren negentig op de markt gebracht. Door ontwikkeling en verbetering van systemen voor natreiniging zou deze methode inmiddels geschikt zijn voor een groot deel van het textiel dat momenteel met behulp van PER wordt gereinigd. Natreiniging kan dus niet alleen worden toegepast op alle wasbare kleding (ook deze met pictogram handwas), maar ook op veel kleding die volgens het etiket niet mag gewassen worden. Hiervoor is een geëigend pictogram ontworpen (een W in een cirkel – zie figuur).
116
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
Professionele natreiniging
Mild proces
Zeer mild proces
Geen natreiniging Figuur: Pictogrammen ‘Professionele natreiniging’ De pictogrammen ‘Natreiniging’ zijn algemeen aanvaard, maar worden nog maar zelden op het onderhoudsetiket teruggevonden. Dit vormt in de praktijk een belemmering voor de toepassing van natreiniging, aangezien de textielreiniger zelf de keuze moet maken of een kledingstuk al dan niet geschikt is voor natreiniging. De angst voor schade, waarvoor de reiniger aansprakelijk is als hij kleding die volgens het etiket met PER moet gereinigd worden, speelt hier een rol. Natreiniging is vooral geschikt voor verwijdering van wateroplosbare vlekken. De reinigende werking is voor wateroplosbare vlekken in principe beter dan die van oplosmiddelen. Het verwijderen van de oplosmiddel oplosbare stoffen is minder dan met de diverse oplosmiddelen. De professionele natreiniging wordt dan ook vaak ingezet als techniek naast een vorm van oplosmiddelreiniging. Milieu-aspecten Omdat water als oplosmiddel wordt gebruikt, vindt bij natreiniging – in tegenstelling tot bij conventionele droogkuistechnieken – geen emissie naar de lucht plaats (uitgezonderd de emissie ten gevolge van het gebruik van ontvlekkers in voor- en/of nabewerking). Daarnaast is in vergelijking met PER-reiniging ook het risico op bodemverontreiniging sterk verminderd. De belangrijkste milieuaspecten van natreiniging zijn waterverbruik, energieverbruik en lozing van proceswater. Daarnaast dient ook het gebruik van speciale reinigingversterkers vermeld te worden. De gebruikte producten zijn in het algemeen biologisch afbreekbaar. In vergelijking met conventionele droogkuistechnieken wordt natreiniging aanzien als een meer milieuvriendelijke techniek, omdat de milieuvoordelen de -nadelen compenseren.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
117
BIJLAGE 2
Financiële aspecten In het kader van een demonstratieproject in de VS, werd voor 4 droogkuisbedrijven die overstapten van PER-reiniging naar natreiniging, een financiële evaluatie gemaakt. De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel: Tabel: Maandelijkse kosten natreiniging in vergelijking met PER-reiniging (Bron: Sinsheimer et al, 2007) San Clemete Company
1 Day
Dry cleaning
Wet cleaning
Equipment
$430
Machine maintenance
$147
Filters Solvent Detergent
Eli’s Airport
Black Tie
Dry cleaning
Wet cleaning
Dry cleaning
Wet cleaning
Dry cleaning
Wet cleaning
$208
$299
$208
$270
$24
$239
$24
$83
$208
$299
$280
$24
$132
$60
$0
$25
$0
$24
$11
$0
$23
$50
$0
$100
$0
$0
$90
$0
$56
$0
$53
$121
$16
$246
$21
$82
$39
$167
Hazardous waste
$100
$0
$54
$0
$40
$0
$54
$0
Regulatory fees
$108
$0
$108
$0
$81
$0
$108
$0
Water
$44
$34
$20
$30
nd
nd
nd
nd
Electricity
$89
$50
$143
$115
$187
$132
$93
$75
Gas Total
$278
$266
$466
$510
$221
$144
$267
$255
$1.359
$703
$1.470
$1.133
$1.004
$590
$1.073
$801
Hieruit blijkt dat natreiniging in vergelijking met PER-reiniging globaal een kostenbesparing met zich meebrengt, ondermeer als gevolg van de lagere installatiekost, lagere onderhoudskosten, en lagere solvent- en afvalkosten. De besparingen op deze posten compenseren ruimschoots de extra kosten verbonden aan de inzet van gespecialiseerde detergenten. Opmerking: Hogergenoemde cijfers hebben betrekking op de Amerikaanse situatie en kunnen mogelijk niet zondermeer geëxtrapoleerd worden naar de Europese/Vlaamse context. Opmerkingen -– Referenties Palstra F. en Wijnsma G. Textielreinigingsbedrijven, in Milieuvergunningen Totaal (digitale versie van het Nederlandse Handboek Milieuvergunningen) (2007), Kluwer Sinsheimer P., Grout C., Namkoong A., Gottlieb R. and Latif A., The viability of professional wet cleaning as a pollution prevention alternative to perchloroethylene dry cleaning, Journal of the Air & Waste Management Association, Feb. 2007
