THR09-047
Agenda Inventarisatie ziekenhuis profylaxeprotocollen Entree quiz Stukje theorie Richtlijnen
Exit quiz
THR09-047
Inventarisatie tromboseprofylaxe protocollen trauma
Inventarisatie profylaxeprotocollen ziekenhuizen Noord-Holland
Indicatie: polytrauma (ISS>16), HD stabiel, geen schedel/hersenletsel
Regime Geen Mech LMWH profyl
Dubbel Fonda Extended LMWH parinux profylaxe
Cava Filter
Kliniek MCA VUMC
THR09-047
AMC
Inventarisatie profylaxeprotocollen ziekenhuizen Noord-Holland Indicatie: heupfractuur
Regime Geen Mech profyl
LMWH Dubbel Fonda Extended Coum LMWH parinux profylaxe arine
Kliniek KG Gemini Spaarne WFG
THR09-047
ZMC
Inventarisatie profylaxeprotocollen ziekenhuizen Noord-Holland Indicatie: onderbeengips
Regime Geen Mech LMWH profyl
Dubbel Fonda Extended LMWH parinux profylaxe
Cava Filter
Kliniek KG WFG Gemini
THR09-047
ZMC
Inventarisatie profylaxeprotocollen ziekenhuizen Noord-Holland Indicatie: arthroscopie knie
Regime Geen Mech LMWH profyl
Dubbel Fonda Extended LMWH parinux profylaxe
Cava Filter
Kliniek MCA RKZ VUMC
THR09-047
AMC
Vraag 1 Welke van onderstaande staven geeft het aantal VTE gerelateerde sterfte aan
Aantal doden in Europa 2006 500000
450000
Aids Borstkanker Prostaatkanker VTE Verkeersdoden
400000
350000 300000 250000
200000 150000
100000 50000
0
A
B
C
D
E
Vraag 2 Welk percentage van het totaal aantal kuitvene trombosen leidt tot een proximale trombose (bij geopereerde ptn)? a. 0% b. 5-10% c. 15-20% d. 25-30%
Vraag 3 Wat is de 5-jaars incidentie van PTS bij behandelde DVT’s (3m orale antistolling, 2 jr TEK)? a. 6%
b. 14% c. 20% d. 28%
Vraag 4 Stelling 1:
Stelling 2:
Bij arthroscopie van de knie wordt thromboseprofylaxe aanbevolen 8 dgn profylaxe na kniescopie is bewezen effectiever dan 2 dgn
a. 1 en 2 zijn onjuist b. 1 is juist, 2 is onjuist c. 1 is onjuist, 2 is juist d. 1 en 2 zijn juist
Vraag 5 Stelling 1:
Stelling 2:
Met tromboseprofylaxe is de kans op VTE bij polytraumatisées >10% Met tromboseprofylaxe is de kans op VTE bij gipsimmobilisatie v.h. been <5%
a. 1 en 2 zijn onjuist b. 1 is juist, 2 is onjuist c. 1 is onjuist, 2 is juist d. 1 en 2 zijn juist
Vraag 6 Stelling 1:
Stelling 2:
25% TVLO wordt beschouwd als hoog risico, indicatie voor dubbele profylaxedosering Bij HD stabiele polytraumatisées (ISS > 16) wordt de eerste 48h geen profylaxe aanbevolen (vergroot bloedingsrisico)
a. 1 en 2 zijn onjuist b. 1 is juist, 2 is onjuist
c. 1 is onjuist, 2 is juist d. 1 en 2 zijn juist
Vraag 7 Welke van onderstaande protectie regimes bij heupfractuurptn is volgens de richtlijn juist?: a. LMWH gedurende opname
b. Fondaparinux tot aan mobilisatie c. Ongeacht opnameduur 1 maand Fondaparinux d. LMWH 3 maanden post-op
Vraag 8 Welke van onderstaande beweringen over fondaparinux is juist: a. Het is een synthetische factor IXa remmer
b. Het wordt door de lever gemetaboliseerd en moet bij
LF stn in verlaagde dosis gegeven worden c. Het wordt door de nieren uitgescheiden en moet bij nierfx stn in dosis verlaagd worden d. Het voordeel boven LMWH is gelegen in de toedieningsvorm: geen prikje, maar pil
Hemostase, een natuurlijk proces
Vaatschade
1. Primaire hemostase, de vorming van een plaatjesplug of “witte trombus”
2. Coagulatie of secundaire hemostase, de vorming van een fibrine netwerk voor stabilisatie, “rode trombus”
3. Fibrinolyse, het oplossen van de bloedprop, zodra de vaatwand hersteld is
Secundaire hemostase hemostase DePrimaire stollingscascade Coagulatie Plaatjes aggregatie
Propagatie route Adhesie Activatie
Initiatie route
Factor Xa Protrombinase
Aggregatie
Trombine
Witte trombus
Fibrine Rode trombus
De stollingscascade
Veneuze trombose
Veneuze trombose
1. Stase
3. Trombus groei
2. Trombus vorming
4. Embolisatie
Veneuze trombo embolie (VTE) VTE is de situatie waarin trombus ontstaat in een vene. Dit kan leiden tot diep veneuze trombose (DVT) en/of longembolie (PE).
