BBR 2015
BESTUURS- EN BEHEERSREGLEMENT UNIVERSITEIT VOOR HUMANISTIEK PREAMBULE Met de vaststelling van dit reglement wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 9.3 van de statuten van de Stichting Universiteit voor Humanistiek, artikel 2.3 van de Structuurregeling Universiteit voor Humanistiek en de artikelen 9.4 en 9.14 lid 3 van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW). Ter toelichting: artikel 9.3 statuten Stichting Universiteit voor Humanistiek: Het College van Bestuur stelt een bestuurs- en beheersreglement vast inzake de inrichting van en de medezeggenschap binnen de universiteit, waarin bevoegdheden van regeling en bestuur kunnen worden toegekend aan organen van de universiteit. artikel 2.3 Structuurregeling Universiteit voor Humanistiek: 1. Het college van bestuur stelt een bestuurs- en beheersreglement vast ter regeling van het bestuur, het beheer en de inrichting van de universiteit. 2. Het bestuurs- en beheersreglement regelt tevens de onderwerpen die op grond van de wet in het faculteitsreglement dienen te worden geregeld. artikel 9.4 WHW: Het college van bestuur stelt een bestuurs- en beheersreglement ter regeling van het bestuur, het beheer en de inrichting van de universiteit vast. artikel 9.14 lid 3 WHW: 3. Onverminderd artikel 9.5 stelt de decaan ter nadere regeling van het bestuur en de inrichting van de faculteit het faculteitsreglement vast. Inhoud Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Hoofdstuk 2 Bestuur universiteit / College van bestuur en raad van toezicht Hoofdstuk 3 Bestuur en inrichting universiteit / onderwijs en onderzoek Hoofdstuk 4 College voor promoties/ bijzondere leerstoelen Hoofdstuk 5 Overige instituten Hoofdstuk 6 Het personeel van de universiteit Hoofdstuk 7 Ondersteuning en beheer Hoofdstuk 8 Rechtsbescherming studenten Hoofdstuk 9 Medezeggenschap Hoofdstuk 10 Slotbepalingen
BBR 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 1.1 Definities de stichting: het stichtingsbestuur: de universiteit: de wet: de universiteitsraad: het instellingsplan: het instellingsjaarplan overlegvergadering: de VSNU:
de Stichting Universiteit voor Humanistiek het bestuur van de stichting, tevens raad van toezicht als bedoeld in de wet de Universiteit voor Humanistiek, uitgaande van de stichting, tevens faculteit als bedoeld in de wet de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) het medezeggenschapsorgaan bestaande uit medewerkers en studenten van de universiteit ten minste eens in de zes jaar op te stellen strategisch plan jaarlijks op te stellen plan met de tactische instellingsdoelen vergadering van de universiteitsraad en het college van bestuur de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten
Hoofdstuk 2. Bestuur en toezicht universiteit / College van Bestuur, Stichtingsbestuur 2.1 Samenstelling en benoeming college van bestuur 1. Het college van bestuur wordt gevormd door de rector magnificus en een tweede lid. Bij de benoeming wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen. 2. De leden van het college worden benoemd, geschorst en ontslagen door het stichtingsbestuur. 3. De leden van het college van bestuur worden geworven op grond van een tevoren door het stichtingsbestuur vastgesteld functieprofiel. 4. De rector magnificus wordt benoemd voor een termijn van drie jaren. 5. Het tweede lid van het college wordt benoemd voor een door het stichtingsbestuur te bepalen termijn. 6. De rector magnificus is de voorzitter van het college van bestuur en wordt benoemd uit de gewone hoogleraren van de universiteit op voordracht van het college voor promoties. 7. Het tweede lid van het college wordt geworven in een open procedure. Het stichtingsbestuur maakt in overleg met de rector magnificus een eerste selectie uit de kandidaten. Vervolgens geeft het stichtingsbestuur een benoemingscommissie de opdracht op basis van deze voorselectie tot een gemotiveerde voordracht te komen. De benoemingscommissie bestaat uit de voorzitter van het stichtingsbestuur, de rector magnificus en de directeur diensten en een medewerker van de universiteit. 8. Alvorens een lid van het college van bestuur te (her)benoemen, hoort het stichtingsbestuur vertrouwelijk de universiteitsraad over het voorgenomen besluit tot (her)benoeming. Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming. 9. Herbenoeming van een lid van het college van bestuur na afloop van een benoemingstermijn is mogelijk na een beoordeling van het functioneren van betrokkene. 2.2 Taken en bevoegdheden college van bestuur 1. Het college van bestuur is belast met het bestuur en beheer van de universiteit behoudens het toezicht door het stichtingsbestuur. Het college van bestuur oefent alle bevoegdheden uit die bij of krachtens de
BBR 2015
2.
3.
wet aan het college van bestuur en aan het bestuur van de faculteit zijn toegekend. Het college van bestuur is in het bijzonder belast met: a. het benoemen, schorsen en ontslaan van het personeel; b. het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van de examencommissie; c. het voorbereiden en vaststellen van het beleid van de universiteit, zowel op het gebied van het onderwijs als het onderzoek en valorisatie, in het bijzonder het vaststellen van het instellingsplan; d. het uitvoeren of doen uitvoeren van het voor de universiteit vastgestelde beleid; e. de zorg voor de dagelijkse werkzaamheden ten behoeve van het functioneren van de universiteit; f. het vaststellen van richtlijnen voor de inrichting van het onderwijs, de wetenschapsbeoefening, het postinitieel onderwijs, wetenschappelijke nascholing en valorisatieactiviteiten; g. het vaststellen van de (jaarlijkse) begroting; h. het vaststellen van het jaarverslag, bestaande uit de jaarrekening met bijbehorende begroting, overige financiële gegevens en een verantwoording over het gevoerde beleid; i. het vaststellen van het rechtspositiereglement; j. het onderhouden van contacten met andere instellingen; k. het aangaan van structurele samenwerking met andere instellingen in binnenland of buitenland. Het college van bestuur richt zich bij de vervulling van zijn taken naar de belangen van de universiteit en naar de voor Nederlandse universiteiten geldende governance-code zoals vastgesteld door de VSNU.
