Concept beleidsnotitie Sport BSO’s
1. In
Achtergrond de
laatste
jaren
zijn
er
landelijk
veel
samenwerkingsvarianten
gestart
tussen
kinderopvangorganisaties en sportverenigingen in de vorm van “Sport BSO’s”. Hiervoor zijn verschillende motieven denkbaar zoals: assortimentuitbreiding van de kinderopvang, extra inkomsten genereren door sportverenigingen, nieuwe doelgroepen aanwenden, professionaliteit verhogen, etc. Als er samenwerking wordt gezocht wenden partijen zich in toenemende mate tot de gemeente met de vraag of en zo ja, onder welke voorwaarden samenwerking kan plaatsvinden, gelet op de wettelijke en lokale bepalingen. Dit laatste in relatie tot gronduitgifte en de bijbehorende grondprijsberekening.
Het realiseren van Sport BSO’s kan voor een gemeente aantrekkelijk zijn. Het biedt de mogelijkheid om samen met marktpartijen invulling te geven aan het sportstimuleringsaanbod. Door het aanbieden van sport- en spelprogramma’s maken kinderen op een laagdrempelige manier kennis met sport en bewegen. Het stimuleren van bewegen op vroege leeftijd voorkomt bewegingsarmoede. Daarnaast kan samenwerking met de kinderopvang leiden tot versterking van de sportverenigingen. Direct of indirect kan het de exploitatie positief beïnvloeden en bestaande accommodaties worden optimaler benut.
Inmiddels zijn er ook in Dordrecht verschillende samenwerkingsinitiatieven ontstaan tussen kinderopvangorganisaties en sportverenigingen, waarbij de gemeente wordt gevraagd om de huisvesting van BSO in of bij een bestaande sportaccommodatie mogelijk te maken. In deze notitie gaan wij in op de voorwaarden waaronder samenwerking mag plaatsvinden.
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het doel van de notitie weergegeven weergegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van drie mogelijke samenwerkingsvarianten in Dordrecht. In hoofdstuk 4 en 5 worden de voorwaarden beschreven waaraan deze varianten moeten voldoen.
2.
Doel
In deze notitie worden de voorwaarden per samenwerkingsvariant omschreven waaraan aanvragen worden getoetst. Hierdoor wordt een adhoc aanpak voorkomen en een eenduidige aanpak voor het realiseren van een Sport BSO bevorderd. Hierdoor is het voor elke kinderopvangorganisatie en sportvereniging in Dordrecht duidelijk wat de mogelijkheden zijn.
3.
Varianten van Sport BSO’s
Er zijn verschillende samenwerkingsvarianten mogelijk bij het realiseren van Sport BSO’s. Centraal staat de vraag hoe de huisvesting van BSO in of bij een bestaande sportaccommodatie gerealiseerd kan worden en hoe sportactiviteiten aangeboden kunnen worden bij een sportaccommodatie door de kinderopvang. Op dit moment hebben we in Dordrecht te maken met drie mogelijke varianten, te weten:
27 januari 2011
1
1.
Multifunctioneel gebruik van de sportaccommodatie Een accommodatie van een sportclub die geheel of gedeeltelijk op bepaalde momenten gedurende de dag gebruikt gaat worden door de BSO (onderverhuur).
2.
Realiseren/betrekken van een accommodatie op een sportpark Het realiseren of betrekken van een opstal (tijdelijk of permanent) door de BSO-organisatie op een sportterrein dat uitsluitend gebruikt gaat worden door de BSO.
3.
Aanbieden van sportactiviteiten Het aanbieden van sportmiddagen in een sporthal of op een sportveld aan kinderen van bestaande BSO-locaties door de sporthal of het sportveld te huren. Het gaat om vaste sportactiviteiten binnen het programma van een reguliere BSO, maar elders en dus niet op de ‘eigen’ locatie.
Voor de eerste twee varianten geldt dat er kinderopvang wordt aangeboden in de zin van de Wet kinderopvang en dat er sprake is van het realiseren van kindplaatsen. In een (sport)accommodatie is dan sprake van de exploitatie van een kindercentrum, welke opgenomen dient te worden in het Landelijk Register Kinderopvang. Er moet dan ook worden voldaan aan de wettelijke kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang, waarop de GGD Zuid-Holland Zuid jaarlijks controleert. Bij deze varianten zal gerekend worden met een commerciële huurprijs voor de grond en zal voldaan moeten worden aan een aantal voorwaarden. Deze worden in de volgende hoofdstukken geschetst.
Bij variant 3, het aanbieden van sportactiviteiten, wordt het terrein door de BSO alleen gebruikt ten behoeve van sportuitoefening waarbij het hoofdgebouw van de BSO elders is. In dit geval is er geen sprake van een commerciële huurprijs voor de grond, maar kan er verhuurd worden tegen het gangbare tarief voor sport. Er gelden, net als bij de eerste twee varianten, wel een aantal voorwaarden die in hoofdstuk 8 worden benoemd.
