26. Wet Medezeggenschap Onderwijs een introductie
Inhoud Inleiding 1.
De Wet Medezeggenschap Onderwijs in het kort
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10 WMO) 1.11
De Wet Medezeggenschap Onderwijs (WMO) Verplichte instelling van een MR (artikel 2 en artikel 3 lid 1 WMO) Maximum aantal leden (artikel 3 lid 2 WMO) Paritaire samenstelling MR (artikel 3 lid 4 en 5 WMO) Openheid en openbaarheid (artikel 5 lid 3 WMO) Bescherming tegen ontslag en benadeling (art. 5 lid 8 en 9 WMO) Bevoegdheden van de MR (artikel 5 t/m 13 WMO) Het medezeggenschapsreglement (artikel 14 t/m 17 WMO) Geschillen en procesbevoegdheid MR (artikel 18 t/m 25 WMO) Instelling deelraden, gemeenschappelijke MR en geledingenraden (artikel 26 t/m 29
2.
Het medezeggenschapsreglement
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11
Ken uw medezeggenschapsreglement! De totstandkoming van het reglement De inhoud van het reglement Samenstelling MR Waarborg nakomen plichten MR Geheimhouding Verkiezingen Afwijking bijzondere bevoegdheden (artikel 15 lid 2 WMO) Termijnen voor advies en instemming Andere geschillen De bijlagen van het reglement
Ontheffing en afwijking van de wet (artikel 30 en 31 WMO)
3. De algemene bevoegdheden van de MR 3.1 3.2 3.3 3.4
Het Het Het Het
informatierecht initiatiefrecht besprekingsrecht overlegrecht (artikel 5 lid 1 WMO)
4. De bijzondere bevoegdheden van de MR 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Het adviesrecht Het instemmingsrecht 'Licht' adviesrecht van de minder betrokken geleding Principebesluit en regelingen van de gevolgen Welke aangelegenheid is van toepassing? Regels wijze besluitvorming Grenzen van de WMO-bevoegdheden
5. De geschillenregeling en procesbevoegdheid MR 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8
De geschillenregeling De geschillencommissie Instemmingsgeschil Adviesgeschil Interpretatiegeschil Reglementsgeschil Andere geschillen Naar de rechter?
6. De positie van de MR 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
De positie van de MR binnen de school Verantwoording van de MR naar de achterban De relatie met het bestuur en de schoolleiding Het contact tussen MR'en, GMR of deelraden De relatie tussen MR en geledingenraad Relatie (G)MR en vakbond
7. Instelling Gemeenschappelijke MR en deelraden 7.1 7.2 7.3 7.4
De medezeggenschap volgt de zeggenschap Overdracht van bevoegdheden De Gemeenschappelijke MR (artikel 28 WMO) De instelling van deelraden
8. Faciliteiten voor MR-leden 8.1 8.2 8.3 8.4
MR-faciliteiten in de WMO Voorzieningen Scholing Verdeling van middelen voor de MR, ouderraad en deelraad
9. Gebruikte afkortingen 10. Meer informatie
Inleiding Medezeggenschap in het onderwijs verschilt op essentiële punten van de medezeggenschap in andere bedrijfssectoren. Allereerst is er sprake van een andere wettelijke grondslag: niet de Wet op de ondernemingsraden is voor het onderwijs van toepassing, maar de Wet Medezeggenschap Onderwijs. Ook de participanten in een medezeggenschapsraad (MR) zijn anders dan bij een ondernemingsraad. Naast personeel hebben ook de 'afnemers' van het onderwijs, de ouders en/of leerlingen zitting in een MR. Verder zijn veel regels voor het functioneren van een MR niet in de wet vastgelegd maar moeten deze regels gevonden worden in het door de school zelf vastgestelde medezeggenschapsreglement. Anders dan voor een ondernemingsraad is dit medezeggenschapsreglement een wettelijk verplichte overeenkomst tussen de MR en het schoolbestuur. Tot zover, op de meest bondige wijze samengevat, de belangrijkste verschillen tussen een ondernemingsraad en een medezeggenschapsraad. Maar er is natuurlijk meer. Daarom is dit boekje geschreven. De inhoud van dit boekje is met name gericht op diegenen die voor het eerst met medezeggenschap in het onderwijs te maken krijgen. Getracht wordt de lezer enig inzicht te geven in de regels van medezeggenschap in het onderwijs. Uitgangspunt hierbij is de Wet Medezeggenschap Onderwijs. Daarmee is echter ook meteen de beperkte reikwijdte van dit boekje aangegeven, want er is natuurlijk nog méér. Immers, naast de formele regels van de medezeggenschap zal elk MR-lid óók bekend moeten zijn met verdere regelgeving, zoals bijvoorbeeld de inhoud van de geldende CAO, vergaderprocedures en onderhandelingstechnieken. Dit alles valt echter buiten het bestek van deze uitgave. Daarom volgt hier alvast een - en misschien wel belangrijkste - advies: zorg ervoor dat uw MR voor zijn leden regelmatig en voldoende scholing inplant!
1.
