•
1. Een psycholoog uit de 19e eeuw blinddoekt een proefpersoon en plaatst de hand van de proefpersoon in een emmer. Hij vraagt aan de proefpersoon om alle sensaties hierbij op te sommen. Welke van de volgende psychologen was waarschijnlijk de proefleider? a) Wilhelm Wundt b) John B. Watson c) B.F. Skinner d) F.C. Donders
2. Ging over wat externe validiteit betekende 3. Wat hield het behaviorisme in? 4. Wat introduceerde Fechener?
5. Welk alternatief is het beste voorbeeld van een ‘operationele definitie’? a) Een persoon is gelukkig als hij zich ‘high’ voelt b) Dorst is een zeer onaangenaam gevoel c) Schoonheid is niet voor iedereen gelijk d) Een man is groot als hij langer dan 190 cm is
6. wat is de functie van de nystagmus kegels niet uitgeput?
7. Welke zintuigen zitten er in de huid? 8. Waar is de dichtheid van kegeltjes het grootst? In de fovea
9. Licht is fysisch te beschrijven als een electromagnetische golf. Welke eigenschap van de golf is het belangrijkst voor de waarneming van kleur (tint)? a) De amplitude van de golf b) De golflengte c) De snelheid van de golf d) Geen van allen
10. Informatie in het linker gezichtsveld wordt in eerste instantie geprojecteerd in: a) De rechter hersenhelft
b) De linker hersenhelft c) De linker en rechter hersenhelft d) De kleine hersenen
11. Waarom moeten mensen na hun 40e een leesbril? Omdat de lens stugger wordt.
12. Welke toonhoogte kunnen ouderen niet horen maar jongeren wel? a. 150 Hz b. 1500 Hz c. 15000 Hz d. 150000 H
13. Ging over he lokaliseren van hoge tonen op horizontaal vlak (1 a 2 graden)
14. Waarom is het zoeken van verschillen tussen 2 plaatsjes zo moeilijk? Vanwege de saccade ofzo, dat het dan uit je geheugen is
15. Wat is de functie van Spiegelneuronen?
16. Wat is juist. a. Mensen met een lui oog kunnen net zoveel diepte zien als normale mensen andere weet ik even niet meer.
17. Wanneer je naar het patroon hieronder kijkt heb je die neiging om drie groepen van twee X-en te zien in plaats van 6 aparte X-en: XX XX XX Deze neiging wordt het best verklaard door het Gestaltprincipe van: a) Gelijkheid b) Geslotenheid c) Goede voortzetting d) Nabijheid
18. Wat is geen voorbeeld van top-down perceptie?
19. Experiment van Ungerleider &Mishkin met apen? (Apen: vorm en relatieve plaats)
20. Wat kunnen pasgeboren niet? a. gezichtsuitdrukkingen immiteren andere weet ik even niet meer
21. Wat blindsight patienten beweren
22. Ebbinhaus en Titchener illusie, een stip omringt door grotere stippen leek kleiner, mensen zagen echter dat hun hand niet anders werd gezien
