3 Bodem
3.1 Inleiding Als gevolg van handel en industrie door de eeuwen heen is de bodem in de Rijnmond op veel plaatsen verontreinigd geraakt. Enerzijds zijn er veel puntbronnen door morsingen en lozingen door bedrijven, op- en overslag in de havens, de stort van allerlei afval en kleinschalige activiteiten als opslag van (brand)stoffen in ondergrondse tanks, chemische wasserijen, etc. Anderzijds is er met name in de oud-stedelijke gebieden een omvangrijke diffuse bodemverontreiniging door ophogingen met allerlei restmaterialen: havenbagger, slakken en koolassen, (oorlogs)puin en ander stadsafval. In Rotterdam (en ook in het centrum van Schiedam) spelen daarnaast ook nog de gevolgen van de aanwezigheid van loodwitfabrieken in de 16e t/m de 19e eeuw een rol. Na het Lekkerkerkschandaal – een woonwijk bleek te zijn gebouwd op een chemische afvalstortplaats – werd bodemwetgeving ingevoerd, waardoor uiteindelijk de bodemkwaliteit sterk is verbeterd. Strikte bodembepalingen in milieuvergunningen hebben daarnaast preventief gewerkt. Ook startte in 1980 een omvangrijke bodemsaneringsoperatie die anno 2011 nog steeds doorgaat. Ten slotte is regelgeving ingevoerd om het hergebruik van (verontreinigde) grond, bagger en bouwstoffen te reguleren. In dit hoofdstuk staan de oorzaken en de gevolgen van bodemverontreiniging en de hiermee samenhangende effecten voor de gezondheid en de natuur. Daarnaast wordt stilgestaan bij inspanningen voor beheer en sanering van (verontreinigde) bodems, ontwikkelingen voor de komende jaren en de ruimtelijke aspecten van bodemverontreiniging. De relaties tussen bronnen en effecten worden toegelicht aan de hand van de volgende oorzaak-effectketen.
BODEM 25
Wet- en regelgeving en beleid Diverse Europese en nationale wetten voor bodembescherming. Regionale nota actief bodem- en afvalstoffenbeheer. Uitgebreide tekst op de website www.msronline.nl Gezondheid en natuur Effecten op de gezondheid van mensen zijn meestal niet aantoonbaar. Effecten op de natuur zijn door de soort bodem in het Rijnmondgebied niet of beperkt aanwezig, behalve bij chloorpesticiden. Hierbij treden effecten op als gevolg van ophoping in de voedselketen
Blootstelling De belangrijkste vormen van blootstelling zijn direct contact met de grond en het eten van gronddeeltjes, met name door kinderen. Door de voedselrijke kleiige en/of humeuze gronden zijn veel stoffen sterk aan de grond gebonden
Leefomgevingkwaliteit De bodemkwaliteit is in kaart gebracht met bodemkwaliteitskaarten. In de ondergrond zitten activiteiten als warmte-koudeopslag, brijnopslag en ondergronds bouwen elkaar toenemend in de weg.
Ruimtelijke maatregelen Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt verontreinigde bodem gesaneerd. Door afname van bouwactiviteit worden minder saneringen uitgevoerd. Betere afstemming van gebruik van de ondergrond en verbreding van het bodembeleid zijn noodzakelijk.
Effectgerichte maatregelen Er zijn in de regio 21 humane spoedlocaties geïdentificeerd die moeten worden gesaneerd. Hiervoor dreigen onvoldoende middelen beschikbaar te komen. De sturing van bodemsanering bij bedrijven is problematisch. Er wordt gewerkt aan lokaal bodembeleid.
Emissies Lokale problemen als gevolg van puntbronverontreinigingen. Nieuwe verontreinigingen worden ondanks de wettelijk verplichting niet altijd door de veroorzaker opgeruimd. Diffuse verontreiniging door landbouw, verkeer en bedrijvigheid neemt toe.
Brongerichte maatregelen Vergunningverlening en handhaving
Belastende functies Grote industrie en landbouw, scheepvaart, wegverkeer in de regio.
BODEM
Wettelijk kader Bodem Op het milieuthema bodem is de volgende wet- en regelgeving van toepassing: - de Europese Bodemstrategie, die zich richt op een breed spectrum aan bodemthema’s, inclusief verontreiniging van de bodem; - de Wet bodembescherming, met hierin opgenomen een saneringsregeling; - het Besluit en de Regeling Uniforme saneringen (BUS en RUS), die verkorte procedures kennen voor eenvoudige bodemsaneringsprojecten; - het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit, die de toepassing van (verontreinigde) grond, bagger en bouwstoffen regelt en de certificering van adviesbureaus, laboratoria en andere bodemintermediairs; - het Activiteitenbesluit en de WABO/Wet milieubeheer, met daarin bodembeschermende bepalingen en/of criteria; - de Woningwet en de gemeentelijke bouwverordeningen, die het bouwen op verontreinigde grond reguleren.
26
Daarnaast zijn de volgende uitvoeringsrichtlijnen en protocollen van belang: - de Circulaire bodemsanering, waarin op hoofdlijnen is uitgewerkt hoe de spoedeisendheid van bodemsaneringsgevallen moet worden bepaald en welk saneringsbeleid moet worden gevolgd. Ook zijn hierin streef- en interventiewaarden opgenomen; - protocollen van NEN en SIKB, waarin staat hoe bodemonderzoek en bodemsanering moeten worden uitgevoerd; - de nota Gezamenlijk bodemsaneringsbeleid Zuid-Holland, waarin het bodemsaneringsbeleid is vastgelegd. Deze nota wordt inmiddels herzien, c.q. aangepast aan nieuwe regelgeving; - de Rotterdamse/regionale nota Actief Bodem- en Bouwstoffenbeheer, te vervangen door een nieuwe nota Actief Bodem- en Baggerbeheer, inclusief bodemkwaliteitskaarten per gemeente. Meer informatie is te lezen op www.msronline.nl
3.2 Effecten op gezondheid, de natuur en het grondwater Effecten op de gezondheid van mensen die op verontreinigde grond wonen, recreëren of werken zijn meestal niet aantoonbaar. Een uitzondering vormt asbest, dat bij blootstelling een zeer specifieke vorm van kanker kan veroorzaken. Effecten op de natuur, in casu het bodemecosysteem, zijn in de voedselrijke kleiige en/of humeuze gronden in het Rijnmondgebied veelal niet of slechts in beperkte mate aanwezig. Voor (resten) chloorpesticiden treden wél ernstige effecten op als gevolg van ophoping in de voedselketen. De effecten op de kwaliteit van het grondwater lopen uiteen. In het havengebied is het grondwater grootschalig verontreinigd. Elders is de grondwaterkwaliteit alleen lokaal slecht als gevolg van mobiele stoffen in de bodem, afkomstig van punt- of oppervlaktebronnen.
