Raad voor de Journalistiek Mevr. mr. D.C. Koene Postbus 12040 1100 AA Amsterdam Zuid-Oost
Zeist, 15 juli 2011 Betreft: M. Kat/Leeuwarder Courant en Dagblad van het Noorden cs. (RvdJ 2011/42)
Geachte mevrouw Koene, geachte Raad, Hiermee doen klagers Kat, Ferwerda, Donk en Dankbaar, op grond van artikel 10a, lid 1 van het Reglement van de Raad een verzoek tot herziening van de uitspraak van uw Raad van 23 juni 2011 (RvdJ 2011/42). Kortweg komt de uitspraak van uw Raad erop neer dat -
de klacht gegrond is v.w.b. het in gebreke blijven van het plegen van wederhoor door de Leeuwarder Courant cs. waaronder de GPD-leden (vanaf nu LC), onderdeel 5,
-
onthoudt uw Raad zich van een oordeel op de onderdelen 2,3 en 6 en aanvulling sub a,
-
verklaart uw Raad de onderdelen 1, 4, 7, 8, 9 en aanvulling sub b ongegrond.
Artikel 10a, lid 1 van het Reglement van uw Raad vermeldt kortweg het volgende: Herziening is slechts mogelijk indien degene die herziening verzoekt aannemelijk maakt dat de beslissing van de Raad berust op ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geoordeelde feiten.
Klagers verzoeken om herziening omdat zij onderwerpen bij uw Raad hebben aangebracht die door uw Raad niet zijn behandeld in (de motivering van) de uitspraak waardoor de “ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geoordeelde feiten” volgens klagers nog een nadere behandeling behoeven. Hierna zal de uitspraak van uw Raad per onderdeel worden besproken en - voorafgaand daaraan - van enige kanttekeningen voorzien over de diverse incidenten die hebben plaatsgevonden en die niet aan de herzieningskamer onthouden mogen worden om daarover alsnog een gewogen oordeel te kunnen geven. Het gebruik van de camera tijdens de openbare zittingen van uw Raad v.d. Journalistiek De journalistiek is bij uitstek afhankelijk van haar bronnen en van de verslaglegging van haar bevindingen. Liefst begeleid door bewijs dat geleverd is door die bronnen, op basis van feiten, door aanvullend onderzoek en mogelijk zelfs door bewijzen die verzameld zijn m.b.v. de (soms verborgen) camera. Een journalist moet zijn werk ook in alle onafhankelijkheid kunnen bedrijven, niet gehinderd door beperkende, bureaucratische regels. De jurisprudentie van het Hof Amsterdam en van de Hoge Raad, evenals de Leidraad van uw Raad, accepteren daarbij nota bene de verborgen camera als bewijs onder bepaalde voorwaarden. De persrichtlijn van de Raad voor de Rechtspraak stelt:
”Terechtzittingen hebben in beginsel plaats in het openbaar. Het doel van deze openbaarheid is onder meer het mogelijk maken van controle op het werk van rechters, officieren van justitie en advocaten. Omdat de meeste burgers voor hun beeld van de rechtspleging afhankelijk zijn van berichtgeving in de geschreven pers en op radio en televisie, fungeert de pers als intermediair tussen het gerecht en het grote publiek. De gerechten dienen de pers in staat te stellen deze taak te vervullen”.
En de Nederlandse vereniging van Journalisten stelt in haar evaluatie o.a.: Het uitgangspunt is dat zittingen voor een ieder en dus ook voor de pers vrij toegankelijk zijn. De rechter die de zitting leidt, kan echter beperkingen stellen. In alle gevallen dat hij daartoe besluit, moet de rechter die beslissing motiveren en doet hij dat in het openbaar. Bij de beslissing om de toegang tot de rechtszaal geheel of gedeeltelijk te beperken, spelen verschillende gezichtspunten, zoals: • de persoonlijke levenssfeer van procesdeelnemers; • een ordelijk verloop van de zittingen; • de veiligheid; • de aard van de behandelde zaak: strafzaken zullen in het algemeen een zwaardere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maken dan bijvoorbeeld een gemiddeld civiel- of bestuursrechtelijk geschil; • het recht van een ieder op een eerlijke behandeling van zijn zaak; • het beginsel dat ieder, tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan; • de beïnvloeding van procesdeelnemers door de aanwezigheid van de media, in het bijzonder van de audiovisuele media; • de belangen van een behoorlijke rechtspleging; • het gezag en de onpartijdigheid van de rechter.
http://www.nvj.nl/meldpunt/persrichtlijn-2008 Klagers menen dat de, in de voorafgaande brief van uw Raad genoemde, en tijdens het gewisselde ter zitting (“staand beleid”, “u bent hier te gast” en “dat de leden nog geen mediatraining hadden gehad”), niet in deze richtlijn zijn opgenomen. Wat dus al voor het (straf)recht geldt zou dan volgens klagers minstens ook voor uw Raad mogen gelden. De Raad wordt geacht de hoeder te zijn van de normen en waarden binnen de journalistiek, wat ook blijkt uit de Leidraad van uw Raad voor de Journalistiek van september 2010 en gebaseerd op uw eigen jurisprudentie: 2.1.6. Het gebruik van verborgen opname-apparatuur, het overvallen van personen met draaiende camera en openstaande microfoon en het zich toegang verschaffen tot nietopenbare ruimten zonder zich als journalist bekend te maken, is niet toelaatbaar. Hiervan kan de journalist alleen afwijken als hem geen andere weg open staat om een ernstige misstand aan het licht te brengen of een zaak van maatschappelijk belang scherper te belichten, mits de werkwijze geen onevenredige inbreuk maakt op de privacy en de veiligheid van betrokkenen. Het was aan klagers om de behandeling van hun klacht bij uw Raad als „afwijking‟ te zien omdat hen geen andere weg openstond een ernstige misstand aan het licht te brengen. Hieruit blijkt ook dat het gebruik van opname-apparatuur slechts achteraf kan worden gewogen aan de omstandigheden en aan het algemeen maatschappelijk belang. Met nadruk wordt hier ook gewezen op de verborgen camera in de jurisprudentie en dus niet de - in het openbaar gehanteerde camera in openbare ruimten waarbij de journalist zich wèl als zodanig bekend heeft gemaakt en waarbij “geen onevenredige inbreuk wordt gemaakt op de privacy en de
veiligheid van betrokkenen”. Weigering van de camera als journalistiek geaccepteerd medium roept immers direct het beeld op van achterkamertjespolitiek, verborgen agenda‟s en het achterhouden van belangrijke informatie aan het publiek. HET domein van de journalist…. De ernstige misstand en het algemeen maatschappelijk belang in deze (2.1.6. van de Leidraad) zal hierna nader worden toegelicht. De door dhr. Donk aangekondigde videocamera is op verschillende momenten bij uw Raad bepleit door klagers en bij herhaling geweigerd zonder nadere motivering en zonder aan te geven welke opnamen dan wèl (bijvoorbeeld alleen van klagers) en welke opnamen niet werden toegestaan. De wederpartij (de LC) ontbrak zelfs ter zitting waardoor zij niet kon worden gecompromitteerd en ook de geluidsopname werd door uw Raad verboden: http://www.klokkenluideronline.nl/artikel/8410/verboden-te-filmen-bij-raad-voorjournalistiek.html Daarmee stelde uw Raad zich volgens klagers al in een zeer vroeg stadium vooringenomen op tegenover de opnamen van de heer Donk ter zitting en vooral tegen de uitlatingen van partijen t.a.v. de door de LC. genoemde “stiekeme” filmopnamen - in de openbare ruimte - die door de moeder van Stephanie en door de gebroeders Anker tegen hen waren geuit. Hierdoor heeft de Raad zich laten leiden tot het onthouden van een oordeel op de onderdelen 2.,3. en 6. En “staand beleid” van uw Raad over het weigeren van de camera ter zitting, werd daarmee bij herhaling ondergeschikt gemaakt aan het “staande beleid” en van het journalistieke belang van klagers in een openbare zitting in een, voor hen, uitermate belangrijke zaak. Klagers voldeden immers aan het criterium van uw eigen Reglement dat zij “ernstige misstanden aan de kaak wilden stellen en/of een zaak scherper wilden belichten in het algemeen belang”. De uitspraak van 23 juni 2011 roept bij klagers dan ook zeer grote vraagtekens op vanwege de herhaalde weigeringen om die opnamen te mogen maken tijdens de openbare zittingen van uw Raad voor de Journalistiek. Video-opnamen die, als zij nota bene op een verborgen wijze tot stand waren gekomen, te billijken waren geweest als zij volgens uw eigen Reglement het algemeen belang zouden dienen om een ernstige misstand scherper te belichten. Door de herhaalde weigeringen om de camera ter zitting toe te staan, ook tijdens de tweede behandeling van de zaak op 29 april jl., heeft uw Raad zich vooringenomen getoond omdat daarmee op voorhand - en impliciet - afstand werd genomen van het door klagers aangehaalde maatschappelijke belang, van de door hen gesignaleerde misstanden bij o.a. het Openbaar Ministerie en de door klagers aangetoonde hand- en spandiensten van de LC aan het OM. Uw Raad kan en wil immers geen willekeurige maatstaven hanteren t.a.v. de “gevestigde media” tegen die van de “internetjournalistiek”. Klagers roepen bovendien in herinnering dat het OM op maandag 31 januari jl. bewust het „podium‟ van de (krantenversie) van de LC heeft gezocht met voorinzage door de LC. En dat noch het OM - noch de LC - hebben gereageerd op/tegen de site van Klokkenluideronline.nl en/of tegenover klagers persoonlijk over hun onderzoeksresultaten in de zaak Vaatstra, waardoor klagers daarmee noodgedwongen het „podium‟ van uw Raad hadden gekozen om deze samenspanning openbaar en d.m.v. een openbare procedure aan de kaak te kunnen stellen. Het enkele feit dat het OM met een nieuw rapport naar buiten kwam (kritiekloos geciteerd in de LC) bewijst dat er iets te verantwoorden was, met behulp van de LC.
