Autobiografie Raul Suarez Résumé van de autobiografie: Cuando pasares por las aguas Editoriaal: Caminos, La Habana, 2007 Als je door de wateren heen gaat Herinneringen van een pastor in Revolutie door Raúl Suárez Ramos Hoofdstuk 1: Mijn klein dorp Raúl Suárez werd geboren op 14 mei 1935 in Aguacate in een familie van negen kinderen. Zijn vader, Ramón Suárez was een arme landarbeider, die er van droomde ooit een eigen stukje grond te kunnen bewerken. Slechts op het einde van zijn leven kon hij een huis met een grote tuin huren. Zijn moeder, Julia Ramos, trachtte het magere inkomen van een landarbeider te vervolledigen door het wassen van de kleren van de soldaten van de Landwacht van het dorp. Volgens een enquête van de Katholieke Universiteit was 91% van de landelijke bevolking ondervoed. Zijn moeder moest een tijdlang in het hospitaal genezen van tuberculose. Als landarbeider verdiende zijn vader een karig loon bij de rietsuiker oogst in de maanden februari, maart, april. Daarna kwam dan een 'dode tijd' waarin ze moesten trachten te overleven met wat karweitjes links en rechts. Heel de jeugd van Raúl stond in het teken van het overleven. De kinderen moesten van jongs af meewerken om dit overleven mogelijk te maken. De kinderen hadden maar één stel kleren zodat moeder hen ‘s avonds naakt in hun bed stopte om de kleren te kunnen wassen en drogen. De kinderen werden wel eens uitgelachen omdat ze altijd met 'hertelde' kleren rondliepen. Raúl vertelt dan verder in een sappige taal hoe zij moesten meewerken in de rietsuikeroogst en de andere karweien. Verder vertelt hij over de fratsen die ze uithaalden en over de helden van zijn jeugd: de goede baseball spelers en boksers, sommige politici die altijd weer opkwamen bij de verkiezingen. Zijn sympathie voor Jesús Menéndez, een zwarte rijzige man die opkwam voor de belangen van de suikerrietarbeiders, doet hem vermoeden dat er bij hem reeds vrij vroeg een zeker klassenbewustzijn aanwezig was. Hoofdstuk 2: En toen verscheen Jezus Christus “De armoede is een dagelijkse en systematische aanslag die de fysische, mentale, sociale en spirituele ontwikkeling van mensen ondermijnt”. (p.47) “Mijn broers en ik hebben hetzelfde lot ondergaan als mijn ouders: we geraakten niet verder dan het derde leerjaar van het lager onderwijs; we waren praktisch analfabeten. In mijn persoonlijk geval hielp de belangstelling voor teksten mij om redelijk goed te lezen, maar mijn geschrift was niet te ontcijferen”. (p.47-48) ‘s Morgens moesten de kinderen er soms op uit om ergens aan een ontbijt te
geraken. Ze trachtten lege plastiek flessen te bemachtigen en zo enkele centiemen te krijgen van de winkelier. De oudsten van het grote gezin gingen dan bij de middenstand het huis oppoetsen. Een van de jongste zussen, Obdulia, bracht hem in contact met een katholieke familie, Arguelles-Pacheco, waar hij als het ware een tweede thuis vond. Die familie begon voor hem te zorgen. Een deugnietenstreek met de onderwijzer van de school bracht mee dat deze hem de school uitjoeg. Zijn ouders beslisten toen dat hij naar het gezin van een nicht van zijn moeder zou verhuizen in het plaatsje La Yagrumas, dicht bij Arcos de Canasí, in het noordwesten van de provincie Matanzas. Daar verbleef hij van zijn twaalfde tot zijn vijftiende jaar. Het waren voor hem moeilijke jaren ver van zijn familie. Hij moest er de dieren hoeden. Daarom noemden de mensen hem “het herdertje” wegens zijn kleine gestalte. Hij voelde er zich eenzaam. “Zonder de aanwezigheid van de dieren, de koeien, de kalveren en de ossen, zou mijn eenzaamheid totaal geweest zijn.” “De kapitalistische Cubaanse maatschappij heeft mij de godsdienst doen afzweren” (p.53). Zijn moeder was wel religieus en supersticieus. Elke avond deed ze de kinderen bidden “Met God ga ik slapen, met God ontwaak ik, dank aan de Maagd en aan de Heilige Geest”. Hij associeerde de godsdienst en de kerk met de grootgrondbezitter waar zijn vader en broers werkten. Die zag hij altijd mooi gekleed in de kerk zitten maar tegelijkertijd buitte hij zijn arbeiders uit en bedisselde met hen tot de laatste centiem hun loon. Een lid van de kerk noemde Raúl toen “op een grove manier antigodsdienstig”. Maar de authentiek katholieke familie Arguelles- Pacheco boezemde hem wel respect in. De vrouw des huizes deed hem een prentje van de heilige Don Bosco cadeau, dat hij in penibele omstandigheden wel eens gebruikte om uit de nood te geraken. “Ik voelde toch dat Gods genade op zoek was naar mij en altijd dichter bijkwam: het licht kwam langzaamaan te voorschijn” (p.56) Op een dag verscheen er een kleine man met een zwarte trui en sporen aan de laarzen in het huis waar hij inwoonde. Het was de dominee van Arcos de Canasí. Die had een groot boek bij en vroeg om samen te bidden. Dat was de eerste keer dat hij een evangelisch gebed hoorde. Die man nodigde hem ook uit om een cultus te vieren. “Na het sermoen dat ik niet goed verstond deed die man een oproep aan alle aanwezigen om Jezus Christus in hun leven te aanvaarden. Ik hief mijn hand op en voelde een aangenaam gevoel in mijn binnenste. Een lichtstraal was begonnen het leven van een adolescent te verlichten die de buren 'het herdertje ' noemden”(p.56). In die huiskerk kreeg hij voor het eerst een bijbel en begon de Genesis te lezen. Tijdens de cycloon van 1948 liepen hij en de familie waar hij logeerde groot gevaar. Het hart van de cycloon passeerde dicht bij het huis waar weinig van overbleef. In grote nood voelde hij toen dat hij de barmhartigheid van God inriep om hen te redden. Een oude vrouw uit de buurt begon zich met hem bezig te houden. Samen lazen ze in de bijbel. In de brief van Paulus aan de Thessaloniërs lazen ze :”bid zonder ophouden”. Toen hij die vrouw vroeg wat dit betekende leerde ze hem te bidden:” Heilige Maria, Moeder van God, bid voor ons zondaars, nu en in het uur van onze dood, amen”. Hij is ook zwaar ziek geweest in die tijd en kwam er heel zwak en vermagerd overheen. En toen installeerde zich in zijn binnenste een van de schadelijkste gevoelens voor een mens: het zelfmedelijden, het gevoel dat het leven niet de moeite waard is. Al die miserie deed hem stilaan verlangen om terug naar huis te keren. En toen hij aan die oude vrouw vroeg naar welke kerk hij moest gaan zei ze: ga naar de evangelische kerk. Terug thuis in zijn dorp begon hij naar de baptistenkerk te gaan en volgde er de zondagsschool.