3.2.1 Effect op gezondheid Effecten op de gezondheid van mensen die wonen, recreëren of werken op verontreinigde grond, zijn meestal niet aantoonbaar. Dit komt onder meer door de relatief lage blootstellingsniveaus en de verschillende effecten van verontreinigende stoffen op de mens. Zo kan bijvoorbeeld lood een effect hebben op het leervermogen van kinderen en kan benzeen het risico op kanker verhogen. Daarnaast verschilt de manier waarop contact met de verontreiniging mogelijk is per stof: bij vluchtige stoffen zoals benzeen is inademing van dampen belangrijk, terwijl bij zware metalen zoals lood inname via de mond bepalend is. De mate van contact hangt bovendien af van het gebruik van de verontreinigde locatie. Als de locatie in gebruik is als moestuin brengt dat andere contactmogelijkheden -en dus risico’s- met zich mee dan wanneer het een geasfalteerd parkeerterrein betreft. Bij de beoordeling worden al deze factoren meegenomen. In veel gevallen is er geen sprake van een gezondheidsrisico’s, maar soms zijn gezondheidsrisico’s niet uit te sluiten. En in sommige gevallen kan er ook sprake zijn van hinder en stank als gevolg van de verontreiniging De beleving van de risico’s van een bodemverontreiniging kan anders zijn dan de technisch-wetenschappelijke risicobeoordeling. De aanwezigheid van een bodemverontreiniging kan daardoor bezorgdheid en onrust met zich mee brengen, ook al is er geen sprake van een gezondheidsrisico. De beleving van de risico’s wordt door vele persoonlijke factoren beïnvloedt. Deze kunnen, net zoals de verontreiniging, sterk per situatie verschillen. De aanwezigheid van een bodemverontreiniging kan daardoor een negatief effect hebben op het woongenot en de waardering van de woonomgeving. Het in getallen uitdrukken van de gezondheidseffecten van bodemverontreiniging is niet goed mogelijk omdat er veel onzekerheden zijn. In beschikbare registraties kunnen kleine verhogingen van ziekteincidentie, mede door de kleine aantallen mensen die aan een individuele locatie blootgesteld worden, onopgemerkt blijven. Goede indicatoren zijn daarom niet beschikbaar. Door onder andere de grote verschillen in eigenschappen van bodemverontreinigende stoffen en blootstellingsroutes is het niet mogelijk betrouwbare indicatoren te ontwikkelen voor de relatie tussen bodemverontreiniging en volksgezondheid.
3.2.2 Effecten op natuur en bodemleven In 2010 bestaan effecten op natuur en bodemleven van bodemverontreiniging in Rijnmond. De effecten zijn afhankelijk van de eigenschappen van de stof en van de bodemeigenschappen.
Zware metalen daarentegen leiden in de Rijnmondse bodems zelden tot negatieve effecten op het bodemleven, zelfs wanneer de bodem gehalten ver boven de ecologische interventiewaarden bevat. Dit komt doordat metalen meestal zo sterk aan de bodemdeeltjes zijn gebonden dat de beschikbaarheid voor planten en (bodem)dieren laag is. De binding ontstaat doordat de meeste bodems
BODEM
Chloorhoudende pesticiden en aromatische stoffen geven effecten door bioaccumulatie (ophoping van gifstoffen hoger in de voedselketen) in dieren die veel regenwormen eten zoals mollen, spitsmuizen en weidevogels. Dioxines kunnen zich ophopen in melk door het grazen van gras door koeien en geiten. Veel persistente chloorpesticiden die als insecticiden worden gebruikt zijn uiterst giftig voor diverse bodemsoort-groepen zoals bodemmijten, springstaarten, pissebedden en bodemspinnen. De biobeschikbaarheid blijft ook op langere termijn hoog doordat de afbraak of vastlegging in de bodem op langere termijn slechts in beperkte mate (of niet) plaatsvindt. Directe effecten zijn moeilijk aantoonbaar.
27
in de Rijnmond voedselrijk en rijk aan kalk zijn en daarmee een neutrale tot basische zuurgraad hebben, en/of zeer rijk zijn aan organische stof (venige gronden). Ditzelfde geldt voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) – teerachtige stoffen – die weinig wateroplosbaar zijn en daarmee weinig biologisch beschikbaar. Ecologische effecten van bodemverontreiniging worden ernstig wanneer het verontreinigde gebied omvangrijk is en er natuurwaarden in het geding zijn. Dit is in Rijnmond het geval in de Broekpolder en loswal de Lickebaert. (Zie verder paragraaf 3.6, maatregelen).
3.2.3 Effecten op grondwaterkwaliteit Sterk aan de grond gebonden stoffen als zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen hebben weinig effect op de grondwaterkwaliteit. Waar de kwaliteit van stedelijk grondwater door wordt bepaald, is te lezen in de overeenkomstige paragraaf op www.msronline.nl. Hier vindt u ook achtergrondinformatie over de effecten van overmatig gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen in (glas)tuinbouwgebieden. Slecht aan de bodem gebonden stoffen verslechteren lokaal het grondwater. Voorbeelden zijn minerale olie, vluchtige aromaten en chlooroplosmiddelen. Het zijn meestal puntbronnen. In het Rijnmondse stedelijke gebied bevinden zich veel kleine puntbronnen en deze verontreinigen lokaal het grondwater (zie figuur 3.1). Doordat de venig-kleiige deklaag in de ondergrond daar weinig bodemverontreinigende stoffen doorlaat, beïnvloeden slechts enkele tientallen puntbronnen het grondwater in de onderliggende watervoerende zandlaag negatief.
3.3 Blootstelling Bodemverontreiniging heeft een negatief effect wanneer mensen, natuur of grondwater worden blootgesteld aan (te) hoge concentraties bodemverontreinigende stoffen. Er treden echter geen negatieve effecten op voor mensen wanneer zij niet verblijven op verontreinigde plekken of er geen direct contact is met de verontreinigde bodem.
3.3.1 Belasting van mensen met bodemverontreinigende stoffen Mensen die wonen op verontreinigde grond, kunnen op diverse manieren worden blootgesteld aan stoffen in de bodem. De belangrijkste zijn direct contact met de grond, het eten van gronddeeltjes (met name door kinderen) en opname via voedselgewassen die zijn gekweekt op verontreinigde grond. Het RIVM heeft een humaan blootstellingsmodel ontwikkeld, het C-soil-model. Daarmee kan het berekenen bij welke bodemconcentraties het niveau van de ADI (Acceptabele Dagelijkse Inname) wordt bereikt, rekening houdend met alle blootstellingsroutes. Zie verder www.msronline.nl.
3.3.2 Geurhinder door bodemverontreiniging Geurhinder vanuit de bodem kan optreden door de uitdamping van vluchtige stoffen met een sterke geur. Het gaat meestal om stoffen in olieresten. Ook zonder overschrijding van de Drempelconcentratie Lucht (TCL) en zonder onaanvaardbare risico’s via inhalatie, is geurhinder door bodemverontreiniging een reden om saneringsmaatregelen te treffen omdat het een gevoel van onveiligheid kan geven.
