Beschermengelen in het protestantisme De geschiedenis van een wonderverhaal – door Fred van Lieburg – Transparant 11.1 (2000) 15-19
[15] Dominee Bernardus Smijtegelt was gereformeerd predikant in Middelburg van 1695 tot 1739. Hij was ongebuwd en bewoonde met een dienstbode een pand aan de Singel. Op een stormachtige herfstavond werd bij uit zijn bed geklopt. Hem werd gevraagd of bij direct bij een stervend gemeentelid wilde komen. Haastig kleedde bij zich aan om zich door de donkere straten van de stad te begeven. Bij de Sint-Jorisbrug passeerde bij twee mannen, die bij aanzag voor varensgasten op weg naar bun schip. Aangekomen bij het opgegeven adres, moest bij langdurig kloppen voor de deur openging. Er bleek helemaal geen zieke bewoner om pastorale hulp te hebben gevraagd. Onverrichterzake keerde Smijtegelt terug naar zijn huis. Twee jaar later werd bij bpnieuw in het holst van de nacht gewekt. Ditmaal bleef de bode wachten om met de predikant mee te gaan naar een herenbuis, waar een raadsbeer op zijn uiterste lag. Hij durfde echter niet te sterven alvorens aan Smijtegelt te hebben opgebiecht dat bij hem destijds met de hulp van een vriend bad willen vermoorden. Na hem met de valse boodschap naar buiten te hebben gelokt, hadden zij hem over de brugleuning in de gracht willen gooien. Op dat moment werden zij echter door een grote schrik weerhouden. Naast Smijtegelt zagen zij namelijk een wacht van engelen met vlammende zwaarden, die hem op zijn weg begeleidden. Zonder dat de pastor het zelf had geweten, had deze gebeurtenis tot de bekering van de twee mannen geleid. Dit is het verhaal van de zogenaamde ‘engelenwacht van dominee Smijtegelt’. Het doet sinds mensenheugenis de ronde in de provincie Zeeland en daarbuiten. In Middelburg wist men van generatie op generatie ook de plaats aan te wijzen waar het wonder zich had voorgedaan. De Sint-Jorisbrug, die vlak bij het woonhuis van de predikant aan de Herengracht lag, werd het ‘Smijtegelt-bruggetje’ genoemd. Het verhaal is vooral populair in het bevindelijk-gereformeerde volksdeel van Nederland. Smijtegelt is hier, als erflater van de Nadere Reformatie, nog altijd een begrip. Het verhaal over zijn beschermengelen duikt telkens weer op in preken, vertellingen en stichtelijke lectuur. Zelf las ik het verhaal voor het eerst als schoolkind in De Gezinsgids, twintig jaar geleden. Geduldig heb ik het moment afgewacht tot ik het wonder als historicus klein zou kunnen krijgen. Vanuit de kerkgeschiedenis is er nimmer serieuze aandacht aan deze overlevering besteed. Wel hebben volkskundigen zich eerder met het verhaal bezig gehouden. Hieronder volgt een kort verslag van mijn eigen onderzoek, in het kader van dit themanummer bedoeld als voorbeeld van de wijze waarop ik als historicus en ten slotte ook als christen met een dergelijk fenomeen zou willen omgaan. Een Nederlandse traditie In 1739 publiceerde de Middelburgse schoolmeester Pieter de Vriese een Historisch verhaal van het leven en sterven van (...) Ds. Bernardus Smijtegelt. Hierin werd ingegaan op de vele vrome en pastorale kwaliteiten van de pasgestorven predikant, maar ook op de ressentimenten onder gemeenteleden tegen zijn persoon en prediking. Het verhaal [16] van de engelenwacht
