RABG 2014/15
ACTUALIA
ACTUALIA Samengesteld door Flip Petilion Advocaat
Wetgeving “De niet te stuiten wetgever: overzicht wetgeving (1.1.2014-31.8.2014)”
Wie dacht dat na de wet tot hervorming van de onbekwaamheidsstatuten, de wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank en het decreet betreffende de integrale jeugdhulp, de rust nu wel zou terugkeren in het land van het familierecht, vergist zich. Tijdens de eerste 8 maanden van 2014 werd nog nooit zoveel regelgeving afgekondigd en gepubliceerd op zulke korte periode. We geven hierna een overzicht met korte duiding van al dat wetgevend werk met min of meer ingrijpende gevolgen op wat wij tot nu toe in de praktijk gewoon waren. We blijven wat langer stilstaan bij de nieuwe wet betreffende de verzekeringen, niet alleen omdat zij in werking treed op 1 november as. maar vooral omdat degene die bedrijvig is in het familierecht er zich redelijkerwijze niet mag aan verwachten dat een verzekeringswet zoveel bepalingen bevat die van belang zijn voor het familie- en het familiaal vermogensrecht. Wet van 24 oktober 2013 tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de verbetering van materiële verschrijvingen of het herstel van omissies in rechterlijke beslissingen alsook de uitlegging van rechterlijke beslissingen (BS 24 januari 2014 (ed. 2)). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014009017 De wet trad in werking op 3 februari 2014. Als gevolg van deze wet kan voortaan ook de beslagrechter een onduidelijke of dubbelzinnige beslissing uitleggen, zonder evenwel de daarin bevestigde rechten uit te breiden, te beperken of te wijzigen (art. 793 Ger.W.). Evenzo kan de beslagrechter de materiële verschrijvingen en omissies verbeteren die een, zelfs in kracht van gewijsde gegane, beslissing aantasten. De gegevens van de verbetering moeten zich bevinden in de tekst zelf van de te verbeteren beslissing (art. 794 Ger.W.). Voorts kan de rechter die verzuimd heeft zich over een punt van de vordering uit te spreken deze omissie in zijn beslissing ook herstellen zonder aan het in kracht van gewijsde gegane van de andere punten te raken, hierbij rekening houdend met de in artikel 748 bis Ger.W. vervatte regels en zonder dat evenwel de in die beslissing bevestigde rechten uitgebreid, beperkt of gewijzigd mogen worden. Het verzoek dient te worden ingediend ten laatste een jaar nadat de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan (art. 794/1 Ger.W.). De rechter mag een beslissing enkel verbeteren of oordelen over de omissie van een punt van de vordering in zover de beslissing niet is bestreden (art. 799 Ger.W.). Eenmaal de verbeterde beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, kan de verbeterende beslissing alleen nog worden betwist door cassatieberoep in te stellen (art. 801/1 Ger.W.).
1066
LARCIER
ACTUALIA
RABG 2014/15
Wet van 5 mei 2014 tot wijziging van artikel 409 van het Strafwetboek, houdende de strafbaarstelling van het aanzetten tot genitale verminking bij vrouwen (BS 2 juli 2014, inwerkingtreding 12 juli 2014). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014009317 Het tweede lid van § 1 van artikel 409 wordt aangevuld als volgt: “§ 1. Hij die eender welke vorm van verminking van de genitaliën van een persoon van het vrouwelijk geslacht uitvoert, vergemakkelijkt of bevordert, met of zonder haar toestemming, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie jaar tot vijf jaar. De poging wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die aanzet tot eender welke vorm van verminking van de genitaliën van een persoon van het vrouwelijk geslacht of er, direct of indirect, schriftelijk of mondeling reclame voor maakt of doet maken, uitgeeft, verdeelt of verspreidt.” (eigen benadrukking). Wet van 5 mei 2014 houdende de vaststelling van de afstamming van de meemoeder (BS 7 juli 2014, inwerkingtreding 1 januari 2015). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014009353 De vaststelling van de afstamming van meemoederszijde kan op drie manieren: – vermoeden van meemoederschap door het huwelijk, – erkenning, – onderzoek naar het meemoederschap. In dit laatste geval wordt de afstamming bewezen door het bezit van staat ten aanzien van de vermeende meemoeder (art. 325/9 BW). Bij gebreke van bezit van staat wordt de afstamming van meemoederszijde bewezen door de toestemming tot medisch begeleide voortplanting gegeven overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten als de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De rechtbank wijst de vordering hoe dan ook af indien het bewijs wordt geleverd dat degene wiens afstamming wordt onderzocht niet heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten of de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn. Ten aanzien van een kind kunnen niet meer dan twee afstammingsbanden uitwerking hebben. Zo een kind wordt erkend door meer dan een persoon van hetzelfde geslacht, heeft alleen de eerste erkenning gevolg zolang ze niet is vernietigd. Deze bepaling is niet van toepassing in geval van een erkenning door de meemoeder van een kind dat door de moeder erkend werd. Zo een kind wordt erkend door een vader en een meemoeder, heeft alleen de eerste erkenning gevolg zolang ze niet is vernietigd (art. 329 BW). Door de vaststelling van de afstamming wordt de meemoeder drager van de rechten en plichten m.b.t. onder meer het ouderlijk gezag, recht op een verblijfsregeling, recht op persoonlijk contact en de alimentatieplichten. Wet van 12 mei 2014 houdende wijziging van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op een effectieve invordering van onderhoudsschulden (BS 30 mei 2014). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014003246 Samengevat komen de voornaamste wijzigingen hierop neer.