“Het licht begon meer ruimte in te nemen, maar er bleven nog leegten die weerstand boden aan de totale verlichting. Er was nog een ervaring meer nodig”(p.60). Tot zijn zestiende werkte hij als klusjesman in een middenstandsgezin. Eén van de aangenaamste herinneringen van de adolescentie was zijn vriendschap met Fabian, de zoon van de meester van de vrijmetselaars van de loge 'Simon Bolivar' van het dorp. Hij werd lid van de Vereniging van de Hoopvolle Jongeren van de Broederschap (Ajef). Die nodigde hem uit om in Matanzas werk te zoeken. “Sommige zondagen ging ik even naar de baptistenkerk van de stad en bezocht ik de vrijmetselaarsloge in Pueblo Nuevo”(p.61). Hij vond werk in een bar en eethuis “De Vrije Cubaan” waar ze een zelfgebrouwd drankje opdienden. Stilaan werd hij er aan verslaafd tot hij elke avond dronken ging slapen. Daarna kwam de zuivere rum aan de beurt. Toen de bar van eigenaar veranderde verloor hij zijn werk en kocht een kar om groenten te verkopen in de stad. Hij wilde sparen om terug zijn familie te kunnen gaan bezoeken. Op een dag namen twee sloebers hem mee en maakten hem zo dronken dat hij er zich geen rekenschap van gaf dat ze zijn spaargeld stalen. Toen voelde hij zich angstig worden als nooit tevoren. Hij voelde zich leeg en vond van zichzelf dat hij een menselijk wrak was. “Uit een of andere hoek van mijn geheugen kwamen toen de woorden naar boven die ik in de baptistenkerk van het dorp gehoord had: 'God, herschep mijn hart, maak het zuiver, geef mijn geest, diep in mij, nieuw bestand' (psalm 51,12). Ik weet niet hoe dikwijls ik die tekst herhaald heb. Het was mijn gebed tot God dat geïnspireerd werd door het diepe verlangen dat die woorden werkelijkheid zouden worden in mijn bestaan. Ik wou echt een ander leven. Ik was in contact geweest met de gebeden en de cultus van die baptistische dominee in Las Yagrumas, en met de bijbel van die oude vrouw die analfabete was. Ik had omgang gehad met de aangename sfeer in de kerk 'Broederschap' in mijn dorp en met de baptistenkerk van Matanzas, maar nu verscheen voor de eerste keer en voorgoed Jezus Christus in mij, en met hem een nieuw leven. Die nacht tussen de tonnen met bananen kreeg ik de heerlijke ervaring van de gratuite liefde van God”(p.64). “ 's Anderendaags 's morgens heel vroeg verkocht ik mijn karretje. En zonder er veel over na te denken keerde ik terug naar het huis van mijn vader, zoals de verloren zoon in het evangelie van Lucas. De hereniging met mijn familie was heel anders. Ik bezocht de dominee en vertelde hem wat er gebeurt was. Ik keerde terug naar de gemeenschap van de broeders en zusters in het geloof. Op 8 februari van 1953 werd ik gedoopt in de baptistenkerk van Aguacate in de provincie Habana, een vijftal maanden voor de aanval op de Moncada kazerne in Santiago de Cuba. De eerwaarde Donald Levy ging voor. Voor de eerste keer ontving ik toen brood en wijn, de elementen van de Heilige Maaltijd, tijdens de cultus. Voor de christenen betekenen die elementen de gave van Jezus aan ons en onze bevestiging van ons persoonlijk en communautair engagement voor de realisatie van het Rijk Gods. Nooit zal ik de vreugde op het gezicht van de diaken Adrián Estévez vergeten en ook van alle broeders en zusters die voor mij gebeden hadden. Die gemeenschap van broeders in ons klein dorp was zonder enige twijfel een teken van het Rijk Gods. Het was een bijeenkomst vol van de Geest Gods. Nooit had ik zo'n grote vreugde en zo 'n radicaal andere vreugde ervaren”(p.64). “In de loop van mijn pastoraal leven hebben vele vrienden en kameraden me gevraagd hoe ik tot mijn christelijke ervaring gekomen ben. Ik antwoordde dat er gewoonweg geen uitleg voor was. De christelijke filosoof Pascal heeft ooit gezegd:'Het hart heeft redenen die de rede niet verstaat'. De ervaring van het geloof in Jezus Christus is een mysterie; een mysterie waardoor God heel reëel
tegenwoordig komt in het leven van een persoon. Niemand heeft dat beter uitgedrukt dan die man die blind was vanaf de geboorte (Joh.9,1-35). Toen de Farizeeën hem lastige vragen stelden antwoordde hij eenvoudigweg: “Eén ding weet ik: ik was vroeger blind en nu zie ik”(p.65). “Samen met mijn bekering voelde ik een diep verlangen om te studeren. Ergens dichtbij mijn achttiende verjaardag op 14 mei 1953 zat ik in de linkervleugel van de tempel op de derde rij en toen heeft de Heilige Geest mij een andere gave Gods gegeven: de pastorale roeping. In de preek riep de dominee ons op om ons helemaal aan de dienst van Jezus Christus te wijden. Onbevreesd zei ik tot de Heer:” Ik wil pastor worden” hoewel ik eigenlijk nog een analfabeet was. Enkele dagen later schreef ik naar het Baptistenseminarie dat ik wilde studeren voor voorganger. Het antwoord was voor mij een harde slag want een van de vereisten om voor voorganger te studeren was dat men twee jaar voor bachelor moest gestudeerd hebben. Dat betekende dat ik die de school verlaten had toen ik tien jaar was nu twee of drie jaar zou moeten wachten om in te treden in het seminarie” (p.64-66). Raúl noemt dan vier of vijf personen die veel invloed op hem gehad hebben tijdens die jaren en ook zijn verliefdheid op een meisje van veertien van de kerkgemeenschap, een liefde die vijf jaar duurde. Hij kreeg werk in een kinderkolonie als tuinman om voor de groenten te zorgen voor de voeding van een veertigtal personen. 's Avonds onderwees de dominee hem rekenkunde en zijn vrouw Spaanse grammatica. In juni 1953 kwam de vuurproef. Om zich te kunnen inschrijven in een middelbare school moest hij het examen afleggen van alle vakken van de lagere school. In juni werd het een mislukking maar in september lukte het wel en hij kreeg een speciale vermelding voor zijn volharding. Zijn vader kwam dit te weten langs een plaatselijke krant en was heel fier op hem. Samen waren ze heel fier op hun afkomst. De eerste oktober 1956 begon hij zijn studies in het Theologisch Baptistenseminarie hoewel hij 's avonds nog moest verder studeren voor de titel van bachelor. In september 1959 kreeg hij de titel van Bachelor in Letterkunde. Op 25 januari schreef hij zich in in de universiteit van La Habana in de richting Filosofie en Letterkunde. Op 24 juni 1960 studeerde hij af in het seminarie met de titel Bachelor in Theologie. Datzelfde jaar werd hij gewijd voor de Heilige Dienst in de baptistenkerk van Aguacate. “De avond van de 23ste juli liep de kerk vol met bekenden en onbekenden. Katholieke families die nooit een voet gezet hadden in een evangelische kerk waren aanwezig, ook de nieuwbenoemde pastoor van de plaatselijke kerk, veel van de vrienden van vroeger ook met wie hij deugnietenstreken had uitgehaald. Toen was ook aanwezig zij die later zijn vrouw zou worden, Clarita Rodés”(p.74). Hoofdstuk 3: het harnas van Saul De opleiding in het seminarie duurde vier jaar. Raúl vond er een familiale omgeving. Het eerste wat er moest gebeuren was het assimileren van de identiteit van de baptisten en ten tweede de inhoud van de doctrine, van de eclesiologie en de ethiek. “ Als ik nu de theologische opleiding gedurende die vier jaar analyseer, dan doe ik het vanuit de actualiteit en vanuit de diepe contradicties die er bestonden binnen de Baptistenconventie uit het zuiden van de Verenigde Staten en van de Baptistenconventie van West Cuba. De theologische inhoud was als het harnas van Saul dat aan David opgelegd werd om Goliath te bevechten en dat David weigerde aan te doen.” (p.79). Raúl vertelt dan in detail de gebeurtenissen van de stichting van de
Baptistenconventie in Cuba. Hij was de eerste voorzitter van een commissie die de geschiedenis ervan moest bestuderen. De Baptistenconventie van West-Cuba was een trouwe kopie van die uit het zuiden van de VS. En binnen deze conventie was een ketters element binnengeslopen, het landmarkisme. Dit had vijf kenmerken: 1*: de eclesiologie situeerde de oorsprong bij Johannes de Doper; 2*: de missie kon enkel voortspruiten uit de locale kerk; 3* Het Rijk Gods viel samen met de locale gemeente en had dus niets meer te maken met het oorspronkelijk idee van Jezus. Die gemeentebetrokkenheid verhinderde om het even welke sociale en politieke bekommernis; 4* Dit sektarisme en die binnenkerkelijke hoogmoed verhinderde elk oecumenisme; 5*. de eclesiologie was gecentreerd op de komst van de Antichrist en de grote beproeving. “Samen met een pessimistisch humanisme dat verlammend werkte was er ook een fatalistische opvatting van de geschiedenis aanwezig. Als het internationale communisme de Antichrist is, moeten we allemaal anticommunisten zijn, niet om politieke redenen maar “omwille van ons geloof” en omwille van “de gezonde leer”. Het ergste gevolg van dit doctrinair schema wat dat het een negatie van mijn oorsprong inhield. We moesten ons een middenklasse mentaliteit eigen maken”.(p.99). Natuurlijk zijn er in de loop van de geschiedenis ook inheemse pastores geweest die niet helemaal de officiële leer volgden en patriotten waren. Maar dit was wel een gemarginaliseerde minderheid. Dit alles bracht mee dat bij de revolutie in 1959 70% van de pastores het eiland verliet en terugging naar het zuiden van de VS. “ Gedurende de tijd dat ik in het seminarie was en de 25 jaar dat ik pastor was in de Conventie heb ik niet alléén maar geleefd met dit harnas van Saul. Ook heb ik wel enkele gladde steentjes van David mee gekregen en die hebben belet dat ik de juiste koers zou verliezen of dat ik helemaal zou breken met mijn broeders en zusters en met de familie in de loop van de tijd die er aan kwam (met de revolutie), (p.101). “De pastorale verantwoordelijkheid die ik samen met Clarita Rodes opnam heeft definitief mijn roeping bevestigd. Voor ons was het belangrijk pastor te zijn, de kerk te begeleiden en samen met de gemeente een weg te gaan. Dit bracht mee dat toen velen het land verlieten en hun geluk zochten op 90 mijl van het eiland dat het nooit in onze geest opgekomen is hetzelfde te doen. Maar toen dan nieuwe ideeën en nieuwe theologische inzichten ons bereikten heb ik toch niet willen vooruit lopen als 'een generaal zonder leger'. Ik heb er de voorkeur aan gegeven om langzaam vooruit te gaan samen met de congregatie” (p.103). “Als we dit alles evalueren mogen we niet onrechtvaardig zijn. Daarom is het ook zo'n moeilijke taak te onderscheiden tussen het harnas van Saul, dat verhindert op weg te gaan met de tijd en de geschiedenis, en het onderkennen van de tekenen van de tijd en de kairos van God. Een diepe afhankelijkheid van de Heilige Geest en het herlezen van de joods-christelijke traditie is het enige middel om de christelijke identiteit en de pastorale roeping te voeden in volle transparantie en in het engagement met de utopie van het Rijk Gods” (p.104). Hoofdstuk 4: de nieuwe situatie In december 1958 zat Raúl in het derde jaar van het seminarie. De professoren verzamelden alle studenten en verwittigden hen dat een student het seminarie zou moeten verlaten als hij zich zou bemoeien met revolutionaire acties. Toch vertrokken Raúl en een medestudent Cuellar tijdens het kerstverlof naar hun streek om er de