118
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
TECHNISCHE FICHE 10 : LEKDETECTIE Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Algemene maatregel, van toepassing op het hele proces. Aard: Voorkomen van onnodige solventemissies door preventieve periodieke controle van het reinigingstoestel. Beschrijving: Controle van het reinigingstoestel op lekken door middel van een draagbaar elektronisch lekdetectietoestel. Het werkingsprincipe van het lekdetectietoestel is gebaseerd op de meting van de elektrische stroom die geproduceerd wordt door de ionisatie van de PER-moleculen door de ionisatielamp van het lekdetectietoestel (photo ionisatiedetectie of PID). Het doel van lekdetectie is het opsporen van lekken van PER of andere VOS aan het reinigingstoestel. Bij het werken met oplosmiddelen is het noodzakelijk en verplicht de machines regelmatig op lekkages te controleren. Dit geldt vooral bij gebruik van PER als oplosmiddel. Het tijdig opsporen van lekkages kan grotere problemen voorkomen. Ook werkt dit kostenverlagend doordat eenvoudige problemen zelf direct kunnen worden verholpen.
Figuur: Voorbeeld van een lekdetectietoestel (Bron: Cleaning Consultancy Delft)
Vlaams BBT-Kenniscentrum
119
BIJLAGE 2
Bij aankoop van een lekzoektoestel dient gelet te worden op nauwkeurigheid en betrouwbaarheid, reactietijd, en de tijd nodig om terug naar het nulniveau te komen. Een goede meting uitvoeren vereist kennis van zaken. Er wordt aangeraden de machine tijdens de meting normaal te beladen. Tijdens het reinigen ligt de nadruk op de vloeistofpakkingen. Tijdens het drogen ligt de nadruk op het droogcircuit. Problemen komen snelst tot uiting bij het begin van het drogen. Volgende onderdelen worden best op regelmatige tijdstippen gecontroleerd: de laaddeur (deurpakking en glaspakking), speldenvanger, kijkglazen, leidingen, leidingdoorvoeren, filters, deur stofvanger, koeler, verwarming, luik voor verwarming, aansluiting droger/waterafscheider, deur destillatieketel, kijkglas destillatieketel, leiding destillatieketel, pakking destillatiekoeler, waterafscheider destillatie, ontluchtingsklep, ontluchtingsleiding, beluchtingsklep en ventilator (Cleaning Consultancy Delft, 2007). Toepasbaarheid Lekdetectie is vooral noodzakelijk voor droogkuistoestellen die gebruik maken van oplosmiddelen zoals b.v. PER. Ook voor andere solventen die behoren tot de VOS is lekdetectie nuttig. Milieu-aspecten Door opsporen van lekken komen gebreken aan het toestel sneller aan het licht. Minder lekken betekent minder PER-emissie. Financiële aspecten Een handig en bruikbaar draagbaar lekdetectieapparaat kost 250 tot 400 EUR. Een controle duurt niet lang en kan eventueel “tussendoor” gebeuren. Elke gram PER die preventief niet uit de machine ontsnapt is een besparing. Naast de kost van batterijen zijn er geen andere werkingskosten aan de orde. Vermits de meting enkel kwalitatief is, is ijking niet aan de orde. Opmerkingen Art. 5.41.2.3. § 2. van VLAREM II stelt dat elke reinigingsmachine wekelijks op lekken gecontroleerd moet worden door middel van een kwalitatieve meting met een draagbaar elektronisch lekzoektoestel. De resultaten van deze wekelijkse metingen moeten bijgehouden worden in een logboek dat minstens 5 jaar na de laatste registratie moet bewaard worden. Referenties Textielverzorging 4, p 221 – oktober 2007 Website Cleaning Consultancy Delft http://www.ccd.nl Beschikbaar op 04/12/2007.
