Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas Nijverheidsstraat 26-38 1040 Brussel Tel. : 02/289.76.11 Fax : 02/289.76.09
COMMISSIE VOOR DE REGULERING VAN DE ELEKTRICITEIT EN HET GAS
ALGEMENE RAAD
ADVIES AR090506-043
over
“het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen”
gegeven met toepassing van artikel 24, § 3, 3°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt
6 mei 2009
SITUERING Het Europese energie- en klimaatpakket heeft o.a. als doelstelling het aandeel hernieuwbare energie (HE) in het eindgebruik van de EU tegen 2020 op te trekken tot 20%. Dit betekent dat het aandeel HE in de EU moet stijgen met ongeveer 11 procentpunten t.o.v. het niveau in 2005. Deze doelstelling kan gehaald worden via het gebruik van groene stroom, groene warmte of koude en het gebruik van hernieuwbare energie in het transport. Inzake het gebruik van hernieuwbare energie in het transport werd de doelstelling voor alle lidstaten vastgepind op 10% van het energiegebruik in het transport over het land. De doelstellingen voor HE zullen gemakkelijker gehaald worden naarmate er meer bespaard wordt op het energiegebruik. De EU rekent op een vermindering van het energiegebruik t.o.v. BAU met 20% tegen 2020. In elke lidstaat moet het aandeel HE in elk geval stijgen met de helft van dit percentage (5,5%). De verdeling van het saldo werd per lidstaat gemoduleerd volgens het criterium BBP per capita. De verdeling van de doelstelling voor HE werd dus niet gebaseerd op het potentieel, volgens de methode van gelijke marginale kosten. Het hele Europese klimaat- en energiepakket werd wel nog gecorrigeerd voor de lidstaten (waaronder België) waarbij de kosten van het klimaatbeleid hoger zouden oplopen: zij mogen een groter aandeel van de veilinginkomsten voor zich houden en kunnen meer gebruik maken van de flexibele mechanismen om hun binnenlandse klimaatdoelstelling te halen. Voor België komt de doelstelling voor het aandeel HE in het eindgebruik tegen 2020 op 13%. Het aandeel HE bedroeg in 2005 2,2%. België moet dus een afstand van ongeveer 11% overbruggen. De nieuwe richtlijn HE gaat uit van het principe van de subsidiariteit. Dit betekent dat de lidstaten hun eigen ondersteuningsmechanisme voor HE kunnen behouden en dat er geen Europese markt komt van verhandelbare groene stroomcertificaten of garanties van oorsprong. De flexibiliteit wordt beperkt tot het afsluiten van bilaterale contracten, waardoor lidstaten een deel van hun nationale doelstelling kunnen halen door middel van een statistische overdracht, door het uitwerken van gezamenlijke projecten of door samen te werken in een gemeenschappelijk ondersteuningsmechanisme voor HE. De financiële afspraken m.b.t. deze samenwerking dienen geregeld in het bilateraal contract. Hierover bestaan geen richtsnoeren.
2/7
AANBEVELINGEN 1.
Het resultaat van de Europese lastenverdeling voor HE tussen de verschillende lidstaten, zoals hierboven beschreven, maakt dat de uitdaging voor België om het aandeel HE in de finale energievraag met 11 procentpunten te verhogen groot is. De raad vraagt daarom dat de federale en de deelstaatregeringen binnen ENOVER dringend een actieplan HE opstellen voor België. Zonder vooruit te willen lopen op de keuze van de methode voor de verdeling van de Belgische doelstelling tussen de federale en de gewestelijke overheden, stelt de raad alvast als algemeen principe dat de projecten in hernieuwbare energie en in rationeel energiegebruik die het meest kostenefficiënt zijn (rekening houdende met de directe en de indirecte maatschappelijke impact op korte en lange termijn) het eerst dienen uitgevoerd te worden. De raad vraagt dat de federale overheid en de gewesten de gedetailleerde potentieelstudies voor HE publiek maken en verder uitwerken op basis van een vergelijkbare methodologie. De interne verdeling van de doelstelling voor HE moet gebeuren op basis van transparante criteria en mag niet tot vertraging leiden voor het opstellen van de noodzakelijke actieplannen.
2.
De raad vraagt dat België nu al proactief de mogelijkheden onderzoekt voor samenwerkingsverbanden (afsluiting van bilaterale contracten) voor nieuwe investeringen in HE, met andere lidstaten uit de EU of zelfs met lidstaten buiten de EU van waaruit HE kan geïmporteerd worden.
3.