De volgende feiten zijn, in willekeurige volgorde, bij uw Raad in de gewraakte uitspraak niet aan bod gekomen ondanks de door klagers aangedragen feiten en omstandigheden, c.q. zijn volgens klagers ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geoordeelde feiten aangenomen (aansluitend aan de aanvullingen a. en b.): c. Ter zitting van 29 april jl., heeft Vergeer uw Raad alsnog verzocht om een expliciete motivering in de uitspraak van uw Raad van de weigering van de video-opnamen door de heer Donk. De uitspraak van uw Raad refereert echter slechts aan de nogal summiere weigering die al aan klagers was opgestuurd voorafgaand aan 29 april en geeft daarmee geen expliciete motivering van die weigering, die ter zitting door Vergeer was gevraagd. De uitspraak meldt slechts dezelfde tekst uit die brief aan klagers en gaat daarmee niet in op het gewisselde ter zitting en biedt geen “motivering in het openbaar”. Mocht uw Raad zich deze vraag van Vergeer ter zitting van 29 april niet herinneren, dan bewijst dat temeer de relevantie van audio- en/of video-opnamen tijdens de behandeling van klachten bij uw Raad voor de Journalistiek. Maar belangrijker nog, uw Raad stelde hiermee het belang van “de persoonlijke levenssfeer van de professionele deelnemers van de zitting” boven het belang van de openbaarheid, de waarheidsvinding binnen de journalistiek en de behandeling van dergelijke, ingewikkelde klachten ten overstaan van uw Raad waarbij het publiek nu eenmaal niet (altijd) aanwezig kan zijn. De uitspraak meldt in ieder geval niets over het gewisselde ter zitting van 29 april jl., (voordat deze door uw voorzitter eenzijdig werd geschorst), zoals: * de jurisprudentie die al eerder was overhandigd door klagers, * het überhaupt ontbreken van rechtsregels over het gebruik van de camera, * de openbaarheid van zittingen voor uw Raad en * de minimaal twee beveiligingscamera‟s die in uw eigen gebouw hangen en die klagers zich ook ongevraagd moesten laten welgevallen i.v.m. hun “veiligheid”. Verder was door klagers aangevoerd dat zij als journalisten hun werk deden en daar ook de ruimte voor vroegen bij uw Raad omdat hun klacht onderdeel uitmaakte van hun onderzoek en hun journalistieke product. En evenmin wordt in de uitspraak aandacht besteed aan de uitdrukkelijke wens van klagers om wel degelijk ter zitting te worden gehoord waardoor hun klacht, door die ène camera in de hand van de heer Donk, desondanks buiten hun aanwezigheid en onder protest van klagers, door uw Raad in beslotenheid is behandeld. Ook het voorstel van Vergeer om die camera dan als „testcase‟ te hanteren omdat uw Raad immers al overwoog om de camera in de zeer nabije toekomst wèl toe te laten, wordt in de uitspraak niet gemotiveerd beantwoord. d. De heer Donk werd, als belanghebbende in de klacht, op de zitting van 18 maart jl. door de voorzitter van uw Raad als straf de toegang geweigerd tot de procedure omdat hij bij een eerdere gelegenheid stiekem zou hebben gefilmd. De heer Donk is daarmee niet in de gelegenheid gesteld om zijn klacht op die datum ter zitting toe te lichten. Ook de klacht van de heer Donk van 29 april jl. (zie bijlage 19) is door uw Raad niet in behandeling genomen, noch in de uitspraak opgenomen, waarmee inbreuk is gepleegd op zijn recht van klacht en van het horen ter zitting. Zijn klacht had hij bijtijds per e-mail aan uw Raad gestuurd maar de geprinte versie heeft hij niet kunnen aanreiken omdat hij op 29 april jl. voortijdig de zittingszaal uitgewerkt werd waarna de beoordeling van de klacht door uw Raad, onder protest van de heer Donk, in een besloten sessie werd voortgezet.
e. Klagers hebben op zowel 18 maart als voorafgaand aan 29 april jl., uitspraken aan uw Raad overlegd van het Gerechtshof Amsterdam uit 2007 * en van de Hoge Raad ** over het gebruik van de (verborgen) camera waarbij de essentie daarvan luidt dat de camera niet meer is weg te denken uit de hedendaagse journalistiek wanneer de noodzaak onder „bepaalde omstandigheden en in het algemeen belang dat vereisen‟. (*) Uitspraak LJN: BB6850, Gerechtshof Amsterdam, 1266/07 SKG http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=bb685 0&u_ljn=bb6850 “Het hof is echter van oordeel dat de inbreuk niet zó ernstig is dat het tonen van het resultaat ervan – alle omstandigheden in aanmerking genomen – de grenzen van hetgeen heden ten dage in de journalistiek aanvaardbaar geacht moet worden overschrijdt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de beelden de gevolgde methode ook laten zien en de kijker zich daarover dus zelf een oordeel kan vormen en het verkregen resultaat dienovereenkomstig kan relativeren. (**) Uit de uitspraak van de Hoge Raad van april 2011: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx 20. Het verbaast dan ook niet dat in de nodige uitspraken een minder stringente benadering wordt toegepast, en wordt onderzocht of, gezien de ernst van het probleem dat aan onderzoek wordt onderworpen en de effectiviteit van vaststelling én "verslaglegging" door middel van een verborgen camera, dat middel in het gegeven geval als geëigend c.q. aangewezen mocht worden beoordeeld. Uit uw Raads eigen Leidraad: 2.1.6. Het gebruik van verborgen opname-apparatuur, het overvallen van personen met draaiende camera en openstaande microfoon en het zich toegang verschaffen tot nietopenbare ruimten zonder zich als journalist bekend te maken, is niet toelaatbaar. Hiervan kan de journalist alleen afwijken als hem geen andere weg open staat om een ernstige misstand aan het licht te brengen of een zaak van maatschappelijk belang scherper te belichten, mits de werkwijze geen onevenredige inbreuk maakt op de privacy en de veiligheid van betrokkenen. De herhaalde weigering van uw Raad om de openbare zitting d.m.v. een voor iedereen zichtbare camera vast te leggen wordt door klagers ook uitgelegd als een vooringenomen standpunt van uw Raad t.a.v. van die camera maar vooral in het licht van de klacht tegen de LC omdat het gewraakte artikel expliciet ging over het stiekeme gebruik van de camera bij het interview van de moeder van Stephanie en brutaal, onbeschoft, onrechtmatig en strafbaar was genoemd door advocaat mr. W. Anker. f. Gevraagd naar zijn commentaar door Vergeer, over het gebruik van de camera ter zitting na afloop van de zitting van 18 maart jl. (omdat er op dat moment juist een cameraploeg werd toegelaten), verklaarde uw voorzitter tegenover hem dat dit “over het algemeen werd toegestaan maar dat er rekening werd gehouden met de ervaring met de camera van de „burgerleden‟, niet zijnde journalisten van de Raad” (of woorden van gelijke strekking).
Door Vergeer, op de zitting van 29 april, geconfronteerd met zijn uitspraak van 18 maart ontkende de voorzitter tegenover hem en tegenover uw Raad met stelligheid dat hij deze uitspraak tegenover hem zou hebben gedaan. Camera-opnamen zouden in het onderhavige geval het verschil in interpretatie van het gebezigde tussen Vergeer en uw voorzitter onuitwisbaar hebben vastgelegd. g. De hoofdredacteur van de LC (Hans Snijder) is tevens lid van uw Raad en is vanaf de eerste dag van de gewraakte publicatie, van 29 januari jl., door klagers op de hoogte gebracht van hun klachten en deze klachten en verzoeken om rectificatie zijn door hem categorisch afgewezen. Hem werd voorgehouden dat klagers gerechtelijke stappen zouden ondernemen als de LC niet zou rectificeren. Naar later bleek, heeft uw voorzitter al in de eerste dagen na de gewraakte publicatie van Jantien de Boer (en na de klachten), op of vóór 5 februari jl. een interview gegeven aan diezelfde LC waarin die klachten niet zijn opgenomen. Hierbij de meest essentiële uitspraken van uw voorzitter (zie bijlage 18): “Ook de Kollummer vrouw (AV: Stephanie uit de gewraakte publicatie) die zich belasterd voelt omdat internetpublicisten over haar schrijven dat ze meer weet van de zaak Vaatstra zou haar beklag kunnen doen bij de RvJ, zegt Lebesque”. “Vermoedelijk trekken hobbymatige bloggers of toevallige twitteraars zich dan ook “geen moer aan” van de RvJ, erkent Lebesque. “Het is totaal wildwest, dat internet. Maar dat is geen reden om er maar niets aan te doen. De sheriff kon zich vroeger ook alleen maar uitspreken over de cowboys die bij hem werden gebracht”.
Bovenstaande, denigrerende uitlatingen van de voorzitter van uw Raad tegenover de LC (en al in de allereerste dagen na het gewraakte artikel) over „internetjournalistiek‟ duiden in de ogen van klagers opnieuw op de schijn van een vooringenomen standpunt van uw voorzitter t.a.v. klagers en ten faveure van een lid van uw eigen Raad, de hoofdredacteur van de LC. Een lid van uw Raad die eerder die week was geconfronteerd met vergaande klachten van mevr. Ferwerda en van de heren Kat, Dankbaar en Donk. Nadat de LC in haar publicaties al had gesproken van “internetspeurders”, Vaatstraspeurders, “amateurspeurders” en “speurders”, voegt uw voorzitter daar de kwalificaties “internetpublicisten”, “hobbymatige bloggers of toevallige twitteraars” en “cowboys” nog eens aan toe. Woorden als “journalist” en “onderzoeker” werden hierbij angstvallig vermeden waardoor het diffamerende karakter nog eens extra wordt onderstreept. Uw voorzitter heeft uiteraard het allergrootste recht om te spreken met welke krant dan ook maar het had minstens van zorgvuldigheid getuigd als uw voorzitter dit interview aan de LC dan ook had gemeld aan klagers tijdens de twee behandelingen van hun klacht op 18 maart en 29 april jl. en/of in de onderlinge briefwisselingen met het secretariaat om elke schijn van vooringenomenheid te voorkomen. Het was dan uiteindelijk aan klagers geweest om uw voorzitter op zijn onafhankelijkheid te wijzen en/of te beoordelen en hem mogelijk te verzoeken zich al dan niet te verschonen. Zeker nadat ook mevr. Mathot zich al noodgedwongen moest terugtrekken gezien de schijn van belangenverstrengeling tijdens de eerste zitting van 18 maart jl. door haar (redactionele) betrokkenheid bij de Gooi- en Eemlander.
