Uit: Van Alphen, M.F. (2015). Psychosociale gespreksvoering: observatief luisteren in de hulpverlening. Den Haag: Boom Lemma. (zie www.ObservatiefLuisteren.nl) Enigszins aangevuld en aangepast.
De volgende drie paragrafen bevatten een stevig stuk theorie over het verband tussen denken, voelen en doen. Dat zal een aantal lezers verbazen. Waarom moet dat in een boek over communicatie? Observatief luisteren vraagt dat de psychosociale hulpverlener helder de reacties van de cliënten waarneemt en zich ervan bewust is wat er zich allemaal bij hen afspeelt. Om empathisch te kunnen reageren, zal de psychosociale hulpverlener daarom goed moeten begrijpen hoe denken, voelen en doen elkaar beïnvloeden en hoe lastig die verhouding soms kan uitpakken. Het uiteindelijke doel achter het behandelen van deze theorie is om beter te begrijpen wat emoties zijn en waarom zij zo belangrijk zijn. Niet alleen in het leven van de cliënten, maar vooral tijdens het hulpverleningsgesprek.
3.1 Biologie en basisresponsen In de inleiding van dit boek is het bio-psycho-sociale uitgangspunt beschreven. Om te herhalen: er wordt van uitgegaan dat beleving tot stand komt in de wisselwerking tussen drie gebieden: - het biologische; - het psychologische; en - het sociale gebied. Zowel positieve als negatieve belevingen ontstaan en worden beïnvloed uit elk afzonderlijk gebied en de drie gebieden beïnvloeden op hun beurt elkaar. In deze paragraaf behandelen wij beknopt een aantal biologische processen die de beleving sturen en beïnvloeden. In de volgende paragraaf komen de overige twee gebieden aan bod en in de paragraaf daarna hoe zij elkaar beïnvloeden. Nu eerst: de biologie. Dat biologie een rol speelt in het ervaren van emoties staat inmiddels op verschillende vlakken vast. Zo is de rol van de amygdala al in paragraaf 1.5 besproken en is er onderzoek dat uitwijst dat het limbische systeem (onderdeel van het middenbrein) een belangrijke impact op emotie-ervaring heeft. Zo blijkt bijvoorbeeld de grootte van de zogenoemde caudate nucleus verband te houden met hoe angstig mensen zijn aangelegd (Delgado, Stenger, & Fiez, 2004). Het gaat hier niet om theorieën, maar over delen van je hersenen: fysiologisch dus. Net zoals het temperament van kinderen gedeeltelijk uit aanleg voortkomt, lijkt dat ook op te gaan voor het vermogen om emotie te ervaren. Beide, temperament en het vermogen om emotie te ervaren, komen voort uit dezelfde biologische basis.
Basisresponsen Het is duidelijk dat een pasgeboren baby iets beleeft. Omdat wij hem nog niet kunnen vragen naar zijn beleving, leiden wij dat af uit zijn gedrag. Uit meerdere onderzoeken blijkt – zoals onderzoeken uit de jaren vijftig van Tomkins (1995) en de jaren zeventig van Ekman (1980) en vele anderen die daardoor zijn geïnspireerd – dat bepaalde lichamelijke responsen over meerdere culturen bij alle baby’s aanwezig zijn en dat deze responsen uniform door alle baby’s worden geuit. Dit leidt tot de conclusie dat bepaalde basisresponsen en reflexen vanuit de biologie worden meegegeven: zij zijn goeddeels aangeboren, niet aangeleerd. Een aantal van deze responsen verdwijnt weer wanneer het kind ouder wordt, een aantal gaat de rest van zijn leven mee. Baby’s kunnen al vanaf een heel jonge leeftijd gezichtsuitdrukkingen imiteren, volgens Field en Walden (1982) al vanaf enkele minuten na de geboorte. Het gaat alleen om het imiteren van basale uitdrukkingen, die niet in het geheugen zijn ingeprent. Vanaf een leeftijd van tien maanden echter gaat imitatie samen met een vorm van bewustzijn (Legerstee & Markova, 2008). Al dit soort onderzoek roept vragen op over wanneer een gezichtsuitdrukking niks meer is dan dat, of wanneer het een weerspiegeling is van een bepaalde emotie. © 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
1
De emoties Deze discussie gaan we vermijden. Wat wij wel weten is dat volwassen gezichtsuitdrukkingen ten dele iets over de emotionele beleving prijsgeven. Ten dele, omdat wij door het socialisatieproces regels aanleren voor hoe en wanneer emoties mogen worden geuit. In deze paragraaf kijken wij dus nog niet naar de emoties die worden ervaren, maar naar de basale lichamelijke uitdrukkingen die aangeboren zijn. Om te benadrukken dat het om biologische programma’s gaat, gebruiken wij de term basisresponsen. Jargon & definitie Basisrespons: Biologisch van aard. Wanneer een basisrespons getriggerd wordt (door een definieerbare stimulus) dan volgt de activatie van een mechanisme, leidend tot een bepaalde opeenvolging van biologische gebeurtenissen die lichamelijk gevoeld (ervaren) worden.
Het uitgangspunt is dat deze basisresponsen helpen om op gepaste wijze te reageren op gebeurtenissen en om de juiste aandacht van de ouders te ontlokken. Tomkins (1995) beschrijft een negental basisresponsen die naar zijn mening leerprocessen en uiteindelijk alle ervaringen van de mens besturen: bij de baby heel basaal en bij de volwassene als een complexe samenspel tussen biologie en psychische betekenissen. Heel beknopt zegt Tomkins dat elke basisrespons een bepaalde ‘lading’ heeft. Door leerprocessen worden deze ladingen gekoppeld aan bepaalde situaties, waar er vervolgens weer betekenis aan gekoppeld wordt. Deze lading bepaalt waar aandacht op gericht wordt, wat als belangrijk wordt beschouwd en wat onthouden wordt.
FIGUUR 3.1 BASISRESPONS ‘BEZORGDHEID–KWELLING'
De biologische grondslag is logisch verklaarbaar: het is belangrijk om te kunnen inschatten wát onze aandacht nodig heeft en wat niet. Uit evolutionair standpunt puur voor levensbehoud: als niets onze aandacht trok, dan zou de eerste hongerige leeuw aan ons zijn maaltijd hebben. Vandaag de dag kun je dit breder trekken, het gaat verder dan overleven omdat wij in een complexe wereld leven. Wij moeten kunnen bepalen wat urgent is en wat onze aandacht nodig heeft. Daar is bewustzijn voor nodig en Tomkins beweerde dat niets ons echt bewust wordt, niets urgent wordt, zonder dat het eerst versterkt wordt door een biologische respons. Kortom, er gebeurt iets in het lichaam dat als signaal dient. Tomkins gaat uit van negen fysiek aangeboren basisresponsen: dit zijn bepaalde lichamelijke reacties die zich zelfs in pasgeboren baby’s voordoen en die
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
2
De emoties nauwelijks anders zijn bij volwassenen, zie tabel 3.1. Omdat de basisresponsen lichamelijk zijn, hebben deze responsen altijd hun werking, onafhankelijk of een persoon zich daarvan bewust is of niet. TABEL 3.1 DE NEGEN BASISRESPONSEN VOLGENS TOMKINS Lading Basisrespons Uitdrukking via het lichaam Bezorgdheid – kwelling Snikken, huilen, opgetrokken wenkbrauwen, tranen, rode wangen, met armen en benen slaan. Zie figuur 3.1. Nek neigt naar voren en het hoofd naar beneden; onderlip en tong steken Walging wat uit (als bij een vieze smaak). Afgrijzen Opgetrokken bovenlip, hoofd neigt naar achteren (als bij stank). Negatief Algemene spierspanning, geklemde kaken, wenkbrauwen omlaag, Boosheid – woede schreeuwen, rood gezicht, sterk toegenomen hartslag en ademhaling. Gefronst voorhoofd, wit wegtrekken, staren, sterk toegenomen hartslag en Angst – verschrikking ademhaling. Schaamte – vernedering Afgewende blik, hoofd omlaag, afdraaien, blozen, ineen duiken. Neutraal Verrassing – schrikken Knipperen, wijd gesperde ogen, ‘oh!’ effect. Zie figuur 3.3. Nieuwsgierigheid – Gefronste wenkbrauwen, volgen met de ogen, opletten, luisteren, mild opwinding toegenomen hartslag en ademhaling. Positief Ontspannen gezicht, open mond, glimlachen, stralende ogen, lachen. Zie Geluk – vreugde figuur 3.4.
