ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING WMO-VERORDENING GEMEENTE HOLLANDS KROON Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen en begripsomschrijvingen Artikel 1.1
Begripsbepalingen a. Wet: deze bepaling spreekt voor zich. Zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) opgenomen citeertitel van de wet. b. Compensatiebeginsel: het compensatiebeginsel (artikel 4 Wmo) is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het onderdeel ‘aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek’ is afkomstig uit artikel 1.1 a. van de Wet voorzieningen gehandicapten. Het compensatiebeginsel geeft gemeenten de opdracht voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die hun burgers ondervinden in zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Deze voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning stellen burgers in staat om: I. een huishouden te voeren; II. zich te verplaatsen in en om de woning; III. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; IV. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. I a. onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de eerdere functie huishoudelijke verzorging, in deze verordening hulp bij het huishouden genoemd; II b. zich verplaatsen in en om de woning, inclusief in de rolstoel, maar exclusief in de sportrolstoel; III c. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel middels de vervoersvoorzieningen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning en Wet voorzieningen gehandicapten; IV d. het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie voorzieningenterreinen. De gemeente moet ondersteuning bieden aan mensen die dit zelf niet kunnen regelen. Bij het bepalen van het recht op ondersteuning houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen. (Zie ook onder e. Zelfredzaamheid en onder f. Maatschappelijke participatie). Zie ook bjlage 1a (bladzijde 81) in het Wmo-voorzieningenboek. c.
Persoon met beperkingen: de begripsomschrijving van het begrip ‘persoon met beperkingen’ is afgeleid van de begripsomschrijving ‘beperkingen’ en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel ‘aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek’ toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 1 van 37
d. Mantelzorger: de begripsomschrijving ‘mantelzorger’ is ontleend aan de begripsomschrijving ‘Mantelzorg’ welke in de Wet maatschappelijke ondersteuning (artikel 1.1 b.) wordt gegeven. e. Zelfredzaamheid: deze begripsomschrijving komt uit de toelichting van het eerder genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente, bij het bepalen van het recht op een voorziening, eerst zal beoordelen of de aanvrager lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financieel in staat is om zelf een voorziening te treffen. Een voorbeeld hiervan is de inkomenstoets. Iemand met een inkomen hoger dan 120% van het minimumloon kan zelf hulp in de huishouding regelen en betalen en is hierin dus zelfredzaam. Nog een voorbeeld hiervan is de inkomenstoets bij aanschaf van een auto. Geen auto wordt verstrekt bij een inkomen van meer dan anderhalf maal het norminkomen. Een ander voorbeeld is iemand die in aanmerking wil komen voor een scootermobiel maar die gebruik kan maken van een fiets met hulpmotor. Zo’n fiets is geen Wmo-voorziening maar algemeen gebruikelijk. Aangezien de scootermobiel is bedoeld voor dezelfde afstanden en verplaatsingsdoeleinden als een fiets met hulpmotor, is de aanvrager zelfredzaam. Het is natuurlijk aan de aanvrager om al dan niet een fiets met hulpmotor aan te schaffen. f.
Maatschappelijke participatie: ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder e. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd. De nadruk ligt bij deze begripsomschrijving op de term ‘normaal’. Normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, het normale gebruik van de woning etc. De normering van in hoeverre iets normaal is staat beschreven in de volgende hoofdstukken van deze verordening en een meer gedetailleerde invulling hiervan staat in het Wmo-voorzieningenboek. Bij het normale gebruik van de woning wordt uitgegaan van de functies eten, slapen en zelfverzorging en bijvoorbeeld niet het uitoefenen van hobby’s.
h. Voorziening: de verstrekbare voorzieningen worden door deze verordening beperkt. Onder voorziening wordt slechts verstaan de voorzieningen die op grond van deze verordening geregeld kunnen worden. i./j. Algemene voorziening en individuele voorziening: het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen zoals: collectief vervoer, scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen; dat betekent een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op uitdrukkelijk verzoek zal aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming beter te gewaarborgd is. Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden en waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 2 van 37
keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven. Verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering. k. Voorziening in natura: voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming (ad l.) of persoonsgebonden budget (ad m.) worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening. l.
Financiële tegemoetkoming: een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven of te realiseren. Het is niet perse noodzakelijkerwijs een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Een financiële tegemoetkoming is een mogelijkheid voor de situatie dat de aanvrager de voorkeur geeft aan een duurdere of anders uitgevoerde voorziening dan de geïndiceerde voorziening. Dit wordt ook wel uitruil genoemd. Deze vorm van verstrekking is een uitzondering op de hoofdregel en is in verband daarmee afhankelijk van bepaalde voorwaarden, welke per voorziening verschillend zullen zijn. De voorwaarden waaronder dit mogelijk is, zijn uitgewerkt in het Wmo-voorzieningenboek. In de beschikking worden de voorwaarden die betrekking hebben op de financiële tegemoetkoming opgenomen.
m. Persoonsgebonden budget: het persoonsgebonden budget wordt meestal afgekort met de letters pgb. Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar keuze. Met een persoonsgebonden budget wordt de aanvrager zelf verantwoordelijk voor de aanschaf en keuze van de voorziening. De keuzevrijheid van de aanvrager is daardoor direct gekoppeld aan de grotere eigen verantwoordelijkheid voor de te compenseren beperking. Nadere uitwerking over de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Wmo-besluit. n. Eigen bijdrage: de bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15, lid 1 en artikel 19, lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15, lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van 2 oktober 2006 (Staatsblad 450), sindsdien gewijzigd bij besluit van 19 maart 2007 (Staatsblad 129). Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit wordt ondermeer bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan. o. Algemeen gebruikelijk: evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 3 van 37
zonder zijn handicap of beperking zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de Wmo-verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen: 1. die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn; 2. die niet speciaal voor personen met beperkingen bedoeld zijn; 3. die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel. Het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ moet overigens niet worden verward met ‘gebruikelijke zorg’, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip ‘gebruikelijke zorg’ wordt voor toepassing onder de Wet maatschappelijke ondersteuning uitgewerkt in het Wmo-besluit en het Wmo-voorzieningenboek. Dit komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder ad s. p. Meerkosten: het begrip ‘meerkosten’ hangt nauw samen met het begrip ‘algemeen gebruikelijk’; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g., achtste volzin van de wet. Een met de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem, heeft deze meerkosten per definitie niet omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Vanwege verstrekking van een individuele Wmovoorziening worden kosten van een algemeen gebruikelijke voorziening bespaard. Over de hoogte van de bijdrage en de relatie tussen bijdrage en gebruiksduur van de voorziening worden nadere regels opgenomen in het Wmo-besluit. Mede met het oog op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht. Als de noodzaak objectief aantoonbaar is komen de meerkosten die binnen de toepassing van de Wmoverordening vallen voor vergoeding in aanmerking. Meerkosten is een door het college vastgestelde bijdrage die is afgestemd op de kosten van een equivalente voorziening die worden bespaard door het verkrijgen van een (vervoer-)voorziening in natura. Vanwege verstrekking van een individuele Wmo-voorziening worden kosten van een algemeen gebruikelijke voorziening bespaard. Over de hoogte van de bijdrage en de relatie tussen bijdrage en gebruiksduur van de voorziening worden nadere regels opgenomen in het Wmo-besluit. q. Huisgenoot: spreekt voor zich (zie definitie). r.
Budgethouder: spreekt voor zich. De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip ‘budgethouder’ noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over een budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.
s.
Wmo-loket: In uitvoering van Wmo-verstrekkingen werkten de gemeenten Anna Paulowna, Harenkarspel, Niedorp, Wieringen, Wieringermeer en Zijpe samen. Deze samenwerking
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 4 van 37
was bekend onder de werknaam Koppuntloket. Nu Harenkarspel en Zijpe met Schagen een nieuwe gemeente gaan vormen is de loketbenaming gewijzigd in Wmo-loket Hollands Kroon. t./u./v. Wmo-besluit/Besluit maatschappelijke ondersteuning/Wmo-voorzieningenboek: Zowel het Wmo-besluit als het Wmo-voorzieningenboek zijn verdere plaatselijke uitwerkingen van de Wmo-verordening en gaan dieper op deze materie in. Het Besluit maatschappelijk ondersteuning is de nadere regeling in AMvB-vorm, waarin het rijk – voor het eerst gepubliceerd in Staatsblad 450 van 2006 - nadere uitvoeringregels aan de wet geeft. Het Wmo-voorzieningenboek heeft de status beleidsregel en wordt, net als het Wmo-besluit, door het college vastgesteld. w. College: als er in deze verordening gesproken wordt over het college of over burgemeester en wethouders, wordt hiermee bedoeld het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon. x
Norminkomen. Aansluiting is gezocht bij het norminkomen dat op landelijk niveau wordt gebruikt ter bepaling van de hoogte van eigen bijdrage.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 5 van 37
Artikel 1.2
Recht op een individuele voorziening
1.2.1
Toekenningscriteria: a. Langdurig noodzakelijk: tot 1 januari 2007 werden voor compensatie van beperkingen (compensatieplicht) voorzieningen verstrekt op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten. Deze compensatiedefinitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de Wet maatschappelijke ondersteuning aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is om beperkingen op te heffen of te verminderen, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren en waarvoor geen tijdelijke voorziening op voorraad leverbaar is. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt, bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening, een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties, die opgezet zijn in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Uit deze depots kan men tweemaal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur verschuldigd is. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. b. Objectiviteit: voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. ‘Luxe’ wordt niet met gemeenschapsgeld betaald. Het is overigens uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 6 van 37
Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid. c.
