NO CURE, NO PAY MR. F. THEO KREMER OVER DE ROL VAN DE SCHADEREGELAAR AANSPRAKELIJKHEID BIJ SPORT EN SPEL
12e Jaargang Nr. 2 augustus 2003
Nederlands Instituut van Schaderegelaars
Colofon KenNIS is een uitgave van het Nederlands Instituut van Schaderegelaars (NIS) en verschijnt vier keer per jaar.
Nederlands Instituut van Schaderegelaars
Postadres Postbus 75475, 1070 AL Amsterdam E-mail:
[email protected] Website: www.letselschaderegelaars.nl
NIS Bestuur J.J. Noorman: voorzitter Mw. C.P.M. Mastop: secretaris E.M. Budwilowitz: penningmeester Mw. L.T.M. Taat-de Groot: lid F.G. van Cuijk: lid R. Berghout: lid H. Brink: lid W.S. Doetjes: lid T. Ellenbroek: lid J.W. Stoevenbeld: adviseur
Van de redactie Geachte lezer, Hier ligt de zomereditie van KenNIS voor u. Naar wij hopen lezenwaardig door het inhoudelijk gehalte evenzeer als de recreatieve waarde, in deze vakantieperiode broodnodig nietwaar. De redactie brengt een nieuwe werkvorm in stelling te weten het zogenaamde duo interview. De heren Theo (Kremer) en Theo (Woudstra) bijten het spits af en geven ons een beter inzicht in de drijfveren en motivaties die hen brachten tot de sleutelpositie die zij thans in onze hedendaagse personenschadepraktijk innemen. Een wereld die het nadrukkelijk op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in jurisprudentie e.d. noodzakelijk maken. De Hoge Raad blijft ons immers scherp houden, we dachten in kwestie van werkgeversaanspakelijkheid rustig op onze (risicoaansprakelijkheids-) gevoel te kunnen vertrouwen, met een sprong, van ongeveer 3 meter, zijn we weer terug bij de werkelijkheid. De redactie stelt tot tevredenheid vast dat de bijdrage van ons anoniem redactielid Quasimodo in toenemende mate stof tot overwegen en ageren geeft. Hopenlijk wordt de komende tijd uitvoerig gediscussieerd over de no cure no pay benadering die een steeds groter deel van de belangenbehartigers voor staat. In deze KenNIS schenken wij daar ook even, onbezoldigd, aandacht aan.
Redactie Frank Emmerig Martijn Lauxtermann Hans Noordsij Marc Punt Bob Rodenburg Paul Schillings Cees Smith Fred Zwarts Ernst van Strien Bart Waterbolk
Ontwerp: Manten Grafisch Ontwerpbureau bv Website: www.manten.nl
Druk Offsetdrukkerij Haveka bv Website: www.haveka.nl
Abonnement De redactie wenst u wederom veel leesplezier.
Aanvragen abonnementen uitsluitend aan het postadres van het NIS. Bij aanmelding s.v.p. opgave van naam, adres, telefoonnummer en functie, alsmede of men zelfstandig dan wel in loondienst werkzaam is en bij welk bedrijf. Het blad wordt automatisch toegezonden aan alle leden van het NIS. Advertenties en kopij aanleveren voor het volgende nummer vóór 1 september 2003 Een jaarabonnement voor niet-leden kost 7 30,-
ISSN: 1382-7170 Copyright © NIS 2003 Alle rechten voorbehouden. Het overnemen evenals het vermenigvuldigen van artikelen en mededelingen is alleen geoorloofd na schriftelijke toestemming van de redactie. Ingezonden artikelen van niet-NIS-leden vallen buiten verantwoordelijkheid van het NIS bestuur en de redactie! 2
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
Inhoud
In dit nummer... Van de redactie
2
No cure no pay (1)
4
No cure no pay (2)
6
Arbeidsongeval
7
Sport en Spel; geen aansprakelijkheid voor letsel als gevolg van in water gooien
8
Sport en Spel; geen aansprakelijkheid voor schaatsongeval
10
Arbeidsongeval aan boord schip
11
Interview mr. F. Theo Kremer; de rol van de schaderegelaar
12
Quasimodo
14
Interview Theo Woudstra; General Manager Achmea Personenschade (APS)
17
Geen verzorgingskosten voor echtgenote die aan mesothelioom lijdende partner verzorgde
18
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
3
No cure no pay (1) Het afgelopen jaar is er veel gepraat en geschreven over het verschijnsel van no cure no pay. Er is zelfs een congres aan opgedragen. Veel van de publikaties geven wat meningen weer en roepen vragen op. Er is echter één publikatie geweest waarin een niet mis te verstane veroordeling van het verschijnsel no cure no pay is uitgesproken. De Nationale Letseltelefoon (NLT) noemt no cure no pay zelfs "diefstal".
Reden voor de redaktie om een toelichting te vragen aan de heer L.J. Noordsij, voorzitter van de NLT. "Inderdaad is de NLT fel tegen het verschijnsel van no cure no pay. Een recente publicatie in het Assurantie Magazine afkomstig van de Consumentenbond was de druppel die de emmer deed overlopen. In dat artikel werden zelfs enkele bureaus genoemd die zaken op basis van no cure no pay behandelen en werd no cure no pay aanbevolen. Vanaf haar oprichting heeft de NLT gewaarschuwd voor deze praktijken. Waarop baseert de NLT haar stelling?
4
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
Het no cure-no pay systeem kan op het oog als een genereus gebaar van het behandelend kantoor gezien worden, maar is dat in de praktijk beslist niet. Er is eigenlijk maar één situatie denkbaar waarin gekozen kan worden voor een behandeling op basis van no cure-no pay. Dat is de uitermate zeldzame situatie (gezien in het licht van de dagelijkse praktijk) waarin een slachtoffer een erg groot belang heeft (enkele tonnen) en niet in staat is om de behandelingskosten te betalen. Denk aan een twijfelachtige medische fout. In dat bijzondere geval kan het bureau besluiten om de gok te wagen. Lukt het niet, dan is zij de behandelingskosten kwijt, maar slaagt zij erin de schade te verhalen, dan is de beloning navenant. Maar nu de praktijk van alledag. Verreweg de meeste van de letselschaden zijn - wat betreft de aansprakelijkheid - vanaf het eerste moment helder. Ook die zaken waarin nog wat over en weer geschreven moet worden over een stukje toerekening van eigen schuld zijn goed in te schatten. Ook betreffen verreweg de meeste zaken een gering tot gemiddeld belang. Het slachtoffer heeft krachtens de wet recht op vergoeding van zijn schade. Tot die schade mogen de BGK gerekend worden voorzover deze vallen binnen de bekende dubbele redelijkheidstoets. Bij no cureno pay legt het slachtoffer zich vast om een percentage,
meestal 15 of 20%, van het totale schadebedrag aan de belangenbehartiger af te dragen. Maar daarbij moet bedacht worden dat over dit bedrag nog BTW verschuldigd is, die, omdat letselschade een privé aangelegenheid is, niet kan worden verrekend. Dan zit het percentage dus al gauw richting 25%. Snel verdiend in een op zich eenvoudige zaak met een groot belang! En, geheel zonder enige noodzaak wordt de te vergoeden - geleden - schade met dit percentage verminderd. De NLT wijst er op dat het argument dat er ook verloren zaken tussen zitten, nauwelijks op gaat. Er is namelijk geen enkele plicht om een zaak ook daadwerkelijk in behandeling te nemen. De praktijk wijst dan ook uit dat er zeer selectief wordt gekeken naar de haalbaarheid en het belang van de zaak. Dat blijkt uit de verhalen van slachtoffers die door bureaus die no cure-no pay uitdragen zijn afgewezen (we zitten vol, we nemen deze maand geen zaken meer aan). Verder blijft de met het slachtoffer afgesproken no cureno pay regeling buiten het gezichtsveld van de aansprakelijkheidsverzekeraar. Deze wordt geconfronteerd met de declaratie van het bureau en zal deze conform hun ver-
plichting betalen. Doorgaans haasten de bureaus zich te vertellen dat deze vergoeding wordt verrekend met de aan het slachtoffer in rekening gebrachte kosten maar helaas wijst de praktijk, afhankelijk van het bureau, uit dat dit ook achterwege kan blijven. Er is hierop immers in het geheel geen toezicht en het slachtoffer weet het vaak niet. Voor het slachtoffer zijn de druiven in dit geval wel erg zuur. Ook van het argument dat het slachtoffer de vrije keus heeft, is de NLT niet onder de indruk. Het slachtoffer zal zijn keus bepalen aan de hand van de informatie die hij krijgt van het bureau en die informatie kan op zijn zachtst gezegd gekleurd zijn. Voor de NLT staat het buiten discussie dat alleen een systeem waarin op basis van gewerkte uren wordt gedeclareerd, op basis van een afgesproken uurtarief, verdedigbaar is naar het slachtoffer toe. Het slachtoffer krijgt op deze wijze wat hem rechtens toekomt. Alleen in dat erg zeldzame geval, waarin een gespecialiseerd bureau of een advocaat zelf een risico wil lopen (!) en het slachtoffer geen andere keus heeft, is no cure-no pay een optie. In alle andere gevallen wordt de positie van het slachtoffer alleen maar geschaad.