120
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
TECHNISCHE FICHE 11 : ZUIVERING CONTACTWATER – OPHALING EN VERWERKEN CONTACTWATER Beschrijving maatregel Proces/deelproces: Herwinning van het solvent – afscheiden van water en PER. Aard: Preventie van lozing van PER (en bijgevolg preventie van bodemverontreiniging) door adsorptie van PER op aktief kool. Beschrijving: Een gesloten toestel produceert ongeveer 0,15 gram contactwater per kg kledij. Een toestel voor 18 kg produceert bijgevolg 2,7 gram contactwater per pas (3/4 tot 1 uur). Eén liter contactwater afkomstig van de waterafscheider van de droogkuismachine bevat ongeveer 150-160 mg PER, ondanks het gebruik van een dubbele waterafscheider. Dit is de theoretische oplosbaarheid van PER in water. In de praktijk kan het contactwater zelfs meer PER bevatten. Soms wordt het contactwater onzorgvuldig afgelaten uit de waterafscheider. De scheidingslaag tussen water en PER, waarin nog veel PER opgelost zit, verdwijnt dan meestal mee in de riolering. In drukke periodes kan het PER-watermengsel eventueel niet voldoende tijd krijgen om zich helemaal te scheiden. Het water heeft dan ook een hogere temperatuur waardoor de oplosbaarheid van PER in water verhoogt. Accidenteel overkoken van de distillator kan ook tot gevolg hebben dat een mengsel van water en PER in de waterafscheider terecht komt. Het bovenstaande maakt dat door het lozen van onbehandeld contactwater en door onzorgvuldig werken per jaar 20 tot 30 kg PER per bedrijf in de riool kan verdwijnen (Mededeling dhr. Bosteels, Sinclean). Het voorgaande kan ook een verklaring zijn voor het hogere cijfer van 0,02% van het totaal PER-verbruik die in het contactwater terechtkomt volgens een Nederlandse studie (Nijdam& Koch, 2007). Dit betekent bij een PER-verbruik van 20 g/kg textiel (zie ook PER-balansen in paragraaf 3.10.1), ca. 4 mg/kg textiel die in het contactwater terechtkomt. Het lozen van ongezuiverd (en dus PER-verzadigd) contactwater is niet alleen verboden, het is bovendien een belangrijke oorzaak van bodemverontreiniging. PER-verontreinigingen zijn meestal ontstaan rondom de bedrijfsriolering, vóór de aansluiting op de gemeentelijke riolering. Op die plaats heeft zich nog weinig vermenging voorgedaan en is ook regelmatig sprake van niet-optimale doorstroming. Daardoor kan PER bezinken en via lekkage of diffusie (door PVC) in de bodem terechtkomen. De kans hierop vergroot nog als er af en toe sprake is van kleine verstoppingen. Veel contactwaterbehandelingsapparatuur is gebaseerd op het principe van adsorptie van PER (en andere verontreinigingen) aan actieve kool. Het contactwater wordt door de aktief kool geleid, waarbij het van belang is dat gezorgd wordt voor een goede uitwisseling tussen kool en water. Factoren die hierbij een rol spelen zijn de korrelgrootte van de aktieve kool en de verblijftijd van het water in het koolbed. Door adsorptie wordt PER verplaatst van het water naar de actieve kool. Meestal wordt een aantal aktief koolfilters achter elkaar geplaatst, zodat de PER-concentratie in het water stapsgewijs vermindert. Er is aangetoond dat met het principe van aktief kool voor chloorkoolwaterstoffen een zuiveringsrendement van 99,9% haalbaar is. Dit betekent dat met minimaal 2 zuiveringsstappen de concentratie PER in het contactwater teruggebracht kan worden tot beneden de 0,1 mg/L (Schippers en den Otter, 1995).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
121
BIJLAGE 2