komt hierin niet voor, maar wel de opmerking dat Smijtegelt door de haatgevoelens van zijn tegenstanders dag en nacht in levensgevaar verkeerde. Uit andere bronnen is bekend, dat er bij Smijtegelt meerdere malen is ingebroken in zijn huis door lieden die hem uit de weg wilden ruimen. Tegen de achtergrond van deze berichten dacht ik aanvankelijk dat de mislukte aanslag op Smijtegelt teruggaat op het gespannen kerkelijke en politieke leven in de stad Middelburg in de achttiende eeuw. Het verhaal van de bovennatuurlijke verhindering ewan meende ik in verband te kunnen brengen met de toenmalige crisis in de protestantse engelenleer rondom de opvattingen van de afgezette predikant Balthasar Bekker, die ontkende dat duivelen of engelen actief waren op de aarde. Juist de gereformeerde classis Walcheren heeft zich expliciet tegen deze rationele wijze van theologiseren uitgesproken. Via de kansel en de drukpers kon ook het kerkvolk daarvan kennis nemen. In de calvinistische traditie leefde het geloof in engelen als beschermers tegen gevaren. ‘Hoe menigen schoonen dienst hebben ze gedaan, niet alleen aan de Kerke Gods in ’t gemeen, maar ook aan particuliere vroomen in het bijzonder’, zei Smijtegelt zelf eens in een preek in Middelburg. Of engelen ook met het blote oog konden worden gezien, is een andere vraag. De ofriciële leer ging er vanuit dat Gods gedienstige geesten sinds de afsluiting van de canon van de bijbel niet meer in lijfelijke gedaante verschenen. In de voorstellingswereld van gereformeerden moeten engelen echter volkomen vertrouwd zijn geweest via boek- en bijbelillustraties en via beelden op kerkorgels. Hoe dan ook, er leken voldoende redenen te zijn om aan te nemen dat het verhaal van de engelenwacht van dominee Smijtegelt, ofwel de bekering van een Middelburgse regent, was ontstaan in de Zeeuwse bevindelijke volkscultuur, waarin het vertellen van vrome ervaringen heel gewoon was. Al gauw nam echter mijn onderzoek een wending in de richting van een veel bredere context in een veel latere periode. Het bleek al een probleem te zijn om een oudere schriftelijke weergave van de mondelinge overlevering te vinden dan die in het Zeeuwsch Sagenboek uit 1933, waarin een folklorist uit Yerseke als informant wordt vermeld. Tot mijn jeugdlectuur behoorde ook het welbekende boek van Anne van der Meiden uit 1968 over de zwarte-kousenkerken. Als één van de wonderverhalen die hij onder de zware calvinisten hoorde vertellen, noemt hij daarin een voorval rond de predikant Hendrik de Cock, de zogenaamde ‘vader’ van de Afscheiding van 1834 waaruit tal van kleine en vrije gereformeerde kerken zijn voortgekomen. Op een avond wilden twee booswichten hem, toen hij over een brug zou gaan, in het water gooien. Maar toen dominee De Cock passeerde, zagen de mannen twee gestalten naast hem. Dat durfden ze niet aan en ze vluchtten. Vroeger dacht ik dat de auteur zich had vergist in de naam en eigenlijk dominee Smijtegelt bedoelde. Opvallend was wel dat het verhaal over De Cock in de provincie Groningen circuleerde, ver van Zeeland. Wie vervolgens een in 1984 verschenen standaardwerk opslaat over Friese volksverhalen, ontdekt dat er in het noorden van Nederland nog veel meer verhalen over ‘protestantse beschermengelen’ werden vermeld. De auteur, volkskundige Jurjen van der Kooi, noteerde in de jaren tussen 1950 en 1975 minstens vijftien lezingen van de engelenwacht, met allerlei predikanten, de meesten uit de afgescheiden kerken, als hoofdpersonen. Een derde bron van nieuwe engelenverhalen, naast de bevindelijk gereformeerde subcultuur en de wetenschap der volkskunde, bleken de boeken van de Nederlandse ans H.C. Moolenburgh te vormen. Sinds 1983 publiceerde hij enkele boeken, waarin hij tal van engelenverschijningen beschreef op grond van persoonlijke getuigenissen van zijn patiënten, losse vondsten in literatuur en brieven van lezers.
