6 Hoe ontstaat een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS)? Uit talrijke onderzoeken is duidelijk geworden dat de jeugd van DIS-patiënten vrijwel altijd wordt gekenmerkt door extreme problemen binnen het gezin. Van alle psychiatrische stoornissen komt bij DIS-patiënten het meest een geschiedenis voor van lichamelijk en seksueel misbruik en andere vormen van geweld. Dit geweld vindt in de meeste gevallen plaats binnen de opvoedingssituatie, en wordt dan ook voornamelijk toegepast door de opvoeders: door de ouders en/of stiefouders (of pleegouders). Toch wil ik hier een kanttekening bij plaatsen: het voorafgaande geldt inderdaad voor het merendeel van de gevallen, maar niet voor alle gevallen. DIS is weliswaar het gevolg van herhaalde traumatisering in de vroege jeugd, maar behalve mishandeling en misbruik kunnen er ook andersoortige traumatische gebeurtenissen optreden; hierbij zijn dan de ouders in gebreke gebleven bij het opvangen van hun kind. Dit hoeft niet altijd het gevolg te zijn van doelbewuste verwaarlozing: de ouders kunnen bijvoorbeeld zo uit hun evenwicht zijn door hun eigen onverwerkte leed dat zij niet toekomen aan het opvangen van hun kind. Ouders zijn dus niet per definitie tevens de daders. Deze minderheid van de gevallen laat ik echter voor het vervolg van dit hoofdstuk buiten beschouwing. Er wordt in wat volgt steeds vooral gesproken over seksueel misbruik, maar de processen en de emotionele gevolgen zijn in wezen voor alle soorten van mishandeling dezelfde. Aangerand of verkracht worden: het is een afschuwelijke ervaring. Voor mensen die dat ooit is overkomen hoeven hier niet veel woorden aan toegevoegd te worden. Voor de meeste andere mensen is het wellicht invoelbaar dat het seksueel gewelddadig benaderd worden een van de meest ernstige aantastingen van de lichamelijke (en ook geestelijke) integriteit is. Daarbij komen de pijn, de vernedering van het je gebruikt weten, de angst en de machteloosheid van het je overgeleverd weten aan de dader. Het zijn allemaal elementen die seksueel geweld tot een intens traumatische ervaring maken. Verkracht te worden door een bekende wordt in veel gevallen als nog erger beleefd dan wanneer de dader een onbekende is: want het gaat meestal om iemand in wie je vertrouwen had, iemand met wie je in welk opzicht dan ook een band had. Naast alle beschreven gevoelens komt nu bovendien nog het gevoel van verraden te zijn. Kennelijk was jouw vertrouwen onterecht; wie valt er dan nog wel te vertrouwen? Je opvatting van de wereld als een veilige plaats (we gaan nu even uit van iemand met een gezonde opvoedingsbasis), waar goed en kwaad duidelijk te onderscheiden was, ligt aan scherven. Word je meermalen seksueel of anderszins misbruikt, dan wordt de ervaring steeds verpletterender en het wisselende gedrag van de dader roept steeds meer verwarring op; ook dat is voor de meeste mensen nog wel voorstelbaar. Maar bijna onvoorstelbaar wordt het om jarenlang een aantal malen per week verkracht te worden (of op een andere manier ernstig mishandeld), terwijl je kind bent en van niemand steun krijgt; bovendien mishandeld door een bekende, iemand van wie je emotioneel afhankelijk bent. Dit komt neer op honderden en honderden traumatische gebeurtenissen. Hoe slaagt een kind erin dit te overleven? Ik zal proberen een schets te geven van hoe dit lukt en welke hoge prijs daarvoor betaald moet worden.
6.1
De normale ontwikkeling van een kind Wie in de gelegenheid is baby’s te observeren kan waarnemen dat ze zeer geconcentreerd, als in een hypnotische trance, op iets gericht kunnen zijn. Wat vervolgens opvalt is dat die toestand van concentratie van het ene moment op het andere verbroken kan worden en even abrupt weer kan overgaan in concentratie op iets anders. Een rammelaar kan minutenlang een fascinerend voorwerp zijn, maar daarna opeens weggegooid worden; waarna de plaats onmiddellijk wordt ingenomen door een knuffelbeest. Dit proces valt niet alleen waar te nemen bij gedrag. Bij een baby kan ook de stemming van het ene op het andere moment veranderen: het fijn en tevreden spelen met het knuffelbeest kan opeens veranderen in een dringend gekrijs. Maar even zo vlug kan dat weer stoppen en speelt het kind verder met iets anders dat de aandacht trekt. Baby’s hebben geen tijd nodig om verdriet te ‘verwerken’, bijvoorbeeld door even na te snikken en dan langzaam op te klaren zoals oudere kinderen en volwassenen dat doen. Er lijkt bij baby’s geen verbinding te bestaan tussen de ene gemoedstoestand en de andere. Het is alsof het kind uit een aantal opeenvolgende ‘ik-jes’ bestaat.