4.
Motivatie
De eerste voorwaarde is de motivatie voor het vestigen van een BSO op een sportpark. Richt de Sport BSO zich op het aanbieden van sportactiviteiten aan de kinderen die op de locatie worden opgevangen? Een intentieverklaring of samenwerkingsovereenkomst tussen (een deel van) de ter plaatse actieve sportverenigingen en de kinderopvangorganisatie is hiervoor een belangrijk criterium. Een BSO die zich alleen richt op de opvang aan kinderen en geen samenwerking heeft met de sportvereniging en geen sportieve activiteiten aanbiedt, biedt geen meerwaarde op een dergelijke locatie. De gemeente faciliteert daarom de realisering alleen als er sprake is van een Sport BSO.
5.
Veiligheidscheck
Ook de externe veiligheid is een belangrijke factor voor het realiseren van een BSO op een sportpark. Elke aanvraag zal o.a. getoetst worden aan het toetsingskader externe veiligheid (2004). Dit in verband met mogelijke nabijheid van vervoersstromen van gevaarlijke stoffen.
27 januari 2011
2
6.
Prijsbepaling en type overeenkomst
Bij het commercieel exploiteren van een bedrijf met bijbehorende commerciële prijzen voor de consument hoort een marktconforme huurprijs. Daarbij onderscheidt het Grondbedrijf een aantal situaties:
1.
Accommodaties gedeeltelijk in gebruik door BSO (variant 1)
2.
Accommodaties volledig in gebruik door BSO (variant 2)
3.
Accommodatie alleen in gebruik door de BSO t.b.v. sportuitoefening (aanbieden van sportactiviteiten binnen het programma van een reguliere BSO, maar elders en niet op de ‘eigen’ locatie)
In de eerste twee gevallen rekent het Grondbedrijf met een commerciële huurprijs voor de grond. In het derde geval is hier geen sprake van, mits het hoofdgebouw van de BSO elders is gevestigd en dat het terrein alleen gebruikt wordt ten behoeve van sportuitoefening. Verdere toelichting en voorwaarden worden gegeven onder punt 5.
In het geval dat alleen sprake is sportuitoefening, blijft de huur voor de sportvereniging gebaseerd op het tarief voor sportterreinen dat wordt vermeld in de grondprijzenbrief. De sportvereniging kan tegen een zelf te bepalen tarief de accommodatie verhuren aan een BSO ten behoeve van sportuitoefening. Het Sportbedrijf heeft de mogelijkheid om aan deze toezegging een huurverhoging te koppelen of een tariefstelling op te leggen aan de sportvereniging voor onderhuur aan de BSO.
Indien met een commerciële prijs gerekend wordt, dan zal, conform de grondprijzenbrief, een marktconforme waarde voor de grond worden bepaald. Dit gebeurt op basis van een marktconforme huurprijs voor kinderopvang. Op dit moment wordt door de afdeling Economische Ontwikkeling en Grondzaken marktonderzoek verricht naar de grondprijs voor BSO’s en KDV’s. Omdat dit een nieuw fenomeen betreft, is gedegen onderzoek vereist. Deze notitie komt nog te vroeg om het advies over de tariefstelling voor variant 1 en 2 op te kunnen nemen. Dit zal in de loop van het eerste kwartaal duidelijk worden en separaat ter besluitvorming worden aangeboden aan college en raad. Wel is op dit moment duidelijk dat dit een significant hoger bedrag zal betreffen dan de prijs voor recreatieve doeleinden.
Grond wordt in Dordrecht aan sportverenigingen alleen uitgegeven met een huurovereenkomst of een ingebruikgevingsovereenkomst. In de huurcontracten die nu gelden voor sportverenigingen is uitgesloten dat zij commerciële activiteiten mogen uitoefenen. Voor het realiseren van een BSO op sportlocaties is daarom van belang dat de huurovereenkomsten worden aangepast, ten behoeve van Sport BSO’s.
Voor variant 1 geldt dat de bestaande huur- of ingebruikgevingsovereenkomst met de betrokken vereniging zal worden aangepast. Deze aanpassing behelst vooral een wijziging van de huurprijs. Voor dat deel (in tijd en ruimte) dat de accommodatie wordt gebruikt door de BSO zal de prijs worden aangepast met het tarief dat (volledig) geldt voor variant 2. Hierbij dient in de
27 januari 2011
3
huurovereenkomst duidelijk de waardegrondslag te worden opgenomen, dat wil zeggen de vierkante meters waarover de commerciële huurprijs wordt betaald. De vereniging zal dan zelf voor een marktconforme huur (een gedeelte van) de opstal kunnen verhuren aan de BSO.
