Wetenschappelijke bijsluiter BISOPROLOL SANDOZ 5 mg/ 10 mg
- 1/8 -
1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL BISOPROLOL SANDOZ 5 mg filmomhulde tabletten BISOPROLOL SANDOZ 10 mg filmomhulde tabletten
2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Per tablet: respectievelijk 5 mg en 10 mg bisoprolol hemifumaraat [synoniem voor bisoprololfumaraat (2:1)]. Voor hulpstoffen: zie rubriek 6.1.
3. FARMACEUTISCHE VORM Filmomhulde tabletten. De tabletten zijn wit, rond en convex met de volgende identificatiemarkeringen: BISOPROLOL 5 resp. 10 gegraveerd in één zijde.
4. KLINISCHE GEGEVENS 4.1. Therapeutische indicaties Behandeling van hypertensie. Behandeling van chronische, stabiele angina pectoris. 4.2. Dosering en wijze van toediening Bisoprolol fumaraat tabletten (5 mg en 10 mg) worden oraal toegediend. De dosering dient individueel te worden ingesteld. Het is aanbevolen om met een zo laag mogelijke dosering te starten. Bij sommige patiënten kan 5 mg per dag voldoende zijn. Gewoonlijk bedraagt de dosis één keer 10 mg per dag, met een maximale aanbevolen dosis van 20 mg per dag. Patiënten met nierfunctiestoornissen. Bij patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen, (creatinineklaring < 20 ml/min) mag de dagelijkse dosis de 10 mg niet overschrijden. Deze dosis mag eventueel in twee halve dosissen verdeeld worden. Patiënten met ernstige leverfunctiestoornissen. Aanpassing van de dosering is niet vereist, maar zorgvuldige opvolging is wel aangeraden. Bejaarden. In het algemeen is een aanpassing van de dosering niet vereist. Het is wel aangeraden om met de laagst mogelijke dosis te starten. Kinderen jonger dan 12 jaar en adolescenten. Op het vlak van de pediatrie is er geen ervaring met dit geneesmiddel; daarom is het gebruik ervan niet aangeraden. Onderbreken van de behandeling. De behandeling mag niet abrupt gestopt worden (zie “4.4. Speciale waarschuwingen en bijzondere voorzorgen bij gebruik”). De dosering moet langzaam afgebouwd worden door een wekelijkse halvering van de dosis.
Wetenschappelijke bijsluiter BISOPROLOL SANDOZ 5 mg/ 10 mg
- 2/8 -
4.3. Contra-indicaties • • • • • • • • • • • • •
Acuut hartfalen of episoden van hartdecompensatie die i.v. inotrope therapie vereisen Cardiogene shock 2e en 3e graads AV-block (zonder pacemaker) Sick-sinus syndroom Sino-atriaal block Bradycardie met minder dan 60 slagen/min voor aanvang van de therapie Hypotensie (systolische bloeddruk lager dan 100 mmHg) Ernstige asthma bronchialis of ernstige chronische obstructieve longaandoening Gevorderde stadia van perifere arteriële occlusieve aandoening en het syndroom van Raynaud Metabole acidose Overgevoeligheid voor bisoprolol of voor één van de excipiënten Onbehandeld feochromocytoom (zie “4.4. Speciale waarschuwingen en bijzondere voorzorgen bij gebruik”) Combinaties met floctafenine en sultopride (zie ook rubriek “4.5. Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie”).
4.4. Speciale waarschuwingen en bijzondere voorzorgen bij gebruik Andere vormen van geneesmiddelen die bisoprolol bevatten, worden gebruikt bij de behandeling van chronisch hartfalen. Het gebruik van β-blokkers bij deze indicatie vereist een erg voorzichtige benadering en moet gestart worden met een zeer strikte titratiefase. In deze fase zijn geringe dosisverhogingen nodig die met het gangbare geneesmiddel niet mogelijk zijn. Dit product mag daarom niet gebruikt worden voor de behandeling van chronisch hartfalen. De combinatie met amiodarone dient met voorzichtigheid te gebeuren gezien het risico op stoornissen van het contractiliteitsautomatisme en geleidingsstoornissen (onderdrukking van compensatoire sympathische reacties). De combinatie van bisoprolol met calciumantagonisten van het type verapamil en diltiazem, en met centrale antihypertensiva wordt in het algemeen niet aanbevolen (zie ook sectie 4.5) Bisoprolol moet met voorzichtigheid gebruikt worden bij: •
Bronchospasme (bronchiale astma , obstructieve luchtwegaandoening): bij bronchiale astma of andere chronische obstructieve luchtwegaandoeningen, die symptomen kunnen veroorzaken, moet tegelijkertijd bronchodilaterende therapie worden gegeven. Occasioneel kan een verhoging van de luchtwegweerstand voorkomen bij patiënten met astma, vandaar dat het nodig kan zijn de dosis β2stimulatoren te verhogen. Het is aangeraden een functionele respiratoire test te doen voor het starten met de behandeling.