De poging van de Leeuwarder Courant tot beïnvloeding van de voorzitter van uw Raad (en van haar lezers) kan uiteraard niet los worden gezien van de klachten die de LC in juist die dagen al van klagers had ontvangen over het gewraakte artikel van Jantien de Boer. Het bewuste interview van 5 februari jl. maakt immers geen enkele melding van de voorafgaande klachten van klagers en hun eisen tot rectificatie, waardoor (voor de lezer) in het ongewisse bleef wat de werkelijke aanleiding van dat interview met de voorzitter van uw Raad voor de Journalistiek was. Het interview en het lidmaatschap van uw Raad, van de hoofdredacteur van de LC had, (bijv. in zijn verweer) maar ook door uw Raad gemeld kunnen worden aan klagers, evenals de mogelijke schijn van belangenverstrengeling door het lidmaatschap van mevr. Mathot vanwege haar redactionele betrokkenheid bij dagblad De Gooi- en Eemlander die het gewraakte artikel (ook) onverkort had overgenomen. h. Klagers hebben bij uw Raad op diverse gronden en gemotiveerd aangevoerd dat er in het gewraakte artikel van de Leeuwarder Courant sprake was van samenspanning tussen de LC, Stephanie, de Ankers, de politie en het Openbaar Ministerie om klagers in een kwaad daglicht te stellen en te demoniseren en daarmee de waarheid bewust te verdoezelen. O.a. in de publicaties op internet hadden klagers al kritiek geuit op de wijze waarop de LC als spreekbuis voor de politie en het OM acteerde. Het is evident dat het in de geschetste situatie achterwege laten van wederhoor - dit is ook door uw Raad vastgesteld - het gewraakte artikel van de LC degradeert tot anti-journalistiek en welbewuste misleiding van haar krantenlezers en die van de GPD omdat de gewraakte publicatie nu slechts werd ondersteund door de beschuldigden zèlf (Stephanie, de politie, de gebroeders Anker en het OM) waarover klagers door de LC dus bewust niet zijn gehoord. Bij de beoordeling van de andere klachten door uw Raad diende dan ook zeker meegewogen te worden dat het (achterwege laten van) wederhoor hier van essentieel belang was. Ernstige misstanden (2.1.6 van de Leidraad van de RvJ): Zo is o.a. via de site http://www.klokkenluideronline.nl/artikel/5224/bewijslast-tot-nu-toein-de-vaatstra-zaak.html met zekerheid aangetoond dat de hoofdverdachte van de moord op Marianne Vaatstra, begin mei 1999 door Friese politieagenten direct buiten beeld is gebracht via het Grenshospitium Amsterdam en op het vliegtuig naar het buitenland is uitgezet (2 getuigen). Is de tweede verdachte buiten beeld gebracht door een „substituut‟ naar voren te schuiven en dat hij zelf op 3 mei 1999 overgeplaatst is naar een ander AZC (AMOG) (4 getuigen, w.o. de adjunct-directeur van het toenmalige AZC) en hebben 8 getuigen (waaronder de vader van de vriend van Marianne) verklaard dat de vrienden van Marianne haar nooit op de fiets naar het tunneltje aan de Lauwersmeerweg in Buitenpost kunnen hebben gebracht vanwege lekke banden. Minimaal 3 getuigen hebben verklaard dat Stephanie zich op die late avond in ‟t Filtsje bevond, dat zij bevriend was met Feik Mustafa, op die avond in zijn gezelschap was en dat zij één van de laatsten was die Marianne nog in leven moet hebben gezien, hetgeen zij ontkent. En dat zij en haar familie daar tegenover de LC en ook tegenover klagers geen enkel uitsluitsel over wensten te geven waardoor de verdenking van betrokkenheid, op enigerlei wijze van Stephanie, in ieder geval door haarzelf en door het OM niet werd weggenomen.
De gebroeders Anker is door klagers van bovenstaande op de hoogte gebracht en zijn bij herhaling verzocht om een bemiddelende rol te spelen tussen Stephanie en de ouders van Marianne waardoor de publicatie van klagers over Stephanie geen doorgang zou vinden. Stephanie koos er echter voor om te blijven zwijgen, ondanks de verzoeken van de Ankers om contact te zoeken met de ouders. Noch in die telefoontjes, het e-mailverkeer of in het gewraakte interview hebben de Ankers op welke wijze dan ook duiding gegeven van “brutaal, onbeschoft, onrechtmatig en strafbaar handelen” van klagers. Beweringen van klagers worden bovendien ondersteund door een uitstekende drieluik uit maart 2010 van EenVandaag waarvan ook door klagers bij u melding is gemaakt: http://www.eenvandaag.nl/criminaliteit/35723/justitie_verwart_verdachten_in_moordzaak_vaatstra http://www.eenvandaag.nl/criminaliteit/35726/_tunnelvisie_in_onderzoek_moord_vaatstra_ http://www.eenvandaag.nl/criminaliteit/35728/afkomst_dader_zaak_vaatstra_ter_discussie
En voorts door tal van Kamervragen aan de respectievelijke ministers van Justitie. Bovenstaande is uitgebreid gepubliceerd op Klokkenluideronline.nl waar de LC toch ook kennis van heeft kunnen nemen. Klagers wijzen erop dat bovenstaande feiten (de grote vraagtekens in het jarenlange onderzoek, de Kamervragen, de diverse TV uitzendingen en andere publicaties) niet zijn weersproken in het verweer door de LC. En dat de LC het nieuwe onderzoek van klagers blijkbaar opnieuw af wil doen als “complottheorieën” zonder daar ooit zelf onderzoek naar te hebben gedaan. Ter adstructie van de onwil en het gebrek aan eigen onderzoek van de Friese media, zoals de LC en Omrop Fryslân, om in de afgelopen jaren een objectief beeld te schetsen van het onderzoek naar de moord op Marianne, hierbij een aantal opmerkelijke citaten van Peter R. de Vries uit het jaar 2000: http://www.peterrdevries.nl/peter-r.-de-vries/columns/panorama/de-minioorlog-om-hetvaatstra-kort-geding/ ” Toen ik in de zaak Vaatstra aankondigde dat ik namens de ouders een kort geding zou aanspannen, verschenen er de week daarop grote, bijna triomfantelijke koppen in de Friese kranten: „DNA-EIS PETER R. DE VRIES KANSLOOS‟. Dit werd gesteld door twee strafrechtprofessoren die gretig werden geciteerd. Aangezien ik „geen direct belanghebbende‟ was, zou het kort geding niet eens behandeld worden, was hun betoog. Uit het artikel bleek zonneklaar dat de journalist mijn uitzending niet had gezien en dus had gemist dat ik uitdrukkelijk was gemachtigd door de familie Vaatstra. Ook de professoren hadden niet gekeken en waren volkomen onkundig van die machtiging, bekende een van hen mij achteraf. Zelf was ik uiteraard niet gebeld, want men bijt liever de tong af dan gegevens feitelijk even te checken bij de bron. Het waren niet geheel toevallig dezelfde journalisten die tijdens de persconferenties van het openbaar ministerie in deze zaak als makke schapen in de zaal zaten en gedwee zwegen toen de officier van justitie evidente onjuistheden uitkraamde. Want gezagsgetrouw zijn ze wel natuurlijk…”. (…..) Even later vroeg een journalist van „Omroep Fryslan‟ mij voor de camera een reactie. Ik had geen slechte ervaringen met hen en stemde toe. Maar bij de tweede vraag kwam de aap al uit de mouw: „U doet dit kort geding toch alleen maar ter meerdere eer en glorie van u zelf?‟, zei hij serieus. Ik haalde al adem om dit tegen te spreken, maar bedacht me en zei: „Uiteraard! Natuurlijk doe ik dit
puur uit eigen belang. De moord op Marianne interesseert me helemaal niets en haar familie nog veel minder. Ik doe dit kort geding om de officier van justitie te pesten en de president een beetje bezig te houden‟. De verslaggever keek me onzeker aan: „O, dus dat vindt u niet?‟ Op dat moment liep ik echter al weg. Op stomme vragen komt een stom antwoord! Een paar minuten later klonterden enkele van deze „journalisten‟ verontwaardigd samen en hoorde mijn collega Samantha Minne hen hun gal spuwen: „wat een ontzettende lul zeg, die De Vries!‟ Heerlijk, dat werk in de provincie… Panorama nr. 47: november 2000
Door klagers is daarnaast aangevoerd dat er geen sprake kon zijn van toevalligheid omdat het OM te Leeuwarden slechts twee dagen na het gewraakte artikel (van 29 januari jl.), en met voorinzage door de LC, een rapport publiceerde dat juist door klagers was „uitgelokt‟ door hun uitgebreide onderzoek, de verzamelde getuigenverklaringen, door publicaties op internet en o.a. door de uitzendingen van EenVandaag. Het Tegenrapport van 4 februari jl. waarin het rapport van het OM door klagers naar het land der fabelen werd verwezen op grond van keiharde bewijzen, is nooit weersproken; niet door de LC, noch door het OM. Op basis van bovenstaande feiten is het achterwege laten van wederhoor door de LC al in strijd met de artikelen 1.1 en 1.3 t/m 1.5 van de Leidraad van de RvdJ: 1.1. De journalist bericht waarheidsgetrouw. Op basis van zijn informatie moeten lezers, kijkers en luisteraars zich een zo volledig mogelijk en controleerbaar beeld kunnen vormen van het nieuwsfeit waarover wordt bericht. 1.3. De journalist behoeft geen toestemming voor of instemming met een publicatie te hebben van degene over wie hij publiceert. Wel dient hij het belang dat met de publicatie is gediend, af te wegen tegen de belangen die eventueel door de publicatie worden geschaad. 1.4. In de berichtgeving maakt de journalist een duidelijk onderscheid tussen feiten, beweringen en meningen. 1.5. De journalist vermijdt eenzijdige en tendentieuze berichtgeving, maakt geen misbruik van zijn positie, verricht zijn werk in onafhankelijkheid en vermijdt (de schijn van) belangenverstrengeling. Als de LC een zelfde belang zou dienen dan klagers, zoals bijvoorbeeld waarheidsvinding, onafhankelijke en zorgvuldige verslaglegging, enz., dan is zij daar i.i.g. niet in geslaagd. Klagers staan op het standpunt dat alle andere klachten tegen het gewraakte artikel van de LC tegen deze achtergrond niet door uw Raad zijn meegewogen in de uitspraak. Wanneer door klagers, ondersteund door verklaringen van een relatief groot aantal getuigen, door Kamervragen en o.a. door uitzendingen van EenVandaag en SBS 6, wordt gesteld dat er sprake is van samenspanning tussen de LC en het OM, mag van de LC en het OM worden verwacht dat zij dat gemotiveerd weerleggen of tenminste dat uw Raad zich daar in zijn uitspraak enige rekenschap van geeft wanneer de LC en/of het OM dat nu juist niet doen. Het gaat uiteraard niet aan dat uw Raad zich slechts verlaat op de eenzijdige informatie van één of meer van die (door klagers aangesproken) partijen waarvan de tendentieuze berichtgeving al eerder was aangetoond zonder niet ook het standpunt van klagers daarin te betrekken. Want ook hier handelde Jantien de Boer van de LC in strijd met de Leidraad van uw Raad van september 2010:
2.2.4. Voor het publiceren van geruchten hoeft de journalist niet de feitelijke juistheid ervan aan te tonen. Wel moet hij vermelden dat het om een gerucht gaat en aannemelijk kunnen maken dat de geruchten waarop hij zich baseert, ook daadwerkelijk circuleren en de publicatie een maatschappelijk belang dient.