3.3.3 Belasting van het bodemleven met bodemverontreinigende stoffen
BODEM
Organismen die wortelen of leven in verontreinigde bodem, komen intensief in contact met verontreinigende stoffen. Of zij deze stoffen opnemen, is afhankelijk van de intensiteit van het contact, de biobeschikbaarheid van stoffen en het voedselpakket. Raadpleeg www.mrsonline.nl voor onderzoeksresultaten van het RIVM naar effecten van verontreinigende stoffen voor allerlei bodemdieren.
28
3.3.4 Belasting van het grondwater Het grondwater wordt vooral belast vanuit bodemverontreinigende puntbronnen. Door inzijgend hemelwater spoelen mobiele verontreinigende stoffen uit naar het grondwater, waar zij zich verder verspreiden via de spontane grondwaterstroming. Doordat de deklaag van klei en veen veelal weinig
doorlatend en juist adsorberend is, is op termijn alleen vanuit een beperkt aantal grote oppervlaktebronnen (stortplaatsen, gasfabrieken) ernstige vervuiling van het diepe grondwaterpakket te verwachten. In het Rotterdamse haven- en industriegebied bevinden zich (deels grote) puntbronnen, waardoor een substantieel deel van het grondwaterlichaam hier is verontreinigd. In het gebied is door de langdurige aanwezigheid van verschillende industriële activiteiten bodemverontreiniging ontstaan. De bodemverontreiniging kan zich op verschillende dieptes bevinden. Met het stromende grondwater kan de verontreiniging zich verspreiden naar gebieden die nu nog schoon zijn. In 2009 is het bodembeleid uit 1992 herijkt. Aanleiding hiervoor was de Europese Grondwaterrichtlijn, die eisen stelt aan de verspreiding van verontreinigd grondwater. De wetgever heeft geconstateerd dat het volledig opruimen van alle verontreiniging voor elk geval afzonderlijk niet altijd direct noodzakelijk is, los van het feit dat het kostbaar en onhaalbaar is. De wetgever introduceert daarom gebiedsgericht grondwaterbeheer als alternatief. In 2010 is het grondwaterbeheer verder ingevuld. De gemeente Rotterdam stelt samen met het Havenbedrijf en andere overheden een Bestuurlijk Arrangement op. Hierin wordt de visie voor gebiedsgericht grondwaterbeheer voor stad én haven vastgelegd. Dit is in 2010 voor het havengebied vertaald in een beleidsregel gebiedsgericht grondwaterbeheer. Na het vaststellen van de beleidsregel, wordt de grondwaterverontreiniging op gebiedsniveau gemonitord en beheerst, te beginnen in het Botlek- en Vondelingenplaatgebied. Deltares en Royal Haskoning voerden in 2010 drie onderzoeken uit, resulterend in een Monitoringsuitvoeringsplan. Het Ministerie voor Infrastructuur en Milieu heeft inmiddels € 5 miljoen toegezegd voor de uitvoering van deze aanpak in het Botlekgebied. Verontreinigende stoffen verspreiden zich hier gemakkelijk naar het diepe watervoerende pakket doordat de ondoorlatende klei-veenlagen in de deklaag onderbroken worden door zandlagen of zelfs helemaal ontbreken.
3.4 Bodemkwaliteit De chemische bodemkwaliteit wordt bepaald door bodemverontreinigende diffuse en/of puntbronnen in de regio. Deze worden in beeld gebracht door bodemkwaliteitskaarten. Bodemdaling, grondwaterstand en archeologie zijn onderdeel van de bodemkwaliteit.
3.4.1 Bodemkwaliteit De bodem wordt verontreinigd door één bron, een zogenaamde puntbron, of door een veelheid van bronnen die diffuse bodemverontreiniging veroorzaken. - Puntbronverontreiniging wordt veroorzaakt door een specifieke, meestal bedrijfsmatige activiteit. Puntbronnen leiden tot scherp begrensde, beperkte bodemverontreinigingen, waarbij het mogelijk is de concentratiecontouren te bepalen. Een voorbeeld is een olievlek door een lekkende ondergrondse brandstoftank. - Diffuse bodemverontreiniging is terug te voeren op diverse bronnen en is verspreid over grotere gebieden. De ruimtelijke begrenzing ervan is onduidelijk en er zijn geen concentratiecontouren. Voorbeelden van diffuse bodemverontreiniging zijn een verontreinigde stedelijke ophooglaag en een grondlaag vermengd met verontreinigd verhardingsmateriaal. - Daarnaast komt er een tussenvorm voor; deze is weliswaar scherp begrensd, maar binnen het begrensde gebied is er een randpatroon aan concentraties binnen een zekere bandbreedte. Voorbeelden zijn: stortplaatsen, baggerspecieloswallen en grote gasfabrieksterreinen.
BODEM 29
Figuur 3.1: potentiële puntbronnen in Rijnmond (exclusief Schiedam)
In de bodem van het Rotterdamse havengebied bevinden zich (deels grote) puntbronnen. Zolang deze bronnen niet zijn gesaneerd, zal de bodemverontreiniging steeds verder verspreiden met de grondwaterstroming. Met de invoering van het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit in 2008 worden er aan de bodemkwaliteitskaarten meer eisen gesteld. De gemeenten moeten nu niet alleen kaartbeelden maken voor de bodemkwaliteit van boven- en ondergrond, maar ook per zone bepalen welk bodemgebruik het meest gevoelig en/of maatgevend is voor alle onderscheiden zones. Op basis hiervan moeten zij een kaartbeeld bodemfunctie opstellen. Stand van zaken (Nog) niet in ontwikkeling
Beleid/doel Het bodembeleid is gericht op duurzaam hergebruik van vrijkomende grond en baggerspecie. Om dit te faciliteren moeten alle gemeenten in de regio een bodemfunctiekaart vaststellen. Toelichting Een beperkt aantal gemeenten in de regio heeft het kaartbeeld bodemkwaliteit (in concept) herzien, deels op basis van het nieuwe standaardstoffenpakket. Enkele gemeenten zijn voornemens deze kaartbeelden ook te herzien, en zijn recent hiermee gestart De terrmijn voor indiening is met 2 jaar verlengd tot 1 juli 2013. 1006
Bodemfunctiekaart 2010
In ontwikkeling Gereed, maar nog niet vastgesteld Bestuurlijk vastgesteld
Bron: DCMR
Alle gemeenten hebben de diffuse bodemverontreiniging in kaart gebracht met behulp van bodemkwaliteitskaarten volgens het oude model. Per gemeente zijn zones onderscheiden, gebieden/wijken met eenzelfde ophoog- en gebruiksgeschiedenis, en daarmee een overeenkomstig diffuus (dan wel schoon) verontreinigingsniveau. Zie verder www.msronline.nl. Stand van zaken In ontwikkeling oude stoffenpakket
Beleid/doel Het bodembeleid is gericht op duurzaam bodemgebruik van vrijkomende grond en baggerspecie. Om dit te faciliteren moeten alle gemeenten de bodemkwaliteitskaart herzien op basis van een nieuw stoffenpakket en een nieuwe richtlijn. Toelichting Een aantal gemeenten in de regio heeft het kaartbeeld bodemkwaliteit (in concept) herzien, deels op basis van een nieuw standaard-stoffenpakket. Enkele gemeenten zijn voornemens deze kaartbeelden ook te herzien, en zijn recent hiermee gestart. 8004
Bodemkwaliteitskaart 2010
In ontwikkeling nieuwe stoffenpakket Vastgesteld oude stoffenpakket Vastgesteld nieuwe stoffenpakket
BODEM
Geen bodemkwaliteitskaart beschikbaar
30
Bron: DCMR
De gemeente Rotterdam heeft Lokale Maximale Waarden bagger/landbouw afgeleid om de bodemkwaliteitsklasse overig te splitsen in een klasse landbouw en een klasse natuur. Tevens zijn deze Lokale Maximale Waarden bedoeld als toepassingsnorm voor vrijkomende bagger uit watergangen, als alternatief voor de veel complexere generieke regelgeving. Rotterdam en Schiedam hebben verhoogde Lokale Maximale Waarden afgeleid. Vlaardingen volgt het Rotterdamse beleid. Alle gemeenten op Voorne-Putten houden het generieke beleidskader aan. Voor de overige gemeenten is nog niet duidelijk welk beleid ze volgen.