broer van Raúl, die in de guerrilla ingelijfd was, te ontmoeten. Ze sloten aan bij de groep en kregen zelfs een wapen. Tot 4 januari 1959 namen ze deel aan enkele operaties van de groep. Maar op 7 januari spraken ze met de bevelhebbers en gaven ze de wapens terug. Ze keerden terug naar het seminarie waar de professoren hen terug aanvaardden na heel wat moeizame discussies. “In die dagen werd ik ondergedompeld in de vreugde van mijn geboortedorp. Ik ervoer de grote vreugde van de nationale bevrijding. Mijn precaire theologische vorming gaf me geen enkele steun voor mijn geloof in verband met mijn gevoelens van sympathie en solidariteit met de grote vreugde van het gewone volk dat zijn triomf bejubelde. Maar diep in mijn hart deelde ik in de euforie van mijn volk vanuit mijn christelijke ervaring” (p.120). Eén van de grote momenten van de revolutie was de aankomst van Fidel in de hoofdstad. Samen met Clarita verliet Raúl het seminarie. Ze vermengden zich met de massa maar Raúl kon zo dicht naderen bij het podium waarop de 'baardige mannen' stonden dat hij zelfs de baard van Camilo Cienfuegos kon strelen. Hij luisterde naar de redevoering van Fidel maar moest terug naar het seminarie. Toen hij daar aankwam was Fidel nog altijd aan het spreken. Op 24 juni studeerde Raúl af op het seminarie en een maand later werd hij gewijd voor de 'Heilige Dienst'. Vanaf de laatste maanden van 1959 begon hij te werken in de streek Ciénaga de Zapata, de armoedige moerasstreek in het Zuiden van het eiland. Een ander groot moment van de revolutie was de afkondiging van de landbouwhervorming. “Dit bracht ons tot een eerste theologische reflectie over de nieuwe situatie, ook al was ze maar oppervlakkig. Hoewel we gevangen zaten in de binnenkerkelijkheid woei de Geest toch in de andere richting. We stonden voor een evangelisch teken dat niet mis kon verstaan worden” (p.123”). In een algemene vergadering beslisten de baptisten om geldelijke steun te geven. Ze schonken ook een tractor. Op 16 april 1961 verklaarde Fidel de socialistische aard van de revolutie. Ook het onderwijs werd genationaliseerd. Al die gebeurtenissen brachten een kloof teweeg in de rangen van de baptistische dominees: sommigen wilden vertrekken naar NoordAmerika en anderen wilden blijven. Tenslotte is 70% van de 104 voorgangers vertrokken in de overtuiging dat de revolutie geen lang leven beschoren zou zijn. Zo dicht bij Noord-Amerika zouden de Amerikanen geen grote veranderingen toelaten. En weldra zouden ze terug keren als het communistische gevaar geweken was. In het begin van zijn missionair werk in de Ciénaga de Zapata leefde Raúl in een armtierig kamertje bij een familie die zich tot het evangelie bekeerd had. Op zijn paard 'Pompeyus' reed hij door heel de streek en preekte onder de bomen. Na twee jaar kwam Clarita zich bij hem voegen. Ook zette hij zich in voor sociaal werk: eerst en vooral de alfabetiseringscampagne, dan het bezorgen van een pensioen voor de arme boeren en tenslotte de 'operación familia' : het in orde brengen van de huwelijkssituatie van veel boeren die nooit getrouwd geweest waren. Dit bracht
voordelen mee in de sociale zekerheid. Zo kwamen hij en zijn vrouw terecht in een heel contradictorische situatie: van de ene kant voelden ze de grote vreugde van hun deelname in bevrijdende processen die dicht bij het evangelisch aanvoelen stonden; en van de anderen kant voelden ze reeds de gevolgen van de nieuwe situatie met de marxistische kritiek op de godsdienst, met een sterke klemtoon op het atheisme. Heel het debat over het bestaan van God met zijn apologetische argumenten bewees eens te meer het gebrek aan een soliede en geactualiseerde theologische voorbereiding. “Op 16 april 1961 verzamelden zich een 250 mensen voor een cultus in open lucht. Ik moest alles doen: bidden, de bijbel lezen, de liederen dirigeren en preken. Doodmoe arriveerde ik 's avonds in het hotelletje van Yaguaramas waar ik een kamertje betrok met vijf anderen. 's Morgens hoorden we mitrailleurvuur. We vernamen dat er in de Ciénaga vijandige soldaten gedropt waren: de invasie van de Varkensbaai was begonnen. In Horquitas was er een kleine karzerne met enkele soldaten waarvan de korporaal een methodist was. Hij vroeg me om me te begeven naar de gevechtszone om gewonden te vervoeren. Ik heb me onmiddellijk met hart en ziel ingezet in deze strijd” (p.127). Met enkele vrouwen beschilderde hij een jeep met rode kruisen en vervoegde de colonne van de milities en de soldaten die op karren en tractoren op weg waren naar de gevechtszone. “Deze identificatie met het volk en zijn strijd verjoegen alle twijfels en voorbehoud die ons ingepompt waren vanuit een anticommunistische opvatting.” (p.128). Ze konden een eerste lading gewonden vervoeren naar het hospitaaltje van Yaguaramas. Bij een tweede tocht in gevaarlijker gebied werd Raúl gewond aan het rechter oog en de linkerarm. Hij stuurde een berichtje aan Clarita: '”Ik ben gewond en lig in het hospitaaltje van Yaguaramas”. Daarna werd hij verder vervoerd naar Cienfuegos en tenslotte naar La Habana. Hij voelde de overwinning in de Varkensbaai aan als zijn eigen overwinning omwille van zijn identificatie met het volk. Maar het feit dat alle twijfels bij hem wegnam was zijn eerste bezoek aan zijn thuis : zijn vader begroette hem hartelijk in het tenue van de militie en met de olijfgroene pet.
Hoofdstuk 5: Bij dit volk wil ik blijven In dit hoofdstuk vertelt Raúl over de houding van de revolutie tegenover de kerken en vice versa. De revolutie had een grondig wantrouwen tegenover elke religieuze houding en dit was in vele gevallen terecht. Want vele religieuze leiders begonnen de revolutie te bestrijden vanuit de overtuiging dat het communisme de antichrist belichaamde. In christelijke kringen werden clandestien pamfletten doorgegeven. De katholieke kerk verspreidde bijvoorbeeld een pamflet met de titel: “Dit kind zal een gelovige zijn of een atheïst; het hangt van u af”. Dit pamflet werd ook breed verspreid door de baptistische voorgangers die tegen de revolutie waren. De spanningen draaiden uit op een proces tegen een veertigtal baptistische voorgangers. Sommigen werden tot dertig jaar gevangenis veroordeeld wegens “spionage, ideologische verwarring, samenwerking met opstandelingen, en geldtrafiek”. Vooral het laatste kon wel
duidelijk bewezen worden en sommigen bekenden ook hun samenwerking met de CIA. De revolutie oefende ook druk uit op de voorgangers. Op een bepaald ogenblik vroeg men aan Raúl en een andere voorganger om twee kapellen aan de rand van de stad te sluiten. Wat ze weigerden. Het was de zwartste periode uit de geschiedenis van de baptistenkerken. Vele kerken bleven zonder voorganger achter en liepen leeg. Raúl zelf werd op een zeker moment gevolgd door een geheime agent. Clarita en Raúl zelf interpreteerden dit als een soort druk opdat ook zij het land zouden verlaten. Op 24 juni 1966 werd Raúl opgeroepen om zijn legerdienst te doen. Daardoor werd hij van Clarita en zijn twee kinderen gescheiden voor een lange tijd. Samen baden ze om deze beproeving goed te doorstaan. Hij werd ingedeeld in een eenheid waar de 'sociale gevallen' samen gebracht werden: de religieuzen, de mensen van de santeria, de landlopers en de luieriken. In een andere eenheid zaten de homoseksuelen. Ze werden opgeleid met een strenge militaire discipline en moesten werken in allerlei karweitjes en vooral in de suikerrietoogst. Maar al vlug had men door dat Raúl geen luierik was maar een baptistische voorganger. Hij werd tot kok benoemd voor een 25tal mensen. Nadien werd hij ook 'meester' van het 17de bataljon wat meebracht dat hij na het koken zich nog moest inzetten voor het onderwijs van mensen, een soort culturele nivellering. Bij bepaalde gelegenheden kon hij het hebben over de 'grote liefde van José Marti voor het vaderland' en op een bepaald ogenblik moest hij ook speechen over de heldendaden van Camilo Cienfuegos. De officieren hadden dus door dat Raúl uit een ander soort hout gesneden was. Op de duur zag de revolutie in dat dit experiment van legerdienst, UMAP genaamd, een vergissing was en werd het ongedaan gemaakt. “Afgezien van het lijden dat het meebracht voor hen die door die legerdienst heen moesten, gaf het ook een verkeerd beeld van de revolutie in binnen- en buitenland” (p.157). Voor Raúl betekende dit toch dat hij zijn eerste oecumenische ervaringen opdeed. Hij werd kameraad met vele voorgangers van andere denominaties. Ook leerde hij inzien dat zijn oversten, die communisten waren, geen onmensen waren, integendeel...Zijn anticommunistische opvoeding in het seminarie kreeg dus een flinke deuk. Na die moeilijke tijd keerde Raúl terug naar het pastorale leven en nam hij verantwoordelijkheden op in de Baptistische Conventie van het Westen van Cuba. Hij werd als voorganger gevraagd door twee gemeenschappen in de hoofdstad. Wat hij om familiale redenen niet kon aannemen. Maar twee feiten hebben hem in die tijd dooreen geschud. Het eerste was het vertrek van een zeer voorbeeldige voorganger, Agustin Lopez Muñoz, die zei dat hij vertrok “omdat hier toch niets nuttigs meer kan gebeuren”. Enkele jonge voorgangers, waaronder Raúl gingen hier tegenin met een bijbelse reflectie over lijden en opstanding. Het tweede feit was dat praktisch heel de Faculteit van het baptistenseminarie het land verliet. Samen met een andere voorganger nam Raúl het roer over en werd hij directeur van het seminarie. Hij specialiseerde zich in de geschiedenis van het christendom en het christelijke denken. Een diepe overtuiging dat God aan het werk was in de geschiedenis en dat de kerk 'het werk van God ' was, deed hem besluiten samen met zijn vrouw en kinderen in het land te blijven.
