Andere Jeugdzorg in een Nieuw Stelsel Expertisecentrum William Schrikker
2
Jaarverslag 2012 | William Schrikker Jeugdbescherming Expertisecentrum William Schrikker
Andere Jeugdzorg in een Nieuw Stelsel
Door de transitie en de transformatie wordt de jeugdzorg dichtbij de burger georganiseerd. Zo wordt de beweging gemaakt van versnippering naar ontschotting, van polarisering naar verbinding. Van een lappendeken van organisaties en verantwoordelijkheden naar generiek werken rondom één gezin, met één regisseur en volgens één plan. Van recht op zorg naar jeugdhulpplicht. Alle voorzieningen komen onder één regie: de gemeente. In dit krachtenveld vragen we aandacht voor een bijzondere groep binnen de jeugdzorg: kinderen met een beperking en kinderen van ouders met een beperking. Het nieuwe stelsel biedt prachtige kansen om de jeugdzorg ook voor deze groep te verbeteren. Immers: zij hebben vaak te maken met een complex aan zorgvragen, op verschillende leefgebieden en voor langere tijd. Zo’n nieuw stelsel, waarin sprake is van continuïteit en van integraal werken, kan een uitstekend antwoord bieden. Maar dan is wel nodig om bewust te zijn van wat deze groep ouders en kinderen van de gemeente vragen. Omdat jeugdzorg - specifiek in drang en dwang kader, waar deze gezinnen juist oververtegenwoordigd zijn - voor hen nét even anders moet zijn: Andere Jeugdzorg. Hier leest u de achtergronden en uitgangspunten van Andere Jeugdzorg. Waarom is soms Andere Jeugdzorg nodig? Jeugdzorg in drang en dwang kader is bedoeld voor kinderen en adolescenten met grote problemen. Het gaat om kinderen die worden mishandeld, verwaarloosd, misbruikt. En om adolescenten die strafbare feiten plegen, overlast geven, spijbelen en niet meedoen in de samenleving. Dit soort problemen komen zelden alleen. Vrijwel altijd gaan ze samen met armoede, met psychiatrische stoornissen, verslaving, werkloosheid, echtscheiding, huiselijk geweld en noem maar op. Er zijn echter kinderen die, naast al deze problemen, een beperking hebben. Een beperking die maakt dat ‘gewoon’ opvoeden niet volstaat. Er zijn delinquente en overlastgevende jongeren die, naast al deze problemen, een beperking hebben. Een beperking die hen nog meer vatbaar maakt voor negatieve invloeden van leeftijdgenoten. En er zijn gezinnen waar, naast al deze problemen, de ouders een beperking hebben. Een beperking die invloed heeft op hun opvoedvaardigheden. Jeugdzorg wordt ingezet om
de problemen te tackelen. Om te zorgen dat kinderen weer veilig zijn, dat adolescenten zich aan de regels houden en dat ouders goed opvoeden. Zodat het gezin weer zonder hulp verder kan. Alleen: een beperking gaat nooit over. Een beperking is een chronische factor, die invloed heeft op de kwaliteit van leven en op alle leefgebieden. Om echte verandering tot stand te brengen is steun nodig die een antwoord biedt op het levenslange en levensbrede karakter van die zorgbehoefte. Wij noemen dat: Andere Jeugdzorg. Levenslange en levensbrede zorgbehoefte: dat is toch niet meer van deze tijd? Tja, we gaan misschien wat tegen de tijdgeest in, maar dat doen we uit volle overtuiging! De participatiesamenleving is gebouwd op het fundament van de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Dit nieuwe paradigma is een reactie op de aanname dat de verzorgingsstaat mensen pampert en hen lui, passief en hulpafhankelijk maakt. Voor sommige groepen zal dat misschien zo zijn, maar niet voor iedereen! Wij vragen aandacht voor een gevaarlijk bijeffect van het, overigens waardevolle, krachtgerichte denken. We zien het gevaar dat zó wordt uitgegaan van het idealisme van participatie, eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid dat optimistische verwaarlozing ontstaat. Ofwel: dat voorbij