Havo 4 Hoofdstuk 6 Hulpbladen
6.2 Elektrische energie en vermogen; rendement Opgave 9 Het rendement bereken je met Enuttig en Ein. Enuttig is de hoeveelheid energie die nodig is het water op te warmen. Ein is de hoeveelheid energie die nodig is om de waterkoker te laten werken. Enuttig bereken je met de formule voor de soortelijke warmte. 5
Toon aan dat er 5,14·10 J nodig is om het water op te warmen.
© ThiemeMeulenhoff bv
Pagina 1 van 7
Havo 4 Hoofdstuk 6 Hulpbladen
6.3 Weerstand, geleidbaarheid en de wet van Ohm Opgave 14 b
De lengte van de draad bereken je met de formule voor de soortelijke weerstand: R De weerstand R bereken je met de wet van Ohm. De doorsnede A bereken je met de dikte d.
© ThiemeMeulenhoff bv
Pagina 2 van 7
A
Havo 4 Hoofdstuk 6 Hulpbladen
6.4 Weerstanden in een schakeling Opgave 18 c Schakeling 6.32c is een gemengde schakeling. R1 en R2 staan parallel aan elkaar. De spanning over R1 is gelijk aan de spanning over R2 en gelijk aan de spanning over de combinatie R12. U1 = U2 = U12 De combinatie R12 staat in serie met R3. De totale spanning in een serieschakeling is gelijk aan de som van de deelspanningen. U12 + U3 = UT De spanning U3 volgt uit de wet van Ohm toegepast op R3. U3 = I 3 · R3 In de serieschakeling is de stroomsterkte door R3 gelijk aan de totale stroomsterkte. I3 = IT De totale stroomsterkte volgt uit de wet van Ohm toegepast op de gehele schakeling: UT = IT · RT Toon aan dat RT = 150 Ω. Opgave 19 b De spanning over de motor bereken je met het kenmerk voor spanning in een serieschakeling.
© ThiemeMeulenhoff bv
Pagina 3 van 7
Havo 4 Hoofdstuk 6 Hulpbladen
6.5 Elektrische componenten Opgave 22 b De schakeling in figuur 6.47 van het basisboek is een serieschakeling. De spanning de die bron levert, volgt uit de spanning over de LED en de spanning over de weerstand. De spanning over de weerstand bereken je met de wet van Ohm.
© ThiemeMeulenhoff bv
Pagina 4 van 7
Havo 4 Hoofdstuk 6 Hulpbladen
6.6 Opwekking en transport van elektrische energie Opgave 27 b Het percentage vermogen dat door de lucht wordt afgegeven, volgt uit het vermogen voor en het vermogen na de molen. Beredeneer dat het vermogen na de molen 27 keer zo klein is als het vermogen voor de molen. Opgave 30 c De totale kosten bereken je uit de kosten voor 1 kWh en de kosten van het aantal batterijen dat nodig is om 1 kWh aan energie te kunnen leveren. Het aantal batterijen bereken je uit de energie van 1 kWh en de energie opgeslagen in één batterij. De energie opgeslagen in één batterij heb je bij vraag b berekend.
© ThiemeMeulenhoff bv
Pagina 5 van 7
Havo 4 Hoofdstuk 6 Hulpbladen
6.7 Elektriciteit in en om het huis Opgave 33 b Het vermogen van het koffiezetapparaat bereken je uit de gebruikte energie tijdens inschakelen en de tijd. De gebruikte energie tijdens inschakelen bereken je uit het verschil in aantal omwentelingen en de energie per omwenteling. Opgave 36 a De totale kosten bereken je met de prijs van 1,0 kWh en totale omgezette energie in 1 jaar. De totale omgezette energie in 1 jaar bereken je met het vermogen en de tijd. Gebruik bij vermogen de eenheid kW en bij de tijd de eenheid uur.
© ThiemeMeulenhoff bv
Pagina 6 van 7
Havo 4 Hoofdstuk 6 Hulpbladen
6.8 Afsluiting Opgave 37 b Het aantal liter benzine bereken je met de energie per liter en de totale hoeveelheid energie voor het rijden. De totale hoeveelheid energie voor het rijden bereken je met energie per seconde en de tijd voor het rijden. De tijd voor het rijden bereken je met de afstand en de snelheid. 2 Toon aan dat de auto in één jaar 2,5∙10 uur rijdt. d Het aantal liter benzine bereken je met de energie per liter en de totale hoeveelheid energie voor het rijden. De totale hoeveelheid energie voor het rijden bereken je met het vermogen voor twee brandende voorlichten en de tijd. Opgave 38 e De draden en de gezamenlijke verwarmingselementen staan in serie met elkaar. Het percentage warmte bereken je uit de verhouding van de warmte die in de draad ontstaat en de totale hoeveelheid energie die in de kachel en de draden wordt omgezet, Deze verhouding is gelijk aan de verhouding van de vermogens. Een vermogen bereken je met de spanning en de stroomsterkte. Een spanning bereken je met de wet van Ohm toegepast op draden of toegepast op de verwarmingselementen. De stroomsterkte bereken je met de wet van Ohm toegepast op de gehele schakeling. Toon aan dat de stroomsterkte in de schakeling gelijk is aan 8,544 A.
© ThiemeMeulenhoff bv
Pagina 7 van 7