Beleidsregels terug- en invordering in het kader van WWB, IOAW, IOAZ en WIJ vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude op 22 maart 2011, nummer
Hoofdstuk I Algemeen Artikel 1 Begripsbepalingen WWB: Wet werk en bijstand; IOAW: Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; IOAZ: Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; WIJ: Wet investeren in jongeren; SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; jongere: een persoon van 16 tot en met 26 jaar oud; college: college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude belanghebbende: de persoon die een uitkering geniet in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ en de persoon aan wie een werkleeraanbod is toegekend in combinatie met een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ; een schuldregeling: een bereikt resultaat in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, bestaande uit een bereikt akkoord met alle schuldeisers of een beschikking van de rechtbank tot toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Toelating tot de WSNP is slechts mogelijk, nadat een minnelijk traject is mislukt; een minnelijk traject: schuldbemiddeling met als doel een onderhands akkoord te sluiten met alle schuldeisers over (gedeeltelijke) aflossing van de schulden.
Hoofdstuk II Herziening en intrekking c.q. nieuwe vaststelling Artikel 2 Bevoegdheid Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om: a. een toekenningsbeschikking ingevolge artikel 54, lid 3 WWB, de artikelen 17, lid 3 IOAW of IOAZ te herzien of in te trekken of de inkomensvoorziening op grond van artikel 25, lid 2 WIJ opnieuw vast te stellen; b. ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand c.q. inkomensvoorziening ingevolge de artikelen 58 tot en met 60 WWB, de artikelen 25 tot en met 31 IOAW en IOAZ, of de kosten van de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende inkomensvoorziening op grond van de artikelen 54 tot en met 56 WIJ terug te vorderen. Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit c.q. nieuwe vaststelling 1. Een besluit tot toekenning van bijstand of ambtshalve vaststelling van een inkomensvoorziening wordt herzien of ingetrokken dan wel opnieuw vastgesteld, als: a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, lid 1 WWB, de artikelen 13, lid 1 IOAW of IOAZ, artikel 30c, lid 2 of 3 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) of artikel 44, lid 1 WIJ (de inlichtingenplicht) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of inkomensvoorziening; b. anderszins de bijstand of inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2. Op grond van dringende redenen kan worden afgezien van herziening of intrekking van het toekenningsbesluit dan wel een besluit de inkomensvoorziening opnieuw vast te stellen.
Hoofdstuk III Terugvordering Artikel 4 Terugvordering van bijstand in het kader van de WWB 1. Het college vordert de bijstand terug voor zover deze: a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen; c. bijstand voortvloeit uit gestelde borgtocht; d. op grond van artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend, en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand of inkomensvoorziening bestaat; e. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen waaronder begrepen dat: - belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend of de inkomensvoorziening is toegekend, over in aanmerking te nemen vermogen of inkomen beschikt of kan beschikken (paragraaf 3.4 WWB en artikel 54, lid 1 onder d WIJ); - bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming (artikel 58, lid 1 onder f WWB). 2. Er vindt geen terugvordering als bedoeld in lid 1 onder e plaats, als de betreffende kosten van bijstand zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering (conform artikel 58, lid 5 WWB). 3. Als de bijstand aan een gezin wordt verleend, worden de kosten van de bijstand van alle gezinsleden, al dan niet met tot hun last komende kinderen, teruggevorderd (art. 59, lid 1 WWB). 4. Als de bijstand aan gehuwden als gezinsbijstand had moeten worden verleend, dan wel overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 24 WWB had moeten worden verleend omdat een van de gehuwden een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren ontvangt, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting als bedoeld in artikel 17 WWB of artikel 30c, lid 2 of 3 Wet SUWI niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bedoeld in paragraaf 3.4 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. 5. De in het derde en vierde lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het terugbetalen van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd (artikel 59, lid 3 WWB). Artikel 5 Terugvordering van de inkomensvoorziening in het kader van de WIJ 1. Conform artikel 54, lid 1 WIJ vordert het college de kosten van de inkomensvoorziening terug voor zover die inkomensvoorziening: a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. op grond van artikel 37 WIJ bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op inkomensvoorziening bestaat; c. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
