Piet Pellenbarg BEDRIJVENTEREINEN EN DE VERROMMELING VAN DE RUIMTE IN NEDERLAND
Het is verheugend en voor de ruimtelijke wetenschappen ook zeer stimulerend om te zien hoe in de afgelopen 10 tot 15 jaar ruimtelijke vraagstukken zijn gestegen in de publieke aandacht. In de jaren negentig werd die publieke aandacht vooral gevangen door de oplaaiende discussie - die nog voortduurt - over grote nieuwe infrastructuurprojecten. Een discussie over nut en noodzaak, over investeringen en opbrengsten, maar hoe dan ook gevoerd op het snijvlak van de thema’s milieu, economie en ruimte, en daarmee geplaatst in het hart van het werkgebied der ruimtelijke wetenschappen. De laatste tijd zien we steeds meer dat ook de ruimtelijke inrichting van het land als geheel in de publieke discussie komt. Er is een gemeenschappelijke zorg aan het ontstaan - ook bij groepen die dat eerder niet voelden over het steeds meer volgroeien van onze nationale ruimte, en de lelijkheid van de invulling. We lezen erover in de krant, horen en zien het op de radio en tv. Een van de dingen die veel aandacht en vooral ook ergernis wekken is de schijnbaar onstuitbare groei van bedrijventerreinen langs onze snelwegen . De Volkskrant speelde in op de discussie over ruimtelijke vraagstukken met een serie publicaties getiteld ‘Ruimtelijke Agenda’. Zie www.ruimtelijkeagenda.nl. Vanaf 28 april tot 9 juni werden zeven ruimtelijke vraagstukken in zeven weken uitgewerkt, met grote stukken in de krant zelf en op de bijbehorende website, waarop je kon meepraten (terzijde: geen Groningse studenten of medewerkers gezien op die website). Kernvraag was: wat betekenen de trendmatige ontwikkeling van verrommeling, vergrijzing, klimaatverandering, mobiliteit, bestuur, steden, en woningmarkt voor het landschap? Bij het thema vergrijzing kwam trouwens onze eigen professor De Roo in de krant aan het woord. Het vooropzetten in de Ruimtelijke Agenda van het thema verrommeling is erg interessant. Het schijnt een thema op zichzelf te zijn, maar duikt ook steeds op in discussies over de andere zes ruimtelijke vraagstukken. Wie heeft dit woord eigenlijk bedacht en waar staat het eigenlijk voor? Helemaal nieuw is het niet, een zoektocht in de Krantenbank laat zien dat het woord verrommeling tien jaar geleden in de landelijke dagbladen ook al wel eens werd gebruikt in relatie tot het thema landschap, maar de laatste maanden heeft er een soort explosie plaatsgevonden en is het woord op ieders lip. Zelfs Martin Bril heeft het erover in zijn populaire dagelijkse Volkskrant column. Op 3 April schrijft hij: “Nederland verommelt. Dat is bekend. Waar het woord vandaan komt weet ik niet. Het klinkt goed. Verrommeling. Alsof twee pronte Ghanese werksters het in één ochtend aan kant zouden kunnen hebben. Maar zo is het niet. Was het maar zo. Nederland gaat ten onder. Het gaat weliswaar goed, te goed misschien, maar toch is er steeds minder van te zien. Het landschap verdwijnt. Ononderbroken vergezichten heb je alleen nog in noordoost Drenthe. De rest van het land is een aaneenschakeling van bedrijventerreinen. Er is iets met die terreinen. Het is goedkoper om ze nieuw te ontwikkelen dan om oude op te knappen. Ik had daar nooit bij stilgestaan, maar het is zo. Overal in het land verkwanselen gemeentes groene grond aan projectontwikkelaars die bedrijvenparken willen beginnen”.
