Aangifte Ven.B. : epiloog R. LASSAUX
Aansluitend op de twee vorige nummers van deze nieuwsbrief, ronden wij nu onze tocht doorheen de nieuwe aangifte af. Denk eraan dat deze aangifte ten laatste op 30 september 2004 in het bevoegde kantoor moet toekomen. In dit laatste deel behandelen we meer bepaald de afschaffing van het verlaagde tarief voor buitenlandse inkomsten, de «beperkingen» inzake verliezen en boekingen van de DBI, en de investeringen in beveiliging.
Vak III. Uitgekeerde dividenden 1. Bedrag van de uitgekeerde dividenden – 50 a) Gewone dividenden (art. 18 1e lid WIB 92) Deze dividenden omvatten het bedrag dat als dividenden wordt aangemerkt (zie Cassatie, 23 januari 2003 terug te vinden op www.juridat.be voor wat betreft de interimdividenden) alsook alle voordelen verbonden aan de aandelen, delen of winstbewijzen, ongeacht hun benaming, uit welken hoofde of op welke wijze ook verkregen van een vennootschap, zonder dat men zich hoeft te bekommeren om de kwalificatie die de uitkerende vennootschap aan deze inkomsten heeft gegeven of de regels voor de bepaling en de toekenning (in geld, in de vorm van effecten, …) van deze inkomsten (al dan niet overeenkomstig de bepalingen van het Vennootschappenwetboek) of de herkomst van deze inkomsten. Wanneer het een kapitaalvermindering betreft die mits naleving van het vennootschappenrecht wordt doorgevoerd (art. 612 W. Venn.), omvat dit begrip het gedeelte van de terugbetaling van het kapitaal dat niet op het gestorte kapitaal werd aangerekend (bij gebreke van uitdrukkelijke precisering in de notariële akte, wordt de terugbetaling in principe evenredig aangerekend op de verschillende bestanddelen). Hierbij mag u niet uit het oog verliezen dat de interesten op rentegevende voorschotten in geld die de aandeelhouders of vennoten/natuurlijke en rechtspersonen die een functie van bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies vervullen aan een vennootschap toekennen (art. 18, 1e lid, 4° en 2e lid WIB 92) in deze rubriek moeten worden opgenomen wanneer en in de mate waarin één van beide volgende grenzen wordt overschreden : ofwel is de marktrente overschreden (art. 55 WIB 92), ofwel overschrijdt het totale bedrag van de rentegevende voorschotten op eender welk ogenblik van het belastbaar tijdperk, de mathematische som van het gestorte kapitaal (op het einde van het belastbaar tijdperk) verhoogd met de belaste reserves (bij de aanvang van het belastbaar tijdperk buiten, in voorkomend geval, de positieve of negatieve aanpassingen van de tabel).
– 51 b) Verkrijging van eigen aandelen (art. 18 2e lid ter, 186, 188, 264 WIB 92 en Com.IB nr. 185/37 e.v. en nr. 186). Voor de problematiek «inkoop van eigen aandelen en dividenden en rechtmatige behoeften van financiële en economische aard», verwijzen wij u naar de volgende arresten : Brugge (05.05.2003, 03.11.2003, 23.12.2003 en 29.03.2004) en Antwerpen (13.06.2003).
– 52 c) Overlijden, uittreding of uitsluiting van een vennoot (art. 18, 2e lid ter, 187, 188 et 269 WIB 92 en Com.IB. nr. 185/37 e.v.). – 53 d) Verdeling van maatschappelijk vermogen (art. 18 2e lid ter, 208 tot 210, 211 § 1, 2°, 261 en 269 WIB 92 en Com.IB nr. 185/37 e.v.). 2. Vrijgesteld bedrag van de uitgekeerde dividenden De enige opmerking die wij hier hebben, is dat de regel gewijd aan de uitgekeerde dividenden door innovatievennootschappen verdwenen is.
Vak IV. Uiteenzetting van de winst 4. Resultaat a) Bestanddelen waarop de aftrekbeperking van toepassing is Vanaf dit aanslagjaar zijn drie bestanddelen van het resultaat steeds belastbaar, ongeacht het feit of er overdraagbare verliezen, een voorraad investeringsaftrek, giften en zelfs verliezen tijdens het boekjaar zijn : 1) Abnormale of goedgunstig verkregen voordelen; 2) Niet-naleving van de investeringsverplichting of van de onaantastbaarheidsvoorwaarde voor de investeringsreserve; 3) Werknemersparticipatie (overdracht van regel 043).
c) Indeling van het resultaat volgens zijn oorsprong (art. 75 KB/WIB 92 en Com.IB nr. 199/3 tot 17). Vanaf dit aanslagjaar – waarbij elke wijziging aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening doorgevoerd na 25.03.2002 wordt geacht niet tegenstelbaar te zijn aan de fiscus – is de winst die een vennootschap uit haar vestiging in een land zonder verdrag haalt, onderworpen aan de Ven.B. samen met de Belgische inkomsten. Zoals voorzien in artikel 217 WIB 92 is het verlaagd tarief (vermindering tot een vierde van het gedeelte van de belasting dat evenredig overeenstemt met sommige inkomsten van buitenlandse oorsprong) immers opgeheven, maar de vereiste aanpassingen van artikelen 75 en 78 KB/WIB laten nog altijd op zich wachten zodat de verrekeningsregels nog steeds niet gekend zijn.