In enkele gevallen ging het weer om precies dezelfde gebeurtenissen als die rond dominee Smijtegelt en anderen. Inmiddels ken ik meer dan twintig Nederlanders die bij een gewelddadige aanslag op hun persoon door een engelenwacht zouden zijn beschermd. De verhalen daaivan kennen wel verschillen. Soms ontbreekt het valse alarm waarmee iemand naar de plek des onheils wordt gelokt. Ook schuilt het motief van de moord niet altijd in haat tegen een vrome; soms gaat het om beroving of verkrachting. De latere biecht of de bekering van de dader komt niet in alle verhalen voor. Maar er is steevast sprake van één of twee meelopende mannen, die alleen door de belagers worden gezien. Het gemiste slachtoffer weet achteraf van niets, maar vermoedt dat het engelen zijn geweest. Ik geef enkele voorbeelden. In Zaandam, rond 1880 een bolwerk van socialisme, wilden ruwe kerels Lucas Lindeboom, een ‘fijn domineetje’ van een sterk groeiende afgescheiden gemeente, molesteren. In Den Helder, een havendorp van de Nederlandse marine, hadden twee pooiers het rond 1900 gemunt op bakker Cornelis Breet, die een evangelisatielokaal en opvangcentrum in de rosse buurt runde. In Veendam wilden enkele caféhouders rond 1920 afrekenen met dominee Jan van Petegem, die met succes tegen het alcoholisme preekte. Opvallend is dat er telkens weer verwezen wordt naar de veranderingen en spanningen in de Nederlandse kerk en maatschappij in de betreffende periode. De door engelen beschermde personen zijn in de meeste gevallen bijzondere figuren uit het orthodoxe protestantisme tussen ongeveer 1830 tot 1930. Zij hadden gewoonlijk een groot gezag, maar riepen door hun optreden tegelijk een duidelijke afkeer op. Als gevolg van hun invloed was er soms sprake van een bepaalde religieuze opleving. Veelal waren zij predikant, lekenprediker of evangelist in kerken van de Afscheiding of bijvoorbeeld van de Vrije Evangelische Gemeenten. In vrijwel alle gevallen gaat het om mensen uit groeperingen waarin invloeden vanuit zowel het achttiende-eeuwse piëtisme als de negentiende-eeuwse opwekkingsbewegingen doorwerkten. Alle tijden en plaatsen? We zouden nu reeds voorlopige conclusies kunnen trekken over de datering en culturele setting van het verhaal van de ‘engelenwacht’, dat inmiddels niet alleen meer met dominee Smijtegelt kan worden geassocieerd. Het is echter verhelderend om ook nog op de internationale reikwijdte van dit protestantse wondertype in te gaan. Reeds in het Nederlandse taalgebied zijn ook voorbeelden overgeleverd van zendelingen in overzeese gebieden in Afrika en Azië die door engelen werden beschermd tegen moordaanslagen. Interessanter zijn echter [17] enkele parallellen in andere taalgebieden, maar dichter bij Nederland. Rond 1885 had de Duitse lutherse dominee Jacob Gerhard Engels te Nümbrecht eenzelfde ervaring. Hij was de drager van een opwekkingsbeweging in het Homburger land. Over Engels zijn vele stichtelijke biografieën verschenen maar werden ook talrijke legenden verteld. Op een keer vroeg een zekere dokter Robert, die hij vaak over zijn zuiperij had vemiaand, of hij op weg in het donker altijd iemand bij zich had. ‘Een paar dagen geleden had u een witte man aan uw zijde’. Robert had de dominee willen mishandelen toen hij terugkeerde van een bijbelavond. Engels wist van niets maar bood aan om met de man te bidden. Hij heeft zich bekeerd en werd verlost van zijn drankzucht. De context van de strijd tegen alcoholisme vinden we ook terug bij een in 1897 gepubliceerde sage uit het Bergland. Een predikant uit Wichlinghausen ging ’s zondags zo vaak tekeer tegen de brasserij, dat twee gemeenteleden besloten de moralist een lesje te leren. Met zwartgemaakte gezichten en bewapend met knuppels stelden zij zich op een avond op aan weerszijden van de weg, waarlangs de geestelijke naar huis zou terugkeren. De argeloze man bleek echter aan weerszijden te worden begeleid, en de stomverbaasde belagers volgden het drietal naar de pastorie, waar het geheimzinnige duo verdween. Ze belden aan en spraken met
