Een advies van de cliëntenraad wordt geacht in beginsel alleen betrekking te hebben op het (de) onderwerp(en) die nadrukkelijk in de adviesaanvraag staat (staan) vermeld. De Wet op de Ondernemingsraden verschaft de ondernemingsraad van een instelling bepaalde bevoegdheden op het terrein van de medezeggenschap van medewerkers, net als de WMCZ deels vergelijkbare rechten aan de cliëntenraad toekent. De WOR en de WMCZ zijn aan te merken als gelijkwaardige wetgeving; uitoefening van rechten en bevoegdheden op basis van de WOR kan derhalve nimmer een beperking van rechten en bevoegdheden op basis van de WMCZ opleveren en vice versa. De LCV concludeert op basis van voorgaande overwegingen dat de zorgaanbieder de cliëntenraad op grond van artikel 3 lid 1 onder m WMCZ in de gelegenheid had dienen te stellen een verzwaard advies uit te brengen over de voorgenomen benoemingen van de (twaalf) zorgmanagers. De benoemingsbesluiten zijn derhalve in strijd met de WMCZ genomen. De benoemingen zijn evenwel rechtsgeldig aangezien de cliëntenraad heeft nagelaten de nietigheid van deze besluiten in te roepen. 8. Beleid ten aanzien van kapsalon; wijziging tarieven kapsalon; artikel 3 lid 1 onder l WMCZ. Vervangend instemming LCV artikel 4 WMCZ. De cliëntenraad van een verzorgingshuis heeft de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCV) verzocht een uitspraak te doen in een geschil met betrekking tot de uitoefening van adviesrechten ex WMCZ bij het gevoerde beleid ten aanzien van de kapsalon, in het bijzonder ten aanzien van een besluit tot wijziging van de tarieven van de kapsalon. November 1999 wordt de cliëntenraad door de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over een voorgenomen besluit ter zake van de organisatie van de kapsalon. De zorgaanbieder heeft het voornemen om een dienstverband aan te gaan met een aantal kapsters, dat hun werkzaamheden gedurende een aantal
31
dagen van de week gaat aanbieden in de kapsalon het annex aan het verzorgingshuis gebouwde Verpleeghuis C. Tevens wordt voorzien in een renovatie van de kapsalon. De zorgaanbieder benadrukt dat de cliënten een vrije keuze hebben om al dan niet gebruik te maken van de kapsalon. De zorgaanbieder komt tot dit voorstel op grond van de positieve ervaringen die hij heeft met deze constructie in het onder haar ressorterende Verpleeghuis D, en naar aanleiding van het vrijwillige vertrek (in verband met gezondheidsredenen) van de kapper die tot dan toe in voornoemde kapsalon zijn diensten aanbood. De zorgaanbieder meent dat dit nieuwe beleid een kwalitatieve meerwaarde heeft aangezien de eigen kapsters onder meer geschoold worden in het omgaan met demente cliënten. Ook wordt voorzien in ruimere openingstijden en – indien nodig – een service voor begeleiding van cliënten naar de kapsalon. Bij aanvullend schrijven wordt de cliëntenraad in de gelegenheid gesteld te adviseren over de omvang van dienstverlening, de openingstijden en de prijsstelling van de kapsalon. De cliëntenraad meldt dat hij niet instemt met het voorstel aangezien de prijzen die worden gehanteerd aanmerkelijk hoger zijn dan de tarieven die de vertrokken kapper hanteerde. Het besluit ter zake van de prijsstelling wordt door de zorgaanbieder ingetrokken. Daarnaast komen cliëntenraad en zorgaanbieder in december 1999 het volgende overeen: (1) voor drie kappersbehandelingen blijft voor de cliënten van Verzorgingshuis A de oude prijsstelling gehandhaafd; (2) de zorgaanbieder zal in april 2000 een tevredenheidsonderzoek houden onder de cliënten van de kapsalon; (3) de zorgaanbieder zal in april 2000 een extern onderzoek houden ter zake van de prijsstelling in kapsalons; (4) de zorgaanbieder zal in juni 2000 een exploitatieoverzicht van de kapsalon aan de cliëntenraad doen toekomen en (5) de zorgaanbieder zal mede op basis van dit overzicht en het externe onderzoek tot een nieuwe prijsstelling komen waarbij de prijzen van de genoemde drie kappersbehandeling zullen toe groeien naar het prijsniveau dat in Verpleeghuis D wordt gehanteerd. Bij dit laatste wordt aangetekend dat deze prijzen zullen worden verlaagd indien de exploitatieresultaten dit toelaten. In juni 2000 wordt door de zorgaanbieder verslag gedaan van het tevredenheidsonderzoek, de externe oriëntatie en de exploitatierekening. De zorgaanbieder stelt de cliëntenraad
32