Een aantal van deze basisresponsen kunnen worden herkend in de figuren 3.1, 3.3 en 3.4. Een opmerking bij deze tabel is dat sommige van de basisresponsen genoemd worden naar volwassen emoties. Dit wil niet zeggen dat baby’s deze emoties ervaren zoals volwassenen dat doen, maar de uitdrukking die daarbij hoort komt deels overeen met de typische lichamelijke uitdrukking bij volwassenen wanneer zij die emoties ervaren. Beleving ligt niet alleen tussen de oren maar is een complex samenspel van biologische (fysiologische), psychologische en sociale factoren. Pas wanneer wij ons zo’n basisrespons gewaarworden (dat vereist wel enige bewustzijn), dan zal het afhankelijk van de intensiteit en de context een betekenis krijgen in wat Tomkins een script noemt. Zo’n script kan heel basaal zijn, maar gaandeweg neemt de complexiteit toe door zowel basisresponsen als scripts te gebruiken om nieuwe scripts te creëren. Er wordt daarmee een onbewust leerproces beschreven, waarvan de biologische basisresponsen de bouwstenen zijn. Scripts, net zoals vuistregels (zie paragraaf 1.6), stellen de mens in staat om in elke min of meer bekende situatie op gepaste wijze snel te kunnen reageren, zonder al te veel tussenkomst van het denkapparaat. Van een evolutionaire kant bezien is dit functioneel, zo blijft er aandacht over om op andere stimuli te letten. Samengevat: scripts zijn de bouwblokken van beleving en daarmee de primaire drijfveren tot gedrag. De basisresponsen kunnen in drie brede categorieën worden ingedeeld, afhankelijk van hoe zij worden ervaren: positief, negatief of neutraal. Zes worden als negatief, één als neutraal en twee als positief ervaren. Mensen merken geen enkele situatie op, totdat deze eerst de basisresponsen is gepasseerd: de basisresponsen geven een lading aan een situatie en motiveren om iets met die situatie te doen. Net zoals elke situatie ‘iets met je doet’, geldt dat ook voor herinneringen, ook zij zijn geladen door de lichamelijke responsen die Mensen merken een situatie pas op nadat deze in ons teweegbrengen. De intensiteit van die de basisresponsen zijn getriggerd lading laat weten wat belangrijk is, wat aandacht verdient. Daarmee vormen de basisresponsen de primaire drijfveer van het leren, want zij geven de grondslag voor toekomstige keuzes en gedrag. Volgens Tomkins komt alle motivatie voort uit de drang om positieve gevoelens te vermeerderen en negatieve te reduceren. Dit principe stuurt het leren als sociale wezens. Het komt erop neer dat wat er gebeurt (sociaal) waargenomen wordt, waardoor bepaalde basisresponsen getriggerd worden (biologisch) die een gevoel (psychologisch) teweegbrengen. Aan dit
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
3
De emoties gevoel wordt betekenis gegeven vanuit de geschiedenis van het individu (script) waardoor het individu iets ervaart, zie figuur 3.2.
FIGUUR 3.2 BASISRESPONSEN EN BELEVING
Over de basisresponsen zelf: waarschijnlijk het meest basale is de verrassing, of in zijn meer heftige vorm door te schrikken. Het zal duidelijk zijn dat dit ervoor zorgt dat wij aandacht hebben voor nieuwe zaken of voor veranderingen in de huidige situatie. Dit zorgt ervoor dat wij onze aandacht verleggen van waar wij mee bezig zijn naar het nieuwe. Deze basisrespons is het meest zichtbaar in de ogen, de opgetrokken wenkbrauwen en de open mond. Ook bij volwassenen komt de gezichtsuitdrukking globaal gezien overeen, al zal je het meestal als eerste merken door de opgetrokken wenkbrauwen (van een of beide ogen).
FIGUUR 3.3 BASISRESPONS ‘VERRASSING’
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
4
De emoties Het verschil tussen nieuwsgierigheid en verrassing is subtiel. Waar verrassing de aandacht trekt, houdt interesse of nieuwsgierigheid de aandacht. Verrassing is dus kortdurend van aard, een soort ‘reset’ knop. Bij Verrassing trekt de aandacht, nieuwsgierigheid blijven de ogen wijd en de interessante nieuwsgierigheid houdt de aandacht prikkel wordt gevolgd. Het grootste verschil is dat de mond zich ontspant. De vier negatieve basisresponsen die het gemakkelijkst zijn te herkennen, zowel in baby’s als bij volwassenen, zijn angst, boosheid, walging en afgrijzen. Bij angst zijn de wijd gesperde ogen en het gefronste voorhoofd kenmerkend en bij boosheid de omlaag getrokken wenkbrauwen. Walging kun je herkennen door het in verband te brengen met eten dat er wel goed uitziet, maar vies smaakt. Afgrijzen daarentegen is afstand nemen van iets wat stinkt en dus vermeden moet worden: de opgetrokken neus is hier het kenmerkende.
FIGUUR 3.4 BASISRESPONS ‘GELUK’
De basisrespons geluk is meestal goed te herkennen door een glimlach en een positieve uitstraling. Het moeilijkst te duiden is de basisrespons ‘schaamte’, juist omdat wij geneigd zijn het in verband te brengen met de volwassen emotie. Misschien zou een betere benaming ‘onderbreking van positief gevoel’ zijn. In eerste instantie omdat wij een nieuwe prikkel niet voor altijd interessant kunnen vinden en dat wat ons blij maakt ons niet eeuwigdurend in die toestand houdt. Het onderbreken kenmerkt zich door een afwenden van de blik, een verslapping van de nekspieren. Het is dus niet zo dat wanneer een volwassene wegkijkt en zijn nekspieren ontspant, dat daaruit volgt dat hij zich schaamt. Ook bij het maken en breken van oogcontact zou je kunnen zeggen dat je oogcontact breekt om te voorkomen dat die ander (of jijzelf) zich ongemakkelijk gaat voelen. Bij (jonge) kinderen zie je echter wel dat als zij gesnapt worden wanneer zij iets doen dat niet hoort, zij zich of letterlijk verstoppen of figuurlijk zich achter hun handen verstoppen. Het verstoppen heeft dan als doel niet meer gezien te worden. Om te herhalen: het is niet de bedoeling deze basisresponsen te zien als emoties, al kun je door ze te herkennen vaak een betere inschatting maken van de emoties die bij je gesprekspartner spelen. Emoties zijn meer dan alleen de lichamelijke responsen waardoor wij in staat worden gesteld hen te beleven. Maar dat is het onderwerp Een basisrespons is geen emotie van de volgende paragraaf. Eerst een ander biologisch fenomeen, waaruit verklaard kan worden hoe wij emoties lichamelijk voelen.
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
5
De emoties
Neuropeptiden Onderzoek waarvan de inmiddels overleden arts Candace Pert een van de grondleggers is, kent een belangrijke rol in emotie-ervaring toe aan stofjes die neuropeptiden heten (Pert, 1997). Zij noemt ze ook de moleculen van emotie. Deze stofjes worden niet alleen in de hersenen gevonden, maar Neuropeptiden zijn de moleculen van emotie en worden zelfs door lichaamscellen worden zelfs door lichaamscellen aangemaakt aangemaakt. Verschillende van deze stofjes (waarvan er al meer dan honderd types in de hersenen zijn ontdekt) worden vrijgelaten naar aanleiding van een emotie en beïnvloeden op celniveau hoe emoties lichamelijk worden ervaren. Het lijkt erop dat emoties deels door aansturing van de hypothalamus via neuropeptiden lichamelijk worden ervaren, maar ook direct vanuit het ‘geheugen’ van de individuele lichaamscellen. Deze neuropeptiden hechten zich aan receptoren op de celwand van elke individuele cel, waardoor bepaalde stofjes wel of juist niet door zo’n cel kunnen worden opgenomen of afgescheiden. Een emotie ervaren betekent dat er letterlijk iets op celniveau verandert! Dat kan dan verklaren waarom je een emotie lichamelijk voelt. De vraag over wat nu wat veroorzaakt, is nog onbeantwoord: zijn het de emoties die de neuropeptiden doen vrijkomen of is het andersom: doordat deze stofjes vrijkomen, ervaren wij een gevoel, wat vervolgens tot een emotiebeleving leidt.
