5 September 1917
1a Jaargang N°. 23
ffil IM39®
1
4IJLINJIPI&KOLONIËN
GEÏLLUSTREERD WEEKBLAD VOOR NEDERLANDEN
ONDER REDACTIE VAN:Dr.H.H.ZEIJLSTRA Fzn,PROF.Dr.AWNIEUWENHUIS ARflpO PROF. D.G.STIBBE EN M.JOUSTRA QGMLQ. REDACTEUR IN I NDl Ë-. Dr. G.J. NIEUWEN HUIS Q)aaDIRECTEUR: H.F. WAGENAAR REISIGERCÜcD
%&5
REDACTIE:
■
ADMINISTRATIE:
DEVENTER. ZWOLSCHEWEC G5 HAARLEM, BOSCH EN
VAART3TR.IO
f 8.-PER JAARGANG. VOOR KOLONIËN EN BUITENLAND VERHOOGD MET VERZENDKOSTEN. ABONNEMENTSPRIJS VOOR NEDERLAND
VAN HET
DICHTERLIJKE
De poera (dorpstempel)
EILAND BALI
te
Banoli
AGENTEN VOOR NED. OOST-INDIË G. C. T. v. DORP & Co. SEMARANG-SOERABAIA
354
INDIË.
DE VEREENIGING „HET ORANJE-KRUIS", TE BATAVIA. ontleenen wij het voll%BfcifsSçfangendee Java"Bode omtrent een propaganda-avond
te Batavia gehouden voor het „OranjeKruis", de vereeniging, die den strijd tegen de lepra in haar vaandel heeft geschreven. Op dien avond werd door den voorzitter Dr. H. M. Neeb, die vroeger zelf aan het hoofd van de melaatschen-kolonie te Pelantoengan heeft gestaan, een belangrijke rede gehouden, waarin hij onder andere behandelde de oorzaak, de besmettelijkheid, de geschiedenis en de geographische verspreiding der lepra, zoowel in Europa als elders. Wat de lepra te Batavia betreft, vertelde spreker, dat hij werkend lid zijnde der Vereeniging ter bestrijding van de lepra in Nederlandsch-lndië, getracht had gedurende eenige maanden alle onder toezicht staande melaatschen, met de onvermoeide zuster Obbes als gids, in hunne woningen, veelal erbarmelijke kampongkrotten, op te zoeken en te controleeren. Het was hem daarbij ook voornamelijk er om te doen, na te gaan, onder welke omstandigheden deze lijders leven; of en zoo ja, welke de gevaren zijn, die daaruit voor de samenleving kunnen voortvloeien. Het resultaat zijner bevindingen is geweest, dat hij met toestanden heeft kennis gemaakt, zoo diep treurig, zoo strijdig met elk elementair begrip van hygiëne, zoo onverantwoordelijk tegenover de samenleving; zoo krenkend en grievend, indruisend tegen het gevoel van eigenwaarde van ieder rechtgeaard Nederlander, dat het zijns inziens zijn plicht was, hiervan in het openbaar mededeeling te doen. Uitvoerig sprak hij over het milieu, waarin de „woningen" dier lijders — als hunne verblijven dien wijdschen naam nog verdienen — geplaatst zijn. Niet alleen trachtte hij weer te geven hoe vele hunner — in strijd met onze opvattingen en plichten eener beschaafde, koloniseerende natie — te zamen hokken met gezonde menschen in bedompte, vochtige, donkere, zoo goed als niet geventileerde krotten, gemeenschappelijk gebruik makend van hetzelfde bed- en huisraad, eet- en drinkgerei; doch hij wees ook op het voor de samenleving gevaarlijke van de werkzaamheden van de melaatschen. Vele lijders aan lepra, sommige vaak met verscheidene open wonden, houden verblijf in gezinnen, waar eetwaren verkocht worden, waar kleederen voor andere menschen vervaardigd of gewasschen worden; vrouwen met ernstige knobbellepra en vele lepreuze zweren noemden hem de gezinnen, waar zij kokkie of baboe waren geweest. Het doel van de vereeniging het „Oranje-Kruis" is, in West-Java een geschikt terrein uit te zoe-
ken, om daarop een leproserie te doen bouwen, aanvankelijk op bescheiden schaal; later kan naar
behoefte uitbreiding daaraan gegeven worden. Zijn de gebouwen behoorlijk geplaatst en ingericht, dan is het de bedoeling het beheer der inrichting, de verpleging en verzorging van de lijders aan andere, menschlievende handen toe te vertrouwen onder blijvende belangstelling en financieelen steun der vereeniging. Zij vermeent op deze wijze den toestand der lepralijders voor West-Java in het algemeen en dien in Batavia, eventueel in andere groote plaatsen, belangrijk te verbeteren; terwijl het hoofddoel, verwijdering der bronnen van besmetting uit hunne naaste omgeving in het belang der gemeenschap zooveel mogelijk wordt bereikt. vooral hen Wij kunnen niet nalaten allen die een vrijgevig hart en een weivoorziene beurs hebben — op het menschlievende van die ondernemers te wijzen, en wenschen de vereeniging het „Oranje-Kruis" van harte een goed succes met hare plannen toe.
—
KOLONIAAL NIEUWS IN DRIE REGELS. De loodsen van den zoutaanmaak op Madoera worden
voorloopig gebruikt voor den opslag van suiker; ze waren overigens bestemd voor douanelokalen.
Van de acht door de Staatsspoor bestelde Amerikaansche locomotieven zijn reeds zes afgeleverd en in gebruik gesteld, nadat de bruggen, waar noodig, versterkt waren. De rijstbouw in de omstreken van Padang belooft dit
jaar buitengewoon goede resultaten.
De koloniale staten van Suriname hebben het ontwerpbegrooting 1918 met algemeene stemmen aangenomen en tevens goedgekeurd de verordening nopens het examen voor de landbouwacte. Als nieuwe industrie is in Suriname ontstaan de vervaardiging van borstels en stoffers. Ook is men bezig met het maken van Inlandsche klompen.
Er is sedert medio Mei een geregelde dienst geopend tusschen Paramaribo en Cayenne. In Bethesda, de leprozen-inrichting van de Protestantsche Vereeniging tot verpleging van lepra-lijders steeg het aantal verpleegden met 12. Drie konden als hersteld worden ontslagen. De R.-K. missie heeft aan de Kalebaskreek (Coppename) een school voor Indiaansche meisjes geopend.
*
Afgevaardigden van Fransche exportmaatschappijen doen een reis door lndië voor het aanknoopen van handelsbetrekkingen na den oorlog.
INDIË.
Bali.
—
Langs het meer.
355
(Verz. Kot. Inst.)
B ALI, EEN VIERDAAOSCHE TOCHT OVER DIT EILAND,
DOOR C. E. CROISET VAN UCHELEN.
ik beginnen te zeggen, dat het niet mijne bedoeling is, hier een uitvoer'ë e reisbeschrijving te geven, doch eenvoudig eenige indrukken, bij een tocht — nu eenige maanden geleden, maar nog juist vóór de jongste aardbeving — door dit wondermooie eiland opgedaan. Het was een vroege morgen, toen wij van onze boot af, het eiland Bali uit de optrekkende nevelen zagen opwazen, en weldra het anker op de reede lieten vallen. We waren nu nog ver van het eiland verwijderd en de pontons, volgeladen met sapi's, die ingescheept zouden worden, waren nog slechts even te onderscheiden. Op de stoombarkas, die de pontons langzaam tot langs-zij ons schip kwam sleepen, scheepten wij ons in, om aan land te gaan. Nu begon het eiland zich allengs scherper af te teekenen, met zijn heerlijken plantengroei en oploopend terrein
hlßh»!
tot verweg het bergland op den achtergrond,
terwijl van de kustplaats Boeleleng, goeddeels in het geboomte verscholen, slechts enkele gebouwen, als de sociëteit, van uit zee waren te zien. Eenmaal aan land, begaven wij, d. w z. mijn collega en ik, ons per auto naar het hotel te Singaradja, op 2'/.2 paal afstand van Boeleleng gelegen en een veertig meter hooger. Bij het doorrijden van laatstgenoemde plaats is nog geen groot verschil met andere Indische plaatsen waar te nemen, behalve dat er geen Arabieren zijn, maar veel Armeniërs. In Singaradja echter valt duidelijk op, hoe de bevolking een andere is dan die opjava. Hun bouw is forscher, en vooral de vrouwen hebben een schoonen lichaamsbouw, die te voordeeliger uitkomt daar zij het bovenlijf onbedekt laten. Wij troffen het, dat het juist pasardag was en wij begaven ons dan ook al spoedig naar de markt.