LARCIER
1067
RABG 2014/15
ACTUALIA
Het inkomensplafond om voorschotten te kunnen ontvangen wordt opgetrokken tot 1.800 EUR (basisbedrag). Enkel de onderhoudsplichtige moet bijdragen in de werkingskosten van de DAVO (13% van het bedrag van de te innen of in te vorderen hoofdsommen). Voor de inning en invordering van onderhoudsgelden beschikt de DAVO over dezelfde rechten, vorderingen en waarborgen als de onderhoudsgerechtigde (art. 7 van de wet). Voorts is er de oprichting van een centraal bestand van vonnissen, arresten en akten die een onderhoudsuitkering toekennen. Bij dat centraal bestand wordt een beheers- en toezichtscomité opgericht, waarin de Orde van Vlaamse Balies een advocaat en plaatsvervanger mag afvaardigen (art. 1394/1-1394/19 Ger.W.). Voor onderhoudsschulden geldt voortaan een algemeen voorrecht op roerende goederen, beperkt tot 15.000 EUR (art. 19 hypotheekwet). Het is niet langer mogelijk voor de rechter om in het kader van een collectieve schuldenregeling achterstallige onderhoudsgelden kwijt te schelden (art. 1675/13, § 3, eerste streepje Ger.W.). Intrekking van het rijbewijs behoort tot de mogelijkheden als bijkomende sanctie bij het misdrijf familieverlating (art. 391 bis Sw.). De wet treedt in werking op 1 augustus 2014, behalve: – de artikelen 3 en 4, die op 1 januari 2015 in werking treden, – het centraal bestand van vonnissen, arresten en akten die een onderhoudsuitkering toekennen (art. 9), dat op 1 november 2014 in werking treedt, – de artikelen 2 tot 8 van de wet zijn van toepassing op de aanvragen bedoeld in artikel 7 DAVO-wet (aanvraag tot invordering of tot toekenning van een voorschot) die de DAVO ontvangt vanaf 1 januari 2015. Wet van 22 mei 2014 tot wijziging van diverse bepalingen ter voorkoming van internationale kinderontvoeringen door een ouder (BS 23 juli 2014). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014009373 De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze wet. Belangrijk is de invoeging in het Burgerlijk Wetboek van twee nieuwe artikelen, 374/1 en 374/2. Hierdoor wordt het mogelijk dat de ouder aan wie de uitoefening van het ouderlijk gezag werd toevertrouwd de rechter mag verzoeken voor te schrijven dat op het op naam van het kind afgegeven identiteitsdocument en paspoort wordt vermeld dat het zonder de instemming van die ouder geen buitengrens van het rijk mag overschrijden. Als het ouderlijk gezag gezamenlijk door de vader en de moeder van het kind wordt uitgeoefend, komt het recht van het verzoek om de toevoeging van de voormelde vermelding, toe aan die ouder over wie de rechter heeft bepaald dat het kind in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf. Op verzoek van degene die het omgangsrecht heeft kan de rechter beslissen dat op het identiteitsdocument en op het paspoort van het kind wordt vermeld dat ook de instemming van die persoon vereist is om de minderjarige een buitengrens te laten overschrijden. Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen (BS 30 april 2014, inwerkingtreding vanaf 1 november 2014). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014011239 a. Deze wet heeft een belangrijke impact op het familie- en familiaal vermogensrecht in het bijzonder voor het opstellen van een regelingsakte in het kader van een echtscheiding door onderlinge toestemming. Met betrekking tot deze echtscheidingsvorm maakt de wet bij verzekering tussen in gemeenschap van goederen getrouwde echtgenoten, het volgende onderscheid:
1068
LARCIER
ACTUALIA
RABG 2014/15
– Rechten van de verzekeringnemer gedurende de proeftijd (art. 194 van de wet): “De rechten die krachtens de artikelen 169 tot 184 aan de verzekeringnemer toekomen, blijven gedurende de proeftijd behouden, tenzij de echtgenoten anders hebben bedongen bij overeenkomst bedoeld in artikel 1287 van het Gerechtelijk Wetboek. De overeenkomst kan slechts aan de verzekeraar worden tegengeworpen nadat hij daarvan op de hoogte werd gesteld.” – Recht op verzekeringsprestaties die opeisbaar worden tijdens de proeftijd (art. 195 van de wet): “De verzekeringsprestaties die opeisbaar worden tijdens de proeftijd, worden rechtsgeldig betaald aan de als begunstigde aangewezen echtgenoot, tenzij de echtgenoten anders hebben bedongen bij overeenkomst bedoeld in artikel 1287 van het Gerechtelijk Wetboek, en zij de verzekeraar op de hoogte hebben gebracht van de nieuwe aanwijzing.” – Recht op verzekeringsprestaties die opeisbaar worden na de overschrijving van de echtscheiding (art. 196 van de wet): “Behoudens toepassing van artikel 299 van het Burgerlijk Wetboek, worden de verzekeringsprestaties die opeisbaar worden na de overschrijving van de echtscheiding, rechtsgeldig betaald aan de uit de echt gescheiden echtgenoot die als begunstigde is aangewezen, tenzij in de overeenkomst zelf iemand anders, al dan niet bij name, als begunstigde wordt aangewezen in geval van echtscheiding en de verzekeraar op de hoogte werd gebracht van de echtscheiding, dan wel tenzij de echtgenoten bij overeenkomst bedoeld in artikel 1287 van het Gerechtelijk Wetboek, anders hebben bedongen en zij de verzekeraar op de hoogte hebben gebracht van de nieuwe aanwijzing.” b. Voor de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (EOO) worden de gevolgen als volgt geregeld: – Rechten van de verzekeringnemer gedurende de echtscheidingsprocedure (art. 191 van de wet): “De rechten die aan de verzekeringnemer toekomen krachtens de artikelen 169 tot 184, blijven gedurende de echtscheidingsprocedure behouden, behoudens toepassing van de artikelen 1280 en 1283 van het Gerechtelijk Wetboek.” – Recht op verzekeringsprestaties gedurende de echtscheidingsprocedure (art. 192 van de wet): “De verzekeringsprestaties die opeisbaar worden gedurende de echtscheidingsprocedure, worden rechtsgeldig betaald aan de als begunstigde aangewezen echtgenoot, behoudens toepassing van de artikelen 1280 en 1283 van het Gerechtelijk Wetboek.” Artikel 1283 Ger.W. bepaalt dat handelingen gesteld door een echtgenoot na de inleiding van de echtscheiding met bedrieglijke benadeling van de rechten van de andere echtgenoot, worden nietig verkaard. – Recht op verzekeringsprestaties die opeisbaar worden na de overschrijving van de echtscheiding (art. 193 van de wet): “Behoudens toepassing van artikel 299 van het Burgerlijk Wetboek, worden de verzekeringsprestaties die opeisbaar worden na de overschrijving van de echtscheiding rechtsgeldig betaald aan de uit de echt gescheiden echtgenoot die als begunstigde is aangewezen, tenzij in de overeenkomst zelf iemand anders, al dan niet bij name, als begunstigde wordt aangewezen in geval van echtscheiding en de verzekeraar op de hoogte werd gebracht van de echtscheiding, dan wel tenzij de echtgenoten gedurende de echtscheidingsprocedure of nadien anders hebben bedongen, en zij de verzekeraar op de hoogte hebben gebracht van de nieuwe aanwijzing.”