In de loop van de ontwikkeling leert een kind steeds meer innerlijke verbindingen te leggen. Het kind ‘verglijdt’ dan ook steeds meer van het ene emotionele gedrag in het andere in plaats van de schoksgewijs optredende veranderingen die er in het begin waren. Het kind gaat zo steeds meer een gevoel van een eigen ‘ik’ ontwikkelen. De zorg en hulp van ouders is bij deze ontwikkeling van groot belang: ouders helpen het kind bijvoorbeeld de aandacht steeds langer vast te houden in plaats van steeds te ‘switchen’ van het ene gedrag naar het andere. Zo krijgen ze steeds meer een gevoel van controle over zichzelf en de wereld. Bijvoorbeeld: als een moeder haar kind helpt met eten, praat ze ermee om de aandacht vast te houden, zegt soms ‘goed zo’ of ‘grote meid’ of ‘en nu nog een hapje voor papa’. Kortom, ze stimuleert door haar woorden, haar beloningen en haar hulp steeds het eetgedrag en ze ontmoedigt storend of afgeleid gedrag door afkeurend te doen of de aandacht steeds terug te brengen naar het volgende hapje. Het kind leert zo dus dat continuïteit in gedrag goed is. Al werd hiervoor gesproken over ‘ik-jes’ van een baby, in werkelijkheid heeft een kind in de eerste fase van zijn leven geen gevoel van een eigen ‘ik’. Het ervaart geen onderscheid tussen zichzelf en de wereld, of tussen zichzelf en de eerste verzorger, meestal de moeder. Dat maakt misschien duidelijk hoe belangrijk de emotionele houding van de ouder tegenover het kind is: als moeder boos is ervaart het kind zichzelf dus als slecht. Want als kind en moeder tot één ‘systeem’ behoren zijn die twee dingen onlosmakelijk met elkaar verbonden, vanuit het gezichtspunt van het kind. Het heeft er geen besef van dat de moeder iemand anders is en dus ook eigen stemmingen kan hebben. In een volgende ontwikkelingsfase krijgt een kind meer ‘ik-besef’ en gaat het normaal gesproken ervaren dat er een scheiding bestaat tussen zichzelf en de moeder. Als er een goede relatie is tussen het kind en de ouder kan het kind leren dat moeder nu wel boos kan zijn, maar dat ze haar kind even later weer lief zal vinden, dat dus deze ‘dreiging’ van het boos-zijn altijd een tijdelijke toestand is. (Hierbij is het eveneens belangrijk dat er een verbinding bestaat tussen de verschillende gemoedstoestanden, dus dat het kind een gevoel heeft van continuïteit.) Het kind weet dan zelfs hoe het invloed kan uitoefenen op moeders stemming, bijvoorbeeld door extra lief te doen als moeder heeft gemopperd. Hierdoor leert het kind dat een boze moeder niet betekent dat je slecht bent. En de volgende stap is: je kunt zélf kwaad zijn en je toch geliefd weten. De gemoedstoestanden ‘boos’ en ‘lief’ smelten als het ware samen tot één ik. Je zou dus kunnen zeggen dat elk mens zijn leven begint in een toestand van ‘gesplitst zijn’ en dat door een gezonde ontwikkeling in een veilige omgeving die gesplitste toestanden geleidelijk aan samensmelten tot één geheel. Het ontwikkelen van een gevoel van één persoonlijke identiteit is dus eerder een prestatie dan een vanzelfsprekend gegeven.
6.2
De ontwikkeling van een getraumatiseerd kind De Amerikaanse psychiater Frank Putnam heeft geopperd dat het voor een kind dat regelmatig onderworpen is aan trauma’s helemaal niet zo geschikt is om alles ‘met elkaar te verbinden’36. Het is dan juist veel geschikter om de verschillende gemoedstoestanden gescheiden te houden. Zo word je achteraf tenminste niet overspoeld door de heftige emoties en herinneringen die door het trauma worden opgeroepen. Alles blijft dan gescheiden in verschillende ‘compartimenten’ die geen verbinding met elkaar hebben. De normale ontwikkeling van het verbinden van de verschillende ‘ik-jes’ en gemoedstoestanden komt bij een getraumatiseerd kind dan niet op gang; of als de ontwikkeling al op gang was gekomen komt deze tot stilstand. Ook het geschetste proces van het zich losmaken van de ouders raakt verstoord bij mishandeling binnen het gezin. Het kind krijgt niet de gelegenheid een innerlijk beeld van ‘de goede ouder’ te vormen, wat het zou helpen om zich veilig te voelen ook als zijn of haar ouders niet in de buurt zijn. Het kan tevens niet uitgroeien boven de primitieve opvatting dat je als kind volkomen slecht bent als je ouder boos is. Het krijgt eveneens niet de gelegenheid zich kwaad te voelen en tegelijkertijd te weten dat er van hem of haar wordt gehouden. Er blijft hiermee een splitsing tussen ‘goed’ en ‘slecht’ bestaan; het kind kan geen eenheid worden waaraan verschillende kanten zitten. Bij herhaalde langdurige traumatisering in de vroege jeugd is het risico groot dat zich een dissociatieve stoornis ontwikkelt. Of eigenlijk omgekeerd: er is geen gelegenheid voor de ontwikkeling van gesplitst zijn naar een eenheid, de ontwikkeling naar een identiteit of persoonlijkheid. Veel adolescenten en jongvolwassenen met een dissociatieve stoornis vertellen dan ook dat hun eerste herinnering aan dissociatieve ervaringen teruggaat tot de leeftijd van drie jaar (eerdere herinneringen zijn meestal niet bewust toegankelijk).