De Wet Medezeggenschap Onderwijs in het kort
1.1 De Wet Medezeggenschap Onderwijs (WMO) De huidige Wet Medezeggenschap Onderwijs stamt uit 1992 en is in de plaats gekomen van de WMO 1981. De wet geldt voor alle van overheids-wege bekostigde scholen, met uitzondering van het hoger onderwijs. De betrokkenheid van ouders en leerlingen bij de school èn de grondwettelijke vrijheid van onderwijs zijn de reden geweest van een aparte regeling voor de medezeggenschap in het onderwijs. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste onder-delen van de Wet Medezeggenschap Onderwijs, hierna afgekort als 'WM-O'. In de volgende paragrafen worden enkele van deze onderdelen nader belicht. 1.2 Verplichte instelling van een MR (artikel 2 en artikel 3 lid 1 WMO) De instelling van een MR is als een wettelijke verplichting in de WMO vastgelegd. Voor het bijzonder onderwijs is naleving van de regels van de WMO een voorwaarde voor de bekostiging van de school door het ministerie. Dit betekent dat een bijzondere school weliswaar formeel niet verplicht is uitvoering te geven aan de regels van de WMO, maar dan wel intrekking van de overheidsbekostiging riskeert. Voor het openbaar onderwijs geldt de WMO echter als een dwingend voorschrift. Naleving van de WMO veronderstelt in elk geval een inspanning van de kant van het bestuur om een MR te laten functioneren binnen de school.
Stel, een school heeft nog geen MR. Noch het personeel en de ouders, noch het bestuur doen enige moeite. Krijgt de school dan geen geld? Jawel, maar zodra er een ouder of personeelslid is dat wel moeite doet voor een MR en bij tegenwerking van het bestuur de onderwijsinspectie inlicht, zal de in-pectie het bestuur wijzen op zijn verantwoordelijkheid om een MR in te stellen. Maar als er helemaal niemand in de MR zitting wil nemen, wat dan? Dan houdt het op. Het bestuur kan de oprichting van een MR regelmatig stimuleren maar meer ook niet. Het personeel en de ouders laten dan de gelegenheid voorbij gaan om het beleid van de school te beïnvloeden. 1.3 Maximum aantal leden (artikel 3 lid 2 WMO) Het aantal leden van de MR is afhankelijk van het aantal leerlingen op school. De WMO geeft afhankelijk van het aantal leerlingen slechts aan, hoeveel leden maximaal in de MR mogen zitten. Op een kleine school met minder dan 250 leerlingen bestaat de MR maximaal uit zes leden. Op een grote school met 1250 of meer leerlingen is het maximale aantal 18 leden. Het feitelijk, voor de MR geldende aantal zetels, moet in het medezeggenschapsreglement van de school zelf worden bepaald. 1.4 Paritaire samenstelling MR (artikel 3 lid 4 en 5 WMO) De WMO schrijft voor dat de MR paritair is samengesteld. Dit betekent dat er binnen het totale aantal zetels van de MR net zoveel zetels zijn voor de ouders en/of leerlingen samen als voor de personeelsleden. De vertegenwoordigers van deze geledingen worden in de MR gekozen door hun eigen achterban: onderwijspersoneel door en vanuit onderwijspersoneel, ouders en leerlingen door en vanuit ouders en leerlingen. Afhankelijk van de schoolsoort is er in de WMO ook vastgelegd of de laatstgenoemde geleding alleen uit en door ouders gekozen wordt dat er ook leerlingen in de MR zitting kunnen hebben. Op een basisschool kunnen uitsluitend ouders in de MR gekozen worden. Op een school voor voortgezet onderwijs zitten er personeelsleden, ouders én leerlingen in de raad. De MR van een BVE-instelling kan naast personeel echter geheel uit leerlingen bestaan. 1.5 Openheid en openbaarheid (artikel 5 lid 3 WMO) De MR heeft tot taak de openheid en openbaarheid en het onderling overleg in de school zo veel mogelijk te bevorderen. Weliswaar is het aan de MR zelf om hier op een eigen wijze invulling aan te geven. Vanwege deze opdracht zal elke MR wel extra voorzichtig moeten zijn waar het gaat om het accepteren van vertrouwelijkheid of geheimhouding. Ook betekent het dat de vergaderingen van de MR in principe openbaar zijn. Wel is het zinvol om in het medezeggenschapsreglement of in het huishoudelijk reglement van de MR vast te leggen dat de MR, indien nodig, af kan wijken van dit algemene principe van openbaarheid van vergadering. Artikel 5 lid 6 van de WMO belicht een tegengesteld aspect van de openbaarheid. Hier gaat het om de wettelijke mogelijkheid een MR-lid uit te sluiten van (een onderdeel van) de raadsvergadering indien een persoonlijk belang van het betrokken lid in het geding is. De MR besluit dan tevens dat de behandeling van dat onderwerp in een besloten vergadering plaatsvindt. 1.6 Bescherming tegen ontslag en benadeling (art 5 lid 8 en 9 WMO)