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
5
No cure, no pay (Hoge Raad d.d. 23-05-2003; RvdW 2003, 101)
Een makelaar in onroerend goed kwam met een beleggingsmaatschappij overeen namens hen een kantorencomplex te verkopen. De beloning van de makelaar bestond uit 7% van de verkoopsom op basis van ‘no cure no pay’. Vier jaar later was er nog niets verkocht en de beleggingsmaatschappij zegde de bemiddelingsovereenkomst op. Hierop diende de makelaar een nota in voor verrichte werkzaamheden. Deze nota werd niet betaald en de makelaar vorderde betaling op grond van art. 7:411 lid 1 BW. De rechtbank wees de vordering af en in hoger beroep bekrachtigde het hof dit vonnis. Volgens het hof mist art. 7:411 BW toepassing vanwege de ‘no cure no pay’-overeenkomst. Hiervoor verwees het hof naar art. 7:400 lid 2 BW. Doordat de overeenkomst is opgezegd voordat de inzet van de makelaar tot resultaat leidde heeft de makelaar geen recht op courtage. De Hoge Raad keek naar de samenhang tussen art. 7:411 en 7:426 BW en stelde vast dat kan worden aangenomen dat de wetgever met art. 7:426 niet heeft willen afwijken van de hoofdregel van art. 7:411 BW. Laatstgenoemde artikel biedt een genuanceerde en toepasselijke regeling voor het recht op loon bij voortijdige beëindiging van de opdracht. Indien het hof dit heeft miskend is de beslissing onjuist (de beslissing van het hof is niet nader gemotiveerd). Indien het hof beide artikelen in juiste samenhang heeft uitgelegd is het onbegrijpelijk op welke gronden het heeft geoordeeld dat art. 7:411 BW toepassing mist. Daarbij in aanmerking genomen dat deze bepaling mede geldt voor het geval waarin de verschuldigdheid van loon afhankelijk is gesteld van het volbrengen van de opdracht. En dat is nu juist de kern van een ‘no cure no pay’-overeenkomst. Het arrest wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar een ander hof. N.B. Het mag niet worden uitgesloten dat ook in de personenschaderegeling dit soort procedures gevoerd gaat worden. Ter redactie is een geval bekend waarin een gelaedeerde het schaderegelingsbureau tijdens de slotonderhandelingen ontsloeg en dat daarop het bureau een vordering neerlegde bij gelaedeerde voor 15% van laatstelijk door de verzekeraar voorgestelde schadevergoeding. Dit is door de rechtbank toegewezen. Dat daarna de schade voor een veel lager bedrag is geregeld maakte het extra
6
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
(2)
zuur voor gelaedeerde. Gezien de argumentatie van de Hoge Raad kan de vraag worden gesteld of ‘no cure no pay’ nu wel zoveel beter is: gelaedeerden kunnen uiteindelijk toch worden geconfronteerd met een te betalen nota. Art. 400 (7.7.1.1.) 1. De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt buiten dienstbetrekking werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken. 2. De artikelen 401-412 zijn, onverminderd artikel 413, van toepassing, tenzij iets anders voortvloeit uit de wet, de inhoud of aard van de overeenkomst van opdracht of van een andere rechtshandeling, of de gewoonte. Art. 411 (7.7.1.12) 1. Indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend, is verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd, heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. 2. In het in lid 1 bedoelde geval heeft de opdrachtnemer slechts recht op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Op het bedrag van het loon worden de besparingen die voor de opdrachtnemer uit de voortijdige beëindiging voortvloeien, in mindering gebracht. Art. 425 (7.7.3.1) De bemiddelingsovereenkomst is de overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich tegenover de andere partij, de opdrachtgever, verbindt tegen loon als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden. Art. 426 (7.7.3.2) 1. De tussenpersoon heeft recht op loon zodra door zijn bemiddeling de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de derde is tot stand gekomen. 2. Indien het recht op loon afhankelijk is gesteld van de uitvoering van de bemiddelde overeenkomst en deze overeenkomst niet wordt uitgevoerd, is de opdrachtgever het loon ook verschuldigd, tenzij de nietuitvoering niet aan hem kan worden toegerekend.