3.4.2 Andere bodemthema’s Naast het thema bodemkwaliteit worden andere bodemthema’s belangrijk in zowel het landelijke als het stedelijke gebied. Het volgende schema maakt duidelijk welke problemen zich kunnen voordoen.
Bodemthema
Relevantie in stedelijk gebied
Relevantie in landelijk gebied
Bodemvruchtbaarheid en organische stof
Weinig problematisch: in tuinen en openbaar groen wordt meestal >30 cm teelaarde aangebracht
Door intensieve landbouw op basis van kunstmest neemt het humusgehalte in bodems af
Bodemdaling
Zetting leidt tot hoge beheerkosten en veel overlast als gevolg van goedkoop/verkeerd bouwrijp maken
Bodemdaling in de veenweidegebieden door oxidatie van veen leidt op lange termijn tot te diepe, slecht ontwaterbare polders
Bodemverdichting
Bodemverdichting leidt tot een slechte ontwatering en slechte bewortelbaarheid voor bomen, struiken en andere planten
Bodemverdichting leidt tot een slechte waterhuishouding in de bodem en productieverlies in de landbouw
Bodemafdekking
Te veel bodemafdekking door bebouwing en verharding leidt tot verdroging en bergingsproblemen voor afstromend hemelwater
Bodemafdekking in met name glastuinbouwgebieden leidt tot bergingsproblemen voor afstromend hemelwater
Grondwaterstand
Een te hoge of te lage grondwaterstand leidt tot ongezonde vochtige huizen, dan wel tot het rotten van houten palen
Te vergaande ontwatering leidt tot droogteschade in de landbouw in hete droge zomerperiodes (en beregenen kost veel geld)
Archeologische en landschappelijke waarden
Ondergronds bouwen leidt tot steeds meer vernietiging van het bodemarchief en noodopgravingen
Ruilverkaveling en rationalisatie in de landbouw leiden in toenemende mate tot verlies van kenmerkende landschappen
Doordat veel stedelijk gebied op venige bodems ligt en hiermee bij de bouw geen rekening is gehouden, is zetting/bodemdaling een veel voorkomend probleem voor gemeenten en bewoners.
BODEM 31
Door verkeerd bouwrijp maken wordt het ook problematischer de grondwaterstand in stedelijke gebieden op het juiste peil te houden. Als de grondwaterstand structureel te laag is, staan de paalkoppen van gebouwen droog. Houten paalkoppen rotten en het gebouw moet in dat geval vroegtijdig technisch worden afgeschreven of tegen hoge kosten worden voorzien van nieuwe (betonnen) funderingspalen. Is de grondwaterstand echter structureel te hoog, dan staan kruipruimtes vol met water en ontstaan er vochtproblemen in de woning, met name in woningen zonder dampdichte betonnen vloer. Een te vochtige binnenlucht leidt tot schimmelvorming in leef- en werkruimtes en daarmee tot gezondheidsklachten voor de gebruikers. Bovendien gaan houten vloeren rotten door vochtophoping in kruipruimtes, met hoge renovatiekosten als gevolg.
Legenda Risico hou ten palen funderingen
Fu n de ri ng sp ro bl em en ho u te n p a al fun de ri ng e n <1% va n h e t a an ta l pa n
Fu n de ri ng sp ro bl em en ho u te n p a al fun de ri ng e n 1 to t 5 % va n h et a an tal
Fu n de ri ng sp ro bl em en ho u te n p a al fun de ri ng e n 5 a 3 0% va n h et a an tal Beb o uw in g /in fr ate ch ni ek Wa te r
VERSIE f e d c b a
Bijgewerkt tot 24-06-2009
Versie
Omschrijvin g
Gemeentewerk
Gemeente Rotterdam Ingenieursbureau
Inventarisatie Funderingsproblemat Funderingsrisicokaart
Gete ken d
Gecontrol eerd
M.P. Polak
Figuur 3.2 risicokaart funderingen in Rotterdam (geel: funderingsproblemen bij < 1% panden; oranje: funderingsproblemen bij 1% à 5% panden; rood: funderingsproblemen bij 5% à 30% panden)
3.4.3 Gebruik van de ondergrond
BODEM
Steeds meer ondergrond wordt benut voor menselijk gebruik. In het schema hieronder is te zien voor welke doeleinden de ondergrond van de Rijnmondregio steeds intensiever wordt gebruikt. Lees verder op www.msronline.nl. Inmiddels wordt het zo ‘druk’ in de ondergrond, dat activiteiten elkaar in de weg gaan zitten en de behoefte aan ruimtelijke ordening in de ondergrond groeit. Het duidelijkst is dit in het Rotterdamse stadscentrum, waar de gemeente steeds meer ondergronds bouwt en steeds meer WKO-systemen aanlegt. Hoewel de Wet op de Ruimtelijke Ordening de mogelijkheid biedt 3D-bestemmingsplannen op te stellen, blijkt dit in de praktijk veelal te complex. Zie verder paragraaf 3.7 en hoofdstuk 4, Energie.