2.3 Werkwijze college van bestuur 1. Het college van bestuur bestuurt volgens het beginsel van collegiaal bestuur. Bestuursleden dragen daarvoor individueel en gezamenlijk een integrale verantwoordelijkheid. 2. De leden van het college van bestuur oefenen hun functie uit volgens een door het stichtingsbestuur goed te keuren portefeuilleverdeling. 3. Het college van bestuur komt tenminste tien maal per jaar bijeen en voorts zo vaak als een der leden dit wenst. 4. Het college van bestuur kan één van zijn leden machtigen om bij afwezigheid van het andere lid namens het college van bestuur besluiten te nemen die geen uitstel dulden. 5. Het college van bestuur wordt bijgestaan door de secretaris van de universiteit. In de vergaderingen van het college van bestuur heeft deze een adviserende stem. Ter toelichting: Artikel 9.2 WHW Algemene bevoegdheden college van bestuur 1. Het college van bestuur is belast met het bestuur van de universiteit in haar geheel en met het beheer daarvan, onverminderd de bevoegdheden van de raad van toezicht volgens dit hoofdstuk. 2. Het college van bestuur oefent de taken en bevoegdheden uit die bij of krachtens de wet aan het instellingsbestuur zijn opgedragen, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald. 3. De voorzitter van het college van bestuur vertegenwoordigt de universiteit in en buiten rechte. Artikel 9.3 WHW Samenstelling college van bestuur
BBR 2015 1. Het college van bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden, waaronder de rector magnificus van de universiteit. Bij de benoeming wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen. 2. Alvorens tot benoeming of ontslag van een lid van het college van bestuur over te gaan, hoort de raad van toezicht vertrouwelijk de universiteitsraad [..] over het voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Titel 2 van dit hoofdstuk (regeling medezeggenschap) is niet van toepassing. Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming. 3. De voorzitter van het college van bestuur wordt uit de leden door de raad van toezicht benoemd. 4. In het bestuurs- en beheersreglement worden nadere regels gegeven omtrent de wijze van voordracht en benoeming van de rector magnificus. 5. Een lid van het college van bestuur kan om gewichtige redenen tussentijds worden ontslagen. 6 .Een lid van het college van bestuur kan niet tevens zijn: a. lid van de raad van toezicht. b. decaan van een faculteit, tenzij een universiteit slechts een faculteit omvat,. c. lid van het bestuur van een opleiding. d. lid van de raad van toezicht of het college van bestuur van een andere universiteit. (…) 2.4 Stichtingsbestuur 1. Het stichtingsbestuur houdt toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat het college met raad en daad bij. Het stichtingsbestuur is bevoegd het college van bestuur gevraagd en ongevraagd advies te geven. 2. Het stichtingsbestuur is in aanvulling op hetgeen dienaangaande in de statuten is bepaald voorts belast met: a. het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van het college van bestuur, b. het goedkeuren van de taakverdeling van de leden van het college van bestuur, c. het goedkeuren van voorgenomen besluiten van het college van bestuur inzake benoeming schorsing en ontslag van de hoogleraren, d. het goedkeuren van besluiten van het college van bestuur inzake de vestiging van bijzondere leerstoelen, e. het goedkeuren van het bestuurs- en beheersreglement, f. het goedkeuren van het rechtspositiereglement, g. het goedkeuren van het instellingsplan, h. het goedkeuren van de jaarlijkse begroting, i. het goedkeuren van het jaarlijkse verslag, bestaande uit de jaarrekening met bijbehorende begroting, het jaarverslag en de overige financiële gegevens, j. het goedkeuren van het treasurystatuut, k. het benoemen van de externe accountant, l. het verlenen van goedkeuring aan een voorgenomen besluit van het college van bestuur ten aanzien van structurele samenwerking met een andere instelling in binnenland of buitenland en m. het houden van toezicht dat de universiteit bij de uitvoering van haar taken tevens bijdraagt en dienstbaar is aan de humanistische beweging. 3. Het stichtingsbestuur heeft ten minste twee maal per jaar overleg met de universiteitsraad.
BBR 2015
Ter toelichting: Artikel 1.1 Structuurregeling Universiteit voor Humanistiek In deze regeling wordt verstaan onder (…) het stichtingsbestuur: het bestuur van de stichting, tevens raad van toezicht als bedoeld in de wet (…) Artikel 9.8 WHW Taken raad van toezicht 1. De raad van toezicht houdt, met het oog op de taken van de universiteit, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde. De raad van toezicht is in elk geval belast met: a. het benoemen, schorsen, ontslaan en vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur; b. het goedkeuren van het bestuurs- en beheersreglement; c. het goedkeuren van de begroting, de jaarrekening, het jaarverslag en het instellingsplan; d. indien van toepassing, het goedkeuren van de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 8.1; e. het toezien op de naleving door het college van bestuur van wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode, bedoeld in artikel 2.9; f. het toezien op de rechtmatige verwerving en op de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen verkregen op grond van de artikelen 2.5 en 2.6; g. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de raad; h. het toezien op de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg overeenkomstig artikel 1.18, en i. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met h, in het jaarverslag van de universiteit. 2. De raad van toezicht pleegt ten minste twee keer per jaar overleg met de universiteitsraad dan wel de ondernemingsraad en het orgaan binnen de instelling dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin, is ingesteld.
BBR 2015 Hoofdstuk 3 Bestuur en inrichting universiteit / onderwijs, onderzoek en valorisatie 3.1 Universiteit voor Humanistiek, opleidingen Binnen de universiteit zijn de volgende initiële opleidingen ingesteld: Bacherloropleiding Humanistiek Masteropleiding Humanistiek Masteropleiding Zorgethiek 3.2 Leerstoelen 1. De universiteit heeft zes leerstoelen ter coördinatie van het onderwijs het onderzoek en de valorisatieactiviteiten in de verschillende domeinen van de humanistiek. 2. Een leerstoel bestaat uit de leden van de wetenschappelijke staf in wier functie overwegend taken met betrekking tot het desbetreffende domein van de humanistiek zijn opgenomen. Een lid van de wetenschappelijke staf van de universiteit is lid van één en slechts één leerstoel. Het college van bestuur stelt de verdeling van de leden van de wetenschappelijke staf over de leerstoelen vast. 3.3 Leiding van de leerstoelen 1. De leiding van de leerstoel berust bij zijn ordinarius. Hij draagt integrale verantwoordelijkheid voor het management van de leerstoel. 2. De ordinarius is belast met de algemene leiding van de leerstoel ten aanzien van onderwijs, onderzoek en valorisatieactiviteiten, met inachtneming van de aanwijzingen van het college van bestuur. De ordinarius is in het bijzonder belast met: a. het zorg dragen voor de uitvoering en inhoudelijke ontwikkeling van de aan de leerstoel opgedragen delen van het onderwijs-, van het onderzoeks en valorisatieprogramma en het doen van voorstellen tot aanpassing en verbetering daarvan; b. het bijdragen aan de ontwikkeling en uitvoering van het kwaliteitsbeleid van de universiteit; c. het bevorderen van de samenhang tussen het onderwijs, het onderzoek en de valorisatieactiviteiten binnen het betreffende domein van de humanistiek; d. de acquisitie van externe financiering van onderwijs en onderzoek en het aansturen van de verwerving van onderzoeksubsidies e. het bevorderen en bewaken van de deskundigheid van de leden van de leerstoel; f. het bepalen van de omvang en aard van de werkzaamheden van ieder lid van de leerstoel, in overeenstemming met de opleidingsdirecteur en met de rector in zijn hoedanigheid van programmaleider onderzoek en valorisatie; g. het ontwikkelen en onderhouden van contacten met de voor de leerstoel relevante werkvelden en organisaties; h. het bijdragen vanuit het betreffende domein van de humanistiek aan het strategische beleid van de universiteit; i. Implementeren en uitvoeren van het door het college van bestuur vastgestelde HRM-beleid en het leiding geven aan de leden van de leerstoel; j. Verdelen van de toegewezen financiële middelen binnen de leerstoel alsmede het beheren en bewaken daarvan;
BBR 2015 k.