hierbij in kennis van het voornemen om met ingang van 1 augustus 2000 de prijzen van de behandeling gelijk te stellen aan de prijzen die gelden in Verpleeghuis D, en in januari 2001 op basis van actuele exploitatiegegevens te bezien of een prijsaanpassing haalbaar is. In november 2000 wordt de cliëntenraad in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over het voorgenomen besluit om de prijzen van de kappersbehandelingen met ingang van 1 januari 2001 gelijk te stellen aan de prijzen die gelden in Verpleeghuis D. In januari 2001 adviseert de cliëntenraad negatief over dit voorstel. De cliëntenraad wijst erop dat hij voor de derde maal wordt geconfronteerd met een voorstel voor prijsverhoging terwijl de zorgaanbieder in november 1999 heeft voorgespiegeld dat de tarieven zoals door de externe kapper gehanteerd, hetzelfde zouden blijven, en mogelijk konden de tarieven worden verlaagd. Tevens constateert de cliëntenraad, op basis van een prijsvergelijking in de kapsalons van naburige verzorgingshuizen, dat de tarieven van de zorgaanbieder niet concurrerend zijn. De zorgaanbieder en de cliëntenraad voeren op 22 februari een overleg naar aanleiding van het negatief advies. Bij brief van 23 maart 2001 meldt de zorgaanbieder dat hij uitvoering wenst te geven aan het voorgestelde beleid en met ingang van 17 april 2001 één prijs zal hanteren voor alle cliënten. Bij brief van 7 april 2001 roept de cliëntenraad de nietigheid in van dit besluit. De zorgaanbieder meldt bij brief van 11 april 2001 dat een besluit over tariefswijziging van de kapsalon niet – althans niet meer – onder het verzwaard adviesrecht valt. Hij meent dat het besluit van tot tariefsverhoging een uitvloeisel is van eerdere afspraken tussen cliëntenraad en zorgaanbieder. Het besluit van 23 maart 2001 kan naar de mening van de zorgaanbieder daarom niet nietig worden verklaard. Uitspraak De zorgaanbieder is voornemens een besluit uit te voeren met betrekking tot een wijziging van de tarieven van de kapsalon zoals die zullen gaan gelden voor de bewoners van verzorgingshuis A. De zorgaanbieder heeft het besluit aangemerkt als een voor cliënten geldende regeling die valt onder de reikwijdte van artikel 3 lid 1
33
onder l van de WMCZ . Dit betekent dat het voorgenomen besluit valt onder het verzwaard adviesrecht en de zorgaanbieder derhalve bij een negatief advies het voorgenomen besluit niet mag uitvoeren, tenzij het besluit de redelijkheidstoets van de commissie van vertrouwenslieden kan doorstaan. De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat uit de afspraken die hij in december 1999 met de cliëntenraad heeft gemaakt voortvloeit dat de cliëntenraad ten aanzien van het voorgenomen besluit, geen beroep meer kan doen op het verzwaard adviesrecht. Het voorgenomen besluit van 23 maart 2001 beoordeelt de zorgaanbieder als een uitwerking van de afspraak waarover de cliëntenraad zijn adviesbevoegdheid reeds heeft uitgevoerd. De LCV neemt in overweging dat de WMCZ uitgaat van geconditioneerde zelfregulering: zorgaanbieder en cliëntenraad zijn binnen de WMCZ vrij afspraken te maken over de inhoud van de adviesrechten en de wijze van uitoefening van deze rechten. Het staat een cliëntenraad vrij om afstand te doen van een bevoegdheid om een (verzwaard) adviesrecht uit te brengen. Een dergelijk besluit dient echter expliciet en ondubbelzinnig door de cliëntenraad te worden genomen. Uit de (uitvoerige) correspondentie die de cliëntenraad en de zorgaanbieder ter zake van het geschil hebben gevoerd is geenszins, laat staan voldoende overtuigend, af te leiden dat de cliëntenraad afstand heeft gedaan van zijn recht om over het voorgenomen besluit van 23 maart 2001 een verzwaard advies uit te brengen. De LCV concludeert derhalve dat aan de cliëntenraad ten aanzien van voornoemd besluit een verzwaard adviesrecht toekomt en dat de cliëntenraad ex artikel 4 lid 4 WMCZ tijdig de nietigheid van het besluit heeft ingeroepen. Derhalve kan de zorgaanbieder aan het besluit van 23 maart 2001 jegens de bewoners van Verzorgingshuis A geen rechten of plichten ontlenen. De zorgaanbieder kan het voorgenomen besluit alleen uitvoeren, indien het besluit de redelijkheidstoets van de commissie van vertrouwenslieden kan doorstaan.
34
De zorgaanbieder heeft niet om een dergelijke toets van de LCV verzocht. De LCV heeft – omwille van proceseconomische redenen – deze toets ambtshalve verricht: De LCV heeft het volgende overwogen: Over de inhoud van de toets zoals die verwoord staat in artikel 4 lid 2 WMCZ heeft de wetgever opgemerkt dat de zorgaanbieder behalve het cliëntenbelang ook nog andere belangen heeft te dienen, zoals die van zijn medewerkers en zijn financier en dat afweging van deze belangen in voorkomende gevallen moet leiden tot een redelijk besluit. Voor het nemen van een redelijk besluit is het noodzakelijk dat de zorgaanbieder de consequenties van een voorgenomen besluit in kaart brengt. Weging van belangen veronderstelt het zo goed mogelijk toekennen van gewicht aan de diverse belangen. De LCV heeft geconstateerd dat de zorgaanbieder de consequenties van de besluiten in beeld heeft gebracht met een extern prijsonderzoek onder professionele salons, alsmede met een cliëntentevredenheidsonderzoek, waarin aan cliënten een beoordeling van de kapperstarieven is gevraagd. De zorgaanbieder heeft de uitkomsten van deze onderzoeken nadrukkelijk betrokken en meegewogen bij het voorgenomen besluit van 23 maart 2001. Op basis hiervan spreekt de LCV uit dat hier sprake is van een zorgvuldige weging van belangen. De LCV zal, indien de zorgaanbieder een daartoe strekkend verzoek bij haar indient, uitspreken dat de zorgaanbieder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
35