Driemaandelijks tijdschrift van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
www.iec-iab.be | Nr. 3 / 2006
Ondernemingsrecht Financieel plan Vennootschapsrecht Vereffeningsprocedure Beroep Bescherming van de titel van accountant en belastingconsulent E-accounting XBRL
AFGIFTEKANTOOR: 3000 LEUVEN I P608443 – IEC-IAB L I V O R N O S T R A AT 4 1 – B E - 1 0 5 0 B R U S S E L
Trends Het einde van het makkelijke geld
Bescherming van de titel van accountant en belastingconsulent
Inhoud Accountancy&Tax Driemaandelijks tijdschrift van het IAB nr. 3 / 2006
3
Editoriaal Internationale aspecten
4
Ondernemingsrecht Het financieel plan: meer dan een wettelijke verplichting... Micheline Claes en Jos De Blay
6
Vennootschapsrecht Rechtbank van koophandel ziet voortaan toe op de vereffeningsprocedure Rutger Van Boven
ADMINISTRATIE EN REDACTIE
IAB, Livornostraat 41, 1050 Brussel Tel: +32 2 543 74 90 – Fax: +32 2 543 74 91 e-mail:
[email protected] REDACTIECOÖRDINATOR
M. Tilmant e-mail:
[email protected] REDACTIECOMITÉ
C. Baert, E. Basso, J. Colson, G. Delvaux, A. Faljaoui, S. Ghilain, C. Janssens, R. Lassaux, T. Luyten, E. Steghers, M. Tilmant , R. Van Boven, B. Vanderstichelen, J. Van Droogbroeck, E. Vercammen
13
Beroep Bescherming van de titel van accountant en belastingconsulent Jan Van Droogbroeck
21
E-accounting Internetverslaggeving met de Extensible Business Reporting Language (XBRL) Els Vanderhaegen
23
Trends Het einde van het makkelijke geld en de geprogrammeerde dood van de “carry traders” Amid Faljaoui
24
IAB in’t kort
24
Wetgeving
25
IAB-info flashback
26
Vakliteratuur
UITGEVERS
Intersentia, Groenstraat 31, 2640 Morstel www.intersentia.be Anthemis, Chemin du Cyclotron 6, 1348 Louvain-la-Neuve www.anthemis.be ILLUSTRATOR COVER
Rosemarie De Vos VERANTWOORDELIJKE UITGEVER
G. Delvaux, Livornostraat 41, 1050 Brussel ISSN 1375-9876 MEDEDELING VOOR DE LEZERS
De auteurs, het redactiecomité en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. De opinieartikelen vertegenwoordigen de inzichten en mening van auteurs en dus niet noodzakelijk die van het Instituut of van het redactiecomité.
Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB) Opgericht bij Wetten van 21 februari 1985 en 22 april 1999 UITVOEREND COMITÉ
Voorzitter: G. Delvaux Ondervoorzitter: E. Vercammen Secretaris-penningmeester: B. Vanderstichelen Secretaris: C. Baert RAAD
Voorzitter: G. Delvaux Ondervoorzitter: E. Vercammen Leden: C. Baert, A. Bert, M. Claes, C. Cloquet, J. De Blay, I. Dierickx, M. Dumont, P. Jaillot, B. Vanderstichelen, P. Van Dievoet, J. Van Wemmel, D. Van Zegbroeck ALGEMEEN DIRECTEUR
E. Steghers
EDITORIAAL
Internationale aspecten
I
n de nabijheid van de mooiste laan in hartje Brussel, hoofdstad van Europa, onderstreept het beroep doorheen het Instituut steeds meer zijn internationale profiel. We staan nu voor grote internationale uitdagingen in verschillende domeinen van boekhouding, fiscaliteit alsook beroepspraktijk: “Code of Ethics”, bepaalde aspecten van de Achtste Richtlijn, de Derde Richtlijn in de strijd tegen het witwassen, Vierde en Zevende Richtlijn betreffende de (geconsolideerde) jaarrekening, het Bologna-decreet, de wederzijdse erkenning van hoedanigheid en opleidingen, de vrije dienstverlening, de Bolkesteinrichtlijn, Bazel II, IAS/IFRS-normen… Onze vertegenwoordigers bestuderen deze “internationale aspecten” binnen de European Federation of Accountants (FEE), in werkgroepen (Direct and Indirect Tax, Company Law, Corporate Governance, en SME/SMP) alsook binnen EFRAG. Met veel belangstelling volgen wij de werkzaamheden van de Confédération Fiscale Européenne, evenals de dossiers van de Académie des sciences et techniques comptables et financières en de werkzaamheden van het IFAC en het IASB. De wil om onze krachten en deskundigheid te bundelen en om documentatie en ideeën uit te wisselen, heeft geleid tot de ondertekening van een overeenkomst met de Franse Ordre des ExpertsComptables uit de regio Parijs-Ile de France in navolging van de Belgisch-Nederlandse discussiegroep die al vele jaren werkzaam is. Natuurlijk zetten wij onze werkzaamheden ook binnen het Instituut voort, bijvoorbeeld binnen de Commissie belastingconsulenten over de notie onafhankelijkheid, in het kader van de organisatie en de technische nota over de toepassingsmodaliteiten inzake de identificatie- en waakzaamheidsplicht, ingevoerd door de Wet van 11 januari 1993, in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, waarvan terecht wordt gezegd dat deze
onbegrensd moet zijn. De internationale evolutie van dossiers inzake “Corporate Governance”, “de verantwoordelijkheid van vennootschappen” en “duurzame ontwikkeling” wordt ook op de voet gevolgd door onze deskundigen… Een domein bij uitstek waar ons beroep nauw bij betrokken is en dat het verband tussen boekhouding en fiscaliteit aankaart, is natuurlijk de problematiek rond de IFRS-normen. Hoewel de Belgische regering de IFRS-normen niet oplegt aan de kmo’s, iets wat slechts mogelijk zou zijn indien voor kmo’s een IFRS-referentiekader zou worden uitgewerkt dat niet overdreven moeilijk of duur zou zijn, wil het Instituut nu al duidelijke en objectieve informatie geven. Als u de speciale bijlage doorbladert, zal u merken dat de werkgroep die werd opgericht om een aantal technische documenten tot uw beschikking te stellen, zijn beste beentje heeft voorgezet! Drie van de elf normen, respectievelijk de “Onderhanden projecten in opdracht van derden” (IAS 11), de “Materiële vaste activa” (IAS 16) en de “Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa” (IAS 37), die werden besproken wegens de mogelijke impact, vooral op kmo’s, worden er duidelijk uiteengezet volgens een vast schema: verschillen tussen het Belgisch boekhoudrecht en de IFRS-normen, de fiscale gevolgen, voorbeelden en besluiten. Deze praktische documenten, die werden toegevoegd in het kader van de werkgroep “IAS – Fiscaal recht”, opgericht door de Commissie voor boekhoudkundige normen, worden aan de minister van Financiën voorgelegd in een debat over de mogelijke fiscale gevolgen, waarbij ons beroep door zijn deskundigheid, striktheid en kennis van zake niet kan ontbreken.
Gérard Delvaux, Voorzitter Erwin Vercammen, Ondervoorzitter
2 0 0 6/3
3
ONDERNEMINGSRECHT
Het financieel plan: meer dan een wettelijke verplichting... Micheline Claes, accountant en belastingconsulent Jos De Blay, accountant en belastingconsulent
Om aan de bevoegde autoriteit en in het bijzonder de oprichters van ondernemingen tegemoet te komen, wilde het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, in samenwerking met het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten, het belang van een financieel plan dat bij de oprichting van vennootschappen moet worden opgesteld, nogmaals benadrukken bij haar leden en bij de “starters”. Dit belangrijke boekhoudkundig en financieel instrument moet de oprichters van ondernemingen een goed beeld geven van hun verplichtingen en hun de mogelijkheid bieden om van bij het begin de dialoog aan te gaan met hun technisch raadgever, in dit geval de accountant, om een realistisch investeringsbeleid uit te stippelen en om de kosten te kunnen beheren.
A
rtikels 440 (art. 215 voor de bvba en art. 391 voor de cvba) en 456, alinea 1, 4° (art. 229, al. 1, 5° voor de bvba en art. 405, al. 1, 5° voor de cvba) van het Wetboek van Vennootschappen (hierna W. Venn.) werden ingevoegd in de wetgeving door de Wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering (Belgisch Staatsblad van 17 augustus 1978). Deze verplichten de opstelling van een financieel plan bij de oprichting van een vennootschap. Het financieel plan wordt opgesteld en ondertekend door de oprichters. De wet definieert het begrip “financieel plan” niet en stelt ook inhoudelijk geen verplichting in. Zij die bij de oprichtingsakte verschijnen, hebben in principe de hoedanigheid van oprichters. De verschijners bij een bvba of cvba zijn sowieso ook de oprichters. De verschijners bij een nv kunnen enkel inschrijvers zijn (beperkte aansprakelijkheid, zelfs in geval van faillissement). Een of meerdere verschijners kunnen alleen oprichter zijn en dus verantwoordelijk zijn voor het financieel plan, indien zij samen minstens een derde van het kapitaal inschrijven (art. 450 W. Venn.). Indien de vennootschap niet over voldoende middelen beschikt om de activiteiten de eerste twee jaren te kunnen uitoefenen (d.i. twee kalenderjaren), zullen de oprichters hiervoor verantwoordelijk worden gesteld. De wet wil derden
4
2 0 0 6/3
beschermen in het kader van de verantwoordelijkheid van de oprichters die zonder deze maatregel enkel beperkt zou zijn tot de bedragen die zij ter beschikking hebben gesteld. Naast de verplichting om een financieel plan op te stellen, zoals voorzien door het Wetboek van Vennootschappen (zie supra), kan het ook noodzakelijk, zie onontbeerlijk, blijken om in bepaalde situaties gebruik te maken van het financieel plan.
1. Het financieel plan als onderdeel van bepaalde verslagen voorzien in het Wetboek van Vennootschappen 1.1. Het verslag waarnaar verwezen wordt in artikel 96, 6° in geval van overgedragen verlies of als gedurende twee opeenvolgende boekjaren een verlies van het boekjaar blijkt: het is duidelijk dat een financieel plan aangewezen lijkt om de continuïteit of discontinuïteit in een dergelijk verslag te rechtvaardigen. 1.2. Het verslag waarnaar verwezen wordt in artikel 633, al. 2 wanneer het netto-actief gedaald is tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal (art. 332, al. 2 voor de bvba en art. 431, al. 2 voor de cvba): het financieel plan lijkt aangewezen als onderdeel van dit verslag.
ONDERNEMINGSRECHT
2. Het financieel plan en de Wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord Artikels 29, § 1, en 53 behandelen de bijstand van een commissaris inzake opschorting aan de schuldenaar met als doel een herstelplan op te stellen, waarin onder meer de noodzakelijke kredieten vermeld worden om de vennootschap in staat te stellen haar activiteiten voort te zetten en de nodige middelen ter beschikking te stellen om het herstel mogelijk te maken.
3. Het financieel plan als beheerinstrument Naargelang zich bijzondere situaties voordoen, kan een onderneming gebruik maken van een financieel plan. Wij denken hierbij bijvoorbeeld aan: • investeringsbeslissingen; • de verovering van nieuwe markten; • de gewilde of onverwachte groei van de activiteiten en de noodzaak om de financiële middelen aan te passen; • herstructeringsplannen (overdracht van een activiteit, delokalisatie, vermindering van de activiteiten enz.); • ontwikkeling van een nieuw onderzoeksprogramma; • overdracht van een onderneming; • de seizoensgebondenheid van bepaalde winsten en de economische gevolgen op korte termijn; • … Deze verschillende situaties kunnen het financieel plan noodzakelijk maken, vooral aangezien de onderneming voor de verwezenlijking van de doelstellingen vaak afhankelijk zal zijn van kapitaal of steun van buitenaf. Het belang van het financieel plan moet, zowel bij de oprichting van nieuwe vennootschappen of ondernemingen als tijdens het bestaan en de latere ontwikkeling, in de juiste mate worden onderstreept. Alle partijen (stakeholders) van de onderneming/vennootschap zijn erbij betrokken. In ruime zin betekent dit dat het financieel plan een permanent beheerinstrument van de ondernemingen/vennootschappen moet worden. Vanuit dit standpunt hebben de respectieve Raden van het IAB en het BIBF beslist een gemengde commissie “financieel plan” op te richten, om rond dit thema een technische nota uit te werken.