Voor variant 2 geldt dat er een huurovereenkomst, rekening houdend met het bovenstaande, gesloten zou moeten worden tussen de gemeente en de kinderopvangorganisatie. Dit wordt vanuit het oogpunt van mogelijke herinrichting niet als wenselijk gezien. Een oplossing zou zijn om een gedeelte van het sportterrein af te stoten en de grond aan de BSO uit te geven als koop of erfpacht.
7.
Bestemmingsplan
Het gebruik van gronden in Dordrecht en de bebouwingsmogelijkheden van die gronden wordt geregeld met bestemmingsplannen. De bestemmingsplannen die gelden voor de sportparken in Dordrecht hebben vaak de functie ‘sport/recreatieve doeleinden’. De kinderopvang valt onder de functie commerciële ‘maatschappelijke doeleinden’.
Om toch een Sport BSO te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan vereist, maar als partners voldoen aan de voorwaarden motivatie, veiligheid, prijs en type overeenkomst, dan is de gemeente bereid om een Sport BSO te scharen onder de functie ‘sport/recreatieve doeleinden’.
8.
Voorwaarden aan variant 3
Voor variant 3 geldt dat deze ten alle tijden mogelijk is zolang er geen sprake is van de “exploitatie van een kindercentrum”. Cruciaal hierbij is dat er geen uitbreiding van het aantal kindplaatsen wordt beoogd en/of gerealiseerd en dat er geen opvang in de zin van de Wet kinderopvang wordt aangeboden.
Elke persoon of organisatie in de stad kan een sporthal huren voor een x-aantal uren in de week. Hierbij geldt de eis dat de locatie uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van sportuitoefening en dat de eigenlijke opvang van kinderen elders plaatsvindt. Het gaat dus om vaste sportactiviteiten binnen het programma van een reguliere BSO.
Wil een kinderopvangorganisatie starten met deze variant, dan meldt zij zich vooraf bij de GGD Zuid-Holland Zuid (namens de gemeente Dordrecht toezichthouder op de kwaliteit van de kinderopvang). De houder moet bij de GGD aan kunnen tonen dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: •
Het vervoer en de begeleiding van de kinderen dient omschreven te worden in de risicoinventarisatie van de BSO, evenals inzet van pedagogisch medewerkers;
•
Ruimtes/velden waar structureel gebruik van wordt gemaakt dienen meegenomen te worden in de risico-inventarisatie van de BSO;
•
De activiteiten moeten voor de ouders voor aanmelding duidelijk kenbaar zijn gemaakt en ook de werkwijze moet duidelijk zijn voor de ouders;
27 januari 2011
4
•
Er moet aandacht worden besteed aan deze vorm van opvang in het pedagogisch beleidsplan/werkplan van de BSO;
•
Er moet duidelijk zijn bij welke reguliere BSO de kinderen worden toegeschreven en dat er geen andere kinderen worden opgevangen in de reguliere BSO als de ‘oorspronkelijke’ kinderen op een andere locatie aan activiteiten doen.
Wordt aan deze voorwaarden voldaan, dan kan worden uitgesloten dat er sprake is van de “exploitatie van een kindercentrum” in de zin van de Wet kinderopvang. Daarnaast houdt de GGD hierop toezicht door middel van de jaarlijkse inspecties bij de kinderopvangorganisaties. Als er bij deze inspecties overtredingen op de bovenstaande voorwaarden worden geconstateerd, dan zal de gemeente overgaan tot handhaving, op basis van het toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang van de gemeente Dordrecht.
9.
Inspraakprocedure
Op 8 februari zal het college worden gevraagd in te stemmen met deze beleidsnotitie en deze tot 28 februari voor inspraak ter inzage te leggen.
In het kader van het zorgvuldige besluitvorming schrijft artikel 2 lid 3 van de Inspraakverordening bij beleidsvoorbereiding een inspraakprocedure voor. De normale inspraaktermijn is 6 weken, echter conform artikel 2 lid 5 kan de procedure ingekort worden indien voorafgaand aan het beleidsvoornemen of voornemen tot uitvoering van beleid een interactief proces met belanghebbenden heeft plaatsgevonden, waarin alle belanghebbenden hun zienswijzen kenbaar hebben kunnen maken ten aanzien van de beleidsvragen die ten grondslag liggen aan de te nemen beleidsbeslissing.
Ten behoeve van de stuurgroepvergadering van 3 februari 2011 wordt de beleidsnotitie toegezonden met het verzoek om vóór de vergadering al een eerste zienswijze kenbaar te maken. Tijdens de stuurgroepvergadering zal daarop al worden gereageerd. Vervolgens kunnen alle belanghebbenden tot 28 februari eventuele andere zienswijzen aan het college kenbaar maken. De sportverenigingen worden in de tussentijd ook geïnformeerd.
27 januari 2011
5