Hoofdstuk 5
De organisatie besturen: Management Accounting
Open vragen: 1.
Waar ligt de basis van management accounting?
2.
Wat is het kenmerk van een hulpstof?
3.
Wat zijn standaardkosten?
4.
Wat is het verschil tussen afval en uitval?
5.
Wat is het verschil tussen afval en verspilling?
6.
Welke drie kosten zijn er verbonden aan het aanhouden van voorraden?
7.
Welke vormen van risico kent u?
8.
Wat verstaat u onder opportunity costs?
9.
Wat is het verschil tussen de technische- en economische voorraad?
10.
Wat is de omzetsnelheid van de voorraad?
11.
Wat wordt er onder de veiligheidsvoorraad van een winkelbedrijf verstaan?
12.
Wat is de opslagduur van de gemiddelde voorraad?
13.
Wat is het kenmerkende verschil tussen tijdloon en stukloon?
14.
Wanneer zal een onderneming bepaalde diensten bij derden inhuren?
15.
Hoe wordt de investering in duurzame productiemiddelen door een onderneming terugverdiend?
16.
Wat is het verschil tussen de technische- en economische levensduur van een duurzaam productiemiddel?
17.
Wat is het verschil tussen lineair afschrijven en afschrijven van de boekwaarde?
18.
Wat versta je onder de complementaire kosten van een duurzaam productiemiddel?
19.
Wanneer schrijven we ook op grond af?
20.
Saneringskosten van grond komt steeds vaker voor, wat verstaan we hieronder?
21.
Wat is voor de onderneming het verschil tussen kostprijsverhogende belastingen en winstbelasting?
22.
Waarvoor dient de Balanced ScoreCard (BSC)?
23.
Wat verstaat u onder het agency-probleem?
Meerkeuzevragen 1.
Er is een nieuwe machine aangeschaft voor een bedrag van € 265.000,=. De economische levensduur is zes jaar. De restwaarde is dan € 25.000,=. Er wordt lineair afgeschreven. De vermogenskostenvoet is 10%. Wat is het rentebedrag in het vierde jaar? A. € 10.000,= B. € 12.500,= C. € 12.000,= D. € 11.052,70.
2.
Een handelsonderneming verkoopt onder andere product B. De omzet bedroeg in 2007 € 760.112,50 inclusief 19% btw. De brutowinst is 20% van de omzet, exclusief btw. De voorraden, tegen inkoopprijs, van dit product bedroeg op: 1 januari 2007 € 75.000,= 31 december 2007 € 65.000,= Wat was de omzetsnelheid van product B in 2007? A. 6,8 B. 7,6 C. 6,95 D. 7,3
3.
Wat is een hulpstof? A. hout B. dieselolie C. graan D. katoen
4.
In een spijkerbroek zit 1,8 meter stof. De afval bedroeg 10%. Hoeveel stof moet de ondernemer voor deze broek aankopen? A. 1,98 meter B. 1,62 meter C. 2 meter D. 1,9 meter
5.
Een onderneming heeft 100 ongekeurde jasjes geproduceerd tegen € 7.275,=. De afkeur bedraagt 5%. De afgekeurde jasjes worden als B-keuze verkocht voor € 30,=. Wat is de kostprijs van een goedgekeurd jasje? A. € 75,= B. € 69,75 C. € 74,25 D. € 70,=
6.
Opslagkosten voor het aanhouden van voorraad behoort tot de: A. bestelkosten van de voorraad B. rentekosten van de voorraad C. risico kosten van de voorraad D. ruimte kosten van de voorraad
7.
De economische voorraad bedraagt 2.000 stuks. De voorverkopen 500 stuks en de voorinkopen 200 stuks. Hoe groot is de technische voorraad? A. 2.300 stuks B. 1.700 stuks C. 1.300 stuks D. 2.700 stuks
8.
Er werden in 2007 20.000 stuks verkocht. De gemiddelde voorraad bedroeg 200 stuks. Hoe lang was de opslagduur (jaar 360 dagen). A. 20 dagen B. 36,5 dag C. 36 dagen D. 72 dagen
9.
