RVB 2014_6 Standpunt van de VVSG inzake de conceptnota van mevrouw Katrien Schryvers e.a. over de regelgeving begraafplaatsen en lijkbezorging en de erin opgenomen voorstellen (doc Vl. Parl. 2188 (2013-2014)-nr.1 De opstellers van deze conceptnota zijn van mening dat een open debat over de actualisering van de regelgeving over de begraafplaatsen en de lijkbezorging nodig is. De nota mag volgens hen ook de aanloop vormen tot een voorstel van decreet om een aantal bepalingen van het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging te wijzigen, die volgens hen verouderd of te beperkt zijn om een antwoord te bieden aangepast aan de bekommernissen van de mensen van vandaag. Het brede kader voor deze materie wordt inderdaad geschetst in het voormeld decreet van 2004. Het decreet vertrouwt aan de lokale besturen de zorg toe voor de inrichting en het beheer van begraafplaatsen en deze voor de wijze van lijkbezorging. Dit was voordien ook al het geval in de vorige federale wet van 20 juli 1971, die daarover duidelijkheid bracht en een einde maakte aan de zgn. confessionele begraafplaatsen (decreet van 23 Prairial jaar XII, of 12 juni 1804). Het zijn ook de lokale besturen die als overheid het dichtst bij de burger staan met zijn vragen en verlangens over zijn toekomstige lijkbezorging en deze van zijn nabestaanden. Het decreet biedt een breed kader aan en het zijn de gemeenten die nadere bepalingen uitwerken in een politie- en huishoudelijk reglement, een belasting- of retributiereglement. De VVSG is in het algemeen vrij tevreden met het huidig decretaal kader. Nieuwe detailbepalingen zijn niet wenselijk; de lokale invulling wordt het best aan de gemeenten overgelaten. Het VVSG-standpunt werd opgemaakt door VVSG-stafmedewerkers op basis van hun ervaringen en opmerkingen van enkele gemeenten; het standpunt is door het te korte tijdsbestek, niet ten gronde besproken in de VVSG-bestuursorganen.
Bespreking van de voorstellen tot wijziging van de regelgeving, opgenomen in de conceptnota en aanvullende opmerkingen. A. Bevat 9 punten in volgorde van de punten in het besluit van de conceptnota. B. Lijkbezorging van mensen in armoede. C. Aanvullende opmerking bij de regelgeving.
30 januari 2014 - 1/15
A.1. Verplichting tot het terugbrengen van de as, wanneer nabestaanden de as thuis niet meer wensen te bewaren Artikel 24, §1, vierde lid, 3° van het decreet bepaalt dat indien er een einde komt aan de bewaring van de as op een andere plaats dan de begraafplaats, de as door toedoen van de nabestaande die er de zorg voor heeft of zijn erfgenamen in geval van diens overlijden, ofwel naar een begraafplaats wordt gebracht om er begraven, in een columbarium bijgezet of uitgestrooid te worden ofwel op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale zee uitgestrooid te worden. De opstellers van de conceptnota wensen deze bepaling op te heffen (moeilijk om toezicht uit te oefenen op naleving deze bepaling; de urne werd ook slechts in enkele gevallen teruggebracht…); ze vinden het ook belangrijk dat de mogelijkheid om de as terug te brengen moet blijven bestaan. Onze reactie - Er bestaan ook andere visies: - De decretale bepaling en verplichting om de urne na einde bewaring, terug te brengen, behouden, samen met de mogelijkheid voor de nabestaanden om een concessie te nemen bij herbegraving. - Als de as na een bepaalde termijn (bv. 10 jaar) wordt teruggebracht, moet de gemeente over de bestemming van de as kunnen beslissen (bv. uitstrooiing), tenzij de nabestaanden eventueel willen betalen voor een nieuwe rustplaats. Deze aangelegenheid moet voorwerp uitmaken van verder debat.