LARCIER
1069
RABG 2014/15
ACTUALIA
c. De rechten van de verzekeringnemer worden in de wet van 4 april 2014 gedetailleerd omschreven: – Aanwijzing van de begunstigde (art. 169 van de wet): “§ 1. De verzekeringnemer heeft het recht één of meer begunstigden aan te wijzen. Dat recht komt uitsluitend aan hem toe en kan noch door de echtgenoot, noch door zijn wettelijke vertegenwoordigers, noch door zijn erfgenamen of rechthebbenden, noch door zijn schuldeisers worden uitgeoefend. Het bewijs van het recht van de begunstigde wordt geleverd overeenkomstig artikel 64. § 2. De begunstigde moet identificeerbaar zijn wanneer de verzekerde prestaties opeisbaar worden. § 3. De verzekeraar is van iedere verbintenis bevrijd door de uitkering die hij te goeder trouw aan de begunstigde heeft gedaan voordat hij enig geschrift heeft ontvangen waarbij de aanwijzing wordt gewijzigd.” – Geen begunstigde (art. 170 van de wet): “Wanneer bij de verzekering geen begunstigde is aangewezen of wanneer de aanwijzing van de begunstigde geen gevolgen kan hebben of herroepen is, is de verzekeringsprestatie verschuldigd aan de verzekeringnemer of aan zijn nalatenschap.” – Aanwijzing van de echtgenoot (art. 171 van de wet): “Wanneer de echtgenoot bij name als begunstigde wordt aangewezen en hij in de zin van artikel 193 of van artikel 196 begunstigde blijft na echtscheiding, behoudt hij zijn recht op prestatie wanneer de verzekeringnemer een nieuw huwelijk aangaat, tenzij deze het tegendeel heeft bedongen. Wordt de echtgenoot niet bij name als begunstigde aangewezen, dan komt het recht op prestatie toe aan hem die bij het opeisbaar worden van de verzekerde prestaties die hoedanigheid heeft.” – Aanwijzing van de kinderen (art. 172 van de wet): “Wanneer de kinderen niet bij name als begunstigden worden aangewezen, dan wordt het recht op prestaties verleend aan de personen die bij het opeisbaar worden van de prestaties deze hoedanigheid hebben. De afstammelingen in rechte lijn van een vooroverleden kind komen bij plaatsvervulling op.” – Gezamenlijke aanwijzing van de kinderen en van de echtgenoot als begunstigden (art. 173 van de wet): “Wanneer de echtgenoot en de kinderen al of niet bij name gezamenlijk als begunstigden worden aangewezen, dan wordt het recht op prestaties voor de helft verleend aan de echtgenoot en voor de helft aan de kinderen, tenzij anders is bedongen.” – Aanwijzing van de wettelijke erfgenamen als begunstigden (art. 174 van de wet): “Wanneer de wettelijke erfgenamen als begunstigden worden aangewezen zonder bij name te zijn vermeld, is, onder voorbehoud van tegenbewijs of andersluidend beding, de verzekeringsprestatie verschuldigd aan de nalatenschap van de verzekeringnemer.” – Vooroverlijden van de aangewezen begunstigde (art. 175 van de wet): “Indien de begunstigde overlijdt voor het opeisbaar worden van de verzekeringsprestatie en zelfs indien de begunstigde had aanvaard komt het recht op prestatie aan de verzekeringnemer of aan zijn nalatenschap toe, tenzij hij subsidiair een andere begunstigde heeft aangewezen.”
1070
LARCIER
ACTUALIA
RABG 2014/15
– Herroeping van de begunstiging (art. 176 van de wet): “Zolang zij niet door de aangewezen begunstigde is aanvaard, is de verzekeringnemer gerechtigd de begunstiging te herroepen totdat de verzekerde prestaties opeisbaar worden. De herroeping wordt bewezen overeenkomstig artikel 64. Het recht van herroeping komt uitsluitend toe aan de verzekeringnemer. Het kan alleen door hem worden uitgeoefend en niet door zijn echtgenoot, wettelijke vertegenwoordigers, schuldeisers en behoudens het geval van artikel 957 van het Burgerlijk Wetboek, door zijn erfgenamen of rechthebbenden.” – Gevolgen van de herroeping (art. 177 van de wet): “Herroeping van de begunstiging doet het recht op de verzekerde prestaties vervallen.” – Afkoop en reductie (art. 178 van de wet): “Het recht van afkoop en het recht van reductie komen toe aan de verzekeringnemer. Die rechten kunnen noch door zijn echtgenoot noch door zijn schuldeisers worden uitgeoefend. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder zij bestaan en kunnen worden uitgeoefend. Na aanvaarding van de begunstiging is voor de uitoefening van het recht van afkoop de toestemming van de begunstigde vereist.” – Voorschot op de in de overeenkomst verzekerde prestaties (art. 180 van de wet): “Het recht om van de verzekeraar een voorschot op de verzekerde prestaties te verkrijgen, komt toe aan de verzekeringnemer. Dat recht kan noch door zijn echtgenoot, noch door zijn schuldeisers worden uitgeoefend. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder dat recht bestaat en kan worden uitgeoefend. Na aanvaarding van de begunstiging is voor de uitoefening van het recht van voorschot de toestemming van de begunstigde vereist.” – Inpandgeving van de rechten uit de overeenkomst (art. 181 van de wet): “De uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten kunnen in pand worden gegeven, en wel alleen door de verzekeringnemer, met uitsluiting van zijn echtgenoot en zijn schuldeisers. In geval van aanvaarding van de begunstiging wordt de inpandgeving afhankelijk gemaakt van de toestemming van de begunstigde. (art. 182 wet: vormvoorschrift) “Inpandgeving van de rechten uit de overeenkomst kan alleen geschieden door middel van een bijvoegsel, getekend door de verzekeringnemer, de pandhoudende schuldeiser en de verzekeraar.” – Overdracht van de rechten uit de overeenkomst (art. 183 van de wet): “De verzekeringnemer kan de uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten geheel of ten dele overdragen. Dat recht van overdracht kan niet worden uitgeoefend door zijn echtgenoot of zijn schuldeisers. In geval van aanvaarding van de begunstiging wordt de uitoefening van het recht van overdracht afhankelijk gemaakt van de toestemming van de begunstigde.” (art. 184 wet: vormvoorschrift) “De overdracht van de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten, of van een gedeelte ervan, kan alleen geschieden door middel van een bijvoegsel, getekend door de overdrager, de overnemer en de verzekeraar.