6.3
Basisvertrouwen en hechting In de vroegste jeugd ontwikkelt zich als het goed gaat het gevoel van veilig te zijn in de wereld. Dit wordt het basisvertrouwen genoemd. Dit basisvertrouwen wordt opgebouwd in de relatie met de eerste verzorgers, de ouders. In het voorafgaande werd beschreven wat er kan gebeuren als een kind vanaf de geboorte in een onveilige omgeving moet opgroeien, zonder steun en bevestiging, zonder aandacht en warmte: het basisvertrouwen kan niet tot stand komen. Kinderen die dit overkomt krijgen in hun latere leven in de regel problemen met het zich hechten aan andere mensen. Ze hebben met andere woorden een hechtingsstoornis: ze zien een gevaar in elke persoon aan wie ze zich zouden kunnen hechten. In hun jeugd wás dat ook gevaarlijk. Onvermijdelijk hebben ze zich toen uiteraard toch gehecht aan hun mishandelende en/of misbruikende ouders, want ze waren nu eenmaal afhankelijk van hen. Hun ouders waren toch ook degenen die voedsel en onderdak gaven, en dus op die manier ook veiligheid. Tegelijk waren ze ook degenen bij wie het gevaar, de angst en de pijn vandaan kwamen. Dus de conclusie die het kind dan gevoelsmatig trekt is: iedereen aan wie je je hecht is een gevaar en zal een bron zijn van angst en pijn. Het komt bij getraumatiseerde kinderen natuurlijk ook voor dat er wél positieve elementen in een opvoeding aanwezig zijn geweest. Dan is bijvoorbeeld een van de ouders wel steunend en warm geweest, maar heeft die het kind niet voldoende kunnen beschermen tegen de andere, beschadigende ouder. Of een ouder is erg wisselend geweest in gedrag, soms warm en steunend en soms, op onvoorspelbare momenten, opeens dreigend en traumatiserend. Dan is er voor het kind wél gelegenheid geweest om zich te leren hechten en zich (soms) veilig te voelen bij iemand. Twee voorbeelden om het verschil duidelijk te maken: Carina heeft een moeder met sadistische neigingen. Zij wordt om het minste foutje door haar moeder geslagen met een riem of iets dergelijks. Als Carina’s lange haar wordt gekamd, wat soms een halfuur in beslag neemt, gaat het er zó ruw aan toe, dat er bossen haar uit haar hoofd worden getrokken. Bovendien wordt het Carina verboden om na schooltijd met andere kinderen te spelen. In plaats daarvan moet ze thuis de keuken, de badkamer of de lange gang schoonmaken. Bij het minste vuiltje, al of niet denkbeeldig, moet Carina helemaal opnieuw beginnen. Deze moeder schept dus genoegen in het bang maken en pijn doen van haar kind; het is haar voornaamste manier van contact hebben met haar kind. Soms kan zij wel vrolijk zijn (dan heeft Carina even rust), maar dan is haar vrolijkheid op zichzelf gericht: het gaat goed omdat zij zich goed voelt en haar kind mag er dan – min of meer toevallig – van meeprofiteren. Er gaat geen enkel gevoel van warmte van deze moeder naar haar kind. En Carina voelt daardoor feilloos aan dat ze niet gewaardeerd wordt om wie ze is. De moeder van Margriet heeft DIS. Zij is in staat heel warm en moederend met haar kind om te gaan: ze luistert naar de verhalen van Margriet, ze gaat in op haar behoeften en vragen. Maar op zekere momenten, voor Margriet onvoorspelbaar, doet zich plotseling iets voor waardoor bij de moeder herinneringen aan vroeger worden losgemaakt. Dat kan een situatie zijn waarin de moeder vroeger werd mishandeld, een zinnetje waarmee haar vader seksueel misbruik inleidde, een uitdrukking op het gezicht van Margriet, enzovoort. Op zo’n moment komt er bij de moeder een deel van de persoonlijkheid naar voren dat het overneemt. Dit deel heeft een hekel aan kinderen en vindt dat ze gestraft moeten worden voor het feit dat ze bestaan. Opeens wordt Margriet geconfronteerd met een moeder die er bedreigend uitziet en een bron wordt van angst en pijn. Margriet voelt zich soms wel gewaardeerd om wie ze is, ze heeft wel het gevoel dat er van haar wordt gehouden. Maar wanneer zij die waardering wel krijgt en wanneer niet, is totaal onvoorspelbaar en dat maakt het leven moeilijk, angstig en onveilig.
Margriet zal in haar latere leven beter in staat zijn om langdurige relaties aan te gaan dan Carina, al zal dat door haar negatieve ervaringen ook bij haar wel met veel problemen gepaard gaan.
6.4
De emotionele gevolgen van misbruik en mishandeling
6.4.1 De illusie dat je invloed hebt Als je als kind moet opgroeien in een gezin met een of twee mishandelende ouders, dan zit je letterlijk gevangen in een onmogelijke situatie. Je moet op de een of andere manier zorgen dat je je veilig blijft voelen in een omgeving die uiterst onveilig is; het gevoel blijven houden dat je controle kunt uitoefenen in een situatie die totaal onvoorspelbaar is; of dat je over de invloed beschikt om iets aan de situatie te veranderen terwijl je in feite hulpeloos bent. Je moet koste wat kost je gevoelens in de hand zien te houden: je intense gevoelens van angst, verdriet, schaamte, woede, pijn en eenzaamheid. Je moet op wat voor manier dan ook een gevoel van hoop en zinvolheid in stand zien te houden, want volslagen wanhoop kan niemand blijvend verdragen.