32
Geaut oriseerd
J.W. Stoker Paraaf /d atum
A.T.P. Opstal Paraaf /d atum
Paraaf /d atum
Benutting
Bodemlaag (meter onder maaiveld)
Bijzonderheden
Aanleg tunnels, parkeergarages, leidingen, kabels en goederenopslag
0 tot 20 (deklaag)
In toenemende mate, vooral in het stedelijke gebied van Rotterdam; dit vergt (veelal tijdelijke) spanningsbemalingen in het 1e watervoerende pakket
Zoetwaterwinning
10 tot 40 (1e WP)
Vooral in drinkwaterwingebied Donckse bos in de gemeente Ridderkerk
Brakwaterwinning
10 tot 40 (1e WP)
Vooral in glastuinbouwgebieden bij Hoek van Holland, in Lansingerland en mogelijk op Voorne
Opslag brijn
25 tot 80 (2e WP)
Vooral in glastuinbouwgebieden bij Hoek van Holland, in Lansingerland en mogelijk op Voorne
Warmte-koudeopslag1 (WKO)
25 tot 80 (2e WP)
In toenemende mate, vooral binnen de stedelijke gebieden
Winning olie/gas
1.500 tot 2.500 (trias)
Sinds ±1955 op het Eiland van IJsselmonde, maar grotendeels beëindigd
Opslag CO2
1.500 tot 2.500 (trias)
Project onder Carnisselande afgeblazen; in studie onder Noordzee nabij de Rijnmond
Geothermische energiewinning
1.700 tot 5.000
Enkele projecten in glastuinbouwgebieden (Lansingerland, bij Hoek van Holland)
3.5 Emissies van stoffen in de bodem Er worden minder nieuwe gevallen van bodemsanering gesaneerd dan er ontstaan door calamiteiten, menselijke fouten en illegale activiteiten. Alleen in het havengebied is er sprake van grootschalige grondwaterverontreiniging door puntbronnen. Daarnaast worden bodem en grondwater belast door diffuse bronnen als verkeer, scheepvaart en landbouw.
3.5.1 Nieuwe gevallen van bodemverontreiniging Alle gevallen van bodemverontreiniging die na 1987 (voor asbest geldt: sinds 1991) zijn ontstaan zijn nieuwe bodemsaneringsgevallen. De veroorzaker moet deze zo snel mogelijk volledig opruimen. Als er geen veroorzaker aan te wijzen is, moet de terreineigenaar direct zelf saneren; in de openbare ruimte is dat meestal de gemeente. Alle andere gevallen worden gezien als historisch en worden functioneel gesaneerd in het kader van de Saneringsregeling in de Wet bodembescherming (zie verder paragraaf 3.6). Nieuwe bodemverontreinigingen ontstaan door bijvoorbeeld ongelukken (zie verder www.msronline.nl). Soms is er sprake van grote calamiteiten met mobiele stoffen, die in korte tijd een groot gebied verontreinigen tot vele meters diepte. De bodemsanering kan dan diverse jaren gaan duren en wordt kostbaar. Nieuwe gevallen van bodemverontreiniging moeten direct worden gemeld in het kader van de Wet milieubeheer (art. 13), of de Wet bodembescherming (art. 27). Daarnaast moet direct verdere bodemverontreiniging worden voorkomen. Omwille van een snelle bodemsanering kan direct worden gestart met ontgraven op basis van een plan van aanpak, dat is beoordeeld door het bevoegde gezag. Aanpak bodemverontreiniging 140
120
100
Aantal
80
Gemeld Gesaneerd Resterend
60
20
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010 Bron: DCMR
1
Warmte-koudeopslag concurreert met benodigde infrastructuur onder de grond.
BODEM
40
Beleid/doel Met voorzorgmaatregelen en vergunningvoorschriften wordt geprobeerd nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen. Volgens het beleid moeten nieuwe gevallen van bodemverontreiniging volledig worden verwijderd. Toelichting De indicator is gebaseerd op meldingen en rapportages aan het bevoegd gezag, en op meldingen van incidenten op bedrijfsterreinen. In de regel gaat het over morsingen of lekkages en is de verontreiniging als gevolg van incidenten beperkt van omvang. Het verschil tussen het aantal meldingen en het aantal ongedaan gemaakte nieuwe gevallen van bodemverontreiniging is kleiner dan in voorgaande jaren. Het afdoen van nieuwe gevallen wordt niet altijd gemeld. 5046
33
Een saneringsplan wordt gemaakt bij een omvangrijk nieuw geval en bij nieuwe gevallen die moeilijk te saneren zijn. Door goede registratie van meldingen en adequaat toezicht en handhaving houden bedrijven zich steeds beter aan hun meldings- en saneringsplicht, zij het nog niet altijd. Elk jaar is het aantal nieuwe meldingen groter dan het aantal afgesloten meldingen, wat wijst op een achterstand bij de afhandeling van incidenten (zie indicator 5046).
3.5.2 Diffuse belasting met bodemverontreinigende stoffen Hoewel er in de afgelopen decennia veel aandacht is besteed aan preventie, zijn er nog steeds diffuse bronnen die de bodem belasten met verontreinigende stoffen. De belangrijkste oorzaken/bronnen zijn vervuild oppervlaktewater, landbouw en verkeer. Verontreiniging oppervlaktewater Verontreiniging van de waterbodem wordt vooral veroorzaakt door afvalwater, meststoffen, vuil water van schepen en calamiteiten. Onderhoudsbagger uit de Rotterdamse havens wordt daarom voor een deel opgeslagen in een depot op de Maasvlakte, de Slufter. Voor de overige licht verontreinigde en daarmee op zee verspreidbare bagger is hergebruik op land slechts mogelijk onder aanzienlijke beperkingen. De onderhoudsbagger uit de singels in de stedelijke gebieden van de regio is veelal bijna schoon, een uitzondering hierop wordt gevormd door ‘erfenissen’ die voor (eenmalige) sanering in aanmerking komen. Door depositie en verkeer komen verspreid door de regio licht verhoogde gehalten voor aan zink en PAK’s. Landbouw In de landbouw worden meststoffen en bestrijdingsmiddelen gebruikt: deze verontreinigen de (water)bodem en het grondwater. Het probleem doet zich vooral voor in de glastuinbouw waardoor de bodem steeds meer verzadigd raakt met fosfaat, stikstof en bestrijdingsmiddelen. In de overige landbouwgebieden in de regio Rijnmond doen deze problemen zich (nog) niet voor. Verkeer Langs rijkswegen is de belasting in de bermzones aanzienlijk, als gevolg van run-off van de verharding. Deze bestaat onder andere uit zand, roet, rubberresten en metaalslijpsel. Deze run-off hoopt zich op in de bermen en wordt regelmatig afgegraven om de hoogte van de bermen onder wegdekhoogte te houden. Andere diffuus belastende bronnen Naar andere diffuse bronnen die de bodem belasten met verontreinigende stoffen, is nog weinig onderzoek gedaan. Het betreft o.a. strooizout en hondenpoep. Zie www.msronline voor een inventarisatie van de kwaliteit van het freatische grondwater in Rotterdam en Schiedam.
3.6 Maatregelen: de regionale bodemsaneringsoperatie Er zijn 21 humane spoedlocaties geïdentificeerd in Schiedam, Ridderkerk en Rotterdam. In 2010 is in de regio begonnen diverse bodembeleidsdocumenten te herzien en hebben Schiedam en Vlaardingen bodembeheernota’s vastgesteld. Het aantal beschikkingen Wet bodembescherming en BUS-meldingen (Besluit Uniforme Saneringen) in de regio nam af door de afgenomen bouwactiviteit. De sturing van de bodemsaneringsoperatie bij bedrijven blijft problematisch en de Bedrijvenregeling bodemsanering werkt hierbij onvoldoende stimulerend. Verbreding van het bodembeleid is nodig om te komen tot duurzaam bodembeheer in de regio; vooral de grondwaterproblematiek in stedelijke gebieden is urgent. Tot slot is het hergebruik van (licht) verontreinigde grond uit bouwputten en infrastructuurprojecten zo gereguleerd dat de bodem niet (verder) verontreinigd raakt.
