Instrument
Beoordeling Sociaal Aanpassingsvermogen (BSA)
De BSA is een screeningsinstrument waarmee het sociaal aanpassingsvermogen bij jeugdigen (4 t/m 23 jaar) in kaart kan worden gebracht. Met het instrument kunnen hulpverleners globaal beoordelen of iemand een lichte verstandelijke beperking heeft. Er zijn twee versies van de BSA. Een voor kinderen die regulier of speciaal basisonderwijs volgen (BSA-k) en een voor jongeren die het basisonderwijs (BSA-j) hebben afgesloten. Jaar van uitgave / versie 2009 Doel De BSA is een screeningsinstrument waarmee het sociaal aanpassingsvermogen bij jeugdigen (4 tot en met 23 jaar) in kaart kan worden gebracht. Met het instrument kunnen hulpverleners globaal beoordelen of iemand een lichte verstandelijke beperking heeft en of verwijzing naar gespecialiseerde lvg-zorg aan de orde is. Beperkingen van het doel De BSA geeft een globale beoordeling van het sociaal aanpassingsvermogen. Voor een meer gedetailleerde beoordeling is afname van een uitgebreider diagnostisch instrument nodig. Doelgroep Doelgroep van de BSA zijn jeugdigen van 4 tot en met 23 jaar waarbij mogelijk sprake is van LVG problematiek. Werkveld De BSA is bestemd voor hulpverleners van bureau jeugdzorg die een indicatie voor AWBZ-zorg of jeugdzorg voorbereiden. Materialen De BSA bestaat uit: l
Een handleiding;
l
Vragenlijst BSA-k;
l
Vragenlijst BSA-j;
l
Eindrapport onderzoek.
Gebruik Het instrument is bedoeld voor hulpverleners die een indicatiestelling voor AWBZ-zorg of jeugdzorg voorbereiden en/of opstellen. De BSA moet in ieder geval afgenomen worden als een of meerdere van de volgende kenmerken van toepassing zijn: de jeugdige heeft ouders met een lichte verstandelijke beperking; de jeugdige volgt speciaal onderwijs of geen onderwijs; de jeugdige heeft (vermoedelijk) een ontwikkelingsstoornis (ADHD, autisme/PDD-NOS, hechtingsstoornis); de jeugdige vertoont een verlate ontwikkeling (met name taal-spraak ontwikkeling). Hulpverleners kunnen de vragenlijst zelf na het eerste of tweede (screenings)gesprek met de cliënt invullen. Het is niet de bedoeling dat dit in bijzijn van of samen met de cliënt gebeurt. Bij het vaststellen van een lichte verstandelijke beperking is ook het bepalen van het IQ van belang. Daarnaast moeten bij het bepalen van de benodigde zorg ook de opvoedingssituatie en leefomgeving van het kind of de jongere in kaart gebracht worden, net als de zorgbehoefte en de draagkrachten en - lasten van de ouders en de jeugdige. Alleen zo kan de juiste zorg worden geïndiceerd.
Scoring Scoring vindt plaats op een driepuntsschaal. Voor elk item kan worden aangegeven of het item helemaal niet klopt (0), een beetje klopt (1) of helemaal klopt (2). Als er niet genoeg informatie voorhanden is, kan gekozen worden voor de categorie 'weet niet.' De totaalscore kan variëren van 0 tot 36 punten. Zowel bij de BSA-k als de BSA-j is gekozen voor twee afkappunten. Bij de BSA-k wordt een score van 11 punten als benedengrens aangehouden en een score van 15 punten als bovengrens (vanaf 11 punten is uitgebreider onderzoek nodig). Bij de BSA-j wordt een score van 12 punten als benedengrens aangehouden en een score van 14 punten als bovengrens (vanaf 12 punten is uitgebreider onderzoek nodig). Bij het scoren van de items moet rekening gehouden worden met de leeftijd van de cliënt. Tijdsinvestering Met wat ervaring kost het invullen volgens de ontwikkelaars niet meer dan tien minuten. Type hulpmiddel Vragenlijst Onderdelen / subschalen Er zijn twee versies van de BSA. Een voor kinderen die regulier of speciaal basisonderwijs volgen (BSA-k) en een voor jongeren die het basisonderwijs (BSA-j) hebben afgesloten. Beide versies van de BSA bevatten achttien vragen die drie aspecten van het sociaal aanpassingsvermogen meten: sociale, conceptuele en praktische vaardigheden. Enkele voorbeelditems (uit zowel de BSA-k als de BSA-J):
l
Oogt gefrustreerd als er meerdere dingen tegelijk van hem/haar gevraagd worden; Geeft de schuld altijd aan anderen;
l
Weet het altijd beter.