A.2. Opheffen van een tweetal bepalingen 1) de mogelijkheid om een afwijking aan te vragen op de decretale verplichting om te begraven op gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaatsen 2) de mogelijkheid voor de burgemeester om de kisting bij te wonen 1. Artikel 16, §1, van het decreet bepaalt dat alleen op gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaatsen mag worden begraven. Afwijkingen hiervan kunnen worden toegestaan door de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, op voorstel van de burgemeester van de gemeente waar de begraving zal plaatshebben. De minister mag de afwijking slechts toestaan op een op godsdienstige of filosofische overwegingen berustend verzoek, behalve als redenen van hygiëne en volksgezondheid dat niet toelaten (artikel 16, §3, van het decreet).
30 januari 2014 - 2/15
De opstellers van de conceptnota willen deze mogelijkheid tot afwijking afschaffen, omdat deze afwijking in de periode 2009-2012 geen enkele keer aangevraagd werd. Onze reactie Is dit een voldoende reden om deze afwijking af te schaffen? Aangezien de samenleving snel evolueert, is het niet uitgesloten dat dergelijke aanvragen in de toekomst vaker voorkomen. Het bestaan van de afwijkingsmogelijkheid levert op dit moment geen problemen op. 2. Artikel 12 van het decreet bepaalt dat de burgemeester of zijn gemachtigde de kisting mag bijwonen. Artikel 12 van het decreet moet samen gelezen worden met artikel 11 van dit decreet. Naast de verplichting dat de stoffelijke overschotten in een doodskist of ander lijkomhulsel geplaatst moeten worden, bepaalt artikel 11 van het decreet onder meer ook dat het gebruik van doodskisten, producten, procédés enz. die de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie beletten, verboden is en dat de Vlaamse regering de hiervoor bedoelde voorwerpen en procedés, alsook de voorwaarden waaraan een doodskist of ander lijkomhulsel moet beantwoorden, omschrijft. De Vlaamse Regering heeft dit laatste gedaan in het besluit van 21 oktober 2005. De opstellers van de conceptnota willen deze mogelijkheid schrappen omdat zij weinig toegepast wordt. Onze reactie Artikel 12 van het decreet kan toch nuttig zijn. Het is niet omdat ze niet veel toegepast wordt, dat die bepaling moet geschrapt worden. Eenmaal de kisting is gebeurd, mag de doodskist niet meer geopend worden. Als er redenen zijn om de doodskist toch nog te openen, bijvoorbeeld als er zich voorwerpen vreemd aan de overledene of aan de lijkbezorging in de doodskist bevinden, biedt deze bepaling de mogelijkheid om hieraan te remediëren. De opheffing van voormelde bepalingen dragen weinig bij tot het debat.
A.3. Toestemming tot crematie – Ambtenaar van de burgerlijke stand – Procureur des Konings Voor crematie van een persoon die in het Vlaamse Gewest is overleden is een toestemming vereist die wordt verleend door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het overlijden werd vastgesteld (artikel 19, §1, eerste lid, van het decreet). Voor de crematie van een persoon die overleden is in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Waalse Gewest wordt met de toestemming tot crematie gelijkgesteld de machtiging die daartoe wordt verleend door de overheid die in dat gewest bevoegd is voor het verlenen van een toestemming tot crematie (artikel 19, §1, eerste lid, van het decreet).
30 januari 2014 - 3/15
Voor crematie van een persoon die in het buitenland is overleden, is de toestemming van de procureur des Konings van het arrondissement van de plaats waar zich ofwel het crematorium ofwel de hoofdverblijfplaats van de overledene bevindt, vereist (artikel 19, §1, eerste lid, van het decreet). Voor crematie van een persoon die eerst begraven is en waarvan de nabestaanden nadien wensen het stoffelijk verschot te cremeren, is een toestemming vereist van de procureur des Konings aan wie de aanvraag tot crematie gericht is bij crematie na opgraving (artikel 19, §2, tweede lid, van het decreet). De opstellers van de conceptnota willen de toestemming tot crematie zowel in de regel als na opgraving laten verlenen door enkel de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het overlijden werd vastgesteld of van de plaats waar zich ofwel het crematorium ofwel de hoofdverblijfplaats van de overledene bevindt, om redenen dat de taakverdeling onduidelijk is. Onze reactie Ons inziens is die taakverdeling wel duidelijk. We hebben in elk geval geen weet van grote problemen hieromtrent.