•
Gelijktijdige behandeling met anti-cholinesterase geneesmiddelen (waaronder tacrine): atrioventriculaire conductietijd en /of bradychardie kan verhoogd optreden (zie ook sectie 4.5).
•
Gelijktijdige behandeling met anesthetica : vermindering van de tachycardie-reflex en verhoogd risico op hypotensie ( zie ook sectie 4.5). Voortduring van β-blokkage verlaagt het risico op aritmie en intubatie. De anesthesist dient geïnformeerd te worden wanneer de patiënt bisoprolol krijgt.
•
Jodiumhoudende contrastproducten : Beta-blokkers kunnen de compenserende cardiovasculaire reacties hinderen die geassocieerd zijn met hypotensie of shock geïnduceerd door jodiumhoudende contrastproducten.
Wetenschappelijke bijsluiter BISOPROLOL SANDOZ 5 mg/ 10 mg
- 3/8 -
•
Diabetes mellitus met grote fluctuaties in de bloedsuikerwaarden; symptomen van hypoglycemie kunnen gemaskeerd worden. De bloedsuikerspiegels moeten worden opgevolgd gedurende de behandeling met bisoprolol.
•
Thyrotoxicose: adrenerge symptomen kunnen gemaskeerd worden.
•
Streng dieet.
•
Bestaande desensitisatietherapie. Zoals bij andere β-blokkers kan bisoprolol zowel de gevoeligheid voor allergenen als de ernst van anafylactische reacties verhogen. Behandeling met adrenaline geeft niet altijd het verwachte therapeutisch resultaat. Hogere dosissen van epinefrine (adrenaline) kunnen nodig zijn
•
1e graads AV-block.
•
Prinzmetal’s angina: β-blokkers kunnen het aantal en de duur van anginale aanvallen verhogen bij patiënten met Prinzmetal’s angina. Het gebruik van β1-selectieve adrenoreceptor antagonisten is mogelijk in gevallen van milde vormen en enkel in combinatie met een vasodilatator.
•
Perifere circulatoire stoornissen zoals het Raynaud fenomeen en claudicatio intermittens: verergering van de klachten kan voorkomen, vooral bij de start van de behandeling.
•
Bij patiënten met feochromocytoom (zie “contra-indicaties”), mag bisoprolol niet toegediend worden tot na α-receptor blokkade.
•
Vroeg stadium van psoriasis of bestaande psoriasis: bisoprolol mag enkel toegediend worden na zorgvuldig afwegen van voor- en nadelen.
Het starten van een behandeling met bisoprolol vereist regelmatige opvolging, vooral bij het behandelen van bejaarden. Het beëindigen van de therapie met bisoprolol mag niet abrupt gebeuren tenzij duidelijk aangewezen. Er is een risico op myocardinfarct en plotse dood wanneer de behandeling plots wordt onderbroken bij patiënten met een ischemische hartaandoening. Voor meer informatie, zie rubriek “4.2. Dosering en wijze van toediening”. Dit geneesmiddel bevat een actief bestanddeel dat bij dopingcontrole een positieve test geeft. 4.5. Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie Gecontraïndiceerde combinaties Floctafenine: β-blokkers kunnen de compensatoire cardiovasculaire reacties geassocieerd met hypotensie of shock verhinderen, die kunnen worden veroorzaakt door floctafenine. Sultopride: bisoprolol mag niet tegelijkertijd met sultopride worden toegediend omdat er een verhoogd risico bestaat op ventriculaire aritmie. Niet-aangewezen combinaties Calciumantagonisten (verapamil, diltiazem, bepridil): negatieve invloed op contractiliteit, atrioventriculaire conductie en bloeddruk (zie ook sectie 4.4). Clonidine en andere centrale hypertensiva, bijvoorbeeld methyldopa, guanfacine, moxonidine, rilmenidine: verhoogd risico op “rebound hypertensie” evenals uitgesproken daling van de hartslag en cardiale geleiding, inbegrepen verslechtering van hartinsufficientie Monoamineoxidase inhibitoren (uitgezonderd MAO-B inhibitoren): versterkt hypotensief effect van de β-blokkers maar ook risico op hypertensieve crisis.