Klagers wijzen in deze nogmaals op het zeer geringe aantal „quote‟s‟ van geïnterviewden en de veelheid aan suggesties in het gewraakte artikel waarbij voor de lezer onduidelijk is of hier de journaliste spreekt of de geïnterviewde. 2.2.5. Bij het publiceren van beschuldigingen onderzoekt de journalist of voor de beschuldigingen een deugdelijke grondslag bestaat. Bijzondere zorgvuldigheid is geboden in het geval van publicatie van beschuldigingen die afkomstig zijn van personen (AV: of organisaties!) die ten tijde van de verstrekking van de informatie in conflict zijn met de beschuldigde, of anderszins belanghebbende zijn.
Hierbij wijzen klagers op de door hen op internet geuite, onderbouwde beschuldigingen aan het adres van Stephanie, de gebroeders Anker, de politie en het Openbaar Ministerie over leugenachtige verklaringen, slechte procesvertegenwoordiging en onderzoek en de voor de nabestaanden van Marianne achtergehouden informatie door het OM. Door nu slechts de beschuldigden aan het woord te laten en - voor het overgrote deel - daar zelfs alleen een eigen suggestieve mening van te melden, ontstaat een verwevenheid van geruchten en suggesties die door de feiten niet worden gedragen en voor de lezers van (o.a.) de LC niet duidelijk zijn. Klagers stellen dat hun uitgebreide onderzoek o.a. was gebaseerd op de archieven van alle Nederlandse dagbladen (w.o. de LC), TV-uitzendingen, publicaties en Kamervragen. Eén van de klachten van klagers t.a.v. de LC was dat zij in de afgelopen 12 jaar zelf geen enkel eigen onderzoek heeft gedaan naar de achtergronden van de moord op Marianne Vaatstra. En dat Stephanie, de gebroeders Anker, de politie en het OM vooral zèlf telkens de media hebben gezocht wanneer hen dat uitkwam totdat klagers zèlf vragen gingen stellen.. De uitspraak van uw Raad gaat dan ook niet in op de door klagers aangetoonde, partijdige relaties tussen de LC, het OM en die van de beschuldigde Stephanie en haar familie en de gebroeders Anker. De LC verwijst in haar gewraakte artikel ook niet naar de specifieke “hyperlinks” op Klokkenluideronline.nl die haar zogenaamde opinie zouden ondersteunen maar in de artikelen van 31 januari en 1 februari jl. doet zij dat wel door specifiek naar de website van het OM te verwijzen om dat rapport te promoten (zie bijlagen 20 en 21). Het moet op grond van bovenstaande aan elk weldenkend mens duidelijk zijn dat de LC doelbewust een zeer eenzijdige boodschap heeft willen brengen ten faveure van de “beschuldigden” en ten nadele van klagers waarbij klagers bewust niet in de gelegenheid werden gesteld om zich zelfs maar openbaar te verantwoorden via wederhoor of op de site van de LC omdat deze site gedurende een maand wordt afgeschermd. De officiële site van het OM, waarin het leugenachtige rapport te lezen was, werd echter al twee dagen na het gewraakte artikel door de LC bekend gemaakt nadat het rapport door hen uitgebreid (positief) was belicht. Klokkenluideronline.nl, waar klagers hadden gepubliceerd is door
de LC echter nimmer vermeld in de gewraakte artikelen zodat haar lezers (en die van alle andere GPD-leden) verstoken bleven van een controle op de suggestieve artikelen. i. Onder verwijzing naar de brief van 28 maart heeft uw Raad in zijn uitspraak o.a. ook niet gereageerd op het standpunt van klagers t.a.v. van onderstaande argument (aanvulling a): Tot slot heeft de L.C. verzuimd om haar kennis van vóór 12 februari, over de ingetrokken aangifte(n) van Stephanie en haar familie tegen klagers en het terugkomen op een voorgenomen aangifte door de gebroeders Anker tegen de heren Kat en Donk, niet te delen met de andere dagbladen van de GPD waardoor deze dagbladen nadien een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven. Tenminste de Gooi- en Eemlander heeft daarmee op 12 februari gepubliceerd wat inmiddels achterhaald was.
De zorgvuldigheid gebiedt dat de GPD-kranten elkaar onderling op de hoogte houden van de ontwikkelingen en van mogelijke fouten of onjuistheden in de verslaggeving waardoor deze alsnog kunnen worden gecorrigeerd als daar aanleiding toe is. Dat de LC al wèl een interview afnam van uw voorzitter op/voor 5 februari (n.a.v. de vragen om rectificatie van klagers) en van Stephanie, de gebroeders Anker en het OM in die dagen en bijvoorbeeld niet de GPD-leden vóór 12 februari inlichtte over de klachten van klagers en over de reeds ingetrokken aangifte(n) van Stephanie en die van de gebroeders Anker, geeft bij klagers opnieuw voeding aan de gedachte dat de LC slechts een demoniserende en beschadigende rol wenste te spelen t.a.v. klagers. En daarmee een doorgaand gedrag vertoonde in haar verslaglegging door (o.a.) de Gooi- en Eemlander en de andere GPD-leden niet van deze nieuwe ontwikkelingen op de hoogte te brengen alvorens zij tot publicatie overgingen. Het verweer van de LC, bij monde van de hoofdredacteur, dat zij de GPD zou hebben gemeld “dat het hier om gevoelige materie ging en dat het artikel zo zorgvuldig mogelijk tot stand is gekomen” haalt dan ook niet bij benadering de eisen van uw Leidraad v.w.b. artikel 2.3 wederhoor, en in de onderlinge verhoudingen met de GPD-leden t.a.v. artikel: 2.2.5. Bij het publiceren van beschuldigingen onderzoekt de journalist of voor de beschuldigingen een deugdelijke grondslag bestaat. Bijzondere zorgvuldigheid is geboden in het geval van publicatie van beschuldigingen die afkomstig zijn van personen (AV:of van organisaties) die ten tijde van de verstrekking van de informatie in conflict zijn met de beschuldigde, of anderszins belanghebbende zijn.
Voor 12 februari was de LC dus wel degelijk al op de hoogte van het intrekken van zowel de aangifte(n) van bedreiging, smaad en laster door Stephanie en haar moeder als van het niet doorzetten van de aangifte door de gebroeders Anker vanwege “brutaal, onbeschoft, onrechtmatig en strafbaar handelen” van klagers, hetgeen door de LC dus bewust niet aan de GPD is “doorgezet”. Daardoor is in (o.a.) de Gooi- en Eemlander een onjuist beeld geschetst van de werkelijke situatie. Het zoveelste bewijs van bewuste beschadiging en demonisering van klagers door de LC.
Maar ook (o.a.) de Gooi- en Eemlander heeft zich niet, n.a.v. de communicatie over deze “gevoelige materie” vergewist van de juistheid van haar publicatie en wederhoor en eigen onderzoek achterwege gelaten: 2.3.2. De journalist die in een ander medium geuite beschuldigingen, negatieve kwalificaties en beweringen aan iemands adres overneemt, dan wel deze beweringen put uit artikelen of opnamen uit het archief, dient zich te houden aan de zorgvuldigheidseisen die gelden bij het publiceren van beschuldigingen. Hij mag er niet van uit gaan dat de eerder gepubliceerde uitspraken het karakter van onbetwiste feiten hebben aangenomen doordat zij niet zijn weersproken.