d. anderszins onverschuldigd is betaald, omdat de jongere naderhand met betrekking tot de periode waarover de inkomensvoorziening is verleend, over in aanmerking te nemen vermogen of inkomen beschikt of kan beschikken; e. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. 2. Er vindt geen terugvordering als bedoeld in lid 1 onder e plaats, als de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering (artikel 54, lid 5 WIJ). 3. Als de inkomensvoorziening overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 28 WIJ had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de jongere de verplichting als bedoeld in artikel 44 WIJ of artikel 30c, lid 2 of 3 Wet SUWI niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van de inkomensvoorziening mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van de inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden. 4. De in het derde lid bedoelde persoon is hoofdelijk aansprakelijk voor het terugbetalen van de kosten van de inkomensvoorziening die worden teruggevorderd. Artikel 6 Terugvordering van de inkomensvoorziening in het kader van de IOAW of IOAZ 1. Het college vordert de inkomensvoorziening terug voor zover deze: a. als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17, lid 3 of 4 of artikel 20 IOAW of IOAZ ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. anderszins onverschuldigd is betaald, voor zover belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen waaronder begrepen dat belanghebbende met betrekking tot dezelfde periode waarover een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is verleend, inkomsten ontvangt waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden. 2. Als de inkomensvoorziening met inachtneming van artikel 3 IOAW of IOAZ is verleend, worden de betreffende kosten teruggevorderd van de in dat artikel bedoelde personen (artikel 26, lid 1 IOAW of IOAZ). 3. Als de inkomensvoorziening met inachtneming van artikel 3 IOAW of IOAZ had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, dan wel de verplichting bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of artikel 30c, lid 2 en 3 Wet SUWI niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van de inkomensvoorziening mede teruggevorderd van de persoon met wiens inkomen bij de verlening van de inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden. 4. De in het tweede en derde lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het terugbetalen van de ten onrechte verleende inkomensvoorziening. 5. Onder inkomensvoorziening in dit artikel wordt verstaan de uitkering bedoeld in artikel 9 IOAW/IOAZ, verminderd met de inhouding op grond van artikel 10 IOAW/IOAZ en vermeerderd met de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet (artikel 31 IOAW en IOAZ). Artikel 7 Brutering van de terug te vorderen bijstand of inkomensvoorziening 1. De door het college over de verstrekte bijstand of inkomensvoorziening in het kader van de WWB, WIJ, IOAW of IOAZ afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, maken onderdeel uit van de kosten die worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet kunnen worden verrekend met de door het college af te dragen
loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding. 2. Indien in december van het kalenderjaar waarin een vordering is ontstaan wordt besloten tot terugvordering, doet het college belanghebbende het aanbod het bruteringsbedrag kwijt te schelden onder de voorwaarde dat het hele netto bedrag van de vordering vóór 15 januari van het daaropvolgende kalenderjaar moet zijn bijgeschreven op de rekening van de gemeente. 3. Indien sprake is van grove nalatigheid van de gemeente kan het college besluiten af te zien van invordering van het bruteringsbedrag. Artikel 8 Afzien van terugvordering van bijstand of inkomensvoorziening 1. Het college kan besluiten niet terug te vorderen in geval dat: a. het terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,00; b. sprake is van dringende redenen, zoals bijvoorbeeld het bestaan van een ernstige schuldenproblematiek; 2. Het college besluit niet van terugvordering wegens ernstige schuldenproblematiek af te zien, alvorens een minnelijk traject is gestart. 3. Het college besluit niet van terugvordering af te zien als de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand of inkomensvoorziening het gevolg is van verwijtbaar gedrag van belanghebbende. Artikel 9 De inhoud van de beschikking In de terugvorderingsbeschikking wordt vermeld: de reden dat en de periode waarover de kosten van bijstand of inkomensvoorziening worden teruggevorderd; het bedrag van de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening; de wijze van verrekening, indien besloten wordt de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening te verrekenen en indien van toepassing, de reden dat van terugvordering wordt afgezien.
Hoofdstuk IV Invordering Artikel 10 Aflossingscapaciteit 1. De aflossingscapaciteit van de belanghebbende met een inkomen tot 110% van het voor hem of haar geldende sociaal minimum bedraagt: a. als de vordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, lid 1 WWB, de artikelen 13, lid 1 IOAW of IOAZ, artikel 30c, lid 2 of 3 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) of artikel 44, lid 1 WIJ (de inlichtingenplicht), het volledige bedrag dat resteert na toepassing van de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475c en 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; b. bij alle overige vorderingen 60% van het bedrag dat resteert na toepassing van de beslagvrije voet. 2. De aflossingscapaciteit van de belanghebbende met een inkomen boven 110% van het voor hem of haar geldende sociaal minimum bedraagt het in lid 1 bedoelde bedrag vermeerderd met 50% van het inkomen boven de 110% van het voor hem of haar geldende sociaal minimum inclusief de netto aanspraak op vakantietoeslag zoals geregeld in de artikelen 8 tot en met 14 Regeling WWB en WIJ. 3. De aflossingscapaciteit van de belanghebbende van wie de bijstand of inkomensvoorziening is beëindigd in verband met uitstroom naar werk, bedraagt tot 1 jaar na beëindiging van de uitkering het in lid 1 bedoelde bedrag.