23. Als bij split-brain patienten een Roos in het linker visuele veld wordt getoond wat kunnen ze dan wel?
24. Wat is een voorbeeld van het cocktailparty effect -> selectieve aandacht.
25. Kinderen met ADHD hebben, in vergelijking met normale kinderen, vooral moeite met a) Het snel reageren op een stimulus b) Het onderdrukken van een respons bij een stopsignaal c) Het terugkeren naar een locatie die ze al eens eerder onderzocht hebben (inhibition of return) d) Het zoeken naar conjuncties in een seriele zoektaak
26. Wat is Narcolepsie: zomaar in slaap vallen
27. Over de feature integration theory van Treisman 28. Welke soort cue werd er gebruikt bij Posner's Spatiele cueing taak? 29. Over het onderzoek van Lavie? 30. Wat Hemineglect is en welke symptomen erbij horen? 31. Mensen knipperen met hun ogen wanneer zij een ballon ver opgeblazen hebben, waar is dit een voorbeeld van? (operante conditionering)
32. Piet zeurt tegen Marie dat zij de vuilnis buiten moet zetten. Als marie uiteindelijk de vuilnis buiten zet, stopt Piet met zeuren. Maries respons werd versterkt door: a) Straf b) Vorming c) Negatieve bekrachtiging d) Positieve bekrachtiging
33. Pietje is gevallen met zijn fiets voor de sportaal, sindsdien is hij bang wanneer hij langs de sportschool komt. De sportschool is een ... geworden. OR/CR/OS/CS
34. Een duif heeft geleerd om op een knop te pikken als een lamp aangaat. Nadat ze dit geleerd heeft, krijgt ze iedere keer als de lamp aangaat ook een toon te horen. Na verloop van tijd krijgt ze alleen nog de toom te horen. Hoe zal de duif hoogstwaarschijnlijk reageren: a) Ze pikt op de knop na het horen van de toon vanwege stimulusdiscriminatie b) Ze pikt op de knop na het horen van de toon vanwege extinctie c) Ze pikt niet op de knop na het horen van de toon vanwege blokking d) Ze pikt niet op de knop na het horen van de toon vanwege stimulusgeneralisatie
35. In welk van onderstaande voorbeelden is het gedrag NIET gebaseerd op conditionering: a) Zin in snoepen als je ’s avonds voor de TV zit b) Misselijk worden als je spruitjes ruikt c) Angst voor auto’s d) Je been optillen als je met je blote voeten op een punaise stapt
36. Wanneer is volgens Ebbinghaus de snelheid van vergeten het grootste?
37. De kennis over wat je vanmorgen gegeten hebt ligt in welk geheugen? 38. De elementen van het werkgeheugen volges Baddeley Fonologische loop, visueel cratchpad, centrale uitvoeringssysteem
39. Pietje herinnerde de woorden van zijn frans/spaans beter aan het EINDE van de lijst, voorbeeld van welk effect?
40. Wat is chunking? hercoderen
41. Wat is het verschil in het herinneren van schaakzetten tussen ervaren spelers en beginners? a. ervaren herinneren zinnige en onzinnige zetten b. ervaren herinneren alleen zinnige zetten etc
42. Over beschadiging aan de hippocampus 43. Klas 1b beter dan 1a: overschrijving … geheugen Laatste beter onthouden: recency
44. Welk woord kon je het beste herinneren volgens de dual-coding theorie van Pavio a. of b. soeplepel c. waarom d. ??
45. Een woord zal het best onthouden worden in een vrije herinneringstaak als men tijdens de leerfase moet beslissen of het woord: a) Rijmt met een ander woord b) Al dan niet een bestaan woord is c) Al dan niet verwijst naar een levend wezen d) Geschreven is in kleine of grote letters
46. Over wat Chomsky beweerde 47. Over spraakwaarneming bij baby's 48. wat is waar over het Dual-route model + HUIS de ene route sneller dan de andere, of beide gebruiken en de snelste wint etc.
49. Pietje is de weg kwijt in Tilburg, vraagt aan een vrouw weet u de heuvelstraat? Vrouw antwoord ja en loopt weg. Voorbeeld van wat?