wordt gegaan aan het feit dat niet iedereen voldoet aan het ideaal van de mondige, zelfredzame burger die – misschien met een beetje hulp – het samen met zijn netwerk wel rooien kan. Dat voorbij wordt gegaan aan het gegeven dat bij mensen met een beperking geen sprake is van een evenwaardige positie en gelijke kansen op participatie. Dat voorbij wordt gegaan aan het feit dat sommige mensen en kinderen vanwege hun chronische beperking ook chronisch een vorm van steun of support nodig hebben. Ook als ze daar zelf niet om vragen. Ook als zij zelf anders willen. Expertisecentrum William Schrikker
3
Ingrijpen is voor ons geen vies woord maar onze maatschappelijke opdracht en een uiting van humaniteit. Wij willen ingrijpen. Niet op een paternalistische en bevoogdende manier. Maar vanuit compassie, vanuit samenwerking, vanuit erkenning van de kwetsbaarheid en vanuit de overtuiging dat ons doortastende bemoeien nodig is om kwaliteit van bestaan te realiseren voor deze mensen en kinderen met een beperking. Wat kenmerkt deze groep kinderen en adolescenten? Kinderen met een beperking. Bij het grootbrengen van kinderen met een beperking is in veel gevallen sprake van verzwaarde opvoeding. Door de beperking van het kind worden hoge eisen gesteld aan de vaardigheden van de opvoeders. Kinderen met een beperking doen een zwaarder en vaak ook langduriger appèl op hun opvoeders. Het opvoeden gaat minder vanzelf, is vaak moeilijker en is een langduriger proces. Er zijn meer hobbels op de weg. Ouders waarvan het kind een beperking heeft moeten omgaan met de schok, moeten het feit accepteren, en vervolgens op een creatieve manier langdurig verzorging en intensieve ondersteuning bieden. Hen wacht een belastende taak. Dat het opvoeden van een kind met een beperking veel risico’s in zich draagt om tot een problematische opvoedingssituatie te verworden is niet verwonderlijk. Feit is dat kinderen met een beperking een grotere kans lopen om slachtoffer te worden van mishandeling en seksueel misbruik. De problemen die zich bij dit ‘ongewone opvoeden’ voordoen zijn in de regel niet met kennis en middelen over ‘gewoon opvoeden’ op te lossen.
wanneer zij een strafbaar feit plegen (jeugdstrafrecht en adolescentenstrafrecht). Zonder juiste begeleiding snappen zij het proces nauwelijks en zullen zij er niet van leren. Reguliere begeleiding en behandeling om recidive te voorkomen zijn te hoog gegrepen. Meer dan bij normaal begaafde jeugdigen is het noodzakelijk om de ouders te betrekken bij de hulpverlening of op een andere wijze een praktisch en pedagogisch ondersteunend netwerk op te bouwen. Door hun tragere ontwikkelingstempo is de voorbereiding op een zelfstandig bestaan een intensiever en langduriger proces. Ouders met een (licht verstandelijke) beperking Een beperking bij de ouders kan invloed op hun opvoedvaardigheden hebben, met name wanneer sprake is van een (licht verstandelijke) beperking. De beperking maakt bijvoorbeeld dat de ouders zich minder goed in kunnen leven in hun kind. Of dat de ouders, door minder sterke eigen impulscontrole, sneller tegen hun kind schreeuwen of het slaat. Vaak hebben deze ouders moeite om hun gedrag en hun opvoedingsstijl aan te passen aan de behoeften van het kind. Doordat zij minder goed zijn in het generaliseren van kennis (in de ene situatie kennis toepassen die je in een andere situatie hebt geleerd) bestaat de kans dat de ouders voortdurend geconfronteerd worden met voor hen nieuwe problemen. In gezinnen van ouders met een (licht verstandelijke) beperking ontbreekt het vaak aan voldoende structuur, rust en regelmaat. Veel ouders met een (licht verstandelijke) beperking hebben negatieve ervaringen met hulpverlening. Wat maakt dat deze groep zoveel problemen oplevert?