1.2.2
Persoonsgebonden: het probleem als gevolg van de beperking van het individu dient wordt op grond van de wet te worden gecompenseerd. De individuele beperking staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet. Er wordt geen voorziening getroffen voor een ander dan de persoon met een beperking, tenzij de voorziening voor hulp aan de cliënt noodzakelijk is (bijvoorbeeld in hoogte verstelbare handvatten aan een duwrolstoel). Weigeringsgronden:
a. Algemeen gebruikelijke voorzieningen: voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden niet verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, lid 1.1 onder i. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de (financiële) situatie van de aanvrager een rol, steeds bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager, mede ten gevolge van aantoonbare kosten als gevolg van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven. De eerdere voorziening is dan immers niet langer adequaat; dat zou zonder die handicap immers niet gebeuren. b. In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ‘ingezetenen’. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waarin de aanvrager niet woonachtig is. Als criterium is gekozen dat men volgens de gemeentelijke basisadministratie moet zijn ingeschreven op een adres in de gemeente. c.
In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze bepaling bedoeld.
d./e. De verordening geeft een tweetal bijzondere gronden voor weigering aan. Beide bepalingen hebben als doel om eerst te bezien (eigen verantwoordelijkheid) hoe noodzakelijke aanpassingen kunnen worden voorkomen om te voorkomen dat voorzieningen worden overvraagd. f.
Hier wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Dit omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening. In deze situatie kan een voorziening worden geweigerd. Nadat het college een beslissing over de
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 7 van 37
aanvraag voor bijvoorbeeld een woningaanpassing heeft genomen, mag aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan daarbij (mits gemotiveerd) bijvoorbeeld ook factoren laten meewegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is. Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Als advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. In alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning. g. Aangegeven wordt dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan. h. De verordening maatschappelijke ondersteuning is niet van toepassing indien er een andere wettelijke regeling bestaat op grond waarvan aanspraak gemaakt kan worden op een voorziening. Hetzelfde geldt indien op basis van privaatrechtelijke overeenkomsten in de behoefte kan worden voorzien. 1.2.3
Beperking op weigeringgrond: Het individueel recht op verstrekking van een voorziening wordt beschermd, waarbij de voorziening weliswaar algemeen gebruikelijk is, maar zo’n voorziening niet tot het gangbare bestedingspatroon van de persoon van de aanvrager behoort. Uiteraard zal bij weigering van zo’n verstrekking een goede motivatie moeten liggen.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 8 van 37
Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen Artikel 2.1
Keuzevrijheid De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget (pgb) en een verstrekking in natura is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college dient bij beschikking te onderbouwen wanneer hiertoe besloten wordt en kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid, namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in het Wmo-besluit en het voorzieningenboek uitgewerkt.
Artikel 2.2
Voorziening in natura Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet toe op de situatie waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van voorzieningen in natura en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg, of op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte voorziening in natura of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten, maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is kan gekozen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.
Artikel 2.3
Financiële tegemoetkoming Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.
Artikel 2.4
Persoonsgebonden budget
2.4.1
Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. a. genoemde bepaling spreekt voor zich en sluit naadloos aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis; b. bepaalt dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. ‘Goedkoopst adequaat’ is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 9 van 37
aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingkosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Wmo-besluit gemeente Hollands Kroon, dat door het college moet worden vastgesteld; c.
aan de hand van een berekening bepaalt het college de omvang van een persoonsgebonden budget. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Wmo-besluit en de beleidsregels.
2.4.2
De belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget worden in de toekenningsbeschikking vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het budget wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.
2.4.3
Er wordt een Programma van Eisen vastgesteld waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het Programma van Eisen is dus een belangrijk document; als niet hieraan wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.
2.4.4 en 2.4.5
Het college is in de wet zelf verantwoordelijk gesteld voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft daarom ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningvoorwaarden. Het is dus aan de gemeenteraad en het college om in de verordening en beleidsregels te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle. In artikel 2.4.4 is de volledige controlemogelijkheid opgenomen. Afhankelijk van de vraag waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld en de wijze waarop de noodzakelijke voorziening is verkregen, worden bewijsstukken opgevraagd bij de budgethouder.
a. bedoelde factuur is nodig in situaties waarin voorzieningen zijn aangeschaft bij een leverancier, bijvoorbeeld een rolstoel of een scootermobiel; b. een betalingsbewijs kan van belang zijn in situaties waarin er geen nota is, bijvoorbeeld bij een tweedehands aankoop bij een particulier of uitbetaling aan een dienstverlener, bijvoorbeeld iemand die hulp bij het huishouden heeft verleend; c.
een salarisadministratie kan noodzakelijk zijn in situaties waarin men iemand in dienst heeft genomen voor het verrichten van hulp bij het huishouden.
2.4.5
Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan wordt de in hoofdstuk 8 genoemde procedure gevolgd.
Artikel 2.5
Eigen bijdragen Met het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt hier niet bedoeld het Wmobesluit van de gemeente, maar de landelijke Algemene Maatregel van Bestuur. Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget een eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 10 van 37
inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15, lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Wmo-besluit wordt vastgelegd. Het college heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid, binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt, de verschillende bedragen vast te stellen. Deze gewijzigde bedragen worden eveneens in het Wmo-besluit opgenomen.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 11 van 37
Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden Artikel 3.1
Voorzieningen in hulp bij het huishouden In artikel 4, lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. Bij het interpreteren van het begrip ‘voeren van een huishouden’ is er vanuit gegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wet maatschappelijke ondersteuning sprake is van een eigen begrip, wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd. Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden: a. de algemene voorziening: een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Deze vorm van hulp bij het huishouden is bij inwerkingtreding van deze verordening nog niet opgenomen in het voorzieningenpakket. Zodra er wel een vorm van een algemene voorziening is ontwikkeld, zal het primaat van deze algemene voorziening gaan gelden; b. hulp bij het huishouden in natura: ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening. Dit is de meest voorkomende vorm van hulp bij het huishouden. De hulp wordt gerealiseerd, naar keuze van de aanvrager, door één van de aanbieders waarmee de gemeente een raamovereenkomst heeft afgesloten. Mocht een aanvrager voor een andere aanbieder kiezen, dan is hij aangewezen op de hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget. Mocht de aanvrager in de loop van de indicatieperiode kiezen voor een persoonsgebonden budget, dan behoeft er niet opnieuw een indicatie gevraagd te worden. Het budget wordt bepaald aan de hand van de urenklasse waarvoor de aanvrager is geïndiceerd en het inkomen zoals dat is vastgesteld door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) voor de eigen bijdrage huishoudelijke hulp in natura. Wel zal de aanvrager het bedrag dat al betaald is voor de toekomst moeten terugbetalen. c.
met het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden moet de aanvrager zelf hulp inhuren. In artikel 2.4 van de verordening staan de voorwaarden voor een persoonsgebonden budget. De wijze van verantwoording is uitgewerkt in het Wmobesluit.
Artikel 3.2
Primaat van de algemene hulp bij het huishouden
3.2.1
Hierin wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. De hier omschreven situatie geldt eveneens voor de hulp in natura als de vorm van een persoonsgebonden budget. Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen. Anders gezegd: recht op hulp ontstaat slechts indien en voor zover dit niet zelf anders te regelen valt. Als de algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. In de indicatiecriteria, zoals die zijn opgenomen in het Wmo-voorzieningenboek, is gedetailleerd beschreven wanneer er gesproken kan
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 12 van 37
worden van een situatie waarin hulp in de huishouding noodzakelijk is. Meer dan bij de Wvg-voorzieningen kan het hier ook gaan om personen die door sociale, psychische, psychologische of psychiatrische problemen niet in staat zijn om een huishouden te voeren. De doelgroep is breder dan onder de Wvg waar het veelal ging om personen met een lichamelijke beperking. Dit is terug te vinden in de definitiebepalingen van de Wmo en de daarvan afgeleide definities in deze verordening. Zie artikel 1.1.c. van deze verordening. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Het college bepaalt, aan de hand van criteria die zijn vastgelegd in het Wmo-besluit, of iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komt. Voor een verstrekking van een persoonsgebonden budget gelden ook de voorwaarden zoals genoemd in artikel 2.4 van deze verordening. 3.2.2
Een mantelzorger die een vergoeding ontvangt om mantelzorgtaken te verrichten ter uitvoering van AWBZ-taken waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt voor toepassing van artikel 3.2.2 uitgesloten. Er is dan namelijk sprake van betaald werk en niet van mantelzorg.
Artikel 3.3
Gebruikelijke zorg Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw onder de noemer ‘gebruikelijke zorg’. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. In de indicatiecriteria zoals opgenomen in het Wmo-voorzieningenboek wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden.