de predikant, die van geen helpers wist. De dronkaards zijn keurige en brave mensen geworden. Een predikant in Wülfrath, ook in het Bergland, had op een avond in een doopdienst enkele jongens vermaand over hun ruw gedrag. Dat leek hij duur te moeten bekopen. De knapen wachtten hem op zijn terugweg door een bos op om hem af te ranselen. Maar toen zij hem eindelijk vanuit het donkere struikgewas zagen aankomen, bleek hij omringd te zijn door een schare van blinkende engelen. ln deze versie is dus weer sprake van meer dan twee beschermers en wordt hun hemelse herkomst herkend. De biecht ontbreekt evenmin. Na enige dagen voelde een van de jongens zich gedrongen alles aan de predikant te openbaren. De geestelijke toonde zich verbaasd over de goddelijke bescherming die hem ten deel was gevallen. Ook van Britse zijde zijn getuigenissen bekend die precies lijken op de verhalen uit het Nederlandse protestantisme. In het befaamde Ghostboolz van Lord Halifax, een bundel spookverhalen opgetekend door een romantische kasteelheer, komen twee geschiedenissen van geheimzinnige beschermers voor. Ze zijn zo identiek, dat de commentator veronderstelde dat ze waren afgeleid van hetzelfde incident rond 1890. Het ene verhaal betreft een niet geïdentificeerde pastor, het andere de Anglicaanse predikant Edward King, later bisschop van Lincoln. In beide gevallen wordt het beoogde slachtoffer door een vals bencht over een stervende uit bed geroepen, en hoort hij vele jaren later van de verijdelde moordplannen uit de mond van de biechteling zelf. Bijzondere aandacht trekt een variant van de ‘engelenwacht van dominee Smijtegelt, die in 1925 werd gepubliceerd in een andere Engelse legendenbundel. Rond 1800 werkte in Mynydd Aled aan de grens met Wales de methodisten-prediker William Jenkyns. Deze reed eens ’s nachts op zijn paard door het wilde bergland met een zak geld, gecollecteerd voor het uitbreidingsfonds van zijn beweging,. Hij merkte dat hij daarbij op enige afstand geruisloos gevolgd werd door een man op een groot wit paard. Enkele dagen later werd hij geroepen bij een stervende veenwerker, die bekende hem in de bewuste nacht, samen met twee vrienden en een hond, te hebben willen aanvallen en beroven. Het zien van de geheimzinnige ruiter op het paard had hen weerhouden. In aansluiting hierop trof mij een onderdeel uit de biografie van de gebroeders Charles en John Wesley, de grondleggers van het angelsaksische methodisme. Rond 1740 trokken beide al predikend door Engeland, waarbij zij niet alleen veel aanhang verwierven, maar onder het volk ook gewelddadige tegenstand ondervonden. Eens ontmoette Charles twee rivaliserende bendes op zijn pad. Zij vielen hem aan, maar twee rake klappen deden geen pijn, zoals hij de volgende dag aan zijn broer schreef. Charles begreep nu hoe de vroegchristelijke martelaren zo rustig de vlammen konden doorstaan. Wesley was ervan overtuigd dat hij bewaard was geworden door zijn beschermengel. Ongetwijfeld is dit voorval, vastgelegd in zijn dagboeken, in de latere traditie van deze beweging verbreid. Middeleeuwse antecedenten? Inmiddels is de focus op de stad Middelburg in het begin van de acht[18]tiende eeuw wel duidelijk verruimd tot een alle grenzen van tijd en mimte overschrijdende scopus. Heeft het nog zin ons bezig te houden met de mogelijke historische oorsprongen en kernen van waarheden in het veelvoud van sooitgelijke volksverhalen? De ‘engelenwacht van dominee Smijtegelt’ blijkt een variant te zijn van een overlevering die sinds de vorige eeuw tamelijk wijdverbreid is geraakt. Het is nauwelijks mogelijk te achterhalen waar zo’n verhaal vandaan komt en hoe zij zich van mond tot mond, van land tot land of van cultuur tot cultuur verspreidt. De elementen ervan kunnen echter zeer oude papieren hebben en onder zich wijzigende omstandigheden gelijk blijven.