BODEM
3.6.1 Het bodemsaneringsbeleid van het Rijk
34
In 2009 ondertekenden het toenmalige ministerie van VROM, (nu Infrastructuur en Milieu het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) een Convenant Bodemsanering met beleidskaders en afspraken (zie www.msronline.nl). Omdat IPO en VNG zich grote zorgen maken of de rijksgelden voor bodemsanering wel toereikend zijn, hebben zij afgesproken medio 2011 een midterm review te houden. Op basis van de dan bekende werkvoorraad humanespoedlocaties kunnen zij dan bezien of sanering hiervan voor 2015 haalbaar is.
Uitvoering bedrijvenregeling bodemsanering 7000 Totale saneringskosten Aangevraagde subsidie Toegekende subsidie
6000
Aantal euro's (x 1000)
5000
4000
3000
2000
Beleid/doel Bedrijven konden zich tot 1 januari 2008 aanmelden voor subsidie op grond van de Bedrijvenregeling bodemsanering. Toelichting Het betreft vooral bedrijfslocaties in Rotterdam. Sinds 1-1-2008 kunnen er geen nieuwe terreinen meer worden aangemeld. In 2010 is meer dan € 5 miljoen aan subsidies toegekend, veel meer dan in eerdere jaren; deze subsidies worden uitgekeerd zodra de saneringen zijn afgerond. Omdat het gaat om een beperkt aantal locaties is de Bedrijvenregeling weinig effectief gebleken als instrument om bedrijven aan te zetten tot sanering. 1036
1000
0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010 Bron: DCMR
3.6.2 Het regionale bodemsaneringsbeleid Vanwege wijzigingen in de wet- en regelgeving wordt in de regio Rijnmond het bodembeleid herzien. Zo zijn de provincie en de gemeenten die eveneens bevoegd gezag zijn voor de Wet bodembescherming, in Rijnmond Rotterdam en Schiedam, in 2010 begonnen het Gezamenlijke Bodemsaneringsbeleid Zuid-Holland (BOBEL) te herzien. Schiedam en Vlaardingen hebben in 2010 een nota Bodembeheer vastgesteld, die voorziet in de invoering van het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. Ook Rotterdam is bezig zijn bodembeheernota te herzien; in 2010 heeft Rotterdam de ontwerpnota Actief Bodem- en Baggerbeheer opgesteld en ter visie gelegd voor inspraak. Inmiddels maakt de gemeente plannen om ook de regionale nota Actief Bodem- en Baggerbeheer te herzien. Dit project zal in 2011 starten.
Legenda (versie 27 april 2010) Gebiedsgrens GBP Gemeente en buurtgrenzen Rotterdam Water
0
2,500
5,000
10,000
m
Figuur 3.3: Beheergebied haven
BODEM 35
In opdracht van of door de bevoegde gezagen in de regio, de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Rotterdam en Schiedam is een overzicht gemaakt van alle humanespoedlocaties in de regio. In Schiedam betrof het zeven spoedeisende locaties en in Ridderkerk één. In Rotterdam is het aantal te evalueren bodemrapporten en potentiële puntbronlocaties zo groot, dat het niet mogelijk bleek voor 2011 de werkvoorraad volledig in beeld te brengen. Tot nu toe zijn hier 13 humane spoedlocaties geïdentificeerd. Circa 2000 locaties moeten nog worden beoordeeld; daarvan zijn er naar verwachting minder dan 20 locaties humaan spoedeisend. Per juli 2011 zal ook Rotterdam zijn spoedlijst gereed hebben. In 2010 hebben de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf Rotterdam en de DCMR gewerkt aan de invoering van het Beleid gebiedsgericht grondwaterbeheer havengebied. Er ligt inmiddels een beleidsnotitie voor bestuurlijke vaststelling voor het deelgebied Botlek-Oost. Daarnaast wordt een monitoringplan voor het grondwater uitgewerkt. Ook wordt een juridische analyse uitgevoerd om te bezien hoe de financiële en bestuurlijke risico’s te beperken zijn. Voor de uitvoering van al deze activiteiten heeft het ministerie van I&M aan de gemeente Rotterdam voor de periode 2010 – 2015 totaal 30 miljoen euro toegekend.
3.6.3 Bodemonderzoek en sanering De meeste bodemsaneringen in de regio worden uitgevoerd vanwege bouw- of herinrichtingsplannen. Werken in samenloop met bouwen en/of herinrichting is immers het meest efficiënt en kosteneffectief. In beperkte mate verrichten bedrijven en overheden ook milieusaneringen. De financiering van historische bodemsaneringsgevallen komt voor ruim de helft uit de markt en verder uit door het Rijk beschikbaar gestelde gelden voor de stadsvernieuwing. De bodemsaneringsoperatie volgt meestal de planning van stadsvernieuwing en bouwprojecten. De bodemsaneringsoperatie loopt vertraging op doordat de bouw van nieuwe woningen en bedrijfsgebouwen sinds enkele jaren sterk is teruggelopen vanwege de economische crisis en de overcapaciteit op de markt. Bodemsaneringen Rotterdam
200 180 160 140
Hectare
120
Overig Wonen Bedrijven Totaal
100 80 60 40 20 0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010 Bron: DCMR
Beleid/doel Doel van de bodemsanering is het geschikt maken van de grond voor het beoogde gebruik. Uitgangspunt van het beleid is dat bodemverontreiniging geen belemmering mag zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Toelichting De afname van het aantal ha gesaneerd in 2010 ten opzichte van 2009 is opmerkelijk, maar over de gehele reeks van jaren genomen is 2009 een uitschieter. Deze komt op conto van de gemeente Schiedam, waar in 2009 een aantal langlopende saneringen formeel is afgesloten. Het aantal ha gesaneerd in 2010 is wel het geringste van de afgelopen jaren, wat mogelijk wijst op een afname van de bouwactiviteit. Dit wordt bevestigd door de afname van het aandeel van de saneringen ten behoeve van woningbouw in het totaal gesaneerde grondoppervlak. 3056
In 2010 is een veel kleiner oppervlak aan grond gesaneerd dan in de jaren daarvoor. Omdat er de komende jaren waarschijnlijk blijvend weinig gebouwd wordt, geeft 2010 naar verwachting de trend voor de komende jaren weer. Beschikkingen wet bodembescherming 250
200
150
BODEM
Aantal
Saneringsplan Saneringsverslag Nazorgplan
100
50
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010 Bron: DCMR
36
Beleid/doel Uitgangspunt van het beleid is dat bodemverontreiniging geen belemmering mag zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Toelichting de grafiek toont een lichte afname van aantal afgeronde saneringen. Afname van saneringsinspanning komt meer tot uiting in aantal ha gesaneerd (indicator 3056) en hoeveelheden vrijkomende grond (5041). Mogelijk is hierin een afname van de bouwactiviteit te zien. In het aantal beoordeelde saneringsplannen worden ook de gehonoreerde BUS meldingen geteld. Ongeveer 70% van het totaal aantal saneringsplannen zijn BUS meldingen Opvallend is dat het oppervlak gesaneerd gebied wel sterk is teruggelopen. Het aantal nazorgplannen daalt al duidelijk. 5058