Artikel 3.4
Omvang van de hulp bij het huishouden
3.4.1
In de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werd, tot de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning, geïndiceerd in klassen. In de eerste twee uitvoeringsjaren van de Wet maatschappelijke ondersteuning werd hulp bij het huishouden in natura eveneens aangegeven in klassen. Klassen zijn te vergelijken met standaardporties. Elke klasse is gekoppeld aan een minimum en een maximum aantal uren per week binnen een vaste bandbreedte. Boven klasse 6 (dat is bij meer dan zestien uur huishoudelijke hulp per week) wordt zo nodig per uur uitbreiding aan de klasse gegeven. Voor de persoonsgebonden budgethouders werd in het tweede jaar van de Wet maatschappelijke ondersteuning uitsluitend gewerkt met een urensysteem. Dit om de persoonsgebonden budgethouders meer zekerheid te bieden voor het inkopen van hun hulp. De voordelen van de indeling in klassen waren om meer flexibel met thuiszorgorganisaties te kunnen omgaan en om de administratieve last voor de gemeente te beperken. In de uitvoeringspraktijk ontstond echter, door krappe financiële middelen, behoefte aan betere controleerbaarheid van inzet van uren huishoudelijke hulp. Vandaar dat het klassensysteem is losgelaten en is gekozen op uurbasis verstrekkingen te indiceren. Het sluit bovendien meer aan bij het bepalen van individuele behoefte.
3.4.2
Er wordt opdracht gegeven tot jaarlijkse vaststelling van de uurprijs. Indien men bijvoorbeeld een indicatie heeft voor anderhalf uur hulp, wordt men ingedeeld in klasse
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 13 van 37
1. Mocht de behoefte aan hulp van de aanvrager enigszins stijgen of dalen binnen de bandbreedte van de toegekende klasse, dan hoeft daarvoor niet opnieuw geïndiceerd en beschikt te worden. Voor de gemeente en voor de aanvragers is dat een administratief voordeel. Materieel kan het voor aanvragers binnen de speelruimte van de klasse echter enigszins negatief of positief uitpakken, afhankelijk van de daadwerkelijk noodzakelijke uren zorg. Als die zorgbehoefte, uitgedrukt in uren, zich onderaan de bandbreedte bevindt, is men voordelig uit; is de behoefte aan uren gelegen vlak onder het plafond van de klasse, is het voordeel minder. Zolang de objectief vastgestelde behoefte echter binnen de bandbreedte blijft, is er sprake van een toereikende voorziening. Voor zover hulp bij de huishouding nodig is die klasse 6 overstijgt, is het mogelijk additionele uren aan deze hoogste klasse toe te voegen. In het Wmo-besluit wordt door het college jaarlijks het daarbij passende uurbedrag vastgelegd. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met prijsindexering, zoals genoemd in artikel 3.5. Artikel 3.5
Berekeningswijze Om cliënten zekerheid te bieden over de toekenning van uren is in artikel 3.5 vastgelegd dat indicering steeds geschiedt op een veelvoud van een halfuur naar boven.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 14 van 37
Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen Algemeen In dit hoofdstuk worden de regels aangegeven wanneer een woning kan worden aangepast en wanneer niet. In de Wvg-verordening 2005 was een aantal regels aangescherpt ten opzichte van de daarvoor geldende verordening. Door de gemeente werd erkend dat het inperken van mogelijkheden in individuele situaties als onrechtvaardig kan worden ervaren. Uiteraard zijn die gevoelens een van de belangrijkste uitgangspunten bij de beoordeling van een aanvraag nadat de noodzaak van de woningaanpassing is vastgesteld. Toch, zo is toen overwogen, zal de gemeente in toenemende mate ook rekening moeten houden met de kosten van de woningaanpassing versus de beschikbare en begrootte middelen. Dat houdt niet in dat de gemeente zich aan de verantwoordelijkheid mag onttrekken. De compensatieplicht is in de wet verankerd en kan in de verordening niet buitenspel gezet worden. Met inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning is weliswaar het begrip ‘zorgplicht’ komen te vervallen, maar daarvoor in de plaats is de ‘compensatieplicht’ en de ‘bevordering van de zelfredzaamheid’ gekomen. Dat geeft geen aanleiding om de koers te veranderen; veel artikelen over de woonvoorzieningen zijn ongewijzigd overgenomen in deze Wmo-verordening. Er zijn, ook nu nog, omstandigheden denkbaar dat de gemeente niet opnieuw overgaat tot een verstrekking. Het voorbeeld, zoals genoemd in de Wvg-verordening 2005, blijft ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning van toepassing. Het (geheel fictieve) voorbeeld daarvan is een in 1996 (onder de Wet voorzieningen gehandicapten) aangepaste woning. Er is toen door de gemeente € 40.000,= uitgegeven aan het geheel aan de beperking van de persoon aanpassen van de woning. In 2004 verhuist belanghebbende naar een andere woning binnen de gemeente. Op grond van de ‘oude’ bepalingen was de gemeente gehouden om de nieuwe woning opnieuw voor minimaal € 40.000,= aan te passen. De verordening bood de persoon met beperkingen eens per zeven jaar het recht op een nieuwe aanpassing in een andere woning. Deze verordening kent deze bepaling niet meer. Er wordt nu gekeken naar de noodzaak van de verhuizing, want die kan ook best binnen zeven jaar zijn. Is de verhuizing noodzakelijk, dan volgt opnieuw aanpassing door de gemeente van de nieuwe woning. Ontbreekt een noodzaak, dan gebeurt er niets. Het is dan aan de belanghebbende om te bepalen of de verhuizing toch doorgaat. Dit is een voorbeeld van aangepaste regelgeving. Er worden nu minder algemene regels vastgesteld, maar er wordt veel meer gekeken naar de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Wat wel veranderd is ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is dat het Besluit rijksvergoeding Wvg-woonvoorzieningen is vervallen. Deze bepaling hield in dat de gemeente bij dure woonaanpassingen boven de € 20.420,= gecompenseerd werd door het rijk. De kosten van deze dure voorzieningen komen nu geheel ten laste van de gemeente. Bij dergelijke dure aanpassingen, die overigens sporadisch voorkomen, zal kritisch gekeken moeten worden of er geen andere redelijke oplossingen voorhanden zijn. Een ander voorbeeld van veranderde regelgeving is de verhuiskostenvergoeding. Daarover is het onjuiste beeld ontstaan dat elke persoon met beperkingen die verhuist, ook recht heeft op een vergoeding. Deze verhuiskostenvergoeding wordt over het algemeen alleen verstrekt als daarmee een duurdere woningaanpassing wordt voorkomen. Deze uitleg van de verhuiskostenvergoeding was in het desbetreffende artikel daarom al aangescherpt. Belangrijk om hier te vermelden is de toevoeging dat de gemeente weliswaar compensatieplicht heeft om voor een persoon met beperkingen een woning aan te passen, maar dat die plicht niet strijdig mag zijn met andere wettelijke bepalingen. Een Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 15 van 37
aanbouw aan de woning moet passen binnen het kader van de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, het bestemmingsplan en het lokaal geldende bouwbesluit. Bovendien hebben andere belanghebbenden bij het voornemen tot afwijking van de Wet ruimtelijke ordening inspraak en kunnen zij met bezwaar- en beroepsprocedures een voorgenomen aanpassing proberen tegen te houden. De individuele noodzaak tot snel aanpassen van de woning zal dan moeten wijken voor het zorgvuldig en juist doorlopen van alle bouwprocedures. Met ingrijpende woningaanpassingen zijn daarom eerder maanden dan weken gemoeid, zonder dat er sprake is van vertraging in de procedures. Ook het opvragen van offertes bij aannemers, conform de gemeentelijke aanbestedingsregels, kan leiden tot een tijdsinvestering. In de uitvoering zal door de gemeenten aan de belanghebbende daarom per fase duidelijk gemaakt moeten worden waar het wachten op is. Nieuw in deze verordening zijn de losse woonunits als vorm van een woonvoorziening. Artikel 4.1
Definities van woonvoorzieningen a. Hoofdverblijf: belangrijk is dat moet worden onderzocht waar de aanvrager van een voorziening daadwerkelijk woont of verblijft. Dit is belangrijk om te bepalen welke gemeente de voorziening zal moeten realiseren. Ook is het van belang te bepalen welke woning wordt aangepast. Als iemand regelmatig van adres wisselt, dan wordt het lastig om een woning te vinden die moet worden gezien als hoofdverblijf. Iemand die gedetineerd is, wordt geacht zijn woonverblijf te hebben in de woning waar hij staat ingeschreven. Meestal zal dat de woning zijn waar deze persoon woonachtig was voor de detentie. Ook tijdens de detentie blijft de gemeente aansprakelijk voor Wmo-voorzieningen, in het bijzonder de rolstoelen. Aanpassingen aan celruimten zijn uitgesloten. Uitgangspunt daarbij is dat het ministerie van Justitie daarvoor verantwoordelijk is; b. Gemeenschappelijke ruimte: de gemeente is verantwoordelijk voor aanpassing van de woning als daartoe een indicatie is afgegeven. In flatgebouwen ligt het niet zo simpel omdat er ook gemeenschappelijke ruimtes zijn: de galerij, het trappenhuis en de hal. Dit artikel geeft aan welke definitie aan het begrip gemeenschappelijke ruimte moet worden gegeven; c.