A.4. Opheffing van de verplichting tot het voorleggen van een afzonderlijk medisch attest voor crematie Artikel 21, §1, eerste lid, van het decreet bepaalt dat bij de aanvraag tot toestemming voor crematie een attest moet worden gevoegd waarin de behandelende geneesheer of de geneesheer die het overlijden heeft vastgesteld, vermeldt of het overlijden te wijten is aan een natuurlijke of gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak. De opstellers van de conceptnota schrijven dat dergelijk attest overeenstemt met het Model IIIC of IIID en dat desalniettemin diverse ambtenaren alsnog eisen dat een afzonderlijk medisch attest voorgelegd wordt. Onze reactie Op het Model IIIC (voor personen van 1 jaar of ouder) of IIID (voor kinderen jonger dan 1 jaar of doodgeboren kinderen) (modellen opgenomen in het MB van 11 augustus 2000 in uitvoering van de wet op de statistiek) worden de termen gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak niet opgenomen (er wordt wel gesproken van gerechtelijkgeneeskundig bezwaar tegen begrafenis of crematie) , wat vereist wordt door voormeld artikel 21, §1, eerste lid, van het decreet van 16 januari 2004. Dit kan een mogelijkheid van onduidelijkheid creëren en er kan dan ook aangenomen worden dat ambtenaren alsnog eisen dat een afzonderlijk medisch attest voorgelegd wordt.
30 januari 2014 - 4/15
Quid de vereiste van het bijvoegen van een (tweede) verslag van een beëdigd geneesheer? (komt niet aan bod in de conceptnota). Artikel 21, §1, van het decreet bepaalt bovendien dat als de aanvraag het lijk van een in een gemeente van het Vlaamse Gewest overleden persoon betreft, en de in het bovenstaande lid bedoelde geneesheer heeft bevestigd dat het om een natuurlijk overlijden gaat, dan moet bovendien het verslag worden bijgevoegd van een beëdigd geneesheer uit de eigen gemeente of een andere gemeente van het Vlaamse Gewest, die door de ambtenaar van de burgerlijke stand is aangesteld om de doodsoorzaken na te gaan. In dat verslag wordt vermeld of het overlijden te wijten is aan een natuurlijke of gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak. Het ereloon en alle daaraan verbonden kosten van de door de ambtenaar van de burgerlijke stand aangestelde geneesheer vallen ten laste van het gemeentebestuur van de gemeente van het Vlaamse Gewest waar de overledene in de bevolkingsregisters, het vreemdelingen- of wachtregister is ingeschreven. Onze vraag Een aantal gemeenten pleiten voor de afschaffing van de tussenkomst van deze controlearts. Het opstellen van dergelijk verslag is vaak uitsluitend een formaliteit (biedt weinig tot geen meerwaarde), kost de gemeenten geld (de tarieven variëren van gemeente tot gemeente en lopen soms hoog op; voorbeeld van gevraagde ereloon: 70 euro en brengt een hoop administratie mee.
A.5. Toestemming tot opgraving die door de burgemeester verleend wordt Artikel 8, eerste lid, van Besluit van de Vlaamse regering van 14 mei 2004 tot organisatie, inrichting en beheer van begraafplaatsen en crematoria, bepaalt dat het verlenen van toestemming tot opgraving door de burgemeester enkel om ernstige redenen kan. De opstellers van de conceptnota willen deze beslissing op een meer objectieve wijze laten gebeuren en stellen voor om enkel redenen van hygiëne en volksgezondheid aan de basis te leggen van een eventuele weigering. Onze reactie We pleiten voor het behoud van de bestaande regeling. Deze biedt de mogelijkheid voor de burgemeester om in eer en geweten te oordelen over elke aanvraag. De voorgestelde maatregel zou ertoe leiden dat de burgemeester een toestemming tot opgraving moet verlenen om niet-ernstige redenen, bv. omdat de nabestaanden vinden dat het graf beter naar een andere plaats van de begraafplaats wordt verplaatst omdat ze de voorgestelde nieuwe plaats van het graf mooier vinden.