Bovenstaande bewijst temeer dat de LC zich heeft geleend voor de hand- en spandiensten aan de beschuldigden en dat uw Raad zich daar geen rekenschap van heeft gegeven. j. De Leeuwarder Courant heeft zich vanaf medio juni 2010 zeer intensief en tot aan de gewraakte publicatie van 29 januari jl. kunnen vergewissen van de juistheid van de inhoud van de bevindingen van klagers door het zeer frequente contact tussen Jantien de Boer en haar collega Willem Bosma in juni 2010 enerzijds en mevr. Ferwerda en de heer Kat anderzijds. Daarbij is De Boer telefonisch zowel als via e-mail tot op het laatste moment op de hoogte gehouden van alle vorderingen van klagers in het onderzoek. De Boer heeft daar nimmer, en op welke manier dan ook, afstand van genomen of zelfs maar twijfels bij getoond tegenover Ferwerda. Haar vermelding in het gewraakte artikel van 29 januari jl. staat dan ook haaks op de versie van mevr. Ferwerda en is volgens Ferwerda gebaseerd op aperte leugens en bewuste stemmingmakerij: “Ondertussen is het de vraag wanneer de hetze stopt. Zeker als je weet wat Klaske Ferwerda, een van de Friese medestanders van de klokkenluiders, vorige zomer antwoordde op een vraag van deze krant. We vroegen haar wat ze zou doen als een blanke verdachte de moord zou bekennen en uit dna-testen onomstotelijk zou blijken dat hij de dader was. We wilden weten wat er zou gebeuren als al haar theorieën onderuit zouden worden gehaald. “O, dan geloof ik het niet, zei Klaske. “Nooit en te nimmer. Dan is dat een complot van het openbaar ministerie”. Het is van cruciaal belang voor de beoordeling door uw Raad dat journaliste De Boer hier suggereert dat het laatste contact met Ferwerda zich afspeelde in de zomer van 2010, terwijl klagers aan kunnen tonen dat die contacten zijn doorgegaan tot in 2011 en door De Boer nimmer zijn voorzien van kritische kanttekeningen waardoor zij minstens de indruk wekte dat zij samen „op hetzelfde spoor‟ van waarheidsvinding zaten. Evenmin heeft de LC willen reageren op de dringende vraag om rectificatie van Ferwerda waaruit blijkt dat niet de waarheid maar de suggestie overheerste. Daarnaast suggereert de Boer hier dat Ferwerda slechts zou geloven in een “zwarte” of allochtone dader uit het toenmalige AZC waarmee zij Ferwerda impliciet wegzet als racistisch en als complotdenker. Maar bovenal verzwijgt De Boer hier dat zij schier ademloos heeft geluisterd naar de verhalen van Ferwerda over het dagboek van de moeder van Marianne die al vanaf mei 1999 haar twijfels uitte over de rol van het OM in het onderzoek en verzwijgt zij de verhalen van de beveiligers van het AZC die haar een compleet ander verhaal vertelden over de hoofdverdachten en hun plotselinge vertrek uit het AZC te Kollum op de eerste dagen na de moord op Marianne.
Uit voorgaande moge blijken dat de LC alle gelegenheid heeft gehad om klagers nader te horen en zelf aan eventuele nadere waarheidsvinding te doen. Dat is niet alleen door de LC verzuimd maar klagers worden in het gewraakte artikel zelfs afgeschilderd als notoire complotdenkers, racisten, stalkers, stiekeme filmers en amateurspeurders terwijl de LC in de afgelopen 12 jaar slechts het „officiële‟ standpunt van het openbaar ministerie wenste te vertolken zonder ooit eigen onderzoek te doen. Klagers staan op het standpunt dat zij zichzelf, in tegenstelling tot de LC, wèl aan de Leidraad van uw Raad hebben gehouden v.w.b. de artikelen 1.1. Waarheidsvinding, 2.3. Wederhoor en 2.4. e.v. Privacy en dat de LC zich daarvan tijdig had kunnen vergewissen alvorens over klagers zo beschadigend en demoniserend te publiceren: 1.1. De journalist bericht waarheidsgetrouw. Op basis van zijn informatie moeten lezers, kijkers en luisteraars zich een zo volledig mogelijk en controleerbaar beeld kunnen vormen van het nieuwsfeit waarover wordt bericht.
Klagers wijzen hierbij op alle e-mailverkeer, gespreksverslagen van de bezoeken aan getuigen en van de gevoerde (telefoon)gesprekken met getuigen, advocaten en leden van het OM die onverkort zijn gepubliceerd op internet. 2.3.1. De journalist past, indien dit redelijkerwijs mogelijk is, wederhoor toe bij betrokkenen die door een publicatie worden gediskwalificeerd, ook wanneer zij hierin slechts zijdelings een rol spelen. De beschuldigde krijgt voldoende gelegenheid om, zonder onredelijke tijdsdruk, bij voorkeur in dezelfde publicatie te reageren op de aantijgingen.
Ter adstructie is door klagers o.a. aangevoerd dat Stephanie en haar familie zo‟n drie weken de tijd is gegund om te reageren op de voorgenomen publicatie(s) van klagers omdat niet de aantijging, maar de waarheidsvinding voor hen voorop stond. Daarnaast is bij herhaling aan de gebroeders Anker gevraagd om een bemiddelende rol te vervullen tussen (de familie van) Stephanie en de ouders van Marianne om bij hen de slopende onzekerheid weg te nemen. 2.3.2. De journalist die in een ander medium geuite beschuldigingen, negatieve kwalificaties en beweringen aan iemands adres overneemt, dan wel deze beweringen put uit artikelen of opnamen uit het archief, dient zich te houden aan de zorgvuldigheidseisen die gelden bij het publiceren van beschuldigingen. Hij mag er niet van uit gaan dat de eerder gepubliceerde uitspraken het karakter van onbetwiste feiten hebben aangenomen doordat zij niet zijn weersproken.
Klagers hebben op internet en tegenover uw Raad naar alle redelijkheid aangetoond dat de vermeende verkrachting van Stephanie door Feik Mustafa (één van de hoofdverdachten van de moord op Marianne Vaatstra) niet in rechte is komen vast te staan omdat het Gerechtshof Leeuwarden in 1999 geen vervolging instelde op grond van art. 12 Sv., aangespannen door de gebroeders Anker, waardoor haar verhaal minstens ongeloofwaardig werd geoordeeld door het OM en het Hof. En daarmee was zij dus ook „juridisch-technisch‟ niet verkracht (nog afgezien van alle getuigenverklaringen tegen haar). Met dit verkrachtingsverhaal hebben zij en haar ouders in 1999 en later, zèlf de publiciteit gezocht zodat klagers het journalistieke recht hadden om haar en haar moeder en hun advocaten daar nader op te bevragen. Ook een naast familielid en een zeer goede bekende van haar hebben tegenover klagers verklaard dat zij twijfels hadden over het verkrachtingsverhaal. De gebroeders Anker hebben ook daadwerkelijk contact gezocht met Stephanie om haar verhaal te doen aan de ouders van Marianne of zich eventueel door een andere advocaat te laten vertegenwoordigen mocht zij daar onverhoopt problemen mee hebben.
Het Hof oordeelde “bij gebrek aan bewijs” omdat Stephanie van R. pas 14 dagen na haar vermeende verkrachting door Feik Mustafa aangifte deed. Nota bene op aandringen van de politie zèlf die haar uitnodigde vanwege haar mogelijke kennis over de moord op Marianne. De politie kan immers op geen enkele ander wijze een verband hebben gezien tussen haar en haar „verkrachter‟ en de moord op Marianne Vaatstra als daar niet al meldingen van binnen waren gekomen terwijl zij daar nota bene zèlf nog geen aangifte van had gedaan bij de politie. 2.3.3. Wederhoor ontslaat de journalist niet van zijn opdracht zo waarheidsgetrouw mogelijk te berichten.
Klagers staan op het standpunt dat alle getuigenverklaringen over de aanwezigheid van Stephanie in ‟t Filtsje die avond (in aanwezigheid van de hoofdverdachten en de vrienden van Marianne) en haar aanwezigheid, samen met Marianne, later die nacht bij de fietsen van die vrienden van Marianne, gerechtvaardigde redenen vormden om de mogelijke conclusie dat zij enige kennis had van de moord, aan haar voor te mogen leggen. De politie trok die conclusie immers ook al op 14 mei 1999 door haar voor een verhoor over de moord uit te nodigen. Stephanie verkoos het echter om wel de LC (ontkennend) te informeren en niet te willen praten met de ouders van Marianne en tegen klagers. 2.4.1. De journalist zal de privacy van personen niet verder aantasten dan in het kader van zijn berichtgeving redelijkerwijs noodzakelijk is. Een inbreuk op de privacy overschrijdt de grenzen van zorgvuldige journalistiek wanneer deze niet in redelijke verhouding staat tot het maatschappelijk belang van de publicatie.
Klagers hebben reeds aangevoerd dat de vermeende (en dus niet bewezen) verkrachting van Stephanie in geen verhouding stond tot de afschuwelijke moord op een leeftijdsgenootje als daar bovendien niet een mogelijk causaal verband kon worden aangenomen. Een causaal verband dat in 1999 ook door de politie bij Stephanie werd vermoed. 2.4.2. Voor mensen met publieke c.q. min of meer openbare functies en voor bekende Nederlanders is een zekere mate van blootstelling aan ongewilde publiciteit onvermijdelijk.
Hier wordt o.a. bedoeld de rol van de leden van het OM, de gebroeders Anker en de LC. In hun privégedrag en gedrag in besloten ruimten of in de privé-omgeving hebben zij recht op bescherming tegen ongewilde inbreuken, tenzij dat gedrag aantoonbaar van invloed is op hun publieke functioneren. Klagers zijn echter geweerd door het OM te Leeuwarden waarbij de hoorn telkens „op de haak‟ werd gelegd als zij contact zochten. En door de gebroeders Anker is aan de LC gemeld dat hun gedragingen “brutaal, onbeschoft, onrechtmatig en strafbaar” waren terwijl de heren Kat en Donk nota bene door een medewerkster binnen waren gelaten in een voor het publiek toegankelijke ruimte en de heer mr. W. Anker de heer Kat vrijwillig op 19 januari jl. zo‟n 12 minuten te woord stond en zelfs andere informatie vrijgaf die hij blijkbaar achteraf betreurde. De heer Anker heeft in dit gesprek op geen enkele wijze blijk gegeven zich overvallen en/of belaagd te voelen (zie beelden van 21 januari 2011): http://www.klokkenluideronline.nl/artikel/6776/w-anker-over-vaatstra-en-robert-m.html http://www.klokkenluideronline.nl/artikel/7839/jdtv-weg-ermee.html En ook de LC toonde zich niet bereid om klagers een interview te bieden om hun kant van het verhaal te vertellen. Niet kan worden gesteld dat klagers niet de alleruiterste pogingen hebben ondernomen om de gebroeders Anker te laten bemiddelen tussen Stephanie en de ouders van Marianne Vaatstra. Ook daar was de LC terdege van op de hoogte maar zij gaf er de voorkeur
aan om de zussen van Marianne en zelfs uw eigen voorzitter over “deze discutabele vorm van journalistiek” te bevragen over klagers, zonder niet ook de andere kant te willen belichten. 2.4.3. De journalist publiceert geen foto‟s en zendt geen beelden uit die zijn gemaakt van personen in niet-algemeen toegankelijke ruimten zonder hun toestemming, en gebruikt evenmin brieven en persoonlijke aantekeningen zonder toestemming van betrokkenen.
