Aanvullende teksten & recensies Bij de redactie van het lesboekje The Art of Becoming lazen we heel wat artikels en teksten. Elke keer opnieuw stemmen ze tot nadenken. Enkele artikels brengen we hier graag samen. Sommige artikels zijn volledig opgenomen, vanuit enkele andere werden quotes gefilterd. Het is interessant materiaal om als leerkracht door te lezen of om te koppelen aan één van voorgaande opdrachten. We willen vooral véél stof tot nadenken aanbieden.
Enkele quotes uit ‘Rouwen bij het leven: De pijn van het ontheemd zijn.’ Uit de Standaard Magazine (zaterdag 12/10/2013) Stel dat je vlucht lukt. Dat je papieren krijgt in Europa. Wat dan? ‘Ik heb een jaar niet kunnen praten met mijn mama in Jellalabad. We belden, zeiden “hallo” en huilden onze beltijd vol.’ Arzoo Bahmarand (Jellalabad/Gent, 40 jaar) “Iemand vroeg me onlangs wat ik het mooiste woord in het Nederlands vind. Welkom, zei ik. Alleen jammer dat je het zo weinig hoort.” Omar Ba (Senegal/Antwerpen, 39 jaar) “Ik ben ervan overtuigd dat alle angsten en het extremisme dat we vandaag zien, stuiptrekkingen zijn. Het is een oude wereld die afloopt en een nieuwe die begint. De migrant is eigenlijk de nieuwe mens.” Omar Ba “Kan ik blijven? Moet ik terug? Waar is dat, ‘terug’? Het zijn de vragen die horen bij de asielprocedures, bij kartonnen vol formulieren. Gele, witte, oranje, paarse kaart. Bijlagen. 26 quater: bevel om het grondgebied te verlaten. 25 quater: weigering van binnenkomst met terugdrijving. 35: beroep bij Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Statutenverdriet, papierenstress. Het is in het dagelijkse beleven en overleven van ontheemden niet eens het ergste. Er wachten, zeker in de eerste dagen, weken en maanden, nijpender gevechten. Waar vind je eten, een dag boven het hoofd? Hoe vraag je hulp, of zelfs maar de weg? Elke dag brengt zijn berg. Ook als de papieren komen. In een verblijfsvergunning kun je niet wonen. Waar begin je, als het van nul moet? Wanneer het aanvoelt alsof je van Mars komt? Zelfs als er geen racisme of discriminatie in het spel is, vaker wel dan niet, is het een hordeloop. Thuis begreep je vaak elk woord en gebaar, ook als het vijandig was. Thuis kende je de weg. Thuis was thuis. Het komt bovenop de stress, of, overtreffende trap, het trauma dat gepaard gaat met de vaak dramatische omstandigheden van een vlucht: de oorzaak en de riskante tocht, vervolging en ontbering. Ondeelbaar is en blijft ook, nog het meest, het dagelijkse gemis. Van familie en geliefden die je achterliet. Van het huis waar je opgroeide, de kleuren en geuren van je land.” “Om 3 uur ’s nachts nam ik afscheid van mijn familie.” Ze zoekt een woord in de taal waarin ze zich na drie jaar toch een beetje thuis begint te voelen. Het heet afscheid, maar het voelde daar in die nacht in juni 2010 aan als een amputatie. “Als je op vakantie vertrekt, neem je blij afscheid. Je weet dat je elkaar terugziet. Als je niet weer waar je heen gaat, als je niet weet of je elkaar zelfs maar zult terugzien, is dat iets heel anders.” Arzoo Bahmarand
pag. 1
Één dag in mijn schoenen – foto Bart Dewaele (12-jarige Amir richt zich tot Maggie De Block) Uit DE STANDAARD - 13 november 2013 – door Amir Mohammad Elyass Jafari Binnenkort staat Amir Mohammad Elyass Jafari, een 12-jarige Afghaan die in België verblijft, met zijn ouders, zijn broer en zijn zus op straat. Met een stille mars wil hij zijn situatie en die van lotgenoten ruchtbaarheid geven. Want terugkeren naar het onveilige Afghanistan, dat zou Maggie De Block met haar kinderen toch ook niet doen? Geachte mevrouw De Block en alle inwoners