– 70, 5a) Winst vrijgesteld bij verdrag (art. 76 KB/WIB 92 en Com.IB nr. 199/18 en 19 – overdracht van regel 66). Op de site van de databank Fisconet : http://www.fisconet.fgov.be/NL/ (Directe belastingen, Wetgeving, Internationaal, Overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting) vindt u een gecoördineerde versie van alle overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting alsook een overzichtstabel in de Circulaire nr. AFZ/2000-1267 (AFZ 4/2004) van 09.01.2004.
–
5b) Niet belastbare bestanddelen :
–
077, 1° Vrijgestelde giften (art. 199 tot 200 WIB 92 en Com.IB nr. 199/20 tot 25).
De giften in geld van minstens 30 EUR mogen slechts worden afgetrokken in de mate dat zij in totaal niet meer dan 5 % van het belastingresultaat bereiken dat bij de eerste bewerking wordt bekomen (code 060), met een absoluut maximum van 595 600,00 EUR.
– 078, 2° Vrijstelling voor aanvullend personeel voor wetenschappelijk onderzoek en uitvoer (art. 68 WIB 92 en 44 tot 46 KB/WIB 92, Com. IB art. 67 en nr. 199/20). Te vermelden : 11 990,00 EUR per nieuw aangeworven personeelseenheid dat in België voltijds in de vennootschap wordt tewerkgesteld voor wetenschappelijk onderzoek, voor de ontwikkeling van het technologisch potentieel van de onderneming, voor een functie als diensthoofd uitvoer of voor een functie als diensthoofd van de afdeling integrale kwaliteitszorg. Deze vrijstelling wordt verhoogd tot 23 980,00 EUR indien de nieuw aangeworven persoon door de onderneming een «hooggekwalificeerd onderzoeker» is (art. 44, § 1 en 2, 1e lid KB/WIB 92) die in de vennootschap in België voltijds wordt tewerkgesteld voor wetenschappelijk onderzoek. In dat geval voegt men bij zijn aangifte een afzonderlijk attest op naam uitgereikt door de Federale Diensten van wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden. Indien een personeelslid niet langer is tewerkgesteld voor het oorspronkelijk beoogde doel, wordt het totale bedrag van de voorheen vrijgestelde winst evenredig verminderd en de winst of het verlies van het belastbaar tijdperk moet, naar gelang van het geval, worden verhoogd of verlaagd voor het evenredige bedrag (zie vak II, m, regel 41). Indien de overname van werknemers gebeurt in het kader van een inbreng van een algemeenheid van goederen of een tak van werkzaamheid ingevolge een belastingvrije fusie of splitsing of van een belastingvrije omvorming van een vennootschap, moet de vrijstelling voor bijkomend personeel worden berekend alsof de operatie niet had plaatsgevonden.
– 079, 3° Vrijstelling bijkomend personeel KMO (art. 29 van de Programmawet van 10 februari 1998 ter bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, B.S. van 21 februari 1998 en formulier 276 T).
Deze regeling wordt uitgebreid besproken in de circulaire CI.RH.242/516.233 van de AOIF (27/2003, zie http://www.fisconet.fgov.be/NL/databank.htm) en werd een eerste maal verlengd met drie jaar door artikel 167 van de Programmawet van 31 december 2001 en daarna tot het jaar 2007. Ze voorziet voor dit aanslagjaar in een vrijstelling gaande tot 4 460,00 EUR per bijkomende personeelseenheid (zie Luik, 17.11.2003 over de problematiek van de tijdelijke werknemers) die in België wordt tewerkgesteld (echte nieuwe functie waarvan de wedde niet meer dan 79,82 EUR per dag, 10,51 EUR per uur bedraagt) ten aanzien van het gemiddeld aantal tewerkgestelde werknemers. De vrijstelling wordt per boekjaar toegestaan, van 1998 tot 2003, wanneer dit samenvalt met een kalenderjaar en, zoniet, met het eerste boekjaar dat na 31 december 1998, 1999, 2000, 2001, 2002 en 2003 wordt afgesloten. Om het jaarbedrag te bepalen, moet men dus, voor elk van die jaren, het gemiddeld aantal werknemers vergelijken met dat van het vorig kalenderjaar, waarbij de deeltijdse werkdagen moeten worden omgerekend in voltijdse equivalenten. Opgelet : deze maatregel is enkel van toepassing op de vennootschappen die op 31 december 1997 of op het einde van het jaar waarin de exploitatie is aangevangen – indien zij is aangevangen op een latere datum – minder dan elf werknemers tewerkstellen, ongeacht hun benaming. De maatregel mag niet worden gecumuleerd met de vrijstelling voor bijkomend personeel voor wetenschappelijk onderzoek en uitvoer vermeld in regel 074.