Toepasbaarheid Contactwaterbehandeling is relevant voor droogkuistoestellen die gebruik maken van PER. Een aktief koolinstallatie is een eenvoudige en breed inzetbare techniek. In plaats van het contactwater ter plaatse te behandelen kan het opgevangen contactwater ook integraal als afval opgehaald worden, samen met het destillatieresidu. Milieu-aspecten Lozen van onbehandeld en dus PER-verzadigd contactwater is een belangrijke oorzaak voor bodemverontreiniging. De concentratie PER in het contactwater kan teruggebracht worden tot beneden de 0,1 mg/L met een aktief koolinstallatie (Schippers en den Otter, 1995). Met PER verzadigde actief kool dient afgevoerd te worden als gevaarlijk afval. De emissie van PER naar de lucht ten gevolge van de contactwaterbehandeling speelt slechts een beperkte rol in vergelijking met de emissie die optreedt bij het droogproces. Volgens Schipper en den Otter (1995), bedraagt deze bijdrage maximaal 5% van de totale emissie. Daaruit wordt besloten dat een aktief koolpatroon voor de afvoer van de lucht bij een contactwater behandelingsapparaat niet strikt noodzakelijk is, rekening houdende met de PER-concentratie van 150-160 mg/L die vnl. in het actief kool terechtkomt. In vergelijking met de totale emissienorm van 20 g/kg gereinigd textiel is deze emissie in feite zo goed als te verwaarlozen. Financiële aspecten Er zijn apparaten voor contactwaterbehandeling op de markt voor grootte-orde 1.700 EUR (pers. Mededeling dhr. Vanderlinden, UNIBEL). Contactwaterbehandelingsapparaten kunnen uitgerust zijn met een vloeistofteller. Wanneer een bepaalde hoeveelheid contactwater behandeld is moeten de aktief koolpatronen vervangen worden. Voor de kleinste toestellen, goed voor bedrijven met één reinigingstoestel komt dit overeen met 20 liter (of 10 kg) aktief kool, wat overeenkomt met een kost van 25 tot 50 EUR, afhankelijk van de aankoophoeveelheid. Het behandelingstoestel wordt gewoonlijk zodanig gekozen dat er slechts om de drie maanden een vervanging van de koolpatronen nodig is. Er bestaat eveneens een verhuurservice voor waterfilters met aktief kool. In de huurprijs is de halfjaarlijkse vervanging van de aktiefkoolpatronen inbegrepen. Grootte-orde kostprijs: eenmalig bij opstart 350 tot 435 EUR, en verder halfjaarlijks 180 tot 220 EUR, afhankelijk van de capaciteit. (pers. Mededeling dhr. Bosteels, SINCLEAN). Contactwater laten afhalen als afvalstof is eveneens een mogelijkheid. De kostprijs hiervan is ongeveer 0,60 tot 0,65 EUR/liter, afhankelijk van de hoeveelheid, plus transport (Persoonlijke mededeling Sita Recyper). Opmerkingen Apparatuur op basis van actieve kool is onderhoudsgevoelig. De actieve kool geraakt verzadigd met PER en moet daarom regelmatig vervangen worden. Als richtlijn wordt hiervoor meestal de hoeveelheid contactwater opgegeven. Als de voorgeschreven hoeveelheid contactwater behandeld is, moet de kool vervangen worden. 122
Vlaams BBT-Kenniscentrum
TECHNISCHE FICHES VAN DE BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN VOOR DE DROOGKUIS
Aandachtspunt: verontreinigingen in het contactwater (vb. zeep, olie) of pure PER in het contactwaterbehandelingsapparaat kunnen ertoe leiden dat de kool al in een vroeger stadium verzadigd is. Referenties IR-TNO rapport DM-120 “Contactwaterbehandeling”, Schippers en den Otter, juli 1995. Nijdam, D.S. & Koch, W.W.R. (2007). METHODENBESCHRIJVINGEN EMISSIEREGISTRATIE. Productgebruik, Consumenten, Bouw en HDO. Emissies van de taakgroep WESP, werkvelden 12, 19 en 20. Studie uitgevoerd door Nijdam, D.S van Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven en Koch, W.W.R van TNO, Apeldoorn Pers. Mededeling dhr. Vanderlinden, UNIBEL. http://www.unibel.be Pers. Mededeling dhr. Bosteels, SINCLEAN. http://www.sinclean.be http://www.sita.nl/SITA_Recyper_sub_nl.htm. Webpagina beschikbaar op 06/12/2007.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
123
PER-GEBRUIKS- EN EMISSIEFACTOREN IN DE LITERATUUR
Bijlage 3
PER-GEBRUIKS- EN EMISSIEFACTOREN IN DE LITERATUUR
Onderstaande tabel geeft een overzicht van PER-gebruiks en emissiefactoren die teruggevonden werden in de literatuur. Ter vergelijking zijn ook de gebruiks- en emissiefactoren opgenomen die in deze BBT-studie worden voorgesteld (zie paragraaf 3.10.1.1).