Woonwagen: niet alleen woningen kunnen worden aangepast, maar dat geldt ook voor woonwagens. Voorwaarde is wel dat het gaat om een woonwagen die aan alle daarop van toepassing zijnde wettelijke bepalingen voldoet. Dit sluit daarom bijvoorbeeld een op een erf geplaatste caravan uit van aanpassingen als er geen sprake is van een standplaats;
d. Standplaats: in artikel 4.10 wordt het begrip ‘standplaats’ gebruikt en aangegeven wat onder dat begrip wordt verstaan. Deze bepalingen zijn zodanig gekozen dat alleen geregistreerde en legaal geplaatste woonwagens in aanmerking komen voor aanpassingen; e. Woonschip: net als bij een woonwagen kan de gemeente een woonschip aanpassen, maar het moet dan wel gaan om een woonschip dat een woning vervangt. In dit artikel is omschreven dat het vooral gaat om een woonschip dat in hoofdzaak is gebouwd voor het laten wonen van mensen. Een verbouwd binnenvaartschip valt ook onder deze definitie als er een verbouwing tot woning heeft plaatsgevonden. De Wet maatschappelijke ondersteuning is er niet voor bedoeld een kaal casco in te richten maar om noodzakelijke (niet algemeen gebruikelijke) meerkosten;
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 16 van 37
f.
Artikel 4.2
Ligplaats: voorwaarde om een woonschip te kunnen aanpassen is wel dat er sprake is van een gelegitimeerde ligging. Er moet een vergunning zijn afgegeven dan wel een aanwijzingsbesluit door de gemeente dat die specifieke plek mag worden ingenomen. Dit in tegenstelling tot gedoogsituaties waarin de bewoner van een woonschip een plek inneemt en waarbij dit verblijf door het bevoegde bezag enige tijd wordt getolereerd. Dan is er geen sprake van een geformaliseerd verblijf op een door de gemeente aangewezen locatie. Ook binnenvaartschepen die ‘in bedrijf’ zijn vallen niet onder dit artikel aangezien zij formeel niet vallen onder het begrip ‘inwoner’ van een gemeente. Daarom is er ook geen gemeentelijke compensatieplicht. Vormen van woonvoorzieningen De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:
a. Een algemene woonvoorziening: hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen, zoals bijvoorbeeld klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen, voorzieningen. Deze voorziening is bij inwerkingtreding van deze verordening nog niet uitgewerkt; b. Een woonvoorziening in natura: dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming op individuele basis verstrekt, zoals bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel en ook de traplift worden in bruikleen of in eigendom verstrekt; c.
Een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening: dit budget is bijvoorbeeld te besteden aan verhuiskosten;
d. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening: voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7, lid 2 van de wet. Bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming moet uiteraard wel aangetoond worden dat het geld aangewend wordt voor een voorziening die overeenkomt met het doel waarvoor de geïndiceerde voorziening bedoeld is. Ook moet de gemeente zich ervan overtuigen dat de noodzakelijke voorziening gerealiseerd kan worden. Dat doet zich vooral voor in situaties dat gekozen wordt voor een duurdere voorziening dan de geïndiceerde voorziening. Een voorbeeld daarvan is een aangepaste keuken, die volgens het uitgangspunt van de goedkoopst adequate voorziening wordt geleverd in de standaardkleur wit. Wil de gebruiker bepaalde extra’s of een ander houtstructuur of iets dergelijks, dan is de gemeente bereid de basisprijs ter beschikking te stellen, als de belanghebbende bereid is de meerkosten voor eigen rekening te nemen. Artikel 4.3
Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem door middel van een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 17 van 37
Artikel 4.4
Soorten individuele woonvoorzieningen In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de typen voorzieningen die verstrekt kunnen worden. Niet alleen aanpassingen zelf, ook vergoeding van verhuiskosten en leegstand van een aangepaste woning gedurende enige tijd (huurderving) worden gerekend tot de woonvoorzieningen, evenals een losse woonunit. Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan. a. Een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten; de tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting wordt als eerste optie genoemd. Daarmee wordt aangegeven dat in de volgorde der voorzieningen de mogelijkheid tot verhuizen als eerste aan bod komt. Dat zogenaamde ‘primaat van verhuizing’ wordt verder uitgewerkt in artikel 4.5; b. Een financiële tegemoetkoming voor de aanbouw of inbouw van een slaapkamer en of badkamer, in de vorm van een renteloze lening onder verband van een hypotheek; de woningaanpassing zelf wordt in de volgende artikelen van dit hoofdstuk uitgewerkt; c.
Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening; een semi-permanente aanpassing is eveneens mogelijk. Het voordeel van een dergelijke aanpassing is dat het niet gaat om een gebouw in de traditionele zin van het woord. Daarom kan er voor maximaal vijf jaar ontheffing worden verleend in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening. Nadeel is dat de periode van maximaal vijf jaar, te rekenen vanaf het moment dat het besluit valt om af te wijken van de bepalingen, een keiharde termijn is. Deze vorm van woning aanpassen kan daarom alleen worden toegepast als vooraf zeker is dat de voorziening voor maximaal vijf jaar noodzakelijk zal zijn;
d. Een woonvoorziening van niet bouwkundige of niet woontechnische aard; de mogelijkheid dat een woningaanpassing onder de zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken valt. Meer informatie hierover is te verkrijgen bij de medewerkers van Bouw- en Woningtoezicht; e. Een losse woonunit; onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,= onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning is deze mogelijkheid vervallen en komen de kosten voor rekening van de gemeenten. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van de mogelijkheid tot plaatsing van losse woonunits. In situaties waarin het plaatsen van een losse unit adequaat is, wordt op grond van deze bepaling een dergelijke unit verstrekt. Individueel maatwerk is daarbij steeds het uitgangspunt; f.
Onderhoud, keuring en reparatie van technische voorzieningen; ook het onderhoud, de keuring en de reparatie van technische voorzieningen worden tot de woonvoorzieningen gerekend. Het gaat dan om een onderhoudscontract voor
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 18 van 37
bijvoorbeeld een traplift. Onderhoud dat noodzakelijk is aan bijvoorbeeld een aan- of uitbouw komt voor rekening van de woningeigenaar (zie ook artikel 4.9.5); g. Tijdelijke huisvesting: als het noodzakelijk is dat de persoon met beperkingen de woning tijdens de noodzakelijke aanpassingen verlaat, dan is in artikel 4.4 g. bepaald dat de kosten van de tijdelijke huisvesting eveneens tot de woonvoorzieningen kunnen worden gerekend; h. Huurderving; het kan handig zijn om een geheel aangepaste woning weer opnieuw aan te bieden aan iemand die is aangewezen op een dergelijke woning. Daarmee wordt voorkomen dat er kapitaalvernietiging ontstaat doordat in één woning de aanpassingen worden verwijderd en in de andere woning weer tegen hoge kosten worden aangebracht. Het kan zijn dat de verhuurder enige tijd nodig heeft om een nieuwe huurder te vinden. De gemeente kan dan de verhuurder compenseren, omdat ook de gemeente belang heeft bij het niet opnieuw hoeven aan te passen van een woning. i.
Verwijderen van voorzieningen; hier moet gedacht worden aan de kosten van het verwijderen van voorzieningen die door de gemeente in bruikleen zijn verstrekt en dus eigendom blijven van de gemeente. Andere kosten van verwijdering komen niet voor vergoeding in aanmerking. In het algemeen is immers de lijn dat de kosten van in bruikleen verstrekte voorzieningen voor rekening van de gemeente komen en de kosten van in eigendom verstrekte voorzieningen voor rekening van belanghebbende komen. Het is, reeds bij toekenning van de voorziening, belangrijk om duidelijk te maken welke kosten als kosten van verwijdering kunnen worden aangemerkt. Het gaat om het weer in oude staat terugbrengen van de situatie zoals die was voor het aanbrengen van de voorziening, met dien verstande dat het normale gebruik van de woning mogelijk is, bijvoorbeeld het dichten van gaten. Als, bijvoorbeeld, een trap voor het aanbrengen van een traplift is veranderd, hoeft de verbouwing niet ongedaan gemaakt te worden, tenminste niet als de trap gewoon te gebruiken is. Vervanging van vloerbedekking en het schilderwerk kunnen niet gerekend worden tot de kosten van verwijdering, omdat deze kosten ook niet gerekend worden tot de kosten van de voorziening;
j.
Uitraasruimte: deze voorziening wordt apart benoemd in de verordening als mogelijke woningaanpassing omdat een uitraasruimte niet past binnen de gebruikte definities (er is geen sprake van ‘ergonomische belemmeringen in het gebruik van de woning’). Een uitraasruimte is een verblijfsruimte waar de persoon met beperkingen, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedag vertoont, zich kan afzonderen en/of tot rust kan komen.