Gekozen MR-leden, kandidaat MR-leden en ex-MR-leden zijn wettelijk beschermd tegen ontslag. Dit wil niet zeggen dat een personeelslid dat in de MR zit niet ontslagen kan worden. Maar iemand mag niet ontslagen worden vanwege een huidig of voormalig lidmaatschap van de MR. Dit geldt eveneens voor kandidaat-MR-leden. Ook mag het MR-lid niet benadeeld worden in zijn carrière vanwege het MR-lidmaatschap. Een personeelslid dat vanwege zijn lidmaatschap benadeeld wordt, kan het beste contact opnemen met de AOb. Benadeling vanwege het MR-lidmaatschap betekent echter ook een essentiële aantasting van het functioneren van de gehele MR. Het is dan ook zaak dat de MR benadeling als collectief aanpakt en bestrijdt. 1.7 Bevoegdheden van de MR (artikel 5 t/m 13 WMO) De bevoegdheden van een MR zijn te onderscheiden in algemene en bijzondere bevoegdheden. Onder algemene bevoegdheden wordt verstaan: het informatierecht, het overlegrecht, het besprekingsrecht en het initiatiefrecht. Deze rechten zijn opgenomen in artikel 5 WMO. Hiernaast beschikt de MR, of een geleding van de MR, over bijzondere bevoegdheden: de advies- en instemmingsrechten. Alle onderwerpen waarbij een advies- of instemmingsrecht van toepassing is staan, als standaardregeling, in de artikelen 6 t/m 10 WMO. In de paragrafen 3 en 4 wordt meer uitgebreid ingegaan op de betekenis van de algemene en bijzondere bevoegdheden van de MR. 1.8 Het medezeggenschapsreglement (artikel 14 t/m 17 WMO) In de WMO is voorgeschreven dat het bestuur, na instemming van de MR, voor elke school een medezeggenschapsreglement vaststelt. Dit medezeggenschapsreglement kan gezien worden als een overeenkomst tussen het schoolbestuur en de MR over de wijze waarop de medezeggenschap aan de school gestalte krijgt. Zolang men binnen de kaders van de wet blijft zijn het schoolbestuur en de MR vrij om in het reglement nadere afspraken vast te leggen. De WMO geeft slechts aan welke onderwerpen hierin minimaal moeten worden vastgelegd, en welke hierin facultatief kunnen worden opgenomen. Onderwerpen als bijvoorbeeld de wijze van verkiezing, het aantal zetels binnen de MR, de termijnen voor het uitbrengen van advies of instemming, en uitsluiting van MR-leden moeten in het medezeggenschapsreglement worden vastgelegd. Over deze zaken dient men dus niet de WMO, maar altijd het eigen reglement te raadplegen. Daarom wordt hier alvast nadrukkelijk gewezen op het belang kennis te hebben van de inhoud van het eigen reglement. In hoofdstuk 2 wordt meer uitgebreid aandacht besteed aan de inhoud van het medezeggenschapsreglement. 1.9 Geschillen en procesbevoegdheid MR (artikel 18 t/m 25 WMO) Waar partijen, MR en bestuur of directie, met elkaar moeten overleggen, kunnen meningsverschillen ontstaan. Wanneer er sprake is van een geschil kan de geschillenregeling in de WMO mogelijk een oplossing bieden. In artikel 18 WMO is vastgelegd dat elke school moet zijn aangesloten bij een geschillencommissie. Volgens, eveneens in de WMO (artikelen 20 t/m 23) vastgelegde procedures, kunnen afhankelijk van het onderwerp van geschil, bestuur en/of MR een geschil bij deze commissie aanmelden. De uitspraak van de commissie is bindend. In paragraaf 5 wordt nader ingegaan op de verschillende aspecten van de geschillenprocedure.
1.10 Instelling deelraden, gemeenschappelijke MR en geledingenraden (artikel 26 t/m 29 WMO) Naast een MR kunnen aan scholen in het voortgezet onderwijs of aan een ROC ook deelraden worden ingesteld. De voorwaarden voor instelling van deelraden zijn vastgelegd in artikel 27 WMO. Naast deelraden schept artikel 28 WMO voor alle schoolsoorten de mogelijkheid om voor meerdere scholen onder hetzelfde bestuur een Gemeenschappelijke MR (GMR) op te richten. In paragraaf 7 wordt nader ingegaan op de regels m.b.t. de instelling van een GMR of deelraden. Artikel 26 WMO maakt het mogelijk om aan elke school een leerlingen- of ouderraad en een personeelsraad in te stellen. De WMO gebruikt hiervoor het begrip 'geledingenraad'. Dergelijke raden kunnen gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de MR over onderwerpen die specifiek betrekking hebben op de geleding. Hiernaast schept artikel 29 WMO tevens de mogelijkheid om voor meerdere scholen gezamenlijk een gemeenschappelijke geledingenraad in te stellen. Voor de duidelijkheid: een geledingenraad is een apart orgaan en is dus niet hetzelfde als bijvoorbeeld de oudergeleding van de MR! 1.11 Ontheffing en afwijking van de wet (artikel 30 en 31 WMO) De WMO geeft het bestuur de mogelijkheid om, na toestemming van de minister, af te wijken van een of meer bepalingen uit de wet. Voorafgaand aan zo'n verzoek moet het bestuur hierover de instemming van de MR vragen (artikel 6g WMO). Voordat de minister over het verzoek beslist vraagt hij hierover advies aan de Onderwijsraad. De Onderwijsraad beoordeelt of de verzochte afwijking, voor alle betrokkenen, een verbetering voor de medezeggenschap betekent. In de afgelopen jaren zijn reeds tientallen verzoeken tot afwijking gehonoreerd. Naast afwijking is het ook mogelijk ontheffing van de verplichting tot instellen van een MR aan te vragen bij de minister (WMO, artikel 31). Een aantal scholen op gereformeerde grondslag en Vrije Scholen bijvoorbeeld, hebben een dergelijke ontheffing gekregen omdat de instelling van een MR niet strookt met hun doelstellingen. Ook kunnen scholen die vanwege hun godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging geen leerlingen in de MR willen, ontheffing van deelname van leerlingen vragen aan de minister. Verleent de minister toestemming, dan wordt de ouder- en leerlingengeleding uitsluitend gekozen door en uit ouders (WMO, artikel 31). Een ontheffingsverzoek vereist de instemming van een meerderheid van tweederde van zowel het personeel van de school als van de ouders of leerlingen.