het bijdragen aan het jaarlijks opstellen van een instellingsjaarplan en een jaarverslag met betrekking tot voornoemde activiteiten. Een en ander in overeenstemming met de door het college van bestuur vastgestelde programma’s en beleidskaders. 3.6 Werkveldoverleg 1. De universiteit onderhoudt gestructureerde contacten met de beroeps- en praktijkvelden waarvoor zij opleidt in de vorm van een werkveldoverleg. 2. Het werkveldoverleg bestaat uit de opleidingsdirecteur, de ordinarii van de universiteit en de directeur en de hoofden van dienst van het Humanistisch Verbond en relevante maatschappelijke partners. De opleidingsdirecteur treedt op als voorzitter van het overleg. De directeur diensten kan als toehoorder aan het werkveldoverleg deelnemen. 3.7 Werkwijze van het werkveldoverleg 1. Het werkveldoverleg kan multidisciplinair samengestelde werkgroepen instellen om op specifieke deelterreinen concrete voorstellen te doen. Het werkveldoverleg formuleert een concrete opdracht en kiest een passende samenstelling voor iedere in te stellen werkgroep. Werkgroepen rapporteren over hun werkzaamheden aan het werkveldoverleg. 2. Het werkveldoverleg adviseert het college van bestuur gevraagd en ongevraagd in kwesties de masteropleiding betreffende. Het werkveldoverleg wordt in ieder geval gehoord inzake de vaststelling of wijziging van de eindtermen van de masteropleiding, de wijziging van de opleidingsduur, de vaststelling van of belangrijke wijzigingen in het mastercurriculum. 3. De opleidingsdirecteur ziet er op toe dat de activiteiten van het werkveldoverleg in aansluiting op de jaarlijkse beleidscyclus van de universiteit worden geëvalueerd. 3.8 Programmaleiding onderwijs, onderzoek en valorisatie 1. De rector treedt op als programmaleider onderwijs, onderzoek en valorisatie, ziet toe op de kwaliteit en de samenhang van de uitvoering van de desbetreffende programma’s van de universiteit en neemt maatregelen ter bevordering daarvan. Hij brengt hierover regelmatig verslag uit in het college van bestuur. 2. De rector heeft voorts de volgende taken: a. toezien op de voorbereiding van het strategische beleid op het terrein van het onderwijs, onderzoek en valorisatie; b. het doen voorbereiden van de vaststelling of wijziging van onderwijs- en examenregelingen door het college van bestuur; c. het namens het college van bestuur vaststellen van randvoorwaarden en richtlijnen voor de inrichting van de onderscheiden onderwijsprogramma’s en de uitvoering van de onderwijs- en examenregeling van de opleidingen; d. toezien op de adequate inrichting en werking van het systeem van kwaliteitszorg voor het onderwijs, e. het doen voorbereiden van de vaststelling of wijziging van het onderzoeksprogramma.
BBR 2015 3.9 1.
2. 3. 4.
Opleidingsdirecteur Het college van bestuur benoemt voor de bachelor-, en masteropleidingen en de graduate school een opleidingsdirecteur als bedoeld in artikel 9.17 van de wet. Deze kan niet tevens lid zijn van de het college van bestuur of een opleidingscommissie, als bedoeld in artikel 9.18 van de wet, noch voorzitter van een leerstoel zijn. De opleidingsdirecteur is verantwoording schuldig aan het college van bestuur. De opleidingsdirecteur stelt jaarlijks ter nadere regeling van de onderwijs- en examenregeling het onderwijsprogramma voor de onderscheiden opleidingen vast. Hij doet dit niet dan nadat hij het managementteam onderwijs, onderzoek en valorisatie daarover heeft gehoord. De opleidingsdirecteur heeft voorts de volgende taken: a. de dagelijkse leiding aan de onderwijsorganisatie; b. het adviseren van het college van bestuur betreffende de vaststelling en wijziging van de onderwijs- en examenregeling; c. de verdeling van de onderwijstaken over de docenten, na overleg met de voorzitters van de leerstoelgroepen; d. het adviseren van het college van bestuur over het te voeren onderwijsbeleid, het systeem van interne kwaliteitszorg en de follow-up van externe kwaliteitszorg; e. het toezien op de correcte de uitvoering van de onderscheiden onderwijsprogramma’s; f. het toezien op de kwaliteit van het onderwijs en de evaluatie van de uitvoering van onderdelen van de onderscheiden onderwijsprogramma’s. Ter toelichting: artikel 9.17 WHW Bestuur opleidingen 1. De decaan voorziet in een meerhoofdig bestuur van elke opleiding die in de faculteit is ingesteld. In afwijking van de eerste volzin kan volstaan worden met een opleidingsdirecteur.2. Indien in een meerhoofdig bestuur wordt voorzien, maakt daarvan een student deel uit. 2. In het faculteitsreglement worden nadere regels gesteld omtrent het bestuur van de opleidingen. 3. Een lid van het bestuur van de opleiding kan niet tevens lid zijn van de opleidingscommissie van die opleiding. 4. Voor de toepassing van dit artikel kan onder opleiding mede worden begrepen een bacheloropleiding en een of meer daarop aansluitende masteropleidingen.
3.10 Managementteam onderwijs, onderzoek en valorisatie 1. Voor de coördinatie van de uitvoering van opleidingen, onderzoeks- en valorisatie-activiteiten stelt het college van bestuur het managementteam onderwijs, onderzoek en valorisatie in. Het managementteam bestaat uit de leden van het college van bestuur, de opleidingsdirecteur, de ordinarii en de directeur diensten. 2. De leden van het managementteam kiezen uit hun midden een voorzitter van het overleg. De voorzitter van het managementteam kan niet tevens lid zijn van het college van bestuur. 3. Het managementteam geeft het college van bestuur gevraagd of ongevraagd advies inzake de opleidingen, het onderzoek, valorisatieactiviteiten en de bedrijfsvoering van de universiteit. 4. Het managementteam komt ten minste tien maal per jaar bijeen.