Artikel 4.5
Primaat van verhuizing
4.5.1
Hierin is aangeven welke eisen er gelden als een persoon met beperkingen in aanmerking wil komen voor een woonvoorziening. Daarbij is de ook in hoofdstuk 1 gehanteerde definitie opgenomen, namelijk dat er sprake moet zijn van ‘aantoonbare belemmeringen’ bij ‘het voeren van een huishouding’ die het gevolg zijn van een ‘ziekte of gebrek’. Alhoewel de definitie van ‘een persoon met beperkingen’ onder de Wet maatschappelijke ondersteuning ruimer is dan onder de Wet voorzieningen gehandicapten, blijft het bij woonvoorzieningen toch vooral gaan om ergonomische belemmeringen als gevolg van een objectiveerbare ziekte. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de persoon de woning moet kunnen betreden, van het toilet gebruik moet kunnen maken, de beschikking heeft over een ruimte voor nachtrust, het eten kan bereiden, de was kan doen en het lichaam kan
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 19 van 37
reinigen. Kortom: de dagelijkse dingen van het leven. Volgens jarenlange jurisprudentie hoort bijvoorbeeld een hobbyruimte daar niet bij. 4.5.2
De aanpassing van de woning (dat zijn de opties die in artikel 4.4 onder b. tot en met j. vermeld staan) komt pas aan de orde komt als blijkt dat verhuizen geen mogelijkheid is of als dat niet de goedkoopste adequate voorziening is. Het gevolg van deze bepaling is dat de optie tot verhuizen groter wordt naarmate de woningvoorziening duurder wordt. Hoe hoger de kosten oplopen, hoe eerder een verhuizing als goedkoopst adequaat uit de bus komen.
4.5.5
De gemeente heeft een compensatieplicht in het kader van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning, maar zij heeft geen taak bij het verwerven van de vervangende woonruimte. Zowel de belanghebbende als de gemeente zullen aantoonbaar moeten kunnen maken dat er een geschikte woning beschikbaar was in deze periode. Beiden hebben daarin een actieve rol. Als het gaat om huurwoningen is het een kwestie van het onderzoeken van de mogelijkheden tussen huurder en verhuurder. Als de persoon met beperkingen tevens woningeigenaar is zal deze zelf door koop en verkoop andere, adequate woonruimte moeten verwerven. In het algemeen wordt een wachttijd van twaalf maanden als acceptabel ervaren als tijdspanne om andere woonruimte te verkrijgen. Op basis van jurisprudentie moet de gemeente, alvorens het primaat ten uitvoer te kunnen leggen, aantoonbaar kunnen maken dat in de periode van twaalf maanden een adequate woning in de gemeente beschikbaar is geweest. Belangrijk daarbij is ook de bepaling in het vierde lid. In de vorige verordening was opgenomen dat de vervangende woonruimte niet noodzakelijkerwijs hoefde te zijn gelegen binnen de gemeentegrenzen van de belanghebbende. Dit standpunt is nu losgelaten.
4.5.6
De noodzaak van een uitraasruimte kan, zeker in een gezin met meerdere kinderen, ingrijpende gevolgen hebben en tot hoge kosten leiden. Dit is erg afhankelijk van de mogelijkheden van de woning waar het gezin woont. Een zorgvuldige indicatie is altijd, maar zeker ook in deze met het oog op de bijzondere problematiek, geboden.
Artikel 4.6
Beperkende bepalingen
4.6.1
Niet iedere Nederlander woont in een ‘standaard’ woning, vandaar dat er in dit artikel is aangegeven dat in bepaalde situaties geen sprake is van een woning. Daardoor is ook de compensatieplicht, die de gemeente heeft om woningen aan te passen, niet van toepassing op die in dit lid opgesomde specifieke situaties.
4.6.2
De eventuele woonvoorzieningen zijn niet van toepassing op nieuw op te leveren woonruimten. Deze bepaling is een reactie op de praktijk dat nieuwe woningen toch met een flink aantal obstakels worden afgeleverd, die de gemeente vervolgens op kosten van de Wet maatschappelijke ondersteuning moet verwijderen. Naar de mening van de gemeente kunnen deze al bij de bouw worden voorzien en dus worden voorkomen.
4.6.3
In het derde lid zijn uitsluitinggronden opgenomen voor de tegemoetkoming in verhuisen inrichtingskosten. Het gaat daarbij onder andere om de situatie van een starter op de woningmarkt, een verhuizing van of naar een recreatiewoning, een verhuizing naar een AWBZ-instelling of een woonzorgcomplex en dat er evenmin sprake is van een verhuizing die algemeen gebruikelijk is op een bepaalde leeftijd. Van dat laatste is in het algemeen sprake als een (oudere) persoon met beperkingen een huis verlaat om een gelijkvloerse woning te betrekken.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 20 van 37
4.6.4
Alleen de kosten van onderhoud en reparatie komen voor vergoeding in aanmerking van door of namens de gemeente aangebrachte woonvoorzieningen. Daarmee is onderhoud aan ‘doe het zelf’-voorzieningen uitgesloten.
4.6.5
Uitzondering op lid 4: kosten van onderhoud aan die aanpassingen die onderdeel zijn gaan uitmaken van de woning komen voor rekening van de eigenaar van de woning. Een voorbeeld hiervan is een door de gemeente betaalde uitbouw. Kosten voor bijvoorbeeld het schilderen van de uitbouw zijn geen kosten die de Wet maatschappelijke ondersteuning betaalt, maar die behoren tot het normale onderhoud van een woning.
Artikel 4.7
Weigeren van een woonvoorziening Belangrijke gronden tot weigering van een woonvoorziening: a. de gevolgen van een verhuizing die geen verband houden met de in de oorspronkelijke woning ondervonden belemmeringen. Dat raakt de kern van de wettelijke compensatieplicht. De compensatieplicht bestaat voor de ondervonden beperkingen. Aan die compensatieplicht werd voldaan in de oude woonsituatie. De gemeente is verplicht om te zorgen dat een geïndiceerde kan wonen met zo weinig mogelijk ergonomische belemmeringen die het gevolg zijn van de handicap. Een persoon met beperkingen die gaat verhuizen vanwege andere redenen kan in het algemeen geen beroep doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning, omdat de verhuizing niet aan de handicap is gerelateerd. Uiteraard kan hierop de hardheidsclausule van toepassing zijn; b. dit tweede lid is enigszins vergelijkbaar; het gaat dan om een verhuizing naar een woning die op dat moment niet het meest geschikt was, gelet op de ondervonden belemmeringen. Uitzondering op deze regel is dat het college vooraf ontheffing van deze bepaling kan verlenen; c.
er kan geen woonvoorziening worden toegekend als de aanvraag wordt ingediend nadat de verhuizing heeft plaatsgevonden. De reden daarvan is dat de gemeente niet in staat is te bepalen in hoeverre in de oude woning belemmeringen van ergonomische aard werden ondervonden. Is dit wel het geval zal alsnog een voorziening getroffen moeten worden. Dit moet binnen drie maanden nadat de huur van de nieuwe woning is ingegaan of de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden; d. de afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen; e. het niveau van de voorzieningen is duidelijk begrensd. Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan. Artikel 4.8
Hoofdverblijf en bezoekbaar maken Er wordt alleen een woonvoorziening getroffen als de belanghebbende in de desbetreffende woning zijn of haar hoofdverblijf heeft. Dat houdt in dat hij of zij
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 21 van 37
minimaal vier nachten per week daar moet slapen en ook in de gemeentelijke basisadministratie op het adres staat ingeschreven. In het tweede, derde en vierde lid is aangegeven dat voor inwoners van een AWBZinstelling de mogelijkheid bestaat om één woning geschikt te maken voor bezoek. In dat verband is bezoek een veel beperkter begrip dan de woning ook geschikt te maken voor overnachtingen (logeerbaar). De vergoeding is bovendien aan een maximum gebonden. Zie hiervoor het Wmo-besluit. In de meeste gevallen zal het gaan om een kind dat een dagje op bezoek komt in het ouderlijk huis. Bezoekbaar maken houdt dan in dat de persoon met beperkingen de woning kan betreden, de woonkamer kan gebruiken en het toilet kan bezoeken. De aanvraag om een voorziening wordt ingediend bij (en dus ook betaald door) de gemeente waar de aan te passen woning staat. Artikel 4.9
Gemeenschappelijke ruimten Nieuw is de bepaling dat de eigenaar van de woning primair verantwoordelijk is voor het toegankelijk zijn van de gemeenschappelijke ruimten. De compensatieplicht op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning ziet primair op het opheffen van belemmeringen die in de woning worden ondervonden en niet op de belemmeringen buiten de woning. Bij flats en wooncomplexen gaat het om de gemeenschappelijke ruimten die gebruikt worden voor het traject van gemeenschappelijke voordeur naar eigen woning. De eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor het aanbrengen van voorzieningen in de gemeenschappelijke ruimten. Als de woningeigenaar dit pertinent weigert en de huurder geen mogelijkheid heeft om dat besluit aan te vechten, dan kan het college besluiten alsnog een voorziening te treffen aan de gemeenschappelijke ruimten. Die aanpassingen zijn dan wel beperkt tot de in het tweede lid genoemde zaken. Als een dergelijke uitzondering is gemaakt wordt de voorziening alleen gehandhaafd zolang die desbetreffende persoon met beperkingen in het complex woonachtig is, dan wel zolang er door die ene persoon voor wie een indicatie is afgegeven, van de voorziening gebruik wordt gemaakt. Het is niet de bedoeling die voorziening te laten bestaan als service voor de overige bewoners. Er kan alleen een aanpassing verstrekt worden als de eigenaar van de flat of het wooncomplex heeft verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben (lid vijf).