Adolescenten met een beperking Jeugdigen van 12 – 23 jaar met een verstandelijke beperking zijn oververtegenwoordigd in het strafrecht. Deze adolescenten zijn, meer nog dan hun normaal begaafde leeftijdgenoten, gemakkelijk beïnvloedbaar, ook al doet hun streetwise gedrag vaak anders vermoeden. Door hun zwak ontwikkelde ik-identiteit, het zwakke morele redeneervermogen en de beperkte gewetensfunctie bestaat een verhoogd risico voor het plegen van misdrijven. Het reguliere juridisch kader is voor hen van toepassing 4
Expertisecentrum William Schrikker
De samenleving wordt steeds complexer. Voor mensen met een beperking is meedoen niet vanzelfsprekend. Schoolresultaten worden belangrijker, werk is veeleisender en het doelmatigheidsdenken wordt prominenter. Wie het tempo niet bij kan houden staat sneller aan de zijlijn. Tegelijkertijd verandert het zorgstelsel. Begrippen als vraaggerichtheid, zelfsturing en eigen verantwoordelijkheid zijn leidend. Het huidige paradigma van inclusie en participatie blijkt echter voor veel kinderen en vol-
wassenen met een beperking nog weinig positief effect te hebben. Veel ouders en kinderen met een beperking hebben negatieve ervaringen met hulp, en vaak hebben zij niet geprofiteerd van de geboden zorg omdat deze niet op maat was (te ingewikkeld, te kortdurend). Naast de toenemende complexiteit van de samenleving en de veranderingen in de zorg is sprake van groeiende repressiviteit en toenemende aandacht voor veiligheid in civiel- en strafrecht. Wanneer jongeren strafbare feiten plegen zijn sanctiemogelijkheden vergroot. De aangiftebereidheid is toegenomen. De maatschappij is minder tolerant waar het gaat om kindermishandeling en verwaarlozing, en de lat voor ‘goed genoeg’ opvoeden komt steeds hoger te liggen. In deze complexere, strengere en minder zorgzame samenleving, vallen mensen met een beperking makkelijker buiten de boot. En dat maakt dat in deze gezinnen ondertoezichtstellingen, voogdij maatregelen en jeugdreclassering verhoudingsgewijs vaker ingezet moeten worden. Hoe ziet die Andere Jeugdzorg er dan uit? De groep ouders en kinderen waarvoor Andere Jeugdzorg noodzakelijk is vraagt om professionaliteit die integratief, continu en dialogisch is, en het bevorderen van kwaliteit van bestaan als oogmerk heeft. Andere Jeugdzorg isoleert de problemen rondom opgroeien en opvoeden niet van de beperking (bij het kind, de adolescent en/of de ouder), maar biedt een geïntegreerd antwoord op de zorgvraag van deze groep cliënten. Andere Jeugdzorg biedt maatwerk vanuit de wetenschap dat ‘one size does not fit all’. Andere Jeugdzorg opereert vanuit alle bestaande kennis over ‘wat werkt’ bij ouders en kinderen met een beperking. Die kennis wordt benut bij het in kaart brengen van de zorgen en de krachten, het inschatten van de risico’s, het opstellen van het plan, het uitvoeren van het plan en het overdragen van de zorg bij afsluiting van de betrokkenheid. De kennis beïnvloedt de manier waarop met gezinnen wordt gecommuniceerd, zodat dit is aangepast aan wat het gezin begrijpen kan. De kennis wordt benut bij het aanleren van vaardigheden zodat wordt aangesloten bij de leerstrategieën van mensen met een beperking. Bovenal
wordt alle kennis over ‘wat werkt’ vertaald in de manier waarop een samenwerkingsrelatie wordt aangegaan. Aan tafel bij de cliënt is de vorm die vanuit Andere Jeugdzorg al jaren wordt vormgegeven. Ook de ondersteuning van de professional sluit hierbij aan, we werken volledig gedigitaliseerd, kunnen direct een digitaal plan maken met opvoeders samen en hebben altijd alle hulpmiddelen en parate kennis bij de hand. Maar we willen juist af van al die specialismen! Hoe verhoudt dit zich tot de ambitie om generiek te werken? De ambitie om generiek te werken levert belangrijke voordelen op, ook voor ouders en kinderen met een beperking. Problemen kunnen eerder in beeld komen en handelen kan sneller en preventiever zijn. Voorwaarde is echter dat er oog is voor de grenzen van een generieke insteek. Wanneer ondersteuning niet aanslaat ontstaat een risico. Een mismatch en het missen van aansluiting en afstemming met het gezin voegt leed toe! Het gezin doet een negatieve ervaring op, er gaat tijd en