Migratie
Dit zijn aldus twee verschijningsvormen van dezelfde aandoening. 30-50% van de patiënten met een venografisch vastgestelde proximale DVT heeft een asymptomatische PE1,2 In 80% van de patiënten met een PE wordt (vooral asymptomatische) proximale DVT vastgesteld3
1. 2. 3.
Meignan M et al. Arch Intern Med 2000;160:159-64. Moser KM et al. Ann Intern Med 1981;94:439-44. Girard P et al. Chest 1999;116(4):903–908.
Embolus
Trombus
DVT – the facts 15-20% v kuitvenetrombose leidt tot prox DVT De meeste DVT`s starten in de kuit Proximaal is boven de knie: de popliteale, femorale of iliacale venen De kans op embolisatie is veel groter bij een DVT in de proximale venen Na grote chirurgie ((hemi)arthropl heup, laparotomie, thoracotomie) 29% DVT, na 48h nog 14%
DVT – the facts (2) Meeste DVT’s post-op in kuitvenen thv de kleppen Binnen 3 dgn ½ DVT’s spontaan verdwenen 1 op de 6 DVT’s bereikt het proximale systeem Mortaliteit onbehandelde kuitvene trombose 4.5% tot 33% bij iliacaalvene trombose Na beh proxim DVT (3m antist, 2j kousen), cum incidentie PTS 28%, wv 10% ernstig
Aantal doden in Europa 2006 500000 450000 400000
350000 300000
250000 200000
150000 100000 50000
0 VTE
Breast cancer
Prostate cance
Transport accidents
Aids
“In Europa sterven jaarlijks ruim 500.000 mensen aan veneuze trombose. Dat zijn meer doden dan aan borst- en prostaatkanker, aids en verkeersongevallen samen.2”
De VTE gerelateerde mortaliteit is meer dan 2x hoger in vergelijking met de mortaliteit gerelateerd aan borsten prostaat kanker, aids en verkeers-ongevallen tezamen.1
1
Cohen, A.T., et al. Venous thromboembolism (VTE) in Europe. The number of VTE events and associated morbidity and mortality. Thromb Haemost. 2007 Oct;98(4):756-64. 2Prof.
Dr. H.R. Büller op 19 november 2009 tijdens het symposium Farmacotherapie Up to Date in Utrecht.