Wetenschappelijke bijsluiter BISOPROLOL SANDOZ 5 mg/ 10 mg
- 4/8 -
Combinaties met voorzichtigheid te gebruiken Klasse I anti-aritmica (bvb. disopyramide, quinidine): het effect op de atrioventriculaire geleidingstijd kan worden gepotentialiseerd en negatieve inotrope effecten kunnen worden versterkt worden (strikte klinische en ECG opvolging is vereist). Klasse III anti-aritmica (bvb. amiodarone): het effect op de atriale geleidingstijd kan worden gepotentialiseerd (zie ook sectie 4.4). Calciumantagonisten (dihydropyridine, derivaten): verhoogd risico op hypotensie. Bij patiënten met latent hartfalen kan gelijktijdig gebruik van β-blokkers leiden tot hartfalen. Parasympathomimetica (tacrine inbegrepen): de atrioventriculaire geleidingstijd kan verlengd zijn. Andere β-blokkers, in oogdruppels inbegrepen, hebben bijkomende effecten. Insuline en orale antidiabetica: versterking van het bloedsuikerverlagend effect. Blokkering van βadrenoreceptoren kan symptomen van hypoglycemie maskeren. Digitalisglycosiden: reductie van de hartslag, verlenging van de atrioventriculaire geleidingstijd. Anesthetica: vermindering van de reflex tachycardie en verhoging van het risico op hypotensie (zie ook sectie 4.4). NSAIDs : verminderd hypotensief effect. Remming van vaatverwijdend prostaglandine door NSAID en water en natriumretenetie bij pyrazolone NSAID. Ergotaminederivaten: verergering van de perifere circulatoire stoornissen. Beta –sympathomimetica (bijvoorbeeld isoprenaline, dobutamine): combinatie met bisoprolol kan het effect van beide geneesmiddelen reduceren. Tricyclische antidepressiva, barbituraten, fenothiazines evenals andere antihypertensiva: toename van het bloeddrukverlagend effect. Baclofene: verhoogde antihypertensieve activiteit. Jodiumhoudende contraststoffen: β-blokkers kunnen de compensatoire cardiovasculaire reacties geassocieerd met hypotensie of shock, geïnduceerd door jodiumhoudende contraststoffen, verhinderen. Amifostine: verhoogde hypotensieve activiteit. Combinaties waarbij oplettendheid vereist is. Mefloquine: verhoogd risico op bradycardie. Corticosteroïden: vermindering van het antihypertensief effect te wijten aan water- en natriumretentie. 4.6. Zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap: Bisoprolol heeft farmacologische werkingen die schadelijke invloeden kunnen hebben op de zwangerschap en/of de foetus/pasgeborene. In het algemeen reduceren β-adrenoreceptor antagonisten de perfusie van de placenta wat gepaard gaat met groeiretardatie, intra-uteriene dood, miskraam of prematuriteit. Bijwerkingen (bvb. hypoglycemie, bradycardie) kunnen voorkomen bij de foetus en de pasgeborene. Als behandeling met β-adrenoreceptor antagonisten noodzakelijk is, worden β1adrenoreceptor antagonisten verkozen. Bisoprolol mag niet gebruikt worden tijdens de zwangerschap tenzij het absoluut noodzakelijk is. Als behandeling met bisoprolol als noodzakelijk wordt beschouwd, moeten de uteroplacentaire bloedstroom en de foetale groei opgevolgd worden. In het geval van schadelijke effecten op de zwangerschap of de foetus moeten alternatieve therapieën overwogen worden. De pasgeboren baby moet strikt worden opgevolgd. Symptomen van hypoglycemie en bradycardie zijn in het algemeen binnen de eerste 3 dagen te verwachten.
Lactatie: Het is niet geweten of bisoprolol in de moedermelk wordt uitgescheiden. Daarom wordt het geven van borstvoeding afgeraden bij toediening van bisoprolol.