Toen gebeurde de uittocht van Mariel. Vele gelovigen emigreerden, omdat president Carter aan iedereen een verblijfsvergunning en werk beloofde. De tegenzet van de revolutie was een grote mars voor de Peruviaanse ambassade, waarin de grote massa enthousiast beklemtoonde dat ze de revolutie steunden. Raúl en zijn familie stapten mee op en ze voelden de warmte van de grote massa en ze besloten: “Bij dit volk wil ik blijven”. Hoofdstuk 6 : Ingaan tegen de prikkels Vele gelovigen zaten met de vraag: “Is het mogelijk te geloven en kerk te zijn in een socialistisch land?” (p.165). In het begin ging alles goed. De revolutie voerde een landhervorming door, een alfabetiseringscampagne enz. Meer dan tienduizend gelovigen verzamelden in het Parque Central om God te danken voor de overwinning. Een groep voorgangers van verschillende denominaties vergaderden met Raúl Castro en zijn vrouw Vilma Espín en schonken hen een bijbel. Maar de tegenstelling met de revolutie nam toe toen deze zich socialistisch verklaarde en meer en meer het marxistische instrument gebruikte. Raúl vertelt dan zijn eigen ontwikkeling op theologisch en pastoraal vlak onder invloed van Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheologen zoals Hugo Assman, John Sobrino, Ernesto Cardenal enz. Uitvoerig gaat hij in op zijn ontwikkeling op het vlak van contextuele bijbellezing met teksten uit de Profeten en uit de evangelies over de radicaliteit van Jezus van Nazareth. “Vanuit deze contextuele herlezing kwamen we op het spoor van de profetische zin van zoveel Bijbelse passages die we vroeger zo dikwijls gelezen en herlezen hadden in het licht van een individualistische en spiritualistische hermeneutiek” (175). Raúl vertelt dan verder zijn pastorale omgang met zoveel gelovigen die het moeilijk hadden met de overgang van een egocentrische kerk naar een kerk die open stond voor de veranderingen in het land. Heel veel gelovigen gingen samen met hem de moeizame weg van gelovig te blijven en ook revolutionair met het gevolg dat ze geen lid konden worden van de communistische partij. Anderen haakten af van de kerken omwille van hun engagement in de revolutie. Maar Raúl bleef hun vriend. Zo vertelt hij uitvoerig zijn vriendschap met een vijftal mensen o.a. Esther Perez, die vice president was van het Casa de las Americas, en die hij later kon winnen voor het werk in het Centrum Martin Luther King voor volksopvoeding volgens de methode van Paolo Freire. “De kritiek van de Sovjet-Unie op de godsdienst kreeg een deuk tijdens het Proceso de Rectificación, het Proces van Rectificatie van vergissingen. Tegenover de partijdigheid van de filosofie en van de sovjethandboeken en het antagonisme met de wetenschap groeide onder ons, omwille van onze gezamenlijke strijd tegen het inhumane kapitalisme, de overtuiging en de praktijk van een strategische alliantie tussen christelijke revolutionairen en marxistische revolutionairen.”(p.191). Hoofdstuk 7 : s' Morgens komt de vreugde
In dit hoofdstuk beschrijft Raúl zijn bijbelse, theologische en pastorale pelgrimstocht van een enge en deficiënte baptistenvorming naar een open oecumenische houding binnen een revolutionair proces. In de beginjaren van de revolutie was de frisse wind van het Tweede Vaticaans Concilie en van de Bisschoppenconferentie van Medellin nog niet doorgedrongen in Cuba. De vernieuwers waren verplicht op een moeizame manier een eigen weg te vinden in de nieuwe situatie. De lezing van enkele buitenlandse en binnenlandse schrijvers en de onvoorwaardelijke vriendschap tussen gelijkgezinden in de baptistenkerken en de steun van de eigen familie waren essentieel in die moeilijke periode. Stilaan leerden ze de tekenen van de tijd te onderscheiden. Enkele buitenlandse schrijvers hielpen Raúl vooruit in zijn pelgrimstocht. Met de boeken van Juan A.Mackay: 'De zin van het leven' en 'Voorwoord op de christelijke theologie' deed hij zijn eerste ervaringen op met een contextuele lezing van de bijbel. Vooral de herlezing van de tekst van de Emmaüsgangers leerde hem de theologie van de weg ontdekken. Met de werken van Opochenski leerde hij het 29ste kapittel van Jeremias te interpreteren. Verder interpelleerden hem het werk van Johannes Hamel 'A christian in East Germany' en vooral het werk van de Tjecho-Slovaakse theoloog Josef Hromádka beantwoordden aan de nood om een beter inzicht te krijgen in de onvermijdelijke ontmoeting tussen christenen en marxisten. Ook de lezing van het boek 'Christus en het communisme' van Stanley Jones, een methodistenmissionaris in India, en het gedachtegoed van de katholieke priester en socioloog Camilo Torres Restrepo, uit Colombia, hielpen hem vooruit. Bij de binnenlandse schrijvers moeten we Adolfo Ham, Sergio Arce Martinez, Raúl Fernandez Ceballos, Rafael Cepeda en Miriam Ortega vernoemen. Elk van hen met een eigen inbreng. Toen bijna alle professoren van het baptistenseminarie het land verlieten moest hij de cursus over de oorsprong van het christendom op zich nemen. Hij moest leren alle kerkcentrische geschiedenisboeken van de baptistenkerk achterwege te laten. Hierbij hielp hem het werk van Kenneth S.Latourette 'De geschiedenis van het Christendom'. Hij leerde de kerkgeschiedenis te lezen in de context van de geschiedenis van de mensheid. Uit het werk van Harveey Cox 'De christen als rebel' leerde hij inzien dat het essentiële van de revelatie in de bijbel kon geresumeerd worden in deze vier stellingen: *De wereld is geschapen door God en zal door God beoordeeld worden. *De wereld is het terrein van de liefde van god *De wereld , en niet de kerk, is de sfeer van Gods actie. *De wereld , en niet de kerk, moet de actieradius zijn van de christenen. Het Studiecentrum van de Oecumenische Raad van Cuba inviteerde hem en zijn vrouw, samen met nog andere progressieven om een reis te maken door de SovjetUnie. Tijdens die reis constateerden zij dat ondanks alles de kerk in de Sovjet-Unie aanwezig was; dat er in Cuba een tolerantere en opener houding was ten overstaan van de kerken dan in de Sovjet-Unie; dat op het vlak van de banden tussen geloof en
maatschappij er in Cuba een grotere verdraagzaamheid was dan in de Sovjet-Unie. Toch waren allen onder de indruk van de economische ontwikkeling van de SovjetUnie en van de sociale veroveringen. Raúl schreef een uitvoerig verslag over die reis en sprak daarover in verschillende kringen in Cuba, o.a. in de Episcopaalse kathedraal van de Heilige Drievuldigheid in Vedado. De participatie in de oecumenische beweging en de politieke optie die Raúl en zijn familie aannamen brachten grote contradicties teweeg in de baptistenkerken die tenslotte uitliepen op een definitieve breuk in 1987. Ondertussen was Raúl gevraagd om voorganger te worden in de baptistengemeenschap Ebenezer van Marianao. Bij zijn eerste preek stak hij zijn persoonlijke ontwikkelingen op pastoraal, bijbels en theologisch vlak niet onder stoelen of banken. De gemeenschap aanvaarde hem en samen gingen ze een gemeenschappelijke weg gedurende meer dan dertig jaar. Hoofdstuk 8 : Dr.Martin Luther King, Jr. In het seminarie kwamen de studenten alles te weten over de baptist Billy Graham, maar over de baptist M.L.King Jr. en heel zijn strijd voor de emancipatie van de zwarten kregen ze niets te horen. In dit hoofdstuk schetst Raúl heel het gedachtegoed van M.L.King Jr. en de ontwikkeling van de ideeën rond geweldloze weerbaarheid, het verzet tegen de oorlog in Vietnam enz. Raúl putte er inspiratie uit voor de eigen ontwikkeling als pastor in Cuba. “De theologische pelgrimstocht van King leerde ons dat we als christenen en mensen van de kerk een bijbelse en theologische grondslag nodig hadden voor ons sociaal en politiek engagement. We weten al dat het schema van de Baptistenconventie van het Zuiden (van Noord-Amerika) uitliep op een pseudo apoliticisme, op sociale onverschilligheid en op de onverenigbaarheid tussen het christelijk geloof en de politiek”(p.232). “Welke zin kon voor ons in het begin van de jaren 70 dit gedachtegoed van M.L.King hebben? Welke gevoelens en welke gedachten kwamen bij ons op? Welk was de reactie van de jonge christenen die geëngageerd waren in de revolutie? De antwoorden op deze en andere vragen verwezen ons naar de cultuur van afhankelijkheid, wanhoop en afwezigheid van zelfwaardering die ons gedurende eeuwen ingeprent waren door de kolonie en de neokolonie..... Vanaf toen waren voor ons 'de realiteit, de bewustmaking en de bevrijding' geen loutere waardevolle concepten meer maar ze werden voor ons een absolute noodzaak voor onze pastoraal in de revolutie.”blz.238. Dit gedachtegoed “wakkerde in ons de overtuiging aan dat we geloof en actie moesten verenigen, en ook identiteit en engagement, en onze aanwezigheid in de Cubaanse revolutie met eerlijkheid en consequent zijn'.(p.252). Hoofdstuk 9 : Het conflict in de Baptistenconventie Vanaf het begin van de revolutie begonnen zich al de verschillende opinies tussen de verschillende pastores af te tekenen: enkelen verheugden zich omwille van de revolutie en haar eerste maatregelen; anderen waren er vanaf het begin tegen. Vooral toen Fidel verklaarde dat de revolutie een socialistische revolutie was vergrootten de tegenstellingen. Voor de katholieke kerk was het marxisme “intrinsiek