l
Specifiek voorbeelditem BSA-k: l
Kan niet samenwerken met andere kinderen.
Specifiek voorbeelditem BSA-j: l
Laat geen gepaste hygiëne zien (bijv. wast handen en gezicht niet regelmatig, trekt geen schone kleren aan wanneer dat nodig is).
Achtergrond De BSA is in de periode 2006-2008 ontwikkeld door het Nederlands Jeugdinstituut en de Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra LVG, in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De ontwikkelaars zijn R. Schouten, L. Lekkerkerker & C. Konijn (2009). Aanleiding van de ontwikkeling was de overheveling van de indicatiestelling voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking van het Centrum Indicatiestelling Zorg naar Bureau Jeugdzorg. Het ministerie en de veldpartijen kozen daarbij gezamenlijk voor een aanpak waarbij een lichte verstandelijke beperking omschreven wordt door een bepaalde IQ-score, een beperkt sociaal aanpassingsvermogen en bijkomende problematiek. Vooralsnog is deze overheveling naar Bureau Jeugdzorg uitgesteld tot na de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. Dit betekent niet dat de ontwikkeling van de BSA niet zinvol meer is. In de praktijk kloppen ook nu jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking regelmatig bij bureau jeugdzorg aan. Deze problematiek wordt vaak niet herkend. De BSA kan daarbij een goed hulpmiddel zijn. Voor intelligentieonderzoek (IQ) zijn al verschillende instrumenten beschikbaar. Voor het beoordelen van het sociaal aanpassingsvermogen was nog geen passend instrument voorhanden. Geen van de bestaande nationale en internationale instrumenten die het sociaal aanpassingsvermogen meten, bleek voldoende gebruiksvriendelijk. Daarom werd besloten een nieuw instrument te ontwikkelen en te onderzoeken. Wel zijn nationale en internationale bestaande instrumenten als inspiratiebron gebruikt. De BSA is verder gebaseerd op een internationale literatuurstudie naar het begrip sociaal aanpassingsvermogen en de expertise van professionals in het werkveld van de zorg aan jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking. De conceptversies van de BSA-k en BSA-j bestonden uit respectievelijk 64 en 81 items. Deze conceptversies werden voorgelegd aan een beperkte onderzoeksgroep (n=63 voor de BSA-k en n= 59 voor de BSA-j) en vergeleken met de 'gouden standaard' (de methode, procedure of meting die algemeen beschouwd wordt als
de best beschikbare methode om een bepaalde beoordeling te maken). Statistische analyses en overwegingen met betrekking tot hanteerbaarheid hebben uiteindelijk geleid tot de definitieve versies van de BSA-K en BSAJ). De definitieve versies bestaan elk uit 18 items. Vooraf werden drie eisen opgesteld waaraan het instrument moest voldoen: het moest in maximaal twee screeningsgesprekken afgenomen kunnen worden, niet teveel tijd in beslag nemen en aansluiten bij de internationaal erkende definitie van een verstandelijke beperking (AAMR, 2002). Theoretisch kader/verantwoording De inhoud van de vragen sluit aan bij de internationaal erkende definitie van een verstandelijke beperking (AAMR, 2002). In deze definitie verwijst een verstandelijke handicap naar substantiële beperkingen in zowel intellectueel functioneren als in conceptuele, sociale, en praktische adaptieve vaardigheden. Deze laatste drie kenmerken vormen samen het begrip sociaal aanpassingsvermogen. De verstandelijke handicap moet bovendien voor het 18e levensjaar tot uiting komen (Buntinx, 2003). Bij