Archeologieverordening 2010
Archeologieverordening 2010
1 van 9
De raad van de gemeente Roerdalen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 26 oktober 2010; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988; b e s l u i t: vast te stellen de
Archeologieverordening 2010 Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1
Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder: a. AMK-terrein: op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) staan de archeologische terreinen (monumenten) afgebeeld, waaraan door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een waardering is toegekend. Een deel van deze terreinen is wettelijk beschermd (terreinen van zeer hoge archeologische waarde). Voor alle op de AMK aangegeven terreinen dient behoud te worden nagestreefd. Voor archeologische rijksmonumenten is behoud wettelijk verplicht. De AMK vormt altijd een momentopname en wordt dan ook via een roulatiesysteem doorlopend herzien; b. Archeologische verwachtingswaardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven; c. Archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische verwachtingswaardenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn; d. Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; e. Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen f. Onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 38 eerste lid van de Monumentenwet 1988; g. Onderzoeksgebied: een gebied dat als onderzoeksgebied is aangeduid op de archeologische verwachtingswaardenkaart; h. Omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; i. Plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden; j. Programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek; k. RCE: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; l. WA 1 t/m 8: Waarde Archeologie. De verschillende categorieën kennen verschillende grenzen met betrekking tot de omvang en verstoringsdiepte van locaties waarop ontwikkelingen zijn voorzien. Artikel 2
Werkingsgebied
Deze verordening is van toepassing voor de gemeente Roerdalen, zover binnen de gemeente niet in een geldend bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening ter bescherming van het archeologisch erfgoed regels zijn gegeven met Archeologieverordening 2010
2 van 9
betrekking tot bouw- en andere werkzaamheden. Voor zover een nieuw van kracht geworden bestemmingsplan regels bevat, die op dezelfde wijze in bescherming van het archeologisch erfgoed voorzien, treedt deze verordening in zoverre terug. Hoofdstuk 2 Instandhouding van archeologische terreinen Artikel 3 1.
2.
Het college stelt een archeologische verwachtingswaardenkaart vast, waarop op een topografische ondergrond archeologisch belangrijke plaatsen en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven. Tevens wordt op de kaart in de tabel ‘ondergrenzen’ het voor deze plaatsen en gebieden te volgen beleid met betrekking tot grondroerende werkzaamheden vermeld. Het college herziet de kaart, indien nieuwe of gewijzigde inzichten en/of gegevens daartoe aanleiding geven. De archeologische verwachtingswaardenkaart ligt voor een ieder ten kantore van de gemeente ter inzage.
Artikel 4 1. 2.
3.
4.
Archeologische verwachtingswaardenkaart
Instandhoudingbepaling/onderzoeksplicht
Het is verboden om in een archeologisch verwachtingsgebied, zoals weergegeven op de archeologische verwachtingswaardenkaart op enigerlei wijze de bodem te verstoren of doen verstoren door werkzaamheden. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing op terreinen die zijn aangewezen op de archeologische verwachtingswaardenkaart indien een bepaald plangebied groter is en/of een ontwikkeling een diepere verstoringsdiepte kent dan is aangegeven in de tabel ‘ondergrenzen’ op de archeologische verwachtingswaardenkaart, als een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat: • de archeologische waarden in voldoende mate worden geborgd; of • de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of • er een gerede verwachting is dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing: a. op terreinen die zijn aangewezen op de archeologische verwachtingswaardenkaart als AMK-terrein, met WA-1, mits sprake is van toestemming verleend door het college. b. op terreinen die zijn aangewezen op de archeologische verwachtingswaardenkaart met WA-8, mits er geen archeologische vondsten in een straal / zone van 50 meter om het plangebied zijn gedaan die aanleiding vormen tot het doen van archeologisch onderzoek in de directe omgeving van de vondst; c. indien sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin afdoende voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg. d. indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische verwachtingswaardenkaart, de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden. Het tweede lid van dit artikel kan nooit van toepassing zijn op een als zodanig op de archeologische verwachtingswaardenkaart aangeduid onderzoeksgebied dat niet is vrijgegeven.
Archeologieverordening 2010
3 van 9
Artikel 5
Vervallen van de onderzoeksplicht
Het overleggen van een rapportage, als omschreven in het tweede lid van artikel 4 aan het bevoegd gezag is niet noodzakelijk indien er sprake is van een plangebied dat kleiner is of gelijk aan de ondergrenzen behorende tot de archeologische verwachtingswaarde van de betreffende locatie, zoals aangegeven in de tabel ‘ondergrenzen’ op de archeologische verwachtingswaardenkaart. Artikel 6 1.
2. 3.