2.
Het medezeggenschapsreglement
2.1 Ken uw medezeggenschapsreglement! Veel regels voor het functioneren van een MR staan niet in de wet, maar moeten door de school zelf worden vastgelegd in het medezeggenschapsreglement. Die regels kunnen daarom per school verschillen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om zaken zoals de zetelverdeling, de verkiezingsprocedure, regels voor uitsluiting van MR-leden, maar ook de bevoegdheden en de termijnen. Het is daarom belangrijk dat elk MR-lid op de hoogte is van de inhoud van het geldende reglement. In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op de totstandkoming en de belangrijkste onderdelen van het medezeggenschapsreglement.
2.2 De totstandkoming van het reglement De wijze waarop het medezeggenschapsreglement tot stand komt is in artikel 14, lid 1 en 2 van de WMO geregeld. Uitgangspunt is dat het bestuur een voorstel voor (een wijziging van) het reglement aan de MR ter instemming voorlegt. En de MR moet met een gekwalificeerde meerderheid van tweederde instemmen met het voorstel. Pas daarna kan het reglement door het bestuur formeel worden vastgesteld. Meestal maakt het bestuur bij zijn voorstel gebruik van een modelreglement. Aan zo'n modelreglement hebben verschillende onderwijsorganisaties meegewerkt. Elke denominatie kent zijn eigen modelreglement. Zo zijn er modelreglementen voor het katholiek, protestants christelijk, algemeen bijzonder, openbaar en islamitisch onderwijs. Bij onenigheid tussen bestuur en MR over een bestuursvoorstel tot vaststelling of wijziging van het medezeggenschapsreglement kunnen zowel het bestuur als de MR naar de geschillencommissie toegaan. Er is echter een uitzondering. Een geschil over een andere dan de wettelijke bevoegdheidsverdeling kan niet voorgelegd worden aan de geschillencommissie (zie hierover hoofdstuk 5). 2.3 De inhoud van het reglement De WMO geeft in artikel 15 een overzicht van de onderwerpen die in het medezeggenschapsreglement moeten, of kunnen, worden geregeld. Dit artikel bestaat uit drie delen: een verplicht deel en twee facultatieve delen. In het verplichte deel staat onder andere: - het aantal leden; - de zittingsduur; - de verkiezingsprocedure; hoe wordt gewaarborgd dat de MR-leden hun verplichtingen nakomen; wanneer het bestuur, op verzoek van de MR, zelf met de MR overlegt indien het overleg opgedragen is aan de schoolleiding; - de termijnen waarbinnen instemming en advies moet worden gegeven; - de wijze van informatieverstrekking van het bestuur aan de MR (zie paragraaf 3); - procedure voor het beslechten van geschillen tussen bestuur en MR waarvoor deze wet niet in een geschillenregeling voorziet (bijvoorbeeld schriftelijk voorleggen aan een interne commissie). Genoemde onderdelen behoren tot de verplichte inhoud van het medezeggenschapsreglement. Dat ze er in moeten staan is dus duidelijk, maar hoe precies is een zaak van overleg tussen bestuur en MR. In de facultatieve delen van het medezeggenschapsreglement kan bijvoorbeeld staan; - een regeling indien voor een afwijkende bevoegdheidsverdeling is gekozen; - de toekenning aan de MR van de bevoegdheid het personeel te vertegenwoordigen in het kader van de arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) en bij de commissie gelijke behandeling; - welke geschillen tussen bestuur en MR, waarvoor de wet geen geschillenregeling biedt, voorgelegd worden aan de geschillencommissie waar de school bij is aangesloten. In het hierna volgende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op enkele onderdelen van zowel het verplichte als het facultatieve deel van het medezeggenschapsreglement. 2.4 Samenstelling MR In artikel 3 WMO wordt slechts, in relatie tot het aantal leerlingen van de school, een maximum gesteld aan het aantal leden van de MR. In het medezeggenschapsreglement moet daarom de keuze voor een feitelijk aantal zetels in de MR worden vastgelegd. Dit kan
gelijk zijn aan het maximum aantal leden conform de WMO, maar dit aantal mag natuurlijk ook lager zijn. 2.5 Waarborg nakomen plichten MR In het medezeggenschapsreglement dienen bestuur en MR de wijze vast te leggen waarop gewaarborgd wordt dat de leden van de raad hun verplichtingen nakomen (WMO, artikel 15 lid 1e WMO). Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het schenden van een geheimhoudingsplicht door een MR-lid, of het in ernstig mate belemmeren van de werkzaamheden van de MR. In alle modelreglementen is een artikel opgenomen dat het mogelijk maakt om een MR-lid dat zich niet aan zijn verplichtingen houdt, hierop te wijzen. De reglementen verschillen in de gevolgen en procedure. De gevolgen voor een MR-lid variëren: - de MR wijst het lid schriftelijk op zijn plichten; - de MR beëindigt het lidmaatschap van het MR-lid; - het bestuur sluit (op verzoek van de MR) het MR-lid uit van de MR-werkzaamheden voor ten hoogste de resterende zittingsperiode. 