3.2 Leerprocessen Het woord leerprocessen is al in de vorige paragraaf gevallen: hoe er nieuwe scripts worden aangeleerd door situatie en beleving aan elkaar te koppelen. Dat leerproces wordt vaak emotioneel leren genoemd, de technische term daarvoor is klassieke conditionering, waarover later meer. Maar eerst zal ik de relevantie van deze paragraaf moeten uitleggen, wanneer het gaat om gespreksvoering. Al onze gespreksvaardigheden en die van de cliënten zijn ooit aangeleerd. Door te kijken naar leerprocessen, kunnen wij inzien hoe de minder effectieve strategieën kunnen worden afgeleerd en meer functionele aangeleerd. Daarnaast spelen dezelfde leerprocessen een rol bij emotiebeleving, wat het onderwerp is van de volgende paragraaf. Om observatief te kunnen luisteren, zal je oog moeten ontwikkelen voor deze leerprocessen en hoe die een rol spelen in de emotiebeleving van je cliënten. De basale leerprocessen vallen uiteen in een drietal theorieën over leren die elkaar aanvullen, waarin de term conditionering een sleutelrol heeft. Conditionering kan vertaald worden in een waarde of betekenis ergens aan toekennen. Kenmerkend aan klassieke conditionering is dat een in eerste instantie neutrale stimulus (prikkel of situatie) gekoppeld wordt aan een andere stimulus die een bepaalde reactie teweegbrengt. Dit leerproces is door Pavlov uitgelegd vanuit zijn experimenten met honden: een bel luiden bijvoorbeeld heeft een neutrale betekenis. Wanneer echter de bel consequent luidt kort voordat voer wordt gegeven, dan kan de hond het luiden van een bel gaan zien als een voorspeller. Luidt de bel, dan kun je verwachten dat er voer komt. Het klassieke conditioneren gaat echter een stap verder: de hond begint te kwijlen zodra de bel luidt, ongeacht of er eten op volgt of niet. Het luiden van de bel ontlokt een nieuwe respons (kwijlen), wat het voorheen niet deed. De bel heeft er een betekenis bij gekregen: het luiden van de bel is nu geconditioneerd om kwijlen te veroorzaken.
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
6
De emoties
Jargon & definitie Stimulus: een prikkel of een situatie die een bepaalde reactie teweegbrengt. Respons: een reactie. Neutrale stimulus: een prikkel of situatie die alleen reacties oproept die horen bij die prikkel of situatie. Geconditioneerde stimulus: een prikkel of situatie die een aangeleerde reactie oproept, die toegevoegd is aan wat hoort bij die prikkel of situatie. Klassieke conditionering: een in eerste instantie neutrale stimulus wordt gekoppeld aan een andere stimulus, waardoor die neutrale stimulus een extra betekenis krijgt en dezelfde respons ontlokt als de stimulus waaraan het werd gekoppeld.
Dat dit proces ook bij mensen een rol speelt, kan met meerdere voorbeelden worden geïllustreerd, waarvan twee: Een plaswekker wordt gebruikt om bedplassen tegen te gaan. Het wordt onder het slapende kind geplaatst en elke keer dat het kind in bed plast, activeert dit via een vochtsensor een wekker, waardoor het kind wakker wordt. Het doel: het kind maakt de koppeling tussen spanning op de blaas (wat nu genegeerd wordt, vandaar dat het in bed plast) en wakker worden. Naderhand gaat het kind dus wakker worden van de spanning op de blaas (een voorspeller voor de wekker), waardoor hij naar de wc kan zonder dat de wekker hoeft af te gaan. Vaak gebruiken heroïnegebruikers in het wc-hokje van een uitgaansgelegenheid. Wanneer zij afgekickt zijn, dan blijven zij drang ervaren om te gebruiken op het moment dat zij van een wc-hokje in een openbare gelegenheid gebruikmaken. Een wc-hokje zou de geen drugs gebruikende mens geen drang tot gebruiken geven, in die zin is het een neutrale stimulus, zie figuur 3.5. Het heeft er door de koppeling van regelmatig gebruik voor de ex-verslaafde een extra betekenis bij gekregen: drang om te gebruiken. Het wc-hokje is een geconditioneerde stimulus geworden.
FIGUUR 3.5 KLASSIEKE CONDITIONERING
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
7
De emoties Klassieke conditionering verklaart daarmee hoe lichamelijke belevingen gekoppeld worden aan elkaar en aan situaties waarin zij worden opgeroepen. Zodoende gaan situaties bij ons een lichamelijk gevoel opleveren, waardoor die situaties betekenis krijgen. Waar bij klassieke conditionering een verband wordt gelegd door het samenvallen van twee prikkels, gaat operante Operante conditionering komt conditionering uit van de consequenties van gedrag. Deze door de consequenties van gedrag termen en theorieën komen uit de koker van de behaviouristen, waarvan Skinner, Watson en Thorndike belangrijke figuren zijn. Het gaat nog steeds om een koppeling, maar nu wordt een consequentie aan het gedrag gekoppeld. Levert een bepaalde gedraging positieve consequenties op, dan zijn wij geneigd dit gedrag vaker uit te voeren. En bij negatieve consequenties, minder vaak, zie figuur 3.6.
FIGUUR 3.6 OPERANTE CONDITIONERING
Ook deze theorieën zijn aan dierexperimenten ontleend, maar kunnen in menselijk gedrag teruggevonden worden. Het proces begint bij een aanleiding vanuit de omgeving: er gebeurt iets wat een reactie teweegbrengt. Deze reactie is weer een gedraging die op haar beurt zijn weerslag heeft op de omgeving. De reactie laat de omgeving dus niet koud, het is een voorbeeld van een gedraging die gedrag zal uitlokken. Dat wat het uit de omgeving oproept, is een consequentie en wordt daarbij een nieuwe prikkel of aanleiding. Wordt de consequentie als positief ervaren, dan zal het gedrag vaker worden vertoond. Jargon & definitie Operante conditionering: een leerproces waarin gedrag dat positief wordt bekrachtigd, vaker wordt uitgevoerd en gedrag dat negatief wordt bekrachtigd minder vaak, totdat het uitdooft. Bekrachtiging: een consequentie (van gedrag) dat als prettig ervaren wordt (beloning, of het onthouden van straf) of als onprettig wordt ervaren (straf, of het onthouden van een beloning). Extrinsieke beloning: de beloning komt van buiten. De omgeving beloont het gedrag. Intrinsieke beloning: het gedrag wordt van binnenuit beloond: iemand doet iets omdat hij er plezier aan beleeft.
Bijvoorbeeld: een kind dat merkt dat zijn ouders hem zijn zin geven als hij maar hard genoeg krijst, zal steeds vaker gaan krijsen als het iets wil. De consequentie van zijn gekrijs is dat zijn ouders hem paaien en dat ervaart hij als positief. Het omgekeerde gebeurt wanneer de consequentie als negatief wordt ervaren: een kind dat altijd wordt afgesnauwd met ‘doe toch niet zo dom’ wanneer hij initiatief toont, zal steeds minder initiatief gaan tonen. Uiteraard werkt het leerproces pas als de consequentie aan het gedrag wordt gekoppeld.