Ook op dit artikel hebben klagers geen inbreuk gepleegd. De moeder van Stephanie is slechts geïnterviewd in de openbare ruimte met een zichtbare camera en klagers hebben zich bekend gemaakt als journalisten. En ten kantore van de gebroeders Anker (in een openbare ruimte) kan ook dit niet worden gezien als huisvredebreuk en/of afluisteren ex artikelen 138 of 139a Sr. zoals de gebroeders Anker desondanks hebben verwoord tegenover klagers en de LC. 2.4.4. De journalist zal personen niet voor langere tijd lastig vallen, hinderlijk volgen of schaduwen. Redacties zullen erop toezien dat informatie en beelden die op dergelijke wijze zijn vergaard, niet worden gepubliceerd.
Klagers hebben al aangevoerd dat hun benadering naar partijen veelal éénmalig was en dat er geen sprake was van lastigvallen, noch dat dit in hun bedoeling lag ofschoon het volgende artikel van de Leidraad hen daarvan wellicht zou hebben verschoond: 2.4.5. De journalist kan afwijken van hetgeen onder de punten 2.4.3. en 2.4.4. is bepaald, indien een gewichtig maatschappelijk belang dit rechtvaardigt en hetzelfde doel op geen andere manier kan worden bereikt.
Klagers staan op het standpunt dat aan zowel het OM, als aan de gebroeders Anker maar zeker en vooral aan (de familie van) Stephanie alle ruimte is geboden om hun kant van het verhaal te vertellen alvorens klagers tot publicatie zouden overgaan. Na bovenstaande is het duidelijk dat klagers alles in het werk hebben gesteld om de waarheid boven hun publicaties op internet te stellen en dat zij geen middel onbenut hebben gelaten om, in dienst van die waarheid, te handelen. De LC was daar middels verklaringen van klagers en via internet van op de hoogte maar verkoos het desondanks om de „boodschappers‟ aan te vallen. De klachten per onderdeel Op alle onderdelen zullen klagers aantonen dat de LC telkens heeft gekozen voor het meest negatieve en beschadigende scenario voor klagers zonder zich ook maar één ogenblik om het waarheidsgehalte daarvan te bekommeren of klagers daar vóór de publicatie van op de hoogte te stellen en/of nadien zelfs maar rectificatie toe te staan: 1. Hier is overduidelijk sprake van een woordspelletje, geïnitieerd door het OM en blijkbaar overgenomen (of niet begrepen) door uw Raad. Het gewraakte artikel vermeldt wel degelijk dat Stephanie vóór de Kerst aangifte zou hebben gedaan hetgeen uw Raad ook zelf had kunnen vaststellen. De vraag is nu slechts of zij daadwerkelijk aangifte deed of dat zij daar over loog tegenover de LC: “Ze krijgt politiebescherming en heeft voor kerst, toen de beschuldigingen op internet een voorlopig hoogtepunt bereikten, een aanklacht wegens smaad en laster tegen de Klokkenluiders ingediend”.
-
-
-
-
-
-
-
-
Een klacht wegens smaad en laster (art. 261 Sr.) kan eventueel binnen acht dagen worden ingetrokken waarna het OM beslist om tot vervolging over te gaan (criminal charge) of niet. Daarmee was ten tijde van het gewraakte artikel van 29 januari die termijn dus definitief verlopen en was het intrekken van die klacht absoluut niet meer mogelijk. Laster en/of smaad levert een gevangenisstraf op van maximaal 2 jaar. Een klacht wegens belaging (art. 285b Sr.) is, evenals smaad en laster een zogenaamd klachtdelict dat door de aangever tot 8 dagen na de aangifte kan worden ingetrokken en kent een maximale gevangenisstraf van 3 jaar. Bij klachtdelicten kan de klacht op grond van artikel 67 Wetboek van Strafrecht binnen 8 dagen worden ingetrokken, wat leidt tot het vervallen van de bevoegdheid tot opsporing en vervolging door het OM. De Leeuwarder Courant heeft de publicatie over de aangifte voor haar eigen rekening genomen omdat het geen „quote‟ was van Stephanie zelf en/of van haar moeder. Het publiek maken van een klacht (na 8 dagen) via LC is daarmee al een criminal charge. Het OM heeft aan klagers direct daarna niet willen bevestigen dat er sprake was van een klacht of van politiebescherming omdat de hoorn steeds op de haak werd gelegd. Uit het „overheidshandelen‟ echter, zoals gemeld door Stephanie tegenover de LC (de politiebescherming) was tenminste duidelijk dat de aangifte volgens Stephanie serieus „zou‟ zijn genomen. En dat er daarmee opnieuw sprake was van een criminal charge al was het maar voor de lezers van o.a. de LC en klagers. Niemand zal immers politiebescherming krijgen omdat hem een keer aan huis een vraag is gesteld en/of als hij nadien een aantal e-mailtjes om opheldering zou hebben ontvangen. Als er al sprake was van een klacht van belaging, smaad en/of laster en van mogelijke politiebescherming, hadden klagers recht op informatie daarover van het OM voordat het gewraakte artikel in de LC werd gepubliceerd, maar zeker direct na de publicatie. En klagers hadden zeker ook het recht van wederhoor vooraf door de journalist en of van rectificatie achteraf toen de aangifte(n) ingetrokken werden. Het doen van een aanvullende klacht op 31 januari bevestigde de stelling dat er eerder al een klacht “zou” zijn ingediend. De officier van justitie mr. Reah schrijft dan ook: “Tegen de heer Kat en de heer Dankbaar is door (….) en door (….) hierna te noemen aangevers, aangifte gedaan ter zake belaging en smaad/laster. Tevens hebben aangevers op 31 januari een klacht ingediend tegen uw cliënten. (….) Beide aangevers hebben binnen de hierboven genoemde 8-dagentermijn bij de politie aangegeven de klachten vanwege hen moverende redenen in te trekken.
-
-
-
Het één kan niet of het ander kan niet. OF het OM is buiten haar boekje gegaan door Stephanie de klacht buiten de 8-dagentermijn nog te laten intrekken. OF zij is buiten haar boekje gegaan door Stephanie alsnog in de gelegenheid te stellen een klacht in laten dienen (en weer in te laten trekken) om niet van leugens te worden beticht. De advocaat van de heer Kat heeft het OM reeds op 31 januari jl. gesommeerd om de aangifte van Stephanie van voor de Kerst te overleggen omdat dit feit immers al was gepubliceerd in de LC en gezien het feit dat de 8-dagen termijn reeds was verlopen (bijlage 22). De aangifte is door het OM niet overlegd “omdat er nog geen sprake zou zijn van een criminal charge” hetgeen dus ver bezijden de waarheid was. De heer Dankbaar heeft direct aangifte gedaan tegen Stephanie op grond van smaad en laster, van het doen van een valse aangifte en van het achterhouden van belangrijke
informatie over een halsmisdrijf. En ook hij heeft het OM gesommeerd om hem haar aangifte(n) alsnog te overleggen. Tot vandaag heeft hij van het OM zelfs nog geen ontvangstbevestiging mogen ontvangen (bijlage 23). Het OM legt hier dus blijkbaar ook selectieve maatstaven aan als het om aangiften gaat die wel landelijk gepubliceerd maar niet ter inzage mogen worden gegeven. Gezien de hele context en gezien het zwijgen van het OM is de conclusie van klagers gerechtvaardigd dat de klacht en de politiebescherming van voor de Kerst niet aan de orde waren. De LC had - naast de waarheidsgetrouwheid - bovendien de plicht tot wederhoor in een dergelijke aperte beschuldiging van belaging, smaad en laster: 1.1. De journalist bericht waarheidsgetrouw. Op basis van zijn informatie moeten lezers, kijkers en luisteraars zich een zo volledig mogelijk en controleerbaar beeld kunnen vormen van het nieuwsfeit waarover wordt bericht. 2.3.1. De journalist past, indien dit redelijkerwijs mogelijk is, wederhoor toe bij betrokkenen die door een publicatie worden gediskwalificeerd, ook wanneer zij hierin slechts zijdelings een rol spelen. De beschuldigde krijgt voldoende gelegenheid om, zonder onredelijke tijdsdruk, bij voorkeur in dezelfde publicatie te reageren op de aantijgingen.
2.2.5. Bij het publiceren van beschuldigingen onderzoekt de journalist of voor de beschuldigingen een deugdelijke grondslag bestaat. Bijzondere zorgvuldigheid is geboden in het geval van publicatie van beschuldigingen die afkomstig zijn van personen (AV:of van organisaties) die ten tijde van de verstrekking van de informatie in conflict zijn met de beschuldigde, of anderszins belanghebbende zijn. Het is evident dat - in deze context - Stephanie, de politie en het OM in conflict waren met klagers en/of tenminste belanghebbend waren. 2. Uw Raad onthoudt zich hier ten onrechte van een oordeel. Klagers hebben immers gemotiveerd aangevoerd (zie punt 1) dat er grote twijfels bestaan over de beveiliging van Stephanie omdat er aantoonbaar geen enkele fysieke dreiging uitging van klagers. Evenmin is door de LC beschreven waaruit die bescherming dan wel zou bestaan waardoor voor de lezer onduidelijk bleef of die bewering eigenlijk wel juist was. En dat was daarmee onnodig beschadigend voor klagers. Daar had de LC tenminste wederhoor moeten toepassen op grond van de artikelen 1.1, 1.3, 1.4, 2.3.1. en 2.2.5. van de Leidraad. -
Door de aantijgingen kritiekloos te publiceren is er door de LC onnodig en bewust schade berokkend aan klagers, zeker gezien het feit dat de aangifte(n) nadien weer werden ingetrokken en alle verzoeken tot rectificatie door de LC werden geweigerd. Ook voor het artikel van 12 februari (ingetrokken aangiften van Stephanie en Anker) werd geen wederhoor geboden.