/NDIË.
356
Deze was zeer druk bezocht; er waren honderden vrouwen, die er haar koopwaren aanboden en inkoopen deden. Mannen zagen we er echter niet, en ook waren er, behalve wij, geen Europeanen. De pasar heeft een groote uitgestrektheid; hier waren reeksen kraampjes met sarongs en andere Balische, of ingevoerde weefsels; elders lagen vruchten en groenten uitgestald, waaronder vooral prachtige djeroeks en mooie maïskolven. Ook koperwerk en andere nijverheidsartikelen werden te koop geboden. Kepengs, muntstukjes waarvan er ongeveer vijfen-
Bai.i.
beeldhouwwerken bezien, want in de beeldhouwkunst, zoowel in steen als hout, zijn de Baliërs
ware artiesten. Zoo bezochten we een kleine tentoonstelling van Balische kunst, waar mooie weefsels en met goudblad belegde kleeden (kam prada) of buikbanden lagen uitgestald; ook zilverdrijfwerk, waaronder zeldzame schalen, beschilderde klapperdoppen, wajang-figuren, uit hout gesneden beeldjes van Wisnoe en Ciwa, en ander werk van kunstigen arbeid. Aan een der balustraden van het tentoonstellingsgebouwtje zat een dwangarbeider te werken,
— Een pasar
veertig in een dubbeltje gaan, en welke bij partijtjes aan een bamboedraad worden geregen, zijn de muntstukjes, welke wij in hoofdzaak zagen circuleeren. Eigenaardig is ook, dat de manden met vruchten en allerlei koopwaar door de vrouwen op het hoofd worden gedragen, hetgeen er toe bijdraagt, haar een rechte en veerkrachtige houding te geven, en een aardig gezicht oplevert. Het was een gewirwar van kleuren en een gegons van stemmen, maar alles even rustig. Geen geschreeuw of drukte, zooals op Europeesche markten, maar een gracieus beweeg, een kalm loven en bieden. En fel schoten de zonnestralen over al die kleuren! Na ons bezoek aan de pasar gingen we eenige
(markt).
Verz. C. /.. Becking.
die een mooi bladmotief uit de zachte, door hem bewerkte steen te voorschijn bracht.... Vroeg in den morgen vertrokken we den volgenden dag, via Boenboenan en Moendoek, naar Batoeriti. Tot eerstgenoemde plaats is de weg, welke vrijwel evenwijdig aan de Noordkust loopt, tamelijk vlak en prachtig onderhouden, terwijl er een druk verkeer is. Dat de Baliërs geen Mohammedanen zijn, blijkt hier wel uit het groot aantal varkens, dat overal rondloopt. Deze dieren vormen trouwens een voorname bron van inkomsten en worden bij honderden uitgevoerd, meest naar Singapore. Het zijn zwarte, op wilde zwijnen gelijkende beesten. Bij vele woningen ziet men ook
/ND/E. prachtige hanen; ze worden goed verzorgd en brengen den eigenaar vaak niet onbelangrijke geldelijke voordcelen bij de hanengevechten, welke hier zeer gewild zijn. Na Boenboenan begon de weg al spoedig flink te stijgen en werd het uitzicht over het bergland al indrukwekkender. Steeds ging het door prachtig bebouwde streken. Opvallend mooi stonden de padivelden en inderdaad brengen de sawah's op Bali een rijker oogst dan op Java. De Baliërs zijn dan ook uitstekende landbouwers, die hun velden tot hoog tegen het gebergte hebben aangelegd en bevloeid. Ook de veeteelt wordt hier krachtig beoefend, en overal grazen de bekende Balische sapi's. Na een tocht van een paar uur, bereikten we de pasanggrahan van Moendoek, vanwaar we het panorama, dat zich beneden ons ontrolde, bewonderden. Naar het Noorden, ver weg, zagen we de Java-zee; Zuidwaarts verheft zich statig de Tabanan (2370 M. hoog) en wijd daartusschen de bebouwde velden, de sawah's, de Bali. — djagoeng-aanplantingen en hier en daar boomgroepen, en schittering van
water.
We waren nu zoover gekomen, dat de tocht te paard zou moeten worden vervolgd. Op paardjes, niet fraai, maar sterk, volgden wij nu het kronkelend, steeds stijgend bergpad, dat eerst door een bosch van koffieboomen, dan door een oerwoud leidde. Na een twee en half uur bereikten we het hoogste punt van den bergkam, welken wij gevolgd
.
.
357
waren. Aan eene zijde was het uitzicht door laag-hangende wolken belemmerd, maar aan de andere zagen we, diep beneden ons, het meer Tambligan. Het water vertoonde zich diep-blauw en aan de oevers, zwaar-begroeid en steil-oprijzend, teekenden hier en daar witte zandplekken zich scherp af. Hoe heerlijk mooi en kalm lag daar het meer, geen levend wezen, dat zich vertoonde; en op den achtergrond rees forsch omhoog de Tabanan, majestueus tronend boven deze rustige omgeving! Een oogenblik gingen onze gedachten terug naar den tijd, waarin op Bali dat vreeselijk bloedbad plaats vond, toen honderden Baliërs met vrouwen en kinderen hier den dood zochten en vonden, dien zij verkozen boven het verlies van hun vrijheid. Intusschen werd het tijd den tocht voort
te zetten, want
we hadden nog een heel eind af te leggen, aleer Batoeriti zou zijn bereikt. Dat in dit deel van Bali nog veel apen voorkomen is bekend, en we waren dan ook nog niet lang op weg, toen we verscheidene troepen van Padi-stampcn. die vlugge dieren ontmoetten, welke zich echter bij onze nadering snel terugtrokken. Na korten tijd gaans begon de weg nu weer sterk te dalen, soms zoo steil, dat het makkelijker was te loopen dan op de paarden te blijven. Van tijd tot tijd ontmoetten we nu ook achter elkaar aanloopende Inlanders, meest vrouwen, met zware manden op het hoofd, gevuld met maïskolven, welke hier op de open plaatsen in het woud worden gekweekt.
358
/NDIË.
Toen ook het meer Bratan alweer achter ons lag, waar wij onzen lunch nuttigden, trokken we door een vrij bosch-achtig terrein, afgewisseld door maïs-velden en armelijk-uitziende huisjes. En zoo werd het half zeven, eer we eindelijk den pasanggrahan van Batoeriti bereikten, zoodat wij dus van Moendoek af niet minder dan zeven uren over dezen tocht hadden gedaan. Nu kwam ook dra de nacht te vallen; een tropische maannacht, vol geur van rozen, hierin zoo weeldrigen bloei!