50. Welk hersengebied speelt een rol bij de schrikreactie op een spin? amygdala
1. Wilhelm wundt was grondlegger van: A. analytische introspectie B. nauwkeurige observatie van zichtbaar gedrag C. Additieve factoren logica D. experimenteel controleren en vergelijken van groepen 2. Els denkt dat mensen meer drinken naarmate ze met meerdere mensen is. Om dit te onderzoeken gaat ze in de kantine zitten. Ze noteert de hoeveelheid drankjes en de grootte van de groepen. Dit is een voorbeeld van: A. experimenteel onderzoek B. gevalsstudie C. Correlationeel onderzoek D. Psychologische test 3. gestaltspsychologen beweren: A. Waarneming is een directe afspiegeling van sensatie B. waarneming berust op actieve herinnering van eerdere ervaringen C. iets met construct D. iets met afzonderlijke componenten 4. Fransiscus Donders introduceerde: A. Logisch positivisme B. JND C. vergelijking mens en dier D. additieve factoren logica 5. Uit Tilburgs onderzoek met baby's komt naar voren dat zij /r/ en /l/ kunnen onderscheiden. Een andere onderzoeker zegt dat dit resultaat niet extern valide is. Waarom? A. r,l stimulatie was niet goed B. fouten in de test procedure C. zelfde resultaat misschien niet bij even oude baby's van een andere cultuur D. verkeerde statistische techniek bij het analyseren van de data 6. Wat is de functie van de Nystagmus?(vraag 1e gelegenheid) A. zorgen dat de kegeltjes niet uitgeput raken 7. wanneer is een zintuig gevoeliger? A. Wanneer de bias (beta) groter is B. Wanneer de bias (beta) kleiner is C. wanneer de weberfractie groter is D. wanneer de weberfractie kleiner is 8. dichtheid van de kegeltjes is het grootst (vraag 1e gelegenheid) A. in de fovea 9. in een standaard signaal detectie experiment moeten pp aangeven of de stimulus wel of niet aanwezig is. op basis va de uitkomsten komen er 2maten, de bias en d' prime A. bias is hoe sensitief een persoon is om verschil te bemerken d'waar criterium ja of nee is B. Bias is criterium voor ja of nee, d is de sensitiviteit C. d' is groter naarmate de persoon vaker ja antwoord
D. d' berekenen door ja of nee, bias gebaseerd op het aantal miss vergeleken bij het aantal false alarms. 10. de blinde vlek is lange tijd niet opgemerkt omdat: A. hij buiten de aandacht focus ligt. B. hersenen vullen de juiste info in gebasseerd op info uit de directe omgeving C. hersenen vullen de juiste info in gebasseerd op hogere orde kennis van hoe het eruit zou moeten zien D. omdat de oogzenum kruist bij de optisch chiasma 11. Waarom hebben mensen na hun 40e een leesbril nodig (vraag 1e gelegenheid) C. omdat de lens stugger wordt 12. wat gebeurd er bij astigmatisme (oude tentamenvraag) A. Cornea niet meer mooi bol 13. op het horizontale vlak zijn we in staat geluid te lokaliseren op 1 a 2 graden door: (oude tentamenvraag) A. timbre B. luidheid C. Fase D. hoge tonen kunnen we niet zo goed lokaliseren als lage 14. in het oog: A. zitten 120 miljard kegeltjes en 7 miljard staafjes B. omgekeerde D C. omgekeerde van A D. 7 miljoen kegeltjes en 120miljoen staafjes 15. onderwater kunnen we niet scherp zien omdat: A. omdat de pupil te ver verwijdt B. het water/ de waterdruk de lens vervormt C. omdat de cornea het licht niet kan breken D. 16. Wim presteert slecht op de Ishahara test, er is iets mis mt: A. retina B. Cochlea C. corpus callosum D. kinesthese 17. Partoon XXOOXXOOXXOO niet gezien als 12 losse dingen maar als een patroon van 2x2. volgens de gestaltspsychologen komt dit door: A. gelijkheid B. geslotenheid C. goede voortzetting D. nabijheid 18. welk van de onderstaande voorbeelden is geen voorbeeld van top down (vraag 1e gelegenheid)