– 081, 4° Andere niet belastbare bestanddelen (art. 190, 191 en 513 WIB 92 en art. 74 tot 79 KB/WIB 92 en Com. IB nr. 199/24 en 25). – 090, 5c) Definitief belaste inkomsten en vrijgestelde roerende inkomsten (art 202 tot 205 WIB 92 en 77 KB/WIB 92). De aftrekbare bedragen als DBI en VRI die in vak VI van de aangifte moeten worden vermeld, zijn dit pas echt wanneer er op het einde van de eerste drie bewerkingen een belastbare winst overblijft. Het niet afgetrokken saldo gaat definitief verloren en kan dus niet voor de latere belastbare tijdperken in acht worden genomen om het te compenseren verlies van het jaar te bepalen. Voor een uitgebreide bespreking van de regeling en de ingrijpende wijzigingen ingevoerd door de Herstelwet van 24 december 2002, zie vak VI).
– 093, 5d) Aftrek van de vorige verliezen (art. 206, 207 en 345 WIB 92 en Com.IB art. 23, 53, 78 en nr. 68/16 en 199/74 tot 105). Sedert het aanslagjaar 1998 zijn de verliezen onbeperkt aftrekbaar tot ze volledig aangezuiverd zijn, ook al werden ze, desgevallend, reeds vermeld in een laattijdig ingediende fiscale aangifte. Dat neemt echter niet weg dat artikel 206, §2 WIB 92 de aftrek beperkt van de verliezen van de vennootschappen die herstructureringen hebben doorgevoerd (fusie, splitsing, inbreng van een tak van werkzaamheid of algemeenheid van goederen met belastingvrijstelling) : ongeacht de bedoeling van de operatie worden de verliezen immers beperkt volgens de verhouding van het fiscaal netto-actief (FNA) van de opslorpende/verkrijgende vennootschap in het volledig nieuw actief.
Het recht op de compensatie van de verliezen (maar ook op deze van het saldo van de investeringsaftrek) of van de winsten van het belastbaar tijdperk (en van enig ander later belastbaar tijdperk) verdwijnt onherroepelijk in geval van verwerving of wijziging van controle indien deze operatie, in hoofde van de vennootschap die de controlewijziging ondergaat, niet beantwoordt aan rechtmatige behoeften van financiële of economische aard (art. 207, 3e lid WIB 92). Er kan een ruling worden gevraagd voor de volledige operatie (K.B. van 17 januari 2003, B.S. van 31 januari 2003, 3e ed., p. 4304) in het kader van de nieuwe algemeen gebruikelijke praktijk van voorafgaande fiscale akkoorden waarmee ons fiscaal recht sedert 1 januari 2003 vertrouwd geraakt is (K.B. van 9 januari 2003, B.S. van 15 januari 2003, 2e ed., p. 1327). Voor dit aanslagjaar – waarbij elke wijziging in de afsluitingsdatum van de jaarrekening na 25.03.2002 geacht wordt onwerkzaam te zijn – mag u zeker niet vergeten dat de verliezen van het belastbaar tijdperk zelf niet langer mogen worden verrekend met het gedeelte van het resultaat voortkomend van abnormale of goedgunstige voordelen. Wat betreft dit begrip, zie Leuven, 06.02.2004 (afstand van schuldvordering) en Bergen, 24.09.2003 (afstand van een leasingoptie).
– 094, 5 e) Investeringsaftrek (art. 68 tot 77, 201 tot 207 WIB 92, art. 47 tot 49 en 78 van het KB/WIB 92, Bericht betreffende de nuttige tarieven en adressen, B.S. van 5 maart 2004 en website van de belastingadministraties : http://www.fiscus.fgov.be en formulier 276 U). Nieuwigheid : de investeringen die KMO’s verrichten met het oog op een betere beveiliging genieten een verhoogde investeringsaftrek van 10 %. Deze nieuwe aftrek werd ingevoerd door de Wet van 8 april 2003 (B.S. van 17 april 2003) – waarbij elke wijziging in de afsluitingsdatum van de jaarrekening na 29 januari 2003 onwerkzaam is – en geldt voor materiële of immateriële vaste activa die in nieuwe staat worden verkregen en bijdragen tot de beveiliging van de beroepslokalen en waarvan de installatie werd aanbevolen en goedgekeurd door de ambtenaar belast met de adviezen op het vlak van technopreventie in de politiezone waar de vaste activa gelegen zijn (art. 69 §1, 1e lid, 2°, 201, 5e lid WIB 92 en 49, 1° KB/WIB 92 – voor de lijst van de bevoegde ambtenaren, zie het Ministerieel Besluit van 14 oktober 2003, B.S. van 27 november 2003). Niets belet dat de beoogde investeringen terzelfder tijd in acht worden genomen voor de investeringsaftrek en de investeringsreserve beoogd in artikel 194quater WIB 92. Voor meer praktische details, zie de internetsite van de FOD Binnenlandse Zaken op het volgende adres : http://www.vps.fgov.be alsook onze site http://www.iec-iab.be. – Eenmalige aftrek (art. 201, 1e lid, 1° WIB 92). Zoals vermeld in de circulaire nr. Ci.RH.242/561.087 (AOIF 4/2004) die de regeling bespreekt, geven de materiële of immateriële vaste activa die over ten minste drie jaar afschrijfbaar zijn en die worden aangeschaft of tot stand gebracht tijdens het boekjaar verbonden met het aanslagjaar 2004 en in België worden aangewend voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid, met uitzondering van de investeringen waarvan het gebruiksrecht aan derden is afgestaan (zie Brugge, 02.06.2003), recht op een investeringsaftrek berekend aan de tarieven die als volgt worden bepaald op hun investerings- of kostprijs.