het algemeen verbreide sirih-kauwen ons ook mm-smakelijk voor. Van dat zwaarmoedige, dat men op Midden-Java dikwijls opmerkt, bemerkten wij hier niets, doch de mannen hebben iets vrouwelijks in hun uiterlijk en dragen het haar lang. Den weg, welke geleidelijk daalt, volgend, kwamen wij na ongeveer anderhalf uur te Den Pasar. Deze plaats ziet er vriendelijk uit. De Europeesche woningen doen zich voor als aardige villa'tjes in een ruimen tuin. Den volgenDe meeste zijn rond de aloenden dag zetten aloen gelegen, we onzen tocht een mooi groot per auto voort, grasveld, frisch om ons naar en goed onderDen Pasar op houden. Aan de Zuid Bali te laten oostzijde van dit brengen. De plein staat een weg, dien wij bouwwerk, dat volgden, was nog niet geheel buitengewoon voltooid was, goed onderhoudoch reeds duiden , evenals delijk een beeld trouwens alle gaf van de verwegen op Bali, schillende bouwdie alle nog in stijlen op Bali, heerendienst onen waarvan voorderhouden woral hetfraaie beeldden. Hij voert houwwerk opdoor een zeer viel. Het matevruchtbaar land, riaal, dat op met een welvaBali voor het rende bevolking beeldhouwwerk in de vele desa's, wordt gebezigd, welke wij dooris vrij zacht en reden. De huizen dus niet tegen zijn alle met den tand des muren omgeven, tijds bestand, sommige van maar hierdoor andere van klei, juist wordt de gebakken steen, beeldhouwkunst doch zonder steeds ondermetselspecie; de (Verz. Kol. Inst.) Bai.i. Een dorp in Znid-Bali. houden, wijl poortjes er in men voortdudikwijls mooi rend bezig blijft met het vernieuwen en herversierd met beeldhouwwerk. Op de meeste stellen van de talrijke tempels. erven zijn, behalve de woningen van het gezin, zoogenaamde godenstoelen aangebracht. Daar (Slot volgt.) worden offers gebracht; offers van rijst en bloemen en vruchten. Het trof, dat het juist Nieuwjaar was, zoodat we de bevolking in haar fraaiste kleederdracht zagen. Over het algemeen maakt het volk hier een zeer aaneenamen indruk, al komt
359
IND/Ë.
HET „KONINKLIJK KOLONIAAL MILITAIR INVALIDENHUIS" OP HET LANDGOED „BRONBEEK", DOOR
A. DE BRACONIER.
(Slot.)
pgpp=p|!|oewel de avondtafel om kwart voor zeven plaats vindt en het komen niet
verplichtend is, zijn toch de meeste
Om tien uur gaan de lichten uit en moet een ieder, slamat tidoer, naar bed. Het gebeurt wel eens, dat een invalide, in Arnhem zijnde, dit klokje van gehoorzaamheid vergeet en dat hij te laat is. Familieleden mogen de invaliden, zonder entree, steeds bezoeken; jaarlijks komen 6 a 8000 bezoekers, waarvan ongeveer 5 a ÓOOO een kwartje betalen. Vooral onder het bestuur van Jhr. N. C. van Heurn werden verder allerlei maatregelen genomen om de huiselijkheid te bevorderen; dam-, lotto-, kaart- en dominospelen werden op de kamers verstrekt. Ook werden leunstoelen voor ouden van dagen en gebrekkigen aangeschaft, terwijl de kleeding doelmatig werd gewijzigd.
Foto
„Rembrandt".
Bronbeek.
—
Smakelijk
Bovendien worden door verschillende vereenigingen en personen buiten de stichting vaak pogingen in het werk gesteld, om den invaliden een aangenamen dag of avond te bereiden. Zij worden bij feestelijke gelegenheden tot voorstellingen en soirée's genoodigd, terwijl ook in het gebouw zelve gezellige avondjes voor de invaliden worden georganiseerd. Hoewel de gezondheidstoestand op Bronbeek zeer gunstig kan genoemd worden, moeten sommige invaliden onder dokters behandeling komen en worden dan in het nieuwe ziekenpaviljoen opgenomen. De bibliotheek, die zeer uitgebreid is en goede werken bevat, wordt door een onderofficier beheerd en verheugt zich in een druk gebruik. Tenslotte dient de zijderupsenteelt van den korporaal J. O. Engelsman te worden vermeld. Deze bewoner is al tien jaren in Bronbeek en is de specialiteit in het opzetten van dieren, vogels en vlinders. Verder staat de afdeeling zijderupsenteelt geheel onder zijn persoonlijke leiding. Hoe smakelijk weet hij den bezoeker zijn bedrijf uit te leggen en met trots wijst hij de resultaten van zijn arbeid, de mooie zijde, die hij met een locomobieltje van de Bombyx mori-cocon afwindt. In Bronbeek behoeft de invalide zich werkelijk niet te vervelen, er is zooveel om hem bezig te houden, dat hij al spoedig iets gevon-
eten! De
invaliden aan tafel.
360
/ND/E.
„Ter eervolle nagedach tenis" daarboven is ge plaatst. Ook de decoraties var officieren, dié door de bloedverwanten of bi testamentaire beschikking aan de instelling werder geschonken, worden daai geplaatst. de bibliotheek In waarin onder meer zicf een geheele reeks var portretten bevindt van be kende en verdienstelijke officieren van het Indische leger, bestaat jammer ge noeg geen gelegenheid om de werken rustig tei plaatse te lezen. Heeft de mobilisatie veel plannen in de wai Bronbekk. — Een groepje invaliden onder de boomcn aan het „boomen" over „tempo dahoeloe" (de tijden van weleer). gestuurd, vermeld dien te worden, dat zelfs eer den heeft van zijn gading. Niettemin, indien hij instelling als Bronbeek daaronder geleden heeft de inrichting wil verlaten, dan kan door hem Waren de voorstellen van den commandant, Jhr vrijwillig ontslag worden aangevraagd. N. C. van Heurn, verwezenlijkt, dan hadden de invaliden ook hun leeszaal gekregen. Het is echter verheugend te bemerken, dat op Bronbeek niets onbeproefd is gelaten, om den Wij willen van de eetzalen en cantine's nie meer vermelden, dan dat daarin, en trouwens ir invalide een prettigen ouden dag in een mooie omgeving te schenken. alle zalen, portretten, schilderijen, enz. hangen getuigende van heldenmoed en opofferingsgezind' heid jegens het vaderland. EEN BEZOEK AAN HET LANDGOED De weg tot het hart van den oud-soldaat gaai „BRONBEEK". ook door diens maag en bijzondere zorg is daaron Wanneer men van den prachtigen, door mooie aan de keukens besteed. villa's omzoomden Velperweg Bronbeek binWandelen wij door de tropeeëngalerij, de verschillende gangen en bezien wij de belangweknentreedt, dan valt het den bezoeker dadelijk op, dat het Invalidenhuis geen kazerneachtigen indruk maakt. Men denkt eerder naar een groote villa of een kasteel te wandelen, dan naar een inrichting, waarin ruim tweehonderd invaliden verpleegd worden. Toch herinnert het standbeeld van Mars met het opschrift: „Mars qui victrici committit proelia dextra" ('t is Mars, wiens heldenvuist het oorlogslot beslist), onmiddellijk bij den ingang geplaatst, dat wij in het teeken van het „militairisme" staan. Weldra komt men aan den hoofdingang van het gesticht, dat twee verdiepingen bezit. Beneden zijn de lokalen voor de administratie en het beheer, doch voornamelijk zijn het de kerk en de bibliotheek, die onze speciale aandacht vragen. In de kerk bevindt zich zoowel het altaar voor den Katholieken eeredienst, als de preekstoel voor den Hervormden predikant. Uit piëteit voor de in het Invalidenhuis overleden bewoners worden in de kerk, in met de symbolen des doods versierde kastjes, hun Bronbeek. — De tropeeën-galerij. eereteekenen opgehangen, terwijl het opschrift: Als al die wapens eens konden spreken!