3.1. Gemengde commissie IAB/BIBF “financieel plan”1 – Technische nota “financieel plan en praktische toepassing” Deze gemengde commissie beëindigde haar werkzaamheden in april 2006. De respectieve Raden keurden een techni-
sche nota inzake het financieel plan goed. Deze technische nota wordt toegelicht aan de hand van een vereenvoudigde praktische toepassing.
3.1.1. Analyse van twee programma’s “financieel plan” Op basis van de technische nota en van de bijhorende praktische toepassing hebben de leden van de gemengde commissie twee softwareprogramma’s “financieel plan” geanalyseerd, die tegemoet komen aan de noden van de beroepsbeoefenaars en dit zowel bij de oprichting van een onderneming, al dan niet onder vennootschapsvorm, evenals tijdens de verdere ontwikkeling ervan. Beide programma’s werden op versies getest die in december 2005 bestonden, en de selectie ervan houdt geen oordeel in over de kwaliteit van andere programma’s of over eventuele actuelere, verbeterde versies. De uitgevoerde testen kunnen in geen geval worden gelijkgesteld aan een kwaliteitslabel van de Instituten. Hieronder vindt u de links naar de twee geteste programma’s: • www.idsoft.be: software HannaH HannaH is een software met een relatief gebruiksgemak, waarbij van de gebruiker enkel verwacht wordt de gegevens in te voeren. • www.solid.be: software Fincast Fincast is een software waarbij de gebruiker zelf een – constant aanpasbaar – financieel plan kan opstellen, met behulp van de softwareleverancier. Enige programmeerkennis in Excel is noodzakelijk. Het basismodel is eenvoudig, indien u meer wil moet u het zelf verder opbouwen. In dit geval zijn drie dagen gratis opleiding voorzien.
3.1.2. Speciale onderschrijvingsvoorwaarden voor de leden van de Instituten Op de respectieve websites van de geteste programma’s vindt u de prijsoffertes en de gebruiksvoorwaarden, evenals de tijdelijke, specifieke voorwaarden (gedurende een beperkte periode van zes maanden, vanaf 1 september 2006), toegekend aan de leden van beide Instituten. Bovendien bieden beide leveranciers de mogelijkheid om de programma’s gratis te gebruiken – zonder persoonlijke of telefonische bijstand – gedurende een beperkte periode van zes maanden, i.e. vanaf begin september 2006 tot 28 februari 2007.
•
1
De gemengde commissie was samengesteld uit volgende IAB-leden:
Micheline Claes en Jos De Blay, verantwoordelijk voor de “Afdeling Beroepstechnieken”, Colette Moriau, Claude Janssens, Eric Lorfèvre, Johan De Coster, Isabelle De Leenheer, Hugo Dooms en Roger Lassaux.
2 0 0 6/3
5
VENNOOTSCHAPSRECHT
Rechtbank van koophandel ziet voortaan toe op de vereffeningsprocedure Rutger Van Boven Directieadviseur IAB
De vaststelling dat de huidige vereffeningsprocedure onvoldoende aandacht besteedt aan de rechten van de schuldeisers, heeft de wetgever ertoe gebracht deze fundamenteel te wijzigen. Voorheen was het immers zo dat de schuldeisers niet werden ingelicht over de wijze waarop de vereffening wordt afgehandeld en geen zicht hadden op de handelingen die de vereffenaar tijdens de vereffeningsprocedure stelde. De wijzigingen beogen hoofdzakelijk het toekennen van een actievere rol aan de rechtbank van koophandel in het vereffeningsproces.1 De nieuwe voorschriften werden opgenomen in de Wet van 2 juni 2006 tot wijziging van het Wetboek van Vennootschappen teneinde de vereffeningsprocedure te verbeteren, die in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd op 26 juni 2006. Wij geven u hieronder een kort overzicht van de nieuwigheden.
1. De benoeming van de vereffenaar 1.1. De vereffenaar wordt benoemd door de algemene vergadering De algemene vergadering blijft ook in het nieuwe systeem het bevoegde orgaan om de vereffenaar(s) te benoemen. In de VOF en de Comm. V. moet het benoemingsbesluit worden genomen door de helft van de vennoten die bovendien in het bezit zijn van drie vierde van het vennootschapsvermogen. Bij ontstentenis van een dergelijke meerderheid, beslist de rechtbank van koophandel.
In de andere vennootschappen met rechtspersoonlijkheid kan de vereffenaar worden benoemd bij volstrekte meerderheid, ook al wordt deze aangeduid in het ontbindingsbesluit zelf.2 Ingeval meerdere vereffenaars worden benoemd, handelen zij als een college.3
1
Parl. St. Kamer 2004-05, nr. 1906/001, 5-6.
de wet van 13 april 1995, Brugge, die Keure,
4
2
Ph. JEHASSE, Manuel de la liquidation, Brussel,
1995, 70.
Venn. (ingevoerd door art. 2 Wet).
Editions Kluwer, 2004, 176; E. DE BIE en J. DE
3
5
LEENHEER, Vereffening van vennootschappen na
W. Venn. (ingevoerd door art. 2 Wet).
6
2 0 0 6/3
Nieuw art. 184, § 1, achtste t.e.m. tiende lid
Nieuw art. 184, § 1, tweede en vijfde lid W. Zie hieromtrent Parl. St. Kamer 2005-06,
nr. 1906/005, 86 en 88-89.
VENNOOTSCHAPSRECHT
1.2. De benoeming van de vereffenaar moet worden bevestigd of gehomologeerd door de rechtbank van koophandel A. Principe: benoeming van de vereffenaar wordt bevestigd door de rechtbank van koophandel4 Zoals hoger reeds werd vermeld, blijft de algemene vergadering nog steeds het bevoegde orgaan om de vereffenaar(s) te benoemen. Nieuw is dat de vereffenaar(s) pas in functie treedt/treden nadat zijn/hun benoeming werd bevestigd door de rechtbank van koophandel. Dit laatste komt merkwaardig over als men weet dat de rechter de handelingen gesteld door de vereffenaar vóór de (niet-)bevestiging op zijn beurt kan bevestigen of nietig verklaren. De vereffenaar kan derhalve reeds handelingen stellen voorafgaandelijk aan de (niet-)bevestiging, doch met het risico dat deze achteraf worden nietig verklaard.5
Criteria voor bevestiging De rechtbank gaat over tot bevestiging van de benoeming nadat zij is nagegaan of de vereffenaars alle waarborgen van rechtschapenheid bieden. Men kan zich afvragen wat onder deze verplichting moet worden verstaan. De voorbereidende werkzaamheden geven op dit vlak te kennen dat de rechtbank twee zaken zal moeten controleren, nl. of de uitsluitingsgronden al dan niet van toepassing zijn (zie infra), en of al dan niet voldaan is aan de voorwaarden voor de homologatie (zie infra). De rechter kan hiertoe een uittreksel opvragen uit het strafregister alsook de nodige verificaties verrichten in verband met personen die failliet werden verklaard.6 In beginsel komt het niet toe aan de vereffenaar om het bewijs te leveren van zijn rechtschapenheid.7 Gelet op het feit dat de rechter uitspraak moet doen binnen de 24 uur, valt het evenwel aan te raden dat de vereffenaar die om de bevestiging verzoekt een dossier samenstelt waaruit blijkt dat hij tegemoet komt aan de vereisten van de rechtschapenheid. Accountants en belastingconsulenten kunnen bijvoorbeeld een getuigschrift van goed zedelijk
gedrag voorleggen of een attest van lidmaatschap van het Instituut.
Lot van de handelingen gesteld tussen ogenblik van benoeming en bevestiging Zoals hoger reeds aangehaald, kan de rechter die zich uitspreekt over de bevestiging van de benoeming eveneens oordelen over de geldigheid van de handelingen die de vereffenaar in voorkomend geval heeft gesteld tussen het ogenblik van zijn benoeming door de algemene vergadering en de bevestiging ervan door de rechtbank van koophandel. Meer bepaald kan de rechter deze handelingen met terugwerkende kracht bevestigen, dan wel nietig verklaren indien zij kennelijk in strijd zijn met de rechten van derden. Bijgevolg kan het voorkomen dat de rechter de handelingen die de vereffenaar voorafgaandelijk aan de bevestigingsprocedure heeft gesteld (in het belang van de vennootschap en van derden) bevestigt, terwijl de vereffenaar zelf niet aan de voorwaarden van rechtschapenheid voldoet.8
Weigering tot bevestiging Ingeval de rechtbank de benoeming van de vereffenaar weigert te bevestigen, duidt zij zelf een vereffenaar aan. Dit kan gebeuren op voorstel van de algemene vergadering. Wanneer de algemene vergadering geen andere vereffenaar voorstelt, kan de rechtbank haar derhalve toch vragen zich daarover uit te spreken.9
B. Bijzonder geval: benoeming van de vereffenaar moet worden gehomologeerd door de rechtbank van koophandel10 In een aantal gevallen mogen de door de algemene vergadering aangewezen personen niet optreden als vereffenaar, tenzij na homologatie door de rechtbank van koophandel. Merk op dat hier – in tegenstelling tot bij de bevestigingsprocedure – niet in de mogelijkheid is voorzien voor de rechter om zich uit te spreken over de geldigheid van de handelingen die de vereffenaar eventueel zou hebben ge-
6
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 102.
8
7
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 87-
88.
Venn. (ingevoerd door art. 2 Wet).
9
11
88.
Zie ook Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 84.
10
Nieuw art. 184, § 1, vierde en vijfde lid W. Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 57
(Hoorzitting Jeanine Windey).
2 0 0 6/3
7
VENNOOTSCHAPSRECHT
steld tussen het ogenblik van zijn benoeming en zijn (niet-) homologatie. Deze onmogelijkheid ligt overigens besloten in het gebruik van de term “homologeren”. Homologeren impliceert immers dat een handeling wordt goedgekeurd door een maatregel die er uitvoerbare kracht aan geeft, hetgeen met zich meebrengt dat alle handelingen die de betrokkene vóór de homologatie heeft gesteld ongeldig zijn.11
Gevallen De hiernavolgende personen kunnen geen mandaat van vereffenaar vervullen, tenzij zij gehomologeerd werden door de rechtbank van koophandel: • eenieder die failliet werd verklaard zonder rehabilitatie te hebben verkregen; • eenieder die een gevangenisstraf, zelfs met uitstel, heeft opgelopen wegens een van de strafbare feiten die bedoeld worden in artikel 1 van het KB nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen; • eenieder die een gevangenisstraf, zelfs met uitstel, heeft opgelopen wegens een inbreuk op de Wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen of op de uitvoeringsbesluiten ervan; • eenieder die een gevangenisstraf, zelfs met uitstel, heeft opgelopen wegens een inbreuk op de fiscale wetgeving.
Weigering tot homologatie Ingeval de rechtbank de benoeming van de vereffenaar weigert te homologeren, duidt zij zelf een vereffenaar aan. Dit kan gebeuren op voorstel van de algemene vergadering. Wanneer de algemene vergadering geen andere vereffenaar voorstelt, kan de rechtbank haar derhalve toch vragen zich daarover uit te spreken.12
C. Bijzonder geval: verbod om gedurende 10 jaar op te treden als vereffenaar13 Bepaalde personen mogen gedurende 10 jaar geen mandaat van vereffenaar opnemen. Het betreft: • eenieder die werd veroordeeld wegens een inbreuk op de artikelen 489 tot 490bis (faillissementsmisdrijven) van het Strafwetboek; • eenieder die werd veroordeeld wegens diefstal, knevelarij, oplichting of misbruik van vertrouwen. Men komt hier tot de merkwaardige vaststelling dat iemand die een gevangenisstraf heeft opgelopen wegens diefstal, oplichting of misbruik van vertrouwen om homologatie kan verzoeken (zie supra, B), terwijl iemand die enkel een geldboete heeft opgelopen voor een van deze misdrijven gedurende 10 jaar uitgesloten wordt van de mogelijkheid om het mandaat van vereffenaar op te nemen; • iedere bewaarder, voogd, bestuurder of rekenplichtige die niet tijdig rekening en verantwoording heeft gedaan, en niet tijdig heeft afgerekend. Op het eerste gezicht blijkt er op dit punt een divergentie te bestaan tussen de Nederlandstalige en de Franstalige formulering van de wettekst. De Franstalige tekst spreekt immers over “... ou comptable, qui n’a pas rendu et soldé son compte en temps utile”, terwijl de Nederlandstalige tekst spreekt over “... rekenplichtige die niet tijdig rekening en verantwoording heeft gedaan en niet tijdig heeft afgerekend”. Hoewel beide teksten in hun oorspronkelijke versie op elkaar waren afgestemd, werd de Nederlandstalige tekst later aangepast teneinde deze te conformeren aan de gebruikelijke formulering.14 De termijn van 10 jaar begint te lopen vanaf het definitief vonnis van veroordeling, dan wel vanaf het uitblijven van het rekening en verantwoording doen en tijdig afrekenen.