LARCIER
1071
RABG 2014/15
ACTUALIA
Evenwel kan de verzekeringnemer in de overeenkomst bedingen dat bij zijn overlijden zijn rechten geheel of ten dele zullen overgaan aan een persoon die hij daartoe aanwijst.” d. Wat de rechten van de begunstigde betreft, bepaalt de wet van 4 april 2014 het volgende: – Recht op verzekeringsprestaties (art. 185 van de wet): “De begunstigde heeft door het enkele feit van zijn aanwijzing recht op de verzekeringsprestaties. Dat recht wordt onherroepelijk door de aanvaarding van de begunstiging, onverminderd de herroeping van de schenkingen overeenkomstig de artikelen 953 tot 958 en 1096 van het Burgerlijk Wetboek en behoudens toepassing van artikel 175.” – Aanvaarding van de begunstiging (art. 186 van de wet) “De begunstigde kan de begunstiging te allen tijde aanvaarden, ook nadat de verzekeringsprestaties opeisbaar zijn geworden. Het recht van aanvaarding komt uitsluitend toe aan de begunstigde. Het kan niet worden uitgeoefend door zijn echtgenoot of zijn schuldeisers.” (art. 187 vormvoorschrift) “Zolang de verzekeringnemer leeft kan de aanvaarding slechts geschieden door een bijvoegsel bij de polis met de handtekening van de begunstigde, de verzekeringnemer en de verzekeraar. Na het overlijden van de verzekeringnemer kan de aanvaarding uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden. Ten aanzien van de verzekeraar echter heeft de aanvaarding eerst gevolg nadat hem daarvan schriftelijk kennis is gegeven.” – Rechten van de erfgenamen van de verzekeringnemer ten aanzien van de begunstigde (art. 188 van de wet: inbreng of inkorting in geval van overlijden van de verzekeringnemer) “In geval van overlijden van de verzekeringnemer is de verzekeringsprestatie, overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek, onderworpen aan de inkorting en, voor zover de verzekeringnemer dit uitdrukkelijk heeft bedongen, aan de inbreng.” De wet stelt hier duidelijk dat, bij aantasting van de reserve, de eventuele inkorting betrekking heeft op de verzekeringsprestatie die wordt uitgekeerd aan de begunstigde, niet op de betaalde premies. Bovendien gaat de wetgever er van uit dat als de verzekeringnemer een wettelijke erfgenaam heeft aangeduid als begunstigde van de levensverzekeringsovereenkomst, er mag verondersteld worden dat de verzekeringnemer aan de begunstigde een voordeel toegekend heeft buiten erfdeel (of “met vrijstelling van inbreng”) behalve indien de begunstigde dit expliciet anders formuleerde. Bij een klassieke schenking, die geen gebruik maakt van de techniek van de levensverzekering, is de regel precies omgekeerd. Daar gebeurt een schenking in principe steeds als voorschot op erfdeel (dus “zonder vrijstelling van inbreng”). Hiervan kan slechts afgeweken worden met een expliciete formulering. Bij verzekeringen gaat de wetgever dus uit van de hypothese dat indien de verzekeringnemer zijn erfgenamen gelijk zou hebben willen behandelen, hij ze ook allemaal zou hebben aangewezen als begunstigde. Vermits hij dat niet deed, was het zijn uitdrukkelijke wens om de begunstigde te bevoordelen. e. De nieuwe wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen heft echter de oude artikelen 127 en 128 van de wet op de landsverzekeringsovereenkomst van 25 juni 19921 niet op zodat de problematiek over het vermogensrechtelijk karakter van het verzekeringskapitaal dat bij levensverzekering of groepsverzekering wordt opgebouwd, niet opgelost werd. Er dient bijgevolg nog steeds rekening te worden gehouden met het arrest 1.
BS 20 augustus 1992.
1072
LARCIER
ACTUALIA
RABG 2014/15
van het Arbitragehof nr. 54/99 van 26 mei 19992 en dit van het Grondwettelijk Hof nr. 136/2011 van 27 juli 20113 waarin het eigen karakter van het kaptitaal, in het geval van echtgenoten gehuwd onder een gemeenschapsstelsel, als ongrondwettelijk werd geoordeeld4. Wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (BS 14 mei 2014). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014009199 Wet van 8 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (I) (BS 14 mei 2014). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014009238 Wet van 12 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (II) (BS 19 mei 2014). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014009237 a. Deze drie wetten bevatten een groot aantal reparaties aan de wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank5. Het overgrote deel van deze reparaties zijn tekstverbeteringen, de rechtzetting van vergetelheden of foutieve bepalingen, het gebruik van de juiste terminologie, het in overeenstemming brengen met bestaande bepalingen, het wegwerken van tegenstrijdigheden, enz. Er zijn echter ook ingrepen die verder gaan dan een “reparatie”. Zo wordt de mogelijkheid om voorlopige maatregelen te vragen in het kader van de bewerkingen van vereffening en verdeling van onverdeeldheden of huwelijksvermogens, opgeheven (art. 1253 ter/5, eerste lid, 8° Ger.W.). In het kader van de echtscheiding door onderlinge toestemming wordt artikel 1294bis Ger.W. dat betrekking heeft op de voorlopige binding van de familierechtelijke overeenkomsten bij overstap naar een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, opgeheven. Ook artikel 1304, tweede lid Ger.W. dat de retroactieve werking regelt van de echtscheiding (EOT) voor wat de goederen van de echtgenoten betreft, wordt gewijzigd in die zin dat de aanvangsdatum niet meer deze is van de eerste verschijning maar wel deze van het neerleggen van het verzoekschrift tot echtscheiding op de griffie. Dit is logisch vermits er niet altijd een verschijning is. De opleidingsvereisten van de magistraten die zullen zetelen in de familierechtbanken worden afgezwakt (art. 272 van de wet van 30 juli 2013). b. De hogervermelde wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie6, bevat ook wijzigingen van een aantal bepalingen met betrekking tot de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake de onbekwaamheid en de instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid7. Zo worden er wijzigingen aangebracht aan het Burgerlijk Wetboek, aan het Gerechtelijk Wetboek en aan de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de onbekwaamheidsstatuten. De inwerkingtreding van deze wijzigingen werd bepaald op 1 september 2014 (art. 221 van de wet). 2. 3. 4.