1. Alle vennootschappen *
*
Octrooien, energiebesparende investeringen en milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling : 13,50 % (het attest moet worden aangevraagd bij het Gewest waar de plaats van de investering zich bevindt). Investeringen die het hergebruik van verpakkingen van dranken en industriële producten aanmoedigen : 3 %
2. KMO (in de zin van artikel 201, 1e lid, 1° WIB 92) * *
Investeringen in beveiliging : 13,50 % Andere investeringen : Belgische KMO : 3 % (enkel van toepassing op de eerste schijf van 6 800 000,00 EUR investeringen)
3. Verblijfhoudende vennootschappen die uitsluitend winsten halen uit de zeevaart *
Investeringen in zeeschepen : 30 %
–
Gespreide aftrek (art. 70 WIB 92 en Com.IB nr. 68/71). De percentages gelden voor de fiscaal aanvaarde afschrijvingen voor elk belastbaar tijdperk waarin het vast actief wordt afgeschreven (art. 70 1e lid WIB 92).
*
Milieuvriendelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling : 20,50 %
*
Andere investeringen : 10,50 % (indien minder dan 20 werknemers op de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin de vaste activa tot stand zijn gebracht, met inbegrip dus van de nieuwe vennootschappen).
Deze percentages moeten met vijf punten worden vermeerderd voor de investeringen van innoverende vennootschappen. – Overdracht (art. 72, 2e lid WIB 92). Indien er onvoldoende of geen winsten zijn, is de overdracht op de winsten of baten van de volgende belastbare tijdperken toegestaan, maar mag hij niet tot gevolg hebben dat jaarlijks meer dan 743 440,00 EUR van deze winsten worden vrijgesteld of, wanneer het totale bedrag van de overgedragen vrijstelling meer dan 2 973 770,00 EUR bedraagt, 25 % van dat totale bedrag. Net zoals de vorige verliezen en deze van het jaar zelf, gaat de voorraad investeringsaftrek evenwel verloren in geval van verwerving of wijziging van controle op de genoemde vennootschap die niet is gerechtvaardigd door rechtmatige behoeften van economische of financiële aard (zie Circulaire Ci.RH.421/521.807 van 15 december 2000, nr. 14 en bericht van de rulingcommissie op de website van de federale belastingadministraties).
Vak V. Afzonderlijke aanslagen 120 a) Niet verantwoorde kosten en verdoken meerwinsten (art. 57 en 58 WIB 92, art. 198, 1e lid, 1° en 219 WIB 92 en Com. IB art. 57 en 219 WIB 92). Het feit dat er geen individuele fiches noch samenvattende opgaven werden ingediend vormt, volgens de wet, geen afdoende aanwijzing om een afzonderlijke aanslag te vestigen. De wet legt geen enkel verband tussen de aftrek van de beroepskosten en het feit of ze al dan niet werden belast bij de begunstigden. Bovendien moet er niet noodzakelijk een bedrieglijk oogmerk zijn (arrest van het Arbitragehof, 05.05.2004, zie eveneens Rechtbank van 1e aanleg te Leuven, 20.02.2004, Gent, 21.10.2003, 11.02.2004 en Antwerpen, 23.03.2004). Sedert aanslagjaar 2003 moet u er rekening mee houden dat de bijzondere aanslag in de vennootschapsbelasting niet verschuldigd is wanneer de vennootschap of de rechtspersoon die de inkomsten heeft toegekend, zonder ze evenwel rechtmatig te hebben verantwoord, aantoont dat de begunstigden van de inkomsten ze hebben vermeld in een aangifte ingediend overeenkomstig artikel 305 WIB 92 (art. 219 § 4 WIB 92). Indien de schuldenaar kan bewijzen dat de begunstigde het geheim commissieloon tijdig heeft vermeld in zijn eigen regelmatig ingediende aangifte, dient de Administratie haar medewerking te verlenen en dus zelf de aangifte van de begunstigde na te gaan, tenzij blijkt dat de schuldenaar een belastingplichtige is die systematisch nalaat om fiches in te dienen ten einde de belasting te ontwijken. Het Hof van Cassatie heeft er tevens aan herinnerd dat de beoogde uitgaven slechts moeten worden verantwoord indien ze in hoofde van hun begunstigde beroepsinkomsten uitmaken die onderworpen zijn aan de Belgische belasting (Cassatie, 12.09.2003). –
23 b) Afzonderlijke aanslag (art. 216, 2° en 219bis, §§1 en 2 WIB 92)
–
124 c) Afzonderlijke aanslag (art. 216, 2° en 219bis, §3 WIB 92)
– 125 en 126 d) Gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen (art. 118, 119, 122, 123 en 125 WIB 92 en Com.IB nrs. 118, 123 en 125). – 128 d 2) Voordelen van alle aard verleend door vennootschappen in vereffening : enkel wanneer de vennootschap vóór 1 januari 1990 in vereffening werd gesteld.