361
INDIË.
landsche gezag in het verre Oosten wil bestudeeren, richte zijn schreden naar dien heiligen grond. Hij zal er relikwieën vinden van alle door de Nederlanders ondernomen, mislukte of geslaagde „expedities", naar Atjeh, Bali, Boni, Bandjarmasin en andere gebieden van de z.g. Buitenbezittingen. Ook zal hij sporen vinden van den Javaoorlog, waarin Dipo-Negoro, El Tjökro (de verlosser), den blanke van Java trachtte te verdrijven, herinneringen aantreffen aan den verwoeden strijd tegen de Padri'sen de verovering van Bondjol. O, als al die wapens eens spreken konden! Zij zouden namen noemen van alle bouwers van Bronbeek. — Invaliden, verpleegd in het geheel modern ingerichte zieken-paviljoen. het Indische rijk, namen, die het grootste gedeelte kende verzamelingen, dan is het ot wi] op heiligen van de Nederlandsche natie niet kent in deze grond staan en beter deden de schoenriemen te tijden: De Brauw, Van Swieten, Michiels, den ontbinden. toean matjan, Cochius, Karel Bernhard Hertog Wat een wapenen! Speren, lansen, houw- en van Saksen-Weimar-Eisenach, bijgenaamd „de Sax", Verspyck, Toontje Poland en honderden stootwapens, donderbussen, lila's, tot de zwaarste en honderden anderen. kanonnen toe. Een grootsch figuur rijst op in Bronbeek om O, als die wapens eens spreken konden! Hoe nimmer vergeten te worden: de populaire held, zouden zij kunnen verhalen van worstelingen om het Nederlandsche gezag te handhaven in het de éénoogige koning, Kareltje van der Heyden, die, met roem en eer in Nederland teruggekeerd, schoon en machtig rijk van Insulinde, hoe zouden zij niet getuigen van moed, beleid en trouw de tweede commandant van Bronbeek werd. Ridderorden, eeresabels, tropeeën, zij alle laten van duizenden en duizenden, die hun leven veil hadden voor de eer van Nederland! Men ziet er veroverde Atjehsche kanonnen, prachtig versierd, door Turksche sultans, als heerscher der „geloovigen", geschonken aan de gebieders en gebiedsters der Atjehsche
peperkusten.
Staat niet op één dier kanonnen in het Arabisch „De vrouw moet zijn het edelste voorwerp der schepping", als hulde aan een Atjehsche sultane! Prijken niet veroverde vlaggen en banieren met soerahs uit den koran en staat niet op één vermeld: „O Machtige, verdelg mijn vijand, Holland, wegens zijn list, Alvermogende, vernietig den logenaar en grootspreker, Holland!" Prijkt niet een te Pemangkat in 1854 veroverde Chineesche vaan met het heldhaftig opschrift „Pho soeng tjoeng tang", dat „sterven of overwinnen" beteekent, doch troont bij die zelfde vaan niet de kop van den aanvoerder van het „Drie vingerig verbond" Tjang Ping, ook wel Djang Pemangkat genaamd! Het museum te Bronbeek is één groote Indische Iliade en wie de opkomst van het Neder-
—
Bronbeek. Een gedeelte van de boerderij met de varkensfokkerij; schoone varkens, die door de zorgen van de invaliden vet worden. -.Tiuul»
INDIË.
362
1900, kolonel jhr. N. C. van Heurn, van 1 April 1900 tot 1 Augustus 1917, terwijl de tegenwoordige commandant, luitenant-generaal S. A.
Drijber, sinds 1 Augustus j.l. het commando op zich heeft genomen en voor een tijdvak van vijf jaren is benoemd. Wij zouden den „levensredder" van 1800 man expeditionnaire troepen, die per linieschip „Waterloo" in 1825 naar lndië vervoerd werden en even buiten de Nederlandsche kust door een verschrikkelijken storm overvallen werden, haast vergeten. Moge het bezit van dit reusachtig anker voor Bronbeek een gunstig teeken zijn. Het anker symbool van de hoop! Laten wij hopen, dat vele en vele invaliden nog lange jaren op het mooie landgoed Bronbeek hun levensavond mogen slijten.
Bronbeek.
— De bijenstand. Een invalide imker
het Nederlandsche volk zien, hoe geleden en gestreden is daar in het Oosten, dat men nu
Tropisch-Nederland noemt.
Wij kunnen dit artikel niet eindigen, alvorens hierbij onzen dank uit te spreken voor de welwillendheid, waarmede de tegenwoordige kapitein-adjudant H. G. J. Smits ons verschillende gegevens verstrekte. Moge hij, die door de invaliden steeds wordt geprezen als een humaan en zorgzaam chef, nog jaren aan het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis verbonden blijven. Wie Bronbeek nog niet heeft bezocht, die ga er heen; de invalide weet uw belangstelling te waardeeren. En gij, machtigen van het geld, die uw tonnen en tonnen in lndië verdiend hebt, bedenkt, dat het de invaliden waren en hun makkers, die met de bajonetten u in de gelegenheid stelden zulks rustig te doen. Vergeet gij vooral de oude ijzervreters, de brave vechtjassen van Bronbeek, niet!
Wij verlaten het hoofdgebouw, waarin centrale verwarming en electrisch licht het leven van den invalide veraangenamen, om te gaan naar het reeds meermalen genoemde ziekenpaviljoen. Ook hier zien wij, dat alles gedaan wordt om den invalide een zorgvuldige verpleging te geven. Behalve een medicus zijn hier 1 hoofdverpleegster, 1 verpleegster en 3 gediplomeerde ziekenverplegers werkzaam. Of de invalide niet in zijn hart het oude regime en de gemoedelijkheid der vroegere verplegers verkiest boven de tegenwoordige strooming, waarbij alle regelen der hygiëne en technische verpleging streng worden gehandhaafd, willen wij onbeantwoord laten. Zeer zeker, in het belang van den invalide zelf is het gewenscht en gelukkig, dat de hospitaaltoestanden op Bronbeek veranderd zijn geworden. Van het hospitaal gaan wij naar de boerderij en de werkplaatsen en wij zullen de varkensfokkerij en de bijenstand niet vergeten. Zien wij de plaatjes in het Gedenkboek, dat in 1881 werd uitgegeven en vergelijken wij de toestanden van toen en nu, dan kan men zeggen, dat zéér veel voor den invalide is gedaan. Een wandeling over het landgoed langs het beekje met zijn vischvijvers en hokken met allerlei vogels van diverse pluimage brengt ons van zelf naar de commandantswoning. Hier hebben drie commandanten gewoond, de generaal-majoor J. C. J. Smits, van 19 Foto „Rcmbrandt". Februari 1863 tot 1887, generaal K. van der Bronbeek. — Het reusachtige anker,dende „levensreddernaar van ISOO man expeditionaire Indie gezonden. Java-oorlog) troepen", in 1525 (tijdens Hevden, van 5 November 1887 tot 26 Januari
/ND/E
EEN EN ANDER OVER „SLAMETAN'S" EN ENKELE HIERAAN VERBONDEN GEBRUIKEN DOOR
CH. f. h. DUMONT
Kr^^^ig^|nder„slamëtan",eenJavaanschngoko1) woord (krania-): „wiloedjengan", Arabisch:
sëdëkah) verstaat men offermalen voor iemands welzijn of bij eene I
bijzondere feestelijke gelegenheid. Offers zijn, naar de Inlandsche begrippen, gaven aan de geesten, met het doel deze aangenaam, welgezind te stemmen jegens den offeraar; soms gaven aan de zielen van afgestorvenen met het doel dezen om voorspraak te vragen bij de geesten. Er zijn goede en kwade geesten; door offers aan de goede geesten verzoekt men, altijd uit zelfzucht, hunne hulp bij iets dat gebeuren gaat, of hunne bescherming tegen mogelijk ongeval. Aan de kwade geesten, en deze den mensch vijandige soort is het talrijkst, offert men uit vrees, in de hoop het kwaad, dat zij kunnen berokkenen, af te weren. In 't algemeen brengt men het offer vaker den kwaden geest dan den goeden, bij voorkeur aan den oogenblikkelijk meest te duchten geest. De zucht tot offeren is het sterkst waarneembaar bij de heidensche volken , maar ook bij de Mohammedaansche Inlanders is de behoefte tot het brengen van offers zeer groot, en nergens beter blijkt dit dan op Java. Bij het brengen van een offer wordt een offermaal aangericht. De oorsprong van het aanrichten van zoon maaltijd kan ook gevonden worden bij de oude Israëlieten; waar geofferd werd, daar werd in den regel gegeten en gedronken. Eten en zich verheugen voor het aangezicht van Jahwe, waren gewone uitdrukkingen voor offeren. Onder de vele soorten van offers, door den priesterlijken wetgever ingesteld, behoorde o. a. het dankoffer, dat zich van de overige offers daarin onderscheidde, dat van het geslachte dier, dat als offer moest dienen, alleen eenige bepaalde stukken op het altaar kwamen, terwijl van het overige een maaltijd werd aangericht, waaraan de offeraars zelven zich te goed deden. Uit de verschillende voorschriften blijkt, dat het offervleesch als heilig beschouwd werd en het eten daarvan bepaald een deel van den ritus uitmaakte. En niet alleen bij de Israëlieten treffen wij deze offermaaltijden aan; bij de oude Arabieren bestonden zij eveneens. De gelegenheden, om offermalen te geven, zijn talloos; bij geen gebeurtenis van eenig ge-
:) krama == hoog Javaansch. ) njjoko
laag
Javaansch.