1
Zo gaat hij nog een tijdje door, maar de kern van het probleem ‘verommeling’ is door Martin Bril al duidelijk neergezet. Kenmerkend is de directe relatie die hij legt tussen de term verrommeling en het fenomeen van bedrijventerreinen die het zicht op het landschap benemen. Wat nog ontbreekt is de verwijzing naar de lelijkheid van de gezichtsbenemende bebouwing, waarvoor het populaire en beeldende woord ‘dozen’ in zwang is gekomen. De nieuw aangetreden minister van VROM Cramer probeerde onlangs nog een extra stigma toe te voegen door te spreken over de ´witte schimmel van bedrijventerreinen´ die het landschap vervuilt maar dat is natuurlijk een misser want de term witte schimmel werd gemunt door onze eigen alumnus Hans Elerie als symbolische beschrijving van de groei van met witte stenen gebouwde huizen en bungalows aan de rand van de Drentse esdorpen en dat is toch heel iets anders. De term is afgezien daarvan ook wel erg negatief. In de Volkskrant van 6 April j.l. sneerde Saskia Vogelaar, die we aan het eind van dit artikel nog weer zullen tegenkomen, dat het gebruik van de term witte schimmel suggereert dat bedrijven een soort ongedierte zijn dat je moet bestrijden, en dat gaat toch wat te ver. Terug naar het onderwerp: hoe erg is het eigenlijk met die zichtbenemende bedrijventerreinen langs de snelwegen? Onderzoek van het Ruimtelijk Planbureau (zie tabel) en een toespitsing daarvan op het zogenaamde Regiolab (een gebied rond Arnhem en Nijmegen; zie de kaart, die ook getoond werd in de Volkskrant Ruimtedebat aflevering van 28 April j.l.) toont aan dat gemiddeld vanaf 13% van de wegen en snelwegen bedrijfsterreinen in het zicht liggen. Best veel natuurlijk. Van alle acht kilometers die je rijdt kijk je er één op bedrijfsterrein uit. De cijfers tonen ook een duidelijke toename van dit aandeel in betrekkelijk korte tijd, waarvan het RPB zegt dat dit overeen komt met de trend dat het aandeel van bedrijventerreinen dat aan de snelweg ligt toeneemt ten opzichte van bedrijventerreinen op andere locaties (van 21,3 naar 22,3 % van totaal aantal bedrijventerreinen tussen 1996 en 2000).
Percentage van wegen waarvandaan bedrijventerreinen zichtbaar zijn Nederland 1996 2000 Provinciale weg 10,9 11,7 Snelweg 13,7 15,6 Totaal 12,1 13,3 Bron: Ruimtelijk Planbureau
Regiolab (zie kaart) 1996 2000 11,4 12,1 9,5 12,0 10,7 12,1
De bevindingen van het Ruimtelijk Planbureau maken duidelijk hoe het precies zit met de zichtbaarheid van bedrijfsterreinen vanaf de weg. Maar hebben we het probleem van de verrommeling nu echt helemaal te pakken? Eigenlijk niet. De meeste echte oogtergende rommel als het om bedrijfsterreinen gaat is niet wat je langs de (snel)weg ziet, want die terreinen zijn bewust aangelegd om er netjes en aantrekkelijk uit te zien (‘zichtlocaties’!). Heel anders is het gesteld met veel van de oudere bedrijventerreinen die in de afgelopen 50 jaar zijn aangelegd, bijna altijd aan de buitenkant van de bebouwde kom, maar veelal daardoor later ingesloten geraakt, en waar het in de loop van de tijd vaak ècht een rommeltje is geworden. Een probleem dat inmiddels zo omvangrijk is geworden dat de oplossing ervan de kern moet gaan vormen van een nieuw bedrijfsterreinenbeleid.
2
Zichtbaarheid van bedrijventerreinen in het Regiolab (2000)
Bron: CBS Bodemstatistiek, bewerking RPB
Voorraad aan bedrijventerreinen in Nederland (peildatum 1 januari) 2000 2001 2002 2003 2004 Bedrijventerreinen (aantal) 3.503 3.542 3.594 3.626 3.633
2005 3.616
2006 3.605
Oppervlak (bruto ha.)
89.627
90.820 92.490
93.969
94.547
95.016 94.564
Oppervlak (netto ha.)
66.507
67.491 68.827
69.679
70.107
70.254 70.217
Uitgegeven opp. (netto ha.)