2.6 Geheimhouding In de WMO staan, sinds een kleine wetswijziging in 1996, geen voorschriften meer over het opleggen van geheimhouding door het bestuur of de MR. De meeste scholen hebben in hun medezeggenschapsreglement echter wèl regels staan voor het opleggen van geheimhouding. Meestal is daarin aangegeven dat tegelijk met het opleggen van geheimhouding duidelijkheid zal moeten zijn: - om welke schriftelijke of mondelinge gegevens het gaat; - hoe lang de geheimhoudingsplicht duurt; - ten opzichte van wie de geheimhouding niet geldt. Echter, ook wanneer het reglement geen regels over geheimhouding bevat zullen MR-leden zorgvuldig om moeten gaan met gegevens waarvan men kan weten dat het handhaven van vertrouwelijkheid gewenst is. Dit zal vooral het geval zijn bij persoonsgebonden gegevens, en bij informatie waarbij het (voortijdig) naar buiten brengen daarvan schadelijk kan zijn voor de school. Geheimhouding kan echter botsen met de wettelijke taak van de MR om openheid, openbaarheid en onderling overleg te bevorderen (artikel 5 lid 3 WMO). Daarom kan het bestuur ook meestal niet in redelijkheid eisen dat een MR, als vertegenwoordigend overlegorgaan, zonder enige raadpleging van de achterban onder geheimhouding een definitief besluit neemt. 2.7 Verkiezingen Een MR wordt uit en door het personeel, en uit en door de ouders/leerlingen gekozen. Alleen de leden van het schoolbestuur en de door het bestuur gemandateerde directieleden zijn, wat betreft de kandidaatstelling, van dit kiesrecht uitgesloten. Binnen deze grenzen dient in het medezeggenschapsreglement een eigen verkiezingsprocedure te worden vastgelegd. Kern van elke verkiezingsprocedure is altijd een combinatie van twee procedures: een procedure die bepaalt voor welke zetels kandidaten worden gesteld en een andere procedure die bepaalt op welke manier de stemmen worden uitgebracht. Zo gaat het bij het integraal stelsel en het kiesgroepenstelsel om de toedeling van zetels binnen de MR-geledingen. Het personenstelsel en het lijstenstelsel heeft daarentegen betrekking op de manier waarop bij verkiezing gestemd wordt.
De verdeling van zetels in de MR Integraal stelsel
Er is sprake van een integrale MR-verkiezing wanneer een personeelslid of een lid van de ouder- of leerling-geleding voor alle MR-zetels van eigen geleding verkiesbaar kan zijn of een stem kan uitbrengen. Bij het integraal verkiezingsstelsel wordt er geen onderscheid gemaakt tussen categorieën personeel of tussen de verschillende locaties of afdelingen binnen een instelling. Alle stemgerechtigden binnen een MR-geleding krijgen eenzelfde stemformulier. Op de meeste scholen wordt de MR op deze wijze gekozen. Een nadeel van dit verkiezingsstelsel is echter het risico dat delen van de school of categorieën personeel, vanwege de stemverhouding of onvoldoende kandidaten, met een onevenredig groot aantal leden in de raad vertegenwoordigd wordt.
Kiesgroepenstelsel
Doel van het kiesgroepenstelsel is een evenredige vertegenwoordiging binnen de MRgeledingen te bereiken van de verschillende categorieën personeel/ouders/leerlingen. Door kiesgroepen in te stellen worden er schotten tussen deze categorieën geplaatst. Eigenlijk is de scheiding tussen de geleding personeel èn de geleding ouders/leerlingen ook een vorm van een kiesgroepenstelsel. Hierbij gaat het echter om de pariteit van de MR-geledingen, niet om evenredigheid. Bij kiesgroepen kan gedacht worden aan onderwijsgevend- en onderwijsondersteunend personeel. Daarnaast schept artikel 3 lid 6 WMO, m.u.v. het basisonderwijs, de mogelijkheid om ook voor afdelingen, sectoren of locaties aparte kiesgroepen in te stellen. In het medezeggenschapsreglement wordt dan het recht van elke kiesgroep op een vastgesteld aantal kwaliteitszetels in de MR vastgelegd. Alleen kandidaten uit de betreffende kiesgroep kunnen zich voor deze 'eigen' zetels kandidaat stellen en de kiezer kiest uitsluitend uit de kandidaten van de eigen kiesgroep. Ook bij tussentijdse vacatures blijft deze regel bestaan. Het kiesgroepenstelsel, ook wel districtenstelsel genoemd, kan voor grote instellingen een goede keus zijn. De wijze van kiezen
Het personenstelsel
Bij het personenstelsel brengt de kiezer op net zoveel kandidaten een stem uit als er voor de geleding zetels te vervullen zijn. Op de meeste scholen vinden verkiezingen volgens het personenstelsel plaats. Voorwaarde voor zo'n stelsel is dat men de kandidaten kent, anders wordt het voor de kiezer vrijwel onmogelijk om een goede keuze te maken. Wel is het mogelijk dat kandidaten zichzelf profileren op basis van een 'kandidatenlijst' die is ingediend door een bepaalde groep of een organisatie. Als de school het personenstelsel toepast heeft kandidaatstelling door een vakbond weinig praktische betekenis. Hoewel er achter de naam van de kandidaat vermeld kan worden of en door welke organisatie men kandidaat is gesteld, gaat het bij het personenstelsel toch om de personen.
