AO milieuregels windturbines d.d. 14 december 2010 Voorzitter, Vandaag voeren wij een bijzondere debat. Later zullen wij hier waarschijnlijk op terug kijken en ons realiseren dat wij vandaag grote stappen hebben gezet bij het verduurzamen van onze economie. Wij zullen dat terug kijken en ons realiseren dat wij ons niet hebben laten afleiden door bijzaken, maar gekeken hebben naar echte oplossingen. Na vandaag komen de Europese doelstellingen om in 2020 een aandeel van 14% duurzame energie te hebben, en 20% minder CO2 uit te stoten een stuk dichterbij. Ik ben er dan ook van harte overtuigd dat dit kabinet wel een het groenste kabinet ooit kan zijn. Voorzitter, Het wetsvoorstel strekt zich tot de implementatie van drie Europese richtlijnen. Ik zal ze een voor een langs lopen. 1: richtlijn energie uit herwinbare bronnen. Het aandeel duurzame energie van 14% is opgedeeld in een aandeel voor transport en een aandeel voor elektriciteit. Binnen de transportsector ligt er een verplichting om in 2020 een aandeel van 10% duurzame biobrandstoffen te hebben. De discussie hierover is beladen. Biobrandstof komt immers uit biomassa en legt daarmee mogelijk een hypotheek op het grondgebruik. Grond is het speelveld van de concurrentie tussen fibre, food en fuel, of in het Nederlands, vezels, voedsel en brandstof. Maar dit bekt minder goed. Deze lastige discussie is de reden dat in het verleden de bijmengpercentages van biobrandstoffen, mede met steun van de VVD, zijn verlaagd. Inmiddels heeft onder voorzitterschap van Dorette Corbey oud europarlementariër voor de PvdA. Een commissie criteria opgesteld waaraan duurzame biobrandstoffen moeten voldoen. Ook de brandstofkwaliteit zelf, geregeld via de NEN-richtlijnen is op orde. Vandaar dat de VVD de staatsecretaris wil vragen de percentages voor het bijmengen eerder te verhogen. De belangrijkste reden is dat daarmee een bulldozer effect voorkomen wordt, als rond 2017 ineens de versnelling komt om in 2020 te voldoen aan de tien-procentseis. In een beheerst schema kan capaciteit opgebouwd worden . noodgrepen en paniek voetbal aan het einde worden voorkomen. Tegelijkertijd is het voor Nederland een belangrijke stap om meer duurzaam te worden,
minder afhankelijk van fossiele importen en minder uitstoot van CO2. Dat is de weg die we opgaan en dat is duurzaamheid op zijn VVD’s. Ik overweeg een motie op dat punt. Voorzitter, tot zover over deze wet. Onderliggende wetgeving wordt, zo heb ik begrepen, in deze kamer alleen in een nahang procedure besproken, terwijl daar grote zorgen leven bij de VVD. Dit kabinet is tegen koppen op Europese wetgeving. Maar als wij bijvoorbeeld horen hoe in de behandeling van de tickets voor biobrandstoffen lijkt te worden voorzien, slaat de schrik om het hart. Het lijkt of er wordt gekozen om de internationale handel in bio-tickets te verbieden. Met andere woorden, Nederlandse ondernemers kunnen geen bio- tickets meer leveren aan een land als bijvoorbeeld Luxemburg. Luxemburg heeft geen fysieke bijmeng faciliteit voor biobrandstoffen en vult haar Europese verplichting daarom met Tickets, veelal uit Nederland. En andersom geldt dat Nederlandse ondernemers op de internationale markt tickets zouden kunnen kopen. Dit past bij een open economie als het onze en het past bij de internationale handel. Ook voor andere landen in de EU geldt dat zij de bio-verplichting aanvullen met tickets uit Nederland of andere landen. De opgelegde beperking leidt daarom tot een onnodige kop op de EU regelgeving en een onnodige beperking van het Nederlandse bedrijfsleven, zonder dat er op enig ander punt winst wordt gemaakt. Luxemburg gaat haar tickets kopen in België of Frankrijk. Graag hoor ik van de staatssecretaris dat hij de internationale ticket handel gewoon toestaat. Daarnaast schijnt in de onderliggende wetgeving gesproken te worden over een beperking van de zogenaamde “Carry-over " balans. Dit is de technische term voor het balanceren van volumes tussen verschillende jaren. Dit balanceren voorkomt onnodige druk op werkkapitaal voor ondernemers en draagt bij een efficiente en effectieve onderliggende groei van de bijmeng percentages. Het beperken van de " carry over" lijkt te zijn ingegeven door de wens om een mooie vloeiende grafiek te krijgen van de afname van CO2 en toename van bijmeng volumes. Maar ik wil de staatsecretaris vragen of het gaat om mooie grafieken of om het halen van de doelstellingen en de bedrijven daarbij zo veel mogelijk vrij te laten. Graag ook hier een toezegging om de Carry over gewoon weer toe te staan. Al met al leidt het tot de vraag hoe wij de onderliggende wetgeving gaan behandelen. Graag hoor ik van de staatssecretaris wat zijn mening hierover is.