5. 6. 7.
BS 18 augustus 1999 (ed. 2). BS 29 november 2011 (ed. 1). Zie ook het cassatiearrest van 30 november 2012 (C.11.0332.N) m.b.t. een groepsverzekering ter financiering van een aanvullend pensioen en waarvan een gedeelte van de premies werd betaald door de werkgever. De prestaties van de verzekering werden als aanwinsten beschouwd van de huwelijksgemeenschap. BS 27 september 2013. BS 14 mei 2014. BS 14 juni 2013.
LARCIER
1073
RABG 2014/15
ACTUALIA
c. Inzake de erfkeuze bij het openvallen van een nalatenschap is er een nieuwe bevoegdheid voor de notaris: akte nemen van de verklaring van verwerping of aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving. Indien een nalatenschap openvalt, dan kunnen de erfgerechtigden in de nalatenschap een keuze maken of zij deze nalatenschap zuiver aanvaarden, dan wel verwerpen of aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving. Dit heet de “erfkeuze” inzake de nalatenschap8. De zuivere aanvaarding van de nalatenschap9, kan gevaarlijk zijn voor het persoonlijk vermogen van de erfgerechtigde indien de nalatenschap meer passiva dan activa zou bevatten: de erfgenaam zal dan persoonlijk instaan voor deze schulden. Om een nalatenschap zuiver te aanvaarden, zijn geen formaliteiten vereist, wel integendeel: de erfgerechtigde die reeds een “daad van erfgenaamschap” stelde10, is een zuiver aanvaardende erfgenaam. Indien het duidelijk is dat de nalatenschap meer passiva dan activa bevat, dan kan de erfgerechtigde de nalatenschap verwerpen11. Dit heeft tot gevolg dat de erfgerechtigde niet tot de nalatenschap komt, noch inzake het actief, noch inzake het passief, en als dusdanig de hoedanigheid van erfgenaam niet verkrijgt. Hiervoor is een specifieke verklaring vereist, die zal gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad. Indien er twijfel bestaat omtrent de omvang van de nalatenschap, of indien de wet de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving verplicht voorschrijft12, dan kan een verklaring van aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving13 opgemaakt worden. Dit is een specifieke procedure teneinde een afscheiding te krijgen tussen enerzijds de nalatenschap en anderzijds het persoonlijk vermogen van de erfgenaam. Dit heeft tot gevolg dat de erfgenaam niet persoonlijk zal gehouden zijn tot de passiva, indien er meer schulden zouden zijn dan activa. Indien het geen deficitaire nalatenschap betreft, dan zal de erfgenaam een netto-aandeel kunnen erven. Ook deze verklaring dient gepubliceerd te worden in het Belgisch Staatsblad. Dergelijke verklaringen tot aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving of tot verwerping van de nalatenschap, konden vroeger enkel afgelegd worden op de griffie van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg. Ingevolge de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie14 en de wet van 12 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (II)15, zijn notarissen voortaan eveneens bevoegd om akte te nemen van dergelijke verklaringen van erfgerechtigden. De mogelijkheid tot het afleggen van dergelijke verklaringen voor de griffie van de rechtbank van eerste aanleg blijft evenwel bestaan. Deze wet werd ingegeven vanuit enerzijds de administratieve vereenvoudiging voor de burger en anderzijds het verminderen van de werkdruk op de griffies. De verklaring van verwerping of van de aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving kan afgelegd worden voor gelijk welke notaris, zodat de burger zich niet noodzakelijk hoeft te verplaatsen naar de griffie van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de nalatenschap is opengevallen. Deze verklaring kan, maar hoeft niet, opgenomen te worden in een authentieke akte: een onderhands document volstaat en is zelfs aangewezen16, aangezien de notaris een kopie van de ver8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Zie R. DEKKERS en H. CASMAN, Handboek Burgerlijk Recht, Deel IV, Huwelijksstelsel. Erfrecht. Giften , Antwerpen, Intsernetia, 2010, p. 337 et seq. Art. 774 BW. Dit wil zeggen dat de erfgerechtigde zich gedragen heeft als een erfgenaam. Art. 775 BW. Bv. indien de erfgerechtigde een minderjarige is. Art. 410, § 1, 5° en 776 BW. Art. 774 BW. BS 14 mei 2014, in werking getreden op 24 mei 2014. BS 29 mei 2014, in werking getreden op 29 mei 2014. Deze termijn zal moeilijk kunnen gerespecteerd worden indien de verklaring zou opgenomen worden in een authentieke akte, aangezien deze authentieke akte eerst dient geregistreerd te worden alvorens een kopie kan afgeleverd worden.