363
wicht in het huiselijk en openbaar leven ontbreken zij. De adat heeft alles, den aard, de hoeveelheid, de bereiding der offerspijzen tot in bijzonderheden geregeld, het aanzitten van vrienden, betrekkingen en desagenooten geordend. Men offert, door gezamenlijk te genieten van een welvoorzienen disch, wanneer een wensch is vervuld of een gevaar afgewend; wanneer een huis in te wijden, een epidemie te verjagen valt; wanneer de rijst geoogst, de oogst opgeschuurd wordt; wanneer een kind geboren is; men offert bij het vijlen der tanden, bij de besnijdenis, bij het huwelijk, enz. enz. Niet alleen op Java, maar ook op de Buitenbezittingen geldt in hoofdzaak hetzelfde. In Atjeh o. a., worden offermalen veelvuldig gehouden bij het heerschen eener epidemie, hetzij in het kampoeng-bedehuis, hetzij aan den ingang der kampoeng. Bij de Dajaks komen offers dikwijls voor, bal i a n geheeten; het groote feest, de bal i a n ha i, duurt van één tot drie maanden en hierbij worden karbouwen, varkens, kippen en spijzen geofferd, d. w. z. de ziel van het geofferde is voor de geesten, de dieren en spijzen zelve voor de offerenden. Deze offerfeesten ontaarden soms in bacchanaliën. De Kajans op Borneo (aan de Kajan- of Boeloengan-rivier) scheuren na de begrafenis een kip vaneen en werpen de stukken naar alle kanten om de kwade geesten te verjagen. Maar, zooals wij hierboven reeds opmerkten, nergens is de behoefte aan offers brengen en offermaaltijden aanrichten zoo groot als op Java, en in het leven van den mensen spelen zich zooveel belangrijke momenten af, dat bij gebeurtenissen als: geboorte, huwelijk en dergelijke de Javanen aanleidingen te over hebben, om aan deze behoefte den vrijen teugel te vieren. In deze schets stellen wij ons voor den lezer in kennis te brengen met eenige slamëtan's, die op Java bij de geboorte van een kind en in het eerste levensjaar gegeven worden. Zoon wezentje heeft al spoedig na de geboorte heel wat te verduren; om te beginnen wordt het op de oud-Europeesche manier ingebakerd met de armpjes stijf tegen het lijf aangedrukt en de beentjes recht en tegen elkander uitgestrekt. Daarna wordt het aan een der vrouwelijke helpsters overgegeven, die het een drankje ingeeft, bereid uit het uitgeperste sap van een soort bladeren, roode uien en wat zout, om daardoor de verwijdering van alle vuile stoffen uit de ingewanden van het kind te bevorderen. Voorts wordt de vader, of indien deze er niet toe in staat is, een ander mannelijk familielid geroepen, om het kind aan het rechteroor de „adan", d. i. het formulier voor de aankondiging van het biduur, en aan het linkeroor de „karnat", d. i. het begin van een gebed, en soms verder in beide ooren de „sadat" of „sahadat", d. i. de Mohammedaansche geloofsbelijdenis, in te fluisteren, en meer dergelijke fraaiigheden.
364
INDIË.
En dan mag het kind van geluk spreken, wanneer het niet in de schemering, hetzij 's morgens of 's avonds, is geboren, want een kind, in de avond- of ochtendschemering geboren, is voorbeschikt (djoeloeng), om door een tijger of ander wild dier verslonden te worden. Dit djoeloengschap wordt naar gelang dat de geboorte in de avond- of in de ochtendschemering heeft plaats gehad, onderscheiden in „djoeloeng-tjaplok" of opslok-djoeloeng, d. i. het djoeloengschap, waardoor de persoon bepaald gevaar loopt, om verslonden te worden, en in „djoeloeng-wangi" of geurige djoeloeng, waardoor de persoon wel met bezoeken en beruikingen van tijgers, enz. wordt bedreigd, zonder bepaald gevaar te loopen van verslonden te worden, ofschoon de kans hiervan ook al vrij groot mag heeten. Onmiddellijk na de geboorte wordt een slametan gegeven, die „slametan-brokohan" wordt genoemd naar de „brokoh's" of van ooren voorziene mandjes of schalen, die daarbij worden gebruikt. Het offermaal bestaat voor deze gelegenheid uit gewone, onvermengde, of liever zonder eenig toevoegsel gekookte en tot ballen gekneede, witte rijst en soep met eenig vleeschgerecht en wat snoeperij. De bedoeling van deze slametan is, eer te bewijzen aan de oudere en jongere broeder en zuster van het kind, die gelijktijdig met hem, als vruchtwater en moederkoek, zijn geboren. Dit is een gevolg van het geloof, dat de eerste glimlachjes van het kind niet zijn ouders, maar die zoogenaamde oudere en jongere broeder en zuster en andere geesten, die als beschermengelen van het kind optreden, gelden. Terwijl de kwade geesten moeten worden bang gemaakt en verwijderd, moet de gunst dezer beschermengelen door het aanbieden van wat van hun gading is, worden gewonnen. Bij deze slametan wordt een gebed uitgesproken, dat ongeveer als volgt luidt: O, Heer! verleng onze dagen, maak onze lichamen en harten gezond en doe ons in ons geloof pal staan. Zegen onze dagen, geef ons in ruime mate ons onderhoud en breng ons nader bij den weg naar het goede, maar verwijder ons van al wat slecht is. Vergeef ons, o Heer, onze schulden, want Gij zijt de barmhartigheid en goedertierenheid zelf, o Heer! Hierin wordt de gunst van die als oudere en jongere broeders en zusters aangemerkte lichamen en stoffen, die het kind bij zijne wording en geboorte volgen, afgebeden, opdat zij alle mogelijke onheilen en plagen van het kind zullen weren, en ook de moeder voor allerlei ziekten, enz., zullen behoeden. Deze slametan is feitelijk het einde van de eigenlijk gezegde geboortegeschiedenis, maar vanaf dit moment beginnen de andere formaliteiten, enz., die gedurende het eerste levensjaar van het kind moeten worden in achtgenomen. Zoolang de navelstreng nog niet is afgevallen,
worden de eerste nachten na de geboorte door de bloedverwanten der ouders wakend doorgebracht in gezelligen kout of met kaartspel, dan wel met lectuur of voordrachten. Dit waken wordt volgehouden, totdat het afvallen van de navelstreng is geconstateerd, dus gewoonlijk vijf a zes dagen. In den nacht van dit afvallen, of in den nacht daarop, wanneer zulks overdag gebeurt, wordt voor het laatst een lichtje gebrand op de plek, waar de placenta begraven ligt, en worden verder eenige voorbehoedmiddelen (sarat's) aan het huis aangebracht. Hiertoe behooren onder andere het spannen van een draad om het huis, het bevestigen van met sirih-kalk beschilderde ananasbladeren, waardoor deze er als slangen uitzien, aan de verschillende deurstijlen, het branden van zwavel en van toortsen aan de voor- en achterdeuren, het omringen van het kind door verschillende voorwerpen, zooals: een bezem, waarin lombok gestoken is, diverse, van bladeren of papier gemaakte wapenen, vlaggetjes, enz., het neerleggen van asch aan alle hoeken van het huis, enz. Voorts wordt het kind, na op zijn gewone lig- of slaapplaats eenigen tijd tusschen de daaromheen gelegde sarat's te zijn gelaten, opgenomen en verder den geheelen nacht door in verschillende armen gedragen en in slaap gesust, terwijl zijn plaats dan ingenomen wordt door een aangekleeden, rolronden wrijfsteen, waaraan door middel van roet en kalk, oogen, mond, neus en ooren zijn gegeven, alles, om de booze geesten ver van het huis te houden en om den tuin te leiden en het kind daardoor voor hun slechten invloed te behoeden. Is het naveltje afgevallen, dan wordt het zorgvuldig in een zakje genaaid, waarin ook allerlei geneesmiddelen of kruiden geborgen worden. Dit zakje heet „pondjen" en wordt goed bewaard, want bij elke ziekte van het kind moet het naveltje dienst doen. Het wordt dan eenige oogenblikken in water gedompeld, en het is dit water, dat zoowel in- als uitwendig als geneesmiddel wordt aangewend. Voor deze heuglijke gebeurtenis wordt opnieuw een slametan aangericht; de hoofdschotel is rijst, gekookt in klappermelk, en de overige gerechten bestaan uit diverse groenten en op verschillende wijzen toebereid kippe- of ander vleesch. Gelijktijdig hiermede, of enkele dagen later, gewoonlijk op den zevenden dag, hoewel het op den vijfden behoort te geschieden, wordt een andere slametan gegeven, het offermaal voor den ouderdom van een pasar- of vijfdaagsehe week genoemd. Aan deze slametan wordt veel waarde gehecht, omdat van het al of niet slagen, van het al of niet behoorlijk aanrichten hiervan de toekomst van het kind en zijn later karakter afhangen.