1. Hoe hoger de omzetsnelheid van de voorraad hoe hoger de verkoopprijs zal zijn. 2. Hoe lager de omzetsnelheid van de voorraad hoe hoger de verkoopprijs zal zijn. A. Zowel bewering 1 als 2 zal juist zijn. B. Zowel bewering 1 als 2 zal onjuist zijn C. Bewering 1 is juist, bewering 2 is onjuist. D. Bewering 1 is onjuist, bewering 2 is juist.
10.
Wat is een nadeel van tijdloon? A. Een snelle werknemer verdient meer dan een langzamere. B. De financiële druk is hoog om te presteren. C. Veel controle nodig. D. Weinig kans op ziekteverzuim
11.
Welk nadeel kan er voor de klant bestaan als het personeel van een meubelzaak beloont worden op basis van premieloon? A. een parttimer verdient minder dan een full timer. B. men probeert elkaars klanten af te pikken. C. meer service voor de klant. D. de klant krijgt meer korting.
12.
Een onderneming heeft op 1 januari 2005 een bestelauto aangeschat voor € 50.000,=. De ondernemer gaat uit van een economische levensduur van 5 jaar en schat de restwaarde dan op € 5.000,=. Wat is de boekwaarde van deze bestelauto op 1 januari 2008? A. € 18.000,= B. € 23.000,= C. € 9.000,= D. € 14.000,=
13.
Een transportonderneming heeft een vrachtauto aangeschaft voor € 120.000,=. De economische levensduur bedraagt 4 jaar. Er wordt jaarlijks 20% van de boekwaarde afgeschreven. Hoe groot zijn de afschrijvingskosten in het derde gebruiksjaar? A. € 15.360,= B. € 24.000,= C. € 12.288,= D. € 36.000,=
14.
Een onderneming schaft een duurzaam productiemiddel aan voor € 80.000,=. Het DPM heeft een economische levensduur van vier jaar en een restwaarde van € 8.000,=. De onderneming gaat het DPM afschrijven volgens de ‘’sum of the year digits’’ methode. De onderneming gaat uit van een vermogenskostenvoet van 8%. Hoe groot zijn de rentekosten in het tweede gebruiksjaar? A. € 1.728,= B. € 3.520,= C. € 1.792,= D. € 3.232,=
15.
Een machine wordt aangeschaft voor € 200.000,=. De restwaarde wordt na een economische gebruiksduur van 5 jaar geschat op € 20.000,=. Hoe hoog zijn de rentekosten over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de gehele economische levensduur? De vermogenskostenvoet is 9%. A. € 9.900,= B. € 18.000,= C. € 3.240,= D. € 19.800,=
16.
Havengelden is een voorbeeld van: A. winstbelasting B. kostprijsverhogende belasting C. inkomstenbelasting D. belasting op toegevoegde waarde
17.
Binnen de Balanced ScoreCard onderscheiden we kritische succesfactoren en prestatieindicatoren. Wat zou een prestatie-indicator voor de winst kunnen zijn? A. klanttevredenheid B. aantal retourzendingen C. inkoopkosten D. logistiek
18.
Wat wordt verstaan onder het begrip 'accounting'? A. Boekhouden. B. Financiële administratie. C. Administreren ten behoeve van het besturen van een huishouding. D. Administreren ten behoeve van de verantwoording over het bestuur.
19.
Waardoor wordt interne verslaggeving met name gekenmerkt? A. Verstrekte informatie is vooral gericht op het verleden. B. Verstrekte informatie dient nauwkeurig en volledig te zijn. C. Verstrekte informatie is gedetailleerd naar onderdelen, productgroepen en regio's. D. De informatie dient periodiek te worden verstrekt.
20.
In welke van onderstaande activiteiten staan planning en beheersing centraal? A. In boekhouden. B. In administreren. C. In management accounting. D. In financial accounting.
21.
Welke van de vier hieronder genoemde uitspraken heeft geen betrekking op de term 'management accounting'? A. Interne informatieverzorging is nodig voor het nemen van beslissingen, waarbij in elke fase van het besluitvormingsproces informatie onontbeerlijk is. B. Verschaffen van informatie over kosten en opbrengsten aan de ondernemingsleiding. C. Publicatie van onder meer de balans en de resultatenrekening. D. Administratie ten behoeve van het bestuur.
22.