1074
LARCIER
ACTUALIA
RABG 2014/15
klaring binnen 5 dagen dient over te maken aan de bevoegde griffie van de rechtbank van eerste aanleg17. De griffie zal vervolgens deze verklaring opnemen in het daartoe gehouden register. Zowel wanneer de verklaring afgelegd wordt voor de griffie van de rechtbank van eerste aanleg18, als wanneer deze wordt afgelegd voor een notaris, zal de griffie respectievelijk de notaris dienen te zorgen voor de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad en dit ongeacht of het al dan niet meerderjarige en bekwame erfgerechtigden betreft. De kosten van de publicatie in het Belgisch Staatsblad zijn telkenmale ten laste van diegene die de verklaring heeft afgelegd. Wet van 8 mei 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde (BS 26 mei 2014). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014009293 De wet trad in werking op 1 juni 2014. Met toepassing van artikel 335, § 1, eerste lid BW draagt het kind wiens afstamming van vaderszijde en afstamming van moederszijde tegelijkertijd komen vast te staan, ofwel de naam van zijn vader, ofwel de naam van zijn moeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen. De overdracht van de naam van de vader blijft in subsidiaire orde behouden in geval van onenigheid of bij afwezigheid van keuze door de ouders op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De oude rechtsregel die bepaalt dat het kind wiens afstamming alleen van moederszijde vaststaat de naam van zijn moeder draagt, blijft behouden. Hetzelfde geldt voor de rechtsregel die bepaalt dat het kind wiens afstamming alleen van vaderszijde vaststaat, de naam van zijn vader draagt (nieuw art. 335, § 2 BW). De wet van 8 mei 2014 is van toepassing op kinderen geboren of geadopteerd na de inwerkingtreding ervan, te weten vanaf 1 juni 2014. Wanneer er echter reeds ten minste één kind is waarvan de afstamming ten aanzien van dezelfde ouders vaststaat op 1 juni 2014, blijven de oude bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de vaststelling van de naam (oude art. 335, 353-1 tot 353-3 en 356-2 BW), naar gelang van het geval, van toepassing op de vaststelling van de naam van het kind of het adoptief kind dat is geboren of geadopteerd vanaf 1 juni 2014 en wiens afstamming ten aanzien van dezelfde ouders vaststaat (art. 11 van de wet van 8 mei 2014). De wet van 8 mei 2014 biedt evenwel de mogelijkheid tot uitbreiding van het genot ervan, onder bepaalde voorwaarden, naar kinderen die zijn geboren of geadopteerd vóór 1 juni 2014, zulks ongeacht of er vanaf 1 juni 2014 een kind van dezelfde ouders is geboren of geadopteerd.
17. 18.
Nieuwe art. 784, tweede lid en 793, derde lid BW. Betreffende de verklaring inzake de verwerping hebben de wetten niets gewijzigd aan de bevoegdheden van de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Betreffende de verklaring inzake de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving, hebben de wetten wel een wijziging tot gevolg met betrekking tot het voormalig bestaand onderscheid tussen bekwame en meerderjarige erfgerechtigden, dan wel wanneer sprake is van een onbekwaamheid.
LARCIER
1075
RABG 2014/15
ACTUALIA
Wet van 22 mei 2014 houdende invoeging van artikel 624/1 in het Burgerlijk Wetboek en tot wijziging van artikel 745 sexies van hetzelfde wetboek teneinde de regels vast te leggen voor de waardering van het vruchtgebruik in geval van omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot en van de langstlevende wettelijk samenwonende (BS 13 juni 2014). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014009326 De wet treedt in werking 10 dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de omzettingstabellen bedoeld in artikel 745 sexies BW. Dit is nog niet gebeurd. De berekening van de omzetting zal gebeuren met behulp van omzettingstabellen die elk jaar op 1 juli opgesteld zullen worden door de minister van Justitie, op basis van de volgende parameters: 1. Het vruchtgebruik is een percentage van de normale verkoopwaarde van het goed bezwaard met een vruchtgebruik rekening houdend met de gemiddelde interestvoet (na roerende voorheffing) over de 2 laatste jaren van lineaire obligaties waarvan de maturiteit gelijk is aan de levensverwachting van de vruchtgebruiker. De rentevoet die overeenstemt met de hoogste maturiteit wordt toegepast wanneer de levensverwachting deze maturiteit overschrijdt. 2. Er wordt rekening gehouden met de levensverwachting van de vruchtgebruiker op basis van de sterftetabellen, één voor mannen en één voor vrouwen. Deze zullen jaarlijks geactualiseerd worden door het federaal Planbureau. 3. Behoudens andersluidende bepalingen, wordt er rekening gehouden met de verkoopwaarde van de goederen en met de leeftijd van de vruchtgebruiker op de datum van de inleiding van het verzoekschrift tot omzetting van het vruchtgebruik. De waarde van het vruchtgebruik overeenkomstig de omzettingstabellen is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de volle eigendom en de waarde van de blote eigendom. De blote eigendom is het resultaat van de volgende formule: Blote eigendom = volle eigendom/(1 + RV) LV (RV = rentevoet en LV = de levensverwachting van de vruchtgebruiker). Indien, omwille van de gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker, zijn vermoedelijke levensduur manifest onder die van de sterftetabellen ligt, kan de rechter ofwel de omzetting weigeren, ofwel de toepassing van de omzettingstabellen uitsluiten en andere omzettingsvoorwaarden bepalen. Voormelde regels zijn aanvullend. Komen de partijen niet tot een akkoord, dan moeten ze door de rechter worden toegepast voor de berekening van de waarde van het vruchtgebruik bij de omzetting ervan. De berekening van de waarde van het vruchtgebruik zoals bepaald in de wet, kan ook gebruikt worden wanneer het strikt genomen niet gaat om een omzetting van het vruchtgebruik in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Dat is bijvoorbeeld in het kader van een echtscheiding door onderlinge toestemming het geval wanneer een goed wordt verkocht en de verkoopopbrengst verdeeld moet worden tussen een vruchtgebruiker en een blote eigenaar en de partijen vooraf een regeling opnemen in hun regelingsakte over de wijze van verdeling van de verkoopopbrengst onder hen. Koninklijk besluit van 23 augustus 2014 tot vaststelling van het model van informatieformulier bedoeld in artikel 1004/2 van het Gerechtelijk Wetboek (BS 29 augustus 2014, in werking op 1 september 2014). https://www.stradalex.com/Stradalex/NL/PublicHome/html/display/monitorHome/ 2014009472 De minderjarige die 12 jaar oud is, wordt door de rechter ingelicht over zijn recht om gehoord te worden overeenkomstig artikel 1004/2 Ger.W. Bij die informatie wordt een antwoordformulier gevoegd. Artikel 1004/2 Ger.W. bepaalt hierover:
1076
LARCIER
ACTUALIA
RABG 2014/15