Lijstenstelsel
Artikel 3 lid 9 WMO geeft de mogelijkheid voor vakbonden en ouder- of leerlingenorganisaties om kandidaten te stellen. Bij een lijstenstelsel is elke kandidaat verbonden aan een lijst waaraan vaak ook een programma verbonden is, vergelijkbaar met de verkiezing van de Tweede Kamer. Anders dan bij het personenstelsel stemt de kiezer slechts op één van de kandidaten en brengt dus slechts één stem uit op de lijst. Naast lijsten die worden ingediend door organisaties kunnen groepen personeel, ouders of leerlingen ook een 'vrije' lijst indienen. Elke lijst kan zich profileren met een eigen
programma dat wordt onderschreven door de kandidaten van de lijst. De indieners van de lijst, bijvoorbeeld de vakbondsleden binnen een school, leggen dan vooraf actiepunten vast. Een lijstenstelsel is vooral zinvol bij grote instellingen waar men niet iedereen persoonlijk kent. In dat geval is het voor de kiezer eenvoudiger om, al dan niet door het uitbrengen van een voorkeurstem, een keuze te maken uit een van de verschillende (programma) lijsten. Het lijstenstelsel kan tevens in combinatie met het kiesgroepenstelsel worden toegepast. 2.8 Afwijking bijzondere bevoegdheden (artikel 15 lid 2 WMO) Een standaardverdeling van onderwerpen waarover een advies- of een instemmingsbevoegdheid geldt is in de artikelen 6 t/m 10 van de WMO vastgelegd. Het staat bestuur en MR hebben echter de mogelijkheid om een andere dan deze wettelijke verdeling van bevoegdheden af te spreken, en dit in het medezeggenschapsreglement vast te leggen. Hiervoor kan gekozen worden uit twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is het omzetten van de bevoegdheden. Instemmingsbevoegdheden kunnen bijvoorbeeld omgezet worden in adviesbevoegdheden en omgekeerd, instemmingsrechten van ouders kunnen adviesrechten van het personeel worden (artikel 15 lid 2 onder a t/m d). Alle variaties zijn mogelijk. Wel is er voor elke omzetting de instemming van het bestuur en van tweederde deel van de MR nodig. Worden bestuur en MR het over zo'n omzetting niet eens, dan blijft de wettelijke verdeling gelden. Een meningsverschil over de verdeling van bevoegdheden kan daarom ook niet aan de geschillencommissie worden voor-gelegd. Elke omzetting van advies- en instemmingsbevoegdheden die bestuur en MR overeengekomen zijn, en is vastgelegd in het reglement, geldt telkens voor een termijn van maximaal 2 jaar (artikel 17 in de WMO). Wordt deze termijn niet vóór afloop daarvan verlengd, dan gelden nadien weer de wettelijke advies- en instemmingsbevoegdheden. Een tweede mogelijkheid is het toevoegen van extra 'aangelegenheden' die niet in de WMO zijn genoemd, dat wil zeggen: onderwerpen waarop een advies- of instemmingsrecht van toepassing wordt verklaard (artikel 15 lid 2 onder e). Hierbij kan gedacht worden aan het, conform de geldende CAO, toekennen van een instemmingsrecht over arbeidsvoorwaardelijke zaken aan de personeelsgeleding van de MR (zie paragraaf 6 over de relatie (MR en vakbond). Anders dan bij omzetting, geldt voor nieuwe aangelegenheden (die dus niet reeds in de WMO staan) niet de beperkte geldigheidsduur van 2 jaar. 2.9 Termijnen voor advies en instemming In het medezeggenschapsreglement moet worden vastgelegd binnen welke termijn de MR advies en instemming uitbrengt. Op dit punt bestaan er belangrijke verschillen tussen de modelreglementen onderling. De volgende procedures komen hierin voor: - of het bestuur stelt de MR een redelijke termijn waarbinnen advies of instemming uitgebracht moet worden (de invulling van het begrip 'redelijke' zal dan in samenspraak tussen MR en bestuur per keer een nadere invulling moeten krijgen). - of er is een termijn van een of twee maanden in het medezeggenschapsreglement opgenomen. In dit laatste geval kan op verzoek van de MR of betrokken geleding de termijn verlengd worden. - Bij het verstrijken van de termijn wordt er, bij het uitblijven van een reactie van de MR, vanuit gegaan dat de MR het eens is met het voorgenomen besluit. - Indien het bestuur in geval van een adviesaanvrage het advies van de MR niet (geheel) volgt, deelt het dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken (of 10 dagen) mee.
2.10 Andere geschillen Het is niet ondenkbaar dat er op enig moment tussen bestuur en de MR een geschil ontstaat waarop geen van de geschillenregelingen uit de WMO toepasbaar zijn. Voor zo'n situatie zullen MR en bestuur zelf invulling moeten geven aan een aanvullende geschillenprocedure. In artikel 15 lid 1j WMO is daarom bepaald dat in het medezeggenschapsreglement in elk geval dient te worden vastgelegd welke procedure dan zal worden gevolgd: is er een interne arbitragecommissie of welke andere vorm van geschillenbeslechting is er dan beschikbaar? Artikel 15 lid 3d WMO biedt de aanvullende mogelijkheid in het medezeggenschapsreglement aan te geven welke geschillen, waarvoor de WMO niet reeds in een procedure voorziet, voor een uitspraak aan de geschillencommissie kunnen worden voorgelegd. Voorwaarde hiervoor is dat de geschillencommissie in het eigen reglement de ontvankelijkheid voor dergelijke 'andere geschillen' heeft vastgelegd. Dit is echter bij vrijwel alle commissies het geval. In het medezeggenschapsreglement van de school zal echter duidelijk omschreven moeten worden om welke specifieke geschillen het gaat. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan afwijzende reactie van het bestuur op een initiatiefvoorstel van de MR, of geschil over (de kosten van) het inhuren van een externe adviseur door de MR. Een algemene formulering die alle onvoorziene geschillen dekt, een soort vangnet dus, wordt door geschillencommissies niet geaccepteerd. 2.11 De bijlagen van het reglement Bij het medezeggenschapsreglement horen twee bijlagen, die geen deel uitmaken van het reglement zelf, maar die wel verplicht zijn (WMO, artikel 16). De ene bijlage wordt door de MR zelf vastgesteld. Hierin komen zaken van huishoudelijke aard (het huishoudelijk reglement) te staan, en de interne verdeling van de financiële middelen. De andere bijlage wordt door het bestuur vastgesteld, en regelt o.a. wie het bestuur bij het overleg met de MR vertegenwoordigt. Bij onenigheid over de inhoud van de bijlagen kunnen MR of bestuur niet naar de geschillencommissie.