VTE mortaliteit 10% van de in-hospital mortaliteit wordt veroorzaakt
door PE VITAE studie: overlijden ten gevolge van VTE 7% 34% Onbehandelde VTE 59%
Plotselinge fatale PE Behandelde VTE
Cohen, et al. Haemostasis 1996;26:65–71. Lindblad, et al. BMJ 1991;302:709–11. Sandler and Martin. J R Soc Med 1989;82:203–5. Cohen, et al. Thromb Haemost 2007;98:756–64
Mogelijke gevolgen VTE Korte termijn gevolgen:
Lange termijn gevolgen:
longembolie
recidief DVT of PE
overlijden
post-trombotisch syndroom (PTS) Chronische pulmonale hypertensie
(CTEPH)
Phlegmasia coerulea dolens
VTE is een groot probleem voor de gezondheidszorg: verhoogde morbiditeit, verhoogde mortaliteit en aanzienlijke kostenpost1
1. Geerts WH et al. Chest 2008; (suppl. b)133: 381S-453S.
Post-trombotisch syndroom
Treedt op bij 20-50% van de patiënten met een eerder doorgemaakt DVT Ernstig PTS : 5-10% van de gevallen
Kolbach DN. Hematologie Actueel 2004;jaargang 5: nr 1.
Asymptomatische trombo-embolie Risico op post-trombotisch syndroom (PTS)1 Verhoogde mortaliteit2 Chronische Trombo Embolische Pulmonale Hypertensie3 Aanzienlijk deel (30-60%) verdwijnt vanzelf door
trombolyse
1. 2. 3.
Wille-Jørgensen P et al. Thromb Haemost 2005;93(2):236-41. Vaitkus PT et al. Thromb Haemost 2005;93(1):76-9. Reesink HJ et al. Neth Heart J 2006;14(6):219-24.
De Triade van Virchow
Risicofactoren VTE
Virchow R. 1856; Frankfurt: Staatsdruckerei Rosendaal FR. Lancet 1999;353:1167-73
Risico factoren VTE Patient karakteristieken
Ziekte gerelateerd
Chirurgie
Leeftijd
Maligniteit
Afh v type chirurgie
Obesitas
Cardiaal/respiratoir falen
Major trauma
Varicositas
Myocard infarct
Immobilisatie
Paretisch
Zwangerschap
Infectie
Thrombophilie
Inflammatory bowel disease
Hormoon therapie
Nephrotisch syndroom
Eerdere VTE
Polycythaemia vera
Adapted f rom Geerts, et al. Chest 2008;133:381S–453S
CBO richtlijn: Hoog, Middel, Laag risico in de heelkunde
CBO: Richtlijn Diagnostiek, Preventie en Behandeling van Veneuze trombo embolie en Secundaire Preventie Arteriële Trombose. 2008.
Combinatie van risicofactoren VTE
DVT per 10,000 mensjaren bij gebruik van orale anticonceptie en de aanwezigheid van factor V Leiden
Het risico neemt toe met toename van het aantal risicofactoren. Bovendien versterken sommige combinaties van risicofactoren elkaar. Fig.1 Anderson FA jr. and Spencer FA. Circulation 2003;107 (23 suppl 1):I9-I16 Fig.2 Vandenbroucke JP, et al. N Engl J Med 2001;344:1527-35
Klasses anti-trombotica 1. Bloedplaatjesremmers: remmen van adhesie, aggregatie en/of functie (primaire hemostase): (Aspirine, Ascal, Plavix etc) • preventie en behandeling arteriële trombose 2. Anticoagulantia: interactie met één of meerdere stollingsfactoren uit de coagulatiecascade, remmen van omzetting van fibrinogeen in fibrine (secundaire hemostase): (Vitamine K antagonisten, (Laag Moleculair Gewicht) Heparine, fondaparinux) • preventie en behandeling arteriële en veneuze trombose
3. Trombolytica (ook wel fibrinolytica): afbreken van arteriële of veneuze trombi waardoor snel doorgankelijkheid van bloedvat hersteld wordt: (urokinase of streptokinase) • behandeling arteriële en veneuze trombose (longembolie)
LMWH Gemaakt van varkensdarm Depolymerisatie van lange UFH moleculen UFH/LMWH: heterogene mengsels van verschillende
polysacchariden potentiëren remmend effect van ATIII op diverse
stollingsfactoren m.n. IIa en Xa
Hirsh J et al. CHEST 2004; 126(suppl):188S–203S
fondaparinux COO
OS – O3O OH HO
NHSO –
•
OH
O OH
OS – O3O
OSO 3 –
O O
3
–
O OSO 3 –
O
O COO– OH
NHS – O3
OS – O3
O
OH
OMe NHS – O3
synthetisch gesulfateerd pentasaccharide: 5 suiker moleculen
• Selectieve factor Xa remmer • Ongemetaboliseerd gesecerneerd door nieren, cave nierfx stoornissen van Boeckel CAA et al. Angew Chem Int Ed Engl 1993;32:1671–1690.
