KONINKLIJK BELGISCH INSTITUUT VOOR NATUURWETENSCHAPPEN BEHEERSEENHEID MATHEMATISCH MODEL VAN DE NOORDZEE
Advies van het Bestuur aan de Staatssecretaris voor de Noordzee betreffende : de wijziging van de machtiging en vergunning van de n.v. Rentel voor de bouw en exploitatie van een exportkabel van het Rentel offshore windmolenpark naar het aanlandingspunt op de kust voor Zeebrugge
Bijlage C: Voorwaarden
BMM 100 Gulledelle B–1200 Brussels Belgium Juli 2015
Bijlage C aan het advies: Voorwaarden
RENTEL Kabel Windmolenpark Advies
Bijlage C: Voorwaarden
De in dit hoofdstuk aangevoerde wijzigingen en/of aanvullingen zijn van toepassing op het MB van 8 februari 2013, gewijzigd door het MB van 8 april 2014. Zowel in het MB als in de Bijlage I moet het woord ‘verbindingskabel(s)’ vervangen worden door het woord ‘exportkabel’. Zodra een A- of een B-voorwaarde gewijzigd werd, werd in deze voorwaarden de volledige voorwaarde opgenomen zoals ze dient te worden gewijzigd. De lettering dient als volgt gelezen te worden: A-voorwaarden. Dit zijn de voorwaarden die, om conform te zijn met vroegere gelijkaardige vergunningen, in de artikelbepalingen van het ministerieel besluit kunnen opgenomen worden. B-voorwaarden. Dit zijn de voorwaarden die grotendeels voortkomen uit de milieueffectenbeoordeling van dit en vorige projecten en die in een bijlage aan het ministerieel besluit kunnen worden gevoegd. De nummering van deze voorwaarden kan afwijken van de nummering van de overeenstemmende gebruiksvoorwaarden van de vroegere vergunningen. A-voorwaarden Art 2 De minister verleent aan de NV Rentel een machtiging voor de bouw en een vergunning voor de exploitatie van een windmolenpark met een nominaal vermogen van 289 MW tot 550 MW, houdende 4748 windturbines van 4 MW tot 10 MW en alle tussenliggende opties. De bouw gebeurt volgens één van de in de aanvraag vermelde technieken. De machtiging en vergunning betreffen ook de electriciteitskabels, transformatorplatformen, de exportkabel vertrekkende van het Rentel offshorepark naar het aanlandingspunt op de kust van Zeebrugge en de voorbereidende onderzoeken (incl. het seismisch grondonderzoek). Art 11 §3 De concrete uitvoering van deze voorwaarde kan in samenspraak tussen de houder, andere vergunningshouders voor windparken in de bij KB van 20 maart 2014 afgebakende zone, het Bestuur en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu gebeuren, en moet worden vastgelegd vóór de dag van ingebruikneming van de vergunning of machtiging. Voor die termijn legt de houder de getroffen maatregel aan het begeleidingscomité voor met een nauwkeurige raming van de grootte van zijn bijdrage. De getroffen maatregel wordt goedgekeurd in overeenstemming met de procedure voor het begeleidingscomité.
BMM-UGMM-MUMM
1
RENTEL Kabel Windmolenpark Advies
Bijlage C: Voorwaarden
B-voorwaarden In Bijlage I worden volgende volgende voorwaarden aangepast en worden bijkomende voorwaarden geformuleerd. Sedimentologie en hydrodynamica 9.1. Indien er bij het leggen van de exportkabel baggerwerkzaamheden worden uitgevoerd, moet de houder, voorafgaand aan de werken, contact opnemen met het Bestuur dat, op basis van de concrete bouwplannen, van een schatting van de hoeveelheid materiaal die zal uitgegraven en gestockeerd worden en van de gegevens van het grondonderzoek, zal bepalen waar en hoe het uitgegraven materiaal gestockeerd en gestort zal worden. 9.4. In het geval zeer aanzienlijke hoeveelheden zullen gebaggerd en gestort worden voor de installatie van de kabels, is het mogelijk dat een bijkomende monitoring wordt opgelegd, die de evolutie van de zandhopen opvolgt. Kabels 23.2. De ingraafdiepte van de kabels wordt door de bevoegde instanties bepaald. Voor milieueffecten moeten alle kabels (hoogspannings- en parkkabels) tenminste 1 m diep ingegraven worden. In gebieden met migrerende zandduinen moeten de kabels niet op minimale begravingsdiepte onder de zeebodem worden gelegd, maar op een minimale begravingsdiepte onder de basis van de migrerende zandduinen. Bouwwerken en voorbereidende surveys 28.1. De houder moet voor de bouw een side-scan sonar en multibeam survey (of minstens gelijkwaardige technieken) over het kabeltracé uitvoeren. Het Bestuur moet uitgenodigd worden om aanwezig te kunnen zijn tijdens deze survey. Na afloop van deze survey dienen de resultaten aan het Bestuur en het Agentschap Onroerend Erfgoed gerapporteerd te worden met vermelding van de verschillende aangetroffen objecten die nader onderzocht dienen te worden en de stappen die zullen genomen worden om eventuele beschadigingen van het maritiem erfgoed te vermijden, inclusief een mogelijke lokale aanpassing van het kabeltracé ter hoogte van het wrak B 134/252. Alle obstakels die op de zeebodem gevonden worden, moeten geplot worden en de coördinaten ervan worden doorgegeven aan het Bestuur. Na de werkzaamheden dient over dezelfde tracks een survey te gebeuren (rekening houdend met veiligheid en werkingslimieten), en ieder nieuw obstakel veroorzaakt door de houder moet op zijn kosten verwijderd worden. Indien een obstakel (niet veroorzaakt door de houder) wordt aangetroffen en verwijderd dient te worden, moeten eerst het Bestuur en de aangewezen instanties (o.a. Agentschap Onroerend Erfgoed) onverwijld worden ingelicht, alvorens over te gaan tot de verwijdering. Bij de beoordeling van een dergelijk obstakel zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van materiële goederen of cultureel erfgoed. Indien tijdens de werken archeologische resten en/of fossiele zoogdierresten worden aangetroffen, moeten het Bestuur en de bevoegde autoriteiten (o.a. Agentschap Onroerend Erfgoed) worden ingelicht en worden deze resten overgedragen aan het Agentschap Onroerend Erfgoed (als het archeologische resten
BMM-UGMM-MUMM
2
RENTEL Kabel Windmolenpark Advies
Bijlage C: Voorwaarden
betreft) of het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (als het fossiele zoogdierresten betreft). 28.4. De vergunninghouder dient voor de start van de werkzaamheden de kruisingsplannen met bestaande kabels en pijpleidingen over te maken aan het Bestuur. 29. Voordat met het plaatsen van de structuren wordt begonnen, voert de houder een gedetailleerd onderzoek uit naar de bodemgesteldheid en bodemvormen ter plekke van de windmolenfunderingen in verband met de keuze tussen de types funderingen of langsheen het tracé van de exportkabel. De ruwe data en resultaten van het bodemonderzoek worden voor de start van de werken ter kennis gebracht van het bestuur.
BMM-UGMM-MUMM
3