Vlaams BBT-Kenniscentrum
125
126
Vlaams BBT-Kenniscentrum
BRON
(4) EGTEI 2005
(110*)
(110*)
23
20,5
8,7
(3) Arion 2002
(8) Bedrijf Nr. 5
(8) Bedrijf Nr. 4
(8) Bedrijf Nr. 3
81,5
85,8
104,5
110 24,2**
(7) VMM
(6) BBT 1998
(5) IFARE 1999
10,7
31,2
3,9
(8) Bedrijf Nr. 2
(4) EGTEI 2005
13,0
16,9
4,9
(8) Bedrijf Nr. 1
177
32,2
37,1
13,7
(7) VMM
(6) BBT 1998
100-150
28,2
41,9
11,8
2,6**
9,5
11,4
25
23,2
8,7
(5) IFARE 1999 23
20-40
37
14
(3) Arion 2002
(25*)
(2) ER NL 2007
(7) VMM
(25*)
10,5
42
3,2
gemiddelde PER machine 1994 in NL (verondersteld zonder AK)
(2) ER NL 2007 (3) Arion 2002
(6) BBT 1998
nieuwe - conventionele DK+AK machine
haalbaar onder optimale omstandigheden
nieuw en goed onderhouden - oudere en/of minder goed onder- (1) BBT 2008 houden machines
Opmerking
11,9*** 10
< 4-< 10
mg/kg
Via water
(5) IFARE 1999 6,8**
4-10
g/kg
< 10
8,9-15,9
(10*)
20
16-42
AFVOER Via afval
52,5
10
(10*)
20-52
g/kg
Via lucht
*: het is onduidelijk of de door Arion gerapporteerde cijfers betrekking hebben op het ‘bruto verbruik’ (= toevoer) of op het ‘netto verbruik’ (= emissie naar lucht) **: eigen berekening op basis van massabalans ***: eigen berekening: 15% reductie tov DK
WK
DK
DK + AK
g/kg
TOEVOER
BIJLAGE 3
Bronnen: (1): BBT 2008: inschatting in deze BBT-studie op basis van leveranciersinfo, literatuur (2), en expert inschatting (2): ER NL 2007: Methodiek emissierapportering Nederland (2007), obv TNO-IR, inschatting voor 2004 (3): Arion Milieuadvies: Eindrapport bodem CRT, 2002 (4): EGTEI, Dry cleaning synopsis sheet, 2005 (5): IFARE, Dry cleaning, 1999 (6): VITO, BBT-studie droogkuis 1998 (7): emissiefactoren gehanteerd door VMM (8): Textielreiniging 1 – januari / februari 2002 – case studies bij 5 individuele bedrijven in Lyon
Legende: DK + AK: machine met diepkoeling en actief kool DK: machine met diepkoeling (zonder actief kool) WK: machine met waterkoeling
PER-GEBRUIKS- EN EMISSIEFACTOREN IN DE LITERATUUR
Vlaams BBT-Kenniscentrum
127
ENQUETERING LEVERANCIERS KWS/GREEN EARTH MACHINES
Bijlage 4
a.
ENQUETERING LEVERANCIERS KWS/GREEN EARTH MACHINES Inleiding
Textielreinigingsmachines die gebruik maken van PER (tetrachlooretheen) als reinigingsmiddel, moeten voldoen aan een aantal technische voorwaarden die gegeven worden in Artikel 5.41.2.2 van VLAREM II (zie paragraaf 2.4.3.2). Deze voorwaarden worden voor PER-machines als BBT beschouwd. Om na te gaan of ook textielreinigingsmachines die gebruik maken van KWS en/of Green Earth aan deze voorwaarden (kunnen) voldoen, werd een schriftelijke enquêtering uitgevoerd bij leveranciers van deze machines. De resultaten van de enquêtering vormen mee de basis voor de bepaling van de BBT voor textielreinigingsmachines die gebruik van maken van KWS en/of Green Earth (zie hoofdstuk 5), en voor de aanbevelingen voor de milieuregelgeving (paragraaf 6.1).
b.
Methodologie
In totaal werden 12 fabrikanten en/of verdelers van KWS en/of Green Earth textielreinigingsmachines enquêteerd door middel van een schriftelijke (e-mail) bevraging. Het gaat om 3 Vlaamse en 9 buitenlandse (Duitse en Italiaanse) fabrikanten/verdelers. Het verstuurde enquêteformulier is ter informatie terug te vinden in paragraaf d.
c.