Arbeidsongeval (Hoge Raad d.d. 16-05-2003, RvdW 2003, 94) Loodgieters- en dakdekkerbedrijf Du Puy kreeg in 1997 opdracht om dakwerkzaamheden uit te voeren aan een nieuwe, door aannemer P&B gebouwde, bijkeuken. De aannemer was ingehuurd voor het metselen van de bijkeuken en monteren en afwerken van het platte dak. Dit was circa 15 m2 groot en ongeveer in het midden van het dak moest een lichtkoepel worden aangebracht. Hiervoor was een gat nodig van 1,12 meter x 1,12 meter. Du Puy was ingehuurd voor het isoleren van het dak en het aanbrengen van de dakbedekking, en werknemer Dusarduyn werd hier op afgestuurd. Deze was voormandakdekker en verrichte ook zelfstandig dakdekkerwerkzaamheden. In april 1997 was hij geslaagd voor de veiligheidsopleiding VVA 1. Inmiddels had de aannemer (op 5 december 1997!) het dak volledig belegd met isolatiemateriaal waardoor het reeds gezaagde gat niet meer zichtbaar was, en hij had de lichtkoepel neergelegd op de plek van het gat in het dak. Dusarduyn arriveerde ’s ochtends en hij klom op het dak om te zien hoe hij zijn werk zou uitvoeren. Daarbij is hij over de rand van de lichtkoepel gestapt en toen zakte hij door het isolatiemateriaal en het gat, om ongeveer 2,80 meter lager terecht te komen. Toen Du Puy aan Dusarduyn de opdracht gaf wist de werkgever niet dat in het te bedekken dak een gat voor een lichtkoepel zou worden aangebracht. Evenmin wist de werkgever dat er ook iemand van P&B aan het werk zou zijn. Dusarduyn stelde zijn werkgever aansprakelijk op basis van art. 7:658 respectievelijk art. 7:611 BW. De kantonrechter en de rechtbank wezen de vordering af. Daarbij overwoog de rechtbank dat het ging om een eenvoudig karwei van beperkte omvang met daarbij naar redelijke verwachting beperkte veiligheidsrisico’s. Zeker als in aanmerking wordt
genomen dat de werkgever niet wist dat er een lichtkoepel in het dak zou worden geplaatst. In een dergelijke situatie behoefde de leidinggevende van Du Puy zich niet zelf op de hoogte te stellen van mogelijke risico’s. Hij mocht de ervaren Dusarduyn in staat achten zelf de risico’s te beoordelen en te handelen naar bevind van zaken. Het feit dat het gat niet volgens de eisen van de Arbo-wet was gemarkeerd maar door de rand van de lichtkoepel, maakt dit niet anders aangezien de werkgever niet wist dat er een lichtkoepel in het dak zou worden aangebracht. Gezien het voorgaande heeft de werkgever aan de zorgplicht van art. 7:658 lid 2 BW voldaan en de eisen van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) komen overeen met die van art. 7:658 zodat ook op die grond niet tot aansprakelijkheid kan worden geconcludeerd. De Hoge geeft aan dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of de zorgplicht van de werkgever met zich meebrengt dat de werkgever: -vooraf een inventarisatie van de aan het karwei verbonden veiligheidsrisico’s dient te verrichten voordat hij een werknemer er op afstuurt. -een interne regeling dient te hebben die ertoe strekt de werknemer duidelijk te maken op welke wijze bij een dergelijk karwei onveilige situaties vermeden kunnen en moeten worden en op welke wijze veiligheidsrisico’s moeten worden bepaald. Het oordeel van de rechtbank geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en de werkgever mocht bij de inschatting van de aan het karwei verbonden risico’s afgaan op door de opdrachtgever verstrekte informatie. Mede gezien het feit dat de werkgever niet wist dat P&B ook op het dak werkzaam zou zijn, is er geen reden om handelingen of nalatigheden van de aannemer aan Du Puy toe te rekenen.
KENNIS NO 2 JULI 2003
7
Sport en spel; geen aansprakelijkheid voor letsel als gevolg van in water gooien
(Hoge Raad d.d. 28-03-2003; RvdW 2003, 63)
Tijdens een jaarmarkt in 1997 was een wedstrijd met een spelelement georganiseerd: over een vaart is een kabel gespannen met daaraan een katrol. Deelnemers moesten hangend aan deze katrol naar het midden van de vaart glijden en de katrol daar loslaten om op een drijvend plateau te landen. Vandaar moesten zij over drijvende platen naar de overkant lopen om een bel te luiden. Dit moest zo snel mogelijk, zonder nat te worden. Voorafgaand aan de wedstrijd hebben de organisatoren het water oppervlakkig onderzocht op de aanwezigheid van mogelijke gevaarlijke voorwerpen. De Vries, Hettinga en Ypema waren deelnemers en alleen De Vries slaagde er in droog de overkant te halen. Nadat hij de bel had geluid en op weg was naar de vaste wal werd hij door de andere twee in het water gegooid, hoewel De Vries zich daartegen verzette. Bij de val verwondde De Vries zijn linker-
been aan een obstakel dat zich onder water bevond. Hiervoor stelde hij Hettinga en Ypema aansprakelijk: zij handelden onrechtmatig door hem tegen zijn wil in het water te gooien zonder te weten of dit veilig was. Beiden bestreden het onrechtmatige karakter door onder andere te stellen dat het voorval plaatsvond in het kader van een sport- en spelsituatie. Het feit dat zij De Vries in het water gooiden lag in de lijn der verwachtingen bij een wedstrijd die op waterpret was gericht. Het feit dat dit letsel met zich meebracht was onvoorzienbaar. De rechtbank wees de vordering af. Niet vanwege de sport- en spelsituatie want zij namen niet gelijktijdig deel aan de wedstrijd, en zij speelden niet tegen elkaar. De vordering werd afgewezen vanwege de onvoorzienbaarheid van het ontstaan van schade, mede gezien het feit dat het water voorafgaand aan de wedstrijd was gecontroleerd. In hoger beroep oordeelde het hof anders: de vordering werd toegewezen. Er was geen sport- en spelsituatie en beide gooiers handelden laakbaar en onzorgvuldig door De Vries tegen zijn wil in het water te gooien. De Nederlandse wateren zijn niet per definitie schoon en er moet hoe dan ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid van voorwerpen in het water. Tegen dit arrest kwamen Hettinga en Ypema in cassatie. De Hoge Raad wees op vorige arresten waarin werd geoordeeld over sport- en spelsituaties: de vraag of een deelnemer aan een sport of spel onrechtmatig heeft gehandeld moet minder spoedig bevestigend worden beantwoord dan wanneer die gedraging buiten die situatie plaatsvindt. Deelnemers moeten gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerde getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen van elkaar verwachten. Dit naar redelijkheid en tot op zekere hoogte (ook: Hoge Raad d.d. 28-06-1991; NJ 1992, 622). Aangezien de tussen de deelnemers geldende verhouding niet direct en geheel hoeft te veranderen doordat aan de activiteit reglementair een einde komt, houdt ook de verhoogde drempel om aansprakelijkheid te kunnen aannemen dan niet steeds direct en geheel op te gelden. Een (korte) tijd daarna kan het feit dat partijen zojuist nog met elkaar hebben gestreden of in een spelsituatie waren verwikkeld, de verwachtingen die zij
8
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
van elkaar mogen of moeten hebben, blijven beïnvloeden, afhankelijk van de aard van die activiteit en de verdere omstandigheden van het geval. De Hoge Raad gaat dus uit van een sport- en spelsituatie. Met betrekking tot het verzet van De Vries stelden de gooiers dat het hen niet duidelijk was of hij zich serieus verzette of dat hij deed alsof. De Hoge Raad: degene die een handeling of gedraging doorzet ondanks verzet van een ander dient in beginsel rekening te houden met de mogelijkheid (zo niet: waarschijnlijkheid) dat dit verzet serieus is gemeend en die ander werkelijk niet wil dat de handeling of gedraging plaatsvindt. Binnen de sport- en spelsituatie die net was geëindigd en waarbinnen de handeling nog paste, was het enkele feit dat hij tegen zijn wil in het water werd gegooid niet onrechtmatig jegens De Vries. Terecht oordeelde het hof dat niet reeds de mogelijkheid van een ongeval (als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar) dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (NJ 1996, 403). Het hof heeft echter geen toelichting gegeven voor zijn oordeel dat het gedrag van de gooiers zo onzorgvuldig was, mede gezien het feit dat men zich kort daarvoor nog in een sport- en spelsituatie bevond. De zaak wordt terugverwezen naar een ander hof en onder meer zal moeten worden beoordeeld: - of het feit dat De Vries in het water werd gegooid, op dat moment nog in de lijn der verwachtingen lag - mede gezien het feit dat De Vries zich daartegen heeft verzet - en of dit in concreto als een gevaarlijke gedraging viel aan te merken, gelet op de mate waarin zij ermee rekening dienden te houden dat op de bodem van het water ter plaatse gevaarlijke obstakels aanwezig waren, in aanmerking genomen dat het wedstrijdwater nog even tevoren – zij het oppervlakkig – op obstakels was gecontroleerd.