BBR 2015 3.11 Onderwijs- en examenregeling 1. Voor de bachelor- en masteropleidingen stelt het college van bestuur een onderwijs- en examenregeling vast, als bedoeld in artikel 7.13 van de wet, na verkregen instemming van de universiteitsraad. 2. Het college van bestuur stelt de onderwijs- en examenregelingen op voorstel van de opleidingsdirecteur vast. De opleidingsdirecteur vraagt daartoe vooraf het advies van de opleidingscommissie en de examencommissie. 3. De opleidingsdirecteur beoordeelt regelmatig de onderwijs- en examenregeling van de onderscheiden opleidingen en rapporteert daarover in het college van bestuur. Bij deze beoordeling betrekt hij de jaarlijkse beoordeling door de opleidingscommissie van de desbetreffende opleiding van de wijze van uitvoeren van de onderwijs- en examenregeling. Ter toelichting: Artikel 7.13 WHW Onderwijs- en examenregeling 1. Het instellingsbestuur stelt voor elke door de instelling aangeboden opleiding of groep van opleidingen een onderwijs- en examenregeling vast. De onderwijs- en examenregeling bevat adequate en heldere informatie over de opleiding of groep van opleidingen. 2. In de onderwijs- en examenregeling worden, onverminderd het overigens in deze wet terzake bepaalde, per opleiding of groep van opleidingen de geldende procedures en rechten en plichten vastgelegd met betrekking tot het onderwijs en de examens. Daaronder worden ten minste begrepen: a. de inhoud van de opleiding en van de daaraan verbonden examens, b. de inhoud van de afstudeerrichtingen binnen een opleiding, c. de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die een student zich bij beëindiging van de opleiding moet hebben verworven, d. waar nodig, de inrichting van praktische oefeningen, e. de studielast van de opleiding en van elk van de daarvan deel uitmakende onderwijseenheden, f. de nadere regels, bedoeld in de artikelen 7.8b, zesde lid, en 7.9, vijfde lid, g. ten aanzien van welke masteropleidingen toepassing is gegeven aan artikel 7.4a, achtste lid, h. het aantal en de volgtijdelijkheid van de tentamens alsmede de momenten waarop deze afgelegd kunnen worden, i. de voltijdse, deeltijdse of duale inrichting van de opleiding, j. waar nodig, de volgorde waarin, de tijdvakken waarbinnen en het aantal malen per studiejaar dat de gelegenheid wordt geboden tot het afleggen van de tentamens en examens, k. waar nodig, de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie die geldigheidsduur te verlengen, l. of de tentamens mondeling, schriftelijk of op een andere wijze worden afgelegd, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie in bijzondere gevallen anders te bepalen, m. de wijze waarop lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten redelijkerwijs in de gelegenheid worden gesteld de tentamens af te leggen, n. de openbaarheid van mondeling af te nemen tentamens, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie in bijzondere gevallen anders te bepalen,
BBR 2015 o.
de termijn waarbinnen de uitslag van een tentamen bekend wordt gemaakt alsmede of en op welke wijze van deze termijn kan worden afgeweken, p. de wijze waarop en de termijn gedurende welke degene die een schriftelijk tentamen heeft afgelegd, inzage verkrijgt in zijn beoordeelde werk, q. de wijze waarop en de termijn gedurende welke kennis genomen kan worden van vragen en opdrachten, gesteld of gegeven in het kader van een schriftelijk afgenomen tentamen en van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden, r. de gronden waarop de examencommissie voor eerder met goed gevolg afgelegde tentamens of examens in het hoger onderwijs, dan wel voor buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheden, vrijstelling kan verlenen van het afleggen van een of meer tentamens, s. waar nodig, dat het met goed gevolg afgelegd hebben van tentamens voorwaarde is voor de toelating tot het afleggen van andere tentamens, t. waar nodig, de verplichting tot het deelnemen aan praktische oefeningen met het oog op de toelating tot het afleggen van het desbetreffende tentamen, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie vrijstelling van die verplichting te verlenen, al dan niet onder oplegging van vervangende eisen, u. de bewaking van studievoortgang en de individuele studiebegeleiding, en 3. In de onderwijs- en examenregeling wordt met het oog op de doorstroming van personen aan wie een graad als bedoeld in artikel 7.10a, eerste lid, is verleend, voor elke bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs of in een voorkomend geval voor een afstudeerrichting binnen een bacheloropleiding ten minste een masteropleiding aangewezen die aansluit op die bacheloropleiding of die afstudeerrichting. 4. De in het derde lid bedoelde masteropleiding wordt aan de desbetreffende universiteit aangeboden, tenzij er uitzonderlijke redenen zijn waardoor dit niet mogelijk is. In dat geval kan het instellingsbestuur van deze universiteit met een andere universiteit overeenkomen dat de betreffende masteropleiding aan die andere universiteit wordt aangeboden. De desbetreffende overeenkomst regelt de wijze waarop de doorstroming van personen, bedoeld in het derde lid, wordt gewaarborgd. De overeenkomst behoeft de voorafgaande instemming van de medezeggenschapsorganen van de betrokken universiteiten. 3.12 Examencommissie 1. Het college van bestuur stelt voor de bachelor- en masteropleidingen een examencommissie in als bedoeld in de artikelen 7.12 tot en met 7.12c van de wet. 2. De leden en de voorzitter worden op voordracht van de opleidingsdirecteur door het college van bestuur voor een periode van vier jaar benoemd. 3. De opleidingsdirecteur hoort de examencommissie over een voorgenomen wijziging van de onderwijsen examenregeling. Ter toelichting: Artikel 7.12 WHW Examencommissie 1. Elke opleiding of groep van opleidingen aan de instelling heeft een examencommissie. 2. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student
BBR 2015 voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad. Artikel 7.12a WHW Benoeming en samenstelling examencommissie 1. Het instellingsbestuur stelt de examencommissie in en benoemt de leden op basis van hun deskundigheid op het terrein van de desbetreffende opleiding of groep van opleidingen. Ten minste één lid is als docent verbonden aan de opleiding of aan een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen behoort. 2. Het instellingsbestuur draagt er zorg voor dat het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie voldoende wordt gewaarborgd. 3. Alvorens tot benoeming van een lid over te gaan, hoort het instellingsbestuur de leden van de desbetreffende examencommissie. Artikel 7.12b WHW Taken en bevoegdheden examencommissie 1. Naast de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 7.11 en 7.12, tweede lid, heeft een examencommissie de volgende taken en bevoegdheden: a. het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens onverminderd artikel 7.12c, b. het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen binnen het kader van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, om de uitslag van tentamens en examens te beoordelen en vast te stellen, c. het door de meest daarvoor in aanmerking komende examencommissie verlenen van toestemming aan een student om een door die student samengesteld programma als bedoeld in artikel 7.3d te volgen, waarvan het examen leidt tot het verkrijgen van een graad, waarbij de examencommissie tevens aangeeft tot welke opleiding van de instelling dat programma wordt geacht te behoren voor de toepassing van deze wet, en d. het verlenen van vrijstelling voor het afleggen van één of meer tentamens. 2. Indien een student of extraneus fraudeert, kan de examencommissie de betrokkene het recht ontnemen één of meer door de examencommissie aan te wijzen tentamens of examens af te leggen, gedurende een door de examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. Bij ernstige fraude kan het instellingsbestuur op voorstel van de examencommissie de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene definitief beëindigen. 3. De examencommissie stelt regels vast over de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, en het tweede lid, en over de maatregelen die zij in dat verband kan nemen. De examencommissie kan onder door haar te stellen voorwaarden bepalen dat niet ieder tentamen met goed gevolg afgelegd hoeft te zijn om vast te stellen dat het examen met goed gevolg is afgelegd. 4. Indien een student bij de examencommissie een verzoek of een klacht indient waarbij een examinator betrokken is die lid is van de examencommissie, neemt de betrokken examinator geen deel aan de behandeling van het verzoek of de klacht. 5. De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden. De examencommissie verstrekt het verslag aan het instellingsbestuur of de decaan. Artikel 7.12c WHW Examinatoren 1. Voor het afnemen van tentamens en het vaststellen van de uitslag daarvan wijst de examencommissie examinatoren aan. 2. De examinatoren verstrekken de examencommissie de gevraagde inlichtingen.