van dit land, Ik ben Amir Mohammad Jafari, 12 jaar. Ik ben de stem van alle kinderen en jongeren zonder papieren. Ik volg sinds dit schooljaar de richting Latijn. Mijn oudere broer Amir Hussein (15 jaar) zit in het tweede jaar Moderne Wetenschappen. Hij wil later heel graag architect worden. Mijn jongere zus Mohadisa (8 jaar) droomt ervan lerares te worden. Mijn broer, zus en ik werden geboren in Afghanistan, een land in oorlog. In dit vreselijke land stierven gedurende 7 maanden 3.000 mensen. Mijn jongste broertje, Amir Ali, werd een jaar geleden in België geboren, een land waar hij vele kansen en een mooie toekomst heeft. Ook in België was er ooit oorlog, een keer 4 en een keer 5 jaar. Wat deden de mensen toen? Ze verspreidden zich naar andere, veilige landen. Wel, wij deden net hetzelfde. Maar in ons land heerst er wel al 40 jaar oorlog! We vluchtten en moesten veel mensen achterlaten, ons moederland. De weg hiernaartoe was met heel veel problemen. Maar wat zegt u nu?! U zegt dat Afghanistan veilig is. Ik vind dat een grote leugen. Ik vind het allesbehalve waarheid dat u dit zegt.
pag. 2
Wat is er dan met Aref gebeurd (DS 16 oktober)? Waarom zouden duizenden anderen Afghanistan ontvluchten als het daar toch zo veilig is? En wie wel teruggegaan is, heeft er alleen maar spijt van en vreest dagelijks voor zijn leven. Maar ja, één dode asielzoeker… laat ons niet overdrijven! Een mens is een mens, uit een ander land of van hier, zwart, rood, geel... Mevrouw De Block, zou u met uw kinderen ooit naar een land als Afghanistan gaan, als u weet dat er elke dag minstens 40 mensen sterven of gemarteld worden?! Asielzoekers zouden hun kinderen als chantage gebruiken. Dat is niet waar! Onze ouders mogen niet gaan werken, kunnen geen Nederlandse les volgen. Hoe krijgen ze dan de kans om zich te integreren? Dan mogen wij, als kinderen, wel optreden als tolk in contacten met het OCMW, de school, de dokter, de dienst voor integratie, enzovoort. Maar als we als kind onze eigen stem laten horen, worden we niet meer gehoord. Zo kreeg ik maar enkele seconden de tijd om bij de Raad van State mijn verhaal te doen, terwijl dit wel over MIJN leven gaat. Voor u was dit een gewone werkdag, maar voor mij was dit van LEVENSbelang voor mijn toekomst. Inwoners van dit land, mevrouw De Block, eigenlijk wil ik maar één ding: MEE-LEVEN. Graag nodig ik u uit om één dag in mijn schoenen te staan. één dag in een vreemde taal naar school te gaan, één dag in de wenende ogen van mijn mama te kijken, één dag niet zeker te zijn of je die dag iets te eten zal hebben, één dag schrik te hebben dat de politie je uit het huis zal zetten, één dag de afschuwelijke beelden uit ons thuisland op tv te zien, één dag het gevoel te hebben dat niemand naar je luistert, één dag mijn nachtmerries te hebben, één dag je post niet eens te willen lezen, één dag de enige te zijn die het slechte nieuws aan je ouders kan vertellen, één dag illegaal genoemd te worden. Maar ook één dag HIER gelukkig te mogen zijn. Amir Mohammad Jafari (12) schreef begin dit jaar een brief naar de kinderrechtencommissaris. Sindsdien is hij, met het Kids Parlement, de spreekbuis van kinderen zonder papieren. Amir komt uit Afghanistan. Daar moet hij in principe terug naartoe. Maar dat ziet de familie Jafari niet zitten. Om hun steun te betuigen aan alle Afghaanse families die in dezelfde situatie zitten, begon Amir donderdag met zijn oudere broer Amir Hussein (15) en hun vader aan een stille mars, van hun woonplaats Geraardsbergen naar Brussel. Daar moeten ze op 20 november aankomen: de internationale dag van de kinderrechten.