12
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 84.
15
18
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 84.
13
Nieuw art. 184, § 1, derde lid W. Venn. (in-
gevoerd door art. 2 Wet).
19
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 58.
gevoerd door art. 2 Wet).
16
20
14
(ingevoerd door art. 2 Wet).
(Hoorzitting Marieke Wyckaert).
17
21
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 100-
101.
Nieuw art. 184, § 1, tiende lid W. Venn. (inNieuw art. 184, § 1, tweede lid W. Venn. Nieuw art. 184, § 1, zesde en zevende lid W.
Venn. (ingevoerd door art. 2 Wet).
8
2 0 0 6/3
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 28 Ph. LEHASSE, Manuel de la liquidation, o.c.,
196, nr. 368; E. DE BIE en J. DE LEENHEER, Ver-
VENNOOTSCHAPSRECHT
D. De vereffenaar is een rechtspersoon Ingeval een rechtspersoon als vereffenaar wordt benoemd, moet de natuurlijke persoon die deze vertegenwoordigt voor de uitoefening van de vereffening in het benoemingsbesluit worden aangewezen.15 De wetgever geeft evenwel niet uitdrukkelijk aan dat ook deze natuurlijke persoon aan de bevestigings- en homologatieprocedure is onderworpen. Toch moet worden aangenomen dat dit wel het geval is. Dit volgt duidelijk uit de ratio legis van de wet. Bovendien is de vervanging van deze natuurlijke persoon wel aan de procedure onderworpen.
schap te vertegenwoordigen.19 In beginsel kan dit evenmin te beurt vallen aan de vereffenaar, aangezien deze pas in functie treedt nadat zijn benoeming werd bevestigd of gehomologeerd door de rechtbank van koophandel. Deze laatste kan wel om zijn bevestiging verzoeken als belanghebbende derde (zie infra).20 Ook het bestuursorgaan kan op dit vlak geen initiatief nemen, aangezien het niet langer in functie is zodra de algemene vergadering een vereffenaar heeft benoemd.21 Het lijkt daarom aangewezen dat de algemene vergadering in haar benoemingsbesluit eveneens aan de vereffenaar de bevoegdheid verleent een verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank van koophandel met het oog op het verkrijgen van zijn bevestiging en/of homologatie.22
E. Bevoegde rechtbank16 De bevoegde rechtbank van koophandel is deze van het arrondissement waar de vennootschap haar zetel heeft op de dag van het ontbindingsbesluit. In geval van zetelverplaatsing binnen de 6 maanden vóór het ontbindingsbesluit, is nog steeds de rechtbank van koophandel bevoegd waar de vennootschap haar zetel had vóór de verplaatsing ervan.
F. Procedure17 De rechtbank van koophandel wordt aangezocht bij eenzijdig verzoekschrift, dat wordt ingediend overeenkomstig de artikelen 1025 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek. In sommige gevallen is het immers vereist dat de vereffenaar snel handelingen kan stellen (bv. in verband met verzekeringen, bederfelijke waren, overdracht van handelsfonds). De procedure op eenzijdig verzoekschrift komt tegemoet aan deze bekommernis.18 Het verzoekschrift moet worden ondertekend door het bevoegde orgaan van de vennootschap of door een advocaat, en moet vergezeld zijn van een staat van activa en passiva. In dit verband rijst de vraag welk orgaan bevoegd is om het verzoekschrift in te dienen. Deze bevoegdheid kan geenszins toekomen aan de algemene vergadering, aangezien deze niet beschikt over de bevoegdheid om de vennoot-
De rechtbank doet uitspraak uiterlijk binnen 24 uur nadat het verzoekschrift is ingediend.23 De rechtbank kan eveneens worden aangezocht bij verzoekschrift (op tegenspraak) van de procureur des Konings, of van iedere belanghebbende derde overeenkomstig de artikelen 1034bis e.v. van het Gerechtelijk Wetboek. Het verzoekschrift werd verkozen boven de dagvaarding omwille van de hogere kost die aan deze laatste is verbonden.24
G. Openbaarmaking van de benoeming van de vereffenaar(s)25 De akte houdende benoeming van de vereffenaar moet worden neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel. Dit kan slechts geldig geschieden wanneer er een afschrift tot bevestiging of homologatie door de rechtbank van koophandel wordt bijgevoegd. Ingeval de vereffenaar een rechtspersoon is, zal het vervangingsbesluit van de natuurlijke persoon die deze vertegenwoordigt voor de uitoefening van het mandaat, samen met het afschrift tot bevestiging of homologatie, moeten worden neergelegd ter griffie en worden gepubliceerd in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad.
effening van vennootschappen na de wet van 13
haalbaarheid van deze verplichting, zie Parl. St.
27
april 1995, o.c., 59.
Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 101-102.
art. 3 Wet).
22
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 59.
24
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 80.
28
Tijdens de voorbereidende werkzaamheden
25
Nieuw art. 184, § 1, eerste lid W. Venn. (in-
(Hoorzitting Jeanine Windey).
23
werd een vraag opgeworpen naar de praktische
Nieuw art. 189bis W. Venn. (ingevoerd door Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 61
gevoerd door art. 2 Wet).
29
26
door art. 2 Wet).
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 61.
Nieuw art. 184, § 2 W. Venn. (ingevoerd
2 0 0 6/3
9
VENNOOTSCHAPSRECHT
2. Bijkomende verantwoordingsplicht voor de vereffenaar Voortaan moet de vereffenaar in de 6e en de 12e maand van het eerste vereffeningsjaar een omstandige staat van de toestand van de vereffening overzenden aan de griffie van de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarin de vennootschap haar zetel heeft. Vanaf het tweede vereffeningsjaar moet deze omstandige staat nog slechts jaarlijks aan de griffie worden overgezonden. De staat wordt aan het vereffeningsdossier toegevoegd (zie infra). De voormelde verplichting moet de rechtbank toelaten op grond van de jaarlijkse staat na te gaan of de vereffenaar zijn taak naar behoren vervult.26
2.1. Omstandige staat De bedoelde omstandige staat vermeldt onder meer de ontvangsten, de uitgaven en de uitkeringen, en geeft aan wat nog moet worden vereffend.27 De wetgever heeft zich voor de invoering van deze verplichting laten inspireren door artikel 34 van de Faillissementswet.28
3. Verdeling van de activa onder de schuldeisers Het Wetboek van Vennootschappen voorzag reeds in de mogelijkheid voor de vereffenaar(s) om, rekening houdende met de rechten van de bevoorrechte schuldeisers, alle schulden in te lossen naar evenredigheid en zonder onderscheid tussen opeisbare en niet-opeisbare schulden, voor wat deze laatste betreft onder aftrek van een disconto. Ze mogen evenwel op eigen risico eerst de opeisbare schulden betalen ingeval de baten de lasten aanmerkelijk overstijgen of de schuldvorderingen voldoende gewaarborgd zijn – dit laatste onverminderd het recht van de schuldeisers om zich te wenden tot de rechtbank. Voortaan zal de vereffenaar het plan voor de verdeling van de activa onder de schuldeisers voorafgaandelijk aan de sluiting van de vereffening voor akkoord moeten voorleggen aan de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarbinnen de vennootschap haar zetel heeft.32 De akkoordverklaring dekt ook handelingen uit het verleden. Derhalve zullen de betalingen die reeds voordien door de vereffenaar werden verricht, door deze akkoordverklaring worden gevalideerd.33 De rechtbank kan van de vereffenaar alle dienstige inlichtingen vorderen om de geldigheid van het verdelingsplan na te gaan.34
2.2. Sancties 3.1. Sancties Vooreerst kan de vereffenaar die de voormelde verplichtingen niet naleeft, worden vervangen door de rechtbank van koophandel. Dit is enkel mogelijk op verzoek van het openbaar ministerie of van iedere belanghebbende derde. Voorafgaandelijk aan de vervanging moet de vereffenaar worden gehoord.29 De rechtbank is in voorkomend geval niet verplicht om over te gaan tot de vervanging. Hij zou eventueel een bijkomende termijn kunnen opleggen waarbinnen de nodige stukken moeten worden voorgelegd.30 De niet-naleving van voormelde verplichtingen wordt bovendien strafrechtelijk beteugeld met een geldboete van 50 tot 10 000 euro.31
De vereffenaar die de voormelde verplichting niet naleeft, kan worden vervangen door de rechtbank van koophandel. Dit is enkel mogelijk op verzoek van het openbaar ministerie of van iedere belanghebbende derde. Voorafgaandelijk aan de vervanging moet de vereffenaar worden gehoord.35
4. Vereffeningsdossier Voortaan wordt ter griffie van de rechtbank van koophandel voor elke vereffening een dossier bijgehouden. Dit dossier bevat de volgende stukken: • het vennootschapsdossier;
30
Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 85.
32
31
Nieuw art. 196, 5° W. Venn. (ingevoerd door
gevoerd door art. 4 Wet).
gevoerd door art. 4 Wet).
33
35
art. 6 Wet); te vermenigvuldigen met de wettelijke opdeciemen (5,5).
10
Nieuw art. 190, § 1, derde lid W. Venn. (inParl. St. Kamer 2005-06, nr. 1906/005, 81.
34
Nieuw art. 190, § 1, laatste lid W. Venn. (inNieuw art. 184, § 2 W. Venn. (ingevoerd
door art. 2 Wet).
2 0 0 6/3
VENNOOTSCHAPSRECHT
• een afschrift van de verslagen die overeenkomstig artikel 181, § 1 moeten worden opgemaakt naar aanleiding van de ontbinding van een vennootschap (bestuursverslag, controleverslag); • een afschrift van de omstandige staten (zie supra) van de toestand van de vereffening; • de uittreksels van de bekendmaking van de benoeming en de ambtsbeëindiging van de vereffenaar(s), evenals van de bekendmaking van de sluiting van de vereffening; • in voorkomend geval, de lijst van homologaties en bevestigingen. Ingeval van zetelverplaatsing binnen de 6 maanden vóór het ontbindingsbesluit, komt men derhalve tot de vaststelling dat de homologatie of bevestiging moet worden gevraagd aan de rechtbank van het arrondissement waar de vennootschap haar zetel had vóór de verplaatsing, terwijl het benoemingsbesluit samen met de bevestiging of homologatie moet worden neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel van het arrondissement waar de vennootschap haar zetel heeft na de verplaatsing.
36
Nieuw art. 195bis W. Venn. (ingevoerd door
5. Inwerkingtreding en overgangsregeling De wet voorziet niet in een bijzondere termijn van inwerkingtreding. Bijgevolg zijn de nieuwe verplichtingen die deze wet in het leven roept van toepassing op de tiende dag na de publicatie in het Belgisch Staatsblad, i.e. vanaf 6 juli 2006. Voor wat betreft vereffeningen die nog hangende zijn op het ogenblik van inwerkingtreding van de nieuwe regeling, heeft de vereffenaar tijd tot 26 juni 200737 om zich te schikken naar deze verplichtingen.38 In dit verband kan men zich afvragen of de bevestigings- en homologatieprocedure ook van toepassing is op de lopende vereffeningen. Een letterlijke lezing van de overgangsbepaling noopt er ons toe te concluderen dat dit inderdaad zo is. In de praktijk kan dit evenwel aanleiding geven tot moeilijkheden. Wat als de rechter de vereffenaar niet homologeert, en bijgevolg alle beslissingen die deze vroeger heeft genomen ongeldig zijn?
•
zal worden gepubliceerd in de loop van de
art. 5 Wet).
maand september.