4. Als belanghebbende niet de voor het bepalen van de aflossingscapaciteit benodigde bewijsstukken overlegt, wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag van de vordering of het restant daarvan. 5. Een bezwaarschrift tegen een op grond van het vorige lid genomen beslissing heeft schorsende werking, op voorwaarde dat belanghebbende alle voor het bepalen van de aflossingscapaciteit noodzakelijke bewijsstukken alsnog binnen de gestelde termijn overlegt. 6. Het college informeert belanghebbende jaarlijks in de maand februari over het resterende bedrag van de vordering plus het in het voorgaande jaar betaalde. 7. In bijzondere omstandigheden kan het college in afwijking van de eerste 3 leden van dit artikel besluiten akkoord te gaan met een afwijkende betalingsregeling. Artikel 11 De betalingsverplichting 1. Het maandelijks af te lossen bedrag dat op grond van artikel 10 is vastgesteld geldt als betalingsverplichting. 2. Na het vaststellen van de betalingsverplichting vindt elk jaar een inkomensonderzoek plaats op grond waarvan de betalingsverplichting eventueel wordt gewijzigd. Artikel 12 De inhoud van de beschikking In de invorderingsbeschikking wordt vermeld: het bedrag van de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening; de berekening van de aflossingscapaciteit, leidend tot het maandelijks af te lossen bedrag (de betalingsverplichting); de begindatum van de betalingsverplichting; de termijn waarbinnen de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening moet zijn terugbetaald; de incassomaatregelen die kunnen worden genomen als niet (op tijd) wordt betaald, alsmede de dientengevolge bijkomende kosten (zie artikel 13) en in geval van brutering de mogelijkheid van de belastingdienst belasting en premies terug te vragen (negatief inkomen) en het jaarlijks inkomensonderzoek (artikel 11, lid 2). Artikel 13 Verrekening en beslaglegging 1. Als belanghebbende zich niet houdt aan zijn of haar betalingsverplichting kan worden besloten tot invordering door middel van: a. verrekening op grond van artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek met de maandelijks verleende bijstand of inkomensvoorziening; b. verrekening met een eventuele nabetaling waarop belanghebbende na beëindiging van de periodieke uitkering recht heeft; c. verrekening met een stimulerings- en/of uitstroompremie waarvoor belanghebbende in aanmerking komt, voor zover de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, lid 1 WWB, de artikelen 28, lid 2 en 29, lid 1 Wet SUWI of artikel 44, lid 1 WIJ; d. executoriaal beslag op grond van de artikelen 479b tot en met g, behoudens artikel 479e, lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 2. Als tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in lid 1, onder d moet worden overgegaan, wordt de vordering verhoogd met de kosten van invordering die 10% van de vordering bedragen met een minimum van € 50 en een maximum van € 750.
Artikel 14 Afzien van invordering van bijstand of inkomensvoorziening 1. Het college kan besluiten (het restant van) de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening niet (verder) in te vorderen, indien: a. redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; b. de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang, van het meerdere; c. belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. 2. Als de terugvordering van de kosten van bijstand of inkomensvoorziening het gevolg is van verwijtbaar gedrag van belanghebbende, besluit het college niet af te zien van invordering. 3. Als de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, wordt niet besloten van (verdere) invordering af te zien, behoudens voor zover de vordering niet op dat (die) goed(eren) kan worden verhaald.