Huishoudelijk reglement MR
In een bijlage bij het medezeggenschapsreglement legt de MR zaken van huishoudelijke aard vast (WMO, artikel 16). Over huishoudelijke afspraken beslist de MR geheel zelfstandig, dus zonder bemoeienis van het bestuur. Het huishoudelijk reglement wordt telkens bij meerderheid van stemmen door de MR zelf vastgesteld of gewijzigd. Op huishoudelijk gebied kunnen de volgende zaken geregeld worden: - wanneer, hoe, en hoe vaak komt de raad bijeen; - quorum: aantal aanwezigen noodzakelijk voor een besluitvormende vergadering; - taken van de voorzitter en secretaris; - agenda: totstandkoming en bekendmaking; - stemprocedures: wanneer bij meerderheid, stakende stemmen, wanneer schriftelijk; - vergaderverslag: altijd, wie, verspreiding, bezwaren; - jaarverslag: wanneer, wie, hoe verspreiden. - wanneer besluit de MR tot vergadering achter gesloten deuren? Met de huishoudelijke bepalingen spreekt de MR dus af op een bepaalde wijze te werken. Heldere afspraken over bijvoorbeeld de wijze van stemmen, de agenda en notulen, komen het onderling vertrouwen en een goede communicatie ten goede. Ieder weet waar hij zich aan dient te houden. Bij de diverse modelmedezeggenschapsreglementen zit ook een model voor het huishoudelijk reglement. In een huishoudelijk reglement kunnen vanzelfsprekend geen bepalingen opgenomen worden die in strijd zijn met de wet of het medezeggenschapsreglement.
In de eigen bijlage moet de MR ook bepalen hoe de raad de middelen die het bestuur beschikbaar heeft gesteld, verdeelt. Welke middelen, hoeveel geld, gaan er naar de eventuele geledingenraden (personeelsraad, ouderraad, leerlingenraad)?
Bijlage bestuur
In -
de bijlage van het bestuur moet door het bestuur zelf worden vastgelegd: bij welke geschillencommissie het bestuur is aangesloten; wie het bestuur vertegenwoordigt in besprekingen met de raad; of een lid van de schoolleiding namens het bestuur DGO voert; of een lid van de schoolleiding op zijn verzoek kan worden ontheven van de taak het bestuur te vertegenwoordigen in het MR-overleg; - een regeling voor het vervallen van het lidmaatschap van een MR-lid dat tevens lid van de schoolleiding is en de opdracht heeft gekregen het overleg met de MR te voeren.
3.
De algemene bevoegdheden van de MR
De bevoegdheden van de MR zijn onder te verdelen in algemene bevoegdheden en bijzondere bevoegdheden. De bijzondere bevoegdheden betreffen het adviesrecht en het instemmingsrecht van de MR die zijn vastgelegd in de artikelen 6, 7, 8 en 9 van de WMO. In paragraaf 4 worden deze bijzondere bevoegdheden nader belicht. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de algemene bevoegdheden van de MR. Deze rechten zijn allemaal vastgelegd in artikel 5 WMO. Het gaat hierbij om het informatierecht, het initiatiefrecht, het overlegrecht en het besprekingsrecht. Deze rechten zijn het fundament voor het functioneren van elke MR. 3.1 Het informatierecht Het informatierecht is misschien wel het belangrijkste recht van de MR. Zonder voldoende informatie kan geen enkele MR een echte inbreng hebben. Het tijdig ontvangen van voldoende informatie via het bestuur is ondermeer van groot belang voor de MR om tot een weloverwogen oordeel te kunnen komen over bijvoorbeeld een advies- of instemmingsaanvraag. Het informatierecht van de MR is te vinden in artikel 5 lid 5 WMO. Dit recht is te onderscheiden in een algemeen informatierecht, een periodieke informatieplicht voor het bestuur, en een plicht voor het bestuur om bij een aantal voornemens onverwijld de MR te informeren.