30 januari 2014 - 5/15
A.6 Toekennen van concessies - Benutten van niet-gebruikte plaatsen in geconcedeerde graven of columbaria – Grafrust van 10 jaar - Verlengde bewaring van een niet-geconcedeerd graf of herbegraving De concessies worden geregeld in de artikelen 6 tot en met 10 van het decreet. De opstellers van de conceptnota stellen voor om het toekennen van concessies nader te bekijken. Niet alle geplande plaatsen in geconcedeerde graven of columbaria worden benut. Een verlengde bewaring van een niet-geconcedeerd graf of herbegraving kunnen volgens hen misschien alternatieven bieden voor het toekennen van concessies en kunnen een antwoord bieden op de meermaals gehoorde opmerking dat de minimale termijn van tien jaar voor begraving te kort is. Onze reactie - Een oplossing voor het niet “volzet” geraken van een concessie bestaat er in dat de concessiehouder de begunstigden van een concessie niet nominatief aanduidt, doch kiest voor een algemene omschrijving, bv. “al mijn bloedverwanten in neerdalende lijn”. - De termijn van de kosteloze 10 jaar grafrust verlengen, kan tot plaatsgebrek leiden op de begraafplaatsen. - Vele gemeenten laten niet-geconcedeerde graven langer dan 10 jaar bestaan; deze beslissing wordt het best overgelaten aan de gemeentelijke autonomie, om zo te kunnen inspelen op de plaatselijke mogelijkheden en noden. - Keuze voor de inwoner om te kiezen voor een gratis plaats die na 10 jaar verdwijnt (of kan verdwijnen) of een grafconcessie voor langere duur: Hier is een taak weggelegd voor alle actoren in het uitvaartgebeuren, ook de gemeenten, om de burger op voorhand en proactief te informeren over de bestaande mogelijkheden van lijkbezorging in de gemeente (zodat hij niet na de begraving ontdekt dat een rustplaats voor een dierbare na 10 jaar verdwijnt). De stad Antwerpen lanceert daarom het begrip naburgering en licht haar inwoners bij leven in over de keuzen die volgen bij overlijden.
A.7 Bijbegraven van een tweede urne bij een al begraven urne in een urnenveld of het bijzetten ervan in een columbarium De opstellers van de conceptnota wensen hieromtrent meer duidelijkheid Ook moet er meer decretale duidelijkheid zijn over het bij begraven van een tweede urne bij een al begraven urne in een urnenveld of het bijzetten ervan in een columbarium. Onze reactie Deze maatregel hoort niet thuis in het decreet, doch moet overgelaten worden aan de lokale invulling.
30 januari 2014 - 6/15
A.8 Begraving of crematie van levenloos geboren kinderen – Sterrenweide Artikel 15, §2, van het decreet bepaalt dat levenloos geboren kinderen die de wettelijke levensvatbaarheidsgrens nog niet hebben bereikt, na een zwangerschapsduur van ten volle 12 weken op verzoek van de ouders begraven of gecremeerd worden. De opstellers van de conceptnota stellen voor om in de regelgeving de mogelijkheid tot het begraven of cremeren van het stoffelijk overschot van alle kinderen die ter wereld kwamen, ongeacht de duur van de zwangerschap of ongeacht het feit of zij levend werden geboren, expliciet in de regelgeving op te nemen. Onze reactie - Uit artikel 15,§2, van het decreet vloeit volgens de Vlaamse minister van Binnenlands bestuur niet voort dat het begraven of cremeren van levenloos geboren kinderen na een zwangerschapsduur van minder dan 12 volle weken verboden zou zijn. - Het decreet laat de inrichting van een “sterrenweide” of “engelenweide” over aan de autonomie van de gemeenten. Twee opties: - Decretale verduidelijking. - Of toelichten in Vlaamse aanbevelingen.