Opgravingen en begeleiding
Indien binnen het grondgebied van de gemeente Roerdalen vervolgonderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, op basis van het gestelde in de rapportage van het (verkennend) onderzoek, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet: a. het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder m, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek. b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder l van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen. In het programma van eisen neemt het college tevens bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dient het toezicht geregeld te zijn zoals door het college bepaald. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan door het college aan te wijzen deskundige.
Hoofdstuk 3 Procedurele bepalingen Artikel 7
Rapportages en andere schriftelijke stukken
Een rapport als bedoeld in artikel 4, tweede lid en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden en een plan van aanpak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b. worden in drievoud aangeleverd. Daarnaast dient het rapport digitaal te worden aangeleverd. Artikel 8
Intrekken van een omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning die verleend is door het bevoegd gezag, kan door datzelfde gezag worden ingetrokken indien: a. blijkt dat de omgevingsvergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave met betrekking tot de bepalingen van deze verordening is verleend; b. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van de archeologische waarden zwaarder dient te wegen. Hoofdstuk 4 Overige bepalingen Artikel 9
Tegemoetkoming in schade
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming in de geleden schade toe, indien de schade in relatie staat tot.
Archeologieverordening 2010
4 van 9
Artikel 10
Kostenverhaal
Voor zover de toepassing van het bepaalde in het tweede lid, eerste volzin van artikel 6 van deze verordening voor de gemeente buitenproportionele kosten met zich meebrengt, kan het college deze kosten in rekening brengen bij de belanghebbende. Artikel 11
Strafbepaling
Degene, die handelt in strijd met artikel 4 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden. Artikel 12
Toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen. Hoofdstuk 5 Slotbepalingen Artikel 13
Intrekken oude regeling
De ‘Verordening archeologische onderzoeken 2009’ van de gemeente Roerdalen, door de gemeenteraad vastgesteld op 30 oktober 2008, wordt ingetrokken. Artikel 14
Overgangsrecht
Aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 11 ingetrokken ‘Verordening archeologische onderzoeken 2009’. Artikel 15
Inwerkingtreding
De verordening wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van de dag nadat de verordening op de gebruikelijke wijze is bekendgemaakt. Artikel 16
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Archeologieverordening 2010’.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeenteraad van Roerdalen op 16 december 2010. De griffier
De voorzitter
R.J.J. Notermans
drs. C.A.M. Hanselaar – van Loevezijn
Archeologieverordening 2010
5 van 9
Toelichting Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1 Begripsomschrijvingen In dit artikel worden de in deze verordening gehanteerde begrippen nader omschreven. Artikel 2 Werkingsgebied Het werkingsgebied van de verordening is geen statisch gegeven. Derhalve is een specifiek artikel in de verordening opgenomen om het wanneer en waar deze verordening moet worden gehanteerd te verklaren. Deze verklaring is noodzakelijk omdat de verordening niet altijd en overal in de gemeente Roerdalen van toepassing hoeft te zijn. Als in een bestemmingsplan namelijk al nadere regels zijn gesteld over hoe omgegaan moet worden met archeologisch erfgoed dan gelden die regels en niet de regels van deze verordening. Dit is van toepassing als in een bestemmingsplan regels zijn gesteld die, op dezelfde wijze voorzien in een bescherming van archeologisch erfgoed met betrekking tot bouw- en andere grondroerende werkzaamheden. Buiten kijf staat dat de verordening buiten de gemeente Roerdalen geen toepassingsrecht heeft. Hoofdstuk 2 Instandhouding van archeologische terreinen Artikel 3 Archeologische verwachtingswaardenkaart Het eerste lid van dit artikel realiseert de juridisch noodzakelijke koppeling tussen deze verordening enerzijds en de archeologische verwachtingswaardenkaart anderzijds. Het aangeven van deze koppeling is noodzakelijk omdat de werking van de verordening afhankelijk is van het voorhanden zijn van een vastgestelde archeologische verwachtingswaardenkaart. Tevens is in het artikel het gezag benoemd, het college dat de mogelijkheid heeft een archeologische verwachtingswaardenkaart vast te stellen of te herzien. In het tweede lid van het artikel is aangegeven dat, waar en voor wie de vigerende archeologische verwachtingswaardenkaart beschikbaar is voor inzage. Artikel 4 Instandhoudingbepaling/onderzoeksplicht Dit artikel stelt de kaders