Bodemsanering gasfabrieken
Wet bodembescherming
25
100 90
20
80
Aantal 10
Percentage
70 In onderzoek Onderzocht Sanering loopt Nazorg loopt Afgerond
15
60 Overtreding Kernovertreding Geen overtreding
50 40 30
5
20 10
0
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2005 Bron: DCMR
Beleid/doel De landelijke programmatische aanpak van gasfabrieksterreinen heeft als doelstelling dat verontreinigingen van voormalige gasfabrieken vóór 2015 zijn gesaneerd of beheerst. Voor Rotterdamse gasfabrieksterreinen geldt 2030 als einddatum. Toelichting De uitvoering van het Convenant gasfabrieken ligt maar deels op schema. De spoedlocaties met marktdynamiek kunnen mogelijk nog voor 2015 worden gesaneerd, maar voor de statische gevallen gaat dit niet lukken door tekort aan middelen. Daarom heeft Rotterdam met het Rijk afgesproken enkele gasfabrieksterreinen voor 2030 te saneren. Voor de gasfabriek in Hellevoetsluis zijn aanvullende financieringsafspraken gemaakt met de gemeente en Rijkswaterstaat (de eigenaar van het terrein) zodat de grond nog voor 2015 kan worden gesaneerd. 5049
Handhaving bodemsaneringen 100 90 80
Percentage
70 60 Sancties Aanschrijvingen Controles
50 40 30
2006
2007
2008
2009
2010 Bron: DCMR
Beleid/doel Volgens het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer moet elke bodemsanering ten minste één keer worden gecontroleerd aan de hand van de saneringsbeschikking en de Wet bodembescherming. Toelichting De indicator is gebaseerd op het aantal controles van de DCMR voor de provincie Zuid-Holland en gemeenten Rotterdam en Schiedam. Overtredingen worden onderscheiden in kernovertreding en nietkernovertreding. Een kernovertreding is een doelbewuste (ernstige) overtreding van bepalingen die voor de bescherming van het desbetreffende belang relevant zijn. Tegen overtredingen wordt opgetreden volgens de sanctiestrategie en de handhavingsuitvoeringsmethode Wbb. In 2010 is het aantal kernovertredingen licht afgenomen en het aantal niet-kernovertredingen enigzins toegenomen. 3054
Beleid/doel Het doel is om te bereiken dat bedrijven de milieuvoorschriften naleven, ook bij het uitvoeren van bodemsaneringen. Toelichting De grafiek geeft de verhouding per jaar weer tussen de uitgevoerde controles zonder gevolg (controles) en eventuele verdere handhavingsacties (tot uitdrukking komende in aanschrijvingen en sancties). Ten opzichte van 2009 zijn er in 2010 meer overtredingen geconstateerd. Het aantal aanschrijvingen is licht gestegen maar dit heeft niet geleid tot meer sancties. 3099
20 10 0 2005
2006
2007
2008
2009
2010 Bron: DCMR
3.6.4 Effecten bodemsaneringsbeleid
BODEM
Al sinds 1987 voeren alle bevoegde gezagen in de Rijnmondregio een functioneel bodemsaneringsbeleid. Doel hiervan is niet zozeer alle verontreinigde grond en grondwater volledig te saneren, maar deze zover te saneren dat er geen ernstige risico’s bestaan voor de gebruikers van de bodem, het (bodem)ecosysteem en het grondwater. Bodemverontreiniging wordt alleen nog verwijderd wanneer dit vanwege de bodemsituatie en/of te realiseren bouwputten doelmatig is. In deze functionele benadering staat de vraag centraal welke gebruiksfuncties van de bodem onder welke omstandigheden nog realiseerbaar zijn. Met de minimum bodemkwaliteitseisen kan het gewenste gebruik worden gerealiseerd. Zie www.msronline voor de theorie over de functionele bodemsaneringstrategie.
37
Toepassing bodemsaneringsvarianten 250
200
IBC-sanering Combinatie Stabiele eindsituatie Functioneel (BGW) Multifunctioneel
Aantal
150
100
50
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010 Bron: DCMR
Beleid/doel Het beleid is gericht op een kosteneffectieve en functiegerichte wijze van saneren, waarbij zo min mogelijk actieve nazorg resteert. Immobiele verontreiniging in de bovengrond wordt bij voorkeur geïsoleerd en mobiele verontreiniging in de ondergrond wordt zoveel mogelijk verwijderd. Toelichting De categorie ‘combinatie’ betreft saneringen waarbij verontreinigingen in de contactzone zijn geïsoleerd en waarbij voor de ondergrond gestreefd wordt naar een stabiele eindsituatie. Bij een gering aantal saneringen is actieve nazorg nodig omdat sprake is van een mobiele restverontreiniging. Nog altijd wordt bij bijna de helft van de saneringen gekozen voor verwijdering van de verontreiniging en aanvullen met schone grond (multifunctionele sanering). Voor bijvoorbeeld tuinen in stadsvernieuwingsgebieden is dit de meest effectieve aanpak. 5060
Ontgraven bodemsaneringsgrond (bosa-grond) wordt zoveel mogelijk gereinigd en daarmee geschikt gemaakt voor hergebruik. Alleen als reinigen te duur is of niet technisch haalbaar, wordt grond gestort. Eventueel wordt grond tijdelijk opgeslagen vóór reiniging of hergebruik. Bestemmingen verontreinigde grond 700
600
500
Ongereinigd hergebruik Naar reiniger Ongereinigd storten Tijdelijke opslag
Kiloton
400
300
200
Beleid/doel Grond die bij bodemsanering vrijkomt moet zoveel mogelijk een nuttige toepassing krijgen. Verontreinigde grond mag alleen worden gestort als reiniging niet mogelijk is. Het beleidskader voor het bepalen van de bestemming van grond die vrijkomt bij bodemsanering, is vastgelegd in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Toelichting De afname in 2010 sluit aan bij de afname van het aantal ha gesaneerd. De grote hoeveelheid ‘ongereinigd storten’ in 2008 houdt verband met sanering van een stortplaats in Spijkenisse waarbij ongereinigde grond is gestort in een andere stortplaats. 5041
100
0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bron: DCMR
3.7 Bestuurlijke vraagstukken In het Bodemconvenant zijn afspraken gemaakt over de inventarisatie en aanpak van spoedlocaties (met ernstige humane, ecologische en/of verspreidingsrisico’s) tot 2015. De vraag is echter of de beschikbare gelden voldoende zijn en wat er na 2014 gaat gebeuren. Ook is er opnieuw discussie ontstaan over de loodnormering; deze normering is bepalend voor de omvang van de werkvoorraad humane spoed(locaties). Ten slotte wil het Rijk het bodembeleid niet meer sectoraal aanpakken, maar onderdeel laten uitmaken van een breder gebruik van de ondergrond. Het is nog onduidelijk hoe dit vorm moet gaan krijgen.