37
38
Over de draagwijdte van de overgangster-
Elke belanghebbende kan dit dossier kosteloos inkijken en er tegen betaling van de griffierechten een afschrift van krijgen.36
Art. 7 Wet.
mijn werd een parlementaire vraag gesteld die
2 0 0 6/3
11
12
2 0 0 6/3
BEROEP
Bescherming van de titel van accountant en belastingconsulent: uitoefening van het beroep en het voeren van de titel van accountant en belastingconsulent tijdens een schorsing strafbaar gesteld Jan Van Droogbroeck Juridische Dienst IAB De artikelen 61 en 63 van de Wet van 23 december 2005 houdende diverse bepalingen wijzigen respectievelijk artikel 58 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen en artikel 27 van de Wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren. De wetgever wil via deze wetswijzigingen de strafrechtelijke bescherming van de titel en het beroep van de beroepsbeoefenaars van het IAB, IBR en BIBF harmoniseren. Een onderdeel van deze harmonisering is de strafbaarstelling van de uitoefening van het beroep en het voeren van de titel tijdens een schorsing. Hierna volgt een kritische en beknopte analyse van het nieuwe misdrijf. Deze analyse is beperkt tot de beroepsbeoefenaars van het IAB en de omschrijving van het misdrijf. 1. Inleiding Artikel 58 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen (hierna “Wet van 22 april 1999”) legt aan personen die geen lid zijn van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (hierna “Instituut”) het verbod op om de titel van accountant/belastingconsulent te gebruiken of om een term te gebruiken die verwarring sticht met deze beroepstitels. Dezelfde wetsbepaling verbiedt derden ook om de opdrachten die tot het monopolie van de externe accountant behoren, aan te bieden of uit te voeren. Inbreuken op deze verbodsbepalingenen zijn strafbaar gesteld. De Wet van 23 december 2005 houdende diverse bepalingen wijzigt de strafbepaling van de Wet van 22 april 1999.1 De wetgever heeft een nieuw misdrijf ingevoerd, waardoor de uitoefening van het beroep 1
van accountant en belastingconsulent of het voeren van deze beroepstitels gedurende een schorsingsmaatregel strafbaar is gesteld. De nieuwe strafbaarstelling is geformuleerd in artikel 58, eerste lid, 3° van de Wet van 22 april 1999. Voor de beroepsbeoefenaars van het BIBF en het IBR geldt een regeling die mutatis mutandis dezelfde gedraging strafbaar stelt en identieke straffen voorziet. Deze wetswijziging is een reactie op arrest nr. 5/2001 van het Arbitragehof. Het Hof oordeelde in 20012 dat artikel 58 van de Wet van 22 april 1999 het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod (art. 10 en 11 Grondwet) schendt omdat het een kennelijk onverantwoord verschil voorziet in de bestraffing van het aanmatigen van de titel van erkend boekhouder(-fiscalist) en van de titel van accountant of belastingconsulent. Het onrechtmatig gebruik van de titel van
Art. 61 Wet van 23 december 2005
tot vaststelling van de officiële Duitse
2
houdende diverse bepalingen (B.S. 30
vertaling van sommige bepalingen van
2001, B.S. 16 februari 2001.
december 2005, tweede editie). Inwer-
de Wet van 23 december 2005 hou-
3
kingtreding: 9 januari 2006. Voor de
dende diverse bepalingen (B.S. 12 mei
(x 5,5).
Duitse vertaling: zie KB van 1 april 2006
2006).
Arbitragehof nr. 5/2001 van 25 januari Te verhogen met de opdeciemen
2 0 0 6/3
13
BEROEP
boekhouder of boekhouder-fiscalist was en is strafbaar met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 3 maanden en een geldboete van 200 tot 2 000 euro3 of met één van die straffen. Degene die zich de titel van accountant en belastingconsulent aanmatigde, riskeerde enkel een geldboete van 200 tot 1 000 euro. Volgens het Hof is de keuze van de strafmaat dermate onsamenhangend dat ze leidt tot een kennelijk onredelijk verschil in de behandeling van vergelijkbare misdrijven. Aangezien het Hof straffeloosheid wou vermijden, achtte ze het niet verantwoord om de strafbepaling te vernietigen. In afwachting van een optreden van de wetgever besloot het Hof dan maar om in artikel 58 enkel de verwijzing naar artikel 10 van de Kaderwet van 1 maart 19764 te vernietigen in zoverre die bepaling het mogelijk maakt om de onrechtmatige toe-eigening van de titel boekhouder(-fiscalist) te bestraffen met een zwaardere straf dan een geldboete van 1 000 euro.
De Wet van 23 december 2005 harmoniseert in sterke mate de strafrechtelijke bescherming van het beroep en de titel van de beroepsbeoefenaars van het IAB, BIBF en IBR Als gevolg van dit arrest konden personen die zich de titel van boekhouder(-fiscalist) aanmatigden of aan die titel een verwarringstichtende vermelding toevoegden niet gesanctioneerd worden met een gevangenisstraf of een geldboete van meer dan 1 000 euro. Via de wetswijziging van 23 december 2005 harmoniseert de strafwetgever de wetgeving betreffende de strafrechtelijke bescherming van het beroep en de titel van de beroepsbeoefenaars van het IAB, het BIBF en het IBR. De Wet van 23 december 2005 gaat daarbij verder dan hetgeen eigenlijk is
4
vereist door het Arbitragehof. De wetgever heeft zich er immers niet toe beperkt de straffen voor aanmatiging van de titel van accountant, belastingconsulent en erkend boekhouder(-fiscalist) te harmoniseren. De doorgevoerde wetswijziging heeft alle aspecten van het materiaal strafrecht (straffen én misdrijven) inzake de bescherming van alle gereglementeerde fiscale en economische beroepsbeoefenaars in sterke mate geharmoniseerd.5 Een onderdeel van deze harmonisering is de strafbaarstelling van de uitoefening van de beroepswerkzaamheid van accountant, belastingconsulent, erkend boekhouder(-fiscalist) en bedrijfsrevisor en het voeren van deze titels tijdens een uitvoerbare schorsingsmaatregel. Voor de Wet van 23 december 2005 konden enkel leden en stagiairs van het BIBF strafrechtelijk worden vervolgd voor de uitoefening van het beroep tijdens een schorsingsmaatregel. Het oude artikel 58 van de Wet van 22 april 1999 verklaarde daartoe artikel 10, 3° van de Kaderwet6 toepasselijk op de geschorste beroepsbeoefenaars van het BIBF. Deze strafbepaling sanctioneert degene die het beroep uitoefent terwijl hij het voorwerp uitmaakt van een schorsingmaatregel met correctionele geldboete of gevangenisstraf. Een dergelijke strafbepaling bestond niet t.a.v. de beroepsbeoefenaars van het IAB en het IBR. Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie7 kon een geschorste accountant die zijn beroepstitel gebruikte hiervoor weliswaar vervolgd worden op basis van het oude artikel 58. Voor de Wet van 23 december 2005 kon een geschorste accountant al strafrechtelijk vervolgd worden voor inbreuken op het monopolie van de extern accountant en/of voor illegale uitoefening van het beroep van boekhouder. De geschorste belastingconsulent die voor de Wet van 23 december 2005 fiscale diensten verstrekte was echter niet strafrechtelijk vervolgbaar als hij dit deed zonder zijn beroepstitel te gebruiken.
2. Constitutieve bestanddelen van het nieuwe misdrijf Het misdrijf omschreven in artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999 is samengesteld uit de volgende cumulatieve elementen: • de dader bezit de hoedanigheid van accountant en/of belastingconsulent;
de dienstverlenende intellectuele beroepen,
en van de uitoefening van de dienstverlenende
van erkend boekhouder en erkend boekhouder-
waarnaar art. 58 verwijst.
intellectuele beroepen.
fiscalist zijn niet opgenomen in de tekst van
5
7
oud art. 58 van de Wet van 22 april 1999 maar
bruik van een term die verwarring kan stich-
202 en R.W. 2002-03, 1138.
wel in art. 10 van de Kaderwet van 1 maart
ten met de titel van bedrijfsrevisor strafbaar te
8
1976 tot reglementering van de bescherming
stellen.
be.
De straffen voor het aanmatigen van de titel
van de beroepstitel en van de uitoefening van
6
De strafwetgever “vergat” echter het ge-
Kaderwet van 27 maart 1976 tot reglemen-
tering van de bescherming van de beroepstitel
14
2 0 0 6/3
Cass. 10 september 2002, T. Strafr. 2003, Cass., C.04.0339.F, 30 juni 2005, www.cass.
BEROEP
• veroordeling tot een uitvoerbare schorsingsmaatregel; • uitoefening van het beroep van accountant of belastingconsulent of het voeren van deze beroepstitels; • algemeen opzet. Deze elementen worden hierna verder geanalyseerd.
2.1. Hoedanigheid van de dader Het nieuwe misdrijf is een “eigen misdrijf”. De wet vereist dat de dader een bepaalde hoedanigheid bezit. Personen die deze hoedanigheid niet bezitten zijn weliswaar strafrechtelijk vervolgbaar via de rechtsfiguur van de strafbare deelneming (medeplichtige of mededader). De dader moet de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent bezitten. Zowel fysieke personen als rechtspersonen kunnen deze hoedanigheden bezitten. Aan het bezit van deze hoedanigheid is het exclusieve recht verbonden om een bepaalde beroepstitel te voeren en om bepaalde activiteiten aan te bieden of uit te voeren. Personen die niet als accountant en belastingconsulent zijn ingeschreven op het tableau van de leden van het Instituut zijn niet gerechtigd om deze beroepstitels te voeren of een hiermee verwarringstichtende term te gebruiken. Enkel (externe) accountants die lid zijn van het IAB zijn gerechtigd om de werkzaamheden omschreven in de artikelen 34 en 37 van de Wet van 22 april 1999 aan te bieden of uit te voeren. De leden of stagiairs van het BIBF8 en het IBR zijn weliswaar gerechtigd om in beperkte mate de werkzaamheden uit te oefenen. De hoedanigheid van belastingconsulent is in principe echter niet vereist om de fiscale diensten opgesomd in artikel 38 van voormelde wet uit te oefenen. De wetgever heeft deze werkzaamheden immers niet gemonopoliseerd ten voordele van de door het IAB erkende belastingconsulenten zodat iedereen deze diensten mag verrichten.9 Aan de geschorste beroepsbeoefenaar wordt het verbod opgelegd om deze rechten uit te oefenen voor de duur van de schorsing. Of ook stagiairs het misdrijf kunnen plegen wordt onderzocht in punt 3.
9
2.2. Bestaan van een uitvoerbare schorsingsmaatregel De dader van het misdrijf is het voorwerp van een uitvoerbare schorsingsmaatregel. De term “schorsingsmaatregel” houdt in dat de tuchtrechter (tuchtcommissie of commissie van beroep) de beroepsbeoefenaar veroordeeld tot een tijdelijk verbod (max. 1 jaar) om in België het beroep van accountant of belastingconsulent uit te oefenen en om zijn beroepstitel in het openbaar te voeren. De wetgever heeft zich bij de invoering van het begrip “schorsingsmaatregel“ in de strafbepaling laten inspireren door artikel 10, 3° van de Kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen. Deze wetsbepaling stelt de uitoefening van een krachtens de Kaderwet gereglementeerd beroep door een geschorste beroepsbeoefenaar strafbaar. De wetgever heeft bij de redactie van artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999 wel de tekst van artikel 10, 3° van de Kaderwet van 1 maart 1976 aangevuld met het woord “uitvoerbaar”. De schorsing is uitvoerbaar indien de veroordelende beslissing van de tuchtrechter definitief is. De veroordelende beslissing van de tuchtrechter moet bijgevolg in kracht van gewijsde zijn getreden omdat er tegen de disciplinaire veroordeling geen rechtsmiddelen met een opschortende uitwerking (verzet, hoger beroep of cassatieberoep) zijn ingesteld binnen de wettelijke termijn om dit te doen of omdat de schorsing als tuchtsanctie behouden blijft na uitputting van alle rechtsmiddelen. Een accountant die door de Tuchtcommissie is veroordeeld tot een schorsing, pleegt dan ook geen misdrijf als hij zijn beroep verder blijft uitoefenen in de periode tussen de instelling van het hoger beroep tegen deze tuchtstraf en de beslissing van de Commissie van Beroep over dit rechtsmiddel. Deze precisering bevestigt de evidente regel dat een beroepsbeoefenaar niet gehouden is tot de naleving van een schorsing als deze tuchtsanctie niet kan worden uitgevoerd als gevolg van de instelling van een rechtsmiddel met schorsende uitwerking.