BBR 2015 3.13 Opleidingscommissie 1. Het college van bestuur stelt voor de opleidingen van de universiteit een opleidingscommissie in. 2. De opleidingscommissie bestaat voor de helft uit studenten en voor de helft uit docenten. De leden van de commissie worden benoemd door het college van bestuur. Een student-lid staat als student ingeschreven aan een van de desbetreffende opleidingen. De studentleden worden voor een jaar benoemd op voordracht van de studentengeleding van de universiteitsraad. Een docent-lid is belast met de verzorging van het onderwijs van (één) de(r) desbetreffende opleidingen. De docentleden worden voor twee jaar benoemd op voordracht van de medewerkersgeleding van de universiteitsraad. De geledingen motiveren hun voordracht aan het college van bestuur. 3. De opleidingscommissie heeft tot taak: a. te adviseren over de vaststelling en de wijziging van de onderwijs- en examenregeling van de desbetreffende opleiding of opleidingen; b. jaarlijks de uitvoering van de onderwijs- en examenregeling en het onderwijsprogramma te beoordelen; c. te adviseren over andere aangelegenheden die de opleiding of opleidingen betreffen. Ter toelichting artikel 9.18 WHW Opleidingscommissies: 1. Voor elke opleiding of groep van opleidingen wordt een opleidingscommissie ingesteld. De commissie heeft tot taak: a. advies uit te brengen over de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, b. het jaarlijks beoordelen van de wijze van uitvoeren van de onderwijs- en examenregeling, en c. het desgevraagd of uit eigen beweging advies uitbrengen aan het bestuur van de opleiding, bedoeld in artikel 9.17, eerste lid, en de decaan over alle aangelegenheden betreffende het onderwijs in de desbetreffende opleiding. De commissie zendt de adviezen, bedoeld onder a en c, ter kennisneming aan de faculteitsraad. 2. Op een advies als bedoeld in het eerste lid, is artikel 9.35, aanhef en onderdelen b en c, van overeenkomstige toepassing. 3. In het faculteitsreglement worden regels van procedurele aard met betrekking tot de toepassing van het eerste lid gesteld en wordt de wijze van benoeming en samenstelling van de opleidingscommissie geregeld, met dien verstande dat de helft van het totaal aantal leden van de commissie voortkomt uit de voor de desbetreffende opleiding ingeschreven studenten. 4. Indien een faculteit slechts een opleiding omvat, kan het faculteitsreglement bepalen dat de taken en bevoegdheden van de opleidingscommissie worden uitgeoefend door de faculteitsraad, bedoeld in artikel 9.37.
BBR 2015 3.14 Graduate school 1. De universiteit brengt haar promotieprogramma onder in een graduate school. 2. Voorafgaande aan het tweede jaar van het promotieprogramma legt de promovendus een uitgewerkt onderzoeksvoorstel voor advies voor aan het college voor promoties. Op grond daarvan adviseert het college de opleidingsdirecteur omtrent toelating tot het vervolg van het promotieprogramma. 3. De opleidingsdirecteur ziet erop toe dat voor ieder die na het eerste jaar tot het vervolg van de promotieprogramma is toegelaten, door de desbetreffende promotor een opleidings- en begeleidingsplan wordt vastgesteld. 4. Het opleidings- en begeleidingsplan wordt zodanig ingericht dat het promotieprogramma binnen de overeengekomen periode van nog eens drie jaar met een promotie kan worden afgerond. 5. Het college van bestuur stelt een promovendiberaad in. 6. Het promovendiberaad bestaat uit vier leden. Deze leden behoren tot de graduate school toegelaten promovendi. De benoeming van de leden van het promovendiberaad geschiedt op voordracht van de tot de graduate school toegelaten promovendi door het college van bestuur voor een periode van één jaar. Zij kunnen ten hoogste twee maal worden herbenoemd. Het promovendiberaad kiest uit zijn midden een voorzitter . 7. Het promovendiberaad heeft tot taak de kwaliteit van de opleiding en de begeleiding te evalueren en kan de opleidingsdirecteur gevraagd en ongevraagd adviseren over aangelegenheden die de graduate school betreffen. Hoofdstuk 4. College voor promoties / bijzondere leerstoelen 4.1 College voor promoties 1. Het college voor promoties is belast met de zorg voor de promoties aan de universiteit, zoals bedoeld in de artikelen 7.18 en 7.19 van de wet en is voorts belast met de goedkeuring van de voordracht van kandidaten voor een eredoctoraat. Het stelt daartoe een promotiereglement vast. 2. Het college voor promoties wordt gevormd door de gewone hoogleraren in dienst van de universiteit. 3. Het college voor promoties wordt voorgezeten door de rector. 4. De rector kan de aan de universiteit verbonden universitaire hoofddocenten en bijzondere hoogleraren uitnodigen deel te nemen aan de beraadslagingen van het college voor promoties. Zij hebben alsdan een adviserende stem in dit college. Ter toelichting: Artikel 9.10 WHW College voor promoties 1. Aan een universiteit is een college voor promoties verbonden. Het college voor promoties bestaat uit hoogleraren. 2. Het college voor promoties hoort het college van bestuur over het verlenen van het doctoraat honoris causa, bedoeld in artikel 7.19, tweede lid. 3. In het bestuurs- en beheersreglement worden de taak, de samenstelling en de wijze van benoeming van het college voor promoties nader geregeld.