Vak VI. Definitief belaste inkomsten – 220, 221, 225 et 226 1) Definitief belaste inkomsten en vrijgestelde roerende inkomsten verkregen uit aandelen (art. 18, 202 tot 205, 261, 1°, 269 en 345 WIB 92 en Com.IB nr. 199/26 tot 73). Voor een gedetailleerde bespreking van de nieuwe regeling inzake DBI verwijzen wij u naar de Circulaire nr. Ci.RH.421/506.082 van 4 september 2001, Bull. Bel., nr. 829. Belangrijk om weten is dat de wijzigingen aangebracht door artikelen 9 en 10 van de Wet van 24 december 2002 de voorwaarde van een minimum deelneming verzwaren (art. 202, § 2, 1e lid, 1° en 4e en 5e lid WIB 92) en de taxatievoorwaarde aanzienlijk verhogen (art. 203 WIB 92). Aangezien sedert aanslagjaar 2004 elke wijziging in de afsluitingsdatum van de jaarrekening na 24 maart 2002 irrelevant is, is de DBI-aftrek van de dividenden of aanschaffingsof vereffeningsboni (verwezenlijkt in toepassing van artikelen 186, 187 of 209 WIB 92) verbonden aan de gelijktijdige vervulling van drie voorwaarden. 1. Minimum deelneming. Op de datum van de toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden, moet de deelneming in het kapitaal van de uitkerende vennootschap minstens 10 % bedragen (enkel aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen) of moet haar historische investeringswaarde minstens 1,2 miljoen EUR bedragen (art. 202, § 2, 1e lid, 1°, 4e en 5e lid WIB 92). Deze participatiedrempel is evenwel niet van toepassing voor de dividenden die worden verkregen door kredietinstellingen, verzekeringsmaatschappijen, beursvennootschappen of die worden toegekend of verleend door investeringsvennootschappen en door intercommunales die onder de Wet van 22 december 1986 vallen. 2. Permanentie. De aandelen die recht geven op dividenden moeten in volle eigendom worden behouden gedurende de periode van één jaar (zie Antwerpen, 23.06.2003). De periode voor of na de betaling van de dividenden mag eveneens in acht worden genomen voor de berekening van de termijn van één jaar. Op het tijdstip van de toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden van de aandelen moet de minimum bezitsduur voor elk aandeel afzonderlijk worden nagegaan. Deze minimumduur geldt niet voor de dividenden verkregen, toegekend of verleend door investeringsvennootschappen en door de intercommunales die onder de Wet van 22 december 1986 vallen. Bij een belastingvrije fusie, splitsing, inbreng van een algemeenheid van goederen of een tak van werkzaamheid of bij een belastingvrije omvorming wordt fictief beoordeeld of er al dan niet sprake is van enigerlei onderbreking van de bezitsduur van de aandelen. Deze aandelen moeten bovendien de aard hebben van financiële vaste activa in de zin van het boekhoudrecht (art. 95 KB/W.Venn.) op het tijdstip van de toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden.
3. Hogere taxatievoorwaarde. Om de DBI-regeling te kunnen genieten, moet de uitkerende vennootschap onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of aan een analoge buitenlandse belasting. A contrario, de DBI-aftrek is uitgesloten voor de dividenden voortkomend van een vennootschap die in een land gevestigd is waar de gemeenrechtelijke bepalingen in fiscale aangelegenheden aanzienlijk voordeliger zijn dan in België (art. 203 § 1, 1e lid, 1° WIB 92 en artikel 73/4ter van het KB/WIB 92). In de praktijk wordt deze aftrek slechts toegestaan indien het nominale buitenlandse tarief (buiten de Europese Unie) hoger is dan 15 %, maar de werkelijke belastingdruk minder dan 15 % bedraagt. In het K.B. van 13 februari 2003 (B.S. van 21 februari 2003, 1e ed. en artikel 73/4ter van het KB/WIB 92) is een lijst van 53 landen verschenen waarvoor ofwel het nominale tarief lager is dan 15 %, ofwel het werkelijk gemeenrechtelijk tarief overeenstemmend met de werkelijke belastingdruk lager is dan 15 %. Achteraf werd het gewijzigd door een K.B. van 11 mei 2004 dat evenwel slechts uitwerking heeft voor de toegekende of betaalbaargestelde dividenden vanaf 1 mei 2004. Het gaat hier om een onweerlegbaar vermoeden dat niet van toepassing is voor de vennootschappen die gevestigd zijn in een Lidstaat van de Europese Unie en die onweerlegbaar worden vermoed automatisch te beantwoorden aan de algemene taxatievoorwaarde met een belastingtarief van 15 %. Behoudens uitdrukkelijke afwijkingen meent de Wet van 24 december 2002 tevens dat de hogere taxatievoorwaarde niet is nageleefd wanneer de vennootschap dividenden ontvangt die afkomstig zijn van een financieringsvennootschap, een thesaurievennootschap of een beleggingsvennootschap die in haar land een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht, ja zelfs wanneer de dividenden afkomstig zijn van vennootschappen die inkomsten verkrijgen afkomstig van activiteiten die als «offshore» worden aangemerkt, van schermvennootschappen of holdings of, ten slotte, van vennootschappen die zelf over buitenlandse inrichtingen beschikken die onderworpen zijn aan een veel voordeliger belastingregeling dan in België (de vennootschap en haar inrichting moeten voortaan gelegen zijn in een Lidstaat van de Europese Unie om de aftrek te kunnen genieten). Ter herinnering : ingevolge de afschaffing sedert dit aanslagjaar – waarbij elke wijziging in de afsluitingsdatum van de jaarrekening sedert 25 maart 2002 niet tegenstelbaar geworden is – van artikel 217 WIB 92 (vermindering tot één vierde van het belastinggedeelte dat verhoudingsgewijze overeenstemt met sommige inkomsten van buitenlandse oorsprong) moet men rekening houden met de globale taxatieregeling van de winsten die werden verwezenlijkt via de buitenlandse vaste inrichting(en) om te achterhalen of de betrokken winsten onderworpen zijn aan een aanzienlijk voordeliger belastingregeling dan in België. Deze buitenlandse inkomsten worden immers voortaan onderworpen aan de Ven.B. samen met de Belgische inkomsten, waarbij ze, in voorkomend geval, vrijgesteld worden wanneer België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten. U mag evenmin uit het oog verliezen dat u sedert 1 januari 2003 de volledig operatie mag onderwerpen aan de voorafgaande beslissing van de Administratie, zoals blijkt uit de 30 beslissingen die de FOD Financiën heeft bekendgemaakt op de site van de federale belastingadministraties.