Uiteraard kan ook het hier behandelde engelenverhaal in een oude en rijke traditie worden geplaatst. Nog afgezien van de verschijningen van engelen zijn de bijbel en de kerkgeschiedenis vol van zowel gewelddadige aanslagen op, als wonderlijke uitreddingen van heiligen. Aartsvaders, profeten en apostelen tot en met martelaren, ketters en vromen ondergingen een wreed lot of werden daar juist van hogerhand voor behoed. Het verhaal van de engelenwacht weerspiegelt precies die twee kanten van de medaille. Enerzijds roepen zuivere of voorbeeldige vromen haat en afkeer op, anderzijds horen bij exemplarische gelovigen exclusieve wonderen. In de ‘complete’ versie van het verhaal komt daar nog het klassieke motief van de bekering van een misdadiger bij. Jurjen van der Kooi heeft een poging gedaan de protestantse engelenwacht te herleiden tot een verhaal uit de middeleeuwen. In de beroemde Legenda aurea, een laat-middeleeuwse verzameling heiligenlevens, komt een verhaal voor over Attila de Hun, die in 452 met een leger optrok tegen de stad Rome maar bij de rivier de Mincio plotseling rechtsomkeer maakte. Volgens de legende had Attila de paus ontmoet en zou hij naast hem een ridder met een getrokken zwaard hebben gezien. De latere overlevering maakte van deze ene ridder twee beschermfiguren, namelijk de heiligen Petrus en Paulus. Aangezien de Gulden legenden sinds de veertiende eeuw ook in de Nederlanden bekend waren, zou het verhaal over Attila de ‘engelenwacht’ kunnen hebben opgeroepen. De Oostenrijkse mediëvist Peter Dinzelbacher attendeerde mij op de gelijkenis met een andere middeleeuwse legende. Een monnik die ijverig Maria vereerde, was verliefd op een vrouw die aan de overkant van de rivier naast het klooster woonde. In een nacht wilde hij naar haar toe gaan, maar hij was nauwelijks op de brug of de duivel wierp hem in het water. Engelen snelden toe om zijn ziel bij te staan, terwijl Maria verscheen om voor de zondige monnik te pleiten. Nadat de kloosterlingen hun verdronken broeder uit het water hadden gehaald, gaf God hem de adem terug. Hierop biechtte hij alles op en beterde hij zijn leven. Hoewel er vele middeleeuwse legenden zijn die ook in een protestantse versie bleven voortbestaan, lijkt mij dit verhaal toch te weinig parallel om als voorloper van de ‘engelenwacht’ te kunnen worden beschouwd. Het probleem van een eventuele middeleeuwse oorsprong blijft in elk geval het grote tijdsverschil met de relatief recente periode waarin ons protestantse verhaal in diverse landen circuleert. Hoeveel engelenverhalen er ook uit de refonnatorische en contrareformatorische traditie bekend zijn, een vroegmoderne versie van de hier besproken specifieke variant heb ik tot op heden niet gevonden, noch bij rooms-katholieken, noch bij protestanten, ook niet bij vrome groepen zoals anabaptisten, puriteinen en piëtisten. Mijn conclusie is dat het verhaal van de engelenwacht zoniet ontstaan is, dan wel gebloeid heeft in de internationale vroomheidstraditie van de negentiende en vroege twintigste eeuw. Het meest interessante van dit verhaal lijkt mij, dat het niet alleen is toegepast op indrukwekkende tijdgenoten in de genoemde periode, maar ook is geprojecteerd op figuren uit vroegere eeuwen. Dat geldt voor dominee Smijtegelt in de achttiende eeuw, maar er bestaat ook een verhaal dat zich afspeelt rond 1650, ook al werd het pas in 1947 opgeschreven. Het betreft de predikant en dichter Jodocus van Lodenstein, net als Smijtegelt een coryfee uit het Nederlandse gereformeerde piëtisme. Hij begon zijn loopbaan in het Hollandse dorp Zoetermeer en beijverde zich daar voor de ontroomsing en calvinisering van de volkscultuur. Toen twee mannen hem een keer wilden aanvallen, deinsden zij terug omdat zij niet één man, maar drie mannen zagen lopen. Het verhaal van de engelenwacht heeft zich in de algemene bekendheid uiteindelijk gehecht aan dominee Smijtegelt.Volkskundig gezien is hij de ‘kristallisatie-figuur’ van de legende. In piëtistische kringen werden en worden de preken van Smijtegelt gretig gelezen. De overlevering dat deze ‘oudvader’ ooit persoonlijk door God tegen zijn vijanden was beschermd, bevestigt de geloofwaardigheid van de bevindelijk gereformeerde religie. Het