geld verloren en de kans bestaat dat het gezin zich afsluit voor hulp. Zonder juiste ondersteuning dreigt overvraging. Overvraging leidt tot uitsluiting. Uitsluiting draagt bij aan de problemen en escalatie. ‘Niets is zo ongelijk als het gelijk behandelen van ongelijken’ is een treffende uitspraak. Dus ja: gewoon waar mogelijk. Maar ook: bijzonder waar nodig. En wanneer bijzondere zorg dan toch wordt ingezet is dat altijd in nauwe samenwerking en complementair aan het generieke aanbod. Als we de ondersteuning dichtbij vanuit de wijk organiseren dan kunnen we dat toch zelf wel? De deskundigheid en professionaliteit van de hulpverlener is een bepalende factor. En het uitvoeren van beschermingsmaatregelen, met alle juridische, ethische en methodische eisen die het kader met zich meebrengt, vergt op zich al specifieke deskundigheid. Twee aspecten zijn daarnaast essentieel bij de vraag wie de jeugdzorg in drang en dwang kader voor deze groep ouders en kinderen het beste kan uitvoeren. In de eerste plaats Expertisecentrum William Schrikker
5
is specialistische kennis en specifieke ervaring nodig. Het gaat bijvoorbeeld om kennis op het gebied van handicaps, sociale kaart, communicatie, responsiviteit en acceptatieproblematiek. Het gaat om ervaring in het praten met ouders en kinderen met een beperking, in het afstemmen met, en aansluiten bij de mogelijkheden en beperkingen van het gezin en in het bieden van zorgcoördinatie. Werkers die Andere Jeugdzorg uitvoeren hebben die kennis, zijn ervaren, overzien het speelveld en weten daarin hun weg te vinden. Naast kennis en ervaring is echter motivatie een belangrijk aspect. Motivatie om te werken met de lastigste gezinnen, in de minst hygiënische omgevingen, waar het werken aan inzicht niet ontstaat door het voeren van gesprekken maar door te tekenen of samen puin te ruimen. Dat is niet zozeer moeilijker dan het werk met reguliere jeugdzorgcliënten, maar wel anders. Net zoals niet elke hulpverlener in de gehandicaptenzorg zou willen werken, zo zal ook niet elke medewerker in het wijkteam enthousiasme opbrengen voor het werken met deze gezinnen. Werkers die Andere Jeugdzorg uitvoeren hebben dat enthousiasme wél. Zij kiezen ervoor. Zij zoeken die uitdaging en ontlenen daar werkplezier aan. Niet iedereen met een beperking heeft hulp nodig. Kunnen we niet veel meer uitgaan van de eigen kracht? Het klopt: ook bij ouders en kinderen met een beperking kan de eigen kracht van gezinnen en hun netwerk beter benut worden! We weten inmiddels dat het werkt: eerste ervaringen zijn positief en hoopgevend. Wel blijkt dat ook het benutten van de eigen kracht vraagt om een aanpak op maat. Het netwerk van mensen met een beperking is gemiddeld aantoonbaar kleiner en inclusie gaat helaas nog niet vanzelf. Ouders en kinderen met een beperking hebben minder netwerk om op terug te vallen en professionals nemen in dat netwerk een belangrijker rol in. Tegelijkertijd is isolement één van de belangrijkste risicofactoren voor het ontstaan van opvoed- en opgroeiproblemen. Noodzakelijk is daarom dat biologisch netwerk en professioneel netwerk hand in hand samenwerken met het gezin. Netwerkconferenties hebben een positief resultaat wanneer de werkwijze 6
Expertisecentrum William Schrikker
wordt aangepast aan wat ouders en kinderen met een beperking kunnen begrijpen, zodat zij naar vermogen mee kunnen doen. Het lukt in het algemeen goed om gezamenlijk een plan te maken, maar het blijkt lastig te zijn om te zorgen dat het ook op langere termijn goed blijft gaan. Daarbij speelt een rol dat de plannen vaak structurele en langdurige ondersteuning moeten opleveren (omdat de beperking immers chronisch is). Dat is niet eenvoudig te organiseren. Het uitgaan van de eigen kracht biedt dus zeker kansen, maar vereist een specialistische insteek. Moeten we het nou altijd over de problemen en beperkingen hebben? Daar willen we toch juist van af? We weten dat focussen op oplossingen veel meer oplevert dan een probleemgerichte oriëntatie. Er schuilt echter een gevaar in het uitsluitend benoemen van krachten. Als we de kwetsbaarheid en de beperkingen van het gezin niet onder ogen zien, dan gaan we voorbij aan de benarde situatie waarin