Richtlijnen 8th ACCP Guidelines 2008: Guidelines for Antithrombotic Therapy
1Geerts,
et al. Chest 2008;133:381S–453S
Richtlijnen CBO: Richtlijn Diagnostiek, Preventie en Behandeling van Veneuze
trombo embolie en Secundaire Preventie Arteriële Trombose. 2008.
Polytraumatisées DVT risico 20-75% (zonder profylaxe), afh van ISS Mn bij bekken/ acetabulum# hoge kans (60-80%)
Met profylaxe DVT kans nog 13% Bij geïsoleerde bekken/acetabulum# kans nog 12-14% Cava filters effectief, doch iatrogene complicaties fors Ernstig schedel/hersenletsel kan leiden tot DIS Geïsoleerd bekken/ acetabulum#, HD stabiel, direct
starten LMWH/fondaparinux
Hoog risico VTE in trauma (dubbele dosering LMWH/ fondaparinux): Polytrauma ISS>16 Ernstig schedel-hersenletsel
Dwarslaesie Bekken-/acetabulumfractuur (Proximale) femurfractuur Ernstige brandwonden (TVLO> 20%)
Aanbevelingen LMWH bij alle polytraumaptn. Starten als bloedingsrisico afgenomen is en
continueren tot pt weer normaal gemobiliseerd is. (graad 1A) Mechanische profylaxe (kuit-/voetpomp/compressiekousen) indien
LMWH uitgesteld bij actieve bloeding(sneiging) (ptn met ernstig schedelhersenletsel). (graad 1B) Plaatsen cava-filter niet geadviseerd als primaire profylaxe bij traumaptn.
(graad 1C) Brandwonden alleen extra risicofactor bij TVLO > 20%. Indien ptn met
geringe BW vroegtijdig worden gemobiliseerd (< 48h), wordt gebruik van tromboseprofylaxe niet aanbevolen. (graad 1C+)
Het risico op VTE bij trauma’s van het onderbeen – Fracturen De incidentie van DVT bij patiënten met een tibia fractuur loopt van 19 tot 45% (zonder trombose profylaxe) 1 Het risico op DVT bij geopereerde ptn is groter dan bij conservatief behandelde letsels2 Het risico op DVT neemt toe naarmate de fractuur dichter bij de
knie gelegen is3,4 Fracture site
Femoral shaft
8/20 (40%)
Tibial plateau
12/28 (43%)
Tibial shaft
12/54 (22%)
Tibial plafond 1Bergqvist 3Geerts,
DVT incidence
1/8 (12%)
et al Arch Intern Med 2002;162:2173–6. 2Zagrodnick and Kauf ner. Unfallchirurg 1990;93:331–3 et al. Chest 2008;133:381S–453S. 4Abelseth, et al. J Orthop Trauma 1996;10:230–5
Het risico op VTE bij traumata van cruris-/ tibiaschachtfracturen (geopereerd) Multipele regressie analyse: leeftijd, tijd tussen fractuur en OK en duur van de OK, correleren met waarschijnlijkheid van DVT Risk factors
Probability of DVT
95% CI
Baseline (no risk factors) Time to OR* ≤27 h, OR time ≤105 min, age ≤60 yr
0.10
0.05–21
One risk factor Time to OR >27 h Age >60 yr OR time >105 min
0.45 0.40 0.35
0.19–0.74 0.11–0.77 0.21–0.51
0.83 0.80 0.75
0.45–0.96 0.35–0.95 0.49–0.94
0.96
0.75–0.99
Two risk factors Time to OR >27 h, age >60 yr Time to OR >27 h, OR time >105 min OR time >105 min, age >60 yr
Three risk factors Time to OR >27 h, OR time >105 min, age >60 yr
Abelseth, et al. J Orthop Trauma 1996;10:230–5
Het risico op VTE bij traumata van het onderbeen – Weke delen letsels Bij weke delen letsels aan het onderbeen varieert
het risico op DVT van 7 tot 18%1 Het risico op een DVT na een Achillespees ruptuur
is even hoog als na een enkelfractuur (A)symptomatische DVT werd gediagnosticeerd bij
36%van de patiënten na chirurgie2
1Bauer.