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
9
Sport en spel; geen aansprakelijkheid voor schaatsongeval
(Hoge Raad d.d. 28-03-2003; RvdW 2003, 64)
De KNSB organiseerde een training op de ijsbaan te Haarlem. Dit trainingsuur was alleen toegankelijk voor licentiehouders en er mogen dan maximaal 250 mensen op de ijsbaan staan. De binnenkant van de baan is dan bestemd voor schaatsers die met (snelheids)oefeningen bezig zijn en de buitenkant van de baan is bestemd voor uitrijdende schaatsers. Op 28 november 1995 is K., rijdend aan de binnenkant, een bocht ingegaan en ten val gekomen. Hij schoof over het ijs naar de buitenkant van de baan waar B. op dat moment aan het uitrijden was. B. werd geraakt en kwam ten val waarbij hij met zijn achterhoofd op het ijs kwam. Hierdoor raakte hij in coma waar hij pas na vier dagen uit ontwaakte. Sindsdien heeft hij klachten en B. stelde K. aansprakelijk met als argumentatie dat K. meer risico nam dan redelijkerwijs verantwoord was door op volle snelheid de bocht in te gaan. De rechtbank wees de vordering af en in hoger beroep liet het hof dit vonnis in stand. Volgens het hof had de rechtbank de zaak correct getoetst aan de maatstaven voor aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties. De handelwijze van K. valt binnen de normale uitoefening van de schaatssport tijdens het (druk bezochte) trainingsuur. Het is rijders niet verboden of ontraden om in bochten snelheid te ontwikkelen en gebleken is
10
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
dat valpartijen tijdens trainingsuren aan de orde van de dag zijn. Dit is logisch want men wil grenzen verleggen. B. ging in cassatie doch slaagde er niet in om de Hoge Raad te overtuigen: de vraag of een deelnemer aan een sport- of spelsituatie onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan een andere deelnemer letsel is toegebracht, moet minder spoedig bevestigend worden beantwoord dan het geval zou zijn geweest wanneer die gedraging niet in een sport- of spelsituatie zou hebben plaatsgevonden. Deelnemers aan sport of spel moeten in redelijkheid van elkaar verwachten dat gevaarlijk, slecht gecoördineerd, verkeerd getimed of onvoldoende doordacht wordt gehandeld. De verhoogde aansprakelijkheidsdrempel wordt in onderhavige zaak niet bereikt: beide schaatsers reden op daartoe aangewezen gedeelten van de baan en het feit dat beiden tijdens het trainingsuur op dezelfde baan reden beïnvloedt de verwachtingen die zij van elkaar mogen of moeten hebben. Die verwachtingen zijn overigens mede afhankelijk van de risico’s die aan de schaatssport eigen zijn, het doel van het trainingsuur en de verdere omstandigheden van het geval.
Arbeidsongeval aan boord schip analogie met art. 7:658 BW (Hoge Raad d.d. 09-052003; RvdW 2003, 91) Tijdens een reis van het schip ms. Hester heeft zich in het ruim een explosie voorgedaan waardoor leerlingmatroos El Hachioui ernstig gewond raakte. Hij was tegen de uitdrukkelijke instructies in het ruim binnengegaan en in het ruim bevond zich raapzaadmeel. Dit staat op de lijst van gevaarlijke stoffen van de International Maritime Organisation: het kan tot zelfontbranding overgaan. De kapitein is er van uitgegaan dat de lading volstrekt ongevaarlijk was en heeft geen navraag gedaan naar de aard en eigenschappen van de lading. Evenmin heeft hij navraag gedaan naar eventuele bijzondere maatregelen. Tijdens de reis is niet geventileerd: de luiken van het ruim waren dicht. De leerling-matroos stelde de reder aansprakelijk voor zijn schade wegens onrechtmatig handelen doordat de veiligheidsvoorschriften niet waren nageleefd. De reder verweerde zich met een beroep op eigen schuld van betrokkene en stelde dat art. 7:658 BW niet van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen. In Kort Geding achtte de President van de Rechtbank te Rotterdam de reder aansprakelijk maar tegelijkertijd werd aangenomen dat El Hachioui daaraan een zekere mate van eigen schuld had. In hoger beroep oordeelde het hof tot een mindere mate van eigen schuld, omdat de leerling-matroos mocht uitgaan van ongevaarlijke lading nu ook de kapitein daarvan uitging.
In cassatie haalde de Hoge Raad een eerder arrest aan waarin de reder van een schip werd aangesproken door de kapitein daarvan, voor schade die hij had geleden als gevolg van een fout van een opvarende. De Hoge Raad oordeelde dat art. 391 K. met zich meebrengt dat art. 7:658 BW geen toepassing vindt aan boord van een schip, maar dat moet worden aanvaard dat eventuele fouten van de kapitein die hebben bijgedragen tot het ontstaan van de schade slechts aan hem kunnen worden toegerekend indien deze schade in belangrijke mate het gevolg is van zijn opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. In onderhavige zaak wordt art. 450b K. aangehaald waarin (net als in art. 391 K. ) staat dat art. 1638x BW (oud) c.q. het huidige art. 7:658 BW niet van toepassing is, en de Hoge Raad meent dat ook dan dezelfde redenering dient te worden gevolgd: fouten van El Hachioui kunnen hem alleen worden toegerekend indien deze voortvloeien uit opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan zijn zijde. Noot: HR 12-04-2002; zie RvdW 2002, 70; NJ 2003, 138 en Regelrecht juni 2002 Art. 450b K: “De artikelen 1637j t/m 1637m, 1637p, 1637r, 1637u, 1638b, 1638c, lid 3 t/m 7, 1638h, 1638l t/m 1638q, 1638t t/m 1638x, 1639n, 1639u en 1639v van het Burgerlijk Wetboek vinden geen toepassing ten aanzien van den dienst van den schepeling aan boord van een schip.” Art. 391 K: “De artikelen 1637j t/m 1637m, 1637p, 1637r, 1638b, 1638c, lid 3 t/m 7, 1638h, 1638p, 1638q, 1638t t/m 1638x, 1639n, 1639u en 1639v van het Burgerlijk Wetboek vinden geen toepassing ten aanzien van den dienst van den kapitein aan boord van een schip.”
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
11
Interview mr. F. Theo Kremer
de rol van de schaderegelaar In ons Vakblad wordt veelvuldig aangehaakt op de juridische praktijk van alledag. Wij zijn echter een vakgroep van specialisten waarover ‘buitenstaanders’ een mening kunnen hebben die voor ons wel en wee van belang kan zijn. Vanuit die optiek zijn 2 prominenten uit de letselschadebranche hierover bevraagd. Tijdens het interview kwamen diverse aspecten aan de orde waarbij de rol van de schaderegelaar, vroeger, nu en in de toekomst toch wel centraal kwam te staan. Mogelijk besluiten we tot voortzetting hiervan naar andere ‘spelers’ in het veld.