het gezin zich bevindt. Het gevaar van wat we eerder optimistische verwaarlozing noemden dreigt. Het is belangrijk om stigmatisering te voorkomen. Maar de gemeente zal oog moeten houden voor mensen met een beperking die door de poreuze mazen van het maatschappelijke veiligheidsnet vallen. De realiteit is nu eenmaal dat het generieke veiligheidsnet inadequaat is, en dat een secundair gespecialiseerd vangnet nodig is voor de meest kwetsbare gezinnen. Om te weten waar de ondersteuning precies op gericht moet zijn moeten de problemen en beperkingen nauwkeurig in kaart gebracht worden. Maar nooit zonder even nauwkeurig de krachten te onderzoeken, en te bepalen wat wél goed gaat. Hebben we de kennis om deze vorm van zorg goed te realiseren? Ja en nee. Er is een schat aan wetenschappelijke –, en praktijkkennis. Over ouders en kinderen met een beperking. Over wat werkt in de uitvoering van drang en dwang rondom opvoeden en wat werkt in opvoedondersteuning van ouders met een beperking. Over specifieke
risico’s zoals seksueel misbruik, verwaarlozing en criminaliteit. Over het voorkomen van recidive bij delinquente jongeren met een beperking, en nog veel meer. Het consolideren, verspreiden, implementeren en gebruiken van alle bestaande kennis - juist op gemeentelijk niveau - is de uitdaging en de opdracht voor de komende jaren. Zodat niet iedereen opnieuw het wiel gaat uitvinden en geleerd wordt van eerder gemaakte fouten. Daarnaast maken de actuele maatschappelijke veranderingen het noodzakelijk om nieuwe kennis te ontwikkelen. Interventies en methodieken die op gemeentelijk niveau kunnen worden ingezet zouden ontwikkeld, uitgevoerd en onderzocht moeten worden. De kennis over ‘wat werkt voor wie’ zou verfijnd moeten worden zodat beter en efficiënter maatwerk mogelijk wordt, en voorkomen kan worden dat kinderen en gezinnen ontsporen. Tot slot is nodig dat kennis wordt gegenereerd over manieren waarop evenredige participatie tot stand kan komen en de eigen kracht van mensen met een beperking (beter) benut kan worden.
Wat een ingewikkelde groep! Kunnen we niet zorgen dat we de problemen voor eens en voor altijd oplossen? Je kunt mensen met een beperking zien als halvegaren, buitenbeentjes, malloten. Als mensen met een afwijking. Het enige dat je niet kunt doen is om ze heen. Omdat ze er zijn, veranderen ze wat normaal is. Andere Jeugdzorg ziet ze als boeiende, blije, kleurrijke mensen. Als mensen met kansen. Er zijn grenzen aan de maakbaarheid. En het is een verlies als er geen mensen met down, dwerggroei, een licht verstandelijke beperking of een andere beperking meer zijn. Variatie van menstypen is een vorm van diversiteit. Geluk kan verschillende vormen aannemen. Als we beginnen met het elimineren van grote verschillen, dan belanden we uiteindelijk bij het stigmatiseren van kleine afwijkingen. De maatschappij is mooier als we niet allemaal hetzelfde zijn.
Is die zorg niet enorm duur? Helaas, de zorg voor deze groep ouders en kinderen met een beperking is duur. Op de lange termijn is negeren echter duurder. Op dit moment blijkt de zorg voor ouders en kinderen met een beperking binnen drang en dwang kader nog vaak tekort te schieten. Zo heeft bijvoorbeeld de helft van de jongeren met een licht verstandelijke beperking die een strafbaar feit pleegt geen eerdere hulpverlening gehad, en bij slechts weinigen heeft eerdere hulp een positief effect gehad. Hoeveel minder zouden deze jongeren de samenleving kosten als eerder passende zorg was geboden? Hoeveel kosten kunnen bespaard worden door intensievere begeleiding te bieden aan jong volwassenen en daarmee tienerzwangerschappen te voorkomen? De kosten zijn hoog, maar een andere manier van kijken kan ertoe bijdragen dat het geld beter besteed kan worden. Niet vanuit een ‘vaccinatiemodel’ (= één vroegtijdige actie om te voorkomen) maar vanuit een ‘tandheelkundemodel’ (= regelmatig onderhoud).
Expertisecentrum William Schrikker
7
Postadres Postbus 12685, 1100 AR Amsterdam Adres centraal kantoor Bijlmerdreef 101 te Amsterdam T 088 52 60 00 0 F 088 52 60 00 1 Website Voor meer informatie over Expertisecentrum William Schrikker kijk op www.williamschrikkergroep.nl
Expertisecentrum William Schrikker