A. woordsuperioriteits effect B. context effecten (tanden borstel in de badkamer beter herkend dan in de keuken) C. thatcher illusie D. waterval illusie 19. Tijdens de WO2 maakte men gebruik van rood licht omdat (oude tentamenvraag) A. kegeltjes soort van blind voor rood licht B. staafjes blind voor rood licht waardoor ze zich sneller aan donker aanpassen 20. Wat kunnen pasgeborenen niet? (vraag 1e gelegenheid) A. gezichtuitdrukkingen immiteren B. hun aandacht richten C. de stem van hun vader herkennen D. bewegende voorwerpen volgen 21. Milner en Goodale beschrijven een patient die wel een brief kan posten maar niet de orientatie van de brievenbus kan aangeven. A. wat versus waar B & C & D weet ik niet meer 22. Ebbinghauser en titchener zagen dat een cirkel kleiner lijkt wanneer hij omringt wordt door grotere cirkels. Echter de hand van de proefpersonen onderging niet dezelfde illusie. Dit laat het onderscheid zien in: (vraag 1e gelegenheid) A. bottum up versus top down processen B. actie versus perceptie C. staafjes versus kegeltjes D. automatische versus ongecontroleerde processen 23. Bij een splitbrain patient wordt HAMER aangeboden in het linker of rechter visuele veld. Wat is waar. B. Als het RECHTS wordt aangeboden kan hij het benoemen 24. Bij een tekening van een huis wordt het sneller herkend wanneer het woord huis er ook instaat dan wanneer er auto bijstaat. Dit komt overeen met: B. Strooptaak 25 Kinderen met ADHD hebben, in vergelijking met normale kinderen, vooral moeite met (vraag 1e gelegenheid) a) Het snel reageren op een stimulus b) Het onderdrukken van een respons bij een stopsignaal c) Het terugkeren naar een locatie die ze al eens eerder onderzocht hebben (inhibition of return) d) Het zoeken naar conjuncties in een seriële zoektaak 26 Narcolepsie is ___ met als uiting ___ a) slaapstoornis, ongecontroleerd in slaap vallen b) psychoactief middel, bewustzijn verliezen c) psychoactief middel, ongecontroleerde bewegingen d) hersenaandoening, ongecontroleerde bewegingen
27 Je eigen naam die doordringt tot je bewustzijn zonder dat een proefpersoon er op let is in tegenspraak met welke theorie? a) aandachtfilter met vroege verwerking b) aandachtfilter met late verwerking c) aandacht nodig om kleur en vorm te verbinden d) aandacht om twee dingen tegelijk te doen 28 Welke van de volgende is een endogene aandacht sturing? a) flits in visuele periferie b) plots geluid c) opvallend kleurverschil d) pijl die aanwijst 29 onderzoek Egly toont stimuli (die balken en de focus en eentje ligt op voor de cue) a) aandacht is object gebonden b) splitbrain patiënten hebben geen stimuli vergelijking tussen linker en rechterhemisfeer c) zoektocht naar conjunctie van kenmerken d) terugkeer inhibitie treedt op als men een bepaalde locatie cued 30 Onderzoek naar subliminale waarneming heeft aangetoond dat: a) het fenomeen niet bestaat b) het effect wel bestaat, maar zeer kort duurt c) langdurig effect heeft met therapeutische waarde d) als teksten achterstevoren worden uitgesproken ze sturend kunnen werken 31 Het paard (Kluge van hans )dat kon rekenen bleek laat toch niet zo te zijn, wat is de gedrag verklaring? a) observerend gedrag b) klassieke conditionering c) latent leren d) operante conditionering 32 Albert leerde ze schrikken van een rat door er een hard geluid bij te geven. Later was Albert ook bang voor konijnen, hoe noemen we dit? (vraag 1e gelegenheid) a) respons continguiteit b) stimulus discriminatie c) stimulus generalisatie d) instrumentale conditionering 33 Marcel is gevallen met zijn fiets voor de sporthal, sindsdien is hij bang wanneer hij langs de sportschool komt. De sportschool is een ... geworden (vraag 1e gelegenheid) a) OS b) OR c) CS d) CR 34 Als een koffieautomaat geen koffie geeft nadat je er geld in hebt gestopt, doe je dit niet nog een keer. Als je bij een gokautomaat hetzelfde hebt, blij je er wel geld in stoppen. Waar stemt dit fenomeen mee overeen? a) Variabele bekrachtiging geeft snelle uitdoving