Enerzijds heeft België er bepaalde belangen bij om zijn energiegebruik te halen uit HE die geproduceerd wordt op het eigen grondgebied: • België zal minder afhankelijk worden van de import van energie, wat onze handelsbalans ten goede komt; • in de mate dat investeringen in HE gebeuren in niet-ETS-sectoren, zullen België en de gewesten gemakkelijker hun reductiedoelstelling voor het klimaatbeleid halen; • investeringen in HE zullen bijkomende werkgelegenheid creëren in België; • de ontwikkeling van (piloot)projecten HE op het Belgisch grondgebied kan bijdragen tot de ontwikkeling van de Belgische industrie in (innovatieve) energietechnologieën die een belangrijk exportproduct kunnen worden voor Belgische bedrijven; • via de vervanging van fossiele energieproductie door HE (behalve biomassa) kunnen België en de gewesten allicht de doelstellingen voor zuivere lucht gemakkelijker halen, met voordelen voor de volksgezondheid; • door de uitbreiding van het aantal decentrale productie-eenheden en voor zover dat deze decentrale productiecapaciteit gedimensioneerd is op het lokale verbruik, kunnen de netverliezen dalen. • ten gevolge van enerzijds de eindigheid van de fossiele energiebronnen en de daarbij verwachte prijsstijgingen voor fossiele energie(omzetting) en anderzijds de kostendaling voor HE t.g.v. technologische evolutie en schaalvoordelen, zullen hernieuwbare energiebronnen op termijn concurrentieel zijn met de klassieke vormen van energievoorziening; • de meerkosten verbonden aan de aanpassing en modernisering van het netwerk betekenen op langere termijn een voordeel voor de Belgische economie.
3/7
4.
Anderzijds moet België ook een aantal andere technische en economische aspecten die verbonden zijn aan de ontwikkeling van HE op het eigen grondgebied in rekening brengen. Het betreft: • de meerkosten die verbonden zijn aan: -
de installatie van capaciteit HE t.o.v. conventionele capaciteit voor elektriciteits- en warmte productie; de verlaging van de loadfactor voor de klassieke centrales; de nodige uitbreiding van balanceringsvermogen en reserve capaciteit; de netaanpassingen om het net bidirectioneel te maken en te versterken (de piekproductie is soms groter dan het piekverbruik) voor decentrale productie-eenheden; voor zover de decentrale productiecapaciteit niet afgestemd is op het locale verbruik, kunnen de netverliezen stijgen.
Deze meerkosten zullen hoogstwaarschijnlijk voor een groot deel worden doorgerekend in de elektriciteitsfactuur. In de mate dat de doorrekening van deze meerkosten in de elektriciteitsfactuur in België groter zou zijn dan in de omringende landen, zou dit resulteren in een negatieve impact op de competitiviteit van de in België gevestigde ondernemingen en zou dit negatieve gevolgen kunnen hebben voor de werkgelegenheid in de betrokken sectoren. Hogere energieprijzen hebben ook een negatieve impact op de koopkracht van de bevolking. Economische impactstudies tonen aan dat de meerkosten voor het halen van de doelstelling voor HE in België hoger liggen dan in de omringende landen, ook in het geval dat België 100% van de inkomsten van de veiling van emissierechten voor zich kan houden. De raad vraagt dat de veilinginkomsten gebruikt worden om investeringen in energie-efficiëntie en de investeringen die nodig zijn om de doelstelling voor HE te halen, te ondersteunen, ten einde de doorrekening van de meerkost in de elektriciteitsprijs te beperken en de competitiviteit van de ondernemingen te vrijwaren. • de milieu-impact van de projecten HE in vergelijking met de milieu-impact van conventionele elektriciteitsopwekking. 5.
De raad vraagt daarom dat het Belgische actieplan voor HE op een gefaseerde wijze, zoveel mogelijk het potentieel voor HE, tegen een redelijke kost en zonder de bevoorradingszekerheid in het gevaar te brengen, op het eigen grondgebied tracht in te vullen en daarvoor de bestaande hindernissen wegwerkt. De raad vraagt dat de bevoegde regulatoren de impact van de totale meerkost van deze investeringen (zowel de nieuwe capaciteit als de nodige reserve capaciteit en de nodige netaanpassingen) op de energieprijs onderzoeken en strikt monitoren. De raad vraagt om de totale maatschappelijke kosten en baten van HE steeds voor ogen te houden, in de vergelijking en de afweging met de andere vormen van energieopwekking.
6.
De raad dringt aan op een versterkte samenwerking tussen de gewesten onderling en met de federale overheid die moet leiden tot een meer coherent en geharmoniseerd ondersteuningsmechanisme voor groene stroom, dat voldoende differentiatie toelaat naargelang de ingezette technologie en dat oversubsidiëring vermijdt. De raad vraagt dat dringend een grondige evaluatie gemaakt wordt van de effectiviteit en de efficiëntie van de verschillende ondersteuningsmechanismen voor groene stroom, o.a. door ze te vergelijken
4/7
met andere Europese systemen. Op basis van deze evaluatie dienen de bestaande ondersteuningsmechanismen aangepast en beter op elkaar afgestemd te worden. In de aangepaste ondersteuningsmechanismen dienen op regelmatige basis de nodige subsidietoelagen per technologie geactualiseerd te worden, rekening houdend met o.a. de stand van de technologische ontwikkeling, de hoogte van de energieprijzen, de nodige netaanpassingen en de investeringskosten. Deze aanpassing kan niet met terugwerkende kracht in werking treden en moet de zekerheid voor de bestaande investeringen in HE garanderen. Het aangepast ondersteuningsmechanisme mag ook de zekerheid van concreet geplande projecten waarvoor al een vergunning of een impactstudie is aangevraagd, niet in het gedrang te brengen. In het ideaal geval evolueert België naar een eenduidig stabiel en transparant ondersteuningsmechanisme voor groene stroom, waarbij de investeringssteun en de steun voor de productie eenduidig bepaald zijn. Voor zover de ondersteuningsmechanismen gefinancierd worden via het nettarief van de distributienetbeheerders, ondersteunt de raad de gewestelijke spreiding van de kosten (die toegepast wordt in het Vlaams gewest) die gedragen worden door de distributienetbeheerders, ten einde een te grote tarifaire impact van grootschalige lokale investeringsinitiatieven inzake HE te vermijden. 7.