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
8
De emoties De consequentie zal daarom kort na het uitvoeren van het gedrag moeten optreden. Het is echter de consequentie die bekrachtigt en dat kan op vier manieren. Zie hiervoor tabel 3.2. TABEL 3.2 BEKRACHTIGINGSSTRATEGIEËN Positieve consequentie Geven Beloning Onthouden Straf
Negatieve consequentie Onthouden Geven
Voorbeelden van een beloning geven (kind die zijn zin krijgt wanneer hij krijst) en straf geven (kind dat afgesnauwd wordt bij het tonen van initiatief) zijn zojuist genoemd. Een straf onthouden betekent dat een negatieve consequentie niet optreedt wanneer er op een bepaalde manier wordt gehandeld. Neem je regelmatig je medicijn, dan treden vervelende symptomen niet op. Ruim je je kamer op, dan zeurt je moeder niet (of krijg je geen huisarrest). Bij het onthouden van een beloning betekent het dat door wat je doet, je iets niet krijgt wat je wel wilt. Wanneer je je uiterlijk verslonst (of te veel alcohol drinkt op een feestje), dan verminder je je kans om die leuke jongen / meid te kunnen versieren. Het verschil met straf geven is subtiel: straf geven vraagt om een actieve handeling van een ander, een beloning onthouden niet. Het is belangrijk om te weten dat het belonen van gedrag het grootste effect heeft. Het onthouden van een straf en het onthouden van een beloning zijn ongeveer even effectief, echter minder effectief dan belonen. Straffen is het minst effectief. De samenleving is nog niet zo ver: straffen is nog steeds de eerste keuze om ongewenst Straffen is het minst effectieve gedrag te ontmoedigen. Een alternatief daarvoor is middel tot gedragsverandering herstelgericht werken, dat bijvoorbeeld op middelbare scholen toegepast kan worden (Van Alphen, 2012). In paragraaf 6.9 wordt hierop verder ingegaan. Je zou denken dat gedrag dat consequent wordt beloond, het diepst zou inslijten. Dat is echter niet zo: zodra de beloning komt te vervallen, dooft het gedrag weer vrij snel uit. Juist wanneer bepaald gedrag alleen zo nu en dan wordt beloond, blijft het hardnekkig bestaan, zelfs als het helemaal niet meer wordt beloond. Een kind dat jengelt bijvoorbeeld, en alleen maar zo nu en dan zijn zin krijgt van zijn ouders, zal het blijven doen, zelfs nadat de ouders niet meer toegeven aan zijn gejengel. Omdat je niet kunt voorspellen wanneer je strategie vruchten af zal werpen, blijf je het proberen. Ook gokspellen en loterijen werken op ditzelfde principe van zo nu en dan een prijs laten vallen: daarom zijn zij zo verslavend! Er is ook een verschil tussen extrinsieke en intrinsieke beloning. Bij een extrinsieke beloning is het de omgeving die beloont. Een voorbeeld: wanneer het kind een week lang zijn kamer heeft opgeruimd, wordt er pizza besteld. Hij ruimt zijn kamer dan op om de pizza te bemachtigen. Ook wanneer iemand iets doet om de waardering van een ander te krijgen, is dit een extrinsieke beloning. Bij een intrinsieke beloning komt het van binnenuit: het gedrag wordt uitgevoerd omdat het fijn voelt voor de persoon zelf. Wanneer het kind zich realiseert dat hij het zelf fijn vindt in een opgeruimde kamer te wonen, dan hoeft hij niet meer van buitenaf te worden beloond. Sterker nog, als je hem extrinsiek gaat belonen voor iets dat hij intrinsiek al prettig vindt, dan zal hij dat als minder prettig gaan ervaren. Stabiele gedragsverandering heeft de grootste kans te beklijven wanneer de beloningen die het nieuwe gedrag oplevert, Gedrag dat intrinsiek wordt intrinsiek zijn. Je kunt een kind niet opleggen dat hij iets leuk beloond, beklijft het beste moet vinden, dan is de beloning namelijk van buitenaf opgelegd en is dus extrinsiek! De kans is groot dat dit averechts werkt, net zoals soebatten met: ‘Jij vindt het toch leuk?’ Het kind moet voor zichzelf ontdekken dat iets hem plezier oplevert, dan pas is de beloning intrinsiek.
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
9
De emoties Het derde basale leerproces is van Bandura (1977) en wordt sociaal leren genoemd. Waar bij operante conditionering de persoon zelf de bekrachtiging ervaart, wordt het bij sociaal leren gedaan via anderen. Als je een ander iets ziet doen en dit levert voor die ander een positieve consequentie op, dan kun je kiezen om datzelfde gedrag te imiteren. Onderzoek naar spiegelneuronen (Cook, Dickinson, & Heyes, 2012) probeert het mechanisme van dit imiteren te verklaren op biologisch niveau. Spiegelneuronen zijn breincellen (neuronen) in de motorische cortex (deel van het brein dat de fysieke bewegingen aanstuurt) die geactiveerd worden wanneer een handeling wordt geobserveerd. Wanneer er bepaald gedrag bij een ander wordt geobserveerd, dan Wij imiteren gedrag van anderen ‘oefenen’ deze spiegelneuronen alvast mee om het gedrag later zelf uit te kunnen voeren. Waar kun je dit sociaal leerproces herkennen? Veel van de sociale vaardigheden die wij bezitten hebben wij bijvoorbeeld niet door vallen en opstaan ontdekt – we hebben ze afgekeken van belangrijke anderen, zoals opvoeders. Een van de principes die daarin een rol speelt heet social referencing: in een nieuwe of ambigue situatie kijken wij hoe anderen zich in deze situatie gedragen. Bij kinderen kijken zij meestal naar de primaire verzorger en imiteren hun reactie. Wanneer bijvoorbeeld een onbekende aanbelt, dan zal het kind kijken naar wat de reactie van de moeder is op deze onbekende en deze overnemen. In de reclamewereld wordt ook veelvuldig van dit principe gebruikgemaakt. Waarom worden sterren gevraagd een bepaald product in een advertentie te gebruiken? Juist omdat mensen graag zelf een ster zouden willen zijn, krijgen zij het gevoel dat als zij dezelfde producten gebruiken, zij een stapje dichter bij dit doel komen.
Cognitieve invalshoeken De cognitieve stroming kan worden toegeschreven aan mensen zoals Beck en Ellis. Grondslag is dat gedrag niet zozeer onbewust voortkomt, maar dat ons denken en de manier waarop wij denken daarop een grote invloed hebben. Ellis stelt bijvoorbeeld in zijn Rationeel-Emotieve-Therapie (RET) dat mensen consequenties toeschrijven aan omstandigheden (een zogenoemde ‘activating event’ in zijn terminologie), Niet de feitelijke situatie, maar hoe wij terwijl niet de feitelijke omstandigheid, maar hoe wij over haar denken leidt tot onze ervaring haar interpreteren leidt tot hoe wij haar ervaren, zie figuur 3.7. Hoe wij interpreteren hangt volgens deze visie af van onze overtuigingen. Als ik een fout maak en ik ervaar dat als rampzalig, dan komt dat niet doordat ik een fout heb gemaakt, maar omdat ik de overtuiging heb dat alleen perfect werk voldoende is. In de Rationeel-Emotieve-Therapie word je dan gevraagd deze onderliggende overtuigingen uit te dagen en te vervangen door effectievere overtuigingen. Klopt het dat alleen perfect werk voldoende is? Of is het beter te denken dat fouten menselijk zijn en dat je van fouten kan leren?
FIGUUR 3.7 ABC-SCHEMA VAN DE RATIONEEL-EMOTIEVE-THERAPIE (RET)
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
10
De emoties Beck is de grondlegger van de cognitieve therapie en hij schrijft veel waarde toe aan zogenoemde schema’s, die veel overeenkomst hebben met de overtuigingen van Ellis. Een schema is een soort raamwerk dat van onze diepste overtuigingen uitgaat. Zulke schema’s worden volgens deze visie gebruikt om de wereld om ons heen en wat er in ons leven gebeurt betekenis te geven. De irrationele gedachten die wij erop nahouden komen voort uit deze diepgewortelde overtuigingen. Door deze schema’s te veranderen, kunnen wij anders tegen de wereld om ons heen aankijken, waardoor onze gedachten functioneler worden. De cognitieve invalshoek komt neer op gedachten en overtuigingen. Dat mensen zich minder rationeel gedragen dan wat uit logica verwacht kan worden is inmiddels wel duidelijk. Kijk bijvoorbeeld naar hoe wij ons verschillend gedragen ten opzichte van risico- en winstsituaties (zie paragraaf 1.6). Volgens de gedragstherapeutische visie omdat irrationeel gedrag ons een kortetermijnvoordeel oplevert (het wordt dus bekrachtigd). Volgens de cognitieve invalshoek omdat wij er irrationele overtuigingen op nahouden. Emoties zijn vanuit deze invalshoeken een bijproduct. De vraag is of dat waar is … Die vraag komt in de volgende paragraaf aan bod. Eerst even hoe kennis van leerprocessen direct al helpt om observatief te luisteren. Om met klassieke conditionering te beginnen: ook de plaats waar jij je gesprekken met je cliënten voert, wordt in hun beleving gekoppeld aan de gevoelens die zij daar opdoen. Dat wil dan niet zeggen dat je geen lastige onderwerpen zou mogen aansnijden! Het betekent dat wanneer de cliënten zich gehoord voelen en de omgeving voor hen vertrouwen en vertrouwdheid oproepen, zij al met een ander gevoel binnenstappen. Operante conditionering zie je terug in het feit dat jouw reactie op wat een cliënt zegt of doet per definitie de cliënt een consequentie oplevert (jouw reactie is de consequentie). Bekrachtig jij (positief) het openlijk bespreken van moeilijke dingen, dan zullen zij gemakkelijker van zich laten zien. In het bijzonder heeft je aandacht gevend gedrag (zie paragraaf 2.4) een belonend effect. Als laatste sociaal leren. Of je het nu wilt of niet, op een bepaalde manier sta jij rolmodel voor je cliënten. Cliënten komen naar jou toe omdat zij verwachten dat jij beter weet dan zij hoe iets aan te pakken. Worden zij gestuurd, dan zullen zij zelfs bewust gaan testen of jij wel over de juiste expertise beschikt. Hoe dan ook: jouw gedrag wordt geobserveerd door je cliënten. Geeft jouw manier van gespreksvoering jou positieve gevolgen, dan zullen zij die kunnen imiteren. In die zin heeft jouw manier van gespreksvoering een direct effect op je cliënten, los van waarom zij bij jou zijn aangemeld. De les: hoe adequater jouw gespreksvoering, hoe meer je cliënten je van je kunnen oppikken. De rol van de cognities parkeren wij even tot paragraaf 5.5.