Wetenschappelijke bijsluiter BISOPROLOL SANDOZ 5 mg/ 10 mg
- 5/8 -
4.7. Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te gebruiken In een studie met patiënten met een coronaire hartaandoening had bisoprolol geen nadelige invloed op de rijvaardigheid. Toch kan, afhankelijk van de individuele gevoeligheid voor het geneesmiddel, de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen aangetast worden. Hiermee moet vooral rekening worden gehouden bij het begin van de behandeling en bij verandering van de medicatie, alsook in geval van combinatie met alcohol. 4.8. Bijwerkingen De gerapporteerde bijwerkingen zijn algemeen toewijsbaar aan de farmacologische eigenschappen van beta-blokkers. De volgende bijwerkingen zijn waargenomen tijdens behandeling met bisoprolol met de volgende frequenties : Zeer vaak (≥ 10%), vaak (≥ 1% en < 10%), soms (≥ 0,1% en < 1%), zelden (≥ 0,01% en < 0,1%), zeer zelden inclusief geïsoleerde gevallen (<0,01%). Zenuwstelselaandoeningen Vaak : vermoeidheid, uitputting, duizeligheid, hoofdpijn (vooral in het begin van de therapie, zijn over het algemeen mild van aard en verdwijnen vaak binnen 1 à 2 weken). Bloedvataandoeningen Vaak : gevoel van koude of verstijfde extremiteiten, ziekte van Raynaud, verergering van bestaande claudicatio intermittens. Soms : orthostatische hypotensie Maagdarmstelselaandoeningen Vaak : misselijkheid, braken, diarree, abdominale pijn en constipatie. Psychische stoornissen Soms : slaapstoornissen, depressie. Zelden : nachtmerries, hallucinaties Hartaandoeningen Soms : bradycardie, AV-stimulus storingen (vertraagde AV-geleiding of verhoging van een bestaande AV-blokkage), verslechtering van hartfalen Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen Soms : bronchospasmen bij patiënten met bronchiale astma of een voorgeschiedenis van obstructieve luchtwegaandoeningen. Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen Soms : spierzwakte en –krampen, artropathie Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen Zelden : gehoorstoornissen
Wetenschappelijke bijsluiter BISOPROLOL SANDOZ 5 mg/ 10 mg
- 6/8 -
Huid- en onderhuidaandoeningen Zelden : overgevoeligheidsreacties (jeuk, roodheid, uitslag). Zeer zelden : β-blokkers kunnen psoriasis uitlokken of verergeren, of psoriasisachtige uitslag induceren, alopecia. Oogaandoeningen Zelden : verminderde traanvochtproductie (mee rekening houden als patiënt lenzen draagt). Zeer zelden : conjunctivitis Lever- en galaandoeningen Zelden : stijging leverenzymen (ALAT, ASAT), hepatitis. Voedings- en stofwisselingsstoornissen Zelden : toename triglyceriden, hypoglycemie Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen Zelden : potentiestoornissen. Immuunsysteemaandoeningen Zelden : allergische rhinitis, verschijnen van antinucleaire antilichamen met uitzonderlijke klinische symptomen zoals het lupussyndroom, die verdwijnen na het beëindigen van de behandeling. 4.9. Overdosering De meest voorkomende tekenen bij overdosering van bisoprolol zijn bradycardie, hypotensie, bronchspasmen, acute hartinsufficiëntie en hypoglycemie. In geval van overdosering moet de behandeling met bisoprolol worden gestopt en een ondersteunende en symptomatische behandeling worden voorzien. Resorptie van bisoprolol in de gastro-intestinaal stelsel moet worden vermeden; maagspoeling, of toediening van adsorbentia (geactiveerde houtskool); en een laxeermiddel (natriumsulfaat) kan worden gebruikt. De ademhaling dient te worden geobserveerd en indien noodzakelijk dient kunstmatige beademing te worden gestart. Bronchospasmen moeten worden behandeld met een bronchodilator zoals isoprenaline of β2sympaticomimetica. Cardiovasculaire complicaties dienen symptomatisch te worden behandeld: AVblock (2e of 3e graad) vereist zorgvuldige observatie en zou moeten worden behandeld worden met een isoprenaline-infusie of transveneuze cardiale pacemaker insertie. Bradycardie dient intraveneus te worden behandeld met atropine (of M-mathyl-atropine). Een bloeddrukval of shock moet worden behandeld met plasmavervangende middelen of vasopressoren. Hypoglycemie kan behandeld worden met i.v. glucose.