Acta Chir Scand 1944;90:229–49. 2Lapidus, et al. J Orthop Trauma 2007;21:52–7
Richtlijnen – Tromboseprofylaxe in de preventie van VTE in onderbeentraumata ACCP Guidelines1 • „For major trauma patients [including lower limb fractures] in the absence of a major contraindication, we recommend that clinicians use LMWH thromboprophylaxis starting as soon as it is considered safe to do so (Grade 1A)‟
1Geerts,
et al. Chest 2008;133:381S–453S
Veel behandelaars kennen een casus van patient met longembolieën na gipsimmobilisatie.
Laagdrempelig tromboseprofylaxe.
Paniekvoetbal??? Protect studie
PROTECT
Protect studie
Risico op symptomatische DVT Het risico op DVT bij patiënten met een enkel fractuur is 1- 4.5% (zonder trombose profylaxe)1,2
1Jorgensen
PS, et al. Low molecular weight heparin (Innohep) as thromboprophylaxis in outpatients with a plaster cast: a venografic controlled study. Thromb Res 2002;105:477-80. 2Zagrodnick and Kaufner. Unfallchirurg 1990;93:331–3
PROTECT
Protect studie
Literatuur Meta-analyse Ettema 2008: meer goed gepowerde studies nodig om conclusies voor onderbeengips te trekken Cochrane review Testroote 2008: profylaxe geïndiceerd bij zowel boven- als onderbeengips bij zowel fracturen als achillespeesrupturen Echter…
PROTECT
Protect studie
Patiënten
Interventie
Controle
Test
DVT Controle
P
(%)
DVT Interventie (%)
Kujath et al 1993
N = 253
Nadroparine
Geen profylaxe
DUS
21 / 127 (17)
6 / 126 (5)
P < 0,01
Kock et al 1995
N = 335
Certoparine
Geen profylaxe
DUS
7/163 (4)
0/176 (0)
P = 0,006
Lassen et al 2002
N = 371
Reviparine
Placebo
Venografi e
35 / 188 (19)
17 / 183 (9)
P = 0,01
Jørgensen et al 2002
N = 205
Tinzaparine
Geen profylaxe
Venografi e
18 / 106 (17)
10 / 99 (10)
P = 0,15
Lapidus et al 2007 a
N = 91
Dalteparine
Placebo
DUS + Venografi e
16 / 44 (36)
16 / 47 (34)
P = 0,8
Lapidus et al 2007 b
N = 197
Dalteparine
Placebo
Venografi e
27 / 96 (28)
21 / 101 (21)
P = 0,2
PROTECT
Protect studie
Patiënten
Interventie
Controle
Test
DVT Controle
P
(%)
DVT Interventie (%)
Kujath et al 1993
N = 253
Nadroparine
Geen profylaxe
DUS
21 / 127 (17)
6 / 126 (5)
P < 0,01
Kock et al 1995
N = 335
Certoparine
Geen profylaxe
DUS
7/163 (4)
0/176 (0)
P = 0,006
Lassen et al 2002
N = 371
Reviparine
35 / 188 (19)
17 / 183 (9)
P = 0,01
Jørgensen et al 2002
N = 205
Tinzaparine
Geen profylaxe
Venografi e
18 / 106 (17)
10 / 99 (10)
P = 0,15
Lapidus et al 2007 a
N = 91
Dalteparine
Placebo
DUS + Venografi e
16 / 44 (36)
16 / 47 (34)
P = 0,8
Lapidus et al 2007 b
N = 197
Dalteparine
Placebo
Venografi e
27 / 96 (28)
21 / 101 (21)
P = 0,2
PROTECT
Protect studie
Ook Venografi bovenbeensgips e Placebo