Wat valt onder de verantwoordelijkheden van de controller? A. De financiële administratie. B. Beheer van inkomende en uitgaande geldstromen. C. Minimalisering van financieringskosten. D. Bescherming tegen valutarisico's.
23.
Welke van de vier hieronder genoemde uitspraken is niet juist? A. Kosten is in geld gemeten waarde van de opgeofferde productiemiddelen. B. Zowel kosten als opbrengsten worden naar de verlies- en winstrekening gebracht en hebben dus invloed op het resultaat over een periode. C. Ontvangsten en uitgaven doen de liquide middelen toenemen, respectievelijk afnemen. D. Bij een investering is er wel sprake van kosten maar niet van een uitgave.
24.
Wat wordt verstaan onder de kostprijs van een product of order? A. Alle voor een beslissing relevante kosten van het product of de order. B. Alle kosten van het bedrijf, verdeeld over alle producten of orders. C. Alle aan dat product of die order toegerekende kosten. D. Alle in een bepaalde periode ten behoeve van dat product of die order gemaakte uitgaven.
25.
Welke uitspraak over historische kosten is juist? A. Historische kosten zijn van belang voor de externe verslaggeving. B. Historische kosten bevatten een norm voor de productie. C. Historische kosten vormen de basis voor het kostenbudget en het plannings- en beheersingsproces. D. Historische kosten zijn zowel van belang bij voor- als bij nacalculatie.
26.
Van welke kostenindeling is sprake wanneer men onder andere verkoopkosten onderscheidt? A. Een indeling naar de reactie van de kosten op de productieomvang. B. Een indeling naar het soort productiemiddel. C. Een indeling naar de wijze van toerekening aan calculatieobjecten. D. Een indeling naar de functies in de onderneming.
27.
Welke van onderstaande kosten horen bij een kostenindeling naar soorten productiemiddelen? A. Administratiekosten. B. Afschrijvingskosten. C. Variabele kosten. D. Standaardkosten.
28.
In welke van onderstaande gevallen is zowel sprake van kosten als van uitgaven? A. Een contante inkoop. B. Het afschrijven op een machine. C. Het aflossen van een schuld. D. Het overmaken van de maandelijkse salarissen.
29.
In welke van onderstaande gevallen is uitsluitend sprake van een ontvangst en niet van een opbrengst? A. Een contante verkoop. B. Een verkoop op rekening. C. Het aangaan van een nieuwe lening. D. Het binnenkomen in het magazijn van een bestelde partij.
30.
In welke van onderstaande gevallen is uitsluitend sprake van kosten en niet van uitgaven? A. Een contante inkoop.
B. Een verkoop op rekening. C. Het betalen van achterstallige rente. D. Het aflossen van een schuld. 31.
Waarvan is sprake bij een inkoop op rekening? A. Van kosten. B. Van een uitgave. C. Van zowel kosten als van een uitgave. D. Noch van kosten noch van een uitgave.
32.
Waarvan is sprake als een klant een achterstallige rekening betaalt? A. Van een opbrengst. B. Van een ontvangst. C. Van zowel een opbrengst als van een ontvangst. D. Noch van een opbrengst noch van een ontvangst.
33.
Waarvan is sprake bij een contante verkoop? A. Uitsluitend van een opbrengst. B. Uitsluitend van een ontvangst. C. Uitsluitend van een opbrengst en een ontvangst. D. Van een opbrengst, een ontvangst en van kosten.
34.
In welk van onderstaande gevallen is het zeker dat het bedrag van de kosten over een bepaald jaar hoger is dan het bedrag van de uitgaven? A. Indien de voorraad per 31 december lager is dan de voorraad per 1 januari en het crediteurensaldo per 31 december lager is dan het crediteurensaldo per 1 januari. B. Indien de voorraad per 31 december lager is dan de voorraad per 1 januari en het crediteurensaldo per 31 december hoger is dan het crediteurensaldo per 1 januari. C. Indien de voorraad per 31 december hoger is dan de voorraad per 1 januari en het crediteurensaldo per 31 december lager is dan het crediteurensaldo per 1 januari. D. Indien de voorraad per 31 december hoger is dan de voorraad per 1 januari en het crediteurensaldo per 31 december hoger is dan het crediteurensaldo per 1 januari.
35.