waarbinnen verstoringen van de bodem mogelijk zijn. Het eerste lid stelt de systematiek van de bepaling. Deze is zo gekozen dat in beginsel bodemverstoringen verboden zijn op het moment dat sprake is van een archeologische verwachtingswaarde op een bepaalde plek. Dit geldt voor alle verschillende mogelijke archeologische verwachtingswaarden, zoals aangegeven op de archeologische verwachtingswaardenkaart. Vrijgesteld van deze bepaling zijn dus de locaties waar geen sprake is van een archeologische verwachtingswaarde. Het tweede lid brengt naar voren hoe de verbodsbepaling uit het eerste lid kan worden opgeheven. Daarbij wordt een koppeling gelegd met de tabel ‘ondergrenzen’ die te vinden is op de archeologische verwachtingswaardenkaart, in de linkerbovenhoek, direct onder de legenda. Locaties waarop een ontwikkeling is voorzien welke groter is dan en/of waar sprake is van een verwachte verstoringsdiepte dieper dan aangegeven in de tabel ‘ondergrenzen’ kennen op basis van het gestelde in het tweede lid een onderzoeksplicht. Hierbij worden criteria genoemd waar naar oordeel van het bevoegd gezag aan moet zijn voldaan alvorens de verbodsbepaling uit het eerste lid als opgeheven kan worden beschouwd. Om naar voren te kunnen brengen dat wordt voldaan aan de criteria dient een rapportage, op basis van archeologisch onderzoek te zijn overlegd aan het bevoegd gezag waaruit dit blijkt. Ook het derde lid brengt naar voren wanneer er geen sprake is van de verbodsbepaling, omschreven in het eerste lid. Als een locatie voldoet aan een of meer van de in dit lid geformuleerde criteria kan de verbodsbepaling van het eerste lid als opgeheven worden beschouwd. De locaties die passen bij het geformuleerde in dit lid wijken af van die in het Archeologieverordening 2010
6 van 9
tweede lid, omdat voor deze locaties geen archeologisch onderzoek hoeft te worden gedaan en er dan ook geen rapportage hoeft te worden overlegd aan het bevoegd gezag. Het vierde lid van dit artikel formuleert een enkele mogelijke uitzondering op het mogelijke opheffen van de verbodsbepaling, geformuleerd in het eerste lid. Als sprake is van deze uitzondering kan de verbodsbepaling niet op basis van het gestelde in het tweede lid worden opgeheven. Artikel 5 Vervallen van de onderzoeksplicht Artikel 4 van deze verordening laat bepaalde locaties buiten beschouwing. Deze locaties staan centraal in dit artikel. Het betreft de locaties waarop ontwikkelingen zijn voorzien, die op basis van de, op de archeologische verwachtingswaardenkaart gevonden, bij de locatie passende verwachtingswaarde, aldus de tabel ‘ondergrenzen’ een kleinere omvang kennen en waar de grond niet dieper dan de aangegeven diepte geroerd zal worden. De ontwikkelingen voorzien op de hiervoor beschreven locaties hoeven niet te worden onderworpen aan een archeologisch onderzoek. Ontwikkelingen voorzien op locaties die voldoen aan de bedoelde, gestelde criteria zijn niet onderhavig aan het verdere gestelde in deze verordening. Artikel 6 Opgravingen en begeleiding De verplichtingen die in deze bepaling zijn opgenomen zijn bedoeld om de gemeente de regierol te laten dragen bij het doen van archeologische opgravingen binnen het gemeentelijk grondgebied. Om de bedoelde regierol goed te kunnen uitoefenen dient het college een programma van eisen op te stellen waarmee de kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek (lid 1, onder f). Vervolgens wordt van de opgraver verwacht dat hij in een plan van aanpak (lid 1, onder h) weergeeft hoe hij specifiek de gestelde kaders, zoals omschreven in het programma van eisen (lid 1, onder i), denkt te gaan invullen. Hoofdstuk 3 Procedurele bepalingen Artikel 7 Rapportages en andere schriftelijke stukken Deze bepaling brengt naar voren hoe en hoeveel exemplaren van bepaalde specifieke gegevens bij de gemeente dienen te worden aangeleverd. Artikel 8 Intrekken van een omgevingsvergunning Dit artikel bevat de mogelijke gronden om een verleende omgevingsvergunning in te trekken. De bepaling onder a. heeft betrekking op het intrekken van een omgevingsvergunning indien door, al dan niet bewust toedoen van de belanghebbende op basis van onjuiste of onvolledige informatie een omgevingsvergunning is verstrekt. In dat geval heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om de omgevingsvergunning in te trekken. De bepaling onder b. heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van de archeologische waarde wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou plaats hebben, de belangen van de archeologische waarde behoren voor te gaan. In dat geval heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om de omgevingsvergunning in te trekken. Hoofdstuk 4 Overige bepalingen Artikel 9 Tegemoetkoming in schade Voor deze archeologieverordening dient, op grond van de Wet op de Archeologische monumentenzorg een schadevergoedingsregeling in de verordening opgenomen te worden. De rijksregeling voor excessieve opgravingkosten is ingaande 2009 niet meer van toepassing. Het veroorzaker-betaalt-principe, zoals dat in de memorie van toelichting van de Wet op de Archeologische monumentenzorg is verwoord, staat bij de afweging tot