pag. 3
Reportage: Ik ben een mens, geen spelletje Jonge vluchtelingen zonder familie: Kwetsbaar en sterk Uit DE STANDAARD 12/10/2013 | Marijke Libert,Foto’s Frederik Buyckx Hafid, Yasir en Ibrahim waren pas 11, 12 en 14 jaar toen ze zonder begeleiding in België aankwamen na een helse tocht, in containers, op boten, onder vrachtwagens. ‘Maar het zijn nu krachtige jongeren’, zeggen de begeleiders van Fonto Nova in Genk, die in een huiselijke sfeer de meest kwetsbaren onder de jonge vluchtelingen opvangen. Koen en Ronny wijzen naar twee jongens die, het hoofd gebogen, in zichzelf gekeerd, naast elkaar zitten op de houten tuintafel, in een nevel van sigarettenrook. ‘Onze Mongoolse jongens’, zegt hoofdbegeleider Koen. ‘Onze Afghaanse jongens roken en drinken niet. Alcohol en sigaretten zijn hier, anders dan in andere opvangcentra voor jongeren, geen heikel thema. Op stap gaan is dat wel. In het thuisland van deze jongens wordt écht op straat geleefd. Dat moet in Genk even anders’, lacht Ronny. Hij is teamverantwoordelijke van het Genkse huis Fonto Nova, waar vijftien niet-begeleide buitenlandse minderjarigen – in dossiertaal ‘nbbm’s’ genoemd – een paar jaar thuis mogen zijn. Fonto Nova begeleidt specifiek kinderen of jongeren die zonder ouders ons land binnenkwamen. Ze zitten nog verwikkeld in de procedure, zijn of erkend of illegaal, hebben al dan niet een statuut. Ze kregen zoals elke niet-begeleide minderjarige asielzoeker een voogd toegewezen, kwamen eerst in de asielcentra van Steenokkerzeel en Neder-Over-Heembeek terecht en later in asielcentra te lande. Ronny: ‘Stel dat de voogd ervaart dan “zijn” jongere ontwikkelingsproblemen heeft, depressief is of opmerkelijk gedrag vertoont, dan komen wij in the picture. Er zijn gelijkaardige initiatieven in Brussel en in Aalst. We vangen de meest kwetsbare van die al kwetsbare groep van jonge vluchtelingen op.’ Belgische kost Als Hafid binnenkomt in de leefruimte slorpt hij alle aandacht op: twaalf jaar oud, gedecideerde tred, gulle lach op een voor zijn jonge leeftijd al doorgroefd gezicht. Rond de bovenlip krult een vroege pubersnor. Hij loopt naar de keuken, neemt plaats aan de eettafel. De jongens – enkel jongens hier, meisjes vluchten minder zonder familie – van de leefgroep schuiven aan voor rijst, bonen en kip. ‘Belgische kost’, zucht Hafid en trekt zijn neus op. ‘Vooral die patatten, wat is me dàt zeg. Niet te eten. Maar vrijdag is het feest,
pag. 4
dan is er kebab. Dat is wat anders dan deze...’ Hij kijkt plagerig naar Sofie, de begeleidster aan het hoofd van de tafel, die gespeeld deemoedig het hoofd buigt. ‘Zeg het maar, Hafid, ik kan ertegen.’ ‘Sorry Sofie, maar je hebt weer plakrijst gemaakt’, zucht Hafid. Beiden lachen luid. Hafid, in mouwloos sportshirt, heeft indrukwekkende bicepsen. De benjamin van de groep is bokser. Hij showt de gespierde bovenarmen. De twee jongens tegenover hem, ook Afghanen, zwijgen en kijken weg van ons. Eentje legt de hele maaltijd lang zijn hand over zijn gezicht. Ronny: ‘Hij vertrouwt jullie niet.’ Koen: ‘Mensen wantrouwen is een beetje de tweede natuur geworden van deze jongens. Het is hen opgelegd tijdens hun vlucht. Ze moesten zwijgen als vermoord. Eens hier vreesden ze voor uitwijzing. Ook van ons waren ze ooit bang. Het duurt altijd even voor je met hen een relatie van wederzijds vertrouwen kan aangaan.’ Taliban Hafid lijkt door die fase van wantrouwen heen. Na tien maand is België zijn land geworden, zegt hij. De Rode Duivels zijn zijn ploeg. ‘Ook op school heb ik al goede vrienden. Ze vragen wel steeds hetzelfde: “Waar ben je geboren, Hafid?” En dan vertel ik soms iets. Ze vragen ook: “Waarom ben jij hier gekomen?”.’ Hij zucht. Wat antwoordt hij dan? Hafid kijkt naar beneden. ‘Ik zeg dan: oorlog en...’ Hij pauzeert weer, en fluistert dan ‘Taliban’. Daarover is erover vertellen is moeilijk? ‘Kan niet’, zegt hij. ‘Het doet dan pijn hier vanbinnen.’ Na het eten vraagt Hafid met hem naar de kelder te gaan, want hij wil iets tonen. Hij wijst trots naar de bokszak waarop hij dagelijks oefent. Hij ademt weer diep in, alsof hij iets moeilijks moet vertellen. ‘Boksen is mijn school’, zegt hij. ‘Ik heb er al veel door geleerd.’ Vijftien jongeren zitten er in Genk, drie vierde zijn Afghaan, naast een Somaliër, een Armeense jongen en de stille Mongoliërs. Allen hebben een voorgeschiedenis van vlucht zonder familie; ze kwamen ze van duizenden kilometers ver in barre omstandigheden. Hun gemeenschappelijke lot is wachten in onzekerheid. Een paar van de jongeren die Fonto Nova opvangt zullen uiteindelijk zonder statuut weer in de illegaliteit belanden. Moeilijk voor begeleiders die de jongeren een nest en zelfs doelen aanreiken? Koen: ‘We focussen op leren sparen, zelfstandigheid, zelfredzaamheid. Komen ze na hun achttiende in België in een eigen huis terecht, dan kunnen ze meteen aan de slag. Moeten ze elders naartoe, belanden ze in de illegaliteit, of moeten ze naar hun thuisland teruggaan, dan hebben ze die vaardigheden toch maar aangeleerd. We zorgen er ook voor dat ze de band met het thuisland onderhouden. We laten de jongeren op geregelde tijdstippen bellen, facebooken of skypen met hun familie.’ Ronny: ‘Ze zitten met een gebroken relatie; ze werden op jonge leeftijd gescheiden van hun ouders. Je ziet ook welke jongens met een mandaat hierheen kwamen, in opdracht van hun familie, om hier een toekomst uit te bouwen én ervoor te zorgen dat wie ginds achterbleef geholpen wordt. Dat geeft stress. We zien hoe jongens hun beetje zakgeld opsparen en naar huis sturen. We zien ze worstelen met de gedachte hoe ze aan de verwachtingen kunnen voldoen. Sommige families hebben veel geld betaald om hen hier te krijgen.” Thuis Fonto Nova is een tussenhuis. Hoe moet je de term thuis definiëren voor jongeren die asielzoeker of vluchteling zijn? Koen: ‘Thuis betekent voor hen in eerste instantie het thuisland. In gesprekken vragen we “Hoe zou je vader in dit geval handelen?” of “Hoe lossen jullie dit thuis op?”, precies omdat we die band willen levend houden. Tegelijk krijgt de term thuis hier een extra invulling. We vragen de jongens hoe laat ze “thuis” zullen zijn. Thuis is dan de plek waar ze zich op dit moment oké voelen en veilig zijn, waar ze vertrekken om te studeren of te sporten en waar ze steeds terugkeren tot hun achttiende.’