Ten aanzien van duurzame elektriciteit heeft de VVD een aantal vragen. Deze vragen richten zich op de voorrang voor duurzaam opgewekte stroom en op de plicht van netbeheerders om producenten op het net aan te sluiten. Als het gaat om energie en milieu heeft de VVD een duidelijk perspectief. Wij willen een energiemix, die steeds minder afhankelijk wordt van olie, kolen en gas, en een robuuste leverzekerheid kent. De VVD wil een energiemix die schoon, betaalbaar en betrouwbaar is. Als wij kijken naar duurzame fantasieën uit het verleden lijkt de betaalbaarheid nog wel eens een ondergeschoven kind, vandaar mijn vraag aan de staatssecretaris: In hoeverre leidt de voorrang voor duurzame stroom tot extra kostenverhoging voor de consument en het bedrijfsleven? En als dit leidt tot hogere kosten, in hoeverre zijn die kosten in verhouding tot een groter aandeel van duurzame stroom? Met andere woorden helpt het, of maken we alleen extra kosten? Daarnaast wil ik de staatssecretaris vragen of de aansluitverplichting van duurzame producenten leidt tot een efficiënte plaatsing van nieuwe – duurzame – centrales? We kennen al een exploitatie subsidie, waardoor er weinig stimulans is om effectief energie op te wekken, en ook de verplichte aansluiting lijkt niet te stimuleren tot een optimale inpassing? Maken wij het systeem niet onnodig duur? Als ik kijk naar plannen voor bijvoorbeeld wind op zee, valt het op dat er van een aantal mogelijke locaties sprake is. Voor iedere locatie moet straks een kabel getrokken worden en de kosten daarvan komen uiteindelijk bij de consument terecht. Maar deze consument heeft geen enkele invloed op deze kosten stijging. Nu al is het zo, dat de energierekening slechts voor een beperkt deel de kosten voor de stroom zijn. Als dat percentage nog verder verslechterd, vervalt ook de financiële prikkel voor energiebesparing. Als dat zo gaat worden – en ik ben daar bang voor – boeren wij achter uit. Hoe kijkt de staatssecretaris in dit licht aan tegen die verplichte aansluiting? Voorzitter, daarmee kom ik bij de brandstof kwaliteitsrichtlijn. Deze richtlijn beperkt zich tot het wegverkeer. Er zijn andere richtlijnen voor binnenvaart en luchtvaart. De richtlijn voor invoering biobrandstoffen in de binnenvaart is opgeschort tot overeenstemming met België is voor gelijktijdige invoering. Dat is goed, want Nederland moet dit niet eenzijdig invoeren. Vanwege het belang voor de inzet van
biobrandstoffen, schone energie en minder afhankelijk van de import van olie, wil ik vragen wat de status van deze onderhandelingen met België? Zit er een tijdslimiet aan de opschorting, of is de opschorting gekoppeld aan overeenstemming met België ? op welke manier kan de staatssecretaris het proces versnellen? Voorzitter, Tenslotte de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen. Het doel van de richtlijn is om te komen tot schonere en energiezuinige voertuigen. Het gaat daarbij om CO2 en andere verontreinigende stoffen. De focus ligt vooral op CO2. De VVD vraagt zich af hoe het zit met de afweging tussen de verschillende emissies? Als het ene daalt, maar het andere stijgt, hoe moet dat beoordeeld worden? Daarnaast heeft de VVD een vraag over LPG voertuigen. Er is een toenemend aantal voertuigen waar in de fabriek een LPG installatie wordt ingebouwd. Ee voertuig dat op LPG rijdt heeft ongeveer 10% lagere co2 uitstoot dan hetzelfde voertuig op benzine. Daarmee krijgt dat voertuig op LPG een lager energielabel dan zijn broertje op benzine. Dat is goed. Maar, in Nederland is de markt anders. Bij ons bouwen veel auto’s pas bij aanschaf van het voertuig een LPG installatie in. Deze voertuigen, waarbij de installatie is ingebouwd onder de strengste specificatie van R115, en waarbij de importeur garantie geeft hebben de zelfde uitstoot als de auto’s waar het in de fabriek gebeurd. Feitelijk gaat het om exact dezelfde installatie als die in de fabriek ingebouwd wordt. Ik wil de staatssecretaris dan ook vragen of deze LPG voertuigen waarbij, met garantie van de importeur, de nieuwste LPG installatie onder R115 is ingebouwd een lager energielabel kan krijgen, gelijk aan dat van de affabriek auto op LPG. Dit is logisch, omdat deze auto’s 10% minder CO2 uitstoten dan hun identieke broertje op benzine. Op een makkelijke en goedkope manier kan Nederland hiermee een daling van CO2 voor elkaar krijgen. In Europa wordt LPG dan ook gezien als established alternative fuel, omdat het voor 69% uit aardgas komt. En in de ons omringende landen zien wij een vergroting van het marktaandeel van auto’s op LPG. Ik overweeg een motie. Ten slotte voorzitter, Waar de richtlijn van invloed is op aanbestedingen (bv openbaar vervoer, of wagenparken van publieke partijen) leidt het in de praktijk soms tot het voorschrijven van een techniek. De VVD vindt dit
zeer onwenselijk. In de voorbereiding van dit debat werkten wij aan een amendement om norm voorschriften voor te schrijven. Maar het probleem lijkt niet in de wet te zitten, maar in de uitvoering. in de praktijk blijkt het te gebeuren dat overheden bij voorbeeld voorschrijven dat een prius gekocht moet worden, of een aardgas bus. Terwijl we weten dat het milieuvoordeel van het een wordt overdreven en van het ander niet bestaat. De vraag aan de staatssecretaris is, hoe wij dit in de toekomst kunnen voorkomen?