Artikel 4.10
Aanpassing van een woonwagen Onder vaste standplaats moet een legale standplaats op een woonwagenkamp worden verstaan. Er is een beperking van vijf jaar opgenomen voor de technische levensduur van de woonwagen en de vergunning voor de standplaats. Dit met het oog op de verhouding tussen de kosten en de periode waarover gebruik gemaakt kan worden van de voorziening.
Artikel 4.11
Aanpassing van een woonschip Hiervoor geldt nagenoeg hetzelfde als wat onder 4.10 is aangegeven, maar dan voor woonschepen.
Artikel 4.12
Gemaximeerde vergoeding voor aanpassing van woonwagens en -schepen in verband met een beperkte technische levensduur of opheffen van stand- en ligplaats Dit artikel regelt wat kan gebeuren als een aanpassing noodzakelijk is aan een woonwagen of -schip dat niet voldoet aan de bepalingen van artikel 4.10 en 4.11.
Artikel 4.13
Aanpassing van een binnenschip
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 22 van 37
In dit artikel is geregeld onder welke omstandigheden aanpassing van een binnenvaartschip nog wel kan worden gerealiseerd. Artikel 4.14
Tijdelijke huisvesting Het kan zijn dat de persoon met beperkingen, en soms ook het gezin, niet in een woning kan verblijven tijdens een ingrijpende verbouwing omdat er bijvoorbeeld voor langere duur geen water beschikbaar is en/of niet van het sanitair gebruik kan worden gemaakt. In die omstandigheden kan vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning tijdelijke woonruimte worden bekostigd.
Artikel 4.15
Huurderving Op grond van deze bepaling kan het college besluiten een vergoeding te verlenen aan een verhuurder die een aangepaste woning opnieuw wil aanbieden aan een huurder die valt onder de doelgroep. Als deze bereidwilligheid leidt tot leegstand gedurende een korte periode kan een bedrag aan huurderving worden verleend. De vergoeding is beperkt tot maximaal zes maanden en een bedrag van maximaal de huurtoeslag grens per maand.
Artikel 4.16
Terugbetaling bij verkoop (Anti-speculatiebeding) Als een gemeente een voorziening heeft aangebracht die leidt tot een waardevermeerdering van de woning, heeft de gemeente bij verkoop binnen vijf jaar nadat de voorziening is aangebracht, recht op een deel van de meerwaarde. In dit artikel is aangegeven hoe de verdeling plaatsvindt tussen gemeente en eigenaar.
Artikel 4.17
Frequentie van de aanpassingen Een persoon met beperkingen mag nog wel verhuizen, maar wordt geacht bij de verhuizing rekening te houden met de handicap en een woning te aanvaarden die al aangepast is aan de handicap. Als een persoon met beperkingen een adequate of gemakkelijk aan te passen woning verlaat, zal de persoon met beperkingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Daar staat tegenover dat bij een verhuizing, waarbij de voorzieningen zijn afgeschreven, de keuze wordt geboden aan de belanghebbende. Dat kan dan zijn dat de bestaande voorzieningen vervangen worden, maar ook dat dezelfde aanpassingen in een andere woning worden aangebracht. Overigens geldt de afschrijving feitelijk alleen voor die voorzieningen die aan slijtage onderhevig zijn. Als een ligbad is vervangen door een douche is er geen sprake van het feit dat een douche na vijf jaar is afgeschreven. Ook als er sprake is van een noodzakelijke verhuizing vanwege het aanvaarden van een werkkring elders, kan een woning opnieuw worden aangepast. Van een noodzaak is sprake als het gaat om optredende of dreigende werkloosheid. Dit geldt niet bij een positieverbetering. Het is niet redelijk om de kosten van versnelde woningaanpassing ten laste van de gemeente te laten komen, als het de aanvrager louter gaat om verhoging van het eigen inkomen.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 23 van 37
Artikel 4.18
Gereedmelding van woningaanpassingen Het is een verplichting van de cliënt om het college te informeren over het gereedkomen van een verstrekte voorziening. Het gaat er in dit artikel om dat het college kan vaststellen dat de verstrekte voorziening doelmatig en volgens het Programma van Eisen is gerealiseerd.
Artikel 4.19
Verhuis- en herinrichtingskosten Als de persoon met beperkingen er voor kiest te verhuizen naar een adequate woning, waarmee een dure aanpassing van de te verlaten woning wordt voorkomen, kan een verhuiskostenvergoeding worden verleend. Het is dus niet zo dat elke persoon met beperkingen die verhuist, automatisch in aanmerking komt voor deze vergoeding. Er moet sprake zijn van een verhuizing die in plaats komt van een duurdere aanpassing. De hoogte van de vergoeding wordt geregeld in het gemeentelijk Wmo-besluit. Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. In alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken (zie artikel 4.7 c.). Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop, huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 24 van 37
Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Artikel 5.1
Vervoersvoorzieningen Als te verstrekken vervoersvoorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel zijn er (naast rolstoelen, die in het volgende hoofdstuk worden beschreven) drie vormen waarbinnen de verstrekking plaats kan vinden: a. de collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootmobielpools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten gebeurde; b. individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In het voorzieningenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt; c.
Artikel 5.2
een aanvulling sinds 1 januari 2007 vormt het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt in het Wmo-besluit uitgewerkt. Het recht op een vervoersvoorziening Dit artikel geeft aan wanneer iemand in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. De grens van minder dan 800 meter kunnen lopen in een tijdsbestek van 30 minuten is een al jaren geaccepteerde grens om te beoordelen of iemand in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Oorspronkelijk was dat de afstand die in het algemeen lag tussen de eigen voordeur en een halte van een bus of tram. Door verregaande bezuinigingen in het openbaar vervoer is dit meer een algemeen geldende grens geworden. Het al dan niet aanwezig zijn van openbaar vervoer binnen 800 meter doet voor toepassing van deze verordening niet langer ter zake. Dat is een algemeen probleem op het terrein van het openbaar vervoer en geldt niet specifiek voor personen met beperkingen. Een vervoersvoorziening kan ook openstaan voor mensen die een normale loopfunctie hebben, maar op grond van persoonlijke belemmeringen geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. En voorbeeld daarvan is de groep mensen met een zintuiglijke of geestelijke handicap die niet zelfstandig of onder begeleiding kunnen reizen.
Artikel 5.3
Het primaat van een algemene vervoersvoorziening Dit artikel geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele voorzieningen zoals genoemd onder b. en c. van artikel 5.1. Men kan voor individuele voorzieningen in aanmerking komen: a. indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening; of b. indien er geen algemene voorziening aanwezig is. Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 25 van 37
Artikel 5.4
De vervoersbehoefte rond de eigen woning
5.4.1
Voor een deel zal de vervoersbehoefte zich afspelen in de directe nabijheid van de woning of in een relatief klein gebied daaromheen. In vaktermen wordt dan wel eens gesproken van de ‘eerste cirkel rond de eigen woning’. Het gaat dan om die afstand waarvoor het niet zinvol is om een taxi te bellen. Het is ook wel eens omschreven als de afstand die een valide persoon per fiets aflegt.
5.4.2
Iemand die niet in staat is om dergelijke afstanden op eigen kracht af te leggen komt in aanmerking voor een specifiek op deze korte afstanden toegesneden vervoersvoorziening. In lid 2 worden de verschillende vervoersvoorzieningen opgesomd. Het gaat bij de beoordeling dus om een voorziening die verstrekt is door de gemeente en niet een die toevallig aanwezig is of op eigen kosten is aangeschaft. Daarbij moet worden aangetekend dat bewust de algemeen gebruikelijke en bij de detailhandel verkrijgbare fietsen met hulpmotor worden uitgesloten. Deze fietsen worden vaak aangeduid met de verzamelterm ‘Sparta-met’, hoewel dat eigenlijk een type is en geen groepsnaam. De reden daarvan is dat deze vorm van vervoer gelijk staat aan een bromfiets of bromscooter en er daarom vanuit mag worden gegaan dat mensen, in welke levensfase zij ook verkeren, geacht worden deze uit eigen middelen te kunnen aanschaffen.
5.4.3 en 5.4.4
Het derde en vierde lid hebben duidelijk hun oorsprong in het Protocol Wet voorzieningen gehandicapten. Een aantal belanghebbenden zal de voorkeur geven aan het gebruik van een eigen auto, zonder dat die vervoersvorm specifiek is geïndiceerd. Als aan die auto aanpassingen moeten worden gepleegd, waardoor deze kan worden gebruikt voor het vervoer in de eerste cirkel en zodoende te zien is als de goedkoopste adequate voorziening, kan deze worden verleend. Mocht de aanpassing duurder zijn dan de te verstrekken voorziening die in het tweede lid is omschreven, dan kan een bijdrage in de aanpassingskosten worden verleend ter hoogte van de aanschafprijs van de voorziening. De belanghebbende heeft dan de keuze tussen een vervoermiddel en een tegemoetkoming in de kosten, terwijl de gevolgen van keuze voor het budget van de gemeente neutraal zijn. Uit de eerder genoemde jurisprudentie kan worden afgeleid dat de Centrale Raad van Beroep de binnen de eerste cirkel af te leggen afstand stelt op 500 kilometer per kalenderjaar. Daarom is deze bepaling overgenomen in de verordening.