BODEM
Te weinig geld voor de zogenaamde werkvoorraad spoed humaan tot 2015 Er wordt verwacht dat er onvoldoende geld is om zowel de puntbronlocaties als de diffuus verontreinigde gebieden voor het jaar 2015 aan te pakken. Eind 2011 wordt op verzoek van IPO en VNG een midterm review uitgevoerd over de budgetten die het Rijk heeft toegekend voor bodemsanering tot 2015. Hierin wordt duidelijk of deze budgetten toereikend zijn om de werkvoorraad spoed humaan aan te pakken. Deze werkvoorraad blijkt hoger te zijn doordat deze tevens diffuse bodemverontreiniging met lood (in met name oud-stedelijke gebieden) omvat. Het Rijk lijkt in te zetten op het beheren en monitoren van de diffuus verontreinigde locaties die spoedeisend zijn vanwege risico’s voor de mens, zonder te saneren.
38
De resultaten van de review worden besproken tijdens een bestuurlijke conferentie eind 2011. Voor lokale politici kan het echter lastig zijn te communiceren dat een locatie weliswaar ernstig verontreinigd is en met spoed zou moeten worden gesaneerd vanwege risico’s voor de bodemgebruikers, maar dat dit door geldgebrek niet gebeurt. Aan de andere kant is er waarschijnlijk ook geen maatschappelijk draagvlak voor een nieuwe grootschalige bodemsaneringsoperatie in met lood verontreinigde oud-stedelijke gebieden, afgezien nog van de financieringvraag.
Bodemsanering na 2014 Er zijn aanwijzingen dat het Rijk na 2014 geen specifieke budgetten meer wil vrijmaken voor bodemsaneringsoperaties in Nederland, hoewel dit op grond van de Kaderrichtlijn Water en Grondwaterrichtlijn wel voor 2017 moet zijn aangepakt. Door de hier bovengenoemde redenen wordt verwacht dat de spoedlocaties door de verspreiding van ernstig verontreinigd grondwater dan nog niet allemaal zijn gesaneerd of beheerst. De provincie Zuid-Holland en de gemeenten Rotterdam en Schiedam zullen dan zelf alle kosten moeten dragen. Het gaat namelijk meestal om erfenissen uit het verleden, waarvoor geen andere financieel verantwoordelijke partij te vinden zal zijn. Noodzaak saneren vanwege ecologische risico’s Steeds meer locaties krijgen het stempel spoedeisend vanwege ecologische risico’s. In het kader van de herziening van het Gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid Zuid-Holland beziet het bevoegd gezag of het nog wel zinvol is de ecologische spoed in stedelijk gebied te bepalen. Voor woonwijken, bedrijfsterreinen en havengebieden, waar weinig bijzondere natuurwaarden zijn, lijkt dit weinig zinvol. In grotere stadsparken en ecologische verbindingszones zijn er wel te beschermen natuurwaarden. Lees verder op www.msronline.nl. Mogelijk strengere normen voor lood In de afgelopen jaren is er veel gediscussieerd over de gevolgen van lood in de bodem voor de mens en voor landbouwgewassen. De normen voor lood worden strenger. Een verlaging van de loodnorm leidt direct tot een grotere hoeveelheid bodemsaneringssituaties en een toename van de werkvoorraad van diffuus met lood verontreinigde locaties. Dit zal het (verwachte) budgettekort voor de aanpak van de werkvoorraad spoed humaan verder vergroten. Keuze voor gebruik ondergrond Het wordt druk in de ondergrond waardoor concurrentie in het gebruik ervan ontstaat. Er zullen daarom keuzes moeten worden gemaakt over het gebruik van de ondergrond.
3.8 Conclusies en aanbevelingen Conclusies • Effecten op de gezondheid van mensen door bodemverontreiniging zijn in de regio Rijnmond beperkt. • Ecologische risico’s ontstaan vooral door bioaccumulatie van met name chloorhoudende insecticiden (drins). Een aantal van deze stoffen zijn verboden maar zeer persistent. • Binnen de regio Rijnmond bestaan op twee locaties ecologische effecten van bodemverontreiniging. • Bodemverontreiniging wordt alleen nog verwijderd wanneer dit noodzakelijk is vanwege de spoedeisendheid of te realiseren bouwplannen. • Verwacht wordt dat de budgetten die het Rijk tot 2015 beschikbaar heeft gesteld onvoldoende zijn om de locaties die spoedeisend zijn vanwege risico’s voor de mens (de zogenaamde werkvoorraad spoed humaan) voor die tijd te saneren of te beheersen. • Aanscherping van de loodnormering bepaalt de toekomstige omvang van de werkvoorraad spoed humaan diffuus. Het Rijk heeft hiervoor (nog) geen gelden vrijgemaakt. Hierdoor bestaat de kans dat ernstig verontreinigde bodem, met risico’s voor de bodemgebruikers, door geldgebrek niet wordt gesaneerd.
BODEM
Aanbevelingen Het wordt aanbevolen om: • tijdens de midterm review medio 2011 over de budgetten die het Rijk heeft toegekend voor bodemsanering tot 2015 goed na te gaan of en hoeveel extra budget noodzakelijk is om de doelstelling van het Convenant Bodemsanering te halen; • in 2012 te starten met een onderzoek naar de werkvoorraad aan locaties die spoedeisend zijn vanwege risico’s voor de natuur en de verspreiding van verontreinigd grondwater en naar thema’s als grondwaterbeheer en bodemdaling; tevens te zoeken naar alternatieve geldstromen voor de financiering van de bodemsanering. Resultaten van dit onderzoek zijn nodig om op tijd met het Rijk te kunnen onderhandelen over een structurele financiering van het bodembeleid vanaf 2015; • keuzes te maken wat er met de (beperkt) beschikbare middelen gerealiseerd kan worden; • omdat de komende jaren minder wordt gebouwd door de economische crisis, verlaagt ook het tempo van de bodemsaneringsoperatie een aantal jaren flink. Aanbevolen wordt het vrijkomende budget in te zetten voor de versnelde aanpak van de werkvoorraad spoed humaan;
39
BODEM
• het gebiedsgerichte grondwaterbeheer zo snel mogelijk te implementeren in het gehele havengebied en hiervoor draagvlak te verwerven bij bedrijven in de haven. Dit verhoogt de efficiëntie, bespaart alle partijen kosten en voorkomt problemen in het kader van de Kaderrichtlijn Water c.q. de Grondwaterrichtlijn.
40