3.3 Een bio-psycho-sociaal model van emoties De vorige paragrafen leggen de basis voor deze paragraaf, waar de huidige opvattingen over cognities en emoties kritisch worden bekeken. Dat mensen emoties ervaren is een open deur. Probeer je er echter uit de psychologische theorieën achter te komen wat een emotie precies is, dan betreed je een vaag gebied. Er zijn een aantal emotietheorieën, die op sommige vlakken overeenkomsten hebben en op andere weer niet. In deze paragraaf wordt een emotiemodel geïntroduceerd dat een synthese is van een aantal theorieën. In dit model krijgt de rol van emoties in het communicatieproces een bredere, zo niet andere betekenis. Wanneer de psychosociale hulpverlener wordt ingeschakeld, gaat het zelden over de feitelijke situatie. Meestal gaat het over hoe die situatie door de cliënten wordt beleefd. Sommige cliënten kunnen hun emoties tijdens een hulpverleningsgesprek gemakkelijk uiten, anderen weer minder goed en juist daarom zal de psychosociale hulpverlener de emoties nauwkeurig moeten kunnen herkennen. Weet hij niet terdege wat de emoties zijn en hoe zij betekenis geven aan het leven van zijn cliënten, hoe zal hij dan observatief kunnen luisteren en adequaat om kunnen gaan met hun emoties? Van Kleef (2009) in zijn EASI-model (Emotions as Social Information) zegt zelfs dat de emoties in een sociale situatie (dus ook tijdens een hulpverleningsgesprek) de gesprekspartners informatie verschaffen en dat zij ook naar deze informatie handelen. Zij ‘lezen’ de emoties van hun gesprekspartner, maken daarmee een inschatting van de
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
11
De emoties gemoedstoestand van die ander en de emotie van de ander brengt een emotie teweeg in hen. Des te meer reden voor deze theoretische paragraaf, die in de volgende paragraaf wordt vertaald naar de praktijk. Vaak worden de woorden gevoel, emotie en stemming als inwisselbaar gebruikt. Om te beginnen iets over terminologie (Nathanson, 1996): Jargon & definitie Gevoel: hierin speelt bewustzijn een belangrijke factor: een gevoel ontstaat op het moment dat een individu zich bewust wordt dat er een basisrespons getriggerd is. Emotie: een emotie is een complexe combinatie van basisresponsen en de herinneringen aan vorige ervaringen waarin deze werden beleefd, en de basisresponsen die weer door het ervaren van deze emotie worden getriggerd. Basisrespons is biologie, emotie is biografie: voor emotie is een ‘verhaal’ nodig. Ieder beleeft een bepaalde emotie vanuit een eigen perspectief (aangeleerd via socialisatie en geschiedenis). Stemming (in het Engels: mood): het gevangen worden in een aanhoudend ervaren van een bepaalde emotie. Een stemming is een zijnstoestand. Meestal tijdelijk, totdat het niet meer ‘gevoed’ wordt door herinneringen of totdat er iets belangrijker gebeurt. Stemmingsstoornis (in het Engels: mood disorder): wanneer een negatieve stemming zo aanhoudend en beeldvullend wordt dat deze het dagelijkse functioneren verstoort.
De rol van de biologie (basisresponsen, amygdala, neuropeptiden) en van leerprocessen (klassieke conditionering, operante conditionering en sociaal leren) zijn behandeld, evenals een aantal cognitieve invalshoeken zoals de grondslagen van de rationele emotieve therapie (RET) en de cognitieve gedragstherapie (CGT). Terwijl de invalshoeken van basale leerprocessen en de Basisresponsen zijn biologie, cognitieve stroming de nadruk leggen op gedrag en hoe dat emoties zijn biografie verklaard kan worden, is er een andere stroming die zich veel meer bezighoudt met beleving.
James-Lange, Tomkins en Izard Een van de eerste theorieën uit deze stroming is wat de James-Lange theorie wordt genoemd. Deze gaat ervan uit dat emoties specifieke belevingen zijn. Dat wil zeggen dat je je niet hoeft af te vragen of je nu angst of blijdschap ervaart want dat zijn kwalitatief verschillende ervaringen. Iemand die bang is voor een slang zal niet hoeven na te denken: ‘Oh, daar heb je een slang, daar ben ik bang voor.’ Op het moment dat hij een slang ziet, ervaart hij gelijk een angstige reactie die hij ook zonder nadenken als angst ervaart. De experimenten van LeDoux (1996) over de rol van de amygdala in het reguleren van de emotionele responsen (zie paragraaf 1.5) ondersteunen dit uitgangspunt: er is een korte verwerkingsroute die gelijk een reactie oproept en een lange verwerkingsroute, waarbij prikkels bewust worden onderzocht en geïnterpreteerd. De korte route komt overeen met de James-Lange theorie: wanneer er iets gebeurt in je omgeving dan ervaar je gelijk een emotionele reactie. Je weet ook gelijk welke emotie je ervaart. De details van de situatie verwerk je pas daarna (de zogenoemde lange route). Immers, de intensiteit van die reactie vertelt ons wat belangrijk is en waar wij aandacht aan moeten besteden. Mensen lijken eerst te beleven en pas achteraf (als de situatie voldoende iets met je doet) betekenis aan die Eerst beleven, dan pas interpreteren beleving te geven. Dit proces zit al in onze biologie ingebakken. De discussie die hieruit voortvloeit, is in hoeverre de emoties die ervaren worden discreet zijn, oftewel specifiek zijn en van elkaar te onderscheiden. Voelt angst bijvoorbeeld anders dan verdriet? De theorie dat emoties bestaan uit een non-specifieke ‘arousal’ die geïnterpreteerd wordt aan de hand van de
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
12
De emoties situatie (Schachter & Singer, 1962), is inmiddels onderuitgehaald. Zie hiervoor bijvoorbeeld Marshall en Zimbardo (1979), die het onderzoek repliceerden en geen bevestiging vonden. Tomkins (1995) zegt dat weinig mensen de moeite hebben genomen om het oorspronkelijke artikel van Schachter en Singer goed te lezen. Hij schrijft erover: ‘... despite the fact that there was no statistically significant main effect and that those significant effects reported were either small or in the wrong direction.’ Kort samengevat: in het oorspronkelijke artikel staat al dat er geen ondersteuning is, hij is schromelijk misgeciteerd door andere schrijvers. De differentiële emotietheorie van Izard, die nu onder de noemer gaat van de discrete emotietheorie (Izard, Ackerman, Schoff, & Fine, 2002) gaat ervan uit dat er een aantal zogenoemde basisemoties zijn, maar dat deze zeer globaal zijn. Elk individu creëert zijn eigen emotionele ‘programma’s’, samengesteld uit zowel neuro-, hormonale, gedragsmatige als leerprocessen. Deze leerprocessen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Deze programma's komen overeen met de ‘scripts’ die bij de basisresponsen in paragraaf 3.1 zijn genoemd. De discrete emotietheorie heeft duidelijke raakvlakken met die van Tomkins, waarvan zij ook is afgeleid. Over het aantal basisemoties zijn onderzoekers het niet helemaal eens. Ekman (Ekman, Friesen, & Ellsworth, 1982) ging uit van zes: vreugde, verdriet, angst, boosheid, verrassing en walging. Het nieuwste onderzoek onderscheidt er vier: boosheid en walging zouden samen één basisemotie vormen, zo ook verrassing en angst (Jack, Garrod, & Schyns, 2014). De huidige stand van het uitgangspunt discrete emoties probeert de rijkdom van verschillende emoties te verklaren vanuit de systems theorie (Colombetti, 2009). In de systems theorie visie is er ook oog voor verschillen in intensiteit van beleving. Colombetti daagt daarnaast het begrip ‘emotionele episode’ uit, dat wil zeggen dat het mogelijk is om een emotie aan een bepaald tijdsbestek te koppelen. In haar systems visie wordt emotie constant ervaren en verandert dynamisch naar aanleiding van verschillende factoren die zelf ook steeds variëren.