Patiënten
Interventie
Controle
Test
DVT Controle
P
(%)
DVT Interventie (%)
Kujath et al 1993
N = 253
Nadroparine
Geen profylaxe
DUS
21 / 127 (17)
6 / 126 (5)
P < 0,01
Kock et al 1995
N = 335
Certoparine
Geen profylaxe
DUS
7/163 (4)
0/176 (0)
P = 0,006
Lassen et al 2002
N = 371
Reviparine
Placebo
Venografi e
35 / 188 (19)
17 / 183 (9)
P = 0,01
Jørgensen et al 2002
N = 205
Tinzaparine
Geen profylaxe
Venografi e
18 / 106 (17)
10 / 99 (10)
P = 0,15
Lapidus et al 2007 a
N = 91
Ook geopereerde patiënten Dalteparine Placebo DUS + 16 / 44 (36) Venografi e
16 / 47 (34)
P = 0,8
Lapidus et al 2007 b
N = 197
21 / 101 (21)
P = 0,2
PROTECT
Dalteparine
Protect studie
Placebo
Venografi e
27 / 96 (28)
RICHTLIJNEN American College of Chest Physicians 2008: géén profylaxe
Richtlijn CBO 2008: géén profylaxe
PROTECT
Protect studie
CBO richtlijn 2008: traumapatiënten
Aanbevelingen tromboseprofylaxe geïsoleerd letsel / operatie aan de onderste
extremiteit:
Bij patiënten met een geïsoleerd letsel of na operatie aan de onderste extremiteit wordt geadviseerd om geen actieve tromboseprofylaxe toe te passen (graad 2A). Onvoldoende data voor het geven van een gefundeerd advies CBO: Richtlijn Diagnostiek, Preventie en Behandeling van Veneuze trombo embolie en Secundaire Preventie Arteriële Trombose. 2008.
Arthroscopie knie Geen verschil 2 dgn LMWH (8%, 4% sympt) vs geen profylaxe (10,5% vs 4,5% sympt)1
8 dgn LMWH verschilt niet sign van LMWH 2dgn of geen
profylaxe Incidentie onderzoek (bilat duplex na scopie bij 355 ptn):
5,7 % DVT, wv 0,6 % symptomatisch2 1. Ilhahi OA et al. DVT after knee arthroscopy. A meta-analysis. Arthroscopy 2005;21:727-30.
2. Hoppener MR et al. Low incidence of DVT after knee arthroscopy without thromboprophylaxis. A prospective cohort study of 335 patients. Acta Orthop 2006;77:767-71.
CBO richtlijn Aanbevelingen Routinematige tromboseprofylaxe bij patiënten, die een artroscopie
van de knie ondergaan, wordt niet aanbevolen. (graad 1B) Bij een verlengde (reconstructieve) of gecompliceerde ingreep en bij
patiënten met een verhoogd VTE-risico is tromboseprofylaxe met LMWH te overwegen. (graad 1B)
:
Penthifra plus: preventie VTE bij heupfractuur-chirurgie
Penthifra Plus
n = 326
Fondaparinux
EERSTE BEHANDEL PERIODE (7 ±1 DAGEN)
2.5 mg 1dd dubbelblind
HFS
Fondaparinux
R
totale duur van behandeling 21 ± 2 dagen
2.5 mg 1dd
n = 656
n = 330 Inclusie criteria (o.a.): fractuur van bovenste 1/3 deel femur incl. caput en collum binnen 48 uur na opname Exclusie criteria (o.a.): >24 h vertraging tussen trauma en opname patiënten met multipele traumata Eriksson BI et al. Arch Intern Med 2003; 163: 1337-42.