Wil je dit als kind allemaal voor elkaar krijgen, dan moet je over vaardigheden beschikken die je in staat stellen onverenigbare dingen met elkaar te verenigen. Als dit een jarenlang voortdurende situatie is, wordt de ontwikkeling van dissociatieve vaardigheden natuurlijk zeer gestimuleerd. De conclusie kan zijn dat het in de beschreven situatie van levensbelang is om vertrouwen te behouden in de mensen van wie je afhankelijk bent. Want als je niet meer in hen gelooft, dan ben je in gevaar: je kunt verlaten worden en dan ben je als kind verloren. De meest voor de hand liggende conclusie ‘mijn ouders zijn slecht’ of ‘het is hun fout’ kun je in dat geval natuurlijk niet trekken. Want je ouders zijn machtig, weten wat goed is en zijn ook goed. (Dat denkt overigens elk kind, onverschillig hoe ouders zijn en hoe ze het doen.) Je ouders zijn je eerste en – gedurende een aantal essentiële jaren – de enige maatstaf van wat normaal is en hoe het hoort. Je hebt geen andere ervaringen tot je beschikking om te vergelijken. De enige volgens de kinderlogica juiste conclusie die je kunt trekken is dan: ‘Ik ben slecht; als ik minder slecht was zou mij dit niet overkomen’. Dit geeft tegelijk enig gevoel van controle en macht: ‘Als ik zelf heb gezorgd, door mijn slechtheid, dat mijn ouders mij zo behandelen, kan ik proberen beter mijn best te doen en zo minder slecht te worden. Dan zullen mijn ouders mij uiteindelijk ook beter gaan behandelen.’ Als alle pogingen om het beter te doen, om liever te worden, om een waardevoller kind voor je ouders te zijn mislukken, trek je niet de conclusie dat je kennelijk geen invloed hebt, maar integendeel dat je nog niet genoeg je best hebt gedaan. Zo kom je in een vicieuze cirkel terecht, want je gaat nog meer energie steken in je pogingen gewaardeerd te worden. De illusie bewaren dat het je eigen schuld is en dat je het beter had moeten doen, is immers draaglijker dan te moeten erkennen dat je volslagen hulpeloos bent en dat er iets mis is met je ouders. Deze indoctrinatie is zo grondig dat bij een volwassen geworden DIS-patiënte de kind-delen nog altijd niet beseffen dat wat de ouders hebben gedaan niet mag en zelfs strafbaar is. Nog steeds geldt voor hen: wat ouders doen mag altijd. Je blijft als kind dus zoeken naar manieren om greep te krijgen op de situatie, terwijl je tegelijkertijd leert dat verzet zinloos is en zelfs gevaarlijk: het maakt het geweld meestal alleen maar erger. 6.4.2 Alleen staan Redding van buitenaf hoef je ook niet te verwachten: je hebt het gevoel dat je toch niet geloofd zult worden. De ervaring leert dat dit ook inderdaad vaak het geval is (al wordt er door vertrouwensartsen en door deskundige hulpverleners steeds serieuzer geluisterd). In de regel heb je namelijk door je benarde omstandigheden allerlei gedragsproblemen ontwikkeld (zoals weglopen van thuis, drugs- of alcoholgebruik, opstandig gedrag, delinquent gedrag). De beschuldigingen waar je mee komt zullen daarom gemakkelijk worden gezien als het zoveelste probleemgedrag. Maar als je geen duidelijk probleemgedrag hebt ontwikkeld wordt juist dát weer gebruikt als argument om je niet te geloven: het is toch niet mogelijk dat je zoiets ergs hebt meegemaakt als je zo normaal functioneert? Bovendien zijn daders van mishandeling en misbruik er gewoonlijk meesters in om tegenover de buitenwereld een façade op te houden van de door en door fatsoenlijke en zorgzame ouder. En wie gelooft er nu een beschuldiging van een kind tegen zo’n ouder? Er kan eveneens een grote angst bestaan dat degenen die misschien nu nog wel aardig voor je zijn, je zullen laten vallen als je met je verhaal bij hen aankomt (want zij zullen je dan ook wel slecht vinden); en dan ben je dus álles kwijt. Maar een nog dringender reden om je mond te houden dan het gevaar niet geloofd te worden is je gevoel van verantwoordelijkheid voor de gevolgen die het voor het gezin zal hebben als het misbruik naar buiten komt. Door jouw schuld zal het gezin dan uit elkaar vallen en zal iedereen ongelukkig worden; een verantwoordelijkheid die je als kind niet kunt dragen. Bovendien worden er door de dader regelmatig bedreigingen geuit: wat er gebeurt als je je mond tegen iemand opendoet, met jou of met je zusje of broertje. Dreiging met moord is niet ongewoon. De dader is daardoor oppermachtig. De enige uitweg die overblijft is braaf zijn, onopvallend zijn, alles doen wat je ouders mogelijk van je verlangen. De grootste angst wordt echter teweeggebracht door de onvoorspelbaarheid van het geweld. Wat de ene dag wordt goedgekeurd is de volgende dag een reden voor ernstige mishandeling. De regels die gehanteerd worden zijn altijd veranderlijk, onvoorspelbaar en onlogisch. Door de voortdurende dreiging van gevaar leer je als kind buitengewoon goed te letten op de signalen die een waarschuwing zijn voor de volgende mishandeling of het volgende misbruik. Elke verandering in gelaatsuitdrukking, de intonatie van de stem, de lichaamshouding of zelfs geuren wordt opgemerkt en herkend als een eerste blijk van boosheid, seksuele opwinding of dronkenschap. De gemoedstoestand van de dader wordt haarfijn aangevoeld.