– 228.2. Andere vrijgestelde roerende inkomsten dan die welke betrekking hebben op aandelen of effecten uit bepaalde herfinancieringsleningen (art. 202, § 1, 3° en 4° WIB 92 en Com.IB 92 nr. 199/64 e.v.). Eenmaal de kosten afgetrokken zijn (5 %) (regel 230), moet het saldo worden vermeerderd met de vrijgestelde roerende inkomsten uit effecten van herfinancieringsleningen bepaald overeenkomstig artikel 202, § 1, 5° WIB 92 (regel 232).
– 232. 6. Vrijgestelde roerende inkomsten uit effecten van bepaalde herfinancieringsleningen (art. 202 WIB 92 en Com.IB nr. 199/66).
Vak VII. Compenseerbare verliezen – 235. Saldo van de compenseerbare vorige verliezen (art. 206, 207 WIB 92 en 78 KB/WIB 92) De aanzuivering van boekhoudkundige verliezen heeft geen enkele invloed op de beroepsverliezen ongeacht de wijze waarop ze gebeurt (onttrekking aan belaste reserves, gestort kapitaal, belastingvrije reserves of onherroepbare betaling van een vennoot). Ze verdwijnen evenwel wanneer er zich tijdens het belastbaar tijdperk een verwerving of wijziging van controle heeft voorgedaan die niet beantwoordt aan rechtmatige behoeften van economische of financiële aard (zie de beslissingen van de rulingcommissie hierover op de site van fisconet). Vergeet vooral niet dat de compensatie van vorige verliezen ingevolge een fusie/splitsing of een inbreng van een tak van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen onder belastingvrijstelling, eveneens aan banden gelegd is door de bepalingen van artikel 206, § 2, 1e lid WIB 92 (begrip fiscaal netto-actief).
–
236. Gecompenseerde verliezen (zie 061, 092 en 093)
–
237. Verlies van het belastbaar tijdperk (zie 061).
Net zoals de vorige verliezen (art. 206 WIB 92) mogen de verliezen van het belastbaar tijdperk zelf niet meer worden afgetrokken van de verkregen abnormale of goedgunstige voordelen (art. 207, 2e lid WIB 92, zie Brussel, 01.04.2004). Deze verliezen mogen evenmin worden afgetrokken van de deelnemingen van de werknemers opgenomen onder de VU (art. 198, 1e lid, 12° WIB 92) noch van de belastbaar geworden investeringsreserve ingevolge de nietnaleving van de investeringsverplichting of de onaantastbaarheidsvoorwaarde.
Vak VIII. Tarief van de belasting Naast de vermindering van het gewone tarief (van 39 naar 33 %, te verhogen met de aanvullende crisisbelasting) voert de hervorming een proportionele verlaging in van de verminderde tarieven van de vennootschapsbelasting (art. 215 WIB 92).
Nieuwe schijven
Nieuwe tarieven
0 – 25 000 EUR 25 000 – 90 000 EUR 90 000 – 322 500 EUR
24,25 % (24,98 %) 31 % ( 31,93 %) 34,5 % (35,535 %)
A) Vennootschappen uitgesloten van het verminderd tarief van artikel 215, 2e lid WIB 92 Onder de vennootschappen waarvan de belastbare winst niet meer dan 323 750 EUR bedraagt – de eerste voorwaarde voor de toekenning van de verminderde tarieven –, beogen de uitsluitingen respectievelijk de vennootschappen die bepaalde banden hebben met andere vennootschappen (de eerste drie), maar ook die waarvan de aandeelhouders een «overdreven» voordeel uit de vennootschapvorm halen (de laatste twee). Zijn inderdaad uitgesloten : * de vennootschappen, andere dan de door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die aandelen bezitten waarvan de beleggingswaarde meer bedraagt dan 50 %, hetzij van de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal, hetzij van het gestort kapitaal verhoogd met de belaste reserves en de geboekte meerwaarden; De waarde van de aandelen en van het gestort kapitaal, de reserves en de meerwaarden moet worden geraamd op de afsluitingsdatum van de jaarrekening van de vennootschap die de aandelen bezit. Om na te gaan of de 50 %-grens overschreden is, wordt geen rekening gehouden met de aandelen die ten minste 75 % vertegenwoordigen van het gestorte kapitaal van de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven. In principe volstaat het dus om de beleggingen die de grens doen overschrijden, te plaatsen in een dochteronderneming die men voor meer dan 75 % in handen heeft, om het verminderd tarief van de Ven.B. te blijven genieten. Opgelet voor de berekening kost/voordelen : inbrengrecht (0,5 %) op het kapitaal van de dochter en werkingskosten (notariskosten bij de oprichting, sociale bijdrage ten laste van de vennootschap en kost voor de neerlegging van de jaarrekening). * de vennootschappen, andere dan de door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, waarvan minstens de helft van de aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen, in het bezit van één of meer andere vennootschappen zijn; Zoals u weet, hebben we een lang artikel gewijd aan de problematiek van de fiscale KMO’s «KMO’s : de stem der wijzen», pagina 14 tot 20 van het nummer 2/2004 van ons tijdschrift.