De raad vraagt dat België samen met de andere lidstaten, werkt aan een betere afstemming van de ondersteuningsmechanismen voor groene stroom en groene warmte.
8.
Op Europees, federaal, gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau dienen na voorafgaandelijk overleg met de stakeholders op gecoördineerde wijze de prioritaire locaties voor verschillende vormen van decentrale productie gepubliceerd te worden. Een betere communicatie en voorafgaandelijk overleg tussen de verschillende instanties die enerzijds verantwoordelijk zijn voor het inplantingsbeleid en anderzijds voor het netbeheer (zowel distributie als transmissie) is nodig om de prioritaire locaties te bepalen en de netten te ontwikkelen op een gecoördineerde wijze.
9.
De netwerken dienen uitgebreid, versterkt en aangepast te worden om op een veilige en betrouwbare manier meer decentrale en fluctuerende productieinstallaties te kunnen aansluiten. Op basis van de identificatie van de prioritaire locaties dienen de overheden in overleg met de netbeheerders en de stakeholders proactief te bekijken op welke punten HE het best geïnjecteerd wordt. In de investeringsplannen van de netbeheerders moeten deze aspecten verder worden geïntegreerd.
10. Het vergunningenbeleid voor nieuwe installaties en netversterkingen met betrekking tot de elektriciteitsproductie verloopt te moeizaam en schrikt investeerders af. Maatregelen moeten genomen worden om het vergunningsproces eenvoudiger, sneller, transparanter en met meer zekerheid voor de aanvrager te laten verlopen, zowel voor nieuwe productie-installaties (hernieuwbare energiebronnen en klassieke installaties) als voor netinfrastructuur (elektriciteit en gas). De raad vraagt dat de nodige wetgevende initiatieven genomen worden opdat de verschillende vergunningen die nodig zijn voor het voltooien van een nieuw project (de productie-installatie, de aansluiting op het net en eventueel de versterking van het net) gebundeld en gelijktijdig
5/7
behandeld worden, met afdwingbaarheid van de vooropgestelde termijnen en zonder de milieu-integriteit van het proces in het gevaar te brengen. 11. In de gevallen waar 100% prefinanciering gevraagd wordt voor de aansluiting van hernieuwbare productie eenheden onshore op het net, kan dit tijdelijk tot liquiditeitsproblemen leiden voor de betrokken ondernemingen en betekent dit een bijkomende drempel voor investeerders. Een spreiding van de betaling kan deze drempel verlagen. 12. Fluctuerende productiemiddelen zoals wind en PV en de Europese verplichting om voorrang te geven aan HE bij de dispatching (in de mate dat dit de betrouwbaarheid en de veiligheid van het netbeheer niet in het gedrang brengt), stellen hogere eisen aan de regeling van het netwerk en kunnen zelfs leiden tot problematische situaties. De raad vraagt dat de netbeheerders de impact van deze aspecten verder onderzoeken in hun investeringsplannen en dat een transparant kader voor de invoering van criteria betreffende deze prioritaire dispatching gecreëerd wordt, door de federale en de regionale bevoegde overheden. 13. Om de integratie van grote hoeveelheden offshore op het net mogelijk te maken zijn binnen DG TREN (in het kader van het programma inzake TEN-E) studies en besprekingen lopende over de eventuele aanleg van een supergrid op gelijkstroom in de Noord Zee. De raad vraagt dat België dit proces op een constructieve wijze mee ondersteunt.1 14. Potentieelstudies dienen het potentieel voor groene warmte en koeling op een gedetailleerde wijze in kaart te brengen. Een gedifferentieerd ondersteuningsmechanisme voor groene warmte/koeling (inclusief de groene warmte afkomstig van WKK) moet dringend uitgewerkt worden. Gezien de veelheid van verschillende toepassingen van groene warmte, is een systeem van verhandelbare warmte certificaten gecombineerd met quotaverplichtingen niet aangeraden. De raad vraagt dat onderzocht wordt op welke wijze groene warmte/koeling het meest kostenefficiënt ondersteund wordt.
1 Het Europese relanceplan voorziet onder andere in 565 miljoen € voor offshore windprojecten. België is betrokken bij 2 projecten: North Sea Grid (165 miljoen €) en Thornton Bank (10 miljoen €) (http://www.europarl.europa.eu/news/expert/infopress_page/034-55118-124-05-19-90520090505IPR55117-04-05-2009-2009-false/default_nl.htm).
6/7