Sociale functie van emotie Het EASI-model van Van Kleef (2009) tracht ook te verklaren hoe iemand de emotie van een ander verwerkt. Iemand ‘leest’ de emotie van zijn gesprekspartner, maar er zijn twee factoren die bepalen wat de impact daarvan is: informatieverwerking en sociaal-relationele factoren, zie figuur 3.8.
FIGUUR 3.8 HET EMOTIE-ALS-SOCIALE-INFORMATIE MODEL VAN VAN KLEEF (2009)
Met informatieverwerking wordt bedoeld dat er zowel motivatie moet zijn als de mogelijkheid om de informatie te verwerken. Motivatie komt neer op intensiteit in de basisresponsen: pas wanneer iets voldoende ‘met je doet’, zal je er aandacht aan besteden. De mogelijkheid er iets mee te doen kan van alles en nog wat afhangen. Iemand met een autistische stoornis bijvoorbeeld heeft juist een tekort aan mogelijkheden om überhaupt emoties te kunnen lezen. Met dit hoofdstuk tracht ik bij de psychosociale hulpverlener (in spe) deze mogelijkheden te verbreden.
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
13
De emoties
Sociaal-relationele factoren kunnen worden samengevat als de aard van de verhouding (bijvoorbeeld de machtsverhouding tussen de psychosociale hulpverlener en de cliënt), culturele normen (zoals de aanvaardbare manieren om emotie te uiten), op wat de emotie wordt gericht (de persoon of de omgeving) en hoe passend de emotie-uiting is (bijvoorbeeld blijdschap tonen bij iets wat de meeste mensen als verdrietig ervaren). Samengevat: de cliënten zullen reageren op de emotionele uitingen van de psychosociale hulpverlener en omgekeerd. Omdat de psychosociale hulpverlener de ‘sterkere partij’ is, zal hij zich bewust moeten zijn van het feit hoe zijn cliënten uitdrukking geven aan hun emotie en wat die bij hen teweegbrengt. Hij kan dan zijn reactie aanpassen om te zorgen dat het gesprek voor de cliënten functioneel is.
Een bio-psycho-sociaal model voor emoties Als we deze losse aspecten samenvoegen tot een bio-psycho-sociaal model van emoties, dan ontstaat een beeld zoals in figuur 3.9.
FIGUUR 3.9 EEN BIO-PSYCHO-SOCIAAL MODEL VAN EMOTIES
De cirkel begint bijvoorbeeld bij een situatie. Deze situatie roept een lichamelijke reactie op via de korte, onbewuste route vanuit LeDouxs theorie. Aangezien deze reactie lichamelijk ervaren wordt, beïnvloedt het ons emotionele landschap. Dit landschap is dynamisch, dat wil zeggen dat het steeds aan het veranderen is. Deze veranderingen geven de ervaring van verschillende gevoelens, die grotendeels verklaard kunnen worden uit de biologie (neurotransmitters, neuropeptiden, aanleg). De koppeling tussen een situatie en het gevoel dat wij ervaren, wordt via klassieke conditionering opgeslagen in het geheugen. Deze herinnering beïnvloedt zowel (de intensiteit van) de lichamelijke reactie als hoe wij Een emotie voedt ook zichzelf die lichamelijke reacties ervaren. Bedenk bijvoorbeeld dat na een situatie, die een intens gevoel bij je oproept, je vervolgens meer gespitst bent op situaties waarin dat
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
14
De emoties gevoel wordt opgeroepen. Bij herhaling raken deze situaties je steeds meer. Hoe intenser, hoe groter de versterkende kracht van die herinnering. Het kan ook omgekeerd werken: hoe vaker wij beelden van leed in de wereld om ons heen zien, hoe minder deze ons raken. In paragraaf 1.6 werd dit verwoord als de heuristiek over verankering van beginwaarden. Om een voorbeeld te geven: in een stad als Johannesburg (een van de steden met de meeste criminaliteit ter wereld) worden dagelijks meerdere moorden gepleegd. Als er op een dag maar vijf moorden in de krant worden gerapporteerd, dan was het ‘een rustige dag’, terwijl zo veel moorden op één dag voor ons in Nederland onvoorstelbaar zou zijn. Blijkbaar verschillen onze ‘beginwaarden’ – wat wij als gewoon ervaren. Wij wennen dus aan het herhaaldelijk zien van dezelfde soort negatieve beelden. Het leed dat wij hierin zien betreft echter anderen. Emoties die zichzelf voeden hebben echter betrekking op onszelf, niet op anderen. Wanneer iets negatiefs ons overkomt, zal dit bij herhaling de emotie eerder versterken. Het gehele proces van klassieke conditionering is echter onbewust. Deze herinnering wordt overigens niet alleen opgeslagen in de hersenen, maar ook via neuropeptiden op celniveau in het gehele lichaam. Dan nog de bewuste route van LeDoux: de situatie wordt, (tenminste als het voldoende ‘met je doet’ om je aandacht te trekken), ook via de cognities verwerkt. Zowel de situatie als het gevoel wat dat oplevert wordt dan bewust geïnterpreteerd, in wisselwerking met het geheugen. Deze interpretatie stuurt (op een meer bewust niveau) ons leren via de principes van operante conditionering en sociaal leren. Wij merken wat de consequenties van een bepaalde situatie zijn. Dit bewuste proces veroorzaakt ook een wisselwerking tussen het interpreteren en het geheugen. Deze meer bewuste, of in ieder geval dieper verwerkte interpretatie stuurt ons toekomstig gedrag en onze huidige reactie op de situatie. Meestal wordt er aan voorbijgegaan wat precies een bekrachtiger is bij operante conditionering. Het is namelijk niet de feitelijke Het is de emotie die bekrachtigt, beloning of straf die bekrachtigt, maar wat die beloning of straf niet het feitelijke gevolg met je doet. De bekrachtiging is gevoelsmatig, niet feitelijk. De beloning of straf komt neer op het ervaren van een emotie. Een positief gevolg aan bepaald gedrag wordt pas als positief ervaren als het iets positiefs met je doet. Bijvoorbeeld als je de bediening bij een restaurant een fooi van vijf cent geeft, dan is dat streng gesproken een beloning, maar zal niet als een beloning worden ervaren, integendeel. Echter, niet alle gedrag wordt bewust gekozen, veel wordt op de automatische piloot gedaan. We zeggen wel: op het gevoel of op het ruggenmerg. De heuristieken uit paragraaf 1.6 zijn een prima voorbeeld van deze onbewuste verwerking die leiden tot onbewuste Niet alle gedrag keuzes en daarmee onbewust gedrag. Wat op de automatische piloot wordt wordt bewust gekozen gedaan, is echter ooit aangeleerd, grotendeels uit operante conditionering. Dus ook hier speelt het geheugen een rol. Op de situatie zullen wij onbewust of bewust reageren. Ook niets doen is reageren, net zoals je niet niet kunt communiceren. Die reactie is gedrag. Dat gedrag roept op zijn beurt weer een reactie op uit de (sociale) omgeving, waardoor er een nieuwe situatie tot stand komt. Zo is de cirkel rond: situatie – lichamelijke reactie – verandering in gevoel/emotioneel landschap – verwerking van die verandering – opslaan in geheugen – keuze voor reactie – reactie – nieuwe situatie. Gedrag ontlokt ook op een tweede manier een lichamelijke reactie: direct, zonder tussenkomst van de omgeving. Ook wel innerlijk, of intrapsychisch genoemd. Onderzoek wijst namelijk uit dat als je bijvoorbeeld gaat lachen (geveinsd), dat Zelf-perceptie theorie: omdat dit een effect heeft. Er komt toch endorfine vrij wanneer je lacht, zelfs ik lach, zal ik wel blij zijn al ben je niet blij. De zelfperceptietheorie (Bem, 1972) zegt eigenlijk hetzelfde: wij ontlenen betekenis aan ons eigen gedrag. Vanuit deze