-
Ten tijde van het verweer van de LC (dd. 21 april jl.) nam de heer Snijder opnieuw geen enkele afstand van de (achteraf) mogelijk gemaakte fouten en onjuistheden en hij heeft klagers niet aangeboden om hun verhaal alsnog te doen in een nieuw artikel in de LC. Daarmee geeft de LC aan dat zij niets heeft geleerd van de klachten en verzoeken om rectificatie. Noch heeft zij sindsdien gepubliceerd over de mogelijke andere scenario‟s in dit moordonderzoek zoals o.a. over het „Tegenrapport‟ dat door klagers
op internet is gepubliceerd en dat de vloer aanveegt met het leugenachtige rapport van het Openbaar Ministerie van 31 januari jl.: http://www.klokkenluideronline.nl/wp-content/uploads/2011/02/Tegenrapport-zaakVaatstra.pdf Hieruit blijkt opnieuw dat de LC de eenzijdige berichtgeving over het onderzoek naar de moord op Marianne wil voortzetten. 3. Uw Raad onthoudt zich hier ten onrechte van een oordeel. Ook hier hebben klagers gemotiveerd aangevoerd dat de heer Donk opnamen maakte met een handcamera. Die camera heeft uw Raad zelfs meer dan eens kunnen waarnemen en deze paste toch echt niet achter de revers van een colbert zodat er geen sprake kon zijn van stiekem filmen. Om de heer mr. W. Anker een hand te kunnen geven heeft de heer Donk de camera zelfs van hand moeten verwisselen. -
-
Om de camera (langdurig) stabiel te kunnen houden plaatst de heer Donk deze telkens - en voor iedereen zichtbaar - tegen zijn buik. Daarnaast is in de opname te zien dat de heer Anker verschillende keren in de camera kijkt tijdens het interview dat ca. 12 minuten duurde zonder één opmerking over het gedrag van de heer Kat en de heer Donk of over de camera. Een interview, dat hij achteraf tegenover de LC „brutaal, onbeschoft, onrechtmatig en strafbaar zou hebben genoemd. Ook de LC heeft deze beelden kunnen zien op internet. En het was niet de heer Kat, maar de heer Donk die filmde waardoor ook hier de publicatie van de LC onjuist was over het „stiekeme‟ filmen van de heer Kat. http://www.klokkenluideronline.nl/artikel/7839/jdtv-weg-ermee.html
-
-
Verweerder (LC) beweert echter op 21 april jl. over een schrijven te beschikken van de gebroeders Anker waarin zij aangeven dat de heer Kat en zijn cameraman heimelijk zouden hebben opgenomen, zowel qua beeld als in geluid. En dat hun optreden “brutaal, onbeschoft, onrechtmatig en strafbaar” was. Dit schrijven is echter niet aan uw Raad overlegd en hiermee moet uw Raad afgaan op het woord van de LC. De opmerkingen: “stiekem filmen” en “verborgen camera” worden door de journalist gebezigd en niet door de geïnterviewde. En was dus onjuist en onnodig beschadigend. De heer Donk is bij uw Raad tot tweemaal toe niet in de gelegenheid gesteld om zijn kant van het verhaal te belichten omdat hij diezelfde camera meebracht. De LC had in deze tenminste wederhoor moeten toepassen en handelde in strijd met de artikelen 1.1. (waarheidsgetrouwheid), 1.3., 1.4., 1.5., 2.3.1. en 2.2.5. van de Leidraad van uw Raad en de LC had haar beweringen moeten controleren bij klagers en/of op internet.
4. Uw Raad acht dit onderdeel van de klacht ten onrechte ongegrond. Klagers hebben echter gemotiveerd aangevoerd dat Stephanie (gebaseerd op haar eigen publicaties en opgetekend uit de mond van een zeer naast familielid en zeer belangrijke kennissen en vrienden) pas 14 dagen na de moord op het politiebureau was uitgenodigd in verband met het onderzoek naar de moord op Marianne. Pas op dat moment (en tot grote verrassing van haar ouders) heeft zij aangifte gedaan van verkrachting welke later als ongeloofwaardig werd gezien door zowel het OM als het Gerechtshof Leeuwarden.
Daarnaast is zij om 24.00 en om 00.30 uur van die nacht nog gezien in het gezelschap van Marianne door diverse getuigen. -
-
-
De ouders en Stephanie hebben in 1999 zelf de media gezocht over de vermeende verkrachting en hun verbijstering over het sepot en uitspraak van het Hof Leeuwarden. Het Openbaar Ministerie is er in de afgelopen 12 jaar niet in geslaagd om de moord op Marianne op te lossen en heeft daarentegen zeer veel kritiek gehad op haar onderzoek en op de vele vraagtekens over de verdwijning van de hoofdverdachten. Juist de vermeende verkrachter (Feik) werd enkele dagen na de moord uit het AZC verwijderd. Uit de mond van de toenmalige adjunct-directeur van het AZC en twee beveiligers is opgetekend dat deze Feik op of rond 3 mei 1999 werd afgevoerd. Op dat moment was er nog geen aangifte gedaan door Stephanie zodat zijn verwijdering uit het AZC om een andere reden moet zijn gebeurd. O.a. door toedoen van klagers en de uitzendingen van EenVandaag uit maart 2010, heeft het OM zich genoodzaakt gezien om een (aantoonbaar) leugenachtig rapport te moeten publiceren met behulp van de LC. Uw Raad noemt de bewering van klagers “een pendant van de theorie van klagers” waarmee hij het voordeel van de twijfel biedt aan verweerder die dit feit nooit zelf heeft onderzocht, noch klagers in de gelegenheid hebben gesteld zich daar over uit te spreken. Onderstaand het enige artikel van de LC dat zij aan de 3 uitzendingen van EenVandaag besteedden in maart 2010: http://tinyurl.com/5rrl2j4 waaruit blijkt dat de LC slechts contact onderhoudt met - en de spreekbuis is - van het OM.
5. Dit onderdeel behoeft volgens klagers geen nadere behandeling omdat deze klacht gegrond is verklaard maar zij wijzen hierbij wel op het voorgaande onderdeel (4.). Het moge duidelijk zijn dat de negatieve kwalificaties „lastigvallen‟ en „het verzinnen van complottheorieën‟ door de LC zijn ingegeven vanuit die spreekbuisfunctie voor het openbaar ministerie. Immers, in de honderden artikelen die klagers inmiddels hebben onderzocht van de LC komt nooit een eigen onderzoeksartikel voor. Laat staan een kritische noot aan het adres van de politie of van het OM. Klagers willen graag dat verweerder daar tegenbewijs van levert mochten zij hier de plank misslaan. In die zin is het de vraag of de Leeuwarder Courant eigenlijk überhaupt een (journalistieke) mening mag geven over klagers. 6. Uw Raad onthoudt zich hier ten onrechte van een oordeel. Op de opname is te zien dat mevr. M. in de camera kijkt en een collega van haar zegt zelfs: “hier mag niet gefilmd worden”. Tijdens de behandeling van de klacht ter zitting van 18 maart jl. is het „stiekeme‟ filmen uit en te na besproken, vooral door toedoen van mevr. Mathot die zich verzette tegen “deze vorm van journalistiek en het stiekeme filmen”. Klagers hebben het stiekeme filmen gemotiveerd weersproken en de opnamen aan uw Raad overlegd. Vervolgens hebben klagers de jurisprudentie van het Hof Amsterdam overhandigd waarin de camera wel degelijk als geaccepteerd medium werd gezien. -
Het was niet de heer Kat maar de heer Donk die met een zichtbare camera filmde waardoor ook hier de publicatie onjuist was. De opmerkingen “stiekem filmen” en “verborgen camera” waren van de journalist en niet van de geïnterviewde. Dit was niet alleen onjuist maar ook bewust beschadigend. De heer Donk is bij uw Raad tot tweemaal toe niet in de gelegenheid gesteld om zijn kant van het verhaal ter zitting te belichten.
De LC had in deze tenminste wederhoor moeten toepassen op grond van de artikelen 2.3.1. en 2.2.5. van de Leidraad. Opnieuw is door de LC slechts weergegeven wat de beschuldigden (achteraf) vonden van het optreden van klagers. 7. Uw Raad acht deze klacht ten onrechte ongegrond. De journaliste, Jantien de Boer, was er vanaf 14 juni 2010 van op de hoogte dat Stephanie een geregelde bezoekster was van het AZC, dat zij met Feik bevriend was en dat zij zelfs enkele dagen na de moord bij het AZC door een beveiliger is weggestuurd terwijl zij weer op zoek was naar Feik (haar vermeende verkrachter) met de woorden: “Wat doe jij hier? Jij was toch verkracht door Feik?”. -
-
-
-
In de publicaties van klagers op internet blijkt dat diverse getuigen haar bovendien die hele avond hebben gezien in gezelschap van Feik en zijn vriend en dat zij op “dat moment tegen hem aanhing”. En weer later werd zij gezien door een getuige die waarnam dat Feik en zijn vriend de ventielen verwijderde van de fietsen van de vrienden van Marianne. Voor het onderzoek van klagers naar de toedracht van de moord was het uiteraard van cruciaal belang of Stephanie nu wel of niet bevriend was met genoemde Feik en daarmee ook in contact stond met de hoofdverdachte. Temeer omdat hij ook direct is verhoord i.v.m. de moord, als uiterst agressief bekend stond en al 3 dagen na de moord was afgevoerd naar een ander AZC (AMOG, asielzoekers met onaangepast gedrag) zonder dat Stephanie toen zelfs nog maar aangifte tegen hem had gedaan. Politie en OM waren onderdeel van het onderzoek van klagers en zouden langdurig een doofpotonderzoek hebben aangestuurd waarbij de verklaring van Stephanie moest passen in de strategie daarvan. De Boer kende deze feiten en, in plaats van een eigen onderzoek naar haar kennissen en vrienden te doen, stelde De Boer in het gewraakte artikel slechts aan diezelfde Stephanie (en politie en OM) de vraag of zij bevriend was met Feik, hetgeen deze uiteraard ontkende. Daarmee bood De Boer opnieuw een „podium‟ aan de door klagers gemotiveerde verdenkingen tegen haar (en politie en OM) terwijl Stephanie zèlf daar niet over wilde verklaren tegenover klagers of zelfs maar tegenover de ouders van Marianne Vaatstra. Ook niet na herhaalde bemiddeling van de gebroeders Anker. Ook nu heeft de LC verzuimd om wederhoor toe te passen en zelfs geen poging gedaan om ook maar op zoek te gaan naar een begin van de waarheid. Als uw Raad het trekken van informatie bij de beschuldigde partijen als voldoende beschouwt neemt zij een vooringenomen standpunt in t.a.v. het onderzoek van klagers.