jeugdigen met een IQ < 70 is sprake van een lichte verstandelijke beperking. Een IQ tussen 70 en 85 is een signaal voor een lichte verstandelijke beperking. Als er ook sprake is van een beperkt sociaal aanpassingsvermogen mag pas van een lichte verstandelijke beperking gesproken worden (Nieuwenhuijzen et al., 2006). De drie kenmerken van sociaal aanpassingsvermogen worden verder gedefinieerd op basis van nationale en internationale literatuur. Sociale vaardigheden: uit onderzoek blijkt dat lvg-jeugdigen meer moeite hebben met het interpreteren van sociale intenties. In potentieel negatieve situaties kiezen zij vaker vijandige oplossingen. Ook stellen lvgjeugdigen zich vaker passief op bij sociale problemen zonder negatief karakter. Dit heeft verschillende negatieve gevolgen, zoals een lage sociale status en weinig vrienden, afwijzing door leeftijdsgenoten. Conceptuele vaardigheden: er is dikwijls sprake van een verlate en/of gebrekkige taalontwikkeling bij lvgjeugdigen. Ook abstract denken en denken op de lange termijn zijn bijvoorbeeld moeilijk. Dit zorgt zowel in de schoolse situatie als het dagelijks leven voor problemen. Praktische vaardigheden: veel problemen van lvg-jeugdigen zijn het gevolg van beperkte praktische vaardigheden, zoals zelfstandig aan kunnen kleden, zelfverzorging en het in acht nemen van de eigen veiligheid. Beperkingen in het sociaal aanpassingsvermogen zijn er volgens Bruininks, Thurlow en Gilam (2001) primair voor verantwoordelijk dat mensen met een verstandelijke beperking falen om te integreren in de maatschappij. Kwaliteit Om de betrouwbaarheid en validiteit van de BSA te testen werd de conceptversie afgenomen bij 103 cliënten van bureaus jeugdzorg en zorginstellingen voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking in NoordHolland, Gelderland en Haaglanden. Voor 50 jeugdigen werd de BSA-K ingevuld. Van deze 50 was twee op de vijf cliënt van een lvg-instelling, en drie op de vijf aangemeld bij bureau jeugdzorg. Voor 53 jeugdigen werd de BSA-j ingevuld. 70% daarvan was cliënt van een lvg-instelling en 30% cliënt van bureau jeugdzorg. Scores werden vergeleken met scores op de 'Gouden Standaard.' Dit is een vragenlijst die werd ontwikkeld door experts van het Landelijk Kenniscentrum LVG en een conclusie oplevert over het sociaal aanpassingsvermogen van de jeugdige. Uit het onderzoek blijkt dat het BSA-instrument betrouwbaar, valide en gebruiksvriendelijk is. Daarbij merken de ontwikkelaars op dat de steekproef een beperkte omvang heeft en niet voldoende representatief is wat betreft de leeftijd van de jeugdigen (kinderen jonger dan 6 en ouder dan 17 zijn ondervertegenwoordigd). Meer onderzoek is nodig om de betrouwbaarheid en validiteit vast te stellen en verder te verhogen. Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van beide versies is hoog. Cronbachs alpha van de definitieve versie van de BSA-k is 0,89 en van de BSA-j 0,90. Het meten van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was niet haalbaar binnen het tijdsbestek van het onderzoek. Validiteit
De inhoudsvaliditeit is volgens de ontwikkelaars gewaarborgd doordat items uit de drie domeinen van sociaal aanpassingsvermogen in het instrument zijn meegenomen. De begripsvaliditeit werd onderzocht onder de 103 cliënten. De scores op de conceptversie van de BSA-k (64 items) en de BSA-j (81 items) blijken hoog te correleren met de score op de Gouden Standaard (BSA-k: Spearman's rho = -,56, p < ,05; BSA-j: Spearman's rho = -,48, p < ,05). De samenhang tussen definitieve versies van de BSA-k en BSA-j (beide bestaande uit 18 items) en de Gouden Standaard was nog iets hoger (BSA-k: Spearman's rho = -,60, p < ,01; BSA-j: Spearman's rho = -,62, p < ,01). Dit wijst op een voldoende begripsvaliditeit. Op basis van de onderzoeksresultaten concluderen de ontwikkelaars dat de predictieve validiteit van de BSA in orde is. Uit de resultaten bleek dat ongeveer 90 procent van de onderzoeksgroep juist wordt geclassificeerd door het instrument. Het beperkte aantal onderzochte jeugdigen is te klein om te kunnen spreken van een goede externe validiteit van het instrument. Resultaten uit het onderzoek kunnen dus niet zondermeer gegeneraliseerd worden. Normering Er worden geen normscores gegeven. Overige kwaliteitsaspecten Om de betrouwbaarheid en validiteit van de BSA te testen werd de conceptversie afgenomen bij 103 cliënten van bureaus jeugdzorg en zorginstellingen voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking in NoordHolland, Gelderland en Haaglanden. Voor 50 jeugdigen werd de BSA-K ingevuld. Van deze 50 was twee op de vijf cliënt van een lvg-instelling, en drie op de vijf aangemeld bij bureau jeugdzorg. Voor 53 jeugdigen werd de BSA-j ingevuld. 70% daarvan was cliënt van een lvg-instelling en 30% cliënt van bureau jeugdzorg. Scores werden vergeleken met scores op de 'Gouden Standaard.' Dit is een vragenlijst die werd ontwikkeld door experts van het Landelijk Kenniscentrum LVG en een conclusie oplevert over het sociaal aanpassingsvermogen van de jeugdige. Uit het onderzoek blijkt dat het BSA-instrument betrouwbaar, valide en gebruiksvriendelijk is. Daarbij merken de ontwikkelaars op dat de steekproef een beperkte omvang heeft en niet voldoende representatief is wat betreft de leeftijd van de jeugdigen (kinderen jonger dan 6 en ouder dan 17 zijn ondervertegenwoordigd). Meer onderzoek is nodig om de betrouwbaarheid en validiteit vast te stellen en verder te verhogen. Beschikbaarheid De BSA is vrij verkrijgbaar. Bestelinformatie Na het invullen van het formulier Instrument Beoordeling Sociaal Aanpassingsvermogen op de website van het Nederlands Jeugdinstituut kan men het instrument, evenals de handleiding en het onderzoeksrapport gratis downloaden. Literatuur AAMR (2002). Mental retardation: Definition, classification, and systems of supports, 10th edition. Washington: American Association on Mental Retardation. Bruininks, R.H., Thurlow, M. & Gillman, C.J. (2001). Adaptive behavior and mental retardation. The Journal of Special Education, 21, 69-88. Buntinx, W.H.E. & Bernard, S. (1996). 'Verstandelijke handicap': kritische beschouwing van de definitie volgens de American Association on Mental Retardation (AAMR). Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan Verstandelijke Gehandicapten, 22, 3-17. Nieuwenhuijzen, M. van, Orobio de Castro, B. & Matthys, W. (2006). Lvg-jeugdigen"specifieke problematiek en behandeling. Universiteit Utrecht en LKC-LVG. Schouten, R., Lekkerkerker, L. & Konijn, C. (2009). Ontwikkeling van en onderzoek naar het instrument Beoordeling Sociaal Aanpassingsvermogen. Eindrapport. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Schouten, R., Lekkerkerker, L. & Konijn, C. (2009). Beoordeling Sociaal Aanpassingsvermogen (BSA). Handleiding. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut Link Nederlands Jeugdinstituut - BSA
Deze informatie is op 16 juni 2016 gedownload van www.nji.nl.