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
15
De emoties theorie zou men zeggen: omdat ik lach, zal ik wel blij zijn. Wat bijvoorbeeld tegen sombere gevoelens helpt, is om elke ochtend direct na het opstaan een kwartier te doen alsof je blij bent. Het is namelijk niet mogelijk jezelf een gevoel of emotie op te leggen, maar doen alsof is gedrag en dat kun je jezelf wel opleggen. Gedrag beïnvloedt direct het lichaam. Gedrag brengt daarmee ook zonder tussenkomst van de omgeving een lichamelijke reactie teweeg. Operante conditionering gaat mank omdat de koppeling tussen negatieve gevolgen van een reactie of situatie niet altijd leidt tot een afname in zulke reacties. Sommige mensen zoeken steeds situaties op die bij hen een negatief gevolg teweegbrengen of blijven De emotie-ervaring is gedragingen uitvoeren die niet bijzonder gunstig voor hen zijn. Soms kan een intrinsieke beloning dat toegeschreven worden aan het verschil tussen kortetermijnvoordelen versus langetermijnnadelen en soms aan het ontbreken van de mogelijkheden om dingen anders aan te pakken. Er is nog een verklaring: de lichamelijke reactie en de invloed daarvan op het emotionele landschap kunnen gezien worden als een intrinsieke beloning. Ongeacht of de ervaring uiteindelijk als positief of negatief wordt ervaren, louter het ervaren zelf is belonend. Dit kan het gemakkelijkst worden geïllustreerd met een depressie, waarin zowel gedrag (depressieve mensen zijn vaak apathisch) als emotie-ervaring afgevlakt zijn. Je wordt als het ware somber omdat je niks doet. De gedragstherapeutische verklaring voor depressie zegt iets soortgelijks: het ontbreekt aan positieve bekrachtiging. Echter, door niets te doen, ontbreekt het aan alle vormen van bekrachtiging, niet alleen positieve. Om het te chargeren: door veranderingen in ons emotionele landschap weten wij dat wij ervaren en dus dat wij leven. En dat is op zich belonend. Dit belonende element kan ervoor zorgen dat wij aan bepaalde emoties verslaafd raken … Die verslaving kun je als volgt illustreren: de meeste mensen ervaren de meeste nieuwe emoties als kind en tot in jongvolwassenheid. De rest van ons leven lijken wij alleen maar situaties op te zoeken waarin wij die emotie-ervaring kunnen herhalen. Dus waar je vroeger levensenergie putte via de intrinsieke beloning uit het experimenteren met nieuw gedrag, put je Na jongvolwassenheid later in je leven energie uit het zoeken naar nieuwe situaties waarin je ervaren wij weinig dezelfde oude emoties kan herhalen. Is dat erg? Waarschijnlijk niet, tenzij je leven wordt beheerst door enkele (en dan vooral negatieve) emoties. De nieuwe emoties vorm waarin de emotie wordt ervaren, verschilt telkens, het resultaat is hetzelfde. Bijvoorbeeld: mensen die steeds een partner uitkiezen die uiteindelijk voor drama en teleurstelling zorgt. Waar operante conditioneren voorspelt dat de negatieve bekrachtiging voor een vermindering zou zorgen (en het steeds uitkiezen van ‘foute’ partners niet kan verklaren), lukt het verklaren wel wanneer emoties als zelfbelonend worden gezien. Voor sommige mensen is dus het hebben van drama in hun leven een manier om betekenis aan hun bestaan te geven – hun problemen lijken hen te definiëren. Overdreven gesteld: sommige mensen hebben hun problemen hard nodig. Deze ‘verslaafdheid’ aan emotie kan er daarom voor zorgen dat bepaalde problemen hardnekkig zijn. Een cognitieve aanpak heeft daar meestal weinig invloed op, juist omdat het probleem niet in het denken, maar in de emotie-ervaring ligt. Experimenteren met nieuw gedrag is vaak een gemakkelijkere route dan het onderdrukken of vermijden van vervelende emoties (oftewel: het afleren van disfunctioneel gedrag). Iets nieuws uitproberen levert volgens dit model een nieuwe emotie-ervaring Aanleren is gemakkelijker op. De consequenties van dit nieuwe gedrag beperken zich niet tot de dan afleren reacties uit de sociale omgeving, maar worden ook bekrachtigt door de intrinsieke beloning in termen van emotie. En wanneer die nieuwe emotie-ervaring positief (of positiever) is dan wat het disfunctioneel gedrag oplevert, dan zal er steeds vaker naar dit nieuwe gedrag gegrepen worden. Het oude gedrag hoeft dan niet afgeleerd te worden, het wordt steeds minder ingezet en dooft vanzelf uit. Een hulpverleningsgrondregel
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
16
De emoties is dan: aanleren van nieuw gedrag is gemakkelijker dan en te verkiezen boven het afleren van disfunctioneel gedrag. Waar zijn de cognities in dit verhaal? Vanuit dit model gezien, zijn cognities, gedachten en overtuigingen secundair. Dat wil niet zeggen dat zij niet belangrijk zijn, Emoties zijn integendeel. Maar hoe wij over de dingen denken, heeft te maken met geheugen. Wij denken niet ‘zomaar’, maar gebruiken alle kennis en ervaringen uit het verleden om de primair huidige gedachte te formuleren. Omdat de veranderingen in het emotielandschap aangeven wat belangrijk is, volgt hieruit dat de emoties het leren, wat er in het geheugen wordt opgeslagen en hoe dat wordt opgeslagen, sturen. De emoties zijn dus primair. De cognities sturen ook ons gedrag, in termen van systems theorie vormen zij een van de vele feedback loops die gedrag in stand houden. Omdat die cognities gestuurd worden vanuit de emotie-ervaring, vormen zij een zogenoemde tweedeordefactor. Overigens: denken vanuit dit model bezien is ook gedrag, levert een emotie op en is daardoor een zichzelf belonende activiteit! Hoe zou het dan komen dat cognitieve gedragstherapie werkt? Waarschijnlijk doordat er een wisselwerking is tussen gedrag en emotie. Door het denken uit te dagen, vragen wij impliciet of expliciet dat mensen ander gedrag moeten Ook cognitieve gedragstherapie uitproberen in wat een gedragsexperiment wordt genoemd. De cliënt zoekt een bepaalde (vaak lastige) situatie op waarin hij werkt via de emoties bepaald gedrag uitvoert. Van tevoren is al bedacht welk gedrag dat is en welke gevolgen er worden verwacht. Die verwachting is gebaseerd op de overtuigingen van de cliënt, of kan een hypothese zijn voor een nieuwe (functionelere) gedachte. Het gedrag uittoetsen levert een ervaring op: de verwachting komt uit of niet. Vanuit dit model voor emoties levert de ervaring al een emotionele bekrachtiging op ten tijde van het uitvoeren. Is het gedragsexperiment goed opgezet, dan is dat meestal een positief gevoel. Het is dit gevoel dat maakt dat die nieuwe ervaring waardevoller is dan die wat het oud gedrag opleverde. Kortom, emotie-ervaring is één grote wisselwerking die zichzelf in stand houdt. Deze emotie-ervaring geeft betekenis aan ons leven en stuurt daarmee ons gedrag.