Een onderneming heeft een auto die is gefinancierd door middel van een speciale autolening bij de huisbankier. De hoogte van de lening loopt precies gelijk met boekwaarde van de auto. Van het bovenstaande worden de volgende elementen als uitgaven opgenomen in de liquiditeitsbegroting: A. Rente - afschrijving - aflossing. B. Rente - aflossing - reparatiekosten. C. Afschrijving - reparatiekosten - rente. D. Afschrijving - aflossing - reparatiekosten.
36. Sportzaak “De snelle loper ontvangt” jaarlijks de energienota op 31 maart. Op de afrekening van 2008 stond een totaalbedrag van € 5.703 waarvan 11 voorschotten van € 500 per voorschot al betaald waren. Het resterende nog te betalen bedrag bedroeg derhalve € 203. Op de afrekening van 2007 stond een totaalbedrag van € 4.951,80. Bepaal de energiekosten van Jonkeren over het afgelopen boekjaar (= kalenderjaar). A. € 5.500=,= B. € 5.515,20 C. € 5.703,= D. € 6.000,=
37.
Transportbedrijf “De Snelle Bezorger” verwacht dit jaar maandelijks € 1.240,= kwijt te zijn aan reparatie en onderhoud. Aan het begin van dit jaar staan nog drie rekeningen van het garagebedrijf open van in totaal € 2.352,45. “De Snelle Bezorger” houdt bij zijn voorcalculaties rekening met een krediettermijn van twee maanden. Bereken voor “De Snelle Bezorger” de geraamde betaling van onderhouds- en reparatiekosten voor dit jaar. A. € 12.400 B. € 14.752,45 C. € 14.880 D. € 17.232,45
38.
Handelsonderneming Pabo is vanwege een slordige boekhouding enkele facturen van haar leveranciers en giroafschriften kwijtgeraakt. Wat nog wel bekend is, is het volgende. Pabo heeft afgelopen jaar € 134.678,= van klanten ontvangen. Het debiteurensaldo is gestegen met een bedrag van € 9.874,=, terwijl de post voorraden handelsgoederen daalde met een bedrag van € 6.312,=. De brutowinstmarge op de handelsgoederen bedraagt 35% van de omzet. De post crediteuren liep op van € 4.745,= naar € 5.634,=. Bereken voor Pabo de betaling van de inkopen over het afgelopen jaar. A. € 86.757,80 B. € 87.540,70 C. € 87.646,80 D. € 93.958,80
39.
Wat wordt verstaan onder de balanced scorecard? A. Een budgetteringssysteem waarbij op een evenwichtige manier rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen. B. Een evenwichtige kostprijsberekeningsmethode. C. Een evenwichtige winstberekeningsmethode. D. Een prestatie-informatiesysteem waarbij een evenwichtig beeld van de organisatie wordt gegeven.
40.
Wat is een kenmerk van de balanced scorecard? A. De balanced scorecard is meer op de toekomst dan op het verleden gericht. B. De balanced scorecard legt de nadruk op beheersing van bedrijfsprocessen. C. De balanced scorecard legt de nadruk op financiële informatie. D. De balanced scorecard stelt operationele activiteiten centraal.
41.
Wat wordt verstaan onder kritische succesfactoren in het kader van de balanced scorecard? A. De groei van het marktaandeel van de groei van de winst. B. De kwaliteit van de eindproducten en de tevredenheid van de klanten. C. Kenmerken van de onderneming die van essentieel belang zijn voor de continuïteit van de onderneming. D. Meetbare grootheden waaraan de kwaliteit van het ondernemingsbeleid afgelezen kan worden.
42.
Welke prestatie-indicator is van toepassing op het interne perspectief? A. Het aantal retourzendingen van goederen. B. Het gemiddelde bedrag aan ontwikkelingskosten per nieuw product. C. De rentabiliteit van het eigen vermogen. D. Het ziektepercentage onder werknemers.
43.
Welk nadeel is verbonden aan de traditionele financiële indicatoren? A. Zij demotiveren afdelingsmanagers. B. Zij geven een onjuist beeld van de ondernemingsresultaten. C. Zij leiden tot onjuiste koersvorming van de aandelen. D. Zij zijn te eenzijdig gericht op de prestaties op korte termijn.
44.