Theo Kremer: Sinds de oprichting ervan in begin 1998 is hij Directeur van de Stichting Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV). Afgestudeerd in Groningen en gepromoveerd in 1988 aan de Erasmus universiteit van Rotterdam op het indemniteitsbeginsel. 17 jaar werkzaam geweest bij Nationale Nederlanden en aldaar kennis gemaakt met en sterk geïnteresseerd geraakt in, ons boeiende vakgebied. Zijn helicopterview op ons werkgebied wordt als inspirerend gezien. Reden waarom hij zeer dikwijls is te zien en te horen op symposia en bij diverse gremia. Gevraagd naar de ontwikkeling van het vak van expert personenschade -en de positie van de schaderegelaar hierin signaleert Kremer een grote ontwikkeling. Als je het beschouwt vanaf ca. 20 jaar geleden tot nu is een duidelijke intensivering van de kennis en vaardigheden te zien. Je zult moeten inspelen op alle ontwikkelingen die ook het Recht doormaakt in samenhang met de mondiger en
12
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
kritischer geworden gedupeerde en diens hulpverlener. De computer en alle mogelijkheden daarmee op het internet vergrootten de mondigheid van gedupeerden navenant. Gekeken kan worden naar het vergoedingstelsel in omringende landen en niet te vergeten de vergelijkingsmogelijkheden in eigen land. Kon je vroeger volstaan met een bedankje of een dikke sigaar omdat extra hulp in de huishouding ‘om niet’ werd verricht door huisgenoten, thans wordt daarvoor een claim ingediend en moet je daarop inspelen. Toename van de soorten claims, zoals economische kwetsbaarheid, huishoudelijke hulp en geïnvesteerde tijd-isgeld en rechtsopvattingen rond smartengeld, vereisen inlevingsvermogen en dienovereenkomstige reacties. Ontwikkelingen van nieuwe typen letsels hebben ook hun inbreng in de zwaarte van het vak. Moeilijk weegbare gevolgen hebben inmiddels een stroom van jurisprudentie veroorzaakt waarop wordt geanticipeerd. Ik vind dus dat het beroep van letselschaderegelaar zwaarder is geworden. De rol van de belangenbehartiger is er één die gericht is op het verkennen van de grenzen van het (schadevergoedings)recht. Daar zal de schaderegelaar zich over het algemeen niet zo mee bezighouden. Belangenbehartigers zijn uit de aard van hun professie assertiever, meer toekomstgericht dan de expert personenschade. Hoewel beide ‘kampen’ zich uiteraard wel bezighouden met dezelfde ‘waarheidsvinding’. Zij moeten zich dus beiden bedienen van dezelfde informatiebronnen. De verschillen zitten in de aard van hun vak, daar is op zich niets op tegen. Ik ben tegen de toestanden die voortspruiten uit de houding van belangenbehartigers die de ‘kerstboom’ volhangen en waarop dan naar hartelust mag worden ‘geschoten’. Dat zijn geen manieren om in gezamenlijkheid tot een adequate oplossing van de zaak te komen. Mijn devies: hou het ‘spel’ zuiver. Dan zijn de marges vanzelf klein
omdat je op gelijk niveau met elkaar onderhandelt. Inmiddels hebben belangenbehartigers zich ook verenigd in diverse belangengroepen: LSA, WAA, ASP e.d. Daarmee wordt door hen feitelijk ook aan kennisborging gedaan, evenals in ‘verzekeringsland’. Een goede zaak. Vanuit diezelfde drive is het PIV voortgekomen. De ‘spelers’ moeten even sterk zijn. De verbreding van de kennis van de schaderegelaar en de toepassing daarvan in de praktijk vergt naar mijn overtuiging veel meer energie dan zo’n 20 jaar geleden het geval was. Mijn credo is dat de letselschaderegeling transparant en efficiënt moet zijn. Een mandaat waarmee een expert op pad zou worden gestuurd werkt gewoon vertragend. Ik ben niet zo’n ‘mandaatfreak’. Ervaring moet je koppelen en matchen aan een zaak. In die zin mag er dus wel verschil zijn tussen schaderegelaars en zal niet iedereen dezelfde bevoegdheid hebben. Maar: altijd achteraf ‘afrekenen’. En niet, na een principe-akkoord daarop terugkomen. Dat is dodelijk. Dat geldt overigens niet alleen voor de WA-kant maar evengoed voor de RB-kant; zeker als tevoren duidelijk is afgesproken dat onderhandeld wordt over een eindregeling. Meewerken aan versnelling van het schaderegelingsproces is een belangrijke bijdrage van de schaderegelaar. Hij zal soms op alternatieve manier kunnen meehelpen aan een oplossing. Zo zag ik recent een Engelse internetsite waarop beide ‘kampen’ hun wensen en verlangens kenbaar kunnen maken. Bij een tevoren afgesproken verschil van bijvoorbeeld 15% geeft de computer dan groen licht. Je kunt het vergelijken met het bekende bierviltje waarop beiden hun vraag en aanbod kunnen schrijven en tegelijk omhoog steken. Het werkt soms formidabel. ‘Kleine’ zaken moeten vooral vanuit kantoor worden geregeld. Hooguit zal de schaderegelaar dan nog aan ‘fact finding’ moeten doen, maar meer niet. In grotere zaken zal de schaderegelaar de regisseur zijn, waarbij de administratieve handelingen op kantoor gebeuren. Het primaat van de schaderegeling kan, naar mijn idee, afhankelijk van de aard en omvang ervan dus bij 1 persoon liggen. Het kantoor dient dan als ‘achtervang’. Bij een verzekeraar zou je 3 functies moeten hebben: een administratieve beheerder van een dossier een ‘fact finder’ en een schaderegelaar. De regie moet dan liggen bij degene die de schade uiteindelijk regelt. Reservering is voorbehouden aan ‘kantoor’.
De ‘eigen’ schaderegelaar zal daarin onmiskenbaar een bijdrage hebben te leveren. De bureauexperts hebben daarin dezelfde functie. Vervolgens werd de heer Kremer gevraagd naar zijn visie over no-cure-no-pay. Hierover kan ik kort zijn. We zijn druk aan het studeren en aan het praten welke voor- en nadelen eraan kleven. Kun je bijvoorbeeld dan nog met voorschotnota’s werken of alleen achteraf betalen voor de BGK? Moet niet bekend zijn bij de WA-kant wat in het contract staat? Stel daar staat 20% van de schadevergoeding en van WA-zijde komt uiteindelijk 15% BGK vergoeding uit de bus. Dan weet het slachtoffer dat hij 5% aan kosten zelf moet betalen. Ik ben er voorstander van deze problematiek niet telkens per schade te regelen doch op centraal niveau van de partijen. We gaan nog interessante discussies tegemoet hierover. Over de werking van het PIV ben ik tevreden. Daar is door velen hard voor gewerkt. Gestart met de nodige zenuwen hebben we nu toch wel iets bereikt, al zijn we nog lang niet klaar. De aard van onze doelstelling impliceert dit ook wel: doceren en instrueren van de achterban. Dat blijft gewoon doorgaan dus. We zijn nauw betrokken bij de materie van de BGK en het ‘medisch traject’. En dat alles in de hoop dat we van elkaar leren, zodat er enige uniformiteit wordt toegepast in de schaderegeling. Het PIV heeft ook een voortrekkersrol om de schaderegeling naar een hoog niveau te stuwen. In een ‘pool’ van schaderegelaars zie ik weinig. Wie is daarvan dan de eigenaar. Bovendien gaat dat dan ten koste van de bureaus. Ik vraag me af wat we ermee winnen. Alleen de geografische uitersten beheersen? Bovendien is concurrentie goed voor de markt. Ik vind het een voorrecht de hele dag bezig te kunnen zijn met de interessante materie van de regeling van personenschade. Gevraagd naar ambities komt Kremer er onomwonden voor uit, dat hij vele jaren ‘partijdig’ is geweest en nu het ‘uithangbord’ is van verzekeraars. Hij zou zich op termijn nog wel eens op ‘neutraal terrein’ willen begeven: Mediator, arbiter, rechter, ombudsman? De toekomst zal het wijzen. Frank Emmerig & Cees Smith
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
13
Quasimodo In deze column wil de redactie iedereen in de gelegenheid stellen zich uit te spreken over allerhande in ons vakgebied spelende ontwikkelingen. Dit kunnen prikkelende stellingen of meningen zijn of spraakmakende zaken op het gebied van personenschade-expertise. Ook in dit nummer van KenNIS wil Quasimodo zijn ideeën uiten en een ieder uitnodigen hier op te reageren.