pervers” en volgens de leer van de baptisten was het communisme “Het rode beest van de apocalyps”. Achteraf bekeken denkt Raúl dat één van de hoofdoorzaken van het dispuut was dat sommige voorgangers zich vormden op bijbels en theologisch vlak terwijl anderen bleven steken in de gewone doctrine en in de middelmatigheid. --Francisco Rodés werd professor nieuw testament in het seminarie terwijl Raúl er de vicerector van was. --De progressieven werden ook uitgenodigd om deel te nemen aan een Ontmoeting van Jonge Baptisten van Mexico en De Caraïben. Al de toespraken werden gehouden door progressieve mensen “die allen deelnamen aan de diepgaande theologische reflecties in een continent van miserie en armoede en die in Cuba een teken van hoop zagen”.(p.261). --Tijdens de retraites voor pastores in Yumurí werd Raúl uitgenodigd om lezingen te geven over “Het moderne en hedendaagse theologisch denken in het katholicisme” en “Het theologisch panorama van het protestantisme”. --Vanuit het seminarie organiseerde Raúl ook de deelname van de seminaristen in het vrijwilligerswerk in de landbouw waar ze vele contacten hadden met de Communistische Jeugd. Later werd de “Werkbrigade Frank País” opgericht voor dit vrijwilligerswerk vanuit christelijke kringen. --Raúl werd uitgenodigd door het Instituut voor Hogere Studies van Mexico om een postgraduaat te doen in Latijns-Amerikaanse theologie. Wij kregen een diploma van “specialisten in de Latijns-Amerikaanse theologie”. --Toen de rector van het seminarie ziek werd nam Raúl zijn taak over. --Raúl en zijn vrouw namen ook deel aan de vergaderingen en de vormingsmomenten van de COBEAC, (Comisión obrera estudiantil para la acción común), een samenwerkingsverband tussen arbeiders en studenten, waar de progressieven de nieuwe ideeën binnen brachten. Joel, de zoon van Raúl, nam de conferenties van dominee Pagán op band op en schreef ze uit. Het waren goede analyses van de essentiële elementen van de bevrijdingstheologie en over het christelijk geloof en marxisme. Gedurende een lange tijd hadden de progressieve krachten zowat alle initiatieven van de Baptistenconventie in handen. Maar stilaan namen de 'rechtsen' onder de leiding van Israel Cordovés alle belangrijke posten in en wipten de progressieven er uit. Het verwerven van de macht was voor hen heel belangrijk. Raúl werd geschorst als professor van het seminarie...enz. “Vanaf 1976 werden Francisco Rodés, Adalberto Cuellar en ikzelf en ook onze echtgenoten verhinderd om ook maar één gebed te doen of één bijbelse lezing te houden tijdens de activiteiten van de conventie”(p.272). Het gevolg was dat deze drie paren nog meer radicaliseerden. De rechtsen gingen heel pragmatisch te werk maar ook heel strategisch. Tijdens de Baptistenconventie van 1987 werden drie gemeenschappen uit de conventie gezet met slechts een heel klein verschil van elf stemmen. Van dan af vormden de gemeenschap van Marianao van Raúl, die van Matanzas van Francisco Rodés, en die van Reparto Mañana van Adalberto Cuellar de “Broederschap van de baptistische kerken” en gingen hun eigen weg. Ondanks de afscheiding bleven deze drie mensen goede relaties onderhouden met heel wat vrienden uit de conventie en vermeden zo alle gevoelens van bitterheid en wrok. Hoofdstuk 10: Als je door de wateren heen gaat, zal ik bij U zijn. (Isaias)
Raúl heeft Clara Rodés voor het eerst gezien in een zomerkamp van de kerk. Alle kandidaten voor het seminarie moesten tijdens de zomer dienst doen in zo'n zomerkamp. Ze was toen 17 jaar. Ze was de dochter van een arts wiens familie lid was van de jansenistenkerk van Vedado. Haar familie had banden met de revolutie. Binnen het seminarie hadden veel studenten en sommige Cubaanse professoren veel sympathie voor de 'beweging 26 juli'. Maar de studenten moesten wel beloven zich niet te mengen met politiek of met acties tegen de regering van Batista. Binnen het seminarie vormde zich echter een kleine groep van medewerkers met de beweging 26 juli. Raúl en Clarita waren er bij. Zij hadden een grote gemeenschap van ideeën, ook over hun zicht op het werk binnen de kerk. Zo groeide een innige vriendschap tussen hen. Samen met de studies in het seminarie combineerde Clarita de studies voor sociaal assistente in de Universiteit van La Habana. Dit bracht haar in direct contact met de armoede, de onwetendheid, de ongezonde situatie en de miserie van zoveel families in de buitenwijken van de stad. Haar spiritualiteit trok Raúl heel erg aan; ook haar manier van het lezen van bijbelteksten en haar manier van bidden. “Maar in 1958 ging hun relatie niet verder dan een mooie vriendschap tussen twee studenten van het seminarie”(p.292). Raúl vertrouwde haar zelfs zijn amoureuze perikelen toe; vooral de breuk tussen hem en zijn verloofde in Güines; en daarna een nieuw avontuur met een meisje uit een baptistengemeenschap in Melena del Sur. Clarita was zijn toeverlaat en de schouder om op uit te huilen. Maar daarna werd Raul stilaan verliefd op Clarita. “ Ik kwam 's avonds in de bibliotheek. Clara was er helemaal alleen, wat ons toeliet even te babbelen. Haar handen lagen op de tafel, en zonder veel na te denken nam ik haar hand en met een balpen schreef ik in de palm van haar linkerhand: “Raúl Suarez”. Ze was verrast en werd rood, maar trok haar hand niet terug. We bekeken elkaar en konden geen woord zeggen. Ik liet haar alleen achter. Ik ging naar mijn kamer, wierp me op mijn bed en met een diepe emotie zei ik ' Nu wel , Heer'. De liefde was verschenen” (p.294). Wat later verklaarde hij haar zijn liefde. Maar zij antwoordde negatief. Omdat “De situatie in de missieschool in die tijd heel moeilijk en complex was. Na de studies werden ze naar een kerkgemeenschap gestuurd met de rang van missionaris. Als ze trouwden vervielen ipso facto al hun rechten zoals de onderlinge bijstand en het pensioen”(p.295). Maar “Op 30 mei 1960 waren we samen op wandeling en toen verklaarden we elkaar onze diepe gevoelens van liefde en we wijdden onze levens aan de Heer toe” (p.297). Tijdens de wijding van Raúl leerde Clarita dan zijn ouders kennen. Daarna kusten ze elkaar voor de eerste keer. Daarna werd Raúl en Clara benoemd voor de missie in de Ciénaga de Zapata. Maar Clarita moest nog het derde jaar van het seminarie beginnen en bleef dus in La Habana. Toch werkten ze intens samen in een project voor kinderen en jongeren op den buiten. Dankzij Clara's tussenkomst in de medische wereld kon Raúl bewerken dat enkele kinderen zonder middelen gratis verzorgd werden in La Habana. Toen geraakte Raúl gewond bij de slag in de Varkensbaai op 17 april 1961. “In een gebaar van medeleven en solidariteit besliste Clarita om haar studies stop te zetten en mij te begeleiden in het missionariswerk. We trouwden op 14 augustus 1961 in de kapel van het seminarie. Tijdens hun wittebroodsweken in Soroa bereidden ze samen een grote bijeenkomst voor een duizendtal baptistenjongeren voor in Pinar del Rio. Daarna verhuisden ze naar hun nieuwe woonst die nog niet helemaal gereed
was. De vloer was van gestampte aarde en ze hadden nog geen wc. Clarita die nochtans een middenstandsdochter was, kon zich goed aanpassen aan het leven op de buiten. Al vlug hadden ze heel wat kippen. De eerste maand moesten ze bijna nooit koken vermits ze overal bij de boeren uitgenodigd werden om te eten. Al vlug werd Clarita zwanger. Ze vertrokken naar La Habana voor de geboorte van hun zoon Joël op 24 oktober 1962. “Toen Clarita en haar zoontje terug thuis kwamen werd dit een efficiënt middel voor de opvoeding van jonge moeders in het verzorgen van borelingen”(p.302). Langzaam aan kwam er een familiale ambiance tot stand rond hun gezin . Het werd een toevluchtsoord voor veel jongeren. Ook de jongeren die deelnamen aan de alfabetiseringscampagne vonden er een thuis. Clarita volgde Raúl overal in zijn missiewerk in soms penibele omstandigheden als bij voorbeeld de jeep ergens vastliep in een moerassige grond. Maar het werk werd hen niet altijd gemakkelijk gemaakt door sommige militanten van de Partido Socialista Popular. Men vertrouwde de christenen niet, vooral wegens de aanwezigheid van enkele opstandelingen in de streek. Ze werden wel eens geschaduwd door communistische militanten. “Men wilde het werk van de kerken controleren omdat zij vaak de enige legale instituties waren die de mogelijkheid hadden om diensten te bewijzen aan de reactionairen” (p.308). Toch hebben Raúl en Clarita enorm veel werk verzet en waren ze achteraf heel verwonderd hoe groot de streek was die ze bewerkt hadden. Maar midden 1963 kwam er een gebeurtenis hun plannen doorkruisen. De voorganger van de kerk van Colón werd gevangen