wonderverhaal in het algemeen weerspiegelt de in het piëtisme levende eerbied voor bijzondere vromen, alsmede het besef als religieuze groep een sociaal-cultureel bedreigde minderheid te zijn. [19] Toepassing Beschermengelen worden gewoonlijk in verband gebracht met het roomskatholicisme, hoewel hun betekenis voor christenen op z’n minst tot de achttiende eeuw ook in het protestantisme officieel werd erkend. We hebben gezien dat met name in de tradities van het piëtisme en de opwekkingsbewegingen tot op heden verhalen circuleren over beschermengelen rond bijzondere vromen. Hierbij kwam een merkwaardige paradox naar voren. Katholieken maken onderscheid tussen heiligen en andere gelovigen, maar hebben altijd een eigen beschermengel. Protestanten stellen daarentegen dat alle christenen heilig zijn, maar slechts in speciale gevallen door engelen worden beschermd. De voorbeelden van zulke gevallen geven aan dat sommige protestanten heiliger zijn dan andere protestanten. Dat protestanten ook aan verkapte heiligenverering doen, weet iedereen die geen vreemdeling is in het Jeruzalem van gevierde dominees en ‘oude schrijvers’. Het verhaal van de engelen-wacht van Smijtegelt blijkt op zichzelf al een heilig huisje te zijn, dat niet straffeloos mag worden omgegooid. Een verslag van bovenstaande lezing in het Reformatorisch Dagblad riep in november 1998 dan ook de nodige reacties op. Afgezien van ingezonden stukken waarin te pas en te onpas uit de bijbel en uit belijdenisgeschriften werd geciteerd, verscheen er een uitvoerig redactioneel commentaar. Ik had, als rationele wetenschapper, het waar gebeurde wonderverhaal naar het rijk der fabelen verwezen. Het feit dat ik zo’n mooie geschiedenis van het rijtje zekerheden had afgetrokken, wekte teleurstelling en ‘heimwee naar vroeger’. Zo’n publiek getuigenis roept bij een piëtistische worstelaar met het verleden natuurlijk hevige aanvechtingen in de binnenkamer op. Christenen geloven op grond van de bijbelse openbaring dat er een hogere wereld is waar natuurwetten wel deel aan hebben, maar geen macht over uitoefenen. Zij weten van de strijd tussen God en Satan; van de bijdrage die engelen en duivelen daaraan ook op de aarde leveren; en van de bescherming die de gelovigen in het alledaagse leven genieten. Ben ik nu hooghartig ‘verlicht’ wanneer ik vrees dat mijn zware geloofsgenoten nogal naïef omgaan met de culturele afstand tussen het joods-christelijke denken en het westers-wetenschappelijke wereldbeeld? Of ben ik juist akelig ‘postmodern’ wanneer ik ieders wonderlijke ervaringen en bijzondere visioenen graag serieus neem, zolang ik andermans duiding van de werkelijkheid niet behoef over te nemen? De ruimte en de kennis ontbreken mij om op deze plaats tot klaarheid en waarheid te komen. Laat ik slechts opmerken dat volgens mij een historicus, ook al is hij christen, wonderverhalen volgens de gangbare regels en gewoonten van het vak moet benaderen, precies zoals ook een gelovig theoloog de bijbel als verhalenbundel mag analyseren. Ongewone gebeurtenissen en bovennatuurlijke openbaringen dienen zoveel mogelijk vanuit ‘aardse’ omstandigheden te worden verklaard. En het is toch bekend dat mensen graag verhalen vertellen, en die ook al of niet bewust verdraaien, toepassen op anderen of als het uitkomt op zichzelf. Wat ik wil benadrukken is dat niet zozeer de historiciteit van wonderen interessant is, maar meer het feit dat ze worden verteld. Van belang is daarbij de specifieke verspreiding, toe-eigening en aanpassing van overleveringen door bepaalde culturele groepen in bepaalde tijdsomstandigheden. De verhalen kunnen dan best kemen van historische waarheid hebben. Maar het geloof in het wonderlijke gehalte ervan is een heel andere, theologische of spirituele zaak, net zoals het toekennen van een goddelijke openbaringswaarde aan getuigenissen in de bijbel. Over de bovennatuur kunnen wetenschappers uiteindelijk toch niets vertellen.