(Slot volgt.)
IND/Ë.
365
WELKE LOOPBAAN STAAT VOOR JONG-HOLLAND OPEN? HET LEVEN EN WERKEN VAN EEN BOUWKUNDIGE IN INDIË, IN HET
BIJZONDER IN DE
BUITEN-BEZITTINOEN,
DOOR
G. D. LANGEREIS. (Vervolg.) mijn firma, die door het toetreden van een mijner vroegere collega's bij )c l l Spoorweg Maatschappij en mijn broeder, en later door het laten uitkomen van een goed onderlegden bouwkundige, veel in kracht had gewonnen, bleef zich met kracht op het architectonisch gedeelte van haar werkkring toeleggen. Wij hadden het geluk, vele belangrijke bouwwerken te kunnen uitvoeren. Het voornaamste daarvan is zeker wel de moskee te Tandjoeng Poera, welke wij in opdracht van Z. H. den Sultan van Langkat ontwierpen en bouwden, en waarvan hierbij een afbeelding een plaatsje moge vinden. Het was echter, vooral in den eersten tijd, een heele toer om staande te blijven en wij moesten daarvoor alles, wat voorkwam, aanpakken. Zoo ontzagen wij ons bijvoorbeeld niet om het bouwen van een kampement te Edi, waar wij slechts na een reis via Penang, die minstens twee dagen duurde, konden komen, aan te nemen. Behalve dat dit zeer vermoeiend en tijdroovend was, was het ook niet ongevaarlijk, daar Edi toen nog geregeld door kwaadwillige Atjehers onveilig werd gemaakt. Dit was zoo erg, dat de Atjehsche passagiers op de bootjes, waarmede
'' ' '
Moskee te Tandjoeng Poera
Het inwendige van de moskee te Tandjoeng Pocra
wij de reis moesten maken, 's nachts in een soort van kooi, welke op het dek van zware ijzeren staven was gemaakt, werden opgesloten, uit vrees, dat onder hen kwaadwilligen zouden schuilen, die 's nachts de boot zouden kunnen afloopen. Dit was dan ook, vóór dat men dezen maatregel toepaste, eens gebeurd, bij welke gelegenheid een groot gedeelte van de opvarenden werd vermoord. Tot zelfs in Kota Radja strekten wij onzen werkkring uit en wij bouwden daar voor de N. V. de Dcli Courant een gebouw. De latere gouverneur-generaal Van Heutsz was daar toen als gouverneur van Atjeh geplaatst en ik had de eer met Z. Exc. in aanraking te komen. Een eigenaardig staaltje van zijn doorzettingsvermogen heb ik toen medegemaakt: Te Atjeh sukkelde men geducht met gebrek aan werkkrachten en de gouverneur stelde mij voor, mijn firma ook in Atjeh te vestigen. Daar echter gebrek aan werkvolk mij te bezwarend toescheen, om met succes als aannemer daar werkzaam te kunnen zijn, verklaarde ik Z. Exc. hier niet op in te kunnen gaan wegens onvoldoende werkkrachten. Ik legde Z. Exc. daarbij uit, dat ik geen kans zag hierin verandering te brengen, dan alleen wanneer met contractkoeli's — menschen, die zich bij contract verbinden om gedurende een zeker aantal jaren, meestal drie, in dienst van hun lastgever te werken — gewerkt zou kunnen worden. De koeli-ordonnantie veroorloofde echter slechts zulk een contract af te sluiten voor het verrichten van werkzaamheden bij den mijnbouw, den landbouw en den spoorwegdienst en dit middel was dus niet toe te passen. — Als dat mijn eenig bezwaar was, zou tlaarin wel worden voorzien, kreeg ik van Z. Exc. ten antwoord en werke-
INDIË.
366
lijk, na ongeveer drie maanden kreeg ik bericht, dat ook voor industrieele doeleinden contractkoeli's konden worden toegelaten. Voorzoover ik weet, is deze bepaling alleen voor Atjeh geldig verklaard ') en kan dit dus zeker als een staaltje van het doorzettingsvermogen van Z. Exc. Van Heutsz worden beschouwd. Ook op het gebied van waterbouwkunde en landmeten strekten wij onzen werkkring uit. Behalve vele ijzeren bruggen, die wij uit Europa lieten komen en die dan door ons gemonteerd werden, bouwden wij ook eenige kabelbruggen en zelfs ophaalbruggen. Van een dezer, waarvan de doorlaat-opening 20 meter is, geef ik hierbij een afbeelding.
Ophaalbrug met doorlaat-opening van 20 meter
Op het gebied van het landmeten werd ons de opmeting en het in kaart brengen van de hoofdplaatsen Bindjey en Tandjoeng Poera opgedragen, met nauwkeurige opmeting van elk perceel afzonderlijk en die opmetingen doen nu nog dienst als basis voor het opmaken van de aanslagen voor de grondbelasting in die plaatsen. Maar ook nog op andere terreinen bewogen wij ons, om onze firma zooveel mogelijk te doen presteeren en om in de behoefte te voorzien. Daartoe verbonden wij ons met een goed bekend staand technisch bureau te Amsterdam, waarvoor wij als vertegenwoordigers optraden. Met medewerking van dat technisch bureau legden wij ons vooral toe op het aanleggen van waterleidingen en electrische installaties en wij hadden de voldoening, behalve waterleidingen voor verschillende ondernemingen, de installatie voor een electrische verlichting voor de hoofdplaats Tandjoeng Poera te leveren. De kracht voor die centrale wordt geleverd door twee Deutz-motoren, ieder van 60 P.K., waarvan hierbij een afbeelding. Door het succes, dat wij met deze levering hadden, kwam het denkbeeld bij ons op, om ook de hoofdplaats Medan van electrisch licht te voorzien en wij bekwamen de concessie voor het aanleggen en exploiteeren van electrische geleidingen aldaar. Zeer veel moeite en kosten moesten wij ons echter getroosten om ons plan ingang te doen vinden en wij gingen er zelfs toe over, een kleine installatie te laten uitkomen, ') Later ook voor andere gewesten.