pag. 5
Ronny: ‘De meeste jongens willen hier blijven. Daarom leren ze zo gedreven Nederlands, zijn ze soms fanatiek met schoolresultaten bezig. De motivatie druipt er vanaf, ook al zit de onzekerheid in hun status van asielzoeker besloten. Verhalen zoals dat van Navid, die terug moest, blijven hier niet te lang hangen. We horen hen zeggen dat hij “geen geluk” gehad heeft en stilletjes hopen ze dat het hen niet overkomt.’ Voor de begeleiders is het evenmin eenvoudig, jongeren opvangen van wie ze weten dat sommigen weer de straat op moeten of het land worden uitgezet. Ronny: ‘Het is niet gemakkelijk als je een meerderjarige ziet vertrekken “met onbekende bestemming”. Dat raakt ons. Ik wil hiermee geen uitspraken doen over het beleid, daar sta ik buiten. Ik wil alleen zeggen dat het ons kan aangrijpen als we een jongere met wie we een weg gingen, op die manier zien verdwijnen.’ Zestien Yasir bereidt in de woonkamer zijn toets voor. Hij staat ineens recht, wil met ons spreken, in de tuin. ‘Kan je luisteren naar mijn woorden en niet te veel vragen stellen?’ Waarna een woordenstroom losbarst. ‘Drie jaar ben ik hier. Ik kwam in België aan zonder familie, ik was nog klein. Eerst waren er nog vrienden mee, maar vanaf Griekenland was ik alleen; er was enkel een oudere man in de buurt aan wie ik soms iets kon vragen. Het was een levensgevaarlijke actie, ik moest onder een camion hangen. Eerst via Iran naar Turkije, waar ik zes maand in de gevangenis zat. Ik was toen dertien. Eens vrij trok ik via Griekenland naar Italië. Later, in Frankrijk, zei iemand: “Kom mee naar België”. Ik vroeg waar die stad lag. Het bleek een land te zijn. In Brussel sliep ik een paar nachten in de kou buiten. Daarna ging ik naar Steenokkerzeel, Arendonk en Sint-Truiden tot ik hier terechtkwam.’ ‘Het leven is moeilijk, ook in België. Ik heb nu een vraag gekregen van de rechtbank en dat gaat maar niet uit mijn hoofd. Ze vroegen: “Hoe oud ben jij?”. Ik zei: “Zestien”. Ze zeiden: “Niet waar, je bent negentien”. Vreselijk. Het klopt niet. Ik ben al die vragen zo beu. Wat willen ze eigenlijk weten? Geloven ze mij als ik antwoord geef? Ik ben maar een jongen; mijn leven is geen raadseltje, geen quiz. Ik ben een mens, geen spelletje.’ ‘Ik heb hier een taal geleerd, en regels; ze leren me hoe ik hier kan wonen, eten kan maken; ik ontmoet mensen met een andere godsdienst. Maar elke dag als ik wakker word, denk ik: wanneer komt de volgende brief, zal er iets negatiefs in staan? Elke brief is een schok, altijd doet het pijn. Terwijl ik gewoon mijn middelbare school wil afmaken en later voor politieman studeren. Toch mag ik niet denken aan een toekomst.’ ‘We gaan chillen, zeggen mijn vrienden, maar ik kan niet chillen, mijn hoofd zit te vol. Ik heb hartkloppingen, ik heb zorgen. Ik ben Yasir, zestien jaar oud. Ik kom uit Afghanistan, maar België is mijn land. Ik ben een mens. Voilà mevrouw, wilt u dat schrijven, dankuwel.’ En weg is hij, naar binnen. Hoe houden die jonge asielzoekers dit vol? Ronny: ‘Af en toe zien we jongens in verzet gaan, regels overtreden of gewoon ruzie maken. Anderen richten hun frustratie op zichzelf, doen aan zelfverminking; nog anderen hebben psychotische opstoten. Op de vijftien jongeren zijn er toch altijd een drietal van wie je ziet dat ze het niet meer aankunnen en zwaar lijden onder hun trauma’s. Ze kunnen dan therapie krijgen of medicatie; soms volgt een korte opname in de psychiatrie.’ Kracht Geen enkele jongere in Fonto Nova zonder groot verhaal. Een speelse kindertijd hebben ze amper of gewoon niet gehad. Sport is nu de ideale uitlaatklep. ’s Avonds na het eten zijn ze bijna allemaal verdwenen, richting boks- of voetbalclub, naar de kleine fitnessruimte beneden om er letterlijk en figuurlijk te werken aan hun kracht. Koen: ‘Een positief zelfbeeld creëren is belangrijk en daar zijn ze actief mee bezig. Deze jongens willen er heel goed uitzien. Als ze uitgaan, brengen ze uren voor de spiegel door, frunniken ze aan hun