A.9. Uitvaartcontract en een uitvaartverzekering In toepassing van artikel 15, §1, tweede lid, van het decreet kan elkeen tijdens zijn leven vrijwillig een schriftelijke kennisgeving van zijn laatste wilsbeschikking overmaken aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn gemeente. Die laatste wilsbeschikking kan handelen over de wijze van lijkbezorging, de asbestemming, het ritueel van de levensbeschouwing voor de uitvaartplechtigheid, de gemeente waar men begraven wil worden of de gemeente waar de as begraven, bijgezet of uitgestrooid moet worden, evenals over de vermelding van het bestaan van een uitvaartcontract. De opname van het bestaan van een uitvaartcontract is er gekomen door de wijziging van artikel 15, §1, van het decreet door het decreet van 22 februari 2013. De opstellers van de conceptnota wensen een verduidelijking en duiding van het verschil tussen een uitvaartcontract en een uitvaartverzekering. Zij schrijven dat in de regelgeving niet bepaald wordt wat onder een uitvaartcontract moet worden verstaan. Aldus dreigt verwarring te ontstaan tussen de begrippen “uitvaartcontract” en “uitvaartverzekering”. Een uitvaartverzekering dekt de kosten van een begrafenis of crematie door vooraf betaalde bijdragen. Zulke verzekering heeft echter niets te maken met de vormelijke aspecten van een lijkbezorging en kan volgens hen dan ook niet vermeld worden in een laatste wilsbeschikking.
30 januari 2014 - 7/15
Onze reactie Uit de voorbereidende werken van het voorstel van decreet van 2013 blijkt dat een uitvaartcontract ook een overeenkomst met een verzekeringsmaatschappij kan zijn; is een decretale omschrijving dan nodig?
B. Lijkbezorging van mensen in armoede 1. Aanleiding Wanneer iemand sterft zonder inkomen, vrienden of familie, dan is het de taak van de gemeente waar de overledene staat ingeschreven in een van de bevolkingsregisters, om voor 1
de begrafenis te zorgen . De gemeente draagt ook de kosten. In heel wat gemeenten neemt het OCMW deze taak in het kader van het lokaal sociaal beleid ter harte. Het komt ook voor dat iemand sterft zonder middelen van bestaan en er wel nabestaanden (familie of vrienden) zijn die de begrafenis wensen te organiseren, maar dat zij ook onvermogend zijn. Ook zij kunnen dan een hulpvraag richten aan het OCMW van hun gemeente. Na sociaal onderzoek kan het OCMW beslissen tussen te komen in de kosten. In 2012 vonden in Vlaanderen minstens een 900-tal van dit soort begrafenissen plaats. De begrafenissen voor mensen in armoede worden nu verschillend geregeld. Sommige gemeenten/OCMW’s – vooral de grotere - hebben een overheidsopdracht uitgeschreven, waarin tal van voorwaarden staan. Andere gemeenten/OCMW’s – vooral de kleinere - regelen een dergelijke begrafenis ad hoc, wanneer ze plots en onverwacht met een sterfgeval geconfronteerd worden. Dit leidt tot zeer verschillende prijzen en omstandigheden. Vanuit mensen in armoede komt vaak het verwijt dat met dit soort begrafenissen té vrijblijvend wordt omgegaan door zowel gemeenten/OCMW’s als begrafenisondernemers: “het steekt niet nauw” en men staat te weinig stil bij zaken die voor mensen in armoede belangrijk zijn. De VVSG voerde sinds vorig jaar gesprekken met mensen in armoede (Beweging van mensen met een laag inkomen en Kinderen Gent en Oostende) om dit soort begrafenissen meer kwaliteitsvol te laten verlopen. Ook Vlaams parlementslid en OCMW-voorzitter Katrien Schryvers pleit in haar conceptnota voor meer uniformiteit en kwaliteit.
2. Resultaat: een inspirerende leidraad; geen verplicht opgelegde voorwaarden
1
Artikel 14 van het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging.
30 januari 2014 - 8/15
De VVSG bestudeerde verschillende lastenboeken. Door de goede elementen samen te brengen, kwamen we tot onze eigen leidraad met kwaliteitsvoorwaarden. De leidraad werd goedgekeurd op het directiecomité afdeling OCMW’s bij de VVSG op 18 oktober 2013. De VVSG moedigt gemeenten en OCMW’s aan om te werken via een overheidsopdracht met de kwaliteitsvoorwaarden uit de leidraad, ook als het bestuur maar één of twee keer per jaar met een overlijden te maken krijgt. De VVSG is ervan overtuigd dat dit ook een positief effect heeft op de prijs: meer kwaliteit leidt niet noodzakelijk tot een hogere prijs want de concurrentie speelt. Het gaat dus niet om een verplicht kader. Het is ook niet aangewezen om de kwaliteitsvoorwaarden bij decreet te verankeren. De VVSG opteert bewust voor een vrijblijvend systeem dat gemeente per gemeente wordt ingevuld en/of aangepast. Ook de plaatselijke context, de bestaande werkwijze en de concrete relatie met de begrafenisondernemers zijn hierin immers bepalend. Bovendien kan de toepassing van de voorwaarden uit de leidraad in bepaalde gemeenten meerkosten tot gevolg hebben. De zeer krappe financiële situatie van de gemeenten leidt ertoe dat gemeenten zelf moeten kunnen beslissen of ze die eventuele meeruitgave willen en kunnen doen.
3. Doelstelling: menswaardige uitvaarten voor mensen in armoede De regelgeving verplicht gemeenten/OCMW’s om mensen in armoede op een behoorlijke wijze te begraven. Aan de begrippen "op behoorlijke wijze" en ook "lijkbezorging van behoeftigen" wordt geen invulling gegeven, tenzij wat het eerste begrip betreft heel summier in de algemene omzendbrief van 10 maart 2006 over de toepassing van het decreet van 16 januari 2004. De VVSG tracht dit nu te doen met deze leidraad. Dit belet niet dat de omzendbrief ook aan deze begrippen meer aandacht besteedt. Het absolute uitgangspunt van de leidraad is dat iedere persoon recht heeft op een menswaardige uitvaart. Uiteraard kunnen we met deze leidraad niet alle situaties vatten die zich in de praktijk kunnen voordoen. Op dat moment primeert het gezond verstand. Het is wel belangrijk dat beslissingen genomen worden op basis van overleg tussen begrafenisondernemer, gemeente/OCMW en eventuele nabestaanden.
4. Voor wie?
30 januari 2014 - 9/15
Het gaat om het uitvoeren van burgerlijke en/of kerkelijke uitvaarten of crematies van: • behoeftige personen gesteund door het OCMW en voor wie zich geen nabestaanden voor het regelen van de uitvaart aanmelden. • behoeftige overledenen voor wie zich geen nabestaanden voor het regelen van de uitvaart aanmelden • nabestaanden die wel willen laten begraven maar hier zelf onvoldoende middelen voor hebben Het gaat om een ruime groep: iedereen die de (eigen) begrafenis niet kan betalen of mensen die de begrafenis van iemand willen betalen maar hiervoor onvoldoende middelen hebben. Waar iemand overlijdt, is hierbij niet relevant: of men nu thuis overlijdt, dan wel in een woonzorgcentrum of ziekenhuis, of op de straat: de begrafenis voldoet aan dezelfde kwaliteitsvoorwaarden. Wat de situatie betreft waarbij nabestaanden niet gevonden worden, is de VVSG er echter geen voorstander van om hier een termijn op te kleven. Principe co-financiering mogelijk Belangrijk is dat ook nabestaanden de vraag tot begraven kunnen stellen indien ze zelf onvoldoende middelen hebben om een begrafenis te organiseren die menswaardig is. Het OCMW doet dan een sociaal onderzoek naar de mogelijkheden van de nabestaanden. Dit kan dus in de praktijk betekenen dat OCMW en nabestaanden de menswaardige uitvaart cofinancieren.
5. Kwaliteitsvoorwaarden 5.1. Voorbereiding van de uitvaart 5.1.1. Dagelijkse uitvoering - Opdrachten moeten in principe dagelijks kunnen uitgevoerd worden. De uitvoeringstermijn vangt aan op de datum vermeld in de toewijzingsbrief die aan de dienstverlener wordt verstuurd. De inschrijver verbindt er zich toe de door de gemeenten vastgestelde uitvoeringstermijnen van toepassing op begrafenissen en crematies strikt te respecteren. Uitzondering hierop is het geval waarbij de begrafenis of crematie uitgesteld wordt op vraag van gerechtelijke instanties. - De overledene moet de dag van het overlijden en uiterlijk binnen de vierentwintig uur na het overlijden, overgebracht worden naar het mortuarium van de begrafenisondernemer.
30 januari 2014 - 10/15
- In bijzondere omstandigheden moet het ophalen van de overledene binnen de vier uur na het overlijden kunnen uitgevoerd worden, zowel overdag als ‘s nachts en tijdens het weekend. Gemeente/OCMW oordeelt over de noodzakelijkheid.
5.1.2. Contact met gemeente/OCMW en nabestaanden - De dienstverlener dient zich in contact te stellen met de directie van de instelling en/of de (sociale) dienst van gemeente/OCMW evenals met de familie of nabestaanden. Na samenspraak kan zo vlug mogelijk datum, uur en plaats van de uitvaart schriftelijk vastgelegd worden. Deze schriftelijke afspraken en uitvoeringsmodaliteiten worden via digitale weg bezorgd aan gemeente/OCMW vóór het tijdstip van de uitvaart. - Indien er geen nabestaanden zijn, dan zal waar mogelijk een vrijwilligersgroep (van mensen in armoede) verwittigd worden. In afspraak gebeurt dit door gemeente/OCMW of de dienstverlener. - Er moet een mogelijkheid zijn tot het brengen van een laatste groet aan de overledene. - De dienstverlener stelt een lijst ter beschikking van contactpersonen met contactgegevens (naam, telefoon, gsm, e-mail). In de lijst wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de contactpersonen voor de kennisname van de opdracht en de uitvoering ervan en anderzijds de contactpersonen voor de facturatie. - De dienstverlener is steeds bereikbaar. - Optioneel: max. 50 rouwbrieven per overledene. Dit hangt af van de ‘bekendheid’ van de persoon en wordt geval per geval en in afspraak met gemeente/OCMW bekeken.
5.2. Tijdens de uitvaart 5.2.1. Geen onderscheid op uiterlijke tekenen - De gemeente/OCMW wenst dat bij de uitvoering van een uitvaart in zijn opdracht, aan de overledene en de verwanten, passend respect voor de menselijke waardigheid wordt besteed. Er mag geen zichtbaar onderscheid kunnen worden gemaakt met een sobere uitvaart van een andere niet-behoeftige persoon. - De overbrenging van het mortuarium naar de kerk, begraafplaats of crematorium moet in principe overledene per overledene gebeuren.
30 januari 2014 - 11/15
- De doodskist is verzorgd afgewerkt. De buitenafwerking en versiering zal aangepast zijn aan de aard van de plechtigheid (kerkelijk of burgerlijk) in overeenstemming met de levensovertuiging van de overledene. - Een gepast rouwkleed zal over de kist of urne hangen indien vereist. - De dienstverlener moet de uitvaart regelen en uit voeren zoals dit past voor een uitvaart met godsdienstige plechtigheid, bij burgerlijke uitvaarten of crematie. - De begrafenissen / crematies moeten gebeuren met een lijkwagen, twee man personeel en een ceremoniemeester. Het personeel van de dienstverlener zal steeds blijk geven van de vereiste ceremoniële ingetogenheid en ceremoniële kledij dragen. - De dienstverlener mag in geen geval een beroep doen op personeel van gemeente/OCMW in verband met de door hem te verzorgen diensten. - Optioneel: Er worden max. 50 herinneringsprentjes (met of zonder foto) ter beschikking gesteld. Dit hangt af van de ‘bekendheid’ van de persoon en wordt geval per geval en in afspraak met gemeente/OCMW bekeken.
5.2.2. Muziek Bij een uitvaart met een plechtigheid moet kunnen voorzien worden in een vooraf opgenomen muzikale omlijsting op uitdrukkelijke vraag van de nabestaanden; facultatief met minstens 1 persoonlijke voorkeur van muziekstuk door de nabestaanden aangeleverd op elektronische drager CD-ROM of USB. 5.2.3. Bloemen - Optioneel: om de kwaliteit van de uitvaart te verhogen, kan het lokaal bestuur overwegen om ook in een bloemstuk te voorzien. De dienstverlener is dan gehouden tot rechtstreekse betaling voor de aankoop van bloemen voor een bedrag van 30,00 euro. - Deze kosten zijn niet begrepen in de prijs van de opdracht en zullen worden terugbetaald door het OCMW op voorleggen van de kostennota. 5.2.4. Een begrafenis of crematie met burgerlijke plechtigheid - Bij een begrafenis of crematie met burgerlijke plechtigheid moet de dienstverlener een auditorium ter beschikking stellen waar bij voorkeur de plechtigheid kan plaatsvinden.
30 januari 2014 - 12/15
- Bij een crematie kan de as uitgestrooid worden op de strooiweide van het betrokken crematorium of op de strooiweide van de begraafplaats. De as kan ook in een urnenveld geplaatst worden of kan meegenomen worden of elders uitgestrooid worden. Dit alles in afspraak met gemeente/OCMW en de eventuele nabestaanden. In de bijzetting in een columbarium is niet voorzien. - De dienstverlener zorgt dat er een standaard, duurzaam en gepersonaliseerd gedenkteken wordt geplaatst aan het graf of strooiweide met vermelding van: de naam, voornaam, geboortedatum en datum van overlijden van betrokkene.
5.2.5. Een begrafenis of crematie met een religieuze plechtigheid - De dienstverlener zorgt voor de nodige contacten met de geestelijke om de religieuze plechtigheid te regelen (afspreken met plaats, datum en betaling van de onkosten). - Het aanvangsuur van de kerkelijke uitvaartdienst wordt vastgesteld op ten vroegste 10.00 uur. - Crematie dient vóór de (religieuze) plechtigheid te gebeuren. De dienstverlener dient een sierurne ter beschikking te stellen voor het transport. - Bij een crematie kan de as uitgestrooid worden op de strooiweide van het betrokken crematorium of op de strooiweide van de begraafplaats. De as kan ook in een urnenveld geplaatst worden of kan meegenomen worden of elders uitgestrooid worden. Dit alles in afspraak met gemeente/OCMW en de eventuele nabestaanden. In bijzetting in een columbarium is niet voorzien - De dienstverlener zorgt dat er een standaard, duurzaam en gepersonaliseerd gedenkteken wordt geplaatst aan het graf of de strooiweide met vermelding van: de naam, voornaam, geboortedatum en datum van overlijden van betrokkene. - De dienstverlener zal de door het crematorium aangerekende kosten rechtstreeks betalen aan het crematorium. De gemeente/OCMW zal deze kosten terugbetalen aan de dienstverlener. - De eventuele lijkdienst is eveneens niet in de aanbestedingsprijs begrepen. De vergoeding wordt aan de bedienaars van de eredienst op voorhand betaald door de dienstverlener en een afschrift van zijn betaling dient bij de begrafenisfactuur te worden gevoegd.
5.2.6. Grondconcessie
30 januari 2014 - 13/15
Indien de overledene al eigenaar was van een grondconcessie op een begraafplaats en de wens uitgedrukt heeft er begraven te worden kan de bijzetting gebeuren. De bijkomende kosten voor de eventuele verlenging van de concessie aangerekend aan de dienstverlener door de gemeente waar de begraving plaatst vindt zullen door de gemeente/OCMW worden terugbetaald aan de dienstverlener.
5.2.7. Nalatigheid Ingeval van nalatigheid of vertraging van de dienstverlener zal het bestuur het recht hebben de begrafenis- of crematieregeling aan eender welke prijs te laten verrichten door een andere ondernemer, en dit voor rekening van de nalatige dienstverlener. C. Aanvullende opmerking bij de regelgeving. Probleem van de onmogelijkheid voor de begrafenisondernemer om op de begraafplaats zelf de asuitstrooiing te doen. Volgens de toezichthoudende overheid is alleen de gemeentelijke ambtenaar op de begraafplaats bevoegd om: - een volgnummer aan te brengen op de kist of de urn; - de as uit te strooien (in de algemene omzendbrief van 10 maart 2006 wordt expliciet gesteld dat de uitstrooiing gebeurt door de aangestelde van de gemeente of het intercommunaal samenwerkingsverband); - de kist of de urn in de kuil, de grafkelder of het columbarium te plaatsen; - een graf te delven voor begravingen of bijzettingen in volle grond en de kuil te vullen; - bestaande grafkelders te openen en te sluiten; - de nis in een columbarium te openen, te plaatsen en af te sluiten. (uitzondering voor de ruimingen). Ons voorstel In de gemeenten die dit wensen, moet de taak van asuitstrooiing ook mogelijk gemaakt worden voor de begrafenisondernemer.
Katrien Colpaert-Arickx Nathalie Debast Stafmedewerkers VVSG Januari 2014
30 januari 2014 - 14/15
30 januari 2014 - 15/15