Red.
waarmede wij ruim een jaar lang de residentswoning, waarin wij door welwillende medewerking van den resident de geleidingen en lampen voor electrische verlichting hadden mogen aanleggen, van stroom voorzagen. Hierdoor gelukte het ons, den tegenstand meer en meer te overwinnen en ten slotte een contract voor de straatverlichting af te sluiten. Wij waren in staat om in 1898 te Amsterdam de Electrische Maatschappij „Medan" op te richten, welke de concessie overnam en tot uitvoering bracht. Ook hebben wij, nadat wij daarvoor concessie hadden verkregen, een telefoonnet in de onderafdelingen Beneden-Langkat en Tamiang aangelegd en geëxploiteerd, waarvoor wij de Langkat en Tamiang Telefoon Maatschappij hadden opgericht. Dit net is later aan de Dcli Spoorweg Maatschappij overgedaan. Zooals men dus ziet, werd naar alle kanten uitgezien om werk te krijgen en dit was niet slechts een aandrift om zich op elk gebied zooveel mogelijk te doen gelden, maar ook een noodzakelijkheid om zich staande te houden, of ten minste tot welstand te komen. Was toch in den eersten tijd het architectonisch gedeelte van te weinig beteekenis om daarvan vele inkomsten te kunnen genieten, later, toen dat veranderde en de eischen op dit gebied zoo groot werden, dat ter voldoening hieraan ten minste één onzer zich daaraan geheel moest wijden, werd ons door de bouwkundigen van eenige maatschappijen, die met toestemming van hun chefs ontwerpen voor derden maakten, een zware concurrentie aangedaan. Doordat die bouwkundigen, als employés bij hun maatschappij, als zoodanig reeds goede traetementen genoten en bovendien
Electrische centrale te Tandjoeng Poera, met twee Deutz-motoren van fiO P.K.
geen bedrijfsonkosten hadden, konden zij alles, wat zij met het maken van die projecten verdienden, als winst beschouwen en was het voor ons, particuliere bouwkundigen, die op zware lasten zaten, zeer moeielijk die concurrentie het hoofd te bieden. Het engageeren van bekwame bouwkundigen was daardoor niet, althans slechts met groote opofferingen, mogelijk. Deze afdee-
367
INDIË. ling is daarom steeds een zwakke zijde van de zaak geweest, die ons vele offers heeft gekost. Wel hebben wij ons niet laten weerhouden om, ondanks deze bezwaren, te trachten ook in deze afdeeling onzen naam hoog te houden en daartoe bekwame hulp laten uitkomen, maar naar mijne meening is het zich vestigen als architect, zonder daarbij tevens als aannemer op te treden of andere werkzaamheden te verrichten, voor bouwkundigen een onderneming, die zeker op een fiasco zal uitloopen. Wat het aannemen van werken betreft, hadden wij een zware concurrentie te verduren van Chineesche aannemers, die, doordat zij veel minder consciëntieus werkten, veel minder bedrijfskosten en meestal niets te verliezen hadden, dikwijls met onmogelijk lage prijzen inschreven en zoo elke concurrentie onmogelijk maakten.
VRAGEN EN ANTWOORDEN In deze rubriek wordt gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen aangaande de Nederlandsche koloniën, in het bijzonder betreffende betrekkingen in Oost- en West-lndië. Ook niet-abonné's mogen vragen stellen. Men stelle de vraag scherp, en geve alle inlichtingen, die bij de beantwoording van invloed kunnen zijn, zoo nauwkeurig mogelijk, doch kort en zakelijk. Brieven te richten: Aan de Redactie van „lndië", Deventer. Postzegel voor antwoord insluiten, daar de plaatsruimte noodzaakt, vele vragen per brief te beantwoorden.
—
Ik ben van plan het volgend jaar naar Vraag 99. Ned.-lndië te vertrekken; wanneer dit doorgaat, zal ik in één der hoofdplaatsen geplaatst worden: Batavia, Soerabaja, Semarang of Medan, opeen salaris van ƒ 250. per maand, met de volgende minimum-verhoogingen: het Ie jaar f 50. per maand, de volgende vier jaren (na 5 jaar krijg ik verlof om naar Nederland te gaan) telkens / 25. per maand. Is het gewenscht om vóór mijn vertrek Maleisch te leeren of kan dit nog op de boot gebeuren? Wanneer ik in een hotel en pension ga, hoeveel kostgeld zal ik dan moeten betalen. Zou ik na twee jaar (wanneer ik waarschijnlijk ƒ 350. per maand verdien, omdat de verhoogingen bij de betreffende maatschappij dikwijls boven het minimum zijn) mijn meisje kunnen laten overkomen en kunnen trouwen? Zou ik in die twee jaar genoeg hebben kunnen oversparen om een huishouden in te richten? Hoeveel zijn de kosten ongeveer om een huis te meubileeren? Waar kan ik het beste mijn uitrusting koopen, in Nederland of in lndië? C. O. S., te B.
—
—
—
—
—
Antwoord 99. De door U genoemde voorwaarden zijn zeer aannemelijk, al moet U in het oog houden, dat het een groot verschil maakt of U op Java, dan wel te Medan geplaatst wordt; op Sumatra's Oostkust is het leven veel duurder. In een hotel zult U ongeveer ƒ 80. a f 110. pensiongeld moeten betalen; ook dit hangt af van de plaats en van het hotel. Het is niet te gewaagd erop te rekenen, dat U na omstreeks twee jaar zoudt kunnen trouwen; wat
—
Een houtzagerij
Om hieraan zooveel mogelijk het hoofd te bieden, besloten wij een eigen houtaankap te gaan exploiteeren. Wij wisten daartoe een stuk grond van ongeveer 700 hectare, bedekt met oerbosch, in eigendom te krijgen. Eigenlijk eigendom was dit niet; men kan op Sumatra's Oostkust tot nu toe nog geen gronden in eigendom hebben, maar krijgt die in erfpacht, wat in de practijk vrijwel met eigendom overeenkomt. Een paar jaren later hadden wij het geluk, een daaraan grenzend bosch, groot ongeveer 3000 hectare, te verwerven en waren toen dus goed ingespannen. Ook richtten wij een volledige stoomtimmerwinkel in, maar wij hebben dien, doordat het djati-hout en de andere in lndië gebruikte houtsoorten zoo moeielijk door de machines bewerkt konden worden en wij voortdurend met onbekwaam personeel te worstelen hadden, later weer opgeheven. Deze poging is dus op een mislukking uitgeloopen. (Slot volgt.) Overnemen verboden.
—
U in dien tijd bespaart, is een zuiver persoonlijke zaak. Voor een eenvoudige huisinrichting zult U op een minimum van ƒ 600. moeten rekenen. Daar U dan evenwel reeds een paar jaar in lndië is, zult U zelf de wegen kennen, om U zoo voordeelig mogelijk in te richten. Het is natuurlijk noodzakelijk om hier voor de reis en voor eerste aankomst eenige witte pakken en andere tropenkleeding te koopen, maar in het bijzonder U, die naar een hoofdplaats gaat, waar alles even goed te krijgen is (althans in normale tijden) als hier en vele zaken zelfs goedkooper, kunt zich in dit opzicht tot het allernoodzakelijkste beperken en in lndië gaandeweg koopen, hetgeen U inderdaad blijkt noodig te hebben. Op de boot komt niet veel van Maleisch leeren. U heeft nog een jaar den tijd en daarom bevelen wij U aan, reeds hier met de studie te beginnen. Volg zoo U dit mogelijk is, den Indologischen cursus van het Koloniaal Instituut (zie aflev. 18, blz. 274).
—
—
Vraag 101. Ondergeteekende zou gaarne inlichtingen ontvangen omtrent de richting, die ingeslagen dient te worden, na verkrijging van het diploma van de Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer, om als landbouwkundig assistent aan een proefstation in lndië in aanmerking te kunnen komen, alsmede omtrent de vooruitzichten en het salaris aan zulk een werkkring verbonden. J. J. W., te O.
—
Antwoord 101. Voor opleiding tot landbouwkundig assistent voert de weg niet via de Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer, maar moet U de lessen aan de Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen volgen.
368
INDIË.
MINISTERIE VAN KOLONIËN MEDEDEELINQEN VAN DE AFDEELING PERSONEELE ZAKEN (BURGERLIJKE DIENST)
'
kM/dlrK QlWjtjM
behoorlijke voltooiing van hunne opleiding der in- en uitvoerrechten en acc') nzen worden de in het vorig nummer bedoelde jongelieden naar lndië uitgezonden voor den dienst
'
ter benoeming tot adspirant-verificateur op een
bezoldiging van / 150 per maand; zij ontvangen een tegemoetkoming in de uitrustingskosten van ƒ5OO. Door een in lndië af te leggen examen kan men de benoembaarheid verwerven tot ambtenaar der 4e klasse (ƒ175 tot ƒ350 per maand), en na minstens 5 jaren dienst, kan men door een nieuw examen benoembaar worden tot ambtenaar der derde klasse (ƒ 400 tot ƒ 500 per maand) en tot de hoogere rangen. In deze hoogere rangen bedragen de bezoldigingen: voor ambtenaren der tweede klasse ƒ 500 tot ƒ 600, en voor ambtenaren der eerste klasse ƒ 600 tot ƒ 900 per maand. In de verschillende rangen der inspectie, waarbij de uitmuntende ambtenaren van den dienst kunnen worden geplaatst, loopen de bezoldigingen van ƒ 500 tot ƒ 1000 per maand.