“De Koning stelt het model van informatieformulier voor de minderjarige vast. Het formulier vermeldt het recht om gehoord te worden door de rechter, de manier waarop het onderhoud plaatsvindt en de manier waarop het onderhoud aanvaard of geweigerd wordt. Het vermeldt eveneens dat het verslag over het onderhoud bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, dat de partijen er kennis van kunnen nemen en dat de inhoud van dit verslag tijdens deze rechtspleging kan worden gebruikt. In het formulier wordt bovendien gepreciseerd dat de rechter bij het horen van de minderjarige niet verplicht is zich te schikken naar de door de minderjarige gedane verzoeken. Het formulier wordt in voorkomend geval gericht aan het adres van elk van de ouders, aan het adres waar het kind verblijft indien het geplaatst is of aan de woonplaats van het kind indien het niet gedomicilieerd is bij één van zijn ouders.” Ziehier het model: [Voornaam minderjarige] (1), De familierechtbank dient een oplossing te vinden voor een probleem dat je rechtstreeks aanbelangt. Daarbij zal de rechter dienen te beslissen [...] (2). Om ervoor te zorgen dat de beslissing zoveel mogelijk rekening houdt met jouw belangen, heb je volgens de wet het recht om te worden gehoord door de rechter die de beslissing zal nemen. Je hoeft dit niet te doen en je mag dus weigeren om te worden gehoord. Als je wel gehoord wil worden, dan zal je een uitnodiging ontvangen met daarin de dag, het uur en de plaats van je ontmoeting met de rechter. Enkel de rechter zal je ontmoeten, tenzij hij/zij anders beslist. Op het einde van het gesprek zal een verslag worden gemaakt dat in het dossier van de rechtbank zal worden gevoegd. De in het proces betrokken partijen, [...] (3), zullen het verslag kunnen inkijken en ze zullen het ook kunnen gebruiken tijdens het proces. De rechter kan rekening houden met jouw mening, maar hij/zij is hier niet toe verplicht. Als je de rechter wil ontmoeten, zouden we graag willen dat je hieronder het vakje naast “JA” aankruist en ons deze brief terugstuurt binnen de acht dagen na ontvangst. Je kan de brief met de post opsturen naar de familierechtbank van de rechtbank van eerste aanleg van [...] (4) op het adres [...] (5). Je kan de brief ook inscannen en e-mailen naar [...] (6). [ ] JA Steven BROUWERS Erkend advocaat-bemiddelaar in familiezaken Docent UAntwerpen PAO Bemiddeling Aileen RENIERS Notaris te Asse
Bewegingen
BS 4 augustus 2014 Mevr. Allegaert, K., kamervoorzitter in het hof van beroep te Antwerpen, werd, op haar verzoek, in ruste gesteld. De heer Delvoie, G., kamervoorzitter in het hof van beroep te Brussel, werd in ruste gesteld.
LARCIER
1077
RABG 2014/15
ACTUALIA
Mevr. Van de Wynckel, H., vrederechter van het kanton Zandhoven, werd, op haar verzoek, in ruste gesteld. Mevr. Dieudonné, R., eerste substituut-procureur des Konings bij het parket te Brussel, werd in ruste gesteld. De heer Colpin, J., eerste substituut-procureur des Konings bij het parket te Halle-Vilvoorde, werd in ruste gesteld. De heer Roland, S., ondervoorzitter in de rechtbank van koophandel te Antwerpen, werd in ruste gesteld. De heer De Troyer, A., jeugdrechter in de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, werd, op zijn verzoek, in ruste gesteld. De heer Debaene, P., ondervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, werd, op zijn verzoek, in ruste gesteld. Aan de heer De Bruyn, A., werd, op zijn verzoek, ontslag verleend uit zijn ambt van advocaat in het Hof van Cassatie. Aan Mevr. Le Page, R., werd, op haar verzoek, ontslag verleend uit haar ambt van plaatsvervangend rechter in de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen. De heer Devos, I., substituut-procureur des Konings, gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken, bij het hof van beroep te Gent, werd benoemd tot substituut-procureur des Konings bij het nieuwe parket Oost-Vlaanderen. Betrokkene blijft aangewezen tot substituut-procureur des Konings, gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken, bij het hof van beroep te Gent. De heer Van Praet, A., ondervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, werd aangewezen tot afdelingsvoorzitter voor de afdeling te Mechelen, voor een termijn van 3 jaar. De heer Smeets, E., ondervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg Limburg, werd aangewezen tot afdelingsvoorzitter voor de afdeling te Hasselt voor een termijn van 3 jaar. Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen Werden aangewezen tot afdelingsvoorzitter voor een termijn van 3 jaar: – de afdeling te Brugge : de heer De Backer, W.,ondervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen; – de afdeling te Ieper: de heer Verstraete, R.,ondervoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen; – de afdeling te Kortrijk : Mevr. Buyse, T.,jeugdrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen; – de afdeling te Veurne : Mevr. Missiaen, K., rechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen. De rechtbank van vredegerechten en politierechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen heeft de heer Huyskens, W.,toegevoegd rechter in de politierechtbank te Antwerpen, aangewezen tot ondervoorzitter, voor een termijn van 3 jaar. BS 5 augustus 2014 De aanwijzing van de heer Van Wambeke, Ch., rechter in de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, tot onderzoeksrechter werd hernieuwd voor een termijn van 5 jaar. De heer Van Leuven, L., erekamervoorzitter, werd aangewezen om, voor een termijn van één jaar, het ambt van plaatsvervangend magistraat in het hof van beroep te Antwerpen te blijven oefenen.
1078
LARCIER
ACTUALIA
RABG 2014/15
De heer Devestel, M., rechter in de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, werd voor vast aangewezen tot ondervoorzitter. De aanwijzing van de heer De Backer, W., rechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, tot ondervoorzitter, werd hernieuwd voor een termijn van 3 jaar. De aanwijzing van de heer Deltour, J., rechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, tot ondervoorzitter, werd hernieuwd voor een termijn van 3 jaar. De aanwijzing van de heer Casier, G., rechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, tot ondervoorzitter, werd hernieuwd voor een termijn van 3 jaar. De aanwijzing van de heer Vulsteke, K., rechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, tot ondervoorzitter, werd hernieuwd voor een termijn van 3 jaar. BS 18 augustus 2014 Het verzoek tot associatie van de heren de Sagher, W. en Vandenameele, B., geassocieerde notarissen ter standplaats Poperinge, en van Mevr. Planckaert, T., kandidaat-notaris, om de associatie “de Sagher, Vandenameele & Planckaert”, ter standplaats Poperinge te vormen, is goedgekeurd. Mevr. Planckaert, T., is aangesteld als geassocieerd notaris ter standplaats Poperinge. BS 25 augustus 2014 Werden aangewezen om zitting te houden in de hoedanigheid van rechter in de Nederlandstalige tuchtrechtbank voor een termijn van 7 jaar die ingaat op 1 september 2014: A. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen: de heer Thys, K., onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen. B. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel: Mevr. Verstraete, F., rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Leuven. C. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Gent: de heer Allosery, E., rechter in de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen; de heer Daenen, M., ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen; de heer Verstraete, R., afdelingsvoorzitter in de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen. Werden aangewezen om zitting te houden in de hoedanigheid van raadsheer in de Nederlandstalige tuchtrechtbank in hoger beroep voor een termijn van 7 jaar die ingaat op 1 september 2014: A. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen: de heer Bleyenbergh, M., raadsheer in het hof van beroep te Antwerpen; de heer Jordens, M., kamervoorzitter in het hof van beroep te Antwerpen; de heer Van Rompay, M., kamervoorzitter in het hof van beroep te Antwerpen; de heer Wouters, D., raadsheer in het hof van beroep te Antwerpen. B. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Gent: de heer Marcoen, P., raadsheer in het hof van beroep te Gent; Mevr. Vandenberghe, K., raadsheer in het hof van beroep te Gent; de heer Vandeputte, D., raadsheer in het hof van beroep te Gent.