54.915
56.245 57.634
58.604
59.155
59.388 57.748
Bron: Arcadis/STEC (2006) IBIS Werklocaties
Even de feiten op een rij voor wat betreft de bedrijfsterreinen in Nederland. Volgens het landelijke registratiesysteem IBIS hebben we op dit moment ruim 3600 bedrijfsterreinen (naast 555 kantorenlocaties, maar die laten we hier even buiten beschouwing). Die 3600 bedrijfsterreinen beslaan bruto tegen de 100.000 hectare (1.000 km²) oftewel 2,4% van het nationaal territoir. Netto is er 70.000 hectare bedrijfsterrein, waarvan 58.000 uitgegeven en 12.000 nog beschikbaar. De helft ervan is terstond uitgeefbaar. Gemeenten hebben van alles
3
wat uitgeefbaar is 60% in de aanbieding, 40% is van particuliere eigenaren. Er zijn op dit moment plannen voor nog eens 400 nieuwe bedrijfsterreinen. Het precieze oppervlak hiervan is onbekend, maar dat zal zeker om nog eens 10.000 hectare gaan, dus 10% bovenop het huidige totaal, bijna evenveel als nu al uitgeefbaar is. 90% van de plannen komt binnen 5 jaar klaar dus dat zijn ook al vrij concrete plannen. Tegenover het aanbod van 12.000 hectare beschikbaar plus 10.000 hectare snelle plannen staat een jaarlijkse uitgifte van rond 1.000 hectare (in topjaar 1999 1.500 ha., op dieptepunt 2003 600 ha.). Conclusie: de voorraad lijkt meer dan voldoende, het kan wel wat kalmer aan. En dat zeggen ook steeds meer mensen, waaronder steeds meer bestuurders (bijvoorbeeld ook de Groningse gedeputeerde Calon). Veelvuldig wordt in deze discussie verwezen naar de ongewenste concurrentie tussen gemeenten, die allemaal hun eigen terreintje willen en zo het overaanbod opjagen. Afremmen van de bedrijfsterreinenaanleg zal, naar wordt gehoopt, een rem zetten op de verdere verrommeling en de groeiende schaarste zal de prijzen hoger maken. Bedrijven zullen, wordt gehoopt, zich meer bewust worden van het feit dat voor goede locaties ook een goede prijs moet worden betaald. Hetgeen ze aan het denken zou moeten zetten (langer dan ze nu kennelijk soms doen) over mogelijkheden om te investeren op de bestaande locatie. En dat is belangrijk, want steeds meer deskundigen wijzen op het noodlottige verband tussen de aanleg van nieuwe bedrijfsterreinen en de verpaupering van oude. De praktijkervaring is dat 80 tot 90% van de nieuwe bedrijfsterreinen wordt bezet door bedrijven (meestal succesvolle en groeiende bedrijven) die weggaan van bestaande oudere bedrijfsterreinen, waar aldus steeds meer gaten vallen die niet meer worden opgevuld. Daar groeit, iets overdreven voorgesteld, een reservaatbevolking van oude en minder renderende bedrijven die de investeringen niet meer kunnen en willen opbrengen om naar een nieuwe locatie te trekken, dan wel de oude vestiging en haar entourage te vernieuwen en verbeteren. Al een derde van het totale areaal aan bedrijfsterrein in Nederland is nu verouderd (symptomen: inefficiënt ruimtegebruik, lelijke uitstraling, slechte ontsluiting, milieubelasting) en de gemeenten zien dit wel als een probleem maar hebben weinig macht en middelen om er iets aan te doen: toen deze terreinen door hun werden ontwikkeld hebben ze de grond verkocht, en de voor revitalisering nodige samenwerking met de bedrijven-eigenaars is duur en moeizaam. Veel eenvoudiger en lucratiever is de aanleg van nieuwe terreinen, waarop immers winst kan worden gemaakt. Belangrijk voor gemeenten, die heel weinig mogelijkheden tot het vormen van een eigen budget hebben. Helaas, want het laten verrommelen van de oude bedrijfsterreinen binnen de bebouwde kommen houdt de vraag hoog naar