Artikel 5.5
De vervoersbehoefte in de rond de woonplaats gelegen regio Het in dit artikel genoemde vervoersgebied is aanvullend op de eerste cirkel zoals die in artikel 5.4.2 is omschreven. De totale vervoersbehoefte is door de Centrale Raad gesteld op minimaal 2.000 kilometer per kalenderjaar. Besloten is deze ondergrens aan te houden als voorziening. Als aan iemand een voorziening, als omschreven in artikel 5.4.2, is verleend, dan wordt een budget voor de overige 1.500 kilometer verstrekt. Heeft de belanghebbende geen andere vervoersvoorziening toegekend gekregen, dan wordt de volledige 2.000 kilometer beschikbaar gesteld in de vorm van een vervoersbudget. Het budget wordt verleend zonder beperkende voorwaarden. Als enige beperking geldt dat het geld dient te worden aangewend voor de kosten van vervoer. De belanghebbende is vrij in de keuze van de vervoersvorm. Dat kan een taxi zijn, een eigen auto, ouders, kinderen, kennissen, buren en dergelijke. Bij echtgenoten en samenlevende partners werd voorheen een soort gezamenlijk vervoer vastgesteld. Lid 4 van dit artikel geeft aan dat beide partners gezien worden als zelfstandig te beoordelen personen met elk eigen beperkingen en hun eigen objectief vaststelbare vervoersbehoefte.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 26 van 37
Sinds 2011 wordt voor toekenning van het vervoersbudget een inkomensgrens gehanteerd. In beginsel komen personen met een verzamelinkomen boven de gestelde normgrens slechts in aanmerking voor een vervoersbudget nadat is vastgesteld dat weigeren van het budget zijn gewone draagkracht te boven gaat. Voor personen die zijn aangewezen op een rolstoeltaxi is de inkomenstoets buiten werking gesteld. Dit vanwege de hoge kosten die met het gebruik van een rolstoeltaxi verbonden zijn. Bij het gebruik van een ander vervoermiddel (eigenvervoer, gewone taxi en/of derden vervoer wordt de inkomenstoets echter wel toegepast. De noodzaak om de rolstoeltaxi te gebruiken is dan immers niet aanwezig. Artikel 5.6
Uitbetaling van het budget Uitbetaling van het budget voor de vervoerskosten wordt opgedragen aan het college dat daarvoor nadere regels kan stellen. Er wordt in beginsel eens per kwartaal uitbetaald. Het college kan bepalen dat dit gebeurt nadat een vervoersverklaring is ingeleverd. Dat is een verklaring waarin de gebruiker aangeeft kosten van vervoer te hebben gemaakt plus het aantal kilometers dat is afgelegd in het voorafgaande kwartaal. Het college kan een belanghebbende verzoeken mee te werken aan een steekproefsgewijze controle waarbij gevraagd kan worden om een gedetailleerdere vorm van verslaglegging, al dan niet onder overlegging van bewijsstukken. Dit wordt bepaald in het tweede en derde lid. Het staat personen vrij om een vervoersvorm te kiezen. Omdat een ieder gebruik kan maken van Connexxion Valys en personen met een Wmo-vervoersbudget op basis daarvan een pas kunnen aanvragen, wordt Valysvervoer als voorliggende voorziening beschouwd bij vervoer over afstanden van meer dan 20 kilometer (buiten de eerste schil). Andere bepalingen voor uitvoering zijn verder uitgewerkt in het Wmo-besluit.
Artikel 5.7
Een andere noodzakelijke vervoersvoorziening
5.7.1
Het college heeft de mogelijkheid af te wijken van het algemene uitgangspunt dat een belanghebbende door middel van een vervoersvoorziening, zoals die zijn omschreven in de artikelen 5.4 en 5.5, moet kunnen voorzien in zijn of haar vervoersbehoefte. Als bijzondere, in de persoon gelegen, beperkingen gebruik van deze vervoersmiddelen uitsluiten, dan zal een op de omstandigheden aansluitende oplossing gevonden moeten worden. Dat gebeurt zoveel mogelijk in samenspraak met de betrokken persoon. Dit zou bijvoorbeeld een aangepaste auto kunnen zijn.
5.7.2
Er vindt een inkomenstoets plaats. Dit wordt nader uitgewerkt in het Wmo-besluit. Als het inkomen van de belanghebbende, na aftrek van specifieke bijzondere uitgaven, hoger is dan anderhalf maal het norminkomen, dan wordt een auto als algemene gebruikelijk gezien. Daarvan is sprake als: a. de zaak niet uitsluitend bedoeld is voor mensen met beperkingen; b. ook personen zonder beperkingen dergelijke zaken voor eigen gebruik moeten aanschaffen; c.
deze zaken ook normaal in de winkel verkrijgbaar zijn;
d. de kostprijs hooguit enigszins hoger is dan die van vergelijkbare andere producten, doch niet beduidend hoger. Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt als: I. het gaat om de vervanging van op zich nog niet afgeschreven zaken. Daarbij zal bij gedeeltelijk afgeschreven zaken een gedeeltelijke vergoeding worden gegeven;
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 27 van 37
II. het gaat om een voorziening die bedoeld is voor een persoon met beperkingen met een minimuminkomen, waarbij door direct met de beperkingen samenhangende kosten die niet (gedeeltelijk) elders gedekt worden een inkomen overblijft dat onder het minimuminkomen ligt; III. er sprake is van klaarblijkelijke hardheid. 5.7.3
Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning kunnen alleen de noodzakelijke aanpassingen worden gedaan.
5.7.4
Een beperking op de noodzakelijke aanpassingen wordt hierin aangegeven. Van de belanghebbende wordt verwacht dat hij een auto aanschaft die al zoveel mogelijk tegemoet komt aan de eigen belemmeringen. Beschikt hij over weinig spierkracht dan moet de aan te schaffen auto al voorzien zijn van stuurbekrachtiging en elektrische ramen. Die zijn overigens in de meeste thans verkrijgbare autotypen al standaard aanwezig. Hetzelfde geldt voor een automatische versnellingsbak als iemand niet kan schakelen of een automatische airco (climate control) voor mensen die noodzakelijkerwijs in een koel klimaat moeten verblijven. Ook hierbij is het uitgangspunt dat het aanbod in de huidige automarkt dusdanig is dat deze voorzieningen zonder noemenswaardige extra kosten aan te schaffen zijn.
Artikel 5.8
Vervoersvoorziening voor bewoners van AWBZ-instellingen (bijvoorbeeld Midgard) Op basis van artikel 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten werd een wettelijk onderscheid gemaakt tussen de reguliere inwoners van de gemeente en de in de gemeente woonachtige AWBZ-bewoners. Dat onderscheid werd via een ministeriële regeling, de Regeling sociaal vervoer AWBZinstellingen, voor wat betreft vervoersvoorzieningen weer ongedaan gemaakt voor AWBZ-bewoners. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning is het wettelijk onderscheid tussen AWBZ-bewoners en overige Wmo-doelgroepinwoners van de gemeente komen te vervallen. Dat houdt overigens niet in dat er op gelijke wijze geoordeeld wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte van AWBZ-bewoners. Deze categorie mensen zal in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden, omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen. De reguliere compensatieplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel compensatieplicht is voor regionaal vervoer voor ABWZ-bewoners en slechts bij wijze van uitzondering, bij dreigende vereenzaming, compensatieplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte AWBZ-bewoners van grote instellingen wordt in deze situatie de Wvg-jurisprudentie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de compensatieplicht valt. Voor wat betreft de frequentie wordt in de Wvg-jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoner aan het ouderlijk huis. Recreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder Wmocompensatieplicht, zo blijkt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 28 van 37
Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning Artikel 6.1
Rolstoelvoorzieningen Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip ‘rolstoel’ een rolstoel begrepen zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken, niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet. Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingdoel, het zich verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening niet onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt. De sportrolstoel komt in hoofdstuk 7 (sportvoorzieningen) aan de orde. Bij artikel 6.1 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde. Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Dit is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Onder b., c., d. en e. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder f. de sportrolstoel wordt genoemd.
Artikel 6.2
Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 29 van 37
medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingcriteria worden vastgelegd in de beleidsregels. Artikel 6.3
Rolstoelvoorzieningen in natura
6.3.2 a. rolstoelen worden in bruikleen verstrekt; b. er wordt gezorgd voor periodiek onderhoud; c. het college sluit een contract af met de leverancier, waarin is bepaald dat er in noodsituaties snel en adequate hulp geboden kan worden (lid 1 a.). Niet alleen wordt de rolstoel verstrekt, maar er wordt ook gezorgd voor periodiek onderhoud (b.). Onder c. is bepaald dat het college een contract afsluit met de leverancier, waarin is bepaald dat er in noodsituaties snel en adequate hulp geboden kan worden. Een voorbeeld is een persoon met beperkingen die middenin een winkelcentrum een klapband krijgt. Dan moet snel hulp worden geboden. d. Het college heeft de mogelijkheid uit het gigantische marktaanbod een preselectie te maken. Deze wordt omschreven in het Wmo-voorzieningenboek; e. als de belemmeringen het niet mogelijk maken om te kiezen uit deze ‘huiscollectie’ wordt een verstrekking op maat geleverd; f. deze rolstoel (e.) moet ook daadwerkelijk binnen een aanvaardbare termijn leverbaar zijn. Sommige bijzondere rolstoelen hebben levertijden van meer dan zes maanden en dat is een niet-aanvaardbare termijn. Gezocht zal dan moeten worden naar een sneller leverbaar type; g. als een levertijd (f.) zorgt voor beperkingen in de bewegingsvrijheid van de belanghebbende, verstrekt het college een tijdelijke voorziening. 6.3.3
Er is sprake van een lange termijn als de besteltermijn langer is dan acht weken.