Resultaten
Er werden 4 ingevulde enquêteformulieren ontvangen (2 Vlaamse en 2 Italiaanse). Deze hebben betrekking op 5 verschillende handelsmerken van machines. De ontvangen informatie heeft in alle gevallen zowel betrekking op KWS als op Green Earth machines (KWS en Green Earth kunnen immers in dezelfde machines gebruikt worden). De resultaten kunnen als volgt samengevat worden: Wat betreft beschikbaarheid van de diverse technische voorzieningen: – Volgende technische voorzieningen zijn volgens de 4 leveranciers/fabrikanten standaard aanwezig, zowel in nieuwe als in bestaande KWS / Green Earth machines: • een diepkoelsysteem (4x standaard); • een automatisch afgrendelsysteem van de laaddeur (4x standaard); • een automatisch afgrendelsysteem van spelden- en pluizenvanger (4x standaard); • een vulstreep op de laaddeur, de oplosmiddelentanks en de destillator (4x standaard3). – Volgende technische voorzieningen zijn standaard aanwezig in sommige machines, en worden als optie aangeboden in andere: • Een dubbele waterafscheider in serie (2x standaard, 2x als optie);
3
Eén fabrikant/leverancier heeft op de destillator geen echte vulstreep: de onderzijde van het kijkglas is het maximum.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
129
BIJLAGE 4
•
–
Een dubbele controle tegen het overkoken van de destillatieketel (3x standaard, 1x als optie); • Een regenereerbare filter voor het zuiveren van het oplosmiddel (3x standaard, 1x als optie). Deze voorzieningen zijn slechts in een gedeelte van de bestaande machines aanwezig. Wat betreft de mogelijkheid om deze opties alsnog in te bouwen in bestaande machines, geeft één leverancier aan dat dit mogelijk is (met name voor de dubbele waterafscheider in serie en voor de regenereerbare filter). Een andere leverancier geeft aan dat dit in zijn ogen niet noodzakelijk is. De actief koolfilter wordt door geen van de 4 leveranciers/fabrikanten aangeboden, noch standaard, noch als optie. Hij is dus ook in bestaande machines niet aanwezig.
Wat betreft de redenen waarom sommige voorzieningen niet of niet standaard worden aangeboden: – actief koolfilter: Elk van de 4 leveranciers/fabrikanten geeft aan dat een actief koolfilter weinig meerwaarde biedt voor een KWS/Green Earth machine. Als argumenten worden vooral het beperkt milieuvoordeel aangehaald, dat niet opweegt tegen de milieunadelen (afval, energie): • “Er is geen risico op hoge solvent concentraties.” • “De restconcentratie wordt door de koeltechniek zodanig gereduceerd dat de voorgeschreven normen gehaald worden. Bij onze machines wordt ca. 1-2 g/m³ bereikt terwijl in Duitsland de norm 5 g/m³ is.” • “Koelsystemen laten toe concentraties lager dan 2 g/m³ te behalen.” • “KWS is milieuvriendelijker en niet zo schadelijk voor de gezondheid in vergelijking met PER.” • “Een actief koolfilter verbruikt veel energie om relatief weinig solvent te recupereren, wat ook niet milieuvriendelijk is.” • “Verzadigde actieve kool moet als afval worden afgevoerd.” • “Binnen bepaalde concentraties in de lucht zoals dit het geval zou kunnen zijn in een actief koolfilter, is KWS brandbaar.” – dubbele waterafscheider in serie: Eén leverancier/fabrikant geeft aan dat een dubbele waterafscheider niet noodzakelijk zou zijn: • “De waterafscheider is zodanig ontworpen dat de verblijftijd voldoende hoog is om een goede water/solvent scheiding te realiseren. Het volume is groot genoeg om het watervolume van minstens een dag werking op te vangen. De afscheiding kan gebeuren bij lage temperatuur, zonder turbulentie, en over een lange periode.” – dubbele controle tegen het overkoken van de destillatieketel: Eén leverancier/fabrikant geeft aan dat een dubbele controle niet noodzakelijk zou zijn: • “De vacuum destillatie werkt quasi continu door gebruik van een tank voor vervuild solvent. Het solvent wordt in kleine hoeveelheden periodiek geïnjecteerd in de destillator. Daarom is het niveau binnen de destillator altijd zeer laag.” – regenereerbare filter: Eén leverancier/fabrikant geeft aan dat naast regenereerbare filters ook patronenfilters gebruikt worden (en moeten kunnen worden) in KWS-machines (hetzij in combinatie met een regenereerbare filter, hetzij als stand-alone filter). In KWS-machines bestaat een risico op bacteriële groei en geurproblemen. Patronenfilters absorberen water en minimaliseren hierdoor dit risico. Zonder patronenfilters zou het risico op hoge watergehaltes in het solvent, bacteriële groei en slechte geuren, aanzienlijk toenemen. 130
Vlaams BBT-Kenniscentrum
ENQUETERING LEVERANCIERS KWS/GREEN EARTH MACHINES
Wat betreft de haalbaarheid van de concentratie grenswaarde van 240 mg/m³ boven pasgelost textiel: 1. De 4 leveranciers/fabricanten geven aan niet over meetwaarden te beschikken van de KWS/Green Earth concentratie boven pasgelost textiel. Zij kunnen daarom moeilijk inschatten of de grenswaarde van 240 mg/m³ haalbaar is. – Eén leverancier/fabrikant stelt de zin van dergelijk grenswaarde in vraag, omdat KWS/Green Earth in vergelijking met PER minder schadelijk is voor de gezondheid.
d.