genomen op het ogenblik dat hij op een illegale manier het land wilde verlaten. Die man had wel contact met de opstandelingen en steunde hen. Toen vroeg de superintendent van de baptisten aan Raúl en Clarita om het werk in die kerk op zich te nemen. Ze aanvaardden die taak als voorgangers maar ze wilden ze combineren met hun missiewerk in de Ciénaga de Zapata. Ondertussen was Clarita ziek geworden en moest verzorgd worden voor haar longen in het hospitaal. Ze verbeterde snel maar sindsdien is haar gezondheid altijd heel zwak gebleven. Bovendien moesten ze steeds meer werk op zich nemen omdat vele pastores het land verlieten. Toen Raul vice voorzitter van de baptisten werd en bovendien als voorganger de vier baptistengemeenschappen in Matanzas moest bedienen nam Clarita het werk in Colón over. In maart 1965 werd Clarita weer zwanger en hun dochter Raquel werd geboren op 27 november. “In 1971 hadden we door dat niet alleen het ogenblik aangebroken was om van pastoraat te veranderen maar ook om vernieuwing te brengen in ons geloofsverstaan en onze geloofspraktijk” (p.310). Ze aanvaardden het voorgangerschap in de kerk Ebenezer van Marianao. Toen dan in 1987 drie kerken uitgesloten werden van de baptistenconventie stichtten ze de Broederschap van de baptisten. Daarin werd de gelijkheid van vrouwen met algemeenheid van stemmen aangenomen. Vier vrouwen, waaronder Clarita, werden tot voorgangsters gewijd in de kerk van Marianao. Maar toen ze 45 werd verzwakte haar gezondheid; ze moest een niertransplantatie ondergaan, die bovendien mislukte, verder nog vijf operaties... Toch bleef ze voortwerken. Maar tijdens een van de activiteiten werd ze plots heel erg ziek en werd ze naar het hospitaal gevoerd. Toen ze voorbijgereden werd om naar de operatiekamer gevoerd te worden “streelde ik haar haar, gaf haar een kus en ze zei me “blijf bidden”. Toen kwam me een tekst te binnen van de profeet Isaias die Clarita me opgestuurd had op een van de moeilijkste ogenblikken van het beginnend werk in
Ojo de Agua: 'Als je door de wateren heen moet, zal ik bij U zijn'. We zagen haar niet weer. Ze stierf op 4 november 1994” (p.312). Haar leven was een permanente oproep om trouw te zijn aan onze evangelische roeping. Haar oecumenische inzet was onbeperkt. Ze werkte daarvoor niet aan de top van de kerken maar in de buurt onderhield ze contacten met andere christelijke kerken. In haar opvoedingswerk binnen de kerk onderstreepte ze altijd dat de gemeenschap gevoed werd door het woord Gods en geleid werd door de Heilige Geest. In het opvoedingswerk incorporeerde ze de methode van Paolo Freire over de volksopvoeding. Van de Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheologie leerde ze om de nadruk te leggen op de liefde voor de armen en uitgeslotenen. Het werk van Gustavo Gutierrez inspireerde haar. “De waardigheid en de volledige gelijkheid van mensen waren essentieel voor haar geloof. Ze was geen feministe volgens de mode, maar ze verdedigde gepassioneerd de gelijkheid van mannen en vrouwen. Vele echtgenoten van voorgangers gebruikten de achternaam van hun man. Maar Clarita noemde zich altijd Rodés González.” (p.315). “Tenslotte was ze voor ons allen heel belangrijk door het centraal stellen van de liefde in alle menselijke en sociale relaties” (p.316). Hoofdstuk 11 : De droom werd werkelijkheid Fidel verklaarde in een toespraak in 1961:”Ik was, ik ben en ik zal tot de dood marxist-leninist zijn”. Raúl hoorde die toespraak per radio in het huis van eenvoudige boeren in Ojo de Agua. Hij was er zo van onder de indruk dat hij er die nacht niet kon van slapen. In hun aanvoelen konden ze er niet aan twijfelen dat de revolutionaire regering gedomineerd werd door de communisten. “Ik voelde me verraden en bedrogen door een beweging die, omwille van haar humanitair werk ten voordele van de armste sectoren van de Cubaanse bevolking, mijn sympathie en mijn medewerking verworven had” (p.320). Natuurlijk speelde hier mee dat in de baptistische seminarieopvoeding het anticommunisme grondig ingeprent werd. Maar stilaan begon Raúl in te zien dat het marxisme van Fidel niet dogmatisch was, dat hij niet over gebaande wegen liep volgens de handboeken. “Fidel Castro beleefde en beleeft een zeer creatief marxistisch gedachtegoed dat heel contextueel ingebed zit in de realiteit van onze volkeren” (p.322). “Het lijkt me van groot belang om even uit te wijden over twee beelden over het geloof die bij de leider van de Cubaanse revolutie aanwezig waren: ten eerste wat hij ervaren had tijdens zijn opvoeding in katholieke colleges; en ten tweede de traditionele kritiek op de godsdienst uit de handboeken van het marxismeleninisme”(p.323-326). Na een lange evolutie zei Fidel in 1984 op het einde van een bijeenkomst met 14 leiders van de Oecumenische Raad van Cuba: “Laten we een overeenkomst maken: jullie werken er aan dat de uwen ons begrijpen en ik zal proberen dat de onzen jullie begrijpen”(p.326). Ondertussen hebben enkele feiten de evolutie in de verhouding kerk en staat en partij en geloof bevordert. Het bezoek van een aantal priesters uit Latijns-Amerika in 1968 was ook van groot belang. Ze verklaarden zich solidair met de Cubaanse revolutie in de strijd tegen het imperialisme.
Ook het bezoek van Jesse Jackson maakte een grote indruk op de leiders van de revolutie. Raúl, als secretaris voor de buitenlandse betrekkingen van de COEBAC (de baptistische coördinatie van arbeiders en studenten) werd uitgenodigd op een conferentie over de Zwarte Theologie in New York. Daar vernam hij dat Jesse Jackson uitgenodigd was samen met pastores, professoren en activisten van de Zwarte beweging in Noord-Amerika. Maar het leek beter dat dit alles ingebed zou zijn in een eredienst waarin Jesse Jackson zou preken. Bij zijn terugkomst organiseerde Raúl, die ondertussen secretaris generaal van de oecumenische Raad van Kerken geworden was, twee evenementen samen met Dr.Adolfo Ham, de voorzitter. De eerste was een conferentie van Jesse Jackson voor vierduizend studenten van de universiteit. “De ijver en de passie van een zwarte predikant kwam tot uiting in een toespraak vol bijbels profetisme”(p.333). Jackson was zeer onder de indruk van het grote aantal Zuid-Afrikaanse jongeren en van overlevenden van Soweto die op het Eiland van de Jeugd gratis studeerden. Daarna was er een grote bijeenkomst van een achthonderdtal mensen gepland in de grote Methodistenkerk van straat K en 25. De voornaamste leiders van de protestantse en katholieke kerken waren er aanwezig. Raúl en Adolfo wachtten Jackson op voor de kerk. En tot hun grote verbazing zagen ze Fidel en Jesse Jackson op de kerk afkomen. En tot hun nog grotere verbazing ging Fidel en zijn gezelschap mee de kerk binnen. Adolfo zat naast Jesse Jackson en Raúl zat naast Fidel en moest hem het verloop van de liturgie uitleggen. Op een bepaald moment vroeg een jonge zwarte uit de NoordAmerikaanse delegatie aan Fidel om het woord te nemen. Fidel antwoordde :' Dat ga ik niet doen. Daarvoor ben ik niet gekomen'. De jongen verstond hem verkeerd en kondigde aan dat Fidel zou spreken. In misschien wel de kortste redevoering van Fidel karakteriseerde hij Jesse Jackson als een van de meest prominente politici van de XXste eeuw. “De aanwezigen in de kerk en heel het Cubaanse volk konden Fidel via de televisie zien spreken van op een preekstoel van een kerk, met de bijbel voor hem en een lichtend kruis achter hem” (p.335). Op 14 november van datzelfde jaar ontving fidel voor de eerste keer 14 leiders van de Cubaanse evangelische kerken. Tijdens de vergadering die drie en een half uur duurde vertelde Fidel over zijn ideeën in verband met godsdienst en revolutie. Op het einde zei Raúl hem:” Commandante, toen U zichzelf marxist-leninist verklaarde kon ik die nacht niet slapen . Ik voelde me verraden. Nu mijn geloof rijper geworden is en het werk van de Revolutie zo rechtvaardig en humaan is denk ik er anders over”. Zijn antwoord kwam zo vlug als een bliksem:”Het zou een verraad geweest zijn aan ons volk als we het kapitalistisch systeem hadden voortgezet en de Revolutie niet geleid hadden naar het socialisme toe” (p.336). Enkele maanden later verscheen het boek 'Fidel en de religie' van Frei Betto dat insloeg als een bom in Cuba. Op enkele dagen werden meer dan een miljoen exemplaren verkocht. “Fidel en Frei Betto vernietigden de polarisatie tussen marxisten en christenen omwille van het dogma en de orthodoxie. Het christelijk geloof is geen opium voor het volk en het marxisme is niet intrinsiek pervers”(p.336). Een ander belangrijk moment was het bezoek van Fidel aan Brazilië in maart 1990 waar hij de installatie van Collor de Mela als president bijwoonde. Fidel werd uitgenodigd in een grote bijeenkomst van de basisgemeenschappen. Fidel zei toen:”Bij het binnenkomen was ik geweldig onder de indruk van jullie, van jullie geest, van jullie energie, van jullie enthousiasme, van jullie blijdschap en geloof”(p.342).