Wettelijke uitzonderingen op het principe
en (3) het verbod om een onderneming in
fine en 34, 5° in fine Wet van 22 april 1999
van de vrije uitoefening van de fiscale diensten
fiscale zaken te vertegenwoordigen in hoofde
betreffende de boekhoudkundige en fiscale
zijn schaars: zie o.a. (1) het penaal beroeps-
van de externe accountant als hij voor deze
beroepen).
verbod in fiscale zaken ex art. 455 WIB 1992,
belastingplichtige een monopolieopdracht of
10
(2) de belastingconsulent die is veroordeeld
de opdracht bedoeld door artt. 166 en 167
ling van het huishoudelijk reglement van het
tot een schrapping of schorsing (art. 5 Wet
W. Venn. verricht of van de bedrijfsrevisor die
Instituut der Accountants.
van 22 april 1999 betreffende de beroeptucht
in de te vertegenwoordigen onderneming
11
voor accountants en belastingconsulenten)
een revisorale opdracht uitoefent (art. 19 in
Kaderwet van 1 maart 1976 tot reglemente-
Art. 11 KB van 2 maart 1989 tot vaststel-
Zie Ontwerp van wet tot wijziging van de
2 0 0 6/3
15
BEROEP
Artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999 viseert enkel de tuchtrechtelijke schorsing. In de deontologie van het IAB komt de schorsing ook nog voor als administratieve sanctie. Zo kan de Raad van het IAB een accountant of belastingconsulent die ten gevolge een veroordeling of andere maatregel in de onmogelijkheid verkeert zijn beroep uit te oefenen, schorsen10 voor de duur van de maatregel in het belang van het beroep. Deze sanctie kan bijvoorbeeld worden opgelegd aan de beroepsbeoefenaar die door de strafrechter is veroordeeld tot een beroepsverbod n.a.v. inbreuken op de fiscale wetgeving (art. 455 WIB 1992). De wetgever heeft in artikel 58, 3° van
Een accountant die door de Tuchtcommissie is veroordeeld tot een schorsing pleegt geen misdrijf als hij zijn beroep verder blijft uitoefenen in de periode tussen de instelling van het hoger beroep tegen deze tuchtstraf en de beslissing van de Commissie van Beroep over dit rechtsmiddel de Wet van 22 april 1999 de aard van de schorsingsmaatregel (administratief of tuchtrechtelijk) niet uitdrukkelijk gespecifieerd. Niettemin viseert deze strafbepaling enkel de tuchtrechtelijke schorsing. In de parlementaire voorbereiding van artikel 10, 3° van de Kaderwet, die geldt als inspiratiebron voor de tekst van artikel 58, 3°, verwijst de wetgever expliciet naar de tuchtstraf “schorsing”.11 Een eerste commentaar bij het nieuwe artikel 58 vermeldt enkel de mogelijkheid van een schorsing door de tuchtorganen.12
2.3. Het voeren van de beroepstitel of de uitoefening van de beroepswerkzaamheden De strafwetgever verbiedt de uitoefening van beroepswerkzaamheden van accountant en belastingconsulent of het voeren van deze beroepstitels tijdens een schorsing. Het is dus niet vereist dat de dader zowel de beroepswerkzaamheden uitoefent als de beroepstitel heeft gevoerd om zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid in het gedrang te brengen. De strafwetgever moet een misdrijf in voldoende nauwkeurige, duidelijke en rechtszekerheid biedende bewoordingen formuleren in de tekst van de strafbepaling zodat de dader vooraf weet of zijn gedragingen conform zijn aan de strafwet en de strafrechter geen al te grote beoordelingsvrijheid wordt gelaten bij het interpreteren van de strafwet (lex certa-beginsel).13 De vraag rijst of de delictomschrijving aan deze vereiste voldoet. De nieuwe strafbepaling lijkt op het eerste gezicht de nietnaleving van een schorsing door de veroordeelde beroepsbeoefenaar strafrechtelijk te willen sanctioneren. Dit was ook de bedoeling van de wetgever bij de invoering van artikel 10, 3° van de Kaderwet.14 De gedragingen die door de strafwetgever zijn geviseerd vallen echter niet altijd samen met het begrip schorsing zoals gedefinieerd in artikel 5, § 1 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor de accountants en de belastingconsulenten (hierna “Tuchtwet”). Zo voorziet artikel 5 van de Tuchtwet niet uitdrukkelijk dat de schorsing het verbod op het voeren van de beroepstitel inhoudt tijdens de periode van de schorsing. Een schorsing impliceert echter de tijdelijke schrapping van het tableau van de leden en als gevolg hiervan het verlies van de rechten die exclusief aan het bezit van de hoedanigheid van accountant en belastingconsulent zijn verbonden, zoals het voeren van de titel van accountant of belastingconsulent. Op grond van het beginsel van de conceptuele autonomie van het strafrecht is de strafrechter trouwens niet gebonden door de definitie die artikel 5 van de Tuchtwet aan het begrip “schorsing” geeft. Met toepassing van hetzelfde principe zal hij de bewoordingen “uitoefening van een beroepswerkzaamheid” en “voeren van de beroepstitel” uitleggen.
ring van de bescherming van de beroepstitel
oli 2006, aflevering nr. 201, 3 en “Strengere
14
en van de uitoefening van dienstverlenende
strafsancties voor economische beroepen en
15
intellectuele beroepen, Verslag Vermeiren,
beperking aansprakelijkheid bedrijfsrevisoren”,
Wetboek betreffende de rechters in handels-
Parl. St. Senaat 1984-85, nr. 667/1.
Accountancy Actualiteit 2006, aflevering 1, 3.
zaken verwijzen expliciet naar de accountant.
12
13
16
G. LENAERTS, “Illegale uitoefening econo-
mische beroepen zwaarder gestraft!”, Paci-
16
2 0 0 6/3
Zie Arbitragehof nr. 40/2006 van 15 maart
2006, www.arbitrage.be.
Zie voetnoot 11. De artt. 205 en 300 van het Gerechtelijk
Art. 19 van de Wet Gerechtelijk Akkoord
stelt dat de rechter personen die “vertrouwd
BEROEP
Uit volgend overzicht blijkt welke gedragingen onder de strafbepaling van artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999 vallen: • uitoefening van de werkzaamheden omschreven in de artikelen 34, 37 en 38 van de Wet van 22 april 1999 Met de uitoefening van de beroepswerkzaamheid wordt in de eerste plaats bedoeld de activiteiten opgesomd in de artikelen 34 en 37 (accountant) en 38 (belastingconsulent) van de Wet van 22 april 1999. Hierin zijn ook begrepen de opdrachten die in bijzondere wetten zijn toegekend aan de (externe) accountant, zoals de controleverslagen opgelegd door het Wetboek van Vennootschappen. De geschorste accountant of belastingconsulent die zijn beroepsactiviteit voortzet, pleegt echter geen inbreuk op artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999 als hij gerechtigd is om deze beroepswerkzaamheden uit te oefenen in een andere hoedanigheid. Een accountant mag nog boekhoudkundige werkzaamheden aanvaarden indien hij daartoe gerechtigd is als bedrijfsrevisor. Artikel 58 verwijst immers naar de “beroepswerkzaamheid van accountant en belastingconsulent” en niet naar “de beroepswerkzaamheden omschreven in de artikelen 34, 37 en 38 van de Wet van 22 april 1999”. • uitoefening van werkzaamheden die verenigbaar zijn met de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent Een lid van het Instituut treedt soms op als vereffenaar van vennootschappen, commissaris inzake opschorting of toegevoegd curator. Externe accountants komen ook in aanmerking voor een benoeming als rechter in handelszaken. Al deze mandaten en functies zijn verenigbaar met de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent. De uitoefening van deze functies en mandaten tijdens de schorsing is ook strafbaar gesteld. De wetgever gebruikt in de delictomschrijving de woorden “uitoefening van de beroepswerkzaamheid van accountant en belastingconsulent”. Dit omvat zowel de beroepswerkzaamheden van accountant-belastingconsulent in de enge zin als de activiteiten en functies die verenigbaar zijn met deze hoedanigheden. Een schorsing impliceert immers de tijdelijke schrapping van het tableau van de leden en als gevolg hiervan het ver-
lies van de hoedanigheid van accountant en belastingconsulent. De mandaten en functies die aan de accountant of belastingconsulent zijn toegekend omwille van het bezit van deze hoedanigheid kunnen dan ook niet meer worden uitgeoefend tijdens de schorsing.
Het is niet vereist dat de geschorste beroepsbeoefenaar de beroepswerkzaamheden uitoefent én beroepstitel voert om zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid in het gedrang te brengen Om de categorie van de “verenigbare activiteiten” af te bakenen is het nuttig om criteria te ontwikkelen om na te gaan of een bepaalde activiteit al dan niet is gedekt door artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999. Als uit de voorbereidende werken van de wetgeving of uit de tekst van de wet zelf rechtstreeks15 of onrechtstreeks16 blijkt dat de wetgever de bedoeling had om de uitoefening van het mandaat (ook) op te dragen aan de accountant of de belastingconsulent, omwille van het bezit van deze professionele hoedanigheid, dan oefent hij een beroepswerkzaamheid uit. Dit om vervolging te vermijden voor het uitoefenen van functies die weliswaar verenigbaar zijn met de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent, maar die hoegenaamd geen verband houden met zijn professionele status.17 Indien het bezit van de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent geen impliciet of expliciet criterium is voor de uitoefening van het betrokken mandaat en de opdrachtgever niettemin de beroepsuitoefenaar aanstelt op basis van zijn hoedanigheid van accountant of belastingconsulent, dan is hij strafbaar als hij in de uitoefening van dit mandaat zijn beroepstitel gebruikt. Dit is het geval als de accountant die is aangesteld als vereffenaar van een vennootschap, zijn
zijn met boekhouden” of die “gebonden zijn
18
door een deontologische code” kan aanstellen
of krachtens de Wet van 22 april 1999 zijn
ling van het huishoudelijk reglement van het
als commissaris inzake opschorting.
opgericht (tuchtcommissie, stagecommissie)
Instituut der Accountants.
17
en de commissies die de Raad conform art. 7
20
van de Wet van 22 april 1999 zelf opricht (bv.
22 en 41 van het KB van 8 april 2003 betref-
commissie van toezicht).
fende het toelatingsexamen, de stage en het
Voorbeeld: accountant is bestuurder van
sportvereniging.
Bedoeld worden de commissies die bij wet
19
Art. 24 KB van 2 maart 1989 tot vaststel-
Art. 28 Wet van 22 april 1999. Zie ook art.
2 0 0 6/3
17
BEROEP
professioneel briefhoofd gebruikt in zijn contacten met de schuldeisers van de in vereffening gestelde vennootschap. Blijft natuurlijk de vraag of een langdurige schorsing van de accountant of belastingconsulent in de praktijk niet zal leiden tot beëindiging van het mandaat, al dan niet op verzoek van de geschorste beroepsbeoefenaar zelf. • deelname aan de besluitvorming van het IAB en stagemeesterschap Overeenkomstig artikel 5, § 1 van de Wet van 22 april 1999 houdt een schorsing ook het verbod in om deel te nemen aan de beraadslagingen en de verkiezingen m.b.t. de algemene vergadering, de Raad, de commissies18 van het Instituut, evenals in de Commissie van Beroep zolang de tuchtstraf uitwerking heeft. Het huishoudelijk reglement bevestigt deze regel door te bepalen dat geschorste leden zich niet verkiesbaar kunnen stellen voor de mandaten die de leden van de algemene vergadering kiezen (voorzitter, ondervoorzitter, raad en commissie van beroep, commissaris). 19 De hoedanigheid van accountant of belastingconsulent is wettelijk vereist om een stem uit te brengen (actief kiesrecht) of om zich verkiesbaar te stellen (passief kiesrecht), om deel te nemen aan de werkzaamheden van bepaalde commissies (stagecommissie, tuchtcommissie en commissie van beroep) en om bepaalde functies te mogen uitoefenen (voorzitter, ondervoorzitter, raadslid, commissaris, penningmeester, secretaris). Hetzelfde geldt voor de uitoefening van de functie van stagemeester.20 Omdat de uitoefening van al deze rechten of mandaten zo nauw verbonden is met het lidmaatschap van het IAB, behoort de uitoefening ervan tot het beroep van accountant of belastingconsulent. De beroepsbeoefenaar pleegt een inbreuk op artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999 indien hij zich er tijdens zijn schorsing niet van onthoudt. Zelfs indien dit alles niet behoort tot de “uitoefening van de beroepswerkzaamheden van accountant en belastingconsulent” is de geschorste beroepsbeoefenaar strafbaar op grond van artikel 58, 3° als hij zijn beroepstitel gebruikt in de uitoefening van zijn kiesrecht, functie of mandaat. In de praktijk zal dit meestal het geval zijn.