nieuwe terreinen die op hun beurt het nog open landschap erbuiten verrommelen. De nieuwe minister van VROM heeft overigens al een open oog voor de problematiek van de verouderende terreinen getoond. Ze wil dat voordat nieuwe bedrijfsterreinen worden aangelegd, altijd eerst wordt gekeken of bestaande terreinen niet beter kunnen worden benut, en ze wil een fonds vormen voor het opknappen van oude bedrijfsterreinen. Minister Cramer demonstreerde haar inzet recentelijk al zeer duidelijk door vraagtekens te zetten bij de aanleg van een groot nieuw bedrijfsterrein in de Hoekse Waard, iets wat haar voorgangster minister Dekker nog had goedgekeurd. Vanzelfsprekend valt dat slecht in het Rotterdamse, waar de vraag naar uitbreidingsruimte voor bedrijven vandaan komt. Een case die duidelijk maakt dat het nog helemaal niet mee gaat vallen de aanleg van nieuwe bedrijfsterreinen aan banden te leggen. Want: leggen we daarmee het bedrijfsleven, de motor van onze economie, niet ook teveel aan banden? Luister tot slot even naar Saskia Vogelaar, werkzaam bij de Kamer van Koophandel in Rotterdam, die op 6 April j.l. deelnam aan het Volkskrant debat over de ‘Ruimtelijke Agenda’. Zij schrijft:
4
“Ik begin me te ergeren aan de wijze waarop de discussie over het schaarse grondgebruik in Nederland zich ontvouwt. Nieuw ‘hoogtepunt’ is de benaming van bedrijventerreinen als ‘witte schimmel’. Alsof bedrijven een soort ongedierte zijn dat je moet bestrijden. De discussie is erg ongenuanceerd door de focus op één gebruiker van de schaarse ruimte: de bedrijven. Er zijn er natuurlijk veel meer: de treinreiziger, de automobilist, de recreant, maar als belangrijkste gebruiker de 'bewoner'. Het ruimtegebruik door deze laatste groep is 68 procent van het bebouwde gebied, in vergelijking met 21 procent ruimtegebruik door bedrijven. Onvoldoende komt naar voren dat deze 21 procent bebouwd gebied de motor is van onze economie. Ironisch genoeg is de noodzaak voor nieuwe bedrijventerreinen vaak de oprukkende woningbouw. De bestaande bedrijventerreinen liggen op of dicht bij mooie plekken in stedelijk gebied die aantrekkelijk zijn voor woningbouw. De milieueisen in de buurt van woningbouw beperken bedrijven echter in hun activiteiten. In de regio Rijnmond komen bijvoorbeeld in de periode 1995-2015 15.000 woningen in plaats van 36 bedrijventerreinen (270 hectare). De opmerking dat 'iedere gemeente toch maar vooral bedrijvigheid wil binnenhalen' is ook ongenuanceerd, omdat dit een grote verkeerspendel voorkomt”. Verstandige taal, van die Saskia Vogelaar. Haar verwijzingen naar het sterk groeiende ruimtegebruik van de woonfunctie, en de noodzaak nieuwe bedrijventerreinen aan te leggen naarmate we meer van de oude vervangen door woonlocaties, geven te denken. En inderdaad: ‘iedere gemeente zijn eigen bedrijvigheid’ is in principe een mobiliteitsbeperkende strategie. Maar wel beter passend bij de samenleving van 50 jaar geleden dan bij het heden. Mensen zijn nu eenmaal mobiel geworden, welvarend, ruimte eisend voor hun woongenot. En zeker het hoger opgeleide deel van de natie, dat deelneemt aan de ruimtedebatten, strekt zijn eisen aan kwaliteit, afmeting en bereikbaarheid van de persoonlijke omgeving ook uit naar de werkomgeving. Een beetje hypocriet soms, dat gepraat over verrommeling, die uiteindelijk niet wordt veroorzaakt door bedrijven, of door gemeenten, maar door onze persoonlijke ruimte- en mobiliteitseisen. 2000ndicator 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
(uit: Girugten 38/2 juli 2007)
5