Toen een van de vrouwen hem vroeg waarom er geen christenen waren in de Cubaanse communistische partij, liet hij zich ontvallen:”Ik zeg jullie in alle openheid dat als we bij ons personen hadden zoals jullie hier, dan zouden ze al lang in de partij zijn”(p.343). Dit viel niet in goede aarde bij de revolutionaire christenen in Cuba. Toen Clarita de ontgoocheling van haar kinderen, Joël en Raquel zag, vroeg ze aan Raúl om als voorzitter van de Oecumenische Raad van Kerken een brief te schrijven aan Fidel. De brief lag op Fidel's bureau toen hij terugkwam uit Brazilië. “Op 2 april stonden we rond zes uur 's avonds met 74 broeders en zusters uit verschillende kerken op de parking van de Staatsraad. We werden ontvangen en zetten ons rond de tafel van de Ministerraad. Ik legde mijn bijbel op de tafel en rechtopstaande opende ik die historische vergadering. Twee of drie dagen tevoren had ik neergeschreven wat ik zou zeggen. Maar ik kon het niet aflezen en improviseerde. Ik begon met te zeggen dat we ons engagement met en liefde voor het volk reaffirmeerden en dat dit het voornaamste element was dat ons verenigde. Ik drukte uit dat we de inspanningen van de Revolutie steunden. En op het einde zei ik :”U zei in Brazilië...”Fidel onderbrak me en zei” Ik weet wat U gaat zeggen en voor dat ge het zegt zeg ik U dat ge groot gelijk hebt.” En hij excuseerde zich. Dit viel bij ons in goede aarde. Ik beëindigde mijn toespraak met een suggestie:”we willen dat alle hindernissen, die onze participatie om ons volk te dienen verhinderen, zouden weggenomen worden.” (p.344-345). Enkele mensen rond de tafel vertelden toen hoe ze door de partij gediscrimineerd werden. Dit alles maakte zo'n grote indruk op Fidel dat hij voorstelde dat heel de vergadering, die gefilmd werd, op de televisie zou uitgezonden worden. Daarna sprak Fidel gedurende anderhalf uur. In zijn rede kwamen de volgende elementen naar voor: •
• • •
• •
Het is een discriminatie dat revolutionaire gelovigen niet in de partij toegelaten worden. Tegenover de uitdagingen van de revolutie moeten we als eensgezind volk reageren. Dus we beginnen met een schone lei. De partij moet voor allen zijn, het is een recht voor allen. Inde constitutie staat dat er geen discriminatie mag voorkomen in Cuba. Als wat ons verenigt het creëren van een rechtvaardiger en humanere maatschappij is, wat voor zin heeft dan de discriminatie van gelovigen. De gelovigen die gediscrimineerd werden omwille van hun geloof staan onder een dubbel vuur: dat van de vijand en dat van de Revolutie en dit in hun eigen vaderland. Die gelovigen hebben een dubbele verdienste: ondanks de politieke discriminatie blijven ze de Revolutie steunen en verdedigen. Dit probleem mag niet blijven bestaan . We moeten het zo vlug mogelijk uit de weg ruimen. Dit is een belangrijk inzicht bij de directie van de partij.
Toen Fidel gedaan had met spreken nam ik de bijbel en las psalm 85, 10-13 voor en ik gaf hem een exemplaar van de hymne waarmee we de vergadering afsloten mee. Fidel en ik gaven mekaar een stevige handdruk.” (p.344-...348). Van toen af heroriënteerde Raúl de bezigheden van de Oecumenische Raad en belegde vergaderingen met Het Bureau voor Religieuze Zaken. “Het voornemen was om zoiets als een wederzijdse schuldbekentenis te bevorderen om zo tot een houding van begrip en wederzijds vertrouwen te komen. Dit alles om de eenheid van ons volk te bevorderen” (p.349). De directie van de Oecumenische Raad stelde drie documenten op met de volgende
eisen: 1* Het elimineren van de vereiste van atheïsme als conditie om lid te worden van de partij. 2* Uit de Constitutie van de Republiek elke referentie naar het marxisme-leninisme, als atheïstische en materialistische opvatting van de Staat, schrappen. 3* Ruimte krijgen op de radio om het evangelie te verkondigen en de mogelijkheid om nieuwe plaatselijke gemeenschappen te organiseren. Al die eisen werden stilaan vervuld. Raúl en Clarita hadden vaak gedroomd van zulke oplossing. Hun droom werd werkelijkheid. Hoofdstuk 12 : Ook in de donkerste nacht is er nog altijd licht “In het jaar 1991 werd in Cuba 'de Speciale Periode in Vredestijd' afgekondigd, terwijl de CNN beelden van de golfoorlog uitzond. De ineenstorting van het socialistisch kamp, vooral van de Sovjet-Unie, en de agressieve en vijandige houding van de Verenigde Staten hadden het land in de diepste crisis van zijn bestaan gestort. Het Cubaanse volk en de Revolutie stonden voor de grootste uitdaging in zijn geschiedenis.” (p.353). De veranderde houding van de Revolutie tegenover gelovigen was toen al beklonken. Om de internationale solidariteit te bevorderen organiseerde Raúl op het einde van zijn voorzitterschap van de Oecumenische Raad van Kerken van Cuba een ontmoeting met de raad van kerken van de Verenigde staten, Canada en Cuba. Die ging door van 6 tot 10 december 1991 in de grote Methodistenkerk van straat K met 25 in Vedado, La Habana. 250 personen waren aanwezig. In een van zijn tussenkomsten zei Raúl: “Het Rijk Gods kan men met geen enkele sociopolitieke doctrine of programma identificeren” (p.356). Op een ander ogenblik zei hij: ”Ik blijf geloven, voor het algemeen welzijn van ons volk en van alle arme volkeren van de Derde Wereld dat het de moeite waard is mee te werken met de revolutie om de geest en de verwezenlijkingen van het Cubaanse sociale project te vrijwaren. Want gedurende 33 jaar heeft het al bewezen dat een alternatief voor het kapitalistische model mogelijk is. Ik benadruk opnieuw mijn geloof dat deze kleine David de machtige Goliath zal overwinnen.” (p.357). Op het einde van dit evenement ontving Fidel alle delegaties in het Paleis van de Revolutie. Rev. Federico Pagura, bisschop van de Methodistenkerk in Argentinië en voorzitter van de Latijns-Amerikaanse raad van kerken, hield de slottoespraak met een uiteenzetting over de woorden van Christus in het Johannesevangelie “ Ge zult de waarheid erkennen en de waarheid zal jullie vrij maken”. Hij onderstreepte de solidariteit van het Cubaanse volk en zijn leider met de arme volkeren van de Derde Wereld. Hij beëindigde zij toespraak met een gedicht: “Cubaanse broeders, Cubaanse zusters, zorg goed voor de Tuin van de Hoop, zuiver hem van alle netels en doornen, maar verlies de richting niet noch de bestemming” (p.358). “Fidel hield de afscheidstoespraak. Hij herhaalde dat de zuiverste princiepen van het christendom en de doelstellingen van de revolutie samengingen. En met een gebaar Pagura aanwijzend zei hij: ” Wij zullen zorg dragen voor de Tuin van de Hoop,
We zullen hem zuiveren van netels en doornen, En we zullen de richting en de bestemming niet verliezen.”(p.358). Van dan af is de solidariteit van de Nationale Raad van de kerken v Een ander belangrijk feit was de solidariteit van de “Pastores voor de Vrede” van Lucius Walker, predikant van de baptistenkerk in Harlem, New York. Raúl en Lucius leerden elkaar kennen in Nicaragua waar ze als observatoren voor de verkiezingen logeerden in hetzelfde hotel. Daar groeide de idee om een karavaan van solidariteit met Cuba te organiseren. In november 1992 kwam de eerste karavaan aan. Op de luchthaven gaf Lucius een persconferentie: “Onze karavaan bestaat uit 43 voertuigen die bestuurd worden door 103 pastores en leken, die door heel de Verenigde Staten gereisd zijn langs negen verschillende routes die samengekomen zijn in Laredo, Texas op 17 november. We hebben 90 steden bezocht en gepraat met miljoenen Noord-Amerikaanse staatsburgers over de wreedheid, de immoraliteit en de wetteloosheid van de Noord-Amerikaanse politiek tegenover Cuba” (p.361). Fidel wilde absoluut de mensen van de karavaan ontmoeten en dit gebeurde op 27 november 1992 om 9 u. 's avonds in de baptistenkerk, Ebenezer, van Marianao. Fidel sprak de mensen van de karavaan en de mensen van de gemeenschap toe. “Jullie hebben een historische veldslag geleverd met als enig wapen de bijbel.....Het is nog niet gedaan met het schrijven van de bijbel. Jullie hebben een nieuwe bladzijde van de bijbel geschreven” (p.364). Na de liturgie zei Lucius Walker: “Hier zijn we dan, niet zozeer omdat Cuba ons nodig heeft, maar omdat de wereld Cuba nodig heeft” (p.365.). Acht maanden later, in juli, tijdens de moeilijkste periode van de Speciale Periode in Vredestijd, kwam de tweede Karavaan van de Vriendschap aan in Laredo en probeerde de grens over te steken. De gele schoolbus die Lucius zelf bestuurde, werd tegenhouden door de douane. Met veertien anderen begon Lucius een hongerstaking in de bus bij een temperatuur van 42 graden. Toen dit nieuws Cuba bereikte zei Clarita dat ze in Cuba hetzelfde moesten doen. Zo begon de solidaire vasten op de stoep van de straat, vlakbij het Noord-Amerikaans zakenkantoor. Ze overhandigden een nota aan de NoordAmerikaanse consul om de feiten in Laredo aan te klagen. De nationale televisie zond de eerste beelden uit van een kleine groep gelovigen die een viering hielden voor een honderdtal mensen. 's Anderendaags waren er al 70 gelovigen die samen vastten. Het Cubaanse Rode Kruis plaatste voor hen tenten om zich te beschermen tegen de zon. Duizenden mensen uit de hoofdstad tekenden boodschappen van solidariteit met de broeders en zusters van Laredo. Fidel heeft de hongerstakers daar vijf keer bezocht. De buitenlandse pers begon zich te interesseren. CNN interviewde Raúl en van Lucius verscheen er een brief in de New York Times. “Op die manier bereikte de tweede Karavaan van de Vriendschap haar voornaamste doel: het Noord-Amerikaanse volk op de hoogte brengen van de onrechtvaardige en onmenselijke politiek van hun regering ten aanzien van Cuba”(p.370). Na 23 dagen vasten mocht de Karavaan toch door. En toen de mensen aankwamen op de internationale luchthaven 'José Martí' stond de leider van de revolutie hen op te wachten. 's Anderendaags heetten vierduizend Cubanen hen welkom op de Malecon. In de welkomsttoespraak dankte Raúl Fidel dat hij voor hen tijd had