Artikel 6.4
Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners Recht op een op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie ‘verblijf’, als de functie ‘behandeling’ geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel en zal door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Onduidelijkheid kan ontstaan wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie ‘verblijf’ (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie ‘behandeling’ als het ware inkoopt bij een voor die functie wel erkende instelling. Het ‘verzorgingshuis met verpleegafdeling’ is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wel beide AWBZ-functies kunnen worden ‘genoten’, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie ‘verblijf’. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 30 van 37
Hoofdstuk 7 Sportvoorzieningen In hoofdstuk 7 is een verbreding geregeld voor het verstrekken van hulpmiddelen ter bevordering van sport door mensen met beperkingen anders dan rolstoelen. Behalve ter bevordering van bewegen is sociaal maatschappelijke activering (te verstaan als deelname aan het sociale verkeer met niet gehandicapten) een voorwaarde voor verstrekking. Artikel 7.1
Vormen van sportvoorzieningen Een sportvoorziening wordt altijd verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten. Hiermee wordt benadrukt dat elke sportvoorziening in beginsel wordt gezien als een eigen keuze van de persoon met een beperking. Verstrekking is aanvullend beleid en valt niet onder het compensatiebeginsel. Een sportvoorziening zal uitsluitend worden verstrekt als zonder die voorziening het beoefenen van de sport niet mogelijk is of zal zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld niet over de aanschaf van een voetbal.
Artikelen 7.2
Recht op een sportvoorziening Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Verstrekking van een sportrolstoel heeft het primaat als er sprake is van aanvragen van meerdere sportvoorzieningen. Daarom zal een andere sportvoorziening dan een rolstoel niet worden verstrekt als er al een vergoeding voor een sportrolstoel is verleend. Het begrip sportrolstoel wil zeggen dat uitsluitend een rolstoel speciaal bestemd voor sportbeoefening daaronder wordt begrepen. Aanpassingen van een gewone rolstoel om (ook) sport te kunnen beoefenen worden daaronder niet begrepen. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is. Voor het verstrekken van een andere sportvoorziening wordt specifiek vereist het bevorderen van sociaal maatschappelijke activering van een persoon met beperkingen.
Artikel 7.3
Beperking van het recht op een sportvoorziening Een sportvoorziening wordt geweigerd indien de sport de beperking negatief kan beïnvloeden of indien er extra grote risico’s zijn voor verergering van de beperking of herstel van de ziekte. Te denken valt bijvoorbeeld aan voorzieningen voor snelheidswedstrijden. In dit artikel is een verbreding geregeld voor het verstrekken van hulpmiddelen ter bevordering van sport door mensen met beperkingen anders dan rolstoelen. Behalve ter bevordering van bewegen is sociaal maatschappelijke activering (te verstaan als deelname aan het sociale verkeer met niet gehandicapten) een voorwaarde voor verstrekking. Om te bereiken dat van sociaal maatschappelijke activering sprake is, wordt het ontbreken van lidmaatschap van een sportvereniging als uitsluitinggrond voor verstrekking genoemd. Voorzieningen voor sporten die niet gebruikelijk zijn voor niet-gehandicapten worden in het perspectief van sociaal maatschappelijke activering niet verstrekt. Bij hoge uitzondering kan door toepassing van artikel 9.1 een uitzondering worden gemaakt.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 31 van 37
Artikel 7.4
Bijzondere regels over sportvoorzieningen
7.4.2
De tegemoetkoming voor de aanschaf van een sportvoorziening wordt verleend in de vorm van een eenmalige financiële vergoeding. Deze financiële vergoeding wordt hooguit eenmaal per drie jaar verstrekt. Indien in deze periode al een andere sportvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning is toegekend, wordt de aanvraag geweigerd.
7.4.3
Het college heeft de mogelijkheid de hoogte van de tegemoetkoming te begrenzen.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 32 van 37
Hoofdstuk 8 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten Artikel 8.1
Gebruik aanvraagformulier In artikel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is; er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval de naam en het adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.
Artikel 8.2
Inlichtingen, onderzoek, advies.
8.2.1
Het college is bevoegd de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.
8.2.2
Het college vraagt advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk advies te vragen. Het is verstandig hierbij te motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure waarin dit een rol zou kunnen spelen. Artikel 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3.5.1 van de Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: ‘een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluit en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan’. In tegenstelling tot hetgeen was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende, situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft en de voorziening in enig jaar meer dan € 10.000,= kost. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat waarbij, vooruitlopend op dit proces, al eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend moet zijn dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en Wet voorzieningen gehandicapten naar deze wet, voor diegenen die al een voorziening hadden, niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is bij deze wet.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 33 van 37
Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder c., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk. Soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen ((m)moa’s). 8.2.3
Dit artikel spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens betreffende de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens, noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 8.1.1 van deze verordening, betreffende het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures over de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd. Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders de aanvraag volgens de procedure van artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten. Ten aanzien van het omgaan met de, vaak privacygevoelige, gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
8.2.4
Bij de advisering moet gebruik gemaakt worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat: ‘Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen’. Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt, kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.
Artikel 8.3
Samenhangende afstemming In artikel 5.2 b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Evenals het genoemde in de toelichting op 9.1 van deze verordening, gaat het hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid, vandaar de delegatiebepaling.
Artikel 8.4
Wijzigingen in de situatie Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.
Artikel 8.5
Intrekking van een voorziening Duidelijk is dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage ‘waarvan redelijkerwijs
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 34 van 37
duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening’, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengt. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten. Artikel 8.6
Terugvordering De wet bevat geen bepalingen over terugvordering van voorzieningen, wat de reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of (voorziening in natura) geleverd is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals in de Wet werk en bijstand (Wwb) het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 en verder, de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, in het bijzonder in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,=, en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling. Het ligt voor de hand dat van de mogelijkheid tot terugvordering in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid; wanneer de aanvrager bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder. Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 8.6 is daarom niet van toepassing op woningaanpassingen.
Artikel 8.7
Procedurele gronden voor weigering van een voorziening Dit is een belangrijke bepaling. Het geeft aan dat het college de gevraagde voorziening kan weigeren als er sprake is van strijdigheid met procedurele regels.
8.7.1
Aanvragen voor kosten die al gemaakt zijn voor het indienen van de aanvraag worden uitgesloten. Zo komt het met regelmaat voor dat pas na een verhuizing een verhuiskostenvergoeding wordt aangevraagd, omdat de belanghebbende dan van
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 35 van 37
anderen hoort dat dit tot de mogelijkheden zou hebben behoord. Na afloop is de gemeente echter niet in staat om het onderzoek in te stellen, omdat de verlaten woning al verkocht of opnieuw verhuurd is en het van belang is om de belanghebbende te beoordelen in de oude situatie. Het gaat tenslotte om ondervonden ergonomische belemmeringen in het gebruik van de woning. 8.7.2
Dit betreft de situatie dat voor het aflopen van de genoemde termijn (zie artikel 5.3) opnieuw om dezelfde voorziening wordt gevraagd. Een voorbeeld daarvan is de vergoeding in de kosten van de sportrolstoel die eenmaal per drie jaar wordt verstrekt. Wordt binnen deze drie jaar opnieuw gevraagd om een sportstoel, dan is deze bepaling aan de orde.
8.7.3
Aangegeven wordt dat in bepaalde omstandigheden van de bepalingen van het tweede lid kan worden afgeweken als de voorziening niet meer functioneert en dat de belanghebbende niet te verwijten valt.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 36 van 37
Hoofdstuk 9 Slotbepalingen Artikel 9.1
Hardheidsclausule Hierin wordt bepaald dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie, kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leegstaat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruikmaken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 9.2
Wmo-voorzieningenboek De Algemene wet bestuursrecht geeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen. Op grond van dit artikel verstrekt de gemeenteraad aan het college de bevoegdheid om dergelijke beleidsregels vast te leggen in een voorzieningenboek. In dat boek komen zaken aan de orde als de goedkoopst adequate voorziening en de wensen van de belanghebbenden.
Artikel 9.3
Indexering Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Wmo-besluit, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) bepaalt in artikel 4.4.1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in deze verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.
Artikel 9.4
Evaluatie Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.
Artikelen 9.5 en 9.6
Inwerkingtreding en citeertitel Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.
Toelichting op Wmo verordening gemeente Hollands Kroon 2012
Pagina 37 van 37