6.4.3 Loyaliteit Het feit dat de dader soms aardig voor je is of je soms eens níét mishandelt of misbruikt geeft natuurlijk een geweldige opluchting en een gevoel van dankbaarheid dat er even rust is. Op die manier wordt de dader ook de bron van positieve gevoelens. Dit maakt de emotionele afhankelijkheid en de loyaliteit aan de dader zo diepgaand: de dader is de enige die je soms een fijn gevoel kan geven. Als iemand zoveel macht heeft, kan de redding naar je gevoel natuurlijk ook alleen maar daar vandaan komen. Soms geeft de dader ook daadwerkelijk beloningen (extra aandacht, een voorkeursbehandeling ten opzichte van de andere kinderen, cadeautjes). Ten gevolge van deze tegenprestaties groeit er een gevoel van medeplichtigheid en neemt het gevoel dat het je eigen schuld is nog eens toe. Vaak zeggen ouders zelfs met zoveel woorden dat ze slaan of verkrachten uit liefde. In de kinderlogica wordt het misbruik zo tot een bewijs van liefde: ‘Ze houden van me, want ze slaan me. Dat is beter dan dat ze me negeren: nu beteken ik iets voor ze’. Naast een ouder die dader is, is er vaak de andere ouder die door intimidatie machteloos gemaakt is of de ouder die zich onverschillig op afstand houdt of zelfs in zijn of haar houding toestemming voor het misbruik laat blijken. Als kind heb je het gevoel dat je door deze ouder volkomen aan je lot wordt overgelaten: als zij of hij zich meer om je had bekommerd zou het misbruik zijn gestopt. Als je al de moed hebt kunnen verzamelen om deze ouder in te lichten over het misbruik dat gaande is, is de kans groot dat je een negatieve reactie krijgt: óf je wordt niet geloofd óf je wordt te verstaan gegeven dat het je eigen schuld is. Het gevolg is dat het misbruik in het merendeel van de gevallen gewoon doorgaat. Soms roept dit zelfs meer wrok op ten opzichte van de passieve ouder dan het misbruik zelf. Naast de extreme angst die het voortdurende gevaar oproept is er dus ook een geweldige boosheid die in toom gehouden moet worden: het uiten ervan is uiteraard ondenkbaar vanwege de gevaren die dat met zich meebrengt. Deze boosheid wordt eveneens als slecht ervaren. Je mag immers niet boos zijn op je ouders. Dit versterkt de gevoelens van waardeloosheid nog eens. De innerlijke conflicten waarin je als kind terechtkomt zijn dus enorm: aan de ene kant het verlangen om geliefd te zijn en aandacht te krijgen van je ouders, aan de andere kant de geweldige angst en woede ten opzichte van diezelfde ouders en ten gevolge daarvan weer een intens schuldgevoel. Vooral deze combinatie van verlangen en schuldgevoel betreffende de verwaarlozende of misbruikende ouder geeft een grote afhankelijkheid en een loyaliteit die voortduurt tot in de volwassenheid. Dat is de reden dat verwaarloosde, misbruikte en mishandelde kinderen later vaak hun ouders tot in het extreme blijven helpen en verzorgen, bijvoorbeeld als ze behoeftig worden. Doorgaans zijn zij veel loyaler dan niet-getraumatiseerde kinderen. 6.4.4 Met schuld beladen seksualiteit Wat ook als slecht wordt ervaren zijn de plezierige seksuele gevoelens die een kind kan ervaren tijdens seksueel misbruik. Dit komt meer voor dan vaak wordt gedacht. Ook een kind heeft namelijk seksuele gevoelens. Al in het eerste levensjaar spelen vrijwel alle kinderen (in hun ontdekkingstocht naar hun lichaam) met hun geslachtsorganen, al wil dat niet zeggen dat deze prettige gevoelens te vergelijken zijn met de erotische belevingen van volwassenen: voor een kind is er geen onderscheid tussen seksuele en andere aangename lichamelijke gevoelens. In de jaren erna komt het met zichzelf spelen in wisselende mate voor; dat verschilt van kind tot kind, afhankelijk van aanleg, nieuwsgierigheid en omstandigheden. Voor kinderen die zich ongelukkig voelen is het spelen met zichzelf vaak een troost. Ook het ‘doktertje spelen’ (het met een vriendje of vriendinnetje elkaar bekijken en/of betasten) is zo rond het zesde levensjaar een gebruikelijk verschijnsel bij het ontdekken van de seksualiteit. De dader exploiteert deze normale gevoelens. Omdat hij eropuit is zijn gedrag te rechtvaardigen door zijn slachtoffer de schuld te geven, is het voor hem ook belangrijk dat het kind lichamelijk reageert. In veel gevallen begint hij op een rustige en zachtzinnige manier met het misbruik met als doel de indruk te geven dat hij het doet om het kind een plezier te doen. Vaak wordt dat ook hardop gezegd (‘geniet er maar lekker van, dit vind je toch fijn?’). De aandacht en de zachtzinnige aanrakingen zíjn ook plezierig. Als je lichaam reageert op het misbruik, neem je vrijwel onvermijdelijk ook de interpretatie van de dader over: dat je het misbruik zelf gewild hebt, dat je ervan geniet en dat er geen misbruik geweest zou zijn als je niet had laten merken het zelf te willen. Alleen al uit angst dat de dader je ‘actieve’ rol zal verraden, zul je niet gauw naar buiten komen met het misbruik.