Annex: Blanco enquêteformulier
(voor buitenlandse fabrikanten/leveranciers werd een Engelstalige versie van dit formulier aangemaakt). 1. Deze vragenlijst werd ingevuld door: Uw naam Uw bedrijf Adres E-mail Fabrikant van textielreingingsmachines op basis van KWS en/of Green Earth Verdeler van textielreingingsmachines op basis van KWS en/of Green Earth
2. Deze vragenlijst heeft betrekking op: Merknaam van de textielreinigingsmachine(s) KWS Green Earth Beide
Opmerking: Indien u de vragenlijst wenst in te vullen voor meerdere types textielreinigingsmachines, kan u naar keuze één vragenlijst invullen voor de verschillende types, of een aparte lijst voor elk type. Aparte vragenlijsten genieten de voorkeur indien uw antwoorden op de gestelde vragen verschillend zouden zijn voor de verschillende types. 3. Voor NIEUWE machines die gebruik maken van KWS en/of Green Earth: gelieve aan te duiden welke technische opties u voor deze machines aanbiedt, hetzij als standaard uitrusting, hetzij als optie. Standaard uitrusting
Nr. 1
Een diepkoelsysteem
2
Een actief koolfilter, die de resterende lucht in de reinigingstrommel op het einde van de droogcyclus reinigt
Vlaams BBT-Kenniscentrum
Aangeboden als optie
Niet aangeboden (*)
131
BIJLAGE 4
3
Een dubbele waterafscheider in serie om de hoeveelheid reinigingsmiddel in het afvalwater te verkleinen
4
Een automatische afgrendelsysteem van de laaddeur, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kan worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen
5
Een automatische afgrendelsysteem van spelden- en pluizenvanger, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kunnen worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen
6
Een vulstreep op de laaddeur, de oplosmiddeltanks en de destillator als beveiliging tegen overvullen
7
Een dubbele controle tegen het overkoken van de destillatieketel
8
Een regenereerbare filter voor het zuiveren van het oplosmiddel
(*) Voor de technische opties die niet aangeboden worden voor nieuwe machines, gelieve vraag 4 te beantwoorden. 4. Enkel voor technische opties die NIET AANGEBODEN worden VOOR NIEUWE MACHINES (zie vraag 3): Kan u toelichten waarom deze optie niet wordt aangeboden (b.v. technische beperkingen, beperkt milieuvoordeel, overmatige kosten, …). Opmerking: Deze opties zijn wettelijk verplicht voor PER-machines. Waarom zijn ze wel beschikbaar voor PER en niet voor KWS en/of Green Earth machines? Reden waarom deze optie niet wordt aangeboden voor KWS en/of Green Earth machines
Nr.
132
1
Een diepkoelsysteem
2
Een actief koolfilter, die de resterende lucht in de reinigingstrommel op het einde van de droogcyclus reinigt
3
Een dubbele waterafscheider in serie om de hoeveelheid reinigingsmiddel in het afvalwater te verkleinen
4
Een automatische afgrendelsysteem van de laaddeur, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kan worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen
5
Een automatische afgrendelsysteem van spelden- en pluizenvanger, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kunnen worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen
6
Een vulstreep op de laaddeur, de oplosmiddeltanks en de destillator als beveiliging tegen overvullen
Vlaams BBT-Kenniscentrum
ENQUETERING LEVERANCIERS KWS/GREEN EARTH MACHINES
7
Een dubbele controle tegen het overkoken van de destillatieketel
8
Een regenereerbare filter voor het zuiveren van het oplosmiddel
1
Een diepkoelsysteem
2
Een actief koolfilter, die de resterende lucht in de reinigingstrommel op het einde van de droogcyclus reinigt
3
Een dubbele waterafscheider in serie om de hoeveelheid reinigingsmiddel in het afvalwater te verkleinen
4
Een automatische afgrendelsysteem van de laaddeur, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kan worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen
5
Een automatische afgrendelsysteem van spelden- en pluizenvanger, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kunnen worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen
6
Een vulstreep op de laaddeur, de oplosmiddeltanks en de destillator als beveiliging tegen overvullen
7
Een dubbele controle tegen het overkoken van de destillatieketel
8
Een regenereerbare filter voor het zuiveren van het oplosmiddel
Niet aanwezig (**)
Aanwezig in een beperkt aantal machines (**)
Nr.