SCHETSEN OVER LAND EN VOLK VAN INDIË Hij heette Wirodjojo en woonde even buiten het havenplaatsje D. aan de noordkust van Java. Hij had geen bouwland, hield geen vee, deed niet aan vischvangst, oefende geen bepaald bedrijf uit, had geen fortuin, „botten njamboet damel babar pindah" (hij werkte in 't geheel niet), zeide men van hem. En toch leefde hij. Hij en zijn gezin zagen er wel doorvoed uit, kwamen altijd goed gekleed voor den dag, met „lebaran" (einde der Mohamedaansche vasten) staken zij zeker voor een paar „ringit" (rijksdaalder) aan „mertjon" (voetzoekers) af, gingen keurig aangedaan in een „sado" (dos a dos) uit rijden om verwanten, vrienden en goede kennissen te bezoeken, offerden trouw hun „pitra" (door den Islam voorgeschreven penning) aan den „kaoemdesa" (desageestelijke), bezochten vrij dikwijls bioscoop en kemidi-stamboel, kortom: zij leefden als menschen, die behoorlijke verdiensten hadden. Maar waar kwamen deze vandaan? Naar het heette van de jacht. Inderdaad bleef hij vaak dagen, soms weken lang van huis. Dan doorkruiste hij, met een „bedil temantèn" (dubbelloopsgeweer) gewapend en van zijn „tjitjing" en „bagong" (honden) vergezeld, de wildernissen nabij het strand of in het gebergte, schoot watervogels en houtduiven of herten en reeën, welker vleesch hij in dunne lapjes sneed, met verschillende ingrediënten bereidde, in de zon droogde en daarna als „dèndèng" verkocht. Deze dèndèng had grooten aftrek en bezorgde zeker verdiensten, maar zooveel waren deze toch ook weer niet, dat hij en zijn gezin er goed van bestaan konden. Had hij dan andere bronnen van inkomsten? Hier brak men zich het hoofd niet mee. Waartoe ook? „Tanpo goeno, ngesellaké oetek" (het had geen nut daarmede zijn hersens te vermoeien). Was hij niet een trouwe volgeling van den Profeet? Kende hij, ofschoon hij nooit te Mekka geweest was, de Kitab (Qoran) niet beter dan kadji Doerrachman, die de bedevaart wel gedaan had ? Verrichtte hij niet nauwgezet de verplichte „galat" (gebed) op loehoer, acar, magrib, iso en coeboeh (de vijf tijdstippen, afhankelijk van den
zonnestand, van een etmaal, waarop de Moslim de calat doen moet)? En dan de „sadekah" (liefdegift), die hij nimmer verzuimde te geven bij gelegeheid van „moeloed" (geboortedag van Mohammed), „gerebeg besar" (idoe'l Korban), „soero" (vlucht van Mohammed) en bij nog vele andere gelegenheden? Als hij geen goed Mohammedaan en geen rechtgeaard mensch was, wie was het dan wel? „Orailok (het was ongepast) van hem kwaad te denken", zoo sprak men onder elkaar. Bovendien was hij in de heilige Song(grot)-Langsé, gelegen aan het zuiderzeestrand ten Z.O. van Mantjingan (gewest Djokdjakarta), geweest om te „topo" izich afzonderen en geheel overgeven aan godsdienstige overpeinzingen, door vasten en ascetische oefeningen in een
staat van opwinding geraken), en daar was hem verschenen Njai Loro Kidoel (de zeevorstin, die aan het zuiderstrand verblijf houdt) in de gedaante van Widodari Soeprobo) één van de beroemdste vrouwelijke engelen), die hem aldus had toegesproken: „Nu gij aan topo gedaan hebt, zijt gij de uitverkorene van Allah, ge behoeft niet te werken om aan den kost te komen." „Rak soemberdodo lan djarot, mongko wis taoe topo, lah ijo sekti" (immers hij heeft een behaarde borst, hij is gespierd, hij heeft aan topo gedaan, dus moet hij wel bovenmenschelijke macht hebben) fluisterde men elkaar toe. In de afdeeling D. ging de opiumverkoop in de verkoopplaatsen van de opiumregie meer en meer achteruit. En toch had het bestuur de overtuiging, dat het „madat" of „njerèt" (opium schuiven) onder de bevolking niet was afgenomen. Er moest dus andere dan regie-amfioen te verkrijgen zijn. Dit stond als een paal boven water, toen inderdaad opium was achterhaald, dat blijkens het chemisch onderzoek geen van de regie afkomstig product was. Bestuur en politie togen daarop aan het werk om smokkelwaar en smokkelaars te vinden. Ook de douane-ambtenaren en beambten te D. werden uitgenoodigd streng toezicht uit te oefenen op de binnenvarende „majang's" en „djanggollan's" (groote prauwen voor de kustvaart), in het bizonder op de Chineesche „wangkang's" (handelsvaartuigen met zeilvermogen) en Arabische zeilschepen, die af en toe
op de reede kwamen; geen sloep of vlot mocht zonder onderzoek doorgelaten worden. Op een keer, dat een wangkang op de reede lag en bezig was kisten met „gerèh-sijm" (gezouten en gedroogde visch uit Siam) te lossen, kwam een „djoekoeng" (zeer klein vaartuigje) de haven binnenvaren, gepagaaid door onzen vriend Wirodjojo. „Aanleggen", riep de douaneoppasser hem toe, „wat hebt je daar?" „Niets anders dan watervogels en houtduiven, die ik geschoten heb", was het antwoord, „wil de „toewan-bandar" (douaneambtenaar) mijn jachtbuit koopen ?" Het onderzoek van de djoekoeng liep gauw af, er was niets bizonders aan waar te nemen. De koop was gesloten en Wirodjojo daalde weer af in zijn vaartuigje. Dit liet zich echter niet wegpagaaien, het leek aan den steiger vastgemeerd, en toch lag het los daarvan. „Anèh banget" (heel vreemd), dacht de oppasser, meteen daalde hij ook den steiger af en gaf de djoekoeng met zijn voet een zetje, maar tevergeefsch, het vaartuigje kwam niet van zijn plaats. „Kados dipoen djangkar (alsof het verankerd is)", merkte de oppasser op. Dit trok de aandacht van den toewanbandar, die gelastte het onder de waterlijn zich bevindend gedeelte van de djoekoeng nauwkeurig te onderzoeken. Dit geschiedde en toen was het raadsel ook opgelost. Aan den onderkant van het vaartuigje was een ijzeren ketting bevestigd, waaraan een hermetisch gesloten, vrij zware metalen bus bengelde. Ketting en bus, gekneld tusschen het onder water staande houtwerk van den steiger, hielden het vaartuigje tegen. Fluks werd de bus opgehaald en geopend, zij bleek te het gezochte heulsap. bevatten Onze vriend was er natuurlijk bij. Hij beweerde wel met het geval niets van doen te hebben, het was een valstrik door hem vijandig gezinde prejaji's (Inlandsche ambtenaren) gespannen, hij durfde op den Qoran te zweren dat hij onschuldig was, hij was een rechtgeloovige moslim en kon zulk kwaad niet bedrijven, hij heette zijn handlangers te S. intusschen geknipt en een volledige bekentenis alles liegen met de bedoeling hem afgelegd hebbende ten val te brengen, zelfs maakte hij de politie, die bij het doorzoeken van zijn huis en erf nog een met opium gevulde bus van dezelfde soort en grootte als de onder de djoekoeng verborgene gevonden had, uit voor „bangsat" en de rechter even„badjingan" (schurken en gauwdieven), wel kon in hem niet de onschuldige zien en veroordeelde hem tot zooveel maanden „ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon".
—
....
—
—
—