vrijgemaakt en zei o.a. “De kerk die wij in Cuba willen is een kerk met het hart van het volk” (p.371). Tijdens de zesde Karavaan van de Vriendschap werden weer in Laredo 250 computers tegengehouden door de autoriteiten. Deze keer vastte Lucius Walker gedurende 93 dagen in een tent die omgebouwd was als kapel. Weer moesten de autoriteiten wijken voor de internationale druk. “Tijdens een ontmoeting met de Pastores voor de Vrede in de Cubaanse Missie bij de Verenigde Naties zei Fidel: “Ik ben blij dat mijn geliefde broeder Lucius Walker niet te lang gesproken heeft; niet zozeer omdat lange toespraken me te veel zouden vermoeien -halve die van mezelf-, maar omdat zijn woorden me heel erg geraakt hebben; en het is niet gemakkelijk lang weerstand te bieden aan de emoties die de lieve, broederlijke, edelmoedige en christelijke woorden die Lucius gesproken heeft teweeg brengen.... Ik moet nog zeggen dat ik een soort spirituele verheffing voel nu onze Missie met jullie hier zich omgevormd heeft in een kerk....Men zegt dat Christus gezegd heeft aan Petrus:” Gij zijt Petrus en op deze rots zal ik zal ik mijn kerk bouwen”. Wij kunnen van jullie, vrienden van Cuba en Pastores voor de Vrede zeggen: jullie zijn als rotsen van broederlijkheid, van solidariteit, van adel, en op die rotsen zullen de eeuwige vriendschapsbanden gebouwd worden tussen de volkeren van de Verenigde Staten en Cuba....Maar jullie zien we speciaal heel graag, we ontvangen jullie altijd met veel liefde in ons land. Jullie leren ons om christenen te zijn” (p.376). Raúl onderstreept in verschillende passages het belang van deze gebeurtenissen voor het streven naar de eenheid van het volk, voor de dialoog tussen christenen en marxisten, en voor de evangelisatie van het Cubaanse volk dat een andere kerk te zien kreeg. Op 30 september 1993 verzamelde zich een groep van 86 personen uit de meeste kerken, ook katholieke leken, in het Centrum Martin Luther King, Jr. om na te denken over de toestand in het land. Er werden drie initiatieven genomen: 1* een brief schrijven aan de Algemene Secretaris van de Verenigde Naties: “Als gelovigen in Jezus Christus richten we ons tot U als vertegenwoordiger van een zo belangrijke instelling opdat U zou verder werken in de juiste geest en zou blijven eisen dat de resolutie 47/19 zal uitgevoerd worden; luister naar de kreten van hen die pleiten voor een goedwillige politiek, geïnspireerd door de kracht van de rede en een onvoorwaardelijk respect voor de principes van gelijkheid en soevereiniteit van de staten.”(p.378). 2* een brief sturen naar de Raad van Kerken om van de Algemene Secretaris van de Verenigde Naties te eisen dat de resoluties tegen de blokkade zouden uitgevoerd worden. 3* een brief schrijven aan de regering met een woord van aanmoediging voor hun moeilijk werk. Ze richtten ook een brief aan heel de natie om te zeggen” dat we willen één zijn met het volk in zijn moeilijkheden, in zijn strijd en in zijn verwachtingen. De verworvenheden van de revolutie mogen niet in gevaar komen”(p.379).
Op 12 oktober kreeg Raúl een brief van de Staatsraad en van Fidel met een dankbetuiging voor de boodschap . “Ik kan niet over het hoofd zien om hier nog een ander feit te vermelden dat gebeurde tijdens de Speciale Periode in Vredestijd. Eind 1992 kreeg ik een telefoon van Pedro Ross, de voorzitter van de CTC, de centrale van de syndicaten in Cuba.”(p.382) Pedro Ross deelde hem mee dat de syndicaten in een algemene vergadering besloten hadden om Raúl voor te dragen als kandidaat voor de verkiezingen voor het parlement van de Volksmacht. Raúl deelde hem mee dat hij eerst zijn mensen moest consulteren. Hij besprak dit eerst en vooral met zijn vrouw, met zijn familie, met zijn gemeenschap en besliste toen die kandidatuur te aanvaarden:”het was, het is en het zal zijn een keuze vanuit een bijbels, etisch en pastoraal perspectief”(p.383). Dit alles gebeurde in de moeilijkste periode van het bestaan van Cuba. In het tweede district van de gemeente Marianao werd Raúl verkozen met 94,8% van de uitgebrachte stemmen. Binnen het parlement werd hij gekozen als lid van de Commissie voor Internationale betrekkingen. “Jaren later toen onze situatie wel erg veranderd was, blijf ik nochtans denken aan deze moeilijke periode met een gevoel van diepe dankbaarheid dat heel mijn wezen vervult. Dankbaarheid tegenover God, de Heer van ons leven; dankbaarheid tegenover ons volk, ontegensprekelijk subject van het overleven van onze nationale waardigheid, onafhankelijkheid en soevereiniteit; dankbaarheid omdat het socialistisch project verstevigd werd.(p.387). Bij wijze van epiloog Tijdens de ziekte van zijn vrouw hadden de dokters de familie aangeraden een rustigere verblijfplaats op te zoeken. Daarom bouwde Raúl een huis in Puente Nuevo, gemeente Boyeros, dichtbij de gemeente Marianao. Spijtig genoeg heeft zijn vrouw er nooit kunnen wonen. In december 1994 is Raúl er met de rest van zijn familie gaan wonen. Dit huis had een grote tuin waarin Raúl fruitbomen plantte en ook een moestuin aanlegde. Toen kwam Evarina Deulofeu in zijn leven. Zij was de dochter van een revolutionair echtpaar en had filosofie gestudeerd in Wit Rusland. Ze doceerde filosofie in een polytechnisch instituut en in de universiteit van La Habana. Wat een contradictie: zij doceerde marxisme-leninisme, was een gescheiden vrouw met een zoon van 11 jaar en veel jonger dan Raúl . Toch is de integratie in de nieuwe familie goed verlopen. Op 31 december 2005 nam Raúl afscheid van zijn gemeenschap Ebenezer. Niet zonder pijn omwille van zijn sterke banden met zovele families die hem door dik en dun gesteund hadden. Een troost was dat zijn dochter Raquel deel uitmaakte van een nieuwe pastorale equipe. Raúl bleef wel voorzitter van het Centrum Martin Luther King waarvan zijn Zoon Joel algemeen coördinator was. Raúl voelde zich wel verplicht om jong te blijven en zijn gezondheid goed te verzorgen om de linkse processen in Latijns-Amerika te begeleiden met oecumenische inspanningen, en om bijbels na te denken en die volkeren theologisch te begeleiden.
“Ik ben onze minister van cultuur, Abel Prieto, heel dankbaar omdat hij me een plaats gaf in het Cubaanse Kapittel voor de Verdediging van de Mensheid. Vanaf het begin kon ik dus meewerken op nationaal en internationaal vlak om christelijke solidariteit te bewerkstelligen met deze rechtvaardige en noodzakelijke strijd”(p.394). Verder heeft Raúl zich ook toegelegd op het bestuderen en het bestrijden van het religieus fundamentalisme in de Verenigde Staten om in te gaan tegen de verspreiding ervan in heel Latijns-Amerika en ook in Cuba. Toen het Noord-Amerikaans Zakenkantoor op de malecon lichtreclame begon te maken met slogans tegen de revolutie (tegen alle internationale conventies in) werd er een bos van zwarte vlaggen opgericht met daarop de namen van vele strijders die gevallen waren in de strijd, zodat die lichtreclame onzichtbaar werd voor het volk. Raúl werd uitgenodigd om één van de sprekers te zijn bij de inauguratie. Toen Fidel op 31 juli het volk informeerde over zijn ziekte en de noodzaak om de macht over te dragen aan zijn broer, de vicepresident, organiseerde Raúl samen met Sergio en Reinerio Arce en zijn vriend Odén Marichal een gebedswake. Ze riepen alle kerken op om te bidden voor de gezondheid van Fidel. Het antwoord van de evangelische kerken was massaal. Ook de verklaring van de katholieke kardinaal, Jaime Ortega, was van een groot patriottisch belang:”Nooit zullen we een buitenlandse interventie in ons land aanvaarden”. “Vandaag voel ik mij een man uit één stuk: God beminnen, mijn pastoraat uitoefenen, het geloof beleven en tegelijkertijd me verenigd voelen met het humanisme van de Revolutie zijn voor mij een ondeelbare beleving zonder enige contradictie tussen mijn geest en mijn hart”(p.400). -------résumé: Toon Mondelaers-------