Placebo venografie dag 19–24 na randomisatie
Resultaten plus: effectiviteit IncidentiePenthifra van symptomatische VTE gedurende de dubbelblinde periode
VTE %
4% 3% 2%
2,7%
CI 67,7-100% (p=0.02)
1% 0,3% 0% kortdurende profylaxe (n=330) Fondaparinux
Eriksson BI et al. Arch Intern Med 2003; 163: 1337-42.
verlengde profylaxe (n=326) Fondaparinux
Conclusie Penthifra Plus: Bij profylaxe met Fondaparinux 2,5 mg s.c. 1 maal daags tot 31 dagen na een heupfractuur operatie, treedt bij 3 op de 1.000 behandelde patiënten een klinisch bewezen VTE op1. Dat is de laagste incidentie bij een gerandomiseerd onderzoek (p=0.02)2.
1. Eriksson BI et al. Arch Intern Med 2003; 163: 1337-42. 2. Medline search for period 1966-2004; Key words: hip fracture, venous thromboembolism and Pub Med search for period 1976-2004; Key words: hip fracture, clinical trial, thrombosis, not fondaparinux.
Resultaten Penthifra plus: effectiviteit Incidentie van VTE gedurende dubbelblinde periode
Totale VTE %
50% 40% 30%
35,0% CI 87,2-99,7% (p<0.001)
20%
10%
1,4%
0%
kortdurende profylaxe (n=220) Fondaparinux
Eriksson BI et al. Arch Intern Med 2003; 163: 1337-42.
verlengde profylaxe (n=208) Fondaparinux
Resultaten Penthifra plus: veiligheid Incidentie major bleeding (p=0.06)
% patients
6% 5% 4% 3%
2,4%
2% 1%
0,6%
0% kortdurende profylaxe (n=329) Fondaparinux
Eriksson BI et al. Arch Intern Med 2003; 163: 1337-42.
verlengde profylaxe (n=327) Fondaparinux
CBO richtlijn 2008: tromboseprofylaxe heupfractuur Aanbevelingen Tijdens opname voor heupfractuur wordt fondaparinux (graad 1A) aanbevolen, waarbij LMWH (graad 1C+) of vit K-antagonist (graad 2B) een alternatief zijn. Mechanische profylaxe (graad 1C+) of aspirine (graad 1A) worden niet aanbevolen als monotherapie. Als operatie uitgesteld wordt, is starten met LMWH – aan te bevelen (graad 1C+). Verlengde profylaxe aanbevolen na HFS voor periode van 4-5 weken (graad 1A). Fondaparinux eerste keuze (graad 1A) en LMWH (graad 1C+) en vit K-antagonist (graad 1C+) zijn een alternatief.
CBO: Richtlijn Diagnostiek, Preventie en Behandeling van Veneuze trombo embolie en Secundaire Preventie Arteriële Trombose. 2008.
Vraag 1 Welke van onderstaande staven geeft het aantal VTE gerelateerde sterfte aan
Aantal doden in Europa 2006 500000
450000
Aids Borstkanker Prostaatkanker VTE Verkeersdoden
400000
350000 300000 250000
200000 150000
100000 50000
0
A
B
C
D
E
Vraag 2 Welk percentage van het totaal aantal behandelde kuitvene trombosen leidt tot een proximale trombose (bij geopereerde ptn)? a. 0% b. 5-10% c. 15-20% d. 25-30%
Vraag 3 Wat is de 5-jaars incidentie van PTS bij behandelde DVT’s (3m orale antistolling, 2 jr TEK)? a. 6%
b. 14% c. 20% d. 28%
Vraag 4 Stelling 1:
Stelling 2:
Bij arthroscopie van de knie wordt thromboseprofylaxe aanbevolen 8 dgn profylaxe na kniescopie is bewezen effectiever dan 2 dgn
a. 1 en 2 zijn onjuist b. 1 is juist, 2 is onjuist c. 1 is onjuist, 2 is juist d. 1 en 2 zijn juist
Vraag 5 Stelling 1:
Stelling 2:
Met tromboseprofylaxe is de kans op VTE bij polytraumatisées >10% Met tromboseprofylaxe is de kans op VTE bij gipsimmobilisatie v.h. been <5%