Als beroeps ‘gebochelde’ weet Quasimodo als geen ander zich in te leven in de situatie van andere pijnlijders. In essentie ging het z.i. daar dan ook niet over, maar om de stelling dat wij (als samenleving) op een andere manier dan nu zouden moeten anticiperen op pijnbeleving en de aanverwante schade-aspecten. Het ging dus ook niet om het ontkennen van pijn e.d. Wie zijn ‘wij’ om dat te kunnen zeggen? Immers, dat weet en ervaart het slachtoffer (de gedupeerde) alleen maar zelf. De ontstane ‘logica’ gebood hem te zeggen dat het dan heel erg is. Pas dan begint het verhaal: als onzekerheid begint te knagen aan de basis van het leven en dienovereenkomstige pijnbeleving en pijngedrag ontstaat. Dat is funest voor de kwaliteit van het leven. Discussie over het ‘inspelen’ daarop is de kunst van ons vak en was de inzet. Mensen hebben zelf verantwoordelijkheid voor de inrichting en kwaliteit van hun leven. Als daardoor een 3e inbreuk op wordt gemaakt zal die ‘inbreuk’ moeten worden hersteld. De aard en omvang daarvan zal met de betrok-
kene besproken moeten worden. Daaruit komt dan weer hulpverlening en compensatie tot stand die betaald en georganiseerd moet worden door de verzekeraar. Daar heeft de gedupeerde recht op! Als je zó het vak uitoefent kom je vanzelf met een spijtbetuiging, maar blijf je daar niet in ‘hangen’. De gedupeerde heeft recht op recuperatietijd en financiële genoegdoening als dat kosten met zich meebrengt. De recuperatietijd hangt af van de aard en omvang van het letsel én de persoon in kwestie. Daar zijn we het wel over eens. Maar als die tijd ferm wordt ‘overschreden’, dan zijn de rapen gaar. Er moet een ‘medische’ onderbouwing komen; ‘we’ geloven het allemaal niet meer; sterker nog: ‘we’ gaan ontkennen, dwarsliggen, ‘onderzoek’ doen, patiëntenkaarten opvragen en noem maar op. Die ‘stijl’ roept pure agressie op en laat zich vertalen in aanzetten tot pijnbeleving en pijngedrag. Dus hebben verzekeraars zèlf een forse vinger-in-de-pap in, de periode van, het herstel en de manier waarop er over ‘hen’ wordt gedacht…………... Een botbreuk ‘kost’ door-de-bank-genomen 6 maanden herstel. Dat geldt voor veel andere situaties ook. ‘We’ vinden dat logisch, want dat kun je ‘meten’. Je zou kunnen denken aan een soort ‘glider taxe’. Voor ‘onmeetbaar’ letsel bestaat amper iets. Ja, wel aannaamneses en hordes hulpverleners, maar hoeveel tijd vinden ‘we’ normaal en welke hulpverlening? Zou een recuperatietijd van 6 maanden ook niet als uitgangspunt kunnen gelden? En wat ‘doen we’ in die periode? Lijdelijk of leidelijk afwachten? De gedupeerden van ongevallen hebben er recht op serieus genomen te worden. Quasimodo vindt het heerlijk als dat ook voor hem geldt. Dus vanuit een positieve grondhouding: wat wil het slachtoffer, wat kan het, wat mag het en hoelang wordt de tijd van herstel redelijkerwijs geschat? Daarop verlenen ‘we’ dan een vóórschot (geen achterschot), opdat hetzelf aan herstel kan werken. Zijn daar stoorzenders in dan moeten ‘we’ dat weten en dienen ‘we’ adequaat te handelen! Onlangs las ik een stelling: “gezond kunnen ‘we’ u niet maken, wel een beetje zorgenlozer”. Lijkt me een mooie afsluiting en een opmaat voor reacties.
14
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
Column QUASIMODO Q sprak laatst een wielerminnende schaderegelaar die de Tour dagelijks volgt, hij zei tot Q’s verwondering dat die voetballers maar watjes zijn, liggen als ze even geraakt worden door een collega direct op de brancard. Geen verbazing dus over het feit dat de bezieling van de tourrijders zo groot is dat ze met een gebroken sleutelbeen, gapend gat in de knie, een afgerukt oor of minder aërodynamisch ogende neus, gewoon de mensonterend zware rit uitrijden. Toch zit diezelfde schaderegelaar dagelijks in gesprek met of over een dossier gebogen van een slachtoffer dat om letsel met eenzelfde omvang of minder, er definitief de brui aan geeft. De Tour, kennelijk een tour de force, die de menselijke maat en norm even verlegt. Het is prettig om vast te stellen dat de schaderegelaar kennelijk een goed inlevingsvermogen heeft en elke omstandigheid in zijn context beoordelend tot een goede afweging van de schade weet te komen. Wat Q bezighoudt is hoe dat toch komt dat er een afwijkende norm bestaat die ons minder overlevingsdrift geeft wanneer het leed door derden is aangedaan en er een claim of vrije trap kan volgen, dan in een situatie waar alle directe gevolgen van een voorval niet afwentelbaar zijn maar leiden tot een verlies van een klassementsplek?
door miskenning van zijn verslechterde situatie in een slachtofferrol vervalt. Dit leidt tot stigma en polarisatie. Q heeft een mooi beroep en kan de wereld van grote hoogte aanschouwen. Ook hij heeft deze wereld veel te verwijten toch denkt hij dat wanneer de veroorzaker en het slachtoffer directer met elkaar in relatie blijven staan er veel meer een beroep gedaan wordt op de overlevingsdrang van het slachtoffer. Dus als een mea culpa ook echt mea maxima culpa is! Niet voor niets is in de medische aansprakelijkheidswereld de roep om het eerder laten erkennen van de fout door de arts toe te laten groot. Deze eerste stap tot vereffening van de rekening, door erkenning van hetgeen een ander is aangedaan en eenvoudige spijtbetuiging, heeft een batig effect op het verdere verloop. Kunnen wij in het schaderegelingtraject niet ruimte inbouwen om beide betrokken partijen een “minnelijk”overleg te laten houden, een rol voor de schaderegelaar als mediator, met als doel erkenning, herkenning en herstel, en een eerste opmaat naar het schaderegelingtraject waarin ook uitgelegd wordt wat er in redelijkheid verwacht mag worden van de uiteindelijk betalende partij? Q is benieuwd wie in die eerste etappe, de proloog, durft aan te zetten en het peloton gaat aanvoeren.