Hewet is producent van kopieerapparaten. Zij wenst zich een beeld te vormen van de klantentevredenheid. Welke prestatie-indicatoren kan de onderneming daartoe hanteren? A. De levertijd, het bedrag aan nee-verkopen, het bedrag aan ingediende garantieclaims en de reparatiekosten door de buitendienst. B. De levertijd, het bedrag aan R&D-uitgaven, het bedrag aan nee-verkopen en het bedrag aan ingediende garantieclaims. C. De levertijd, het bedrag aan R&D-uitgaven, het uitvalpercentage en het bedrag aan nee-verkopen. D. Het uitvalpercentage, het bedrag aan nee-verkopen, het bedrag aan ingediende garantieclaims en de reparatiekosten door de buitendienst.
Casus Casus 1. Een tegelzetter koopt voor zijn werkzaamheden een bestelauto voor € 40.000,=. Na vijf jaar gaat hij deze wagen inruilen voor € 5.000,=. Hij rekent voor rente met 8% over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de economische levensduur. Voor verzekering, houderschapsbelasting en onderhoud betaalt hij € 1.500,= per jaar. Hij rijdt 50.000 kilometer per jaar met de bestelauto. Deze bestelauto rijdt 1 op 10. Een liter diesel kost € 1,40. a. Hoe groot zijn de jaarlijkse totale kosten (exclusief brandstof)? b.Wat moet de ondernemer per kilometer aan zijn klanten in rekening brengen om minimaal de kosten van de bestelauto terug te verdienen? Casus 2. Een onderneming vervaardigt 10.000 flesjes Remover. Voor de productie is nodig: • 500 liter grondstof à € 8,= per liter • overige kosten € 1,50 per flesje De uitval is 4% van het aantal vervaardigde flesjes. De afgekeurde flesjes moeten zeer zorgvuldig worden opgeruimd, omdat er gevaarlijke chemische verbindingen vernietigd moeten worden. Dit kost € 1,70 per flesje. a. Bereken de kosten van een ongekeurd flesje Remover. b. Bereken de kosten van een goedgekeurd flesje Remover
Casus 3 Onderneming Zwartjes NV houdt zich bezig met de productie van witte lakens. Voor de productie van een eenheid is nodig: • nettoverbruik grondstof 1,6 meter à € 3,70 per meter. • 0,5 arbeidsuur à € 17,50 per uur • 0,25 machine-uur à € 12,00 per uur Het afval is 20% van het grondstoffenverbruik. De opbrengst van de afval dekt de kosten van afvoer. De uitval is 4% van het aantal vervaardigde producten. Deze afgekeurde lakens worden verkocht als B-keuze voor € 7,75 per stuk. a. Bereken de bruto-hoeveelheid grondstof per laken b. Bereken de kostprijs van 100 ongekeurde lakens. c. Bereken de kostprijs van een goedgekeurd wit laken. c. Een goedgekeurd laken kost dus: 1.884 \ 96 = € 19,625 Casus 4 Voor de productie van een product is het volgende nodig: • Netto materiaal 1,9 kilo tegen € 10,= per kilo. • 15 minuten arbeidstijd tegen € 60,= per uur. • Overige materialen € 5,= • De afval is 5% van het bruto materiaal. a. b.
Wat is het bruto materiaal verbruik? Wat is de kostprijs van een ongekeurd product?
De uitval (=afkeur) is 5% van de geproduceerde producten. De afgekeurde producten kunnen nog verkocht worden voor € 21,= per product. c.
Wat is de kostprijs van een goedgekeurd product?
Casus 4 Er wordt een bestelauto gekocht voor € 50.000,=. De restwaarde na een gebruik van 4 jaar wordt geschat op € 14.000,=. De onderneming rekent voor rente 6% van het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de gebruiksduur. De complementaire kosten ( verzekering etc.) € 2.400,= per jaar. De bestelauto rijdt 1 op 10. Een liter diesel kost € 1,50 per liter. De bestelauto rijdt per jaar 50.000 kilometer. a. b. c. d.
Wat Wat Wat Wat
is de jaarlijkse afschrijving? zijn de gemiddeld jaarlijkse rentelasten? zijn de jaarlijkse totale kosten (exclusief diesel)? kost een gereden kilometer?