We profiteren van de gelegenheid om een vergissing in de tabel op pagina 16 recht te zetten. In tegenstelling tot wat we geschreven hebben, beoogt uitsluiting nr. 3 de vennootschappen, in de zin van artikel 2, § 2 WIB 92 (met uitzondering van de coöperatieve vennootschappen erkend door de Nationale Raad van de coöperatie) waarvan het kapitaal voor ten minste 50 % in handen is van andere binnenlandse of buitenlandse vennootschappen. Met uitsluiting van de dochtervennootschappen van andere vennootschappen, tracht men hierdoor te vermijden dat een vennootschap zich opsplitst met als enige doel het verlaagde tarief te genieten. Er is dus geen sprake van natuurlijke personen, een criterium dat, integendeel, wordt vereist voor de verkrijging van de investeringsaftrek op gewone investeringen. In dat kader (art. 201, 1e lid WIB 92), moet de betreffende vennootschap zelf het bewijs leveren dat voldaan is aan het feit dat de aandelen die de meerderheid van de stemrechten vertegenwoordigen, voor meer dan de helft in handen zijn van één of meerdere natuurlijke personen. Daardoor is er verwarring ontstaan die we met plezier verbeteren omdat ze jammer genoeg vaak voorkomt in de praktijk… * zij die deel uitmaken van de groep waartoe een coördinatiecentrum behoort, beoogd in het Koninklijk Besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra; * zij waarvan de dividenduitkering hoger is dan 13 % van het gestorte kapitaal bij het begin van het belastbare tijdperk; * de vennootschappen, andere dan de door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk niet aan ten minste één van hun bedrijfsleiders (zie Gent, 06.05.2004) een bezoldiging hebben toegekend die gelijk is aan 24 500,00 EUR of, wanneer het fiscaal resultaat van de vennootschap lager is dan 24 500,00 EUR, een bezoldiging hebben toegekend die minstens gelijk is aan dat resultaat.
Vak IX. Voorafbetalingen – 175 A. Slaat deze aangifte op één van de eerste drie boekjaren volgend op de oprichting van de vennootschap en, zo ja, houdt dit eerste boekjaar verband met het aanslagjaar 2004 ? De reden voor deze nieuwe rubriek ligt in het feit dat vanaf dit aanslagjaar voor de KMO een parallelle regeling werd ingevoerd met deze van de natuurlijke personen (art. 164 WIB 92) die zich voor het eerst als zelfstandige vestigen. Zo wordt geen vermeerdering toegepast indien er geen of onvoldoende voorafbetalingen werden verricht tijdens de eerste drie boekjaren volgend op de oprichting van de vennootschap (art. 218, § 2 WIB 92). Deze vrijstelling zal weliswaar enkel mogelijk zijn wanneer het belastbaar inkomen, voor elk van die eerste drie afzonderlijk beoogde boekjaren, niet meer dan 322 500 EUR bedraagt en de KMO niet tot één van de categorieën behoort die vermeld staat in artikel 215, 3e lid WIB 92 (zie vak VIII).
– 175, B. 1 Voorafbetalingen – Totaal in aanmerking te nemen bedrag als voorafbetaling (art. 161 tot 168 en 376, § 4 WIB 92 en art. 66 tot 72 KB/WIB 92, Com.IB 92, art. 157 – zie eveneens het bericht in het B.S. van 27 maart 2003). Het uittreksel van de voorafbetalingen moet niet langer bij de aangifte worden gevoegd. Het moet wel worden voorgelegd op verzoek van de belastingdienst. Voor het aanslagjaar 2004, bedraagt het verhogingspercentage 9 % (VA1 : 12 %; VA2 : 10 %; VA3 : 8 %; VA4 : 6 %).
Vak X Verrekenbare voorheffingen 1. Niet terugbetaalbare voorheffingen – 183 a) Fictieve roerende voorheffing (art. 284 en 292 WIB 92, art. 121 en 122 KB/WIB 92 en Com.IB 92, art. 276). – 184 b) Forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting (art. 285 tot 289 WIB 92 en Com.IB 92, art. 276). –
185 c) Belastingkrediet (art. 289bis, 291 en 292bis, 523 WIB 92 en opgave 275 N).