Aanwezig in de meeste machines (**)
Standaard aanwezig
5. Voor BESTAANDE machines (in gebruik bij uw klanten) die gebruik maken van KWS en/of Green Earth: gelieve aan te duiden met welke technische opties deze machines zijn uitgerust, hetzij standaard, hetzij in een gedeelte van de machines.
(**) Voor de technische opties die niet standaard aanwezig zijn in bestaande machines, gelieve vraag 6 te beantwoorden. 6. Enkel voor technische opties die NIET STANDAARD AANWEZIG zijn in BESTAANDE MACHINES (zie vraag 5): Gelieve aan te geven of het mogelijk is deze opties in bestaande machines in te bouwen? Is het mogelijk deze opties in bestaande machines in te bouwen? Indien niet, waarom?
Nr. 1
Een diepkoelsysteem
2
Een actief koolfilter, die de resterende lucht in de reinigingstrommel op het einde van de droogcyclus reinigt
Vlaams BBT-Kenniscentrum
133
BIJLAGE 4
3
Een dubbele waterafscheider in serie om de hoeveelheid reinigingsmiddel in het afvalwater te verkleinen
4
Een automatische afgrendelsysteem van de laaddeur, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kan worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen
5
Een automatische afgrendelsysteem van spelden- en pluizenvanger, dat ervoor zorgt dat die pas geopend kunnen worden nadat de droogcyclus volledig is afgelopen
6
Een vulstreep op de laaddeur, de oplosmiddeltanks en de destillator als beveiliging tegen overvullen
7
Een dubbele controle tegen het overkoken van de destillatieketel
8
Een regenereerbare filter voor het zuiveren van het oplosmiddel
7. Overeenkomstig Artikel 5.41.2.2 van VLAREM II, geldt voor textielreinigingsmachines op basis van PER, dat de PER-concentratie direct boven pas gelost textiel, maximum 240 mg/m³ mag bedragen. De exploitant moet voor elke machine een verslag van een meting ter beschikking houden van de toezichthoudende overheid, waaruit blijkt dat aan deze voorwaarde is voldaan. In plaats van dit verslag kan ook een verslag aanvaard worden van een identieke machine. In dat geval moet de exploitant een attest toevoegen van de leverancier waarin die bevestigt dat de machine identiek is aan de machine waarover het verslag werd opgesteld. Beschikt u voor uw machines over meetgegevens over de KWS en/of Green Earth concentraties direct boven pas gelost textiel? Zo ja, kan u ons die meetgegevens ter beschikking stellen?
Is een concentratie van maximum 240 mg/m³ direct boven pas gelost textiel haalbaar voor uw machines op basis van KWS en/of Green Earth?
134
Vlaams BBT-Kenniscentrum
ENQUETERING LEVERANCIERS KWS/GREEN EARTH MACHINES
Zo nee, welke concentratie acht u wel haalbaar?
8. Bijkomende vraag (vrijblijvend): Heeft u nog andere bedenkingen met betrekking tot de haalbaarheid van de voorwaarden uit Artikel 5.41.2.2 voor textielreinigingsmachines op basis van KWS en/of Green Earth?
Vlaams BBT-Kenniscentrum
135
FINALE OPMERKINGEN
Bijlage 5
FINALE OPMERKINGEN
Dit rapport komt overeen met wat het BBT-kenniscentrum van VITO op dit moment als de BBT en de daaraan gekoppelde aangewezen aanbevelingen beschouwt. De conclusies van de BBTstudie zijn mede het resultaat van overleg in het begeleidingscomité maar binden de leden van het begeleidingscomité niet. Deze bijlage geeft de opmerkingen of afwijkende standpunten die leden van het begeleidingscomité en de stuurgroep namens hun organisatie formuleerden op het voorstel van eindrapport. Volgens de procedure die binnen het BBT-kenniscentrum van VITO gevolgd wordt voor het uitvoeren van BBT-studies, worden deze opmerkingen of afwijkende standpunten niet meer verwerkt in de tekst (tenzij het kleine tekstuele correcties betreft), maar opgenomen in deze bijlage. In de betrokken hoofdstukken wordt door middel van voetnoten verwezen naar deze bijlage. Op het voorstel van eindrapport van de BBT-studie voor de droogkuissector werden geen inhoudelijke opmerkingen ontvangen.
Vlaams BBT-Kenniscentrum
137