Het algemene informatierecht van de MR
Het algemene informatierecht houdt in dat het bestuur of zijn vertegenwoordiger de MR gevraagd of ongevraagd tijdig alle inlichtingen moet verschaffen die de raad redelijkerwijze nodig heeft voor de vervulling van zijn taak. Dit recht kent twee aspecten: er is een 'actief' informatierecht en een 'passief' informatierecht. Het passieve informatierecht van de MR betekent voor het bestuur de plicht om de MR uit zichzelf goed te informeren. Het actieve informatierecht van de MR houdt in dat de MR zelf ook het bestuur om informatie kan vragen die hij nodig heeft om zijn werk te doen. Twee begrippen vallen op in de wettelijke omschrijving van het informatierecht: tijdig en redelijkerwijs. Over de praktische invulling van deze twee termen zullen bestuur en MR het eens moeten worden. Strategisch gezien kan de MR het bestuur het beste om informatie vragen in het kader van een bijzondere bevoegdheid. Bijvoorbeeld: vanwege het adviesrecht van de MR op de
verbouwing van de school vraagt de MR het onderzoeksrapport op van de beheersmaatschappij. Als de MR informatie aanvraagt in het kader van het advies- of instemmingsrecht staat de raad bij een eventueel verschil van mening over de interpretatie van het begrip 'redelijkerwijs' al een stuk sterker. Periodieke informatieplicht bestuur Naast het algemene informatierecht van de MR legt artikel 5 lid 5 WMO aan het bestuur ook de verplichting op om periodiek een aantal schriftelijke basisgegevens aan de MR te verstrekken. Het gaat daarbij om gegevens die de MR nodig heeft om te kunnen functioneren. Voorgeschreven is dat het bestuur de MR aan het begin van het schooljaar schriftelijk informatie verschaft over: - de samenstelling van het bestuur; - de organisatie binnen de school (organogram); - de taakverdeling tussen bestuur en schoolleiding; - de hoofdpunten van het al vastgestelde beleid. Hiernaast moet het bestuur tenminste eenmaal per jaar schriftelijk informatie geven over: - het gevoerde beleid in het afgelopen jaar, - de beleidsplannen voor het komende schooljaar op financieel, organisatorisch en onderwijskundig gebied.
Onverwijlde informatieplicht bestuur
Soms is het nodig dat de MR, zonder dat er al sprake is van een uitgewerkt conceptbesluit, direct van een voornemen door het bestuur in kennis wordt gesteld. Dit zal vooral het geval zijn wanneer het bestuur een beslissing wil gaan nemen die verband houdt met het voortbestaan van de school. Daarom bepaalt artikel 5 lid 5 WMO tevens dat het bestuur de MR onverwijld in kennis moet stellen van de volgende voornemens: - verandering van de onderwijskundige doelstellingen, - verandering van de grondslag, - veranderingen in (het beleid in verband met) de werkzaamheden van de school of een onderdeel van de school, - (beleidsverandering in verband met) overdracht, omzetting, of fusie van de school of een onderdeel van de school.
Afspraken over informatieverstrekking
In het medezeggenschapsreglement moet de wijze waarop het bestuur informatie verstrekt worden vermeld (artikel 15 lid 1g WMO). Hier kan bijvoorbeeld worden vastgelegd binnen welke termijn een verzoek tot informatie gehonoreerd wordt, en of de informatieverstrekking schriftelijk of ook mondeling kan geschieden. Verder kunnen bestuur en MR afspreken op welk tijdstip de MR bepaalde steeds terugkerende informatie ontvangt.
Naleving informatieplicht
Weigert het bestuur informatie te verstrekken, dan heeft de MR de mogelijkheid om hierover een interpretatiegeschil (zie paragraaf 5) bij de geschillencommissie te starten. Daarnaast kan de MR van een openbare school tevens een beroep doen op de Wet Openbaarheid van Bestuur. De wet bepaalt immers dat een overheidsorgaan, waaronder het bevoegd gezag van een openbare school, een verzoek tot informatie in principe dient te honoreren. 3.2 Het initiatiefrecht Het initiatiefrecht van de MR betekent dat de MR over alle aangelegenheden die de school betreffen, voorstellen mag doen en standpunten kan kenbaar maken (WMO, artikel 5 lid 2).
De MR kan naar het bestuur toegaan met een meer of minder uitgewerkt initiatiefvoorstel. Het bestuur zal binnen 3 maanden schriftelijk en gemotiveerd moeten reageren op het voorstel. Vóór het bestuur een voorstel van de MR gemotiveerd afwijst, moeten bestuur en MR hierover tenminste eenmaal overlegd hebben. De nieuwe WMO stimuleert het bestuur initiatieven van de MR serieus te nemen. Wijst het bestuur een voorstel van de MR af, dan kan de MR niet naar de geschillencommissie. Het initiatiefrecht blijft de zwakste bevoegdheid van de MR. Houdt het bestuur zich echter niet aan de door de wet voorgeschreven procedure rond het initiatiefrecht, dan kan de MR natuurlijk wel naar de rechter of de geschillencommissie. 3.3. Het besprekingsrecht Samenhangend met het initiatiefrecht heeft de MR ook het recht om alle aangelegenheden die op de school betrekking hebben aan de orde te stellen (WMO, artikel 5 lid 2). Voorzover het over de school of de scholen gaat mag de MR dus alles bespreken, met of zonder het bestuur of de schoolleiding.- Het is niet nodig dat de MR alleen praat over aangelegenheden waarop het advies- of instemmingsrecht van toepassing is. 3.4 Het overlegrecht (artikel 5 lid 1 WMO) Naast de eigen MR-vergaderingen zal elke MR ook regelmatig overleg moeten voeren met het bestuur of met een door het bestuur gemandateerd directielid. De MR heeft hiervoor een 'recht op overleg'. Zowel het bestuur als de MR kunnen elkaar, onder opgave van redenen, uitnodigen voor zo'n 'overlegvergadering'. Aan elk verzoek tot overleg moet binnen een redelijke termijn gevolg worden gegeven. Hiernaast heeft het bestuur ