VR 2013 1406 DOC.0596/3
<
cc
Reguleringsimpactanalyse voor ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van steun aan ondernemingen ter compensatie van indirecte emissiekosten
1 Titel Besluit van de Vlaamse Regenng tot toekenning van steun aan ondernemingen ter compensatie van indirecte emissiekosten
1 Aanleiding en doel 1.1
Aanleiding
1 1.1 TOEWIJZING VAN EMISSIERECHTEN VOOR DE HANDELSPERIODE 2013-2020 VAN HET EUROPESE EMISSIEHANDELSSYSTEEM BESCHERMT ONDERNEMINGEN TEGEN CARBON LEAKAGE Het Europese emissiehandelssysteem (hierna EU-ETS genoemd) is op 1 januari 2005 van start gegaan Een bedrijf dat onder het toepassingsgebied van het EU-ETS valt, moet jaarlijks de broeikasgasuitstoot monitoren en rapporteren. Het bedrijf is ook verplicht een hoeveelheid emissierechten m te leveren die overeenstemt met de hoeveelheid C02-eq die het voorgaande jaar is uitgestoten Op 1 januari 2013 is de derde fase van het EU ETS van start gegaan, die loopt tot en met 2020 In deze fase verandert het systeem op een aantal essentiële punten, als gevolg van richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (hierna Richtlijn Emissiehandel genoemd). Eén van de belangrijkste wijzigingen is dat vanaf 2013 veiling de primaire wijze van verdelen van emissierechten wordt Voor elektriciteitsopwekking wordt er immers geen kosteloze toewijzing gegeven, behalve voor met rookgassen geproduceerde elektriciteit Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de elektriciteitssector de C02-kost volledig kan doorrekenen aan de eiektnciteitsverbruikers Industriële sectoren die onder het toepassingsgebied van emissiehandel vallen ontvangen een gedeeltelijke kosteloze toewijzing van emissierechten, op basis van benchmarks Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde carbon leakage sectoren - waarvoor is vastgesteld dat de kosten die gepaard gaan met de aankoop van emissierechten (COg-kosten) een belangrijk risico op delocalisatie buiten de EU met zich meebrengen - en de overige sectoren BIJ de carbon leakage sectoren is de toewijzing gebaseerd op de volledige benchmark, terwijl de overige sectoren slechts een bepaald percentage van de benchmark krijgen toegewezen. Het onderscheid tussen carbon leakage en met-carbon leakage sectoren is gestoeld op een milieudoelstelling. Men gaat er immers vanuit dat de wereldwijde broeikasgasemissies kunnen stijgen indien bedrijven delocaliseren naar derde landen met een minder stringent klimaatbeleid.
1 1 2 LIDSTATEN KUNNEN FINANCIËLE ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN VASTSTELLEN OM WEGLEKRISICO TEN GEVOLGE VAN IN DE ELEKTRICITEITSPRIJZEN DOORBEREKENDE KOSTEN TE BEPERKEN <
OC
Aangezien de elektriciteitssector de C0 -kosten kan doorrekenen in de elektriciteitsprijs, komt de financiële last van de aankoop van emissierechten terecht bij de verbruikers van de elektriciteit. Deze indirecte CO2 kosten in de elektriciteitsprijs stellen bepaalde bedrijfstakken bloot aan een risico op delocalisatie (indirecte carbon leakage) In analogie met de toewijzingsregels voor emissierechten, bepaalt de Richtlijn emissiehandel dat er in dit geval maatregelen kunnen getroffen worden om de betrokken sectoren te beschermen Terwijl er in het geval van directe carbon leakage Europees geharmoniseerde regels zijn vastgesteld voor de toewijzing van emissierechten, wordt in het geval van indirecte carbon leakage aan lidstaten de mogelijkheid geboden om financiële compensatiemaatregelen te treffen. 2
1.1.3 EUROPESE RICHTSNOEREN ZETTEN KRIJTLIJNEN UIT VAN FINANCIËLE ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN
1.13 1
Principes van richtsnoeren
De mogelijkheid om voor lidstaten om financiële compensatiemaatregelen te treffen, is uitgewerkt in door de Europese Commissie opgestelde Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van de regeling voor de handel in hroeikasgasemissiereehten na 2012 (hierna richtsnoeren). De richtsnoeren zijn gebaseerd op volgende principes:
• •
• •
De steun kan enkel toegekend worden aan bedrijfstakken waarvoor een significant C02weglekrisico bestaat ten gevolge van de in de elektnciteits doorberekende kosten. Overeenkomstig de doelstelling van de EU om de energieproductie op rendabele wijze koolstofluw te maken, mag de steun de kosten van de EU-emissierechten in de prijs niet volledig compenseren en dient ze geleidelijk af te nemen in de tijd; De steun moet evenredig zijn en in het geval van overeenkomsten tot elektriciteitslevering die geen C02 kosten bevatten wordt er geen staatssteun verleend, De stimulansen voor elektriciteitsefficiëntie en de overstap van grijzen naar groene energie moeten blijven bestaan.
De principes zijn uitgewerkt in de selectie van de bedrijfstakken die in aanmerking komt voor de steun en de bepaling van het maximale steunbedrag
113 2
Selectie van de bedrijfstakken die in aanmerking komen voor de steun
De Europese Commissie heeft beoordeeld in welke mate een bedrijfstak is blootgesteld aan indirecte carbon leakage Op basis van volgende kwantitatieve criteria zijn een aantal bedrijfstakken geselecteerd die in aanmerking komen voor steunmaatregelen
In de elektriciteitsprijzen doorberekende COg-kost / bruto toegevoegde waarde van 5 % EN Handelsintensiteit van 10 %
<
OC
Bijkomend zijn een aantal sectoren geselecteerd op basis van kwalitatieve criteria, zoals marktstructuur, reductiepotentieel en de mogelijkheid om de kosten door te rekenen aan verbruikers. Dit resulteerde in een selectie van 15 industriële sectoren, geselecteerd op NACE code Binnen deze sectoren komen alle bedrijven (zowel bedrijven onder het toepassingsgebied van EU ETS als andere bedrijven) in aanmerking, voor de elektriciteit die verbruikt is voor producten die onder de in aanmerking komende NACE codes vallen. Zowel elektriciteit aangekocht via het net als zelfopgewekte elektriciteit als komen in aanmerking voor compensatiebetalingen Deze analyse resulteerde in volgende bedrijfstakken die in aanmerking komen voor de steunbetalingen
NACE-code
Omschrijving
2742
Productie van aluminium
1430
Winning van mineralen voor de chemische en de kunstmestindustrie
2413
Vervaardiging van overige anorganische chemische basisproducten
2743
Productie van lood, zink en tin
1810
Vervaardiging van kleding van leer
2710
Vervaardiging van ijzer en staal en van ferrolegeringen
2112
Vervaardiging van papier en karton
2415
Vervaardiging van kunstmeststoffen en stikstofverbindingen
2744
Productie van koper
2414
Vervaardiging van andere organische chemische basisproducten
1711
Spinnen van katoen- of katoenachtige vezels
2470
Vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels
1310
Winning van ijzererts De volgende deeltakken bmnen de bedrijfstak Vervaardiging van kunststoffen in primaire vormen
24161039
Lagedichtheidpolyethyleen {LDPE)
24161035
Lineair lagedichtheidpolyethyleen (LLDPE)
24161050
Hogedichtheidpolyethyleen (HDPE) Polypropyleen (PP)
24165130
Polyvinylchloride (PVC)
24163010
Polycarbonaat (PC)
24164040 21111400
1.1.3 3
Mechanische pulp
Vastlegging maximaal steunbedrag
De richtsnoeren stellen volgende formule vast voor de bepaling van de maximale steun per bedrijf. Voor producten waarvoor een elektriciteitsbenchmark wordt ontwikkeld" Maximale steun = Product benchmark (MWh/ton product) * historische output (ton product) * emissiefactor elektriciteit (ton C02/MWh) * termijnprijs emissierechten (€/ton CO2) * steunmtensiteit
Voor producten zonder elektnciteits benchmark
^
Maximale steun = fall back benchmark * historisch verbruikte elektriciteit * emissiefactor elektriciteit (ton CO2 /MWh) * termijnprijs emissierechten (€/ton CO2) * steunmtensiteit
OZ waarbij
Benchmark: Voor een beperkt aantal producten zijn elektnciteits benchmarks ontwikkeld, vastgesteld in bijlage III van de richtsnoeren . Het elektriciteitsverbruik dat in aanmerking komt voor de steun wordt berekend door deze benchmarks te vermenigvuldigen met het historische productieniveau. Voor de producten waarvoor geen productbenchmark ontwikkeld gebeurt de compensatie op basis van een fall back benchmark Deze fall back benchmark is, overeenkomstig het gemiddelde ambitieniveau van de productbenchmarks, vastgelegd op 0,8 1
Historische output: De historische output verwijst naar de productieniveaus in de periode 20052011 voor de producten waarvoor een elektriciteitsbenchmark is opgesteld, en naar de historisch verbruikte elektriciteit in deze periode voor de andere producten. Voor de berekening van het referentieniveau wordt het gemiddelde activiteitsmveau van de jaren 2005-2011, met uitzondering van het slechtste jaar, berekend Bovendien zijn er regels opgesteld om met significante activiteitdalmgen/capaciteitsuitbreidingen om te gaan om te gaan •
• •
als het activiteitniveau tussen de 50 en 75% daalt ten opzichte van het basisvolume, wordt het maximale steunbedrag met 50% verminderd ten opzichte van het steunbedrag gebaseerd op het basisvolume; als het activiteitniveau tussen de 75 en 90% daalt ten opzichte van het basisvolume, wordt het maximale steunbedrag met 75% verminderd ten opzichte van het steunbedrag gebaseerd op het basisvolume; als het activiteitniveau met 90% of meer daalt ten opzichte van het basisvolume, mag er geen steun uitbetaald worden.
Ondernemingen die een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding ondergaan, kunnen hun basisvolume evenredig verhogen. Hierbij moet aan volgende voorwaarden voldaan zijn. • •
er vinden één of meerdere fysieke veranderingen plaats, de onderneming kan functioneren met een capaciteit die ten minste 10% hoger ligt
Maximaal te gebruiken emissiefactor De richtsnoeren stellen per regio een maximale emissiefactor vast waarmee de indirecte emissies bepaald mogen worden Deze is bepaald a h v de brandstof van de marginale opwekkingscentrale in de geografische regio. Voor België bedraagt deze factor, net als voor Frankrijk, Luxemburg, Duitsland en Nederland 0,76 t CO2 /MWh. Voor het Verenigd Koninkrijk gaat het om 0,58 t OO^/MWh Met het oog op een gelijke behandeling van alle elektriciteitsbronnen en om mogelijke misbruiken te voorkomen, is dezelfde maximale C 0 emissiefactor van toepassing op alle voorzieningsbronnen (zelfopwekking, overeenkomst tot elektriciteitslevering of levering via het net) en op alle steunbegunstigden in de betrokken lidstaat Hierbij dient er wel rekening mee gehouden worden dat de steun evenredig moet zijn en dat in het geval van overeenkomsten tot elektriciteitslevering die geen CO2 -kosten bevatten, geen staatssteun verleend wordt. Bovendien kunnen lidstaten kunnen er voor opteren om een lagere dan de maximale emissiefactor toe te passen 2
1
Te raadplegen op http //eur-lex europa eu/LexUnServ/LexUnServ d o ^ u r ^ O J C 2012.387 0005 0013 NL PDF
Steunintensiteit. de steun mag maximaal 85 % bedragen van de in aanmerking komende elektriciteit (de benchmark) in de jaren 2013-2015, 80 % in 2016-2018 en 75 % in 2019-2020
1.2
Doelstelling
< Q£
Voorliggend voorontwerp van Besluit van de Vlaamse regering creëert de juridische basis voor de uitbetaling van financiële ondersteuningsmaatregelen aan exploitatiezetelsgelegen in het Vlaams Gewest waarvoor een weglekrisico bestaat ten gevolge van in de elektriciteitsprijzen doorberekende CO2 -kosten. De belangrijkste motivaties om binnen het door de Europese Commissie gestelde kader invulling te geven aan de financiële ondersteuningsmaatregelen in Vlaanderen zijn de volgende
•
In de Richtlijn Emissiehandel wordt aangegeven dat bepaalde bedrijfstakken in de EU een concurrentienadeel hebben ten opzichte van sectoren buiten de EU, omwille van de hogere elektriciteitsprijzen door de doorrekening van de C02-prijs Dit concurrentienadeel zou kunnen resulteren in een "weglekeffect" naar regio's met een minder ambitieus klimaatbeleid. Dit zou zowel de Europese economie als het milieu schade kunnen toebrengen. Het is daarom belangrijk om dit ongewilde neveneffect van het Europees klimaatbeleid te minimaliseren De energiekost betekent voor industriële bedrijven een belangrijke kostencomponent De concurrentiepositie van de bedrijven wordt mee bepaald door de evolutie van de energiekost ten opzichte van de concurrenten in de ons omringende landen In buurlanden als het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Duitsland liggen al concrete plannen op tafel om financiële ondersteuningsmaatregelen te voorzien. Om investeringen te blijven aantrekken van de energie-intensieve industrie, is het daarom noodzakelijk dat ook Vlaanderen een compensatiemechanisme opstart.
De financiële ondersteuningsmaatregelen om de stijging van de energiekosten te beperken, maken deel utt van een breder energiebeleid voor de Vlaamse industrie. De verdere verbetering van de energie-efficièntie vormt hierbij een hoofddoel, zoals vormgegeven door de twee nieuwe energiebeleidsovereenkomsten met de energie-intensieve industrie.
2 Opties 2.1
Onderzochte opties
BIJ de verdere uitwerking van maatregelen zijn er een aantal belangrijke keuzes te maken, waarvoor in deze Regulerings Impact Analyse opties worden onderzocht -
1 Noodzaak van bijkomende maatregelen Keuze tussen de nuloptie en het nemen van bijkomende maatregelenm lijn met de Europese richtsnoeren 2.
Mogelijke opties bij het uitwerken van de compensatiemaatregelen
De Europese staatssteunregels, zoals beschreven in 1.1.3, zetten het kader uit waarbinnen lidstaten compensatiemaatregelen kunnen treffen Binnen deze krijtlijnen hebben lidstaten echter nog de mogelijkheid om de steun vorm te geven. Meer specifiek worden er in voorliggendeRlA opties voorgesteld over volgende zaken:
• • ^ " "
2.2
De in aanmerking komende ondernemingen Parameters die gebruikt worden om het steunbedrag vast te stellen o De steunmtensiteit o De emissiefactor o de hoeveelheid in aanmerking komend productievolume/ elektriciteitsverbruik per onderneming: • Behandeling van elektriciteit waaraan geen C02-kosten zijn verbonden • Mogelijke eigen bijdrage per onderneming o De bepaling van het referentie productievolume/ elektriciteitsverbruik per onderneming
Criteria op basis waarvan opties beoordeeld worden
BIJ de afweging van de effecten van de verschillende opties in het volgende hoofdstuk hanteren we onderstaande criteria. Per criterium worden daarbij een aantal indicatoren vermeld waarbij, afhankelijk van de aard van de opties die worden afgewogen, kan rekening mee worden gehouden 1) Effectiviteit van de steunregeling In hoeverre worden via de compensatiemaatregelen bedrijven beschermd tegen concurrentie van gelijkaardige ondernemingen buiten de EU? In hoeverre worden via de compensatiemaatregelen bedrijven beschermd tegen concurrentie van gelijkaardige ondernemingen in de EU? In hoeverre worden stimulerenbehouden/vergroot?
bestaande
prikkels
om
de
energie-efficièntie
te
3) Kosten en baten voor de overheid Directe kosten voor de overheid' wat is de jaarlijkse kost van het uitbetalen van de compensatiemaatregelen voor de overheid Wat is het gevolg van deze kost voor de andere uitgaven waarvoor het Vlaams Klimaatfonds kan aangewend worden? 7
Baten in hoeverre leidt het uitvoeren van de steunmaatregelen tot extra investeringen van ondernemingen in Vlaanderen en tot nieuwe inkomsten voor de overheid? 3) Administratieve efficiëntie van de steunregeling Administratieve kosten voor de exploitant. Wat zijn de bijkomende kosten voor het aanvragen van de steun? Administratieve kosten voor de overheid: tot welke lasten voor de overheid leiden de verschillende opties (zowel voor het invoeren van de regeling als voor het uitvoeren ervan)?
4) Billijkheid van de maatregelen en verdelingseffecten Worden voor elke sector en elk bedrijf gepaste compensaties toegestaan? In welke mate bestaat het gevaar dat aan bepaalde sectoren of bedrijven te veel en/of aan andere sectoren te weinig compensaties worden toegestaan?
5) Juridische effecten Conformiteit met Europese regelgeving, in hoeverre komt de optie tegemoet aan de verplichting van de Europese richtsnoeren?
3 Effecten ^ fV
3.1 D o e l g r o e p e n e n b e t r o k k e n p a r t i j e n De partijen op wie het voorliggende dossier een weerslag heeft, zijn. De Vlaamse overheid die' • •
•
Verantwoordelijk is voor het uitvoeren, financieren en opvolgen van de steunmaatregelen, Via de uitvoering van het Nieuw Industrieel Beleid de voorwaarden en de nodige veranderingsproces wil creëren om bestaande industriële activiteit te vernieuwen en om bijkomende industriële activiteit te ontwikkelen, Verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het Vlaamse klimaatbeleid;
De bedrijven op Vlaams grondgebied en dan specifiek de bedrijven die overeenkomstig de Europese richtsnoeren in aanmerking komen voor de steunmaatregelen, omdat de regelgeving op hen van toepassing is,
3.2 3.2.1
<
QC
N u l o p t i e versus b i j k o m e n d e b e p a l i n g e n
EFFECTIVITEIT VAN DE STEUNREGELING
In de Richtlijn Emissiehandel wordt aangegeven dat bepaalde bedrijfstakken in de EU een concurrentienadeel hebben ten opzichte van sectoren buiten de EU, omwille van de hogere elektriciteitsprijzen door de doorrekening van de COg-prijs. Dit concurrentienadeel zou kunnen resulteren in een "weglekeffect" naar regio's met een minder ambitieus klimaatbeleid, waardoor deEuropese economie schade ondervindt en de wereldwijde broeikasgasemissies stijgen. Maatregelen om dergelijke carbon leakage te vermijden, streven er naar om de milieu-effectiviteit van het EU ETS en de competitiviteit van de Europese industrie te vrijwaren Om de effectiviteit van de ontwerp maatregel in te schatten, moet er dan ook een zicht zijn op het concurrentienadeel van Vlaamse bedrijven t.o v. ondernemingen buiten de EU, als gevolg van de doorrekening van de COg-kost in de elektriciteitsprijs.
3 2 11 CO^-kosten worden door elektriciteitsproducenten doorgerekend aan de verbruikers De prijs van energie en elektriciteit vormt een belangrijke kostencomponent voor de Europese en de Vlaamse industrie In de Impact Assessment van de Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2012 , schat de Europese Commissie de totale kost van het industrieel elektriciteitsverbruik op 100 miljard € per jaar in de EU. De doorrekening van CO^kost aan de verbruikers van elektriciteit, leidt tot een verhoging van de elektriciteitsprijs Uit Brits onderzoek blijkt dat dit voor bepaalde sectoren een significante meerkost kan opleveren ten opzichte van de bruto toegevoegde waarde van de sector, zoals in de figuur hieronder weergegeven. 2
Figuur 1: Raming C02-kost / Bruto Toegevoegde Waarde per sector Lime 40%
I
'I Allocation dependen! (direci) CO, costs / GVA
(•Hl
Eleclrioty (indirect) CO, costs / GVA
Household paper Other inorganic s Non-wovens basic chemica < Industnal gases
Z30%-
Flat glass Veneer sheets
Coke oven Fertilisers & Nitfogen
S20%-
Casting of iron Copper
Malt
Rubber tyres & tubes Hollow glass
;§
1Ü
io%4%. 2%0% 0.0%
I
Finishing of textiles Refined petroleum
0.2%
!
fulpS Paper
•:E 51
L<1= 0.4%
;
1.
I
m.
0 6%
V
0.8%
1.0%
UK GDP
Figure 1 CO; cosf srreeu: Subsectoi s polfnimU) rxposed uuricr unilnternl CO:pnriug
Dat elektriciteit producenten ook in België de CC^-kost doorrekenen aan de industriële verbruikers, is door de CREG in de studie '"de impact van het systeem van CO2- emissierechten op de elektriciteitsprijs in België in 2009'" als volgt vastgesteld^Op basis van de beschikbare informatie heeft de CREG niettemin kunnen vaststellen dat de verkoopprijs van elektriciteit in het merendeel van de gevallen zou toelaten om de C023
2
3
T e raadplegen op htlp'//ec europa eu/govemance/impact/ia carned out/docs/ia 2012/swd 2012 0130 en pdf Studie {F)060309-CDC-537 van 10 juni 2010 'De impact van het systeem van C02-emissierechten op de elektriciteitsprijs in
België m 2009'», beschikbaar op http //www.creg info/pdf/Studies/F974NL.pdf),
opportuniteitskosten van de marginale productie-eenheid geheel of gedeeltelijk te integreren. Deze prijsstijging, toegepast op het geheel van geproduceerde kWh, heeft de elektriciteitsproducenten aangesloten op het Belgische transportnet toegelaten om een windfall profit te realiseren die geraamd kan worden op 1.665 miljoen EUR voor de periode 2005-2009 "Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat deze totale kost doorgerekend wordt aan alle eiektnciteitsverbruikers, dus naast de industriële afnemers ook de huishoudens en de dienstensector < %
3.2.1.2
Doorrekening van de CCVkost in de elektriciteit door de industrie aan afnemers met steeds mogelijk
Als de verhoogde elektriciteitskosten door de industrie volledig zouden kunnen doorgerekend worden aan hun klanten, zonder dat er marktaandeel wordt verloren tegenover buitenlandse concurrenten, zou er geen gevaar zijn voor carbon leakage De Europese Commissie geeft in bovenvermelde impact assessment op basis van wetenschappelijke studies aan dat enkele sectoren, zoals de raffinaderijen en in mindere mate de staalsector, de kosten inderdaad kunnen doorrekenen aan hun klanten Voor andere sectoren die actief zijn op een wereldmarkt ligt dit eenstuk moeilijker 4
3 2 13
Klimaatbeleid in andere regio's buiten de EU
De EU is met de introductie van het EU ETS, waarmee een prijs op de uitstoot van broeikasgassen wordt gekleefd, wereldwijd een voorloper inzake klimaatbeleid. Hoewel recent ook in andere regio's als Australië en Zuid-Korea vergelijkbare systemen opgezet zijn, is er geen sprake van een wereldwijd gelijk speelveld inzake klimaatbeleid. Elektriciteitsproducenten in opkomende economieën ais China en Indië worden niet aan een kool stof prijs blootgesteld, waardoor de koolstofpnjs ook niet wordt doorgerekend aan de elektro-intensieve industrie
Op basis van bovenstaande aanwijzingen is het duidelijk dat de industrie een verhoogde elektnciteitskost ondervindt ten gevolge van het EU ETS Uiteraard is de mate waarin de kost verhoogt, en waarin de bedrijven een nadeel ondervinden t.o.v bedrijven buiten de EU, afhankelijk van de evolutie van de koolstofpnjs. Momenteel bedraagt de koolstofpnjs minder dan5 € / ton CO2 en lijkt de extra kost beperkt, maar toekomstige prijsstijgingen kunnen zeker niet uitgesloten worden.
3 2.1.4
Concurrentienadeel omwille van CO^-kosten met ondernemingen binnen de EU vermijden
Naast de concurrentie met ondernemingen buiten de EU, is het voor de Vlaamse bedrijven minstens even relevant om concurrentieel te blijven met vergelijkbare ondernemingen binnen de EU. In deze optiek heeft de CREG in januari 2012 een studie uitgevoerd waaruit blijkt dat de Vlaamse elektriciteitsprijzen voor industriële grootverbruikers (>250 GWh/jaar) iets hoger liggen dan de prijzen in Nederland en Duitsland. Dit is voornamelijk te wijten aan de bijdragen voor hernieuwbare energie in de Vlaamse prijs. De Franse prijzen bevinden zich beduidend lager, terwijl de Engelse prijzen zich nu eens onder, dan weer boven de Vlaamse prijzen situeren . Wat betreft de toepassing van de steunmaatregelen blijkt uit een rondvraag op administratief niveau in maart 2013 volgende stand van zaken 5
•
In het Verenigd Koninkrijk is een bedrag van 110 miljoen pond opzij gezet voor de steunmaatregelen voor een periode van 3 jaar, dit komt neer op een (beperkt) budget van 47
4
Zie Impact Assessment van de Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van de regeling voor de handel m hroeikasgasemissiereehten na 2012. p 17 te raadplegen op http //ec europa eu/govemance/impact/ia carned out/docs/ia 2012/swd 2012 0130 en pdf 5
Zie studie over de hoogte en de evolutie htlp//www creg mfo/pdf/Studies/FI 134NL pdf
van
de
energieprijzen
(januari
2012)
Te
raadplegen
op
<
•
0£ • •
•
miljoen euro per jaar Afhankelijk van de prijs van een emissierecht zou dit bedrag tussen de 3 en 6 procent van de Britse veilmginkomsten uitmaken De minister van Klimaat & Energie en de minister van Economie hebben op 5 oktober 2013 gezamenlijk een publieksconsultatie opgezet over de compensaties voor de verhoogde elektriciteitsprijs Het gaat zowel om de verhoging als gevolg van het EU ETS, als ook als gevolg van de specifieke Britse pnjsvloer voor elektriciteitsproducenten ln Duitsland is op initiatief van de minister van economie een wetgevend kader opgesteld, waarin de toegelaten steunbedragen quasi maximaal worden uitbetaald In Frankrijk is nog geen beslissing genomen, de budgettaire context en de steunmaatregelen van naburige landen zullen voor Frankrijk een belangrijke rol spelen In Nederland onderzoekt de Minister van Economie momenteel of er een budget kan worden vrijgemaakt voor de compensatiemaatregelen Als de steun wordt uitbetaald, is het de bedoeling deze te koppelen aan de uitvoering van energiebesparende maatregelen. In Wallonië is nog geen beslissing genomen over het al dan niet toepassen van de steunmaatregelen
De mogelijkheid die via de staatsteunregels geboden wordt om de elektro-intensieve industrie te ondersteunen, vormt aldus een mogelijkheid om geen verdere benadeling (indien andere lidstaten steun uitkeren) of een vermindering van het bestaande nadeel van onze industrie te bewerkstelligen.
3 2 1.5
Gevolgen van financiering steunmaatregelen voor uitvoering klimaatbeleid
Omdat de steunmaatregelen voornamelijk gefinancierd worden met het klimaatfonds, slinken de beschikbare middelen voor Vlaamse interne reductiemaatregelen als er een hoog bedrag wordt uitgetrokken voor de steunmaatregelen (zie 3.2 3) Hierdoor heeft het uitvoeren van de steunmaatregelen ook een indirect negatief effect op het uitvoeren van het Vlaamse klimaatbeleid
322
KOSTEN EN BATEN VOOR DE VLAAMSE OVERHEID
3 2 2 1 KOSTEN Het treffen van de financiële ondersteuningsmaatregelen heeft uiteraard een budgettaire weerslag voor de Vlaamse Overheid Hoeveel de kost voor de Vlaamse Overheid bedraagt, hangt af van de waarde van de parameters van de formules toegelicht in paragraaf 1 1.3 3. Enerzijds kan de Vlaamse Overheid, binnen het kader van de Richtsnoeren, een aantal van deze parameters bepalen Anderzijds is de kost van de compensatiemaatregelen rechtstreeks gelinkt aan de prijs van een emissierecht: als deze prijs stijgt/daalt, stijgt/daalt de prijs van de compensaties rechtevenredig.Algemeen kan gesteld worden dat, bij een maximale invulling van de parameters binnen in de richtsnoeren uitgezette kader en de emissierechten prijs van 6, 22€/ton CO2 , waarmee gerekend is in het ontwerp van Vlaams mitigatieplan ) de gemiddelde jaarlijkse kostprijs geraamd wordt op 45 miljoen €. Deze raming is gebaseerd op volgende parameters 8
In aanmerking komend elektriciteitsverbruik
Deze pnjs fluctueert sterk door de blijvende onzekerheid over mogelijke aanpassingen aan het EU ETS en het toekomstige Europese klimaatbeleid
10
Op basis van een dataverzameling uitgevoerd door het Verificatie Bureau Benchmarking Vlaanderen en de rapportering van de netbeheerders, wordt ingeschat dat de in aanmerking komende sectoren in de historische referentieperiode jaarlijks volgende hoeveelheid elektriciteit hebben verbruikt: Tabel 1. Verbruikte elektriciteit in 2005-2011 door in aanmerking komende bedrijfstakken <
Ua art all
EÏÏÖ
OC Verbruikte elektriciteit
14.305.951
(MWh)
ma 14.718.271
14.931.551
14.533.635
12.306.701
14.382.061
14.430.973
In totaal komt, op basis van de voorlopige energiebalans van 2011, ongeveer 55 % van het totale industriële elektriciteitsverbruik in aanmerking voor compensatiebetalingen Er wordt verondersteld dat, om wille van de toepassing van de benchmarks, 80 % van de historisch verbruikte elektriciteit in aanmerking komt voor steun. Steunintensiteiten Er wordt uitgegaan van de maximaal toelaatbare steunintensiteiten, d.i 85 % voor de jaren 2013-2015, 80 % voor de jaren 2016-2018 en 75 % voor de jaren 2019-2020. Emissiefactor De maximaal toelaatbare emissiefactor van 0,76 ton CCVMWh wordt algemeen toegepast voor de berekening van de COg-mhoud van de verbruikte elektriciteit
Sensitivitettsanalvse
kost
De kostprijs van de compensatiemaatregelen is rechtstreeks gelmkt aan de prijs van een emissierecht Momenteel staat deze prijs historisch laag op minder dan 5 €/ton CO?. In 2008 bedroeg deze prijs nog 30 €/ton CO2, waarna de prijs in de periode 2009-2011 rond de 15 €/ton CO2 schommelde. Aangezien op Europees niveau heel wat initiatieven op tafel gelegd worden om deze prijs te ondersteunen, is het relevant om rekening te houden met een stijgende emissierechtenprijs In onderstaande tabel wordt daarom de kost van de maatregelen ingeschat bij een volatiele emissierechtenprijs. Tobel 2:Geraamde jaarlijkse emissierechtenprijs
Vlaamse ondernemingen bij wisselende
F20ÏS]
12015]
7.5
7,5
7,5
19
19
19
18
18
18
16
16
142
47
47
47
44
44
44
41
41
3555
10 €
75
75
75
71
71
71
66
66
571
15 €
113
113
113
106
106
106
100
100
856
amo# Kost compensatie s (miljoen €)
kostprijs compensatiebetalingen
1€ 2,5 € 56,22 €
aa©
F20T61
POl'TJ
•20181
[20191
12020]
KÖtaall
57
11
Financiering van steunmaatregelen
^
cc
De steunmaatregelen zullen betaald worden vanuit het Hermesfonds. Dit fonds zal echter gevoed worden vanuit het Vlaams Klimaatfonds' overeenkomstig de bepaling in het op 1 februari principieel goedgekeurde ontwerp van Vlaams Mitigatieplan en het Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2012, kan het Vlaams Klimaatfonds instaan voor de financiering van de steunbedragen Artikel 14 § 4 van voormeld decreet specificeert dat de inkomsten van het Fonds met betrekking tot de periodes na 2012, aangewend kunnen worden voor de remediering van het competitiviteitsverlies bij de Vlaamse bedrijven ten gevolge van Europees of internationaal klimaatbeleid. De inkomsten betreffen volgende categorieën • • •
de opbrengsten voor Vlaanderen uit de veiling van emissierechten voor luchtvaartoperatoren vanaf 2012; de opbrengsten voor Vlaanderen uit de veiling van emissierechten voor BKG-inrichtmgen vanaf 2012, met uitzondering van deze vermeld onder paragraaf 2; de opbrengsten van de administratieve geldboete vermeld in artikel 13 5.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009.
Naast de remediering van het competitiviteitsverlies, worden volgende uitgavenposten vermeld voor het klimaatfonds: • • •
• •
De uitvoering van intern Vlaams klimaatbeleid met het oog op het behalen van de Vlaamse broeikasgasemissiereductiedoelstellmgen, De uitvoering van het Vlaamse beleid inzake de flexibiliteitsmechamsmen van het Protocol van Kyoto of zoals uitgewerkt in Europese of internationale wetgeving of akkoorden; De uitvoering van Vlaamse bijdrage(n) in kader van de internationale steun aan ontwikkelingslanden in hun strijd tegen klimaatverandering in overeenstemming met de beslissingen van de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC); De remediering van competitiviteitsverlies bij de Vlaamse bedrijven ten gevolge van Europees of internationaal klimaatbeleid; Alle beleidskosten die verband houden met de voorbereiding, organisatie of bijdragen in het kader van klimaatveilingen
Beschikbare middelen in het Vlaams klimaatfonds Momenteel zijn er nog geen inkomsten van het fonds met betrekking tot de periodes na 2012beschikbaar. Deze zullen pas beschikbaar zijn van zodra er een akkoord is over de Belgische lastenverdeling van het energie-en khmaatpakket Zolang dit akkoord uitblijft, worden de opbrengsten van de veiling van Belgische emissierechten, die van start zijn gegaan op 7 januari 2013, gestockeerd op een geblokkeerde rekening. Op basis van betrouwbare projecties van de Europese Commissie, wordt ingeschat dat België over de hele periode 2013-2020 bijna 210 miljoen emissierechten zal veilen, of een gemiddelde van zo'n 26 miljoen emissierechten per jaar'. Rekening houdende met het huidige beleidskader waarin de veilingen gelijkmatig gespreid worden over de hele handelspenode en uitgaande van een emissierechtenprijs van € 6.22/ton COz, zou de jaarlijkse Belgische veilmgopbrengst ongeveer 162miljoen euro bedragen Net als de kosten van de steunmaatregelen, zijn de veilmginkomsten uiteraard rechtstreeks gelmkt aan de prijs van een emissierecht.
Tabel 3 Geraamde Belgische veilmginkomsten bij wisselende emissierechtenprijs
7
Hierbij wordt enkel rekening gehouden met de veiling van emissierechten voor vaste installaties. Gezien de grote onzekerheid over het EU ETS voor luchtvaart kan hier geen betrouwbare inschatting voor gemaakt worden Het is echter wel al duidelijk dat de inkomsten voor luchtvaart slechts een fractie (< 5 %) zullen bedragen van de veilmginkomsten van vaste installaties
12
F2ÖÏ9
mi
RL'JS
<
QZ
Geraamde Belgische veilmginkoms ten (miljoen €)
mm
%mo
162
160
168
165
164
162
160
158
1300
10 €
260
258
270
266
264
260
258
254
2090
15 €
390
387
405
399
396
390
387
381
3135
6,22€
De Vlaamse inkomsten hangen af van de mtra-Belgische verdeling van de veilingopbrengsten. In onderstaande tabel wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de veilingopbrengsten verdeeld worden tussen de gewesten op basis van het aandeel van elk gewest in de totale Belgische cap voor toepassingsgebied 2008-2012 Op basis van deze verdeelsleutel, die nauw aanleunt bij de verdeelsleutel die in de Richtlijn Emissiehandel is gebruikt, wordt 63,03% van de veilingopbrengsten aan Vlaanderen toegewezen Tabel 3:Geraamde Vlaamse veilmginkomsten bij wisselende emissierechtenprijs •20161 I20Ï51 EUA= PJJJS
5€ Geraamde inkomsten Vlaams klimaatfonds (miljoen €)
sm wsm
asGz? mm
SEE©
SMJ
%wi
102
101
106
104
103
102
101
100
820
164
163
170
168
166
164
163
160
1317
246
244
255
251
250
246
244
240
1976
10 € 15 €
Gevolgen van kost voor financiering Interne Vlaamse reductiemaatregelen
en internationale
klimaatsteun
Uitgaande van bovenstaandemkomsten voor het Vlaams klimaatfonds (tabel 3) en de geschatte kosten van de compensatiemaatregelen (tabel 2 ) , zou jaarlijks 40 % van het fonds gebruikt worden voor de compensaties voor indirecte carbon leakage. Dit percentage blijft constant onafhankelijk van de pnjs van een emissierecht, aangezien een stijgende CCVpnjs zowel tot een hogere kost voor de compensatiebetalingen leidt, als tot hogere inkomsten voor het Vlaams klimaatfonds. Mocht Vlaanderen er met in slagen 63 % van de Belgische veilingopbrengsten te venverven, stijgt het aandeel van de indirecte carbon leakage compensaties in het Vlaams klimaatfonds
Tabel 4: Percentage van de veilinginkomsten aangewend voor compensatiebetalingen indirecte carbon leakage 201'7 12020] iTotaall 20r4 2018
ame#
Kosten ICL als % BE veiling inkomsten Kosten ICL als % VL veiling inkomsten
nm wsm
Onafhankelijk van EUA prijs
29%
29%
28%
26%
27%
27%
26%
26%
27%
Onafhankelijk van EUA prijs
46%
46%
44%
42%
43%
43%
41%
41%
43%
13
^ 0^
3222
BATEN
Terw^ de kosteo voor de Vlaamse O v e r h e b geval Algemeen kao gesteld worden dat v o l g e n steunmaatregelen. Ver^de^van^nd^eo^eoar^o^/ea^aoe Een eerste baat voor de samenlevmg en de Vlaamse Overheid bestaat enn de indireote oarbon leakage tegen te gaan, waardoor zowel eoologlsobe als eoonomisobe sobade vermeden wordt
Aar^re^e^/nve^e^o^rr^
In termen van tewerkstellmg, toegevoegde waarde en export van goederen is de energie-mtensieve mdustneoruoiaal voorde Vlaamse welvaart Oe verdere ontwikkelmgvandezebedrljtstakenbet oreëren van nieuwe bijkomende industriële activiteiten Is dan ook een doelstelling die een erg ruime impaot beett op bet eoonomisob weetsel Het invoeren van de steunmaatregelen moedigt de industrie aan om ziob verder te ontwikkelen en geett aan dat deVlaamse Overbeid ermee voor wil zorgen dat de snel oplopende energiekosten een balt worden toegeroepen. 323
AOMINISTRATIEVEEFFIOIENTIE
Voorde overbeidgaater met desteunmaatregelenookeenadmmistratieve kostgepaard. Oeze ligt vooral bijdeveritioatie van de door de ondernemingenaangeleverdebasisgegevens, waarvoor wordt voorgesteld dat dit door bet Ventioatie Bureau Benobmarkmg Vlaanderen wordt uitgevoerd (zie paragraat 4.2).Uitgaande van een benodigde t^d voor bet ventieren van de aangeleverde gegevens van gemiddeld 2mandagen en een ingesobatte kost per mandag van 800^,bekomen we een totale jaarlijkse kostprijs voor de Vlaamse Overbeid van 320 000 ^.Oaarnaast ligt er ook een kost bij de administratie, die tijd en middelen moet uittrekken voor bet behandelen van de aanvraagdossiers Voor wat betrett de begunstigde ondernemingen ligt de voornaamste kost erin de nodige aotiviteitgegevens adequaat te rapporteren aan de Vlaamse overheid Omdat het eohter gegevens betreft die oourant besobikbaar zijn binnen een ondememmg, zoals het elektnoiteitsverbruik en de vervaardiging van produoten, lijkt deze kost erg beperkt te zijn
3.2.4
BILLIJKHEID EN VERDELINGSEFFECTEN
Alle eiektnciteitsverbruikers in Vlaanderen ondervinden een meerkost door de doorrekening van de CCVkost door elektriciteitsproducenten. Aangezien de doelstelling van de steunmaatregelen in de eerste plaats is om indirecte carbon leakage te vermijden, is het echter gerechtvaardigd de steun te concentreren op de ondernemingen waarvoor een gevaar op indirecte carbon leakage is vastgesteld De Europese Commissie heeft, op basis van relevante kwantitatieve en kwalitatieve criteria, een selectie gemaakt van in aanmerking komende industriële bedrijfstakken Op deze manier wordt verzekerd dat de steun gericht verleend wordt De richtsnoeren verzekeren daarnaast dat de steun zo gemoduleerd wordt dat enkel de reëel gedragen kosten vergoed kunnen worden. De mate waarin de steunmaatregelen billijk en op maat van de betrokken bedrijven zullen worden uitgewerkt hangt daarnaast af van de keuze en
14
uitwerking van de beschreven opties. Op basis van het huidige elektriciteitsverbruik in Vlaanderen, zou de steun volgens onderstaande verdeelsleutel verdeeld worden over de in aanmerking komende bedrijfstakken.
<
K
Tabel 5: Inschatting verdeling van de baten per bedrijfstak
Emftr?
van compensatiebetalingen
Winning van ijzererts
0.0%
Winning van mineralen voor de chemische en de kunstmestindustrie
0,0%
Spinnen van katoen- of katoenachtige vezels
0,1%
Vervaardiging van kleding van leer
0,0%
Vervaardiging van papier en karton; inclusief "mechanische pulp" (21111400)
9,9%
Vervaardiging overige van anorganische chemische basisproducten Vervaardiging van andere organische chemische basisproducten Vervaardiging van kunstmeststoffen en stikstofverbindingen Vervaardiging van primaire vormen
kunststoffen
in
Vervaardiging van kunstmatige vezels
synthetische
en
Vervaardiging van ijzer en staal en van ferrolegeringen Productie van aluminium Productie van lood, zink en tin Productie van koper
325
17,3% 30,0% 2,1% 10,6% 1,9% 15,2% 1,9% 8,8% 2,0%
JURIDISCHE EFFECTEN
De richtsnoeren, zoals beschreven in 1.1, zetten het juridisch kader uit voor het toekennen van steunmaatregelen Zolang de steunbetalingen binnen het kader van deze richtsnoeren worden uitgewerkt, zijn ze compatibel met de staatssteunregels Het ontwerp van besluit van de Vlaamse regering wordt, na principiële goedkeuring , aangemeld bij de Europese Commissie voor toetsing aan deze regels. De richtsnoeren stellen maximale steunbedragen op, lidstaten beschikken dus zelf over de keuze of en in welke mate de steun wordt toegekend. 3 2.6 CONCLUSIE Op basis van het voorgaande beoordelen we de verschillende opties als volgt op basis van de geselecteerde criteria-
15
Criterium
Nuloptie
Bijkomende maatregelen
Effectiviteit van de steunregeling
++
Kosten en baten voor overheid
+/-
<
K
Administratieve efficiëntie Billijkheid en verdelingseffecten Juridische aspecten
Hieruit wordt besloten dat het invoeren van bijkomende maatregelen de te verkiezen optie is.
3.3
Opties bij uitwerking van compensatiemaatregelen
De Europese staatssteunregels, zoals beschreven in paragraaf 1.1 zetten het kader uit waarbinnen lidstaten compensatiemaatregelen kunnen treffen Binnen deze krijtlijnen hebben lidstaten de mogelijkheid om de steun vorm te geven Meer specifiek worden er in voorliggende RIA opties voorgesteld over volgende zaken:
De in aanmerking komende ondernemingen Parameters die gebruikt worden om het steunbedrag vast te stellen: o De steunmtensiteit o De emissiefactor o De hoeveelheid in aanmerking komend productievolume/ elektriciteitsverbruik per onderneming. • Behandeling van elektriciteit waaraan geen CCVkosten zijn verbonden • Mogelijke eigen bijdrage per onderneming o
De bepaling van het referentie productievolume/ elektriciteitsverbruik
Hieronder worden per inhoudelijke bepaling verschillende opties weergegeven, en worden deze opties gewogen op basis van de in paragraaf 2 3 vermelde criteria.
3.3.1 DE IN AANMERKING KOMENDE ONDERNEMINGEN In de staatssteunregels zijn op basis van een analyse van de Europese Commissie 14 sectoren geselecteerd die recht hebben op de compensatiebetalingen. Vijf sectoren zijn geselecteerd op basis van volgende kwantitatieve criteria • •
In de elektriciteitsprijzen doorberekende C02-kost / bruto toegevoegde waarde van 5 % EN Handelsintensiteit van 10 %
Negen sectoren en twee sub sectoren zijn via een bijkomende kwalitatieve selectie geselecteerd, op basis van criteria als marktstructuur, reductiepotentieel en de mogelijkheid om de kosten door te rekenen aan verbruikers
16
3.3.1 1
Beschrijving van de opties
^
Optt, 1 « t r a w h c ü , doorvoemn op hdrWknnwau
— 0£
De selectie van de Europese Commissie is noodzakelijkerwijs op sectorniveau gebeurd. Voor een individuele onderneming, is het gevaar op indirecte carbon leakage echter afhankelijk van de reëel doorgerekende COg-kost in de elektriciteitsfactuur. Daarom kan aan de individuele ondernemingen gevraagd worden om aan te tonen dat aan volgende kwantitatieve criteria is voldaan op ondememingsvlak. • •
In de elektriciteitsprijzen doorberekende C02-kost / bruto toegevoegde waarde van 5 % EN Handelsmtensiteit van 10 %
Optie 2 bedrijven slechts in aanmerking nemen van zodra prijs boven drempelwaarde van 15 € stijgt De mogelijkheid om compensaties te voorzien voor indirecte carbon leakage is in 2008 in een context van CO^-prijzen van meer dan 25 € genomen De verwachting was bovendien dat de prijzen gingen blijven stijgen. In de Richtsnoeren heeft de Europese Commissie bij de inschatting van de extra kost voor de ondernemingen met het oog op de sectorselectie rekening gehouden met een COz -pnjs van 30 €. De gebruikte prijs van 30 € leidt ertoe dat meer sectoren in aanmerking komen voor de steunmaatregelen, omdat de verhouding van de C02 -kost en de bruto toegevoegde waarde sneller de drempel van 5 % overschrijdt Optie 3: alle in aanmerking komende sectoren selecteren Optie 4: alle in aanmerking komende sectoren selecteren, maar vereisen dat ondernemingen toegetreden zijn tot de energiebeleidsovereenkomst (EBO). De toetredingsperiode van de nieuwe EBOs, waarvan de ontwerpen op 14 december 2012 een tweede maal principieel zijn goedgekeurd door de VR, zal in de loop van 2013 geopend worden. Een onderneming kan ook tijdens de looptijd van een EBO toetreden.
3.3 1 2
Impactanalyse Effectiviteit van de steunregeling
Het gevaar op indirecte carbon leakage en de daarmee gepaarde gaande ondermijning van de milieu-effectiviteit van het EU ETS en de competitiviteit van de Europese industrie, is in de eerste plaats afhankelijk van de concurrentieverstoring met ondernemingen buiten de EU In de eerste optie wordt een extra beperking doorgevoerd door slechts de bednjvendie op basis van kwantitatieve criteria voldoen aan de richtsnoeren steun toe te kennen Aangezien ook de kwalitatievecntena die de EC meenam in haar analyse, zoals de marktstructuur en het reductiepotentieel, relevant zijn voor de concurrentie met ondernemingen buiten de EU, biedt deze optie geen volledige bescherming tegen indirecte carbon leakage. In de tweede optie wordt de steun pas toegekend als een bepaalde drempelwaarde van de emissierechtenprijs wordt overschreden. Deze optie biedt een grote, maar met volledig bescherming, tegen indirecte carbon leakage. Zolang de prijs immers onder de 15 € ligt, is de extra kost die ondernemingen dragen ten gevolge van het EU ETS beperkt. De derde optie, waarbij geen extra selectie wordt gemaakt, biedt een maximale bescherming. De vierde optie biedt ook een volledige bescherming tegen indirecte carbon leakage Bovendien worden bedrijven extra aangespoord om toe te treden tot het energiebeleidsovereenkomst. Door het uitvoeren van energiebespanngsmaatregelen onder dit convenant vermindert hun blootstelling aan toekomstige schommelingen van energie-en CO2 prijzen
17
^
Aangezien andere lidstaten aangegeven hebben de sectorselectie van de richtsnoeren integraal over te nemen, vormtelk extra selectiecriterium, zoals voorgesteld onder optie 1 en 2, een concurrentienadeel t o v ondernemingen in de EU Bovendien zou dit ook negatieve gevolgen kunnen hebben voor het aantrekken van toekomstige investeringen De opties 3 en 4 gaan uit van een maximale steun en bieden dus een maximale beschermingvoor de ondernemingen
K Kosten en baten voor de overheid
Als er een extra selectiecriterium wordt toegepast, zoals onder optie 1 en 2, zouden de kosten voor de overheid significant dalen. Aangezien de COz-pnjs momenteel minder dan 5 € bedraagt, kan verwacht worden dat weinig of geen bedrijven aan de kwantitatieve criteria voldoen en dat de uitgaven voor compensatiemaatregelen dus laag zouden liggen Als in de toekomst de prijs van een emissierecht significant zou stijgen, zouden de kosten voor de overheid onder alle opties in een gelijke orde van grootte liggen. Optie 4 heeft het bijkomend voordeel dat bedrijven verplicht werk maken van hun elektriciteitsefficièntie, waardoor vermeden wordt dat het basiselektriciteitsverbruik snel stijgt
Administratieve efficiëntie In optie 1 dienen ondernemingen jaarlijks zelf aan te tonen dat ze aan de kwantitatieve criteria voor indirecte carbon leakage voldoen, waar een significante administratieve last mee gepaard gaat Bovendien dient de overheid de toetsing aan de criteria ook te controleren. Aangezien verwacht kan worden dat op individueel niveau slechts weinig bedrijven voldoen aan de criteria, zou het aantal te behandelen dossiers wel beperkt zijn Optie 2 lijkt administratief eenvoudiger, al hebben bedrijven in deze optie geen a priori zekerheid over het verkrijgen van de steun Optie 3 en 41 ijken uit administratief oogpunt de meest eenvoudige opties. Billijkheid en verdelingseffecten In principe leidt een selectie op individueel vlak, zoals in optie 1 voorgesteld tot een meer gerichte en efficiënte steunregeling. Echter, doordat in optie 1 enkel de kwantitatieve criteria worden getoetst, leidt dit tot een ongelijke behandeling voor ondernemingen die omwille van kwalitatieve criteria blootgeste ld worden aan indirecte carbon leakage Onder optie 2 wordt de steun pas gegeven als de OO^-kosten boven een bepaalde drempel liggen, waardoor een concurrentieverstoring met de andere economische sectoren vermeden wordt. Aangezien de toe te kennen steun echter in alle opties wordt afgestemd op de COz -pnjs is het gevaar voor overcompensatie beperkt
Juridische effecten De richtsnoeren stellen dat alle steunbegunstigden moeten behoren tot een van de in aanmerking komende bedrijfstakken Dit laat echter de mogelijkheid open om een extra objectief selectiecriterium op hdstaatniveau in te bouwen Alle vermelde opties lijken hierdoor in lijn met de richtsnoeren.
3.3.1.3
Conclusie-
18
Criterium
Extra selectie doorvoeren op bedrijfsniveau
Effectiviteit van de steunregeling
0/+
drempelwaarde van 15 €
Alle in aanmerking komende sectoren
Alle in aanmerking komende sectoren, mits toetreding EBO
++
++
<
Kosten en baten voor overheid
-/O
Administratieve efficiëntie
-/+
Billukheid en verdelingseffecten
-/+
0/+
Juridische aspecten
Op basis van bovenstaande analyse wordt optie 4 als meest geschikt bevonden.
3.3.2 DE STEUNINTENSITEIT
Om steunafhankelijkheid te vermijden en de stimulans te behouden om de elektriciteitsefficièntie te verbeteren, leggen de richtsnoeren een maximale steunmtensiteit op. Die bedraagt 85 % in de periode 2013-2015, 80% m 2016-201 Sen 75 % m 2019-2020
3.3.2 1
Beschrijving van de opties: Optie 1. steunintensiteiten maximaal toepassen Optie 2: steunintensiteiten bepalen die lager liggen en sneller dalen dan de door de Europese Commissie toegestane maxima
3 3 2.2
Impact analyse
Effectiviteit van de steunregeling De maximale steunintensiteiten zijn reeds degressief Bovendien komt door het gebruik van een benchmarkmet het volledige elektriciteitsverbruik in aanmerking. In deze optiek biedt optie 1, waarbij de maximale intensiteiten worden toegepast, een groterebeschermmg tegen concurrentie met ondernemingen buiten de EU. Gezien ook een naburig land als Duitsland maximale steunintensiteiten toepast, is het de beste bescherming tegen concurrentie met de ons omringende landen.Optie 2 echter heeft het voordeel dat bedrijven via sneller dalende steunmtensiteit aangespoord worden om hun elektrische efficiëntie te verbeteren, waardoor op lange termijn het indirecte carbon leakage risico verlaagd wordt.
19
Kosten en baten voor de overheid Optie 2 beperkt de kosten voor de overheid. Bovendien worden ondernemingen via een sneller dalende steunintensiteit aangespoord om hun elektrische efficiëntie te verbeteren < %
Administratieve efficiëntie Geen verschil tussen beide opties Billiikheid en verdelingseffecten Aangezien er al een benchmark wordt toegepast op de compensatiebetalingen, leidt optie 1 ertoe dat de reëel gedragen kosten grotendeels gecompenseerd kunnen worden Optie 2 biedt door de sneller dalende steunintensiteiten slechts een gedeeltelijke bescherming. Juridische effecten De richtsnoeren laten expliciet toe om lagere steunintensiteiten vast te stellen; beide opties zijn dus in lijn met het Europees regelgevend kader
3 323
Conclusie
Criterium
Maximale steunintensiteiten
Sneller dalende steunintensiteiten
Effectiviteit van de steunregeling
++
0/+
Kosten en baten voor overheid Administratieve efficiëntie Billijkheid en verdelingseffecten Juridische aspecten
Op basis van bovenstaande analyse wordt optie 1 als meest geschikt bevonden
3 3 3 DE EMISSIEFACTOR
3.3.3 1
Beschrijving van de opties
Optie 1: de gemiddelde emissiefactor van de Vlaamse elektriciteitsopwekking algemeen toepassen De gemiddelde COz-mtensiteit van de Belgische elektriciteitsproductie ligt overeenkomstig een inschatting van het Europees Milieuagentschap (EEA) op 0,25 ton COg/MWh Voor de compensatie van de COz kost die elektriciteitsproducenten dragen - en die ze verondersteld worden door te rekenen aan de verbruikers- kan dus uitgegaan worden van deze gemiddelde emissiefactor.
20
Optie 2 de emissiefactor als bepaald in de richtsnoeren algemeen toepassen
<
Aangezien de kost die de eiektnciteitsverbruikers dragen algemeen bepaald wordt door de marginale productiecentrale, kan overeenkomstig de richtsnoeren de maximale emissiefactor van 0, 76 ton COg/MWh algemeen toegepast worden.
tt 3.3.3.2
Impact analyse
Effectiviteit van de steunreaeling In het geval van optie 1, wordt de compensatie steeds gebaseerd op de gemiddelde emissiefactor van België Hoewel de reële kost die elektriciteitsproducenten dragen gemiddeld gezien gebaseerd is op de emissiefactor van 0, 25 MWh / ton CO2, is de kost die wordt doorgerekend aan de verbruiker veelal gebaseerd op de CCVkost van de marginale productie-eenheid, zoals bevestigd door de CREG in haar studie van 10 juni 2010 . Dit wordt ook bevestigd in de Impact Assessment van de richtsnoeren Aangezien deze marginale productie-eenheden op basis van fossiele brandstoffen elektriciteit produceren, ligt de "marginale" emissiefactor tot driemaal hoger dan de gemiddelde emissiefactor Als de compensatie gebaseerd is op de gemiddelde emissiefactor, worden eiektnciteitsverbruikers slechts gedeeltelijk beschermd tegen concurrentie van buiten de EU en dus tegen indirecte carbon leakage. In het geval van optie 2 wordt er een maximale invulling gegeven aan de compensatiemaatregelen, en dus ook een maximale bescherming tegen indirecte carbon leakage 8
De bescherming tegen concurrentie met andere EU lidstaten is afhankelijk van de keuze van de overige lidstaten in verband met de emissiefactor Relevant hierbij is dat inde Britse ontwerp regelgeving eruitgegaan wordt van een emissiefactor afgestemd op elektriciteitsproductie o b v . aardgas Deze emissiefactor ligt lager dan de emissiefactor die het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de richtsnoeren maximaal mag toepassen In Duitsland wordt in de ontwerp regelgeving uitgegaan van de maximaal toepasbare emissiefactor, al wordt in het geval van elektriciteitscontracten waarin een specifieke (lagere) emissiefactor is opgenomen de steun bepaald op basis van die emissiefactor
Kosten en baten voor de overheid Omdat de gemiddelde emissiefactor driemaal lager ligt dan de marginale emissiefactor, kan de kost voor de overheid op een evenredige wijze beperkt worden als de gemiddelde emissiefactor wordt toegepast (optie 1).
Administratieve efficiëntie
In optie 1 en 2 is door de toepassing van een algemene emissiefactor de steunregeling administratief eenvoudig uitvoerbaar
"Deze prakbjk betekent dat elektnateitsproducenten windfall profits (blijven) ontvangen omdat ze meer COz-koslen doorrekenen dan ze dragen
21
Billijkheid en verdelingseffecten Optie 1 biedt een onvolledige bescherming tegen indirecte carbon leakage, omdat de kosten die eiektnciteitsverbruikers dragen veelal gebaseerd zijn op de marginale emissiefactor <
tt
Juridische effecten
In de toelichting bij Bijlage IV, stellen de richtsnoeren dat "Met het oog op een gelijke behandeling van alle elektnciteitsbronnen en om mogelijke misbruiken te voorkomen, is dezelfde CO 2 -emissiefactor van toepassing op alle voorzieningsbronnen (eigen elektriciteitsproductie („zelfopwekking"), overeenkomst tot elektriciteitslevering of levering via het net) en op alle steunbegunstigden in de betrokken lidstaat De methode voor de vaststelling van het maximale steunbedrag houdt rekening met de CO 2 emissiefactor voor elektriciteit geleverd door stookinstallaties in verschillende geografische gebieden. Een dergelijke regionale differentiatie weerspiegelt het belang van met fossiele brandstof gestookte centrales voor de op de groothandelsmarkt bepaalde eindprijs en hun rol als marginale centrales in de rangorde De Commissie heeft de bovenvermelde regionale waarde(n) van de CO 2 -emissiefactoren vooraf vastgesteld. Deze factoren vormen de maximale CO 2 -factor met het oog op de berekening van het steunbedrag. De lidstaten kunnen echter een lagere CO 2 -emissiefactor toepassen voor alle begunstigden op hun grondgebied. " Zowel optie 1 als optie 2 lijken daarom in overeenkomst met de richtsnoeren
3333
Conclusie
Criterium
Algemene toepassing gemiddelde emissiefactor
Algemene toepassing marginale emissiefactor
Effectiviteit van de steunregeling
0/+
++
Kosten en baten voor overheid Administratieve efficiëntie Billijkheid en verdelingseffecten
0/+
Juridische aspecten
Op basis van bovenstaande analyse wordt optie 2als meest geschikt bevonden
22
334H5T^AANM5R^NGKOM5N0^^ ONOERNEM^BEHANOEL^
3^41 ^ ^
Beschrijvmg vao de opties Optie 1 Aiie verbro^teeiektrioiteit steun toekennen ongeaohtde brendstot/teohnoiogie waarmee de eiektnoiteitis opgewekt Optiek Geen steun toekennen voor verbekte e i e k t n o ^ w a a r v o o r m h e t i e ^ wordt vermeid dat er geen 00^ kost aan verbonden is Optie 3. Oeen steun toekennen voor verbruikteeiektrioiteit waarvoor in bet oontraot wordt vermeid dat er geen 00^ kost aan verbonden is, ten^ deze eiektnoiteitzeit opgewekt is door de atnemerot ais de eiektrioiteit opgewekt is door gebruik te maken van warmtekraobtkoppeiing.
3.34^
impaot anaiyse
E^eo^e^va^de^e^eoe^o in de eerste optie wordt een maximaie steun toegekend aan eiektnciteitsverbruikers, ongeaobt de teobnoiogieEobter,door ook toe te staan dat eiektnciteitsverbruikers die geen OO^kost dragen steun ontvangen, wordt de efficiëntie van de maatregei verminderd in de tweede optie wordt eiektnciteitsverbruik waarvoor geen OO^kost wordt doorgerekend uitgesloten van steun, waardoor de doelmatigheid van de maatregei verboogd wordt, terwijl de besoberming tegen indirecte carbon ieakage beboudenblijtt Een nadeel vandeze optieis ecbter datde stimulans omgroene elektriciteit opte wekkenen te verbruiken vermindert, aangeziendegroeneelektnciteit relatief benadeeld wordt ten opziebte van grijze elektriciteit.Ooor inoptie^toe te staan dat er voor zelf opgewekte elektriciteit en elektriciteit die opgewekt Is met de efficiënte WKK technologie steun wordt toegekend, blijft de lange termijn stimulans om te investeren in efficiënte technologieën behouden.
B^^e^e^verde^o^effecfe^
In de eerste optie wordt steun toegekend voor alle elektriciteitsverbruik, dus ook voor verbruik waaraan geen OO^kost verbonden is.Oeze aanpak leidt in sommige gevallen tot overcompensatie. In optiek wordtde steun beterafgestemd, door elektnoiteitscontractenzonderOO^kost uit tesluiten vande steunmaatregel.Optie^streeft erin vergelijking met optie^naar om zelfopwekking en WKK technologie met te benadelen ten opzichte van andere technologieën.
^o^fe^en^afe^voordeove^e^
Inoptiel ligt het in aanmerking komend elektriciteitsverbruik ^en dus ook de kost voor de overheidhet hoogst Optie 2 leidt tot een lagere totaalkost, al is op basis van de huidige beschikbare gegevens moeilijk afte leiden hoeveel de totaalkostzoudaleninoptie^wordt er over gewaakt dat de opwekking van elektriciteit met efficiënte technologieën niet benadeeld wordt, waardoor de energie-efficientie van de Vlaamse industrie aangemoedigd wordt
Adr^r^s^a^evee^c/ér^e
23
Optie 1 is relatief eenvoudig uitvoerbaar, daar voor alle verbruikte elektriciteit voor in aanmerking komende activiteiten steun wordt toegekend De toepassing van optie 2 en 3 vereist echter een bijkomende rapportering van informatie.
^
tt
1) Ondernemingen dienen aan te geven of ze een rechtstreeks leveringscontract met een elektnciteitsleverancier hebber en of hierin een emissiefactor vermeld wordt; 2) Ondernemingen dienen aan te geven of ze zelf elektriciteit opwekken en of elektriciteit verbruiken die via warmtekrachtkoppeling is gegenereerd, 3) Ondernemingen dienen aan te geven of ze elektriciteit verbruiken waarvoor al een toewijzing van emissierechten voor is gebeurd; 4) De overheid dient bovenstaande informatie te controleren
Gezien de confidentialiteit van de elektriciteitscontracten beschikt de overheid, noch het verificatiebureau momenteel over gedetailleerde informatie over de leveringscontracten De verificatie van de aangeleverde informatie zal dus heel wat tijd in beslag nemen.
Juridische effecten Lid 11 van de richtsnoeren stelt: "In het geval van overeenkomsten tot elektriciteitslevering die geen CO 2 -kosten bevatten, wordt geen staatssteun verleend" In de toelichting bij Bijlage IV, stellen de richtsnoeren dat. "Met het oog op een gelijke behandeling van alle elektriciteitsbronnen en om mogelijke misbruiken te voorkomen, is dezelfde CO 2 -emissiefactor van toepassing op alle voorzieningsbronnen (eigen elektriciteitsproductie („zelfopwekking"), overeenkomst tot elektriciteitslevering of levering via het net) en op alle steunbegunstigden in de betrokken lidstaat. Concreet stellen de richtsnoeren dus expliciet dat er geen steun mag gegeven worden als er geen COg-kosten worden doorgerekend, maar dat daarnaast dezelfde COz-emissiefactor van toepassing is op alle voorzieningsbronnen. Op basis van deze bepalingen, is optie 1 niet conform de richtsnoeren, aangezien er ook steun wordt verleend aan elektriciteitslevering die geen CO^-kosten bevat. Optie 2 lijkt wel in lijn te zijn met de richtsnoeren In optie 3 wordt er in bepaalde welomschreven gevallen steun verleend aan elektriciteitslevering zonder COz-kosten, indien het om zelfopwekking of efficiënte WKK technologie gaat. Hoewel optie 3 hierdoor strikt genomen in tegenspraak is met lid 11 van de richtsnoeren, is deze aanpak wel in lijn met de algemene aanpak van de richtsnoeren en kan ze verdedigd worden bij de aanmelding van de ontwerp regelgeving bij de Europese Commissie.
3.3.4.3
Conclusie
24
Criterium
Alle verbruikte elektriciteit komt in aanmerking
Elektriciteit waaraan geen CCVkost verbonden is wordt uitgesloten
Elektriciteit waaraan geen CCVkost verbonden is wordt uitgesloten, behalve zelfopwekking & WKK
< Effectiviteit van de steunregeling
++
Kosten en baten voor overheid Administratieve efficiëntie Billijkheid verdelingseffecten
en
Juridische aspecten
++
Op basis van bovenstaande analyse wordt optie 3 als meest geschikt bevonden
3.3.5 HET IN AANMERKING KOMEND PRODUCTIEVOLUME / ELEKTRICITEITSVERBRUIK PER ONDERNEMING: EIGEN BIJDRAGE PER ONDERNEMING
3351
Beschrijving van de opties
Ex-ante beperking op in aanmerking komend elektriciteitsverbruik Optie 1 Maximale invulling van de richtsnoeren, elektriciteitsconsumptie een compensatie wordt toegekend
waarbij
voor
de
volledige
Optie 2: per vestiging 1 GWh eigen bijdrage Om de administratieve overlast te beperken en om het tijdelijk karakter van de steun te benadrukken, bestaat deze optie eruit om per vestiging voor 1 GWh geen steun toe te kennen Als een onderneming voor meerdere exploitatiezetels steun krijgt toegekend, komt maximaal 2 GWh met in aanmerking voor de steunbetalingen.
Optie 3. per vestiging 10 GWh eigen bijdrage Om de administratieve overlast te beperken en om het tijdelijk karakter van de steun te benadrukken, bestaat deze optie eruit om per vestiging voor 10 GWh geen steun toe te kennen.Als een onderneming voor meerdere exploitatiezetels steun krijgt toegekend, komt maximaal 20 GWh met in aanmerking voor de steunbetalingen
25
3.3.5.2
Impact analyse
Effectiviteit van de steunregeling <
tt
In optie 1 komt het volledige elektriciteitsverbruik m aanmerking voor steun, wat een maximale bescherming tegen indirecte carbon leakage betekent Gezien ingeschat wordt dat maximaal 200 ondernemingen in aanmerking komen voor de steun die samen 13 miljoen MWh elektriciteit verbruiken, zouden optie 2 en optie 3 betekenen dat respectievelijk 1,5 % en 15 % minder steun wordt toegekend aan de ondernemingen. In optie 2 zou de globale steun voor de begunstigde bedrijven dus nagenoeg dezelfde blijven, in optie 3zou de totale compensatie significant lager liggen Op individueel niveau zou er in optie 3 slechts een erg beperkte compensatie toegekend worden aan kleinere ondernemingen die behoren tot de in aanmerking komende sectoren
. In de Duitse ontwerp regelgeving wordt van optie 2 uitgegaan, de toepassing hiervan in Vlaanderen zou alvast met Duitsland geen concurrentienadeel opleveren De toepassing van optie 3 zou, zeker voor kleinere bedrijven, een significante reductie van de steun betekenen.
Kosten en baten voor de overheid
Optie 2 en 3 reduceren de directe kosten van de compensaties met respectievelijk 1,5 % en 15 % De aftrek van een bepaalde hoeveelheid elektriciteit staat de facto gelijk met het opleggen van een ondergrens aan welke in aanmerking komende ondernemingen moeten voldoen. Op deze manier wordt de administratieve last voor de overheid sterk verlaagd, terwijl aan de grotere ondernemingen waarvoor de OO^-kost significant doorweegt een compensatie wordt toegekend.
Administratieve efficiëntie Opties 2 en 3 leggen een de facto minimum drempel inzake elektriciteitsverbruik op, waardoor verwacht kan worden dat het aantal in aanmerking komende ondernemingen gereduceerd wordt Hierdoor wordt het aantal te behandelen dossiers verminderd en dus de administratieve efficiëntie van de maatregel verhoogd, Billiikheid en verdelingseffecten
De aftrek van een absolute hoeveelheid elektriciteit, zoals in optie 2 en 3, bevoordeelt de grootverbruikers t o v de kleinere elektnciteitsconsumenten.Enerzijds betekent dit een nadeel voor de kleinere ondernemingen, anderzijds ontvangen de bedrijven die een grote OO^-kost dragen voldoende steun Juridische effecten In de richtsnoeren wordt bij de bepalingen over het maximale steunbedrag geen melding gemaakt van een mogelijke uniforme hoeveelheid elektriciteit Omdat in optie 2 en 3 de toe te kennen bedragen lager liggen dan de toegelaten maxima, lijken deze opties toch in lijn met de richtsnoeren-. 3.3.5.3
Conclusie
26
<
K
Criterium
Maximale Invulling steunmaatregelen
Per vestiging 1 GWh eigen bijdrage
Effectiviteit van de steunregeling
++
++
Kosten en baten voor overheid
Per vestiging 10 GWh eigen bijdrage
++
Administratieve efficiëntie Billijkheid en verdelingseffecten
+/-
+/-
Juridische aspecten
Op basis van bovenstaande analyse wordt optie 2als meest geschikt bevonden
3.3.6 BEPALING VAN REFERENTIE-ELEKTRICITEITSVERBRUIK Het maximale steunbedrag wordt overeenkomstig de richtsnoeren bepaald op basis van het activiteitniveau in de historische referentieperiode Daarenboven voorzien de richtsnoeren ook in regels voor significante dalingen van het activiteitsniveau en een capaciteitsuitbreiding (zie 1.1.3.3.) 3.3.6.1
Beschrijving van de opties
Optie 1 Historisch activiteitsniveau als basis voor bepaling steunbedrag gebruiken overeenkomstig de richtsnoeren
Optie 2.Reëel productieniveau gebruiken als basis voor bepaling steunbedrag als dit lager ligt dan het historische referentieniveau Echter, als in de jaren voorafgaand aan deze situatie de som van de reële volumes de som van de basisvolume oversteeg, wordt de steun gebaseerd op het reële productievolume plus het verschil van de voorbije jaren. Deze som kan echter nooit het basisvolume overstijgen. In beide opties worden de regels voor significante dalingen van het activiteitsniveau en een capaciteitsuitbreiding toegepast 3.3 6.2
Impact analyse
Effectiviteit van de steunregeling Beide opties bieden een bescherming tegen concurrentie met ondernemingen buiten de EU. Indien het productieniveau gelijk blijft aan dit in de historische referentieperiode of hoger ligt, leiden ze tot hetzelfde resultaat. Als het reële productieniveau lager ligt dan het historische niveau, biedt optie 2 een voldoende, maar lagere, bescherming tegen concurrentie van buiten de EU Omdat de steun nooit hoger kan liggen dan het historische referentieniveau, blijft ook onder optie 2 de stimulans behouden om elektriciteit efficiënt aan te wenden
27
Kosten en baten voor de overheid
<
ai
De kost voor de overheid ligt lager in optie 2. Omdat er geen zicht is op de historische en toekomstige productieniveaus, is het echter onmogelijk om op voorhand het kostenverschil in te schatten Administratieve efficiëntie Optie 1 vereist in principe een eenmalige rapportering van de activiteitgegevens, waarna de steunbedragen voor de jaren 2013-2020 bepaald kunnen worden Echter, in deze optie dienen bedrijven tijdens de periode 2013-2020 significante activiteitdalingen te melden, waardoor de activiteitniveaus blijvend opgevolgd moeten worden Optie 2 vereist een jaarlijkse rapportering van de productievolumes/elektriciteitsverbruik door de bedrijven, en een jaarlijkse verificatie door het verificatiebureau Billijkheid en verdelingseffecten Optie 1 kent de steun toe op basis van het activiteitsniveau in een historische referentieperiode. Ondanks de regels over gedeeltelijke sluitingen, die stellen dat de compensatie wordt gereduceerd indien het activiteitsniveau met meer dan 25 % daalt, kan deze aanpak tot overcompensaties leiden In optie 2 wordt de compensatie afgestemd op het reële productieniveau, waarbij de compensatie op basis van het historische activiteitniveau als bovengrens wordt ingesteld. Deze aanpak stemt de compensatie maximaal af op de reëel gedragen kost, waardoor de overcompensatie vermeden wordt. Het historisch activiteitsmveau vormt overeenkomstig de richtsnoeren de bovengrens voor de compensatie, enkel indien voldaan wordt aan de definitie van aanzienlijke capaciteitsuitbreiding kan dit aangepast worden
Juridische effecten In de richtsnoeren wordt bij de bepalingen over de referentieoutput steeds uitgegaan van een historische referentieperiode. Omdat in optie 2 de toe te kennen bedragen lager liggen dan de maxima toegelaten in de richtsnoeren en de regels voor activiteitdalingen en capaciteitsuitbreiding worden toegepast, lijkt deze optie compatibel met de richtsnoeren
3 3.6 3
Conclusie
Criterium
Histonschactiviteitsmveau
Reëel activiteitsniveau
Effectiviteit van de steunregeling Kosten en baten voor overheid Administratieve efficiëntie
0/-
Billijkheid en verdelingseffecten
++
Juridische aspecten
28
Op basis van bovenstaande analyse wordt optie 2 als meest geschikt bevonden
<
^
3.4
Keuze en motivering van de optie
Op basis van de analyse in dit hoofdstuk wordt voorgesteld om: In Vlaanderen maatregelen in te voeren tot toekenning van steun aan ondernemingen ter compensatie van indirecte emissiekosten Voor elk jaar van de periode 2013-2020 steun toe te kennen, waarbij de uitbetaling gebeurt in het jaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gedragen bij het uitwerken van de algemene bepalingen in het Besluit van de Vlaamse Regering: •
alle in aanmerking komende sectoren selecteren, maar vereisen dat ondernemingen toegetreden zijn tot de energiebeleidsovereenkomst
"
steunintensiteiten maximaal toepassen
•
emissiefactor als bepaald in de richtsnoeren algemeen toepassenelektnciteit waaraan geen COz-kosten verbonden zijn uit te sluiten van de steun, tenzij de elektriciteit is opgewekt door zelf productie of met behulp van warmtekrachtkoppeling
•
per vestiging 1 GWh eigen bijdrage aftrekken van het steunbedrag
•
de steun op het reële productieniveau baseren als dit lager ligt dan het historische referentieniveau. Overeenkomstig de richtsnoeren kan de steun met gebaseerd worden op het reële productieniveau als dit hoger ligt dan het historische referentie niveau
4 Uitwerking, uitvoering en monitoring 4.1
Juridisch-technische uitwerking
ln het door de Vlaams Regering op 1 februari principieel goedgekeurde Vlaams Mitigatieplan wordt in paragraaf 7.2.3 4 aangegeven dat in uitvoering van het Nieuw Industrieel Beleid de competitiviteit van de energiekosten verbeterd zal worden door de indirecte carbon leakage te compenseren binnen het kader van de Europese richtsnoeren. Deze toepassing van de steunmaatregelen wordt ingevoerd door middel van een besluit van de Vlaamse regering. Het ontwerpbesluit sluit nauw aan bij het kader zoals uitgezet in de Europese Richtsnoeren. Na principiële goedkeuring van het ontwerp besluit door de Vlaamse regering wordt dit in het kader van de Europese staatssteunregels aangemeld bij de Europese Commissie In het ontwerpbesluit wordt het kader uiteengezet voor de toekenning van steun aan ondernemingen voor de periode 2013-2020 De procedure in verband met het indienen van de aanvraag voor de steun en de verificatie van de aangeleverde gegevens zal verder worden uitgewerkt in een ministerieel besluit. Na goedkeuring van het wettelijke kader wordt de doelgroep via een toehchtingsvergadering geïnformeerd
29
4.2
^
tt
Uitvoermg en a d m i n i s t ^ e v e lasten
Oodememmgendie aanspraak maken op de oompensatiebeta^ngen dienen jaari^ks hun relevante aotivite^egevens van het voorgaande jaar te rapporteren aan de overheid. Oe aotiviteltgegevens verveen naar de hoeveelheid verbruikte eiektrioiteit, de hoeveelheid vervaardigde produoten en eventuele aanzienlijke oapaolteitsuithreidlngen In het eerste rapport, dat ingediend wordtmde loop van 2014, dienen bekomend de jaarlijkse activiteitgegevens van de jaren 2005-2011 opgenomen te worden. Voor de rapportering van deze gegevens zal de overheid een eenvoudig hanteerbaar sjabloon ter besohikking stellen. Op basis van informatie afkomstig van de netbeheerders en de seotororganlsaties, wordt ingeschat dat 200 ondernemingen in aanmerking komen voor oompensaties
Oe verifioatie vandeaangeleverde gegevens zalgebeuren door hetVenfioatleBureau Benchmarking Vlaanderen. Oit Bureau staat momenteel In opdraoht van deVlaamse Overheid in voordeoorrecte uitvoenng van de energleconvenanten Oaarnaast heeft dit Bureau In opdracht van de Vlaamse Overheid ook de door bednjven aangeleverde activiteitgegevens voor de toew^ng van emissierechten gevergeerd. Ooor beroepte doen ophetVenficatieBureauBenchmarking Vlaanderen, wordtgebruik gemaakt van de ruime ervanng die de verificateurs hebben opgebouwd. Bovendien beschikt de Vlaamse Overheid zelf niet over de nodige expertise om de venfioatie uit te voeren. Oe kosten die gepaard gaan met de verificatie, worden gedragen door de Overheid Uitgaande van een benodigde tijd voor het vertéren van de aangeleverde gegevens van gemiddeld2mandagen en een kost per mandag van 800^, bekomen we een totale jaarlijkse kostprijs voor de Vlaamse Overheid van 320 0 0 0 ^ Oeverwerking en uitbetaling van de compensatiebetalingen zal gebeuren door het Agentschap Ondernemen en zal met leiden tot extra personeelsinzet of andere middelen.
4.3
bandbaving
Het Venflcatie Bureau Benchmarking Vlaanderen staat in voor de verificatie van de aangeleverde gegevens en kijkt aldus na op de naleving en uitvoering van de bepaling van het Besluit van de Vlaamse regering Oe verificatie kangepaard gaan met een plaats bezoek aangevuld worden het opvragen rapporterlngsverplichtlngen,
van
documenten
en
cross-checks
met
bestaande
aanleiding geventot bijkomendebezoeken door het VenficatleBureaubulten hetgewonetoezioht programma Alle eventuele onregelmatigheden worden gemeld aan het Agentsohap Ondernemen, dat desgevallend maatregelen kan nemen overeenkomstig de relevante bepalingen inhet Besluit.
4.4
Evaluatie
Oe Vlaamse Overheid zal de uitvoering van de steunmaatregelen nauw opvolgen,waarblj het in eerste Instantie het Agentsohap Ondernemen is dat instaat voor de dossieropvolging. Oe aangeleverde gegevens zullenln opdracht van deVlaamse Overheid geverifieerd worden door het venflcatiebureau, waarbij het steeds deVlaamse Overheldisdie beslist of de aangeleverde gegevens aan de wettelijke vereisten voldoen en de dossiers beoordeeld. Indien zich er specifieke moeil^kheden voordoen, zullen de elementen besproken en opgevolgd worden In een werkgroep met vertegenwoordigers van het Agentschap Ondernemen en het Verifioatiebureau Oeze kunnen leiden tot een besturing van deaanpak en mdien nodig tot een aanpassmg van het wettelijke kader
30
5 Consultatie ^
tt
De doelgroep heeft meermaals aangedrongen op de implementatie van de compensatiemaatregelen bij de Vlaamse overheid. Hierbij is er zowel met de sectororganisaties van de betrokken ondernemingen als met individuele ondernemingen overlegd In het ontwerp van besluit worden, binnen het kader van de richtsnoeren, de meeste bezorgdheden van de betrokken ondernemingen meegenomen Verschillende milieuorganisaties hebben in een overleg met de Vlaamse Overheid aanbevelingen geuit voor de implementatie van de compensatiemaatregelen Ze suggereerden volgende aandachtspunten. • •
Gebruik van gemiddelde Belgische emissiefactor voor vaststelling van de steunbedragen; Volledige transparantie over de compensatiemaatregelen en de verleende steun,
Deze suggestiewordtin paragraaf 3 3 3 van deze regulenngsimpactanalyse behandeld. BIJ de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas is meermaals navraag gedaan naar de mogelijkheid om inzage te krijgen in elektnciteitscontracten Met het Verificatie Bureau Benchmarking Vlaanderen is overlegd over de verificatie van de aangeleverde gegevens.
Tijdens de opmaak van het ontwerp besluit is er overleg geweest tussen de Vlaamse Overheid en verschillende buitenlandse overheden Aan de Duitse Overheid is meermaals feedback gevraagd over de ontwerp regelgeving en de implementatieopties. Daarnaast is ook bij de Britse, Franse, Waalse en Nederlandse overheid regelmatig getoetst naar de ontwerp wetgeving De bepalingen in het ontwerpbesluit zijn aangepast naar aanleiding van de aldus verworven informatie, waarbij vooral de Duitse ontwerp regelgeving als leidraad is gebruikt Het ontwerp Besluit wordt voor advies voorgelegd aan de MINAraad en de SERV.
6 Overige informatie voor de Inspectie van Financiën Weerslag voor de Vlaamse overheid Naast de financiering van de compensatiemaatregelen vanuit het Vlaams Klimaatfonds en de financiering van het Verificatiebureau via de vastlegging van de referentietaak voor VITO, kan de opvolging kan geschieden binnen de beschikbare middelen van het Agentschap Ondernemen.
7 Samenvatting In het kader van de richtlijn Emissiehandel, kunnen lidstaten financiële steunmaatregelen vaststellen om het weglekrisico ten gevolge van in de elektriciteitsprijzen doorberekende kosten te beperken. De krijtlijnen voor deze compensatiemaatregelen zijn uitgewerkt in een door de Europese Commissie opgestelde mededeling Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van de regeling voor de handel in hroeikasgasemissiereehten na 2012 In het door de Vlaams Regering op 1 februari principieel goedgekeurde Vlaams Mitigatieplan wordt in paragraaf 7 2 3 4 aangegeven dat in uitvoering van het Nieuw Industrieel Beleid de competitiviteit van de energiekosten verbeterd zal worden door de indirecte carbon leakage te compenseren binnen het kader van de Europese richtsnoeren Het voorliggende ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering is de
31
uitvoering van deze beslissing en creëert de noodzakelijke juridische basis voor de toepassing van de steunmaatregelen in Vlaanderen Het voorstel sluit nauw aan bij de vergelijkbare Duitse ontwerpregelgeving en bevat:
<
K
•
De vastlegging van de in aanmerking komende ondernemingen,
•
De bepalingen die het steunbedrag per onderneming vastleggen, Bepalingen rond de indiening en verificatie van de steunaanvragen,
8 Contactinformatie Jorre De Schrijver, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie
[email protected] tel. 02 553 70 17
Anja Vanderoye, Agentschap Ondernemen ama vanderoveOaoentschapondernemen be tel. 02 553 37 50
32
VR 2013 1406 DOC.0596/2
Vlaamse Regering J j W
~
Besluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van steun aan ondernemingen ter compensatie van indirecte emissiekosten DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op het decreet van 16 maart ondersteuningsbeleid, artikel 38, derde lid;
2012
betreffende
het
economisch
Gelet op de beslissing van de Europese Commissie van ??? waarbij het aangemelde ontwerp van besluit werd verenigbaar verklaard met artikel 107, lid 3,c) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 5 juni 2013; Gelet op advies ??? van de Raad van State, gegeven op ??????, met toepassing van artikel 84, § 1 , eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Overwegende dat in artikel 10bis, zesde lid, van richtlijn 2003/87/EG van 13 oktober 2003 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, de lidstaten de mogelijkheid wordt geboden om financiële maatregelen vast te stellen voor bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2 -weglekrisico ten gevolge van kosten in verband met broeikasgasemissies die doorberekend zijn in de elektriciteitsprijzen; Overwegende dat de verenigbaarheidscriteria die voor staatssteunmaatregelen in het kader van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten gelden, zijn toegelicht in de mededeling van de Commissie 'Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2012', gepubliceerd in het Publicatieblad van 5 juni 2012; Overwegende dat de Vlaamse Regering op 14 december 2012 haar tweede principiële goedkeuring heeft verleend aan de ontwerpteksten van de energiebeleidsovereenkomsten met de energie-intensieve industrie in Vlaanderen voor de periode 2013-2020; Overwegende dat in paragraaf 7.2.3.4 van het door de Vlaamse Regering op 1 februari 2013 principieel goedgekeurde eerste ontwerp van het Vlaams Mitigatieplan wordt
PcJCjjVMa. ^
VCLuv 3
aangegeven dat de indireote e m i s s ^ van de Eorepese richtsnoeren; Op voorstei van de Viaamse minister van Economie, Buitenlands Beieid, Landbouw Piatteiandsbeieid en de Viaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Ouituur; Na beraadslaging, BESLOIT; HoofdstukLAIgemene bepalingen ^ r t l k o l ^ l n dit besluit wordt verstaan onder; ^ a a n z i e n l i j k e capaciteitsuitbreiding; een beduidende verhoging van deaanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van een subinstallatie die aan al de volgende omschrijvingen voldoet; a) er vinden een of meer identificeerbare fysieke veranderingen plaats met betrekking tot de technische configuratie en werking die verder reiken dan de loutere vervanging van een bestaande productielijn; b) de subinstallatie kan functioneren met een capaoiteit die ten minste 10% hoger is dan de aanvankelijk geïnstalleerde capaciteit van de subinstallatie vóór de w i j z i g c) d e v e r h o o g d e c a p a c i t e i t r e s u l t e e r t i n e e n verhoging v a n h e t aan de installatie toegekende jaarlijkse subsidiebedrag met minstenslOOOO euro; 2^ basiselektriciteitsverbruik; het gemiddelde elektriciteitsverbruik gedurende de referentieperiode 2005 2011 dat binnen een installatie aangewend is voor de vervaardiging van producten die onder de activiteiten, vermeld in bijlage II van de richtsnoeren steun indirecte emissiekosten, vallen, uitgedrukt in MWh per kalenderjaar. Elektriciteit die aangewend is voor de vervaardiging van producten waarvoor overeenkomstig bijlage III van de richtsnoeren steun indirecte emissiekosten een productspecifieke efficiëntiebenchmark is opgesteld, is daarvan uitgesloten Het kalenderjaar met het laagste elektriciteitsverbruik wordt van de zevenjarige referentieperiode uitgesloten. Als de installatie van 2005 tot en met 2011ten minste een jaar niet in bedrijf was^ wordt het basiselektriciteitsverbruik gelijkgesteld aan het jaarlijkse elektriciteitsverbruik van het kalenderjaar waarvoor de steunberekond wordt, tot er gegevens beschikbaar zijn over vier bedrijfsjaren. Vanaf dan is het basiselektriciteitsverbruik gelijk aan het gemiddelde van de werkelijke output in die vierjarige periode,waarbijhet kalenderjaar met het laagste elektriciteitsverbruik wordt uitgesloten; 3^ basisproductievolume; de gemiddelde productie van een product als vermeld in bijlage lil van de richtsnoeren steun indireote emissiekosten^ gedurende de referentieperiode 20052011,uitgedrukt in t o n p e r kalenderjaar. Het kalenderjaar met het laagste productievolume wordt van die zevenjarige referentieperiode uitgesloten Als de installatie van 2005 tot en met 2011ten minste een jaar niet in bedrijf was, wordt het basisproductievolume gelijkgesteld aan de jaarlijkse productie van het kalendefjaaf waarvoor de steun berekend wordt, tot er gegevens beschikbaar zijn over vier bedrijfsjaren Vanaf dan is het basisproductievolume gelijk aan het gemiddelde van de werkelijke output in die vierjarige periode, waarbij het kalenderjaar met het laagste produotievolume wordt uitgesloten; ^ b e g u n s t i g d e ; een onderneming die steun ontvangt;
P^n^v^^
5^ C C ^ e m i s s i e f a o ^ de C O ^ n t e o s i t e ^ ui^edrukt teo per MWh, vao de relevante opgewekte eiektrioiteit, vermeid io bijiage IV vao de rieritsoeereo steoo iodireoteemissiekesteo.OeCO^emissiefaeter bedraagt voer België 0,76 t ^ 6^ deoreet vao 16 maart 2012; bet deoreet van 16 maart 2012 betredende bet eoooomisob ondersteuningsbeleid; 7^elektrioiteitsverbruik; bet aotuele jaarlijkse elektrioiteitsverbruik, uitgedrukt io MWb perkaleoderjaar,dataangeweodisvoordevervaardjgiog vao produoten die onder de aotiviteiten, vermeld io bijlage II van de riobtsnoeren steun indireote emissiekosten, vallen en die geen produotspeoifieke eftioiëntiebenobmark bebben volgens bijlage III van de riobtsnoeren steun indireote emissiekosten; 6^ energiebeleidsovereenkomst; de overeenkomst, vermeld in artikel 7.7.1 van bet Energiedeoreetvan6mei2009; 9^ EUA; een EU-emissiereobt dat een overdraagbaar reobt is om gedurende eeo vastgestelde periode een ton CO^equivalent uit te stoten; 10^ EUA-koers; bet gewone gemiddelde, in euro, vao de dagelijkse slotverloopkoerseo van EUA's met direote levering, meer bepaald bet spotproduot. Het gewone gemiddelde is gebaseerd op besobikbare noteringen in bet kalenderjaar waarop de steun betrekking beeft, zoals waargenomen ineen gegeven EU-koolstofbeurs, die in bet eerste kwartaal vao dat kaleoderjaar bet boogste baodelsvolume bad; 11^fallDbaokeftioiëntiebenobmarkvoorelektri^ berekeoiog vao de steun voor produoten waarvoor geen produotspeoifieke eftioiëotiebenobmark voor elektrioiteitsverbruikis gedefinieerd, wordt toegepast op de kosten die in aanmerking komen voor staatssteun Oereduotiefaotor is in bijlage III van de riobtsnoeren steuo indireote emissiekosten vastgesteld opO,60; 12^ fall-baok-subinstallatie; de niet onder een produotbenobmark-subiostallatie vallende inputs, outputs en daarmee sameobangeodelektrioiteitsverbruik met betrekkiog tot de vervaardiging vao produoten die o n d e r d o aotiviteiten, vermeld in bijlage II van de riobtsnoeren steun iodireoteemissiekosteo, valleo; l^iostallatie; a) voor ondernemingen die ooder bet toepassingsgebied vao bet besluit vao de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verbandelbare emissiereobten voor broeikasgassen voor vasteiostallaties e o d e inzet vao flexibele meobaoismen vallen; eenbkg-installatie; b) voor o n d e r o e m i o g e n d i e n i e t o n d e r puot a f v a l l e n ; een vasteteoboisobe eenbeid waarin een of meer van de aotivlteiten eo prooesseo, vermeld in bijlage II vao de riobtsnoeren steun indireote emissiekosten, alsook andere op dezelfde looatie ten uitvoergebraobte en daarmee reobtstreeks samenbangende aotivlteiten plaatsvinden die teobnisobin verband staanmet de voormelde aotivlteiten en die gevolgenkunnen bebbeo voor de emissies e o d e verootreioigiog; 14^ mioister; de Vlaamse minister,bevoegd voor de eoooomie; 1 ^ o n d e r n e m i n g ; e e n o o d e r o e m i o g a l s v e r m e l d i n a r t i k e l 3 , 1 ^ v a o bet deoreet van 16 maart2012; 16^ produotbenobmark-subinstallatie de inputs, outputs en daarmee sameobangend elektrioiteitsverbruik met betrekking tot de vervaardiging van een produot als vermeld in bijlade III van de riobtsnoeren steun indireote emissiekosten; 17^ produotievolume; de aotuele produotie van een produot als vermeld in bijlage III van de riobtsnoeren steun indireote emissiekosten, uitgedrukt in too per kaleoderjaar; 16^ produotspeoifiekeeffioiëotiebeoobmarkvoorelektrioiteitsverbruik; b e t o p P r o d o o m 6-oiveau gedefinieerde produotspeoifiekeelektrioiteitsverbruik,u^ ^^n^3v^^
output, dat wordt bereikt met de meest elektriciteitsefficiënte productiemethoden voor het beschouwde product. Die zijn vastgelegd per product in bijlage III van de richtsnoeren steun indirecte emissiekosten; 19° referentie-elektriciteitsverbruik: elektriciteitsverbruik, uitgedrukt in MWh per kalenderjaar, van de installatie waarop het steunbedrag wordt berekend; 20° referentieproductievolume: het productievolume, uitgedrukt in ton per kalenderjaar, van de installatie waarop het steunbedrag wordt berekend; 21° richtsnoeren steun indirecte emissiekosten: de mededeling van de Commissie 'Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2012% gepubliceerd in het Publicatieblad van 5 juni 2012, C 158/4; 22° steun: de steun, vermeld in artikel 3, 5°, van het decreet van 16 maart 2012; 23° steunintensiteit: de intensiteit, vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet van 16 maart 2012;
Hoofdstuk 2. Algemene voorwaarden Art. 2. De onderneming mag op de indieningsdatum van de steunaanvraag geen achterstallige schulden hebben bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en geen procedure op basis van Europees of nationaal recht hebben lopen waarbij een toegekende steun wordt teruggevorderd. Art. 3. Er wordt alleen steun verleend aan ondernemingen in het Vlaamse Gewest als ze voor de indieningsdatum van de steunaanvraag zijn toegetreden tot de energiebeleidsovereenkomst die voor de onderneming van toepassing is op de indienmgsdatum van de steunaanvraag. Hoofdstuk 3. Toepassingsgebied Art. 4. Er wordt steun verleend aan ondernemingen die over een of meer installaties in het Vlaamse Gewest beschikken, ter compensatie van de jaarlijkse indirecte emissiekosten in de periode van 2013 tot 2020 als vermeld in de richtsnoeren steun indirecte emissiekosten, onder de voorwaarden, vermeld in het decreet van 16 maart 2012, dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan. Art. 5. Alleen ondernemingen die een activiteit uitvoeren als vermeld tn bijlage II van de richtsnoeren steun indirecte emissiekosten, komen voor steunverlening in aanmerking. Hoofdstuk 4. De steunintensiteit Art. 6. De steunintensiteit wordt per kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt die in aanmerking komen, vastgelegd op de wijze, vermeld in de onderstaande tabel: kalenderjaar steunintensiteit 1° 2013 tot en met 2015 85%; 2° 2016 tot en met 2018 80%; 3° 2019 en 2020 75%.
Pagina 4 van 9
Hoofdruk 5. De berekeoiog vao het subsidiebedrag Afdeel
^ g e m e n e bepaiiogeo
A r t . ^ D e s t e u o werdt toegekeod iode vorm vao eeo subsidie. Art. 8. Desubsidie wordt berekeod periostaiiatie. Eike instaüahedie io aaomerkiog komt voor de subsidie, moet io eeo of meer vao de voigeode subiostaiiaties opgesplitst wordeo: l ^ e e o produetboocbmark-subiostaiiatie; ^ e e o faii-baok-subiostaiiatie. D e t o t a i e s u b s i d i e d i e t o e g e k e o d wordt a a o e e o iostallatie, is d e s o m v a o d e subsidiobedrageopersublostallatie Afdeliog 2. Berekeoiog subiostallatie
vao
bet
subsidiebedrag
voor
eeo
produetbeoebmark-
Art. 9 . ^ 1 Het subsidiebedrag wordt berekeod op basis vao de volgeode formule; ^ 8 ^ ; A i ^ x C ^ P ^ B M x P ^ waarbij; 2 ^ ^ ; bet subsidiebedrag io bet kaleoderjaara; ^Al^desteuoioteositeitvoorbetkaleoderjaara; ^^;deC^emissiefaotor,uit^edruktmtooCO^IVIWb; 5 ^ ^ ; de EUA-koors, uitgedrukt ioeuro/tooCO^; ^ B M ; de produetspeoifiekeeffioiëotiebeoobmark voor elektriciteitsverbruik; ^PM^refereotieproduotievolume voor bet kaleoderjaara. ^2
OeC^emissiefactorbedraagtO,76tooCO^MWb
^3 Om bet refereotieproductievolumeioeeo k a l e o d e r j a a r a ^ M a ) t e b e p a l e o , wordt betbasisproduotievolumevergelekeo met bet productievolume vao bet kaleoderjaara Als bet productievolume vao bet kaleoderjaar a la^er is dao bet basisproductievolume, is bet productievolume vao bet kaleoderjaar a bet re^ereotieproduotievolume. Als de som vao de productievolumes vao de kalenderjareo die siods 2013 voorafgaao aao bet kaleoderjaar a, boger is dao de som vao de basisproductievolumesiodiejareo, wordt bet productievolume vao dat kaleoderjaara met bet vorscbil vermeerderd om tot eeo refereotieproduotievolume voor bet kalooderjaarate komeo. lo dat laatste geval wordt bet referenbeproductievolume voor bet kaleoderiaaraeveowel beperkt tot bet basisproductievolume. Als bet productievolume vao bet kalenderjaar a boger is dao bet basisproductievolume, is bet basisproductievolume bet refereotieproductiovolume voor bet kaleoderjaara. Als de som vao de productievolumes vao de kalenderjaren die Siods 2013 voorafgaan aan bet kalenderjaar a, lager is dan de som van de basisproducbevolumesindiejaren, wordtbet basisproduotievolume met bet verschil vermeerderd om tot een referentieproductievolume voor het kaleoderjaarate komeo lo dat laatste geval wordt het refereotieproduotievolume voor het kalenderjaaraevenwel beperkt tot het productievolume van het kaleoderjaara
P^na5v^9
A ^ ^ 3 8 e ^ ^ Het subsidiebedrag wordt ^ B ^ ^ A ^ x C ^ x ^ x E E x S ^ wearb^ ^ ^ s u b s i d i e b e d r a g in hot kaieoderjaara; ^ A i ^ de steunintensiteit voor bot kaienderjaara; 3 ^ 0 ^ de CO^emissiefaotor, uitgedrukt in ton CO^MWb; ^ P ^ d e E U A - k o e r s , u i t g e d r u k t in euro/tonCO^ ^ E F : de faiibaek-eftioiëntiebenobrnark faotor voor eiektrioiteitsverbrui^^ ^SV^referentie-eiektrioiteitsverbruik voor bet kaienderjaara^MWb^ OeCO^emissiefaotorbedraagtO^tonCO^MWb Bij de berekening van bet eiektrioiteitsverbruik voor bet kalenderjaar a g e i d e n d e r e g e i s , vermeid i n a r t i k e i ^ paragraaf 3, m e t d i e n verstande dat bet productievoiume van bet kalenderjaar vervangen wordtdoor bet eiektriciteitsverbruik van bet kalenderjaar, en dat bet basisproduotievolume vervangen wordt door bet basisolektrioiteitsverbruik. Afdeling^lnstallaties,waarin versobillende produoten geproduceerd worden Art. 1 1 . A l s m e t een zelfde subinstallatie produoten worden vervaardigddie onder de aotivlteiten, vermeld in artikel 5, vallen, en produoten die daar niet aan beantwoorden, wordt bet subsidiebedragalleen berekend voor vervaardigdeproduoten die onder de activiteiten, vermeld in artikel 5, vallen. A r t . 1 2 . Als met een zelfde subinstallatie produoten worden vervaardigd waarvoor een productspecifieke effioiëntiebenobmark voor elektriciteitsverbruik van toepassing is, en produoten waarvoor de fallDbaok-effioiëntiebenobmark voor elektriciteitsverbruik van toepassing is, is bet subsidiebedrag de som van de subsidiebedragen van de afzonderlijke produoten van de installatie. Afdeling^ Mogelijke aanpassingen van de subsidie Onderafdeling 1. Elektriciteitslevering van elektriciteitscentrales met oon lage 0 0 ^ emissiefactor A r t 1 3 In geval van overeenkomsten over elektriciteitslevering w a a r b i j e n vermeld dat er geen OO^kosten zijn, wordt geen staatssteun verleend, tenzij de eiektrioiteit zelf opgewekt is door de afnemer of tenzij de elektriciteit opgewekt is door gebruik te maken van warmtekraobtkoppeling. Het eerste lid is ook van toepassing als sleobts een deel van de eiektrioiteit aan de voorwaarden, vermeld in bet eerste lid voldoet, waarbij de toepassing ervan beperkt wordt tot bet gedeelte dat reobtstreeks afkomstig is van de centrale. Onderafdeling 2. Eigen bijdrage A r t . 1 4 . Het totale subsidiebedrag wordt verminderd met een eigen bijdrage die de 0 0 ^ kosten voor één GWb eiektrioiteit per kalenderjaar en per installatie dekt
f^gin^v^n^
D e e i g e o bijdrage wordt voor begons^deo mot vorsob^ondo mstallatiosboporkttot twoo GWb por kalondorjoar Ondorafdo^g^Aaozior^jkooa^ Do boguostigdo moot aao hot Agentschap Ondoroomoo bot bewijs voorin dat aao de criteria v o o r e e n aanzieniijke capaciteitsuitbreiding is voidaan en d a t d e aanzieniijke capaciteitsuitbreiding door het verificabebureau werd geverifieerd en bevredigend werd bevonden. De verificatie heeft betrekkind o p d e betrouwbaarheid, geioofwaardigheid en nauwkeungheid vao de met betrekkiog tot de iostaiiatie verstrekte gegevens en resulteert in een verificatieadvies dat met een redelijke mate van zekerheid aangeeft dat de overgelegde gegevens vrij zijn van beduidende onjuiste opgaven. Ingeval van een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding wordt het basisproductievolume of het basiselektriciteitsverbruik v o o r d e berekening vao het subsidiebedrag vaoaf het kaleoderjaar dat volgt op de aaozieolijkecapaciteitsuitbreidiog, verhoogd io verhouding tot die capaciteitsuitbreiding. De nadere regels in verband met de bepaling van de capaciteit en capaciteitsuitbreiding w o r d e n d o o r d e m i n i s t e r e n d e V l a a m s e m i n i s t e r , b e v o e g d voor het leefmilieu, verder uitgewerkt Ooderafdeliog4 Gereduceerde capaciteitsbeouttiog Art. 16. Als het productievolumeof hetelektriciteitsvorbruik van een subinstallatiein een bepaald kalenderjaar 50% tot 75% daalt ten opzichte van het basisproductievolume of het basiselektriciteitsverbruik, wordt bij de berekening van het subsidiebedrag het basisproductievolume of het basiselektriciteitsverbruik voor het kalenderjaar inkwestio met 50% gereduceerd. Als het productievolume of het elektriciteitsverbruik van een subinstallatiein eeo bepaald kalenderjaar75% tot 90% daalt ten opzichte van het basisproduotievolume of het basiselektriciteitsverbruik, wordt bij de berekening van het subsidiebedrag het basisproductievolume of het basiselektrioiteitsverbruik voor het kalenderjaar in kwestie met 75% gereduceerd Als het productievolume of het elektriciteitsverbruik van oen subinstallatie in een bepaald kalenderjaar 90% of meer daalt ten opzichte van het basisproduotievolume of het basiselektriciteitsvorbruik, wordt er geen subsidie uitbetaald voor het kalenderjaar in kwestie. Hoofdstuk 6. Procedure Art. 17 D e o n d e r n e m ^ dient oen subsidieaanvraag in overeenkomstig de instructies, vermeld op de website van het Agentsohap Gndernemen, en uiterlijk op 30 maart van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de kosteo zijo gemaakt. De subsidieaaovraag kao voor het eerst iogedieod wordeo o p 1 januari 2014 voorhet kalenderjaar2013endaarnajaarlijkstoten met 30 maart 2021.
^gi^7v^9
Art. 18. Het veriftoetiebureeu v e r e e r t de cijfers die g e v u l d zijn in de subsidieaenvraeg, en geeft in een versiereen het Agentsohap Ondernemen e a n e f met redelijke mate van zekerheid aangegeven kan werden dat de gerapporteerde gegevens vrijzijnvanbeduidendonjuisteepgaven In het eerste lid werdt verstaan ender verlftoatiebureau: de organisatie, vermeld in artikel 10van het benohmarkingconvenant over energie-eftieiëntie in de industrie,zoals goedgekeurd door deVlaamse Regering op 29 novemher 2002,die aangesteld is om de oorreete uitvoering van het voormelde convenant te hewaken. Art. 19. Het Agentschap Ondernemen beoordeelt of de onderneming v o l d o e t a a n d e voorwaarden, vermeld in hot decreet van 16 maart 2012, dit hesluit en de uitvoeringsbesluiten ervan,en bepaaltdehoogte van hetsuhsidiebedrag Art. 20. Oe minister beslist over de subsidieverlening op voorstel van het Agentschap Ondernemen. Art. 2 1 . 0 e onderneming wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de beslissing door het Agentschap Ondernemen. Art. 2 2 . 0 e steun wordt aan de begunstigde uitbetaald maximaal twaalf maanden na de subsidieaanvraag Art. 23. de minister bepaalt de nadere regels van de procedure. Hoofdstuks.Terugvordering Art. 2 4 . 0 e subsidie wordt teruggevorderdbinnenzeven jaar na de uitbetaling van de subsidie in geval van: l ^ d e s t o p z e t t i n g v a n d e a c t i v i t e i t e n w a a r v o o r d e s t e u n is verleend na de betaling van de subsidie, tenzij de stopzetting plaatsvindt omwille van het feit dat een activiteit van overheidswegen niet meer toegelaten is; 2^ de niet naleving van de voon^aardon, vermeld in hetdecreetvan 16 maart 2012, dit besluit o f d e uitvoeringsbesluiten ervan, binnen een periode van zeven jaar na de uitbetaling van de subsidie. Art. 25. In geval van terugvordering wordt de Europese reforentievoet terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun toegepast.
voor
P^n^van^
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen Art. 26. Dit besluit treedt in werking op een door de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, vast te stellen datum en uiterlijk op 1 januari 2014. Art. 27. De Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, De minister-president van de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid,
Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
Joke SCHAUVLIEGE
Pagina 9 van 9