Hoofdstuk VI Slotbepaling Artikel 15 Hardheidsclausule en onvoorziene situaties 1. Als strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard, kan het college ten gunste van belanghebbende van de beleidsregels afwijken. 2. In situaties waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Wetsartikelen Artikelen 58 t/m 60 WWB (21-12-2010) Artikel 58 Bevoegdheid terugvordering 1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand: a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen; c. voortvloeit uit gestelde borgtocht; d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat; e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat: de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken; bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming. 2. Indien een gemeente ingevolge artikel 42, derde lid, gehouden is kosten van bijstand over een bepaalde periode aan een andere gemeente te vergoeden, geschiedt de terugvordering over die periode, voorzover zij nog niet heeft plaatsgehad, door het college van eerstgenoemde gemeente. 3. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen
middelen met de algemene bijstand. 4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding. 5. Terugvordering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering. Artikel 59 Terugvordering gezinsleden 1. Onverminderd artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd. 2. Indien de bijstand: a. als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend; b. overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 24 had moeten worden verleend omdat een van de gehuwden een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren ontvangt, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd. Artikel 60 Besluit tot terugvordering 1. De persoon van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn. 2. Het college kan de kosten van de bijstand, bedoeld in de artikelen 58 en 59 invorderen bij dwangbevel. 3. Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 worden teruggevorderd algemene bijstand, een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars of een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand, uitkering of inkomensvoorziening. 4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd. 5. Zolang de belanghebbende zijn verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is het college, in afwijking van artikel 4.93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn; b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van kosten van bijstand bij dwangbevel. 6. Terugvordering van kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikelen 25 t/m 31 uit de IOAW/IOAZ (20-12-2010) Artikel 25 1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17, derde of vierde lid, of artikel 20 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, kan van de belanghebbende worden teruggevorderd. 2. De uitkering kan van de belanghebbende worden teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden. 3. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorgaande drie maanden ontvangen middelen met de uitkering. 4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding. Artikel 26 1. Indien de uitkering met inachtneming van artikel 3 is verleend, worden voor de toepassing van deze paragraaf als belanghebbenden aangemerkt de in dat artikel bedoelde personen. 2. Indien de uitkering met inachtneming van artikel 3, had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 13, of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kan de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens inkomen bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte verleende uitkering. Artikel 27 De persoon van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn.
Artikel 28 1. Het college kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid, invorderen bij dwangbevel. 2. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die uitkering met die algemene bijstand of uitkering. 3. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd een uitkering of algemene bijstand ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college de uitkering terugvordert, dan wel een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, betaalt dat college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van de terugvordering, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot terugvordering. 4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene van wie uitkering wordt teruggevorderd. 5. Zolang de belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 27, niet of niet behoorlijk nakomt: a. is het college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn; b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van de onverschuldigd betaalde uitkering bij dwangbevel. Artikel 29 (vervallen per 01-07-1997) Artikel 30 1. De vorderingen ingevolge deze paragraaf zijn bevoorrecht en volgen onmiddellijk na die in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven. 2. Indien de uitkeringen op verschillende tijdvakken betrekking hebben, heeft de terugvordering over het vroegste tijdvak voorrang. Artikel 31 Onder uitkering in de zin van deze paragraaf wordt verstaan de uitkering, bedoeld in artikel 9, verminderd met de inhouding op grond van artikel 10 en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld.
Hoofdstuk 7 Terugvordering en verhaal Artikelen 54 t/m 56 uit de WIJ (20-12-2010) Artikel 54 Bevoegdheid terugvordering 1. Het college kan de kosten van de inkomensvoorziening terugvorderen, voor zover die inkomensvoorziening: a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. op grond van artikel 37 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op inkomensvoorziening bestaat; c. anderszins onverschuldigd is betaald, omdat de jongere naderhand met betrekking tot de periode waarover de inkomensvoorziening is verleend, over in aanmerking te nemen vermogen of inkomen beschikt of kan beschikken of d. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. 2. Indien het college op grond van artikel 16, derde lid, gehouden is kosten verbonden aan een werkleeraanbod, of een inkomensvoorziening over een bepaalde periode aan een andere gemeente te vergoeden, geschiedt de terugvordering over die periode, voor zover zij nog niet heeft plaatsgehad, door het college van eerstgenoemde gemeente. 3. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de inkomensvoorziening. 4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de inkomensvoorziening verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding. 5. Terugvordering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering. Artikel 55 Terugvordering echtgenoten 1. Indien de inkomensvoorziening overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 28 had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de jongere de verplichtingen, bedoeld in artikel 44, of artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de inkomensvoorziening mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van de inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden. 2. De in het eerste lid bedoelde persoon is mede hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van de inkomensvoorziening die worden teruggevorderd. Artikel 56 Nadere bepalingen terugvordering 1. De persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van dit hoofdstuk van belang zijn. 2. Het college kan de kosten van de inkomensvoorziening, bedoeld in de artikelen 54 en 55 invorderen bij dwangbevel. 3. Indien de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening, bedoeld in de artikelen 54
en 55, worden teruggevorderd een inkomensvoorziening, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die kosten met die inkomensvoorziening, die algemene bijstand of die uitkering. 4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening worden teruggevorderd. 5. Zolang de persoon van wie kosten van de inkomensvoorziening worden teruggevorderd zijn verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet of niet behoorlijk nakomt: a. is het college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn; b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering van kosten van de inkomensvoorziening bij dwangbevel. 6. Terugvordering van kosten van de inkomensvoorziening, bedoeld in de artikelen 54 en 55, is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen omschreven in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.