pag. 6
haar, passen ze steeds weer hun kleren. Dan hangt er een wolk van parfum in de gang. Het is hun manier om te zeggen “Ik beteken iets want ik zie er goed uit”.’ Ronny: ‘Misschien zijn het ook de lichamelijk en mentaal sterkste jongens die tot hier geraakten. Het lastigste lijkt me hun eenzaamheid. Je ziet een jongen zitten, elf jaar oud, pas toegekomen, alleen op z’n kamer, ontheemd, alles nieuw. Dat fundamentele alleen zijn ontroert mij. Bij de jongens die pas hier zijn, zie je die eerste dagen ook dat typische vluchtelingengedrag. Je legt lakens op hun bed en een pyjama, maar ’s morgens stel je vast dat ze de hele nacht aangekleed hebben geslapen, klaar om te kunnen vertrekken. We zien die jongens in het begin ook eten hamsteren. Zo van je weet maar nooit. Dat gedrag gaat er na een paar dagen uit.’ Licht De begeleiders vragen of we nog Ibrahim willen ontmoeten. Hij staat op het punt bij Fonto Nova te vertrekken. Hij leerde op zijn kamer koken, opruimen, wassen; hij leerde ook hoe je een budget beheert. De grote zorgen zijn weg, want Ibrahim is erkend. Hij heeft een job, een lief en straks ook die verlangde eigen stek. Die hij vooral gezellig wil maken, zoals zijn huidige plekje. Door zijn studio, over alle muren, klimmen slingers met veelkleurige lampjes. ‘Ik laat ze ’s nachts aan, want ik hou niet van het donker’, zegt hij. Ibrahim heeft op zijn vlucht de donkerste dagen uit zijn leven meegemaakt, in een container. Tussen 74 vluchtelingen bracht hij in doodse stilte, hongerig, en vooral bang de dagen door, rechtop staand. Maar dat is nu voorbij, zegt hij. Zijn nieuwe leven en zijn oude leven hangen in illustraties aan elke wand. Een foto uit Afghanistan naast een van hem met zijn vriendin. Een fotofries van zijn idool Lionel Messi en een lijst met daarin een zwart-witfoto van zijn overleden vader. Ibrahim roert in een pan, breekt een groot plat brood doormidden. ‘Ook dat begint te lukken, mijn potje klaarmaken. Ik ben een tevreden jongen. Ik heb mijn best gedaan. Als je inspanningen doet, krijg je ooit iets in handen. Eerst was de weg gevaarlijk, daarna moeilijk, maar eens je doel bereikt is, kun je zeggen dat het de moeite waard was.’
pag. 7
Ik mis de anonimiteit van een backbencher Uit DE STANDAARD 19/10/2013 | Fabian Lefevere, Bert Heyvaert
Staatssecretaris Maggie De Block is een opmerkelijke verschijning in de politieke hitparade. Dat ze op nummer twee staat, vóór Bart De Wever, heeft ze mee te danken aan haar asielbeleid. Hardvochtig volgens de enen, rechtlijnig volgens haarzelf. ‘Soms heb ik heimwee naar de anonimiteit van voor de toppolitiek.’ Enkele fragmenten uit het interview: Hoe verklaart u zelf uw populariteit? ‘De instroom in ons land is jarenlang te hoog geweest. Elk jaar kwamen meer dan 25.000 mensen binnen, op een bevolking van tien miljoen. Dat is een mooie stad, en dat gaat dus niet. De mensen zien dat ik voor een verbetering op het terrein heb gezorgd. Ik speel geen poppenkast. Als arts was ik atypisch, en ik denk dat ik het ook als politicus ben. Je hoeft het met mij niet eens te zijn, maar iedereen ziet dat ik mijn huik niet naar de wind hang. Er is geen willekeur.’ Begrijpt u dat mensen uw aanpak hardvochtig noemen? ‘(Schudt het hoofd) Ik vind het correct en menselijk. Je moet iedereen gelijk behandelen: Afghanen, Syriërs, Guineeërs en Congolezen. Dat is écht respect. Als arts deed ik dat ook. Iedereen, waar hij ook vandaan kwam, kreeg van mij dezelfde medische zorgen. Men speelt nu vaak op emotie, en ik begrijp dat. Maar je moet je emotie van je verstand kunnen loskoppelen. Anders kun je geen beleid voeren.’ Gaat dat, zomaar die knop omdraaien? Of het nu over Navid of Aref gaat, veel van die gevallen zijn bijzonder schrijnend. ‘Er zijn veel andere gevallen die niet in de pers komen, en net zo schrijnend zijn. Maar ik begrijp dat wel. Daarom heb ik begin 2012 beslist om de achterstand van asieldossiers weg te werken en de procedures in te korten. Ik wil vermijden dat die mensen hier jaren in de illegaliteit verblijven, en dan denken dat ze mogen blijven.’ ‘Maar het is een fenomeen van deze tijd dat advocaten die hun gelijk niet krijgen van de rechter, dat in de media proberen te halen. Daar leggen ze de zotste verklaringen af. Als ik die dossiers opvraag, lees ik heel andere dingen. Komaan zeg, jullie weten toch ook dat er maar een paar gevallen in de pers komen? En als die niet aanslaan, lanceert men weer andere.’ Zegt u nu dat daar een goed geoliede marketingmachine achter zit? ‘(Schamper) Het zijn altijd dezelfde mensen die voor de camera’s opduiken. Ik heb ook ogen in mijn hoofd, en een geheugen. Daarbij vergeet men wel eens dat er dit jaar alleen al 13.000 beslissingen zijn genomen, waarvan 28,8 procent positief. Voor 2012 was dat 22,4 procent, we geven nu dus meer bescherming. We hebben de trafikanten afgestoten en wie echt bescherming nodig heeft, krijgt die.’ Blijft de vraag hoe menselijk het is om mensen terug te sturen naar Afghanistan. ‘Wat is daar mis mee? Het commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen geeft aan bijna zestig procent van de aanvragers bescherming. Het Europese gemiddelde is 49 procent, dus we zijn een stuk ruimhartiger. Mijn administratie neemt die beslissingen in eer en geweten. Ik ga daar niet tegenin, terwijl ik er wel de bevoegdheid voor heb. Ik wil geen Romeinse keizerin zijn. Wie niet erkend wordt, rest enkel een terugkeer naar zijn land. Het is de enige mogelijkheid om een aanzuigeffect te vermijden. Toen ik op deze post arriveerde, waren wij de populairste bestemming voor asielzoekers, hé. Nu niet meer.’
pag. 8
Mevrouw De Block, Afghanistan is een land in oorlog. ‘Excuseer, daarover bestaan internationale richtlijnen en rapporten. De mensen die zeggen dat Afghanistan in staat van oorlog verkeert, doet aan cherry picking. Ze lezen nooit het hele verslag, alleen wat ze er graag in lezen. Er zijn conflicten in Afghanistan, dat klopt, en even goed in Congo. Maar het is niet overal even erg. De uitgewezen Afghaan Aref Hassanzada is vermoord in een streek die als veilig werd bestempeld.’ Gaat u dat verder onderzoeken? ‘Ik kan alleen zeggen dat het me raakt als iemand sterft. Maar het is niet aan mij om in Afghanistan een onderzoek naar de dood van één iemand te vragen. We spreken hier over een land waar in sommige delen een oorlog woedt. Denkt u niet dat dat mijn bevoegdheid te boven gaat?’ Zo’n onderzoek kan wel beter inzicht bieden in de veiligheid ter plekke. ‘(Feller) Je moet één geval niet opblazen. Schaf dan de Verenigde Naties af. Zij zijn het die ons de adviezen aanleveren. Het is niet omdat iemand sterft tijdens een ingreep in het ziekenhuis, dat onze gezondheidszorg geen kwaliteit biedt en onze artsen moordenaars zijn.’
pag. 9