De geschorste beroepsbeoefenaar die een term gebruikt die verwarring sticht met de titel van accountant of belastingconsulent, pleegt geen inbreuk op artikel 58, 3° maar wel op artikel 58, 1° van de Wet van 22 april 1999 • voeren van de beroepstitel van accountant of belastingconsulent Verder bepaalt het nieuwe artikel 58, 3° dat de geschorste beroepsbeoefenaar de beroepstitel niet mag gebruiken tijdens de periode van de schorsing, hoewel het gebruik van de titel van accountant of belastingconsulent niet uitdrukkelijk wordt verboden door artikel 5, § 1 Tuchtwet en artikel 10, 3° van de Kaderwet. Het Hof van Cassatie21 nam reeds onder het oud artikel 58 van de Wet van 22 april 1999 aan dat een geschorste beroepsbeoefenaar, in casu een accountant, niet gerechtigd is om de beroepstitel te voeren. De wetgever achtte het blijkbaar nodig om dit uitdrukkelijk te voorzien in de strafbepaling. Het tuchtrecht van de leden van het IAB definieert immers een schorsing als een verbod om het beroep van accountant of belastingconsulent uit te oefenen voor de in de tuchtstraf (lees: beslissing van de tuchtrechter) bepaalde tijd. Om interpretatieproblemen te voorkomen wordt naast de uitoefening van het beroep ook het voeren van de beroepstitel tijdens een schorsing uitdrukkelijk strafbaar gesteld. De beroepsbeoefenaar die een term gebruikt die verwarring sticht met de titel van accountant of belastingconsulent pleegt geen inbreuk op artikel 58, 3°, maar wel op artikel 58, 1° van de Wet van 22 april 1999.
bekwaamheidsexamen van accountant en/of
22
belastingconsulent. Zie ook art. 19 van het
1180.
27
stagereglement van het BIBF, goedgekeurd bij
23
142.
Cass. 19 november 1997, Arr. Cass. 1997, Cass. 16 september 1974, Arr. Cass. 1975,
26
Zelfde cassatiearrest. Cass. 5 oktober 1988, Arr. Cass. 1988-89,
KB van 29 januari 1998, m.b.t. de accountants
62.
28
die optreden als stagemeester van een stagi-
24
29
air-boekhouder.
624.
ling van het reglement van plichtenleer der
21
25
accountants.
18
Zie voetnoot 7.
2 0 0 6/3
Cass. 23 november 1999, Arr. Cass. 1999, nr. Zelfde cassatiearrest.
Corr. Kortrijk 10 maart 1995, onuitg. Art. 17 KB van 1 maart 1998 tot vaststel-
BEROEP
2.4. Algemeen opzet
accountant of belastingconsulenten met een bijzonder opzet worden gepleegd.28
In de wettelijke delictomschrijving is niet uitdrukkelijk bepaald dat de dader de door de strafbepaling geviseerde verboden gedraging, i.c. het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid of het voeren van de beroepstitel, opzettelijk of uit onachtzaamheid moet stellen. Uit de vaststelling dat de wetgever de schuldvorm niet heeft omschreven in de strafbepaling volgt echter niet dat het moreel element (opzet of onachtzaamheid) niet bestaat of niet noodzakelijk is voor de totstandkoming van het misdrijf. Elk misdrijf vereist immers een moreel bestanddeel, zelfs wanneer dit niet in de strafbepaling is vermeld.22 Om het moreel bestanddeel van een misdrijf te bepalen, moet de strafrechter de wil van de wetgever nagaan op grond van de aard van het misdrijf en op grond van de tekst van de wettelijke bepaling waarbij de gedraging strafbaar is gesteld.23 Uit de aard van de misdrijven blijkt dat algemeen of bijzonder opzet is vereist. Algemeen opzet impliceert dat de dader het misdrijf “willens en wetens” de door de wet verboden handeling pleegt.24 “Wetens” vereist dat de dader handelt in de wetenschap van zowel de strafbaarheid van de gedraging als van het verwezenlijkt zijn van alle materiële elementen ervan, namelijk dat een misdrijf wordt gepleegd.25 “Willens” vereist dat de dader de bedoeling heeft het materieel bestanddeel van het misdrijf, i.e. het verboden handelen of verzuim, te verwezenlijken.26 Bijzonder opzet houdt in dat niet alleen het bewijs moet worden geleverd van het willens en wetens plegen van het materieel element, maar ook van het bestaan van een door de wetgever omschreven beweegreden, zoals het oogmerk om te schaden. Tenzij de strafwet het anders bepaalt hebben de motieven van de dader geen invloed op het bestaan van het misdrijf.27 De motieven spelen wel een belangrijke rol bij de bestraffing van het misdrijf, nl. als verzachtende of (feitelijke) verzwarende omstandigheid. De rechtspraak vereist niet dat de misdrijven betreffende de beroepstitel van de
30
Art. 32 KB van 8 april 2003 betreffende het
31
3. Toepassing van artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999 op de stagiairs van het IAB De dader bezit de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent. De vraag rijst echter of artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999 ook van toepassing is op de (geschorste) stagiair. Het antwoord op deze vraag verschilt naargelang de stagiair de beroepstitel van accountant of belastingconsulent voert of de beroepswerkzaamheid van accountant of belastingconsulent uitoefent.
3.1. Voeren van de titel van accountant of belastingconsulent tijdens de schorsing De stagiairs vallen niet onder het toepassingsgebied van artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999. Zij mogen conform artikel 16 van de Wet van 22 april 1999 de titel van accountant of belastingconsulent enkel dragen indien deze wordt voorafgegaan door de term “stagiair”. Indien een (geschorste) stagiair de titel van accountant of belastingconsulent toch voert tijdens zijn schorsing, riskeert hij vervolging op basis van artikel 58, 1° van de Wet van 22 april 1999, dat inbreuken op artikel 16 strafbaar stelt.
3.2. Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van accountant of belastingconsulent tijdens de schorsing Een positief antwoord op deze vraag is enkel mogelijk indien stagiairs gerechtigd zijn om gedurende de stage de professionele werkzaamheden van accountant en belastingconsulent uit te oefenen. Stagiair-accountants zijn op grond van artikel 48 van de Wet van 22 april 1999 gerechtigd om de beroepswerkzaamheden van een erkend boekhouder(-fiscalist) uit te oefenen. De opdrachten van een boekhouder zijn omschreven in artikel 49 van de Wet van 22 april 1999. Deze opsomming stemt overeen
Het gebruik van termen die verwarring
toelatingsexamen, de stage en het bekwaam-
stichten met de titel van bedrijfsrevisor is de
heidsexamen van accountant en/of belasting-
wetgever echter vergeten strafbaar te stellen.
consulent.
32
Zie voetnoot 7.
2 0 0 6/3
19
BEROEP
met de werkzaamheden van een accountant, met uitzondering evenwel van de opdrachten die door de wetgever zijn voorbehouden aan de externe accountants (monopolieopdrachten). Bij de uitvoering van zijn monopolieopdrachten mag de externe accountant zich wel laten bijstaan door zijn stagiair.29 Zo mag een stagiair-accountant de boekhouding van derden organiseren en voeren. Aangezien de wetgever de werkzaamheden van de belastingconsulent niet heeft voorbehouden aan de door het Instituut erkende belastingconsulenten zijn stagiair-belastingconsulenten gerechtigd om ze uit te oefenen. Zij mogen dus fiscaal advies verstrekken, belastingplichtingen vertegenwoordigen voor de fiscale administratie en hen bijstaan bij het vervullen van hun fiscale verplichtingen.
De wet vereist niet dat de dader het misdrijf met een bijzonder opzet pleegt Stagiairs mogen dus geheel (stagiair-belastingconsulent) of gedeeltelijk (stagiair-accountant) de professionele activiteiten uitoefenen van de functie die ze ambiëren. Indien zij tijdens hun stage een schorsing oplopen en deze activiteiten verder blijven uitoefenen riskeren zij strafvervolging voor schending van artikel 58, 3° van de Wet van 22 april 1999. Zelfs indien artikel 58, 3° niet van toepassing zou zijn op stagiairaccountants van het IAB is nog altijd vervolging mogelijk op basis van artikel 58, 2° dat de inbreuken op artikel 48 van de Wet van 22 april 1999 sanctioneert. Ingevolge een schorsing wordt de stage van de stagiair-accountant onderbroken voor de duur van de schorsing en is hij dus niet gerechtigd om op grond van artikel 48 de beroepswerkzaamheden van een boekhouder uit te oefenen.30
4. Besluit – Een korte evaluatie van de wet… Het is zeer lovenswaardig dat de strafwetgever de wettelijke bepalingen betreffende de strafrechtelijke bescherming van de titel en het beroep van de beoefenaars van fiscale en economische beroepen in sterke mate heeft geharmoniseerd.31 Dit bevordert de rechtsgelijkheid en de toenadering tussen de drie beroepsinstituten (IAB, IBR en BIBF). Deze strafbaarstelling is eigenlijk (gedeeltelijk) overbodig. Onder het oude artikel 58 werd reeds aangenomen door het Hof van Cassatie32 dat een accountant (of belastingconsulent) niet gerechtigd is om tijdens een schorsing zijn beroepstitel te gebruiken. Een schorsing van een accountant of belastingconsulent brengt volgens het Hof immers de tijdelijke schrapping van het tableau van de leden mee voor de duur van deze
20
2 0 0 6/3
tuchtsanctie, en als gevolg daarvan het recht om de beroepstitel te gebruiken. Onder de gelding van oud artikel 58 kon om dezelfde reden een geschorste accountant al strafrechtelijk vervolgd worden voor inbreuken op het monopolie van de externe accountant en/of voor illegale uitoefening van het beroep van boekhouder. Een geschorste belastingconsulent die onder de gelding van het oude artikel 58 de werkzaamheden van belastingconsulent verder bleef uitoefenen, kon echter enkel tuchtrechtelijk worden vervolgd door het Instituut. De fiscale werkzaamheden opgesomd in artikel 38 van de Wet van 22 april 1999 zijn niet gemonopoliseerd ten voordele van de door het Instituut erkende belastingconsulenten (of van de boekhouders-fiscalisten). Strafrechtelijke vervolging van de geschorste belastingconsulent op basis van het oud artikel 58 was wel mogelijk als hij zijn beroepstitel gebruikte. Deze lacune is nu via artikel 58, 3° opgevuld door de strafbaarstelling van de uitoefening van het beroep van belastingconsulent tijdens een schorsing. De wetgever had ook de nieuwe strafbepaling duidelijker kunnen formuleren: de niet-vermelding van de schuldvorm van het misdrijf, de afbakening van het begrip “uitoefening van de beroepswerkzaamheid”, de toepasbaarheid op de stagiairs en de aard (administratief én/of tuchtrechtelijk) van de schorsingsmaatregel. De wetgeving heeft enkel de materieelrechtelijke bepalingen geharmoniseerd. Voor de opsporing van inbreuken op de wetgeving inzake de bescherming van het beroep van boekhouder(-fiscalist) blijven de artikelen 12 en 13 van de Kaderwet van 1 maart 1976 onverkort van toepassing. De processen-verbaal van de ambtenaren van de Algemene Directie Controle en Bemiddeling die de inbreuken vaststellen hebben een bijzondere bewijswaarde (“tot bewijs van het tegendeel”). Dit verlicht de bewijslast die rust op de vervolgende partijen (parket en BIBF) bij de gerechtelijke vervolging van de daders. Artikel 13 voert een controledelict in. Deze bepalingen gelden niet t.a.v. het IAB en het IBR. De wetgever zou er bovendien goed aan doen om de leden van het IAB, die het door de tuchtrechter (of de Raad) opgelegde verbod om bepaalde opdrachten te aanvaarden of voort te zetten niet naleven ook strafrechtelijk te sanctioneren. Deze tuchtstraf sanctioneert de externe accountants die de controlenormen van het Instituut niet hebben nageleefd bij de opstelling van een controleverslag. Aangezien de veroordeelde zijn inschrijving op de deellijst van de externe accountants behoudt, is geen strafrechtelijke vervolging mogelijk indien hij deze sanctie niet naleeft. Zodoende is de naleving van alle zware tuchtsancties (schrapping, schorsing en opdrachtenverbod) strafbaar gesteld. Hopelijk zal de wetgever deze “imperfecties” herstellen bij de totstandkoming van de fusie tussen het BIBF en het IAB.
•
E-ACCOUNTING
Internetverslaggeving met de Extensible Business Reporting Language (XBRL) Els Vanderhaegen Extensible Business Reporting Language (XBRL) is een nieuwe techniek om financiële rapporten op te stellen, uit te wisselen en te analyseren. XBRL zal in België ingevoerd worden door de Nationale Bank, die de neerlegging van statutaire jaarrekeningen in XBRL-formaat zal verplichten vanaf 1 april 2007.