a. 1 en 2 zijn onjuist b. 1 is juist, 2 is onjuist c. 1 is onjuist, 2 is juist d. 1 en 2 zijn juist
Vraag 6 Stelling 1:
Stelling 2:
25% TVLO wordt beschouwd als hoog risico, indicatie voor dubbele profylaxedosering Bij HD stabiele polytraumatisées (ISS > 16) wordt de eerste 48h geen profylaxe aanbevolen (vergroot bloedingsrisico)
a. 1 en 2 zijn onjuist b. 1 is juist, 2 is onjuist
c. 1 is onjuist, 2 is juist d. 1 en 2 zijn juist
Vraag 7 Welke van onderstaande protectie regimes bij heupfractuurptn is volgens de richtlijn juist?: a. LMWH gedurende opname
b. Fondaparinux tot aan mobilisatie c. Ongeacht opnameduur 1 maand Fondaparinux d. LMWH 3 maanden post-op
Vraag 8 Welke van onderstaande beweringen over fondaparinux is juist: a. Het is een synthetische factor IXa remmer
b. Het wordt door de lever gemetaboliseerd en moet bij
LF stn in verlaagde dosis gegeven worden c. Het wordt door de nieren uitgescheiden en moet bij nierfx stn in dosis verlaagd worden d. Het voordeel boven LMWH is gelegen in de toedieningsvorm: geen prikje, maar pil
Vraag 1 Welke van onderstaande staven geeft het aantal VTE gerelateerde sterfte aan
Aantal doden in Europa 2006 500000
450000
Aids Borstkanker Prostaatkanker VTE Verkeersdoden
400000
350000 300000 250000
200000 150000
100000 50000
0
B
A
C
D
E
Vraag 2 Welk percentage van het totaal aantal behandelde kuitvene trombosen leidt tot een proximale trombose (bij geopereerde ptn)? a. 0% b. 5-10%
c. 15-20% d. 25-30%
Vraag 3 Wat is de 5-jaars incidentie van PTS bij behandelde DVT’s (3m orale antistolling, 2 jr TEK)? a. 6%
b. 14% c. 20%
d.
28%
Vraag 4 Stelling 1:
Stelling 2:
a.
Bij arthroscopie van de knie wordt thromboseprofylaxe aanbevolen 8 dgn profylaxe na kniescopie is bewezen effectiever dan 2 dgn
1 en 2 zijn onjuist
b. 1 is juist, 2 is onjuist c. 1 is onjuist, 2 is juist d. 1 en 2 zijn juist
Vraag 5 Stelling 1:
Stelling 2:
Met tromboseprofylaxe is de kans op VTE bij polytraumatisées >10% Met tromboseprofylaxe is de kans op VTE bij gipsimmobilisatie v.h. been <5%
a. 1 en 2 zijn onjuist
b.
1 is juist, 2 is onjuist
c. 1 is onjuist, 2 is juist d. 1 en 2 zijn juist
Vraag 6 Stelling 1:
Stelling 2:
25% TVLO wordt beschouwd als hoog risico, indicatie voor dubbele profylaxedosering Bij HD stabiele polytraumatisées (ISS > 16) wordt de eerste 48h geen profylaxe aanbevolen (vergroot bloedingsrisico)
a. 1 en 2 zijn onjuist
b. 1 is juist, 2 is onjuist c. 1 is onjuist, 2 is juist d. 1 en 2 zijn juist
Vraag 7 Welke van onderstaande protectie regimes bij heupfractuurptn is volgens de richtlijn juist?: a. LMWH gedurende opname
b. Fondaparinux tot aan mobilisatie
c. Ongeacht opnameduur 1 maand Fondaparinux d. LMWH 3 maanden post-op
Vraag 8 Welke van onderstaande beweringen over fondaparinux is juist: a. Het is een synthetische factor IXa remmer
b. Het wordt door de lever gemetaboliseerd en moet bij
LF stn in verlaagde dosis gegeven worden
c. Het wordt door de nieren uitgescheiden en moet bij nierfx stn in dosis verlaagd worden d. Het voordeel boven LMWH is gelegen in de toedieningsvorm: geen prikje, maar pil