b) constante bekrachtiging geeft snelle uitdoving c) vaste beloning schema zorgt voor de hardste werkers d) continue grote stimulus generalisatie 35 Wat is geen conditionering (vraag 1e gelegenheid) a) snoepen als je ’s avonds tv kijkt b) baby in reclame c) angst voor auto’s d) je been terugtrekken nadat je in een punaise stapt 36 Ebbinghaus en zijn vergeetsnelheid, wanneer vergeet je het meest? (vraag 1e gelegenheid) a) is gelijk over tijd b) kort na leren c) net voor opnieuw leren d) grootst in het midden 37 Een leeuw is gevaarlijk, in welk geheugen zit deze kennis? a) semantisch b) procedurele c) episodisch d) iconisch 38 Baddeley: werkgeheugen omvat: a) fonologische lus, visuospatieel schetspad en centrale verwerker b) verbale, pictorale en motorische code c) sensorisch, kort termijn en lange termijn geheugen d) fotografisch, echoïsch en auditief geheugen 39 Tulving onderscheidt 3 soorten geheugen , welke? a) ultrakort, korte termijn en lang termijn b) episodisch, semantisch en procedureel c) coderen, bewaren en terugvinden d) visueel, auditief en verbaal 40 Chuncking is (vraag 1e gelegenheid) a) geheugeninformatie in verbale als beeldcode b) geheugeninformatie bindt aan bepaalde plaatsen c) geheugeninformatie hercoderen in makkelijk te onthouden pakketten d) geheugeninformatie diep (semantisch) encodering 41 Wat is het verschil in het herinneren van schaakzetten tussen ervaren spelers en beginners? (oude vraag) a) expert onthoudt zinvol en onzinvolle b) expert onthoudt zinvol beter c) expert onthoudt niet zinvol beter d) er is geen verschil tussen de expert en nieuweling 42 Bij het onthouden van een telefoonnummer, welk deel onthoud je het slechts? a) eerste cijfer b) middelste cijfer
c) laatste cijfer d) overal gelijke hoeveelheid verloren 43 Bij een geheugentaak van 7 cijfers ontstaan er na meer trails meer errors. Dit terwijl de participanten aanzienlijk worden beloond als ze de trails goed doorlopen. Los van verveling en vermoeidheid, waar kan dit aan liggen? a) retroactieve interferentie b) proactieve interferentie c) vitamine B12 tekort d) REM slaap deprivatie 44 Wat is in overeenstemming van Paivio Dual Coding theorie a) woorden kun je in het begin beter onthouden dan aan het eind b) concreet woord met hoog voorstellingsvermogen kun je beter onthouden dan een abstracte c) een vaak voorkomend woord zal je beter onthouden d) neutraal woord onthoudt je beter dan een emotioneel woord 45 Woord kun je beter onthouden als: (vraag 1e gelegenheid) a) het rijmt b) het in hoofdletters of kleine letters is geschreven c) een levend wezen representeert d) in groene en rode letters is weer gegeven 46 Wat is niet in overeenkomst met Chomsky? (vraag 1e gelegenheid) a) taal leren heeft een sterk biologische grondslag b) taal voldoet aan het algemeen principe van conditionering c) taal leren gebeurd in een kritische periode d) taal leren kan ondanks foutieve input 47 De spraakwaarneming van een baby: a) kan het alle fonetische categorieën leren b) kennen alle fonetische categorieën, stemmen later af op moedertaal c) heeft bij de geboorte nog geen categorie, maar na 8 maanden wel d) ligt bij de geboorte al vast 48 Het Engelse woord ‘have’ wordt gelezen door: a) directe route b) indirecte route c) directe en/of indirecte route d) analogie 49 Pietje is de weg kwijt in Tilburg, vraagt aan een vrouw weet u de heuvelstraat? Vrouw antwoord ja en loopt weg. Voorbeeld van wat? (vraag 1e gelegenheid) a) syntactische b) semantische c) pragmatisch d) ideologisch 50 Piet heeft het syndroom van Capgras, wat heeft dit als gevolg?
a) hij heeft moeite om tekeningen van objecten te herkennen b) hij heeft moeite om stemmen te herkennen c) hij heeft het idee dat de wereld vol dubbelgangers is d) hij heeft moeite met lezen van bekende woorden