XBRL maakt rapporteringsprocessen beter, goedkoper en sneller. Het wordt mogelijk om automatisch, zonder manuele tussenkomst, betrouwbare en precieze informatie te halen uit allerlei soorten businessrapporten. Dankzij XBRL zal er minder tijd nodig zijn om informatie op te zoeken en opnieuw in te geven en komt er zo tijd vrij om deze gegevens te analyseren. De invoering van XBRL levert dus voordelen op. Om optimaal van deze voordelen te kunnen genieten is het aan te raden eveneens XBRL-GL te gebruiken. XBRL-GL is een variant van XBRL die op dezelfde wijze functioneert maar al eerder in de rapporteringscyclus kan worden toegepast. De gegevens worden met XBRL-GL reeds vanaf de originele accountingtransacties, de grootboeken en de proef- en saldibalans in XBRL weergegeven, terwijl XBRL zelf pas gebruikt kan worden bij de opstelling van de financiële staten.
1. Wordt XBRL een succes? De grote vraag is echter of de invoering van XBRL succesvol zal zijn. De kans op succes is erg groot. De evolutie van het internet overtrof wereldwijd ieders verwachtingen. XBRL kan dezelfde evolutie doormaken, want het is op XML (Extensible Markup Language) gebaseerd en XML is wereldwijd verspreid. XBRL is op dit moment ook de enige standaard voor businessrapportering. Iedereen zal XBRL moeten gebruiken aangezien er geen alternatief bestaat.
Accountants en belastingconsulenten gebruiken software om hun dagelijkse werkzaamheden te vereenvoudigen, en om de kwaliteit van hun werk te organiseren en te garanderen. In principe is het voor de beroepsbeoefenaar niet belangrijk om te doorgronden op welke manier deze software inhoudelijk omgaat met gegevens. Vanaf volgend jaar zullen alle jaarrekeningen bij de NBB worden neergelegd in een XBRL-formaat. Voor accountants en belastingconsulenten is het dan ook niet zo evident om de dataverwerking van de jaarrekening in een XBRL-formaat te begrijpen. In bijgaand artikel wordt de nadruk gelegd op het hergebruik van éénmaal ingevoerde gegevens die gerapporteerd worden in een XBRL-document op basis van een goedgekeurde taxonomie. Daarom is het nuttig inzicht te verwerven in de wijze waarop die gegevens worden opgeslagen en verwerkt. Het is ook belangrijk te weten dat de gegevens vanaf hun oorspronkelijke ingave voor hergebruik in aanmerking komen. De gegevens in het grootboek kunnen immers via een XBRL-GL tussen verschillende boekhoudpakketten uitgewisseld worden of worden ingelezen in een rapporterings- of controleapplicatie. Hierin ligt ongetwijfeld een opdracht besloten voor de softwareontwikkelaars, maar ook voor onze leden die bevoorrechte adviseurs zijn van kmo’s en ondernemingen. Erwin Vercammen
2 0 0 6/3
21
E-ACCOUNTING
2. Problemen & onzekerheden XBRL is een recente technologie die nog volop in ontwikkeling is. Hierdoor kent XBRL nog enkele problemen en onzekerheden die moeten worden opgelost voordat XBRL succesvol kan worden ingevoerd.
2.1. XBRL-software Een eerste probleem betreft de XBRL-software. Er zijn reeds vele XBRL-compatibele programma’s op de markt. Uit onderzoek blijkt echter dat dit voor het grootste deel instance creators en taxonomie editors zijn. Om een financieel rapport op te stellen moet er in de eerste plaats een taxonomie worden opgesteld, wat meestal door regulerende instanties wordt gedaan. Er is gebleken dat er voldoende software beschikbaar is om taxonomieën aan te passen, zodat elke onderneming een taxonomie kan maken die aan haar specifieke noden voldoet. Na de opstelling van de taxonomie kan men overgaan naar de tweede stap in de rapportopstelling: de creatie van een instance document. Dit is vrij eenvoudig wanneer men over een goede instance creator beschikt. Hiervoor is er ook reeds voldoende software beschikbaar. Er is momenteel nog een gebrek aan software met financiële analysemogelijkheden en aan software voor de rendering van instance documenten. Met het eerste probleem gaat het echter de goede kant uit. Hitachi, Edgar Online en Metapraxis zijn er al mee bezig en de andere softwarefirma’s zullen hun voorbeeld snel volgen zodra XBRL meer verspreid raakt en de vraag naar software voor de financiële analyse van XBRL-documenten stijgt.
2.2. Rendering Het tweede probleem is het gebrek aan software voor het “renderen” van XBRL-documenten. De rendering, of anders gezegd de layout van een XBRL instance document, is nog een groot vraagteken. De meeste voorstanders van XBRL houden met dit probleem nog geen rekening. Ze argumenteren voor de invoering van XBRL omdat het een machineleesbaar formaat is, waardoor financiële rapporten zonder manuele tussenkomst getransfereerd kunnen worden. Maar, ze vergeten ondertussen dat de mensen dit machineleesbare document niet kunnen lezen. De “SNAP XBRL presenter” en “XBRL View Software” zijn een goed begin om dit probleem op te lossen maar de invoering van XBRL kan pas echt slagen als er meer en betere software volgt. De volgende stap in dit proces is “Dragon View”. Dit programma, dat recent werd uitgebracht, beschikt over meer mogelijkheden dan de voorgaande softwareprogramma’s. Dit toont aan dat softwareleveranciers het probleem kennen en eraan werken. We mogen aannemen dat dit probleem na verloop van tijd zal worden opgelost. De komst van nieuwe software om deze problemen op te lossen is echter afhankelijk van de vraag naar die software. Hoe meer XBRL gebruikt wordt, hoe meer firma’s de software zullen leveren. XBRL
zal meer gebruikt worden, wanneer er meer software bestaat waarbij technische kennis van XBRL niet nodig is. Dit brengt ons in een cirkel die de evolutie van XBRL kan afremmen: beide partijen wachten op elkaar om te starten met het gebruik van XBRL. Gelukkig wordt deze cirkel verbroken door de regulatoren die XBRL als rapporteringsformaat zullen verplichten.
2.3. Kennis van XBRL in België Ook de slechte kennis van XBRL in het Belgische bedrijfsleven, maakt de verplichte neerlegging van de jaarrekening in XBRL problematisch. Slechts 2 % van alle ondervraagden in het “Awarenessonderzoek naar de kennis van XBRL bij de Belgische beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen” van het departement bedrijfskunde van HONIM, is al actief met XBRL bezig. De ondernemingen zullen dus beter geïnformeerd moeten worden over de mogelijkheden van XBRL zodat ze dit niet enkel gebruiken voor de neerlegging van de jaarrekening wanneer ze ertoe verplicht zijn, maar voor het hele rapporteringsproces. Als dit bereikt wordt, is XBRL-evolutie niet meer te stoppen.
2.4. De audit Het laatste en belangrijkste zwakke punt van XBRL dat een succesvolle invoering kan verhinderen, is het gebrek aan betrouwbaarheid van instance documenten. De financiële staten kunnen momenteel al in XBRL-formaat worden neergelegd in het “Voluntary Filing Program” van de SEC. Deze instance documenten zijn echter “unaudited”. In het bedrijfsleven, waar belangrijke beslissingen worden genomen op basis van de informatie uit de financiële staten, is er zekerheid nodig over de betrouwbaarheid van de gegevens in het instance document. XBRL International heeft hiervoor een werkgroep opgericht die richtlijnen voor de bedrijfsrevisoren moet opstellen. Met deze richtlijnen zullen de bedrijfsrevisoren weten waarover ze een opinie geven. Er zijn verschillende mogelijkheden die variëren van enkel het instance document certifiëren tot het gehele rapporteringsproces in XBRL. Eens deze onzekerheid is weggewerkt door de richtlijnen, zal de informatie uit de XBRL instance documenten betrouwbaar zijn door het oordeel dat de bedrijfsrevisoren erover hebben gegeven.
3. Conclusie XBRL heeft alles om succesvol te worden. De nodige stappen zijn gezet om alle zwakke punten van XBRL te verbeteren. Het wordt echter nog even wachten op de richtlijnen voor de bedrijfsrevisoren, die de betrouwbaarheid van XBRL instance documenten zullen bepalen. Deze zouden er moeten zijn voor de neerlegging van de jaarrekening in XBRL verplicht wordt, zodat XBRL in 2007 succesvol ingevoerd kan zijn.
•
Samenvatting van de masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de handelswetenschappen, campus VLEKHO (Promotor: Prof. dr. C. Siau).
22
2 0 0 6/3
TRENDS
Het einde van het makkelijke geld en de geprogrammeerde dood van de “carry traders” Amid Faljaoui
In Europa en in de Verenigde Staten behoort gratis geld lenen sinds kort tot het verleden. Ook in Japan is dat nu officieel zo: op vrijdag 14 juli besliste de Centrale Bank van Japan de belangrijkste rentevoeten te verhogen met 0,25 %. Op de schaal van Richter van het bankwezen is dat niet enorm, maar symbolisch gezien ligt dat wel even anders. Waarom? In zes jaar tijd is het de eerste keer dat de Japanse monetaire autoriteiten de rentevoet verhogen. Sinds 2001 was geld lenen gratis (0 %) op de archipel. De regering wilde dat zo om deflatie en economische stagnatie tegen te gaan. Door de belangrijkste rentevoet (symbolisch) te verhogen, hebben de Japanners willen aantonen dat de tweede grootste wereldeconomie weer blaakt van gezondheid en dus klaar is om een “normaal” monetair beleid te voeren. Als de Japanse economie het beter stelt, betekent dit dat er een motor is die de Amerikaanse economische motor kan aflossen als deze uitgeput raakt. Natuurlijk heeft alles een keerzijde. In dit geval bevestigt het nogmaals de algemene tendens om de rentevoet te verhogen. De Verenigde Staten startten met een verhoging van de rentevoet (15 verhogingen), Europa volgde op een gematigd tempo (3 verhogingen), waarna ook Canada, het Verenigd Koninkrijk en nu ook Japan volgden. De Japanse beslissing toont duidelijk aan dat het einde van het “gemakkelijke geld” is aangebroken (periode met zeer lage rente). Dit is niet zonder risico’s voor landen die een grote overheidsschuld hebben en door de investeerders wel eens gemeden kunnen worden. Waarom zouden zij met al die risico’s in het buitenland blijven investeren als de Amerikaanse beleggingen opnieuw meer opbrengen? De euforie die de opkomende landen vertoonden (op vijf jaar tijd 140 % groei, tegenover een magere 25 % voor het gemiddelde op wereldvlak), zou wel eens als een kaartenhuisje kunnen instorten. Let op: deze tendens om de rentes te verhogen zal niet enkel zwaar wegen op de zuidelijke landen.
Het zal ook een weerslag hebben op het onroerend goed, een motor van de economische groei in de westerse landen. Op het eerste gezicht lijkt het risico beperkt aangezien de meeste leningen worden afgesloten met een vaste rentevoet. Wat wel vaststaat is dat de speculanten er aan zijn voor de moeite nu de rentevoet in Japan is gestegen. Met name de “carry trade”-gebruikers. De site www.boursorama.com doorgrondt deze gangbare praktijk, die gloriedagen heeft gekend, maar nu magere jaren tegemoet gaat. De effectenspeculanten lenen tegen een laag rentetarief, en beleggen het geld in activa met een hoger rendement. Deze methode werd veel gebruikt voor beleggingen in Amerikaanse staatsobligaties toen leningen erg goedkoop waren, of voor goedkope munten met hoog rendement toen de yen een nulrente opbracht. Op dat moment konden de verschillen in rendement enorm veel winst opleveren. Vooral met betrekking tot de yen was dit de moeite, zolang deze een nulrente vertoonde. Yen lenen en de opbrengst in dollars investeren, wat 5 % of in euro 2,75 % oplevert, zonder te spreken over de munteenheden van de tegenpolen, was een goede remedie tegen stress. Maar, zoals Isabelle Croizard van Boursorama opmerkt, “stelt dit type transacties de actoren toch bloot aan een kredietrisico. In het geval van de yen berust het op de zekerheid dat de muntwaarde zal dalen. In het andere geval moet de investeerder na afloop van de lening de opbrengst van zijn beleggingen omzetten in yen, en dan zou de rekening wel eens een erg onaangename verassing kunnen zijn. Deze zekerheid verkeert nu trouwens in ernstige moeilijkheden sinds de Centrale Bank van Japan een einde maakte aan haar monetaire beleid en de rentes verhoogde. De “carry traders” modderen maar wat aan”. Maar, is dat niet een beetje wat iedereen de dag van vandaag doet?