3.4 De rol van emoties in het communicatieproces Deze verhandeling is bedoeld om je op het hart te drukken hoe belangrijk emoties zijn in alles wat cliënten doen. Het is de grondslag van waaruit zij handelen. Vanuit deze visie is alles wat mensen doen zowel een uiting van emotie als een oorzaak voor veranderingen in hun emotielandschap. Het geeft een kader om beter te begrijpen waarom mensen doen zoals zij doen. De titel van dit hoofdstuk is communicatie op het kruispunt van voelen, denken en doen. Om dit principe te illustreren, gebruiken wij het model van Alan Watkins (2013), enigszins aangepast om overeen te komen met de terminologie die wij in dit boek hanteren. In zijn model is gedrag (het doen, dus) zoals het dak van een gebouw en het gebouw eronder de gedragsvaardigheden waarover de persoon beschikt, inclusief zijn communicatievaardigheden. Over het algemeen denken wij dat het voldoende is wanneer mensen over de juiste vaardigheden beschikken. Echter, louter het feit dat iemand over een vaardigheid beschikt, wil nog niet zeggen dat hij hem daadwerkelijk inzet of gebruikt. Voordat je daadwerkelijk een vaardigheid laat zien, zal je eerst moeten geloven dat het ook het gewenste resultaat gaat opleveren. Dit heet het geloof in eigen kunnen of selfefficacy (Bandura, 1977). Omdat het een geloof betreft, is dit onderdeel van het cognitieve domein. Waar gedrag en
© 2015 M.F. van Alphen
Je zal ervan overtuigd moeten zijn dat het inzetten van een vaardigheid ook effect zal sorteren
www.ObservatiefLuisteren.nl
17
De emoties vaardigheden (mits ingezet) zichtbaar zijn, zijn cognities dat niet. Zij liggen dus onder het oppervlak en vormen daarmee de eerste kelder van ons gebouw, zoals afgebeeld in figuur 3.10.
FIGUUR 3.10. EEN BIO-PSYCHO-SOCIAAL MODEL VAN GEDRAG (AANGEPAST NAAR WATKINS (2013))
Echter, zoals uit de vorige paragrafen blijkt, komen onze gedachten en waar wij in geloven niet zomaar uit de lucht vallen. Zij worden gekleurd door hoe wij ons voelen, zowel door hoe wij ons in het verleden hebben gevoeld tijdens de vele leerprocessen die we hebben doorgemaakt, als in het hier-en-nu. De tweede kelder is dus wat eerder het emotionele landschap is genoemd: het steeds veranderende getij van het gevoel. Je zal dus meer moeten dan alleen denken dat je iets kunt, je zult moeten voelen dat je het aandurft en aankan. En hoe je je voelt heeft veel meer invloed op je denken dan Gevoel heeft een veel groter impact op andersom. Daarom is de pijl van voelen naar denken denken dan denken op het gevoel veel dikker dan die van het denken naar het voelen.
Nog steeds niet voldoende. Uit de vorige paragrafen weten wij ook hoe deze gevoelens voortdurend veranderen: via de basisresponsen. Nu hebben wij de derde kelder onder ons gebouw. En daaronder hebben wij uiteindelijk het fundament: de fysiologie. Het is via onze zintuigen en lichaam dat prikkels worden omgezet naar elektrische-, elektromagnetische- en biochemische signalen die op hun beurt weer de basisresponsen activeren. De prikkels die worden omgezet komen zowel uit de buitenwereld als uit onze binnenwereld als door ons gedrag, wat ons weer terugvoert tot het bio-psycho-sociale model van emotie uit paragraaf 3.3. Dit boek gaat echter over communiceren in het algemeen (dat gedrag is) en gespreksvaardigheden in het bijzonder (die, wanneer zij worden ingezet ook gedrag betreffen). Hoe cliënten met jou communiceren, kun je zien als iets veel diepgaander dan alleen jou informatie verschaffen. Wat cliënten vertellen (over hun gedrag, de situatie, wat er is gebeurd) komt neer op vertellen wat hen geraakt heeft en hoe dat hen heeft geraakt. Omdat het vertellen op zich (in het hier-en-nu) Ook het vertellen levert emoties op gedrag is, is het daarom zowel uiting als oorzaak van emotie-ervaring.
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
18
De emoties Observatief luisteren gaat minder over emotie-ervaring in het verleden (daar vertellen cliënten over) en meer over hoe de huidige emotie-ervaring van de cliënten is. De cliënten benoemen de emoties die zij toen hebben ervaren, de psychosociale hulpverlener merkt echter op wat voor een impact die situatie in het hier-en-nu heeft. En juist dat is belangrijk: wat in het verleden ligt, kan niet worden veranderd, dat in het heden wel. Daarnaast merkt de psychosociale hulpverlener op welke emoties zijn vragen bij de cliënten oproepen. Dat geeft hem informatie over wat belangrijk is en waarop door te vragen. Samengevat: de rol van emoties in het hulpverleningsgesprek is groot. Uit dit bio-psycho-sociale model voor emoties volgt de conclusie dat je niet kan denken zonder dat emotie daarin een rol speelt. Of andersom gezegd: je Communiceren ligt op het kruispunt kunt niet praten over je gedachten zonder daarmee je van voelen, denken en doen emoties prijs te geven. Communicatie ligt daarbij op het kruispunt van voelen, denken en doen.
Literatuur Bandura, A. (1977). Self-efficacy: toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review 84, 191-215. Bem, D. J. (1972). Self-Perception Theory. In L. Berkovwitz, Advances in Experimental Social Psychology (pp. Vol. 6, 1-62). New York: Academic Press. Colombetti, G. (2009). From affect programs to dynamical discrete emotions. Philosophical Psychology, 22, 407-425. Cook, R., Dickinson, A., & Heyes, C. (2012). Contextual Modulation of Mirror and Countermirror Sensorimotor Associations. Journal of Experimental Psychology 141 (4), 774–787. Delgado, M. R., Stenger, V. A., & Fiez, J. A. (2004). Motivation-dependent Responses in the Human Caudate Nucleus. Cerebral Cortex, 14, 1022-1030. Ekman, P. (1980). The face of man : expressions of universal emotions in a New Guinea village. New York: Garland STPM Press. Ekman, P., Friesen, W., & Ellsworth, P. (1982). What emotion categories or dimensions can observers judge from facial behavior? In P. Ekman, Emotion in the Human Face (pp. 39-55). New York: Cambridge University Press. Field, T., & Walden, T. (1982). Perception and production of facial expression in infancy and early childhood. Advances in child development and behavior, 16, 169-211. Izard, C. E., Ackerman, B. P., Schoff, K. M., & Fine, S. E. (2002). Self-Organization of Discrete Emotions, Emotion Patterns, and Emotion-Cognition Relations. In M. D. Lewis, & I. Granic, Emotion, Development, and Self-Organization: Dynamic Systems Approaches to Emotional Development (pp. 15-36). Cambridge: Cambridge University Press. Jack, R. E., Garrod, O. G., & Schyns, P. G. (2014). Dynamic Facial Expressions of Emotion Transmit an Evolving Hierarchy of Signals over Time. Current biology, 24, 187-192. LeDoux, J. (1996). The emotional brain, the mysterious underpinnings of emotional life. New York: Touchstone. Legerstee, M., & Markova, G. (2008). Variations in 10-month old infant imitation of people and things. Infant behaviour & Development, 31, 81-91. Marshall, G. D., & Zimbardo, P. G. (1979). Affective consequences of inadequately explained physiological arousal. Journal of Personality and Social Psychology, 37, 970-988. Nathanson, D. L. (1996). Knowing Feeling. Affect, Script and Psychotherapy. New York: W.W. Norton Company. Pert, C. B. (1997). Molecules Of Emotion: The Science Behind Mind-Body Medicine. New York: Touchstone. Schachter, S., & Singer, J. (1962). Cognitive, social and physiological determinants of the emotional state. Psychological Review, 69, 379-399.
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
19
De emoties Tomkins, S. (1995). The quest for primary motives: Biography and autobiography of an idea. In E. Demos, Exploring Affect: The Selected Writings of Silvan S. Tomkins. Cambridge: Cambridge University Press. Van Alphen, M. F. (2012). Dealing with incidents at schools using restorative practices. Retrieved from Chance4Change: http://chance4change.eu/irdo/prispevki/vanalphen.pdf Van Kleef, G. A. (2009). How Emotions Regulate Social Life - The Emotions as Social Information (EASI) Model. Current directions in psychological science, 18, 184-188. Watkins, A. (2013). Coherence: The Secret Science of Brilliant Leadership. London: Kogan Page Limited.
© 2015 M.F. van Alphen
www.ObservatiefLuisteren.nl
20