Is het gezonder? Nee, Q keek ook eens en vond het er niet gezond uitzien, zijn eigen geprononceerde gebogen houding oogt in ieder geval prettiger, dan de ernstige vervormingen die hij na een zoveelste valpartij mocht aanschouwen. Maar Q zag wel een andere beleving in de ogen van deze gladiatoren, een beleving die hij in zijn omgeving nog maar zelden ziet. Hoe komen we tot een gezonde samenleving, hoe weten we het voor ons zo te manoeuvreren dat we eerst luisteren naar onze drang om de draad van het leven direct weer op te pakken en een eventuele vergelding, (“de nieuwe eistijd”) zag Q ergens staan, pas van secundaire waarde weten te schatten? Zit het in ons schadevergoedingsrecht? Zit het in onze geschiedenis? Of is het een het gevolg van het ander. Laten we vaststellen dat het goed is dat een principe van de vervuiler betaalt leidt tot voorzichtiger handelen door die vervuiler. Toch is het kennelijk zo dat de “vervuilde” partij
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
15
Quasimodo
(vervolg)
Geachte heren (geen dames?), een karikatuur schetste van de schaderegelingpraktijk en de stelling verdedigde dat een ander antwoord In nummer 1 van de 128 jaargang van Kennis was een column van Ouasimodo opgenomen waarin Ouasimodo verzonnen diende te worden dan het verstrekken van grote sommen geld en het onderhouden van leed. Het geheel bracht mij tot de volgende overwegingen. Het verzekeringsbedrijf vindt zijn rechtvaardiging in een maatschappelijk belang. Doordat het mogelijk is om de risico's van het dagelijks leven af te wentelen op de schouders van een verzekeraar, maakt de verzekering activiteiten mogelijk die men anders niet op touw zou durven zetten. Het sterkst doet zich dit gevoelen bij het wegverkeer. Indien bij aanschaf van een automobiel een bankgarantie overlegd zou moeten worden ten bedrage van 5.000.000 euro zou het verkeer een stuk veiliger worden. Het feit dat het mogelijk is om gevaarzettend gedrag af te dekken middels een verzekering heeft derhalve niet alleen tot gevolg dat activiteiten worden ontplooid die zonder verzekering niet mogelijk zouden zijn geweest, maar ook dat schade geleden wordt die zonder verzekering niet zou worden geleden. De schadeveroorzakende activiteit zou immers zonder verzekering achterwege zijn gebleven. Toekomstige generaties zullen een definitief oordeel vellen over het door de verzekering veroorzaakte leed, maar kennelijk wordt dit thans door de maatschappij als geheel als betamelijk gezien. De maatschappij draagt hiermee een collectieve verantwoordelijkheid. Helaas wordt de schade niet collectief gedragen. Het wegverkeer kent 1000 doden per jaar, en tienduizenden gewonden. ledere dode en iedere gewonde is slachtoffer, ook wanneer men naast slachtoffer ook "dader" is. De collectieve verantwoordelijkheid wordt immers afgewenteld op individuen en bij die individuen steekt Ouasimodo de benen onder de tafel; bij die individuen presenteert hij zich als "schaderegelaar". De schaderegelaar heeft van de maatschappij de taak gekregen om t.o.v. degenen die schade lijden spijt te betuigen. Men vertegenwoordigt niet alleen de dader en diens verzekeraar, maar ook de maatschappij. Die maatschappij eist daar-
16
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
bij, getuige de rechtspraak van de Hoge Raad, een hoge mate van compassie. Die compassie behoeft niet voort te vloeien uit de schuldloosheid van de schadeleidende partij, zoals Ouasimodo suggereert. De gedupeerden dragen, met een uitzondering voor de niet toerekeningsvatbaren onder ons, tezamen met ons allen, de collectieve verantwoordelijkheid voor het schadeveroorzakend gedrag. De gedupeerde is echter naast dader ook slachtoffer, en daar scheiden zich de wegen. Zodra iemand slachtoffer wordt van het gedrag dat u en ik wenselijk achten is die persoon niet langer onze gelijke. Dan eist de maatschappij een andere benadering. Een benadering die geïnspireerd wordt door de gedachte dat u en ik verantwoordelijk zijn voor de ellende die wij anderen aandoen. De stelling die ik tegenover de stelling van Ouasimodo zou willen stellen is: Een schaderegelaar die 7 maal per week geconfronteerd wordt met mensen die na een ongeval pijnklachten presenteren is niet in staat de maatschappij t.o.v.. het slachtoffer te representeren indien hij de week daarna bewust (of onbewust!) een karikatuur van het zoveelste slachtoffer in zijn hoofd heeft. Wanneer de schaderegelaar niet langer in staat is zichzelf in de positie van het slachtoffer te verplaatsen maar het slachtoffer kan zien als een persoon bij wie het schort aan mentaliteit, karakter, sociale omgeving of incasseringsvermogen, dan is hij in die mate beschadigd door de dagelijkse praktijk dat hij een ander vak moet zoeken. Ouasimodo is ongeschikt om ten opzichte van het slachtoffer de collectieve verantwoordelijkheid vorm te geven en daarmee ongeschikt als schaderegelaar. Hij mist het inlevingsvermogen dat van deze beroepsgroep gevergd wordt. Ouasimodo zou overigens wel een uitstekend slachtoffer kunnen zijn: gezien zijn lichaamsbouw zou zelfs een lichte achteraanrijding voor een enorm scala aan klachten kunnen zorgen. Denkt u zich de reactiekrachten in de nek in en concludeer met mij: Een kyfose zorgt voor een aanzienlijke pre-dispositie. Evenals Ouasimodo teken ik anoniem: met de naam die ik op de lagere school van mijn vrienden kreeg: Boom
interview Theo Woudstra (General Manager) Achmea Personenschade (APS) Theo Woudstra: Het ‘onderwijs’ was mijn aanvankelijke roeping. Ik bleek er toch niet voor in de wieg gelegd en belandde via een vakantiebaantje in Gouda bij de Goudse Verzekeringen. Verzekeringen en alle facetten daarvan konden me wel bekoren. Mijn toekomstige vrouw en ik wilden graag terug naar het Noorden. Daarom solliciteerde ik bij de FBTO waar ik ca. 25 jaar heb gewerkt. Zo’n 10 jaar geleden hielden we het voor gezien. Ik nam ontslag en ging met mijn vrouw de wijde wereld in gedurende 1 1⁄2 jaar. Een fantastische tijd. Nadien vroeg de FBTO mij bij hen terug te willen komen in een leidinggevende functie. Enige tijd daarna is de grote operatie gestart van de samenvoeging van de verschillende ‘bloedgroepen’ binnen Achmea in APS-verband (PersonenSchade) en nu vrijwel geheel gerealiseerd. In ons grote bedrijf valt in de regel wel voortdurend te (re)oganiseren. Dus ‘af’ is het nooit. Gevraagd naar de rol en positie van de letselschaderegelaar en de veranderingen t.o.v. vroeger ziet Theo Woudstra wel een wijziging. Kijk ik naar de ontwikkeling van schaderegelaars dan zaten daar vroeger veel commercieel georiënteerde mensen bij. Inspecteurs van-huis-uit, met affiniteit om schade te regelen. In de jaren ’90 leverde de doorstroming van ‘binnen’ naar ‘buiten’ veel nieuwe schaderegelaars op. Die ontwikkeling hebben we niet doorgezet. We kijken nadrukkelijk naar speciale vaardigheden en zetten