Het is bijna onvermijdelijk dat na dit soort ervaringen seksualiteit nauwelijks meer ervaren kan worden zoals ze eigenlijk zou moeten zijn: een fijne vorm van intimiteit tussen twee elkaar respecterende mensen. Seksualiteit is verworden tot een machtsmiddel waar je als kind het slachtoffer van bent, maar dat je als je volwassen bent geworden eventueel kunt gebruiken om macht over anderen te krijgen. Daarnaast geeft elk plezierig gevoel dat je er mogelijk bij beleeft tegelijkertijd gevoelens van schuld, angst, woede of walging. Zonder problemen omgaan met seksualiteit wordt hierdoor op volwassen leeftijd vrijwel onmogelijk. 6.4.5 Schuldgevoel Schuldgevoel is een steeds terugkerend element in dit verhaal over een jeugd vol van angst, machteloosheid en overlevingsdrang. Dit gevoel dringt door tot in alle niveaus van het functioneren. Er is allereerst het schuldgevoel over het slecht-zijn: niet goed genoeg zijn naar de zin van je ouders en er niet in slagen dit op de een of andere manier beter te doen. Daarom is het zelfs moeilijk liefde en aandacht te accepteren van anderen, die het wél goed met je menen: ze moesten eens weten hoe je echt bent. Soms bestaat er eveneens een schuldgevoel tegenover de andere gezinsleden, als het je niet is gelukt het geweld bij hen vandaan te houden, bijvoorbeeld als ook een jonger zusje door de dader wordt misbruikt. Het gevoel van medeplichtigheid dat daders vaak weten op te roepen door hun manipulaties, brengt uiteraard ook een schuldgevoel teweeg. Dat geldt in versterkte mate voor die kinderen die hun angst in bedwang proberen te krijgen door maar zelf het initiatief te nemen: door de dader te ‘verleiden’ op momenten dat hij misschien denkt aan seksueel misbruik of zelf de riem te gaan brengen waarmee hij straks misschien wel wil gaan slaan. Op die manier wordt het onvoorspelbare hopelijk nog enigszins beheersbaar en voorspelbaar, want als je zeker weet dát het gaat gebeuren hoef je je tenminste niet meer af te vragen óf het gaat gebeuren. Daarbij overheerst de gedachte: ‘Hoe eerder ik het laat beginnen, hoe eerder het is afgelopen’. Het gevolg is dat je gaat denken dat er niets gebeurd zou zijn als je maar niet zelf de aanzet ertoe had gegeven. Een veroordeelde dader van seksueel misbruik van een tweejarig kind zei: ‘Ze wist precies hoe ze me moest verleiden’. Deze verdraaiing van de werkelijkheid brengt een dader natuurlijk over op zijn slachtoffer. Een vergelijkbare denkfout is de overtuiging dat je als kind de verantwoordelijkheid had voor het misbruik. Jij had het moeten stoppen. Dat je dat niet hebt gedaan betekent dat je schuldig bent. Daarnaast roepen, zoals al is genoemd, ook de seksuele opwinding tijdens seksueel misbruik en de intense boosheid op de dader schuldgevoelens op. Al deze schuldgevoelens brengen een diep gevoel van waardeloos-zijn teweeg en bepalen, ook in het latere leven, de manier waarop omgegaan wordt met sociale contacten. In een therapie is het gevoel van schuld hebben en schuldig zijn in de meeste gevallen een regelmatig terugkerend thema. Het is een emotie die zo verankerd ligt in de ontwikkeling, dat deze pas na veel inspanning, en met veel vallen en opstaan, stukje bij beetje afgelegd kan worden. 6.4.6 Andere gevolgen Ernstige, langdurige traumatische ervaringen in de jeugdjaren kunnen – naast al het hiervoor beschrevene – bovendien leiden tot een verscheidenheid aan gedragsproblemen en emotionele stoornissen: dwangmatig gedrag, paniekgevoelens, fobieën, aanpassings- en gedragsproblemen op school, vaak een afwezige indruk maken, nauwelijks meer iets voelen, nachtmerries hebben, allerlei lichamelijke klachten, eetproblemen, bedplassen en zelfbeschadiging; en deze reeks is nog verre van volledig. In hoofdstuk 13 ga ik op een aantal van deze klachten gedetailleerder in.
6.5
Dissociatie en de vorming van delen Uiteraard worden er door een kind dat zo door trauma’s wordt belaagd, massale pogingen gedaan de geest te beschermen. De extreme emoties die door de trauma’s worden opgeroepen kunnen niet alle tegelijk ervaren worden: het is allemaal veel te overweldigend. Daarom treedt er een splitsing op in de emoties. Bovendien traint een kind zichzelf er vaak in om zich tijdens het misbruik voor te stellen dat het ergens anders is of dat een ander het misbruik ondergaat. Danny werd regelmatig mishandeld door zijn stiefvader. Hij werd vastgebonden aan de tafel of het bed en werd dan met een broekriem geslagen. Hij stelde zich tijdens de mishandeling steeds voor dat hij samen met zijn moeder op het strand was, een dierbare herinnering voor hem. In het begin moest hij zich daarvoor inspannen, maar op een gegeven moment voelde hij de eerste klap niet eens meer en was hij vanzelf al op het strand.
Joyce gleed tijdens het seksueel misbruik door de vriend van haar vader altijd uit haar lichaam en zweefde dan in de hoek van de kamer, van waaruit ze de gebeurtenissen waarnam. Bij Margriet bleef er steeds alleen maar een hoofd over tijdens het misbruik; ze had geen enkel besef meer van een lichaam.
Zoals in het vorige hoofdstuk al is beschreven, is hetgeen in zo’n veranderde bewustzijnstoestand wordt gevoeld, gedacht en gedaan losgekoppeld van het gewone bewustzijn. Deze verschillende gedissocieerde bewustzijnstoestanden blijven gescheiden van elkaar bestaan. Als deze door langdurig misbruik telkens opnieuw worden geactiveerd krijgen zij steeds meer inhoud: meer en meer gevoelens, gedachten en ervaringen worden erin opgeslagen. Op die manier kan een bewustzijnstoestand steeds complexer worden van structuur, zodanig dat er een soort ik-besef gaat ontstaan.