LARCIER
1079
RABG 2014/15
ACTUALIA
Werden aangewezen in de hoedanigheid van assessor in de Nederlandstalige tuchtrechtbank en in de Nederlandstalig tuchtrechtbank in hoger beroep voor een termijn van 5 jaar die ingaat op 1 september 2014: A. In de hoedanigheid van emeritus magistraat van het Hof van Cassatie: I. voor de zetel: de heer Stassijns, E., emeritus afdelingsvoorzitter in het Hof van Cassatie; de heer Huybrechts, L., emeritus afdelingsvoorzitter in het Hof van Cassatie; de heer Forrier, E., emeritus afdelingsvoorzitter in het Hof van Cassatie. II. Voor het Openbaar Ministerie: de heer du Jardin, J.,emeritu s procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. B. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen: voor het Openbaar Ministerie: Mevr. Van de Put, H., eerste substituut van de procureur des Konings bij het parket te Antwerpen, lid van de Nationale Tuchtraad. C. In het rechtsgebied van het hof van beroep te Gent: I. voor de zetel: de heer Floren, D., kamervoorzitter in het hof van beroep te Gent; de heer Herman, J., raadsheer in het arbeidshof te Gent, lid van de Nationale Tuchtraad; de heer Verbeke, C., raadsheer in het arbeidshof te Gent; de heer Cooreman, E., rechter in de arbeidsrechtbank te Gent; de heer Danneels, H., rechter in de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen; de heer Kamoen, J., vrederechter van het 2de kanton te Gent, lid van de Nationale Tuchtraad; de heer Rousseeuw, L., afdelingsvoorzitter in de arbeidsrechtbank te Gent; de heer Vandamme, P., rechter in de politierechtbank van West-Vlaanderen, lid van de Nationale Tuchtraad. II. voor het Openbaar Ministerie: de heer Verhaeghe, F., eerste substituut van de procureur des Konings bij het parket van West-Vlaanderen, lid van de Nationale Tuchtraad; de heer Merchiers, G., afdelingsprocureur in het parket van Oost-Vlaanderen; de heer Devos, I., substituut van de procureur des Konings, gespecialiseerd in strafuitvoering voor het rechtsgebied van het hof van beroep te Gent. BS 29 augustus 2014 Aan de heer Van Roosbroeck, J. werd ontslag verleend uit zijn ambt van geassocieerd notaris ter standplaats Antwerpen (grondgebied 10de kanton) en uit zijn ambt van geassocieerd notaris ter standplaats Antwerpen (grondgebied van het 11de kanton). Zijn benoemd tot plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep te Antwerpen, de heren: - Van Deyck, G., licentiaat in de rechten, advocaat; - Straetmans, G., doctor in de rechten. Mevr. Lambrecht, L., licentiaat in de rechten, werd benoemd tot plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep te Brussel.
1080
LARCIER
ACTUALIA
RABG 2014/15
Zijn benoemd tot rechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, de dames: - De Decker, Ch., advocaat, plaatsvervangend rechter in de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen; - Dedrie, L., licentiaat in de rechten, advocaat; - Wynants, A., licentiaat in de rechten, advocaat. Zij zijn in subsidiaire orde benoemd tot rechter in de rechtbank van eerste aanleg Limburg. De heer Steverlinck, P., gerechtelijk stagiair voor het gerechtelijk arrondissement Limburg, werd benoemd tot rechter in de rechtbank van eerste aanleg Limburg. Hij is in subsidiaire orde benoemd tot rechter in de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen. Zijn benoemd tot rechter in de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, de dames: - Compernolle, F., licentiaat in de rechten, advocaat; - De Lausnay, A.-M., licentiaat in de rechten, advocaat. Zij zijn in subsidiaire orde benoemd tot rechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen. Zijn benoemd tot substituut-procureur des Konings bij het parket te Leuven, de dames: - Haesendonck, K., substituut-procureur des Konings bij het parket te Brussel; - Vanthienen, S., gerechtelijk stagiair voor het gerechtelijk arrondissement Leuven. Zij zijn in subsidiaire orde benoemd tot substituut-procureur des Konings bij de parketten te Brussel en te Halle-Vilvoorde. De heer Stabel, G., beslagrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Leuven, werd benoemd tot vrederechter van het kanton Aarschot. Hij is in subsidiaire orde benoemd tot vrederechter in elk kanton van het gerechtelijk arrondissement Leuven. Mevr. Van Wilderode, M., toegevoegd rechter in de Nederlandstalige politierechtbank te Brussel, werd benoemd tot rechter in de politierechtbank West-Vlaanderen. Mevr. Van den Bosch, I., licentiaat in de rechten, advocaat, werd benoemd tot plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel te Antwerpen. De heer Joris, W., licentiaat in de rechten, advocaat, werd benoemd tot plaatsvervangend rechter in het vredegerecht van het kanton Schilde. Mevr. Thury, H., licentiaat in de rechten, advocaat, werd benoemd tot plaatsvervangend rechter in het vredegerecht van het kanton Sint-Truiden. De heer Rogge, F., licentiaat in de rechten, advocaat, werd benoemd tot plaatsvervangend rechter in het vredegerecht van het kanton Deinze. Mevr. Goossen, M., licentiaat in de rechten, advocaat, werd benoemd tot plaatsvervangend rechter in de politierechtbank Antwerpen.
LARCIER
1081