Wel kan een historisch onderzoeksresultaat als in het geval van de hier behandelde overlevering gelovigen voorzichtig stemmen. We moeten niet alles als wonder beschouwen wat zich als wonder aandient. Achteraf geeft het dan ook te denken dat meerdere hervormde predikanten, evenals schrijvers uit evangelische kringen, het verhaal over Smijtegelt zo gemakkelijk hebben genoemd om te bewijzen dat engelenverschijningen zich nog steeds kunnen voordoen. Zelfs een bevindelijk predikant als Willem de Wit van de Gereformeerde Gemeente in Middelburg schreef in 1949 onomwonden: ‘Laat u nooit iets wijs maken dat de een of de ander een engel beeft gezien.’ Op z’n minst kan worden geconcludeerd dat in de orthodox-protestantse theologische beschouwingen en gelovige getuigenissen over engelen, de volkskundige of historlschantropologische benadering nog onvoldoende is verwerkt. En dit geldt niet alleen voor dit ene, hier behandelde wonderverhaal, maar voor tal van ‘geschiedenissen’ die in refomiatorisch of evangelisch Nederland de ronde doen. Rond de Golfoorlog in 1991 dook bijvoorbeeld het verhaal op van de liftende engelen, die langs de snelweg aan verschrikte automobilisten het einde der tijden aankondigen. Men leze de boeken van Peter Burger over modeme sagen, om te ontdekken dat er ook hier niets nieuws onder zon is. Niet in de laatste plaats worden ook in preken, kerkelijke bijeenkomsten en godsdienstige (jeugd)lectuur nogal eens voorbeelden en verhaaltjes aangehaald, zonder dat de sprekers, luisteraars of lezers beseffen dat die ontleend zijn aan een eeuwenoude vertelcultuur. Juist bijbelvaste gelovigen koesteren soms zekerheden die uit protestantse of middeleeuwse verhaaltradities stammen. Voer voor historici, juist omdat de reformatie de kerk wilde bevrijden van legendenvorming en heiligenverering. Want christenen leven niet van ‘heimwee naar vroeger’, maar van hoop voor de toekomst. Literatuur Een historische studie over het verhaal van de engelenwacht, met uitvoerige verwijzing naar bronnen en literatuur, zal dit jaar verschijnen bij uitgeverij Kok in Kampen. Een artikel over dit onderwerp waarin vooral dominee Smijtegelt als ‘protestants heilige’ centraal staat, verscheen in het Archief van het Zeeuws Genootschap van Wetenschappen (1999). Personalia Dr. Fred van Lieburg (1967) is onderzoeker bij de vakgroep Nieuwe Geschiedenis van de Vrije Universiteit in Amsterdam en bijzonder hoogleraar bij het Nederlands Instituut van de Kéroli Géspar Universiteit in Boedapest. Hij publiceerde veel over de cultuurgeschiedenis van het gereformeerde protestantisme. Binnenkort verschijnt bij Bert Bakker/Prometheus in Amsterdam een boek over de predikanten op Schouwen-Duiveland in de zeventiende eeuw.
© Fred van Lieburg / Transparant (2001) €K Dit artikel is OCR gescand en kan daarom nog kleine tiepvaudjez bevatten