mensen in die geselecteerd zijn naar die criteria. De beste man/vrouw op een speciale zaak ‘binnen’ en de beste ‘buiten’. We evalueren dikwijls. Want schadeverzekeren moet je goed organiseren. We beheren een enorme hoeveelheid geld waarbij onze voorzieningen een goed niveau moeten hebben. We hebben rake klappen gehad doordat meer moest worden toegewezen dan we hadden. In hoeverre de toekomst eruit ziet is niet te voorspellen. We volgen de onderhandelingsontwikkelingen op de voet. De rol van de schaderegelaar is bepalend. Immers degene die in de kwestie onderhandelt beslist. We hebben afstand genomen van de competitie: ‘binnen-buiten’. Uiteraard mogen best ‘pauzes’ voor overleg worden ingelast. Dat doen belangenbehartigers immers ook. Zij overleggen ook met hun cliënt alvorens te beslissen. De belangenbehartiger doet dat uit een zeker motief van ‘slimheid’. Strategisch gezien is het niet verkeerd als wij op onze beurt ook ruggespraak houden. Over de rol van de regelaar met betrekking tot de reservering kan ik kort zijn. We hebben een prima werkend computersysteem ontwikkeld waarbij we de ‘werkelijkheid’ zoveel mogelijk benaderen. Daarbij zijn er ook bedrijfspolitieke aspecten die we meewegen. De schaderegelaar heeft
daarin hooguit de rol om info te verstrekken omtrent verwachtingen. Theo Woudstra wil zich niet actief mengen in een discussie rondom no-cure-no-pay. No-cure-no-pay is voor mij geen angstbeeld. Wat cliënten met hun belangenbehartiger afspreken moeten ze zelf weten. Dat is in principe niet onze zorg. Het creëren van een item hierover houdt mij dus niet bezig. De gedupeerde moet zich goed realiseren dat hijzelf een belangenbehartiger kiest. Wie houdt daarop toezicht? Feitelijk zouden slachtoffers zich goed moeten organiseren! Als een belangenbehartiger een fout maakt zouden wij dat moeten corrigeren. Sla bedrijfsregeling 15 er maar eens op na. Wanneer een belangenbehartiger verzuimt te reageren moet de verzekeraar actie ondernemen. Dat is toch krom? Juist de slachtoffers zouden toezicht moeten houden op de wijze van werken van hun belangenbehartiger. Datzelfde geldt evenzeer voor de BGK. Verzekeraars worden geconfronteerd met een ‘wets’wijziging en schieten en masse in de stress. Reageren veel te traag, te zwak of te stroperig. En als ze dan ‘meegaan’ weten ze geen haltepunt te bepalen. Waarom niet terstond reageren op een ontwikkeling in de ‘markt’? Neem je verantwoordelijkheid! Ik wil dat Achmea (Personenschade) het gewoon beter doet dan de ‘markt’. Dat speelt een voorname rol bij onze opvattingen over het functioneren van de schaderegelaar bij letsel. De ontwikkeling in de ‘markt’ zie ik als uitdaging. Wie daar niet tegen kan begint te klagen dat het allemaal zo duur wordt en ‘onbeheersbaar’. We zijn gewoon ‘uitkeerders’ van toewijsbare schade. Niet meer, maar zeker ook niet minder. Ons bedrijf telt ca. 122 medewerkers waarvan 25 personen als schaderegelaar werkzaam zijn. Daarmee hebben we landelijke dekking. Ook beschikken we over ‘eigen’ AD’ers. We zien een trend van vermindering van het aantal zaken dat op ons afkomt. Daarom maken we ook minder gebruik van externe bureaus. Vanuit mijn optiek zie ik dus niets in poolvorming van schaderegelaars. Ik wil me kunnen onderscheiden en zie dus niets in uniformiteit. We mogen best ‘slimmer’ zijn dan onze collega’s. Dat houdt ons allemaal scherp. Ik ben nu jarenlang bezig geweest in de ‘private’ sector. Ooit zou ik nog wel eens in de ‘publieke’ sector werkzaam willen zijn. Misschien wel om die 2 sectoren dichter bij elkaar te brengen; want in efficiënte bureaucratie valt nog heel veel te winnen. Frank Emmerig & Cees Smith
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
17
Geen verzorgingskosten voor echtgenote die aan mesothelioom lijdende partner verzorgde (Hoge Raad d.d. 06-06-2003; RvdW 2003, 105) De heer Krüter, ex-werknemer van scheepswerf WiltonFeijenoord, is tijdens zijn dienstverband blootgesteld geweest aan asbest met als gevolg dat hij later mesothelioom kreeg. Aansprakelijkheid is door de ex-werkgever erkend. De heer Krüter is aan deze ziekte overleden en tijdens de zes weken voor zijn dood is hij door zijn echtgenote thuis verzorgd. De echtgenote vorderde ƒ 2.100,-verzorgingskosten hetgeen door de ex-werkgever van de hand is gewezen. Een procedure was het gevolg. De kantonrechter vond de vordering alleszins redelijk en wees hem toe. Als overweging noemde de kantonrechter dat door de echtgenote zeer veel tijd en moeite is geïnvesteerd in de verzorging en dat deze anders door een professional had moeten worden gedaan. De vordering staat volgens de kantonrechter los van de op de echtgenote rustende plicht haar echtgenoot te verzorgen. De rechtbank wees de vordering af zodat de Hoge Raad zijn oordeel mocht vellen. Allereerst werd door de Hoge Raad het Kruidhof-arrest aangehaald. In deze zaak vorderden de ouders van een ernstig gewond kind (brandwonden) vergoeding voor de tijd die zij hebben besteed aan verpleging en verzorging. De vordering werd toegewezen.
18
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
Daarbij overwoog de Hoge Raad dat het ging om: - aansprakelijkheid voor ernstig letsel - het herstel vergde niet alleen ziekenhuisopname en medische ingrepen maar ook intensieve en langdurige verpleging en verzorging thuis - de ouders hebben op redelijke gronden zelf de voor genezing en herstel van het kind noodzakelijke verpleging en verzorging op zich genomen in plaats van deze taken aan professionele, betaalde hulpverleners toe te vertrouwen. Verder overwoog de Hoge Raad dat de rechtbank heeft onderzocht of de vereiste verzorging eigenlijk niet door de partner maar door professionele hulpverleners diende te geschieden, maar dat bijzondere omstandigheden er toe leidden dat niet voor die professionele hulp is gekozen. Het antwoord was ontkennend en de vordering werd ontzegd. De rechtbank wilde kennelijk aansluiten bij de hiervoor genoemde overwegingen en bracht tot uitdrukking dat verzorgingskosten niet worden vergoed indien het inschakelen van professionele hulp in het onderhavige geval niet normaal en gebruikelijk is. De Hoge Raad kon zich hiermee verenigen en liet het vonnis in stand. Hoge Raad d.d. 28-05-1999 (RvdW 1999, 89; NJ 1999, 564)
KENNIS NO 2 AUGUSTUS 2003
19
-ANTEN 'RA½SCH /NTWERPBUREAU BV
-ANTEN IS EEN JONG EN SNELGROEIEND ONTWERPBUREAU EN RICHT ZICH OP HET CREATIEF ONTWIKKELEN EN TOEPASSEN VAN ONDERSCHEIDENDE #ORPORATE )DENTITIES VOOR ORGANISATIES PRODUCTEN EN DIENSTEN -ET EEN ENTHOUSIAST TEAM REALISEREN WE GRAFISCHE EN INTERACTIEVE OPLOSSINGEN VOOR ZOWEL STARTERS HET -+" SEMI OVERHEID ALS VOOR BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN "EZOEK VOOR MEER INFORMATIE ONZE WEBSITE WWW-ANTENNL OF NEEM VOOR EEN ORIpNTEREND GESPREK CONTACT MET ONS OP TELEFOON
,OGO´S (UISSTIJLEN &OLDERS 0OSTERS -AGAZINES "OEKEN 7EBSITES