In de mate dat de vennootschap aanspraak kan maken op de verminderde tarieven (zie de voorwaarden in vak VIII), moet men hier 7,50 % vermelden, met een maximum van 20 000 EUR, van de verhoging van de eigen middelen die in casu overeenstemt met het positieve verschil tussen het in geld gestorte kapitaal op het einde van het belastbaar tijdperk en het hoogste bedrag dat dit laatste bereikt op het einde van eender welk belastbaar tijdperk dat voorheen in acht werd genomen om de toekenning van het belastingkrediet te bepalen, of, bij gebreke daarvan, het hoogste bedrag dat het heeft bereikt op het einde van één van de drie voorafgaande belastbare tijdperken. Het belastingkrediet wordt verrekend met de vennootschapsbelasting, maar is niet terugbetaalbaar. Indien het de verschuldigde belasting overschrijdt, zal het eventuele overschot op de Ven.B. van de drie volgende aanslagjaren worden overgedragen, voor zover de vennootschap de vereiste voorwaarden om de verminderde tarieven te genieten, blijft vervullen.
2. Terugbetaalbare voorheffingen – 187 a) Werkelijke of fictieve RV op Belgische definitief belaste inkomsten en roerende inkomsten uit aandelen andere dan die bedoeld sub b) en c) hierna (art. 279 tot 282 WIB 92 en Com.IB nr. 186/94 tot 95 en 186/102). – 188 b) Roerende voorheffing op Belgische definitief belaste liquidatieboni of boni bij verkrijging van eigen aandelen. Ingevolge de hervorming van de Ven.B. worden de liquidatieboni en de boni bij verkrijging van eigen aandelen, op basis van artikelen 186, 187 en 209 WIB 92, uitdrukkelijk beschouwd als dividenden in hoofde van de vennootschap (gedeeltelijk vereffend of overgaand tot de inkoop van haar eigen aandelen).
Indien deze vennootschap een Belgische vennootschap is, moest een roerende voorheffing (10 % – art. 269, 1e lid, 2°bis WIB 92) van de liquidatieboni of de afkoopboni worden afgehouden voor zover de nieuwe regels van toepassing zijn op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld, of die als zodanig moeten worden beschouwd vanaf 1 januari 2002, en wanneer het gaat om verrichtingen beoogd in artikel 209 WIB 92, voor zover de vereffening niet vóór 25 maart 2002 werd doorgevoerd. Indien het daarentegen om een buitenlandse vennootschap gaat, zal er geen voorheffing worden afgehouden op de liquidatieof afkoopboni behalve wanneer ze worden betaald door een Belgische tussenpersoon. Concreet betekent dit dat wanneer een aandeelhoudervennootschap in 2002 een liquidatie- of afkoopbonus heeft verkregen waarop roerende voorheffing werd afgehouden (in de gevallen waarin de vrijstelling voorzien door de moeder-dochterrichtlijn niet van toepassing is – cf. art. 106, §§ 5 en 6 van het KB/WIB 92), deze roerende voorheffing kan worden verrekend in de voorwaarden vastgelegd in artikelen 281 tot 282 WIB 92. Met andere woorden, er zal geen roerende voorheffing kunnen worden verrekend in de mate dat de toekenning of betaalbaarstelling heeft geleid tot een waardevermindering of tot een minderwaarde van de aandelen waarop de dividenden betrekking hebben. Ingevolge het standpunt dat het Arbitragehof heeft ingenomen, weten we nu dat er geen roerende voorheffing verschuldigd was op de liquidatieboni en op de verkrijgingsboni die vóór 1 januari 2003 zijn toegekend of betaalbaar gesteld (arrest 109/204 van het Arbitragehof van 23.06.2004, besproken op onze site). Volledigheidshalve wijzen wij erop dat de Administratie niet langer eist dat er een aangifte wordt ingediend voor de periode gaande van de eerste dag van het boekjaar tot de datum van invereffeningstelling wanneer een vennootschap op een andere datum dan de statutaire afsluitingsdatum van de jaarrekening in vereffening wordt gesteld (Circulaire AOIF nr. 32/2003). Indien de vereffening daarentegen op een ander tijdstip dan die laatste datum wordt afgesloten, moet de vennootschap altijd een bijzondere aangifte indienen voor het belastbaar tijdperk dat overeenstemt met het gedeelte van het jaar waarin de onderwerpingsvoorwaarden aan de Ven.B. vervuld waren.
Vak XI. Diverse bescheiden, opgaven en inlichtingen Overeenkomstig artikel 307 WIB 92 moeten de volgende bescheiden, op straffe van verval, bij de aangifte worden gevoegd : 1. de jaarrekening (inclusief de sociale balans) voorgesteld na verdeling (art. 26, § 1 K.B. van 30 januari 2001); 2. de verslagen en beraadslagingen van de algemene vergadering der aandeelhouders; 3. de opgave 276 U indien een investeringsaftrek inzake beveiliging wordt opgeëist. Dat is nieuw. Anderzijds stellen wij vast dat de opgave 328 K inzake de degressieve afschrijvingen en de opgave 204.3 betreffende de waardeverminderingen of de belastingvrije voorzieningen voor risico’s en kosten spoorloos verdwenen zijn.
Vak XII. Bankrekeningnummer Vermits er geen terugbetalingen met een postassignatie meer worden verricht, moet de Administratie over het correcte bankrekeningnummer beschikken waarop de bedragen die als terugbetaling van belastingen dienen, kunnen worden gestort.