BBR 2015 Artikel 7.19 WHW Eredoctoraat 7.19.2 Het college voor promoties is bevoegd om, op voordracht van het instellingsbestuur, wegens zeer uitstekende verdiensten aan natuurlijke personen de graad Doctor honoris causa te verlenen. 4.2 Verzoek tot het instellen van een bijzondere leerstoel 1. Het bestuur van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid voorziet een verzoek als bedoeld in artikel 9.54 van de wet tot bevoegdverklaring om bij de universiteit een bijzondere leerstoel te vestigen van een motivering, waaruit de wenselijkheid van de gevraagde voorziening blijkt. 2. Bij het verzoek, bedoeld in lid 1, worden de statuten van de rechtspersoon en de akte of het reglement betreffende de oprichting van een of meer leerstoelen overgelegd. 4.3 Inhoud statuten, akte of reglement Behalve hetgeen daarin overigens ter voldoening aan wettelijke voorschriften moet worden opgenomen, dienen de statuten, de akte of het reglement, bedoeld in artikel 4.2, lid 2, te bevatten: a. het voorschrift, dat de leerstoel onder toezicht staat van een curatorium, dat in meerderheid bestaat uit leden van het wetenschappelijk personeel van de universiteit; b. het voorschrift, dat het bestuur, bedoeld in artikel 4.2, de bijzonder hoogleraar niet benoemt dan met de instemming van het college van bestuur. c. het voorschrift, dat het bestuur, bedoeld in artikel 4.2, jaarlijks een verslag van het gedurende het afgelopen studiejaar gegeven onderwijs doet toekomen aan de rector en aan het college voor promoties. 4.4 Beslissing op verzoek 1. Het college van bestuur beslist op een verzoek, als bedoeld in artikel 4.2, het college voor promoties gehoord. 2. Het college van bestuur verleent de bevoegdheid tot het instellen van een bijzondere leerstoel voor een termijn van vijf jaar. Het college van bestuur kan in bijzondere gevallen een andere termijn stellen. 3. Het in het vorige lid bedoelde besluit van het college van bestuur behoeft de goedkeuring van het stichtingsbestuur. 4.5 Nadere regels Het college van bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de bevoegdverklaring en intrekking van de bevoegdverklaring als bedoeld in de artikelen 9.53 en 9.58 van de wet, alsmede met betrekking tot de benoeming van bijzondere hoogleraren. Ter toelichting: Artikel 9.53 WHW Bevoegdverklaring tot vestiging bijzondere leerstoel Het college van bestuur van een openbare universiteit kan, na raadpleging van het college voor promoties, bedoeld in artikel 9.10, een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid bevoegd verklaren bij die universiteit een bijzondere leerstoel te vestigen. Het besluit vermeldt de faculteit waarbij en het wetenschapsgebied waarin door de bijzondere hoogleraar onderwijs zal worden gegeven.
BBR 2015
Artikel 9.54 WHW Indien verzoek bevoegdverklaring 1 De bevoegdverklaring geschiedt op een daartoe strekkend verzoek van het bestuur van de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid. In het bestuurs- en beheersreglement wordt bepaald op welke wijze een verzoek dient te worden ingericht en welke bescheiden bij het verzoek dienen te worden overgelegd. Artikel 9.55 WHW Vereisten bijzonder hoogleraarschap 1 Om als bijzonder hoogleraar onderwijs te kunnen geven wordt vereist het bezit van een doctoraat, (…), dan wel van een bewijs, dat de aanstelling door het college van bestuur is bekrachtigd. 2 De bekrachtiging wordt geacht te zijn verleend, indien binnen acht weken na de ontvangst der aanvraag daarop geen beslissing is genomen. Door het college van bestuur kan deze termijn tot ten hoogste vier maanden worden verlengd. De bekrachtiging kan slechts bij een met redenen omkleed besluit worden geweigerd. 3 Het bestuur van de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid geeft van elke aanstelling van een hoogleraar binnen vier weken kennis aan het college van bestuur. Artikel 9.58 WHW Intrekking bevoegdverklaring vestiging bijzondere leerstoel De (…) bevoegdverklaring wordt door het college van bestuur, na raadpleging van het college voor promoties (…) ingetrokken: a. indien het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde niet langer wordt nagekomen; b.indien de bijzonder hoogleraar het onderwijs veronachtzaamt dan wel zonder goede grond dit onderwijs gedurende een vol jaar heeft onderbroken; c. indien het belang van het wetenschappelijk onderwijs zich ten gevolge van wijzigingen in de omstandigheden met de bevoegdverklaring niet langer verdraagt.
Hoofdstuk 5 Instituten 5.1 1. 2.
Instituten Het college van bestuur kan voor de realisering van specifieke doelstellingen afzonderlijke instituten in het leven roepen. Het college van bestuur stelt in dat geval een reglement vast waarin het bestuur en het beheer de van het instituut nader wordt geregeld.
BBR 2015 Hoofdstuk 6 Het personeel van de universiteit 6.1 Personeel 1. Leden van de wetenschappelijke staf worden door het college van bestuur ingedeeld bij een van de leerstoelen van de universiteit. 2. Leden van het ondersteunend en beheerspersoneel maken deel uit van de ondersteunende afdeling van de universiteit. Hoofdstuk 7 Ondersteuning en beheer 7.1 Ondersteunende afdeling 1. De universiteit kent geen centrale dienst als bedoeld in artikel 9.50 van de wet. 2. De universiteit heeft een ondersteunende afdeling. 3. De leiding van de in het voorgaande lid genoemde afdeling berust bij de directeur diensten. Hij kan leidinggevende bevoegdheden mandateren aan binnen de afdeling aan te wijzen teamleiders. De eindverantwoordelijkheid voor de leiding van de afdelingen blijft echter onder alle omstandigheden bij hem berusten. 7.2 Mandaatregeling 1. Het college van bestuur is ingevolge artikel 9.2 van de wet belast met het beheer van de personele, financiële en overige middelen ten behoeve van de universiteit. 2. Het college van bestuur kan de uitoefening van de beheersbevoegdheden mandateren. Het college van bestuur geeft bij dit mandaat regels en aanwijzingen. 3. De binnen de universiteit verleende mandaten en de bijbehorende regels en aanwijzingen worden vastgelegd in een mandaatregeling. Hoofdstuk 8 Rechtsbescherming (aanstaande en voormalige) studenten en (aanstaande en voormalige) extraneï 8.1 Toegankelijke faciliteit Als toegankelijke faciliteit voor het indienen van een klacht, bezwaar of beroep als bedoeld in artikel 7.59a van de wet is een virtueel loket ingericht op de universitaire website. Ter toelichting: Artikel 7.59a WHW Toegankelijke faciliteit 1. Het instellingsbestuur richt een toegankelijke en eenduidige faciliteit in. Het instellingsbestuur stelt een nadere regeling vast met betrekking tot deze paragraaf en paragraaf 2, die een onderdeel vormt van het bestuurs- en beheersreglement.