Archeologieverordening 2010
7 van 9
toekenning van schadevergoeding voorop. De gemeente zal zelf dan per geval afwegen wat ‘redelijk’ of ‘buitenproportioneel’ is, waar het schade betreft. Artikel 10 Kostenverhaal Dit artikel regelt dat kosten die buiten de kosten die redelijkerwijs gemoeid zijn met uitvoering van het bepaalde in het tweede lid, eerste volzin van artikel 6 van de verordening ten laste van de belanghebbende gebracht kunnen worden. Het is aan het college te bepalen of en in welke mate er sprake is van buitenproportionele kosten en in hoeverre deze ten laste van de belanghebbende zullen worden gebracht. Artikel 11 Strafbepaling Deze strafbepaling is, met de komst van de Wabo, alleen van toepassing op de nadere voorschriften die het college kan stellen op grond van artikel 4. De strafbaarstelling van de omgevingsvergunning voor ‘gemeentelijke monumenten’ is geregeld in de Wet economische delicten (Wed). Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt aangemerkt als economisch delict. Voor de strafbaarstelling van de nadere regels geldt dat artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet aan de raad een keuzemogelijkheid laat om op overtreding van verordeningen straf te stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 370,- (januari 2008); in de tweede categorie maximaal € 3700,- (januari 2008). Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën. Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijpen de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van drie maanden voor het overtreden van de nadere regels voor de hand liggend. Artikel 12 Toezichthouders In dit artikel wordt de mogelijkheid geregeld toezichthouders aan te wijzen. Het aanwijzen van toezichthouders kan zowel door het college als door de burgemeester geschieden. De basis voor deze aanwijzingsbevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb, waarin algemene regels worden gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Toezichthouders worden in artikel 5:11 Awb omschreven als zijnde personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift, zodat de aanwijzing van toezichthouders derhalve in de Archeologieverordening 2010 kan plaatsvinden. In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd, wat inhoudt dat een toezichthouder zijn bevoegdheid slechts mag uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan daarom niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien. Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (nietwoningen). Nadrukkelijk zij hier vermeld dat het college op grond van dit artikel niet zelf opsporingsambtenaren aanwijst als bedoeld in artikel 141 Strafvordering. Dat kan en hoeft het college ook niet te doen aangezien artikel 142 lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering regelt dat bij verordening aangewezen toezichthouders ook opsporingsbevoegdheid toekomt. Deze buitengewone opsporingsambtenaren hebben in de regel een opsporingsbevoegdheid voor een beperkt aantal strafbare feiten.
Archeologieverordening 2010
8 van 9
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen Artikel 13 Intrekken oude regeling Dit artikel regelt de intrekking van de oude archeologieverordening (Verordening Archeologische onderzoeken 2009), zodat niet twee verordeningen van kracht zijn die hetzelfde onderwerp regelen. Het uitdrukkelijk intrekken van een oude regeling is noodzakelijk omdat geen beroep kan worden gedaan op het beginsel dat een vroegere regeling ter zijde wordt gesteld door een latere regeling. Artikel 14 Overgangsrecht In praktische zin blijkt het intrekken van een verordening en het gelijktijdig doen ingaan van een vervangende nieuwe verordening vaak problemen te geven. Indien bijvoorbeeld een regeling wordt ingetrokken, is het niet altijd duidelijk welke gevolgen de intrekking moet hebben voor op die regeling gebaseerde beschikkingen. Vanwege de rechtszekerheid en de eerbiediging van bestaande rechten is daarom in deze verordening een overgangsbepaling opgenomen. Aanvragen die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening. Voor een bepaalde overgangsperiode zullen er dus twee procedures gelden. Indien de verordening niet tijdig aan de Wabo is aangepast, terwijl deze wet al wel in werking is getreden zet de Wabo de bepalingen uit de verordening aan de kant. De Wabo gaat namelijk voor op lagere regelgeving. De bepalingen uit de verordening zijn van rechtswege onverbindend. Bij een nieuwe aanvraag voor een vergunning gelden dan de bepalingen uit de Wabo. Artikel 15 Inwerkingtreding De inwerkingtreding van deze verordening en het vervallen van de oude verordening is gekoppeld aan de datum van de publicatie van het vaststellingsbesluit van deze verordening. Artikel 16 Citeertitel Dit artikel noemt de naam van de verordening.
Archeologieverordening 2010
9 van 9