5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN 5.1. Farmacodynamische eigenschappen Farmacotherapeutische groep: selectieve β1-blokker, ATC-code: C07AB07. Bisoprolol is een krachtige, hoogwaardige β1-selectieve adrenoreceptor blokker zonder intrinsieke sympathicomimetische activiteit. Het werkingsmechanisme bij hypertensie is net als bij de andere β1-
Wetenschappelijke bijsluiter BISOPROLOL SANDOZ 5 mg/ 10 mg
- 7/8 -
blokkers niet volledig duidelijk, maar het is bekend dat bisoprolol de plasma renine activiteit opvallend onderdrukt. Bij patiënten met angina pectoris veroorzaakt de blokkade van β-receptoren een vermindering van de hartactiviteit en op die manier ook een vermindering van de zuurstofbehoefte. Bisoprolol bezit gelijkaardige locale anesthetische eigenschappen als propanolol. 5.2. Farmacokinetische eigenschappen Bisoprolol wordt vrijwel volledig geabsorbeerd in het maagdarmkanaal. Samen met het zeer gering “first pass” effect in de lever resulteert dit in een hoge biologische beschikbaarheid van ongeveer 90%. De plasmaproteïnebinding van bisoprolol bedraagt ongeveer 30%. Het distributievolume is 3.5 l/kg. De totale klaring bedraagt ongeveer 15 l/h. De halfwaardetijd in het plasma (10-12 uur) maakt een effectieve behandeling gedurende 24 uur mogelijk met één enkele dosis per dag. Bisoprolol wordt door het lichaam uitgescheiden langs twee wegen; 50% wordt gemetaboliseerd door de lever tot inactieve metabolieten die vervolgens door de nieren worden uitgescheiden. De resterende 50% wordt in onveranderde vorm geëxcreteerd door de nieren. Vermits eliminatie in dezelfde mate plaatsvindt in de nieren en de lever, is een aangepaste dosering niet vereist bij patiënten met een verminderde leverfunctie of renale insufficiëntie. De kinetiek van bisoprolol is lineair en leeftijdsonafhankelijk. Bij patiënten met chronisch hartfalen (NYHA stadium III) zijn de plasmawaarden van bisoprolol hoger en is de halfwaardetijd is verlengd in vergelijking met gezonde vrijwilligers. De maximale steady-state plasmaconcentratie bedraagt 64 ± 21 ng/ml bij een dagelijkse dosis van 10 mg en de halfwaardetijd bedraagt 17 ± 5 uur. 5.3. Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek Gegevens uit preklinisch onderzoek tonen aan dat er geen speciaal risico is voor mensen op basis van conventionele studies van veiligheidsfarmacologie, herhaalde dosistoxiciteit, genotoxiciteit of carcinogeniciteit. Zoals andere β-blokkers veroorzaakte bisoprolol toxiciteit bij de moeder (verminderde voedselinname en gedaald lichaamsgewicht) en toxiciteit bij de embryo/foetus (gestegen incidentie van resorpties, gedaald geboortegewicht van het nageslacht, vertraagde fysische ontwikkeling) bij hoge dosissen maar bisoprolol was niet teratogeen.
6. FARMACEUTISCHE GEGEVENS 6.1. Lijst van hulpstoffen Kern van de tablet: Microkristallijne cellulose (E 460) Mannitol (E 421) Natriumcroscarmellose Magnesiumstearaat (E 572). Omhulsel: Hypromellose (E 464) Titaniumdioxide (E 171) Macrogol 6000.
Wetenschappelijke bijsluiter BISOPROLOL SANDOZ 5 mg/ 10 mg
- 8/8 -
6.2. Gevallen van onverenigbaarheid Niet van toepassing. 6.3. Houdbaarheid 2 jaar. 6.4. Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren Blister: Bisoprolol Sandoz 5 mg: niet bewaren boven de 25°C. Bisoprolol Sandoz 10 mg: niet bewaren boven de 30°C. Tablettencontainer: niet bewaren boven de 30°C. Blisters: bewaren in de originele verpakking. Tablettencontainer : goed afgesloten bewaren. 6.5. Aard en inhoud van de verpakking 10, 14, 20, 28, 30, 50, 56, 60, 98, 100, 100x1, 106, 250 en 500 tabletten in een polyethyleen (PE) tablettencontainer met PE dop met zekerheidsring of in een PVC/PVDC/aluminium blisterverpakking. Het is mogelijk dat niet alle verpakkingsgroottes op de markt worden gebracht. 6.6. Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen Geen speciale vereisten.
7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Sandoz N.V. Telecom Gardens Medialaan 40 B-1800 Vilvoorde
8. NUMMER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Bisoprolol Sandoz 5 mg: 1472 IS 41 F 3 Bisoprolol Sandoz 10 mg: 1472 IS 42 F 3
9. DATUM VAN EERSTE VERGUNNING / HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING A. Datum van de eerste vergunning.: juli 2001 B. Datum van hernieuwing van de vergunning: mei 2006
10. DATUM VAN DE LAATSTE HERZIENING / GOEDKEURING VAN DE WETENSCHAPPELIJKE BIJSLUITER A. Datum van de laatste herziening van de wetenschappelijke bijsluiter : mei 2006 B. Datum van de laatste goedkeuring van de wetenschappelijke bijsluiter : mei 2006