6.6
Aard van het misbruik De ervaring heeft geleerd dat zich vooral een ik-besef gaat ontwikkelen bij de gedissocieerde bewustzijnstoestanden – en er dus delen worden gevormd – als het misbruik langdurig en ernstig is en al op jonge leeftijd begint (de meeste DIS-patiënten rapporteren dat het misbruik vóór het vijfde jaar begon). Met andere woorden: hoe ernstiger de traumatische ervaringen, hoe vroeger deze beginnen, en hoe langer deze voortduren, hoe groter de kans is op de ontwikkeling van DIS. In de regel is er sprake van een combinatie van seksuele, lichamelijke en geestelijke mishandeling, dikwijls van een bizarre en sadistische aard. Het misbruik wordt doorgaans niet verzacht, of alleen maar op onvoorspelbare wijze, door zorg en warmte in de omgeving. Uit de literatuur blijkt tevens dat er geen andere stoornis bestaat waarbij men zo vaak slachtoffer is geweest van misbruik door zowel een man als een vrouw (meer dan 50% van de DIS-patiënten). Voorbeelden van de soorten van trauma’s waaraan deze kinderen worden blootgesteld – naast ‘gewoon’ misbruik – zijn: het getuige zijn van geweld of moord, langdurige opsluiting, getuige moeten zijn van het moedwillig schade toebrengen aan en het vermoorden van huisdieren, het worden uitgehongerd als vorm van straf, ritueel misbruik, onderworpen worden aan herhaalde bizarre ‘medische’ handelingen (bijvoorbeeld pijnlijke klysma’s), aan sadistische handelingen (zoals het dichtnaaien van de vagina), het tot ‘slaaf’ worden gemaakt en het moeten deelnemen aan criminele activiteiten zoals kinderpornografie en kinderprostitutie. Vaak is er sprake van een ‘dubbele werkelijkheid’ voor het kind: één binnen het gezin en de andere zoals het gezin zich naar buiten toe presenteert. Omdat er over de werkelijkheid binnen het gezin altijd wordt gezwegen, vertrouwt het kind vaak zijn of haar eigen beleving niet. Als niemand het bestaan van iets bevestigt, bestaat het dan wel? Als je thuiskomt uit school, een kopje thee drinkt met je vader, over ditjes en datjes praat en vervolgens na zijn opmerking ‘ga je kamer opruimen’ doet wat er van je wordt verwacht (naar boven gaan, wachten tot hij komt, in volkomen zwijgen zijn misbruik ondergaan, dan weer naar beneden), waarna het weer gaat over koetjes en kalfjes; dan wordt het niet-bestaan van het incident stevig bekrachtigd. Dissociatie van het gebeurde is dan nog maar enkele stappen verder. De grenzen binnen het gezin zijn vaak vaag, wisselend of geheel afwezig. Het geweld kan bijzonder onvoorspelbaar zijn, afwisselend gepland en beheerst of impulsief en woest. Soms zijn gezinsleden zo wisselend en veranderlijk (door eigen dissociaties of door andere oorzaken), dat ze voor een jong kind, dat nog niet rationeel kan denken, op verschillende tijdstippen echt verschillende mensen lijken te zijn. De chaos kan daarnaast ook worden veroorzaakt doordat een ouder steeds wisselende partners heeft en/of doordat er herhaaldelijk wordt verhuisd. Soms zelfs nemen alle volwassen gezinsleden (eventueel zelfs meerdere generaties) deel aan het misbruik van kinderen of moedigen ze het aan. Kinderen in deze gezinnen kunnen dan aangespoord worden om al jong ook zelf misbruik te gaan plegen, met jongere broertjes en zusjes of met andere kinderen. Een DIS-patiënte is in de regel opgegroeid in een sfeer waar misbruik en exploitatie de norm zijn voor een relatie en voor alle aspecten van de werkelijkheid van het kind. De vraag is dan voor het kind dus niet óf misbruik zal plaatsvinden, maar hoe met het onvermijdelijke misbruik kan worden omgegaan en hoe het zoveel mogelijk beperkt kan worden. Omdat het kind heeft geleerd dat aan wensen en verlangens toch geen gevolg gegeven wordt, neemt het afstand van alle plezier en alle genoegens. Deze zouden alleen maar pijn doen. Het kind begint dan een mechanisch leven te leiden.
6.7
Verschillen tussen DIS-patiënten en niet-DIS-patiënten Mishandelde kinderen die geen DIS ontwikkelen zijn vaker dan DIS-patiënten het slachtoffer van ongewild door hun eigen gedrag opgeroepen mishandeling: ze doen onhandig of zijn druk van aard of ze gedragen zich door de spanningen opstandig. De mishandeling wordt daarmee voorspelbaarder (elke keer als je per ongeluk iets kapot laat vallen, elke keer dat je een grote mond geeft) en daardoor iets minder beangstigend. Ook is de mishandeling en het misbruik bij de groep kinderen die geen DIS ontwikkelt meestal minder extreem, minder sadistisch en minder bizar. Bovendien is er doorgaans bij deze groep in de gezinssituatie meer steun en troost beschikbaar, zodat ze meer de gelegenheid krijgen een samenhangend ik op te bouwen. Er bestaan tevens verschillen in de gevolgen op volwassen leeftijd tussen de groep mishandelde kinderen die DIS ontwikkelt en de groep waarbij dat niet gebeurt. Niet-DIS-patiënten voelen zich vaak depressief en kunnen geen plezierige gevoelens meer ervaren. Bij DIS-patiënten daarentegen worden gevoelens van geluk en plezier door sommige persoonlijkheden bewaard. Hetzelfde verschil doet zich voor bij seksuele gevoelens: misbruikte volwassenen die geen DIS hebben ontwikkeld hebben gewoonlijk een stoornis in het seksueel functioneren, zoals frigiditeit, impotentie of vaginisme; DIS-patiënten hebben vaak nog in hun systeem van identiteiten een vorm van positief seksueel functioneren.
6.8
Een voorbeeld van DIS Danny – die al eerder ter sprake kwam en bij wie naast de genoemde mishandelingen door zijn stiefvader ook sprake was van ander ernstig en langdurig misbruik (waaronder seksueel misbruik door de broer van zijn stiefvader) – ging tijdens het misbruik met zijn bewustzijn naar het strand. Een ander deel van zijn bewustzijn bleef uiteraard wel aanwezig. Maar ook het deel van het bewustzijn dat aanwezig bleef kon niet alle emoties en pijn tegelijk verdragen: het was te beangstigend, het deed te veel pijn, het maakte hem te woedend. Het gevolg was dat de hele ervaring werd gesplitst in verschillende elementen. In de loop van de tijd groeiden verschillende van die elementen uit tot delen met een eigen ik-besef, identiteiten of (zoals ze in dit boek kortweg worden genoemd): delen. Het deel van het bewustzijn dat was uitgegroeid tot een identiteit die de naam Jos kreeg, nam altijd de lichamelijke pijn voor zijn rekening. Het deel Freek droeg de angst; een ander deel, Daniël, bewaarde de woede, maar had zich teruggetrokken op de achtergrond, omdat de woede nu eenmaal niet geuit kon worden. Weer een ander deel nam de geestelijke pijn op zich, maar werd tegen het einde van de mishandeling afgelost door een ander, omdat het dan ook dit deel te veel werd. Zo kreeg elk deel zijn eigen taak en zijn eigen emoties en daarmee ook zijn eigen kijk op de wereld. In de loop der jaren kregen de delen steeds vastere vormen en toen Danny volwassen was geworden oefenden de meeste delen invloed uit op het dagelijks leven van Danny, al was Danny zich niet bewust van hun bestaan. Freek, bijvoorbeeld, kwam altijd naar voren als zich een situatie voordeed die angst opriep. In het begin was dat alleen het geval geweest bij het misbruik zelf, daarna ook bij situaties die sterk deden denken aan het misbruik, maar gaandeweg breidde zich dat steeds meer uit en kwam Freek naar voren bij élke angstwekkende situatie. Steeds meer situaties werden ook als angstwekkend beleefd vanuit het perspectief van Freek: elke harde stem, een broekriem, een man die enigszins op zijn stiefvader leek, een auto van hetzelfde merk als waar zijn stiefvader vroeger in reed, enzovoort. Omdat Freek niet rationeel kon denken (dat was Danny’s taak), kon hij geen onderscheid maken tussen echt gevaar en gevoeld gevaar, tussen het heden (waarvan zijn stiefvader inmiddels geen deel meer uitmaakte) en het verleden. Als Freek bang werd kwam ook Daniël, die de woede bewaarde, in actie om Freek te beschermen. Daniël, die wilde voorkomen dat Freek nog ooit gekwetst werd, ging zo nodig heftig tekeer tegen iedereen die een bedreiging leek. Er bestond geen onderling contact tussen Daniël en Danny (Daniël vond Danny een zacht eitje en Danny was zich niet bewust van het bestaan van Daniël). En omdat Daniël zichzelf de meest machtige vond van alle delen luisterde hij ook niet naar de anderen. Zijn mening over wat en wie een bedreiging was, werd daardoor niet gecorrigeerd door de informatie die wel elders in het ‘systeem’ aanwezig was: Danny had hem kunnen vertellen dat die collega met de enigszins harde stem in andere opzichten totaal niet op zijn stiefvader leek; het deel dat het altijd iedereen naar de zin probeerde te maken had hem kunnen vertellen dat hij zich bij deze man op zijn gemak voelde, enzovoort. Het gevolg van dit alles was dat Danny zich om redenen die hij absoluut niet begreep soms erg angstig voelde worden. Van het misbruik uit zijn jeugd herinnerde hij zich alleen wat minder ernstige voorvallen. De overige herinneringen werden bewaard door de diverse delen. Als de angst (die dus eigenlijk van Freek afkomstig was) over dreigde te gaan in paniek, greep Daniël in. Danny werd dan door Daniël op de achtergrond geschoven; deze stelde op zijn manier orde op zaken en trok zich, eenmaal tot rust gekomen, weer terug. Danny was verbijsterd als hij merkte dat mensen om onbegrijpelijke redenen boos op hem waren of als er in huis iets vernield bleek te zijn. Tweemaal werd hij, naar zijn mening onterecht, ontslagen vanwege onacceptabel gedrag. Vaag had hij er een idee van dat hij wel eens tijd kwijt was. Toch stond hij niet te lang stil bij al deze voorvallen, omdat het hem onrustig maakte; hij had enkele rationele verklaringen en de rest negeerde hij. Hij leefde met vallen en opstaan door, totdat hij besloot hulp te gaan zoeken voor zijn angstaanvallen. In deze therapie werd na enige tijd de diagnose DIS gesteld.