•
2 0 0 6/3
23
IAB
IAB in ’t kort In deze rubriek vindt u de nevenactiviteiten waaraan het IAB heeft deelgenomen. Deze rubriek zal geleidelijk aan evolueren teneinde u een duidelijker overzicht te geven van het werk uitgevoerd door de vertegenwoordigers van het IAB inzake de ontwikkeling van het beroep.
Mei 2006 • 10/05/2006: vergadering op het kabinet van Fientje Moerman – testproject ondernemerschapsportefeuille • 12/05/2006: voorstelling Tax-on-Web – Namen • 18/05/2006: ontmoeting op het kabinet van Marie-Dominique Simonet – fusie IAB-BIBF en de gevolgen voor het onderwijs • 19/05/2006: Advocatendag – Genk
Juni 2006 • 08/06/2006: het Instituut voor het Familiebedrijf – voorstelling van het boek “Het roer uit handen” en van de scorecardopvolging – Brussel • 09/06/2006: voorstelling Tax-on-Web – Doornik • 27/06/2006: vergadering met minister Verwilghen – fusie IAB-BIBF
Juli 2006 • 04/07/2006: vergadering op FOD Economie met de scholen • 06/07/2006: vergadering in Parijs bij de Franse Ordre des Experts-Comptables
Wetgeving Mei 2006 • KB van 19 mei 2006 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de revalorisatiecoëfficiënt voor kadastrale inkomens (B.S. 29/05/2006)
•
•
Juni 2006 • KB van 10 juni 2006 tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van de toepassingsmodaliteiten met betrekking tot de belastingvoordelen voor hypothecaire leningen en in-
24
•
•
2 0 0 6/3
dividuele levensverzekeringscontracten (B.S. 19/06/2006) Wet van 2 juni 2006 tot wijziging van het Wetboek van Vennootschappen, teneinde de vereffeningsprocedure te verbeteren (B.S. 26/06/2006) Wet van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging (B.S. 29/06/2006) Wet van 10 juni 2006 tot oprichting van een Raad voor de mededinging (B.S. 29/06/2006) KB van 21 juni 2006 op de boekhouding, de jaarrekening
en de geconsolideerde jaarrekening van openbare vastgoedbevaks, en tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks (B.S. 29/06/2006) • KB van 22 juni 2006 tot vastlegging van het model van het aangifteformulier inzake vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2006 (B.S. 29/06/2006) • Decreet van 19 mei 2006 betreffende de Winwinlening (B.S. 30/06/2006)
IAB
Juli 2006 • KB van 1 juli 2006 tot wijziging van artikel 2 van het KB/WIB 92 (B.S. 10/07/2006) • KB van 6 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van de Belasting
over de Toegevoegde Waarde (B.S. 17/07/2006) • KB van 1 juli 2006 tot goedkeuring van het reglement inzake publiciteit en communicatie (B.S. 25/07/2006)
• Wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen (B.S. 28/07/2006) • Programmawet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen (B.S. 28/07/2006)
IAB-info flashback Mei 2006
Juni 2006
Juli 2006
• Boetes wegens laattijdige neerlegging van de jaarrekening: aanpassing van het Uitvoeringsbesluit van het Wetboek van Vennootschappen – 23/05/2006 • Hervorming van de Waalse schenkings- en successierechten – 24/05/2006
• Ondernemerschapsportefeuille: inwerkingtreding en nadere uitvoeringsmodaliteiten geregeld in twee Ministeriële Besluiten – 08/06/2006 • Nieuwe Achtste Richtlijn gepubliceerd in het Publicatieblad – 15/06/2006 • Institute of Internal auditors publiceert brochure over auditcomités – 15/06/2006 • Voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van het terrorisme: concrete cijfers! – 22/06/2006 • Leidraad voor opvolging in familiebedrijven beschikbaar op www.scorecardopvolging.be – 27/06/2006 • FEE maakt jaarverslag bekend – 27/06/2006 • Jaarverslag van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen nu beschikbaar – 27/06/2006
• Termijnverlenging voor indiening van bezwaarschrift inzake inkomstenbelasting – 12/07/2006 • Verrekenprijzen: de Administratie richt een gespecialiseerde dienst op en publiceert een circulaire – 26/07/2006 • Winwinlening in de startblokken – 26/07/2006 Meer info: www.iab-info.be
2 0 0 6/3
25
VA K L I T E R AT U U R
Uitgelezen
Tendensen in het economisch recht (11) / K. Byttebier, E. De Batselier en R. Feltkamp (Ed.) Maklu, 2006, 399 p. De Vakgroep Economisch Recht van de VUB organiseerde drie studienamiddagen, waarvan een referatenbundel werd gepubliceerd: I. Het gebruik van data voor een onderneming: het juridisch statuut van informatie 1. De door de Europese Unie genomen initiatieven ter harmonisering van de regelgeving inzake het hergebruik van overheidsinformatie: een gemiste kans? 2. Informatie: wel beschermd, doch niet vatbaar voor diefstal. Denkoefeningen over het juridisch statuut van informatie vanop het grensvlak tussen het strafrecht en de intellectuele rechten. II. Aspecten van consumentenbescherming 1. Recente evoluties inzake productaansprakelijkheid 2. Recente ontwikkelingen inzake vergelijkende reclame WHPC 3. Vrije beroepen en consumentenrecht. De Wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen 4. Het consumentenkrediet anno 2005: nieuwe wetgeving – nieuwe knelpunten III. De stichting 1. De stichting: een overzicht van de toepasselijke bepalingen 2. Fiscale en boekhoudkundige aspecten inzake stichtingen 3. De private stichting als administratiekantoor Prijs: 95 EUR Bestellen: www.maklu.be Tel. 03 231 29 00
26
2 0 0 6/3
Les normes comptables internationales IAS/IFRS / S. Brun Gualino, 2006, 434 p.
Cet ouvrage explique et applique l’ensemble des dispositions de ce référentiel international. Pour chaque norme, l’auteur - développe la substance théorique du référentiel ; - a élaboré un quiz corrigé ; - donne un résumé en langue anglaise, car les normes se situent volontairement dans un environnement international ; - fournit des illustrations au travers de cas d’application recensés dans les normes ; - présente l’application qui en est faite dans la pratique en reproduisant un certain nombre de documents publiés par des sociétés cotées. Contenu Partie 1 : L’application des normes IAS/ IFRS Partie 2 : Les normes d’information financière Partie 3 : Les normes d’enregistrement et d’évaluation Conclusion : 1re application des normes d’information financière internationales Synthèse : Ce qu’il faut retenir Annexes : Liste des normes IAS/IFRS applicables depuis le 1er janvier 2005 Lexique des normes IAS/IFRS Prix : 37,60 EUR Commander : Patrimoine, Rue du Noyer 168, 1030 Bruxelles Tél. 02 736 68 47
Bedrijfsvoorheffing / D. Deschrijver Larcier, 2006, 456 p.
Dit werk geeft een grondige fiscaal-juridische analyse van het fenomeen ‘bedrijfsvoorheffing’. Het eerste deel kadert de bedrijfsvoorheffing in de globale inkomstenbelasting. Een aantal actuele vragen komen daarbij aan bod. Bijvoorbeeld: in hoeverre kan er bij de bepaling van de bedrijfsvoorheffing rekening worden gehouden met diverse persoonlijke aftrekbare bedragen? Of, op welke wijze kan de bedrijfsvoorheffing van de fiscus worden teruggevorderd bij een niet-tijdige heffing van de personenbelasting? Het tweede deel onderzoekt in detail de bedrijfsvoorheffing als zodanig. Door wie is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd en wanneer is zij opeisbaar? Welke bestanddelen zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen en welke tarieven zijn van toepassing? Welke verplichtingen rusten op de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing? Welke zijn de gevolgen bij niet-nakoming van hun verplichtingen? De relevante rechtspraak is verwerkt en bovendien opgenomen in een indrukwekkend rechtspraakregister achteraan het boek. Daar staat ook een artikelenregister, een trefwoordenregister en de bibliografie. Deze unieke analyse is dus niet alleen grondig, maar ook toegankelijk en bovendien praktijkgericht. Prijs: 144 EUR Bestellen: www.uitgeverij.larcier.com Tel. 09 269 97 97
VA K L I T E R AT U U R
Fiscalité du secteur non marchand / H. Louveaux Larcier, 2006, 355 p. (Bibliothèque fiscale de la Solvay Business School)
Tijdschrift Estate Planning 2006 – nr. 3. Larcier, 2006, 88 p.
Suite au développement de l’économie sociale et des activités économiques mises en œuvre par les associations, la frontière entre les secteurs marchand et non marchand n’est plus aussi nette. Or, elle est souvent déterminante sous l’angle fiscal.
Van het Handboek Estate Planning – vermogensplanning – stelden we u hier eerder al enkele delen voor.
Ce livre traite d’une façon approfondie de l’impôt sur les revenus, de la TVA, de la taxe annuelle compensatoire des droits de succession, ainsi que des exemptions et d’autres mesures favorables bénéficiant aux acteurs des secteurs non marchands ou à certaines activités d’intérêt général. Dans de nombreux cas, ces matières ont fait l’objet de récentes modifications, parfois fort importantes. Contenu 1. Les a.s.b.l. et autres entités dépourvues de but lucratif et l’impôt sur les revenus 2. L’immunisation du revenu cadastral 3. Les libéralités déductibles 4. Libéralités aux institutions du non marchand – Les droits d’enregistrement et les droits de succession 5. La taxe compensatoire des droits de succession 6. La t.v.a. dans le secteur non marchand 7. Questions diverses Prix : 105 EUR Commander : www.editions.larcier.com Tél. 010 48 25 00
De bijdragen in het Tijdschrift Estate Planning (TEP) sluiten helemaal aan bij de topics in het Handboek Estate Planning: ze actualiseren deze, diepen de klassieke technieken of principes inzake vermogensplanning uit of becommentariëren nieuwe ontwikkelingen. Zo bevat het derde nummer van 2006 de volgende artikels:
• Artikel 918 B.W.: Ook bij openlijke schenkingen als voorschot een middel tot definitieve familiale schikkingen? / F. Buyssens • De tarieven en het progressievoorbehoud in het schenkings- en successierecht over de drie gewesten heen anno 2006 / S. Buylaert • De afschaffing van effecten aan toonder / D. Van Gerven • De afschaffing van effecten aan toonder: enkele fiscale aspecten / H. Derycke • Fictielegaat niet ongrondwettelijk / A. Nijs, A. van Zantbeek & A. Verbeke • De holding als instrument van vermogensplanning: de fiscale mist trekt op / P. Laleman Prijs los nummer: 30 EUR Prijs abonnement 2006: 120 EUR / 5 nummers Bestellen: www.uitgeverij.larcier.com Tel. 09 269 97 97
Droit des affaires. Actualités et perspectives / Sous la direction de M. De Wolf, P. De Wolf et G. Carnoy ECCI, 2006, 589 p. Cet ouvrage contient douze contributions originales faisant le point sur au moins deux années de réformes et projets, à la lumière des développements jurisprudentiels nationaux ou européens. Table des matières - La première mue du Code des sociétés / Patrick De Wolf et Fabian Tchékémian - Le dialogue sociétaire – Les conflits sociétaires / Guy Horsmans - Le nouveau visage du contrôle des comptes annuels et des comptes consolidés / André Kilesse - Actualités en comptabilité et en droit comptable / Michel De Wolf - Actualités en matière de taxe sur la valeur ajoutée / Bruno de Duve - Une nouvelle réforme de l’impôt des sociétés : la loi du 22 juin 2005 instaurant une déduction fiscale pour capital à risque / Michel De Wolf - Émergence d’un droit fiscal européen de l’entreprise, de ses actionnaires et de ses prêteurs / Jacques Malherbe - Actualités en droit des faillites et du concordat / Ivan Verougstraete - Actualités en droit des ASBL, AISBL et fondations / Pierre Nicaise - La problématique des faux indépendants / Robert De Baerdemaeker - La législation antiblanchiment et les professionnels du droit et du chiffre / Olivier Bertin - Actualités en gestion patrimoniale et successorale / Emmanuel de Wilde d’Estmael Prix : 75 EUR Commander : www.ecci.be Tél. 04 344 50 88
2 0 0 6/3
27
Accountancy&Tax