8. Dit onderdeel acht uw Raad opnieuw ten onrechte ongegrond. Klagers wijzen op hun motivering van een éénmalig bezoek aan Stephanie, een éénmalig interview met haar moeder in een openbare ruimte (met een zichtbare camera) en een aantal e-mailtjes (via de advocaat die zèlf namens Stephanie contact opnam met één van de klagers) welke op geen enkele wijze als - journalistiek - onzorgvuldig kunnen worden bestempeld. Laat staan als „hetze‟ kunnen worden gekwalificeerd omdat klagers op zoek waren naar de waarheid. -
Verder hebben klagers gewezen op de drie weken die Stephanie en haar familie is gegund en het geboden wederhoor voordat zij zouden publiceren.
-
-
Klagers hebben gebruik gemaakt van standaard journalistiek en staan op het standpunt dat enige druk op de geïnterviewde niet ontoelaatbaar is op grond van de artikelen 2.3.1 en 2.4.1en 4 van de Leidraad en het maatschappelijke belang van de publicatie. De gebruikte term „hetze‟, (o.a. haat- of lastercampagne, klopjacht, ophitsing http://www.encyclo.nl/begrip/hetze) wordt opnieuw gebezigd door een krant die niet zelf op onderzoek uitgaat maar telkens zeer opvallend partij kiest tegen onderzoekers als klagers en ten faveure van de beschuldigden. De voorbeelden hiervan zijn legio en hiervoor reeds geleverd. De term „hetze‟ is daarmee onnodig beschadigend en kan alleen maar zijn gebruikt om het onderzoek van klagers in een kwaad daglicht te plaatsen en de echte waarheid te verhullen. Deze term (zoals er nog vele in het artikel staan) moeten tot doel hebben gehad om de kwaliteit van het onderzoek van klagers te diskwalificeren. Hier is geen wederhoor geboden aan klagers om hun kant van het verhaal te belichten. En daarmee handelde de LC tevens in strijd met artikel 2.2.5. van de Leidraad.
9. Uw Raad acht ook dit onderdeel ten onrechte ongegrond. Gewraakte bewering van “samenzweringstheorieën die niets met de werkelijkheid van doen hebben” is geen quote van Stephanie maar komt wel degelijk voor rekening van de journalist van de LC. En is hier - opnieuw - slechts bij politie en OM nagetrokken en niet bij klagers. -
-
Door de gewraakte bewering wordt niet alleen gesuggereerd dat deze afkomstig is van Stephanie maar maakt bovendien een karikatuur van de zorgvuldige wijze waarop feiten en bronnen door klagers zijn verzameld, gedocumenteerd en op alle feiten zijn onderbouwd. Klagers hebben het OM en de LC aangeboden hun bevindingen te delen maar daar is geen gebruik van gemaakt en/of werd weggehoond. De stelling van uw Raad dat ook klagers (kortweg) uitgaan van een “samenzweringstheorie” is dus niet alleen onterecht maar neigt zelfs naar een vooringenomen houding. Uw Raad, als hoeder van zorgvuldige en onafhankelijke journalistiek, zou immers niet verantwoordelijk willen zijn voor het afdekken van dergelijke doofpotonderzoeken zoals de PCC in Engeland in het huidige afluisterschandaal. Want ook daar werden alle signalen en waarschuwingen voordien in de wind geslagen. De LC is sinds 14 juni 2010 op de hoogte van het onderzoek van klagers, nadat SBS 6 en EenVandaag (nota bene in een drieluik) hen al voor waren gegaan. Er zijn tal van getuigen gesproken en ook andere onderzoekers hebben grote vraagtekens geplaatst bij het politieonderzoek. Door klagers niet aan het woord te laten hebben zij in strijd met de Leidraad gehandeld.
Ad aanvulling a. Uw Raad onthoudt zich hier ten onrechte van een oordeel. In de regio en naar de GPD toe heeft de LC de taak om haar lezers (en die van de GPD) naar waarheid en in alle zorgvuldigheid te informeren over het onderzoek naar de moord in Veenklooster met inachtneming van alle artikelen van de Leidraad. Het valt niet te ontkennen dat het gewraakte artikel niet aan die kwalificaties voldoet en het woord „hetze‟ past daarmee zeker eerder op de LC dan op klagers. Het gewraakte artikel was tot stand gekomen zonder wederhoor en was bewust beschadigend voor klagers en voor hun bronnen. En is ook op een later tijdstip niet gerectificeerd.
Op 8 februari (einde 8-dagentermijn klachtdelict) maar tenminste vóór 12 februari (datum van de publicatie) was de LC op de hoogte van de intrekking van de aangifte(n) van Stephanie en van het niet doorzetten van de aangifte tegen klagers door de gebroeders Anker. (De brief van de gebroeders Anker aan verweerder zou hier nadere opheldering hebben gegeven maar is niet aan uw Raad overhandigd). Door deze gegevens niet „door te zetten‟ naar de GPD werd in de andere regionale bladen onjuiste en onnodig beschadigende informatie vermeld over aangiften en brutaal, onbeschoft, onrechtmatig en strafbaar handelen. Het gewraakte artikel kwam zeker voor rekening en verantwoordelijkheid van de LC en daarmee werd zij ook verantwoordelijk voor de onjuiste berichtgeving in de GPD-bladen van 12 februari jl. en later. Daarnaast had de LC die bladen er van op de hoogte moeten brengen dat klagers om rectificatie hadden verzocht. Dat het om “gevoelige informatie” ging was blijkbaar al wel duidelijk aan de LC maar “dat de grootst mogelijke zorgvuldigheid was betracht” was dus inmiddels allang achterhaald door de klachten en verzoeken om rectificatie en de kans om in rechte te worden aangesproken. „Doorzetten‟ naar de andere GPDbladen was daarmee o.a. in strijd met artikel 2.2.5 van de Leidraad: 2.2.5. Bij het publiceren van beschuldigingen onderzoekt de journalist of voor de beschuldigingen een deugdelijke grondslag bestaat. Bijzondere zorgvuldigheid is geboden in het geval van publicatie van beschuldigingen die afkomstig zijn van personen die ten tijde van de verstrekking van de informatie in conflict zijn met de beschuldigde, of anderszins belanghebbende zijn.
Ad aanvulling b. Uw Raad acht dit onderdeel ten onrechte ongegrond. Niet kan ontkend worden dat de LC geen enkel eigen onderzoek heeft gedaan naar dit moordonderzoek en dat zij telkens slechts de woordvoerders van het OM citeerde waardoor klagers hen met recht verwijten dat het artikel in samenspanning met het OM, Stephanie en de gebroeders Anker tot stand is gekomen. Het rapport van het OM kwam niet toevallig 2 dagen na het gewraakte artikel tot stand, kritiekloos geciteerd door de LC zonder ook maar één woord over de bronnen, de getuigen, de klachten van de ouders van Marianne en de zorgvuldig gedocumenteerde bewijzen die door klagers naar voren waren gebracht. En 10 maanden na een drieluik van EenVandaag uit maart 2010 dat al gehakt had gemaakt van het halsstarrig vasthouden van het OM aan de verkeerde hoofdverdachte. 1.1. De journalist bericht waarheidsgetrouw. Op basis van zijn informatie moeten lezers, kijkers en luisteraars zich een zo volledig mogelijk en controleerbaar beeld kunnen vormen van het nieuwsfeit waarover wordt bericht. 1.5. De journalist vermijdt eenzijdige en tendentieuze berichtgeving, maakt geen misbruik van zijn positie, verricht zijn werk in onafhankelijkheid en vermijdt (de schijn van) belangenverstrengeling. 2.2.5. Bij het publiceren van beschuldigingen onderzoekt de journalist of voor de beschuldigingen een deugdelijke grondslag bestaat. Bijzondere zorgvuldigheid is geboden in het geval van publicatie van beschuldigingen die afkomstig zijn van personen die ten tijde van de verstrekking van de informatie in conflict zijn met de beschuldigde, of anderszins belanghebbende zijn.
Bij het gewraakte artikel over een zeer ernstige misstand bij het Openbaar Ministerie is de vraag gerechtvaardigd of het schrijfbureau van de journaliste zich op de Sixmastraat van de Leeuwarder Courant bevond of op het parket te Leeuwarden. Zorgvuldige journalistiek gaat over de waarheidsvinding voor het lezerspubliek, ter controle op onze democratische verworvenheden en verdraagt zich in ieder geval niet met opzettelijke beschadigingen van andere journalisten die wèl naar die waarheid op zoek zijn. Klagers blijven onverkort bij hun klachten over de selectieve en suggestieve verslaglegging en bewuste en opzettelijke beschadiging van hen in het gewraakte artikel van Jantien de Boer. En bij hun verzoeken tot rectificatie aan de LC. Daarnaast verzoeken klagers uw Raad om de Leeuwarder Courant op te dragen, de uitspraak “door te zetten” aan de GPD-leden die (op één na), niet hebben gereageerd op de vraag of zij het gewraakte artikel in februari jl. ook hadden overgenomen van de LC. Bijgaande verzoek tot herziening zal u per e-mail en per post worden toegezonden. Met vriendelijke groeten en namens klagers,
André Vergeer De Brink 90 3703 AT Zeist Telefoonnr.: 030 - 6917013 e-mail:
[email protected]