BBR 2015 2. Een betrokkene dient een klacht als bedoeld in artikel 7.59b en een beroep of bezwaar als bedoeld in paragraaf 2 vanwege een genomen beslissing van een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs dan wel het ontbreken ervan op grond van deze wet en daarop gebaseerde regelingen in bij de faciliteit. Indien het een beroep of bezwaar van een betrokkene aan een openbare instelling betreft, zijn de artikelen 6:4, eerste en tweede lid, en 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. 3. In deze paragraaf en de paragrafen 2 tot en met 4 wordt onder “betrokkene” verstaan: een student, een aanstaande student, een voormalige student, een extraneus, een aanstaande extraneus of een voormalige extraneus. 4. De termijn voor het schriftelijk indienen van een beroep of bezwaar als bedoeld in paragraaf 2 bedraagt zes weken. 5. De faciliteit bevestigt de ontvangst van een binnengekomen klacht, beroep of bezwaar schriftelijk aan de betrokkene en zendt deze, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk door aan het bevoegde orgaan. Indien het een openbare instelling betreft, is artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. 6. De datum van ontvangst, bedoeld in het vijfde lid, is bepalend voor de vraag of een klacht, beroep of bezwaar tijdig is ingediend. Indien het een openbare instelling betreft, is artikel 6:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. 7. Indien de faciliteit een klacht, beroep of bezwaar aan een onbevoegd orgaan heeft gezonden, zendt dit orgaan het desbetreffende stuk zo spoedig mogelijk terug naar de faciliteit. Het bevoegde orgaan behandelt een klacht, beroep of bezwaar dat door een betrokkene rechtstreeks is ingediend bij dit orgaan slechts na tussenkomst van de faciliteit. 8.2 Indienen van een klacht, bezwaar of beroep 1. Een klacht, bezwaar of beroep wordt ingediend op de bij het virtuele loket aangegeven wijze. 2. Voor informatie over en voor ondersteuning bij het indienen van een klacht, bezwaar of beroep kan de betrokkene terecht bij de op de website van het virtuele loket aangegeven personen. 8.3 Instelling, samenstelling en bevoegdheid geschillenadviescommissie 1. Er is een geschillenadviescommissie als bedoeld in artikel 7.63a van de wet. 2. De geschillenadviescommissie bestaat uit een voorzitter en twee andere leden, die worden benoemd door het college van bestuur. Op dezelfde wijze wordt een genoegzaam aantal plaatsvervangende leden benoemd. 3. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter moeten voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechter van een rechtbank en mogen niet in dienst zijn van de universiteit. 4. De leden van het college van bestuur kunnen geen deel uitmaken van de geschillenadviescommissie.
BBR 2015 Ter toelichting: Artikel 7.63a WHW Bevoegdheid en samenstelling geschillenadviescommissie 1. Elke instelling voor hoger onderwijs heeft een geschillenadviescommissie. Op een geschillenadviescommissie is artikel 7:13, eerste tot en met zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. De leden van de geschillenadviescommissie zijn functioneel onafhankelijk. 2. De geschillenadviescommissie brengt aan het instellingsbestuur advies uit over bezwaren met betrekking tot andere beslissingen dan wel het ontbreken ervan op grond van deze wet en daarop gebaseerde regelingen dan die, bedoeld in artikel 7.61. 3. De geschillenadviescommissie gaat na of een minnelijke schikking tussen partijen mogelijkis. 4. Indien sprake is van onverwijlde spoed kan de voorzitter van de geschillenadviescommissie desgevraagd bepalen dat de geschillenadviescommissie zo spoedig mogelijk advies uitbrengt aan het instellingsbestuur. De voorzitter bepaalt binnen een week na ontvangst van het bezwaar of sprake is van onverwijlde spoed en brengt de betrokkene en het instellingsbestuur hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte. Het instellingsbestuur neemt dan, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen vier weken na ontvangst van het bezwaar door de faciliteit een beslissing. Artikel 7.63b WHW Beslissing op bezwaren 1. Het instellingsbestuur beslist na ontvangst van het bezwaar binnen 10 weken, onverminderd de beslissingen op grond van de procedure, bedoeld in artikel 7.63a, vierde lid. Wat de openbare instellingen betreft beslist het instellingsbestuur in afwijking van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2. Wat bijzondere instellingen betreft worden de artikelen 7:11, 7:12 en 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht overeenkomstig toegepast. 8.4 Benoemingstermijn geschillenadviescommissie 1. De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden geschiedt voor de duur van drie jaar. Zij kunnen terstond opnieuw worden benoemd. 2. De benoeming eindigt tussentijds met ingang van de eerstvolgende maand, indien: a. het lid of het plaatsvervangend lid hiertoe een verzoek heeft ingediend, b. het lid of het plaatsvervangend lid de leeftijd van zeventig jaar heeft bereikt, c. het lid of het plaatsvervangend lid, terzake gehoord, uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is om zijn functie te vervullen, of d. het lid of het plaatsvervangend lid bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld. 8.5 Secretariaat geschillenadviescommissie Het college van bestuur voorziet, na overleg met de voorzitter van de geschillenadviescommissie, in het secretariaat van de geschillenadviescommissie.
BBR 2015 8.6 Voorbereiding behandeling geschillenadviescommissie De voorzitter van de geschillenadviescommissie draagt er zorg voor, dat al het noodzakelijke wordt gedaan om de behandeling van het bezwaar voor te bereiden. 8.7 Hoorzitting geschillenadviescommissie 1. De voorzitter bepaalt plaats en tijdstip van de zitting van de geschillenadviescommissie waar de indiener van het bezwaarschrift, het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen of de andere handeling heeft verricht, en zo nodig andere belanghebbenden, in de gelegenheid worden gesteld zich in persoon of bij gemachtigde te doen horen. 2. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan de indiener van het bezwaarschrift, de betrokken bestuursorganen en zo nodig andere belanghebbenden. 8.8 Wraking en verschoning leden geschillenadviescommissie 1. Op verzoek van een belanghebbende kan elk van de zittinghebbende leden van de geschillenadviescommissie worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor het vormen van een onpartijdig oordeel bemoeilijkt kan worden. Ook kan op grond van zodanige feiten of omstandigheden een lid van de geschillenadviescommissie een verzoek doen, zich te mogen verschonen. 2. Afdeling 8.1.4 Algemene wet bestuursrecht is in het geval van een verzoek tot wraking of verschoning naar analogie van toepassing. 8.9 Openbaarheid zittingen geschillenadviescommissie De zittingen van de geschillenadviescommissie zijn openbaar. De geschillenadviescommissie kan –al dan niet op verzoek van een of beide partijen- besluiten dat de zitting met gesloten deuren zal plaatsvinden. 8.10 Advies geschillenadviescommissie 1. De geschillenadviescommissie brengt haar advies schriftelijk uit binnen zes weken nadat het bezwaarschrift door het bestuursorgaan aan haar ter kennis is gebracht. Deze termijn kan door het bestuursorgaan in bijzondere gevallen met ten hoogste vier weken worden verlengd. 2. Het advies, bedoeld in lid 1, bevat: a. een met redenen omkleed voorstel voor het te nemen besluit, en b. een samenvatting van het ter zitting besprokene. 8.11 Reglement van orde geschillenadviescommissie 1. De geschillenadviescommissie kan een nadere regeling van haar werkwijze treffen in een reglement van orde. 2. Dit reglement en de wijziging daarvan behoeven de goedkeuring van het college van bestuur.
BBR 2015 8.12 Behandeling van klachten over ongewenst gedrag De klachtenregeling als beschreven in de artikelen 8.13 en 8.14 is niet van toepassing op klachten over gedragingen waarin wordt voorzien door de klachtenregeling ongewenst gedrag. 8.13 Behandeling van overige klachten 1. Klachten over andere gedragingen dan die welke zijn genoemd in artikel 8.12, worden met overeenkomstige toepassing van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht en conform de in dit reglement opgenomen regeling behandeld door de vertrouwenspersoon. 2. De klachtadviesprocedure van afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. 8.14 Buiten behandeling laten van klachten 1. Een klacht wordt niet behandeld indien zij betrekking heeft op een gedraging: a. waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van dit reglement is behandeld; b. die langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden; c. waartegen door de betrokkene bezwaar gemaakt had kunnen worden, d. waartegen door de betrokkene beroep kan worden ingesteld, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of beroep kon worden ingesteld; e. die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter onderworpen is, dan wel onderworpen is geweest of, f. zolang terzake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en terzake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is. 2. Een klacht wordt voorts niet behandeld indien het belang van de betrokkene dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is. 3. Van het niet in behandeling nemen van de klacht wordt de betrokkene zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk in kennis gesteld. Artikel 9:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Ter toelichting: Algemene wet bestuursrecht (Awb), titel 9.1 artikel 9:5 Awb Zodra het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, vervalt de verplichting tot het verder toepassen van dit hoofdstuk. artikel 9:9 Awb Aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, wordt een afschrift van het klaagschrift alsmede van de daarbij meegezonden stukken toegezonden.
BBR 2015
artikel 9:10 Awb 1. Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord. 2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. 3. Van het horen wordt een verslag gemaakt. artikel 9:11 Awb 1. Het bestuursorgaan handelt de klacht af binnen zes weken of - indien afdeling 9.1.3 van toepassing is binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift. 2. Het bestuursorgaan kan de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft. 3. Verder uitstel is mogelijk voor zover de klager daarmee schriftelijk instemt. artikel 9:12 Awb 1. Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht, zijn oordeel daarover alsmede van de eventuele consequenties die het daaraan verbindt. 2. Bij de kennisgeving wordt vermeld bij welke ombudsman en binnen welke termijn de klager vervolgens een verzoekschrift kan indienen. artikel 9:12a Awb Het bestuursorgaan draagt zorg voor registratie van de bij hem ingediende schriftelijke klachten. De geregistreerde klachten worden jaarlijks gepubliceerd. Afdeling 9.1.3 Aanvullende bepalingen voor een klachtadviesprocedure artikel 9:13 Awb De in deze afdeling geregelde procedure voor de behandeling van klachten wordt in aanvulling op afdeling 9.1.2 gevolgd indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald. artikel 9:14 Awb 1. Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan wordt een persoon of commissie belast met de behandeling van en de advisering over klachten. 2. Het bestuursorgaan kan de persoon of commissie slechts in het algemeen instructies geven. artikel 9:15 Awb 1. Bij het bericht van ontvangst, bedoeld in artikel 9:6, wordt vermeld dat een persoon of commissie over de klacht zal adviseren. 2. Het horen geschiedt door de in artikel 9:14 bedoelde persoon of commissie. Indien een commissie is ingesteld, kan deze het horen opdragen aan de voorzitter of een lid van de commissie. 3. De persoon of commissie beslist over de toepassing van artikel 9:10, tweede lid.
BBR 2015 4. De persoon of commissie zendt een rapport van bevindingen, vergezeld van het advies en eventuele aanbevelingen, aan het bestuursorgaan. Het rapport bevat het verslag van het horen. artikel 9:16 Awb Indien de conclusies van het bestuursorgaan afwijken van het advies, wordt in de conclusies de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies meegezonden met de kennisgeving, bedoeld in artikel 9:12. 8.15 Klachtenregistratie 1. Het college van bestuur draagt zorg voor de registratie van klachten voor zover die betrekking hebben op de universiteit. 2. Een overzicht van de geregistreerde klachten wordt opgenomen in het jaarverslag van de universiteit. Hoofdstuk 9 Medezeggenschap 9.1 Universiteitsraad 1. De medezeggenschap van personeel en studenten van de universiteit vindt plaats in de universiteitsraad, ingesteld overeenkomstig artikel 9.30 van de wet. 2. De universiteitsraad oefent tevens de taken en bevoegdheden uit die de wet aan de faculteitsraad toekent. 3. Samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van de universiteitsraad zijn vastgelegd in het Reglement voor de Universiteitsraad van de Universiteit voor Humanistiek. Hoofdstuk 10 Slotbepalingen 10.1 Vaststelling en wijziging van het reglement Dit reglement, alsmede wijzigingen daarvan worden vastgesteld door het college van bestuur na verkregen instemming van de universiteitsraad. 10.2 Inwerkingtreding Dit reglement treedt in werking op 1 september 2015. 10.3 Citeertitel Dit reglement kan worden aangehaald als Bestuurs- en beheersreglement van de Universiteit voor Humanistiek. Aldus gewijzigd door het College van Bestuur op 11 juni 2015 en goedgekeurd door de Raad van Toezicht op 16 juni 2015.
BBR 2015
Toelichting bij het Bestuurs- en beheersreglement. Het college van bestuur stelt op grond van de statuten van de Stichting Universiteit voor Humanistiek, de Structuurregeling van de Universiteit voor Humanistiek en de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) een bestuurs- en beheersreglement (BBR) vast ter regeling van het bestuur, het beheer en de inrichting van de universiteit. “Ter regeling” wil zeggen dat het BBR de toedeling van bestuurs- en beheersbevoegdheden naar organen binnen de universiteit bevat, en de structuur weergeeft van de inrichting van de universiteit. De Universiteitsraad heeft instemmingsrecht op het BBR, het Stichtingsbestuur (in zijn functie van Raad van Toezicht) goedkeuringsrecht. Het BBR is openbaar en wordt actueel gehouden. Bij het opstellen van het BBR is als uitgangspunt gekozen dat onderwerpen en bepalingen die in de WHW of andere wettelijke regelingen zijn geregeld , dan wel voortvloeien uit algemene beginselen van behoorlijk bestuur in beginsel niet worden overgenomen in het BBR zelf. Wel zijn – waar nodig – ter toelichting de meest relevante wetsartikelen tussen de tekst van het BBR geciteerd. Hiermee is beoogd om de samenhang tussen het reglement en de wet te verduidelijken. Aangezien de Universiteit voor Humanistiek geen afzonderlijke faculteit kent (de universiteit valt samen met de faculteit), zijn in het BBR tevens de onderwerpen vastgelegd die op grond van de WHW in een faculteitsreglement zijn geregeld (artikel 9.14 WHW). De universiteitsraad oefent ook de bevoegdheden uit die de WHW aan de faculteitsraad toekent. Rechtsbescherming studenten en extraneï Een belangrijk onderdeel uit het BBR is de regeling van de rechtsbescherming van de studenten en extraneï. Naast de in het BBR geregelde geschillenadviescommissie (GAC) kent de UvH een College van beroep voor de examens (CBE). De samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van dit college zijn in de WHW vastgelegd en om die reden niet overgenomen in het BBR (artikelen 760 t/m 7.62 WHW). In hoogste instantie kunnen studenten van de UvH terecht bij het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO). Dit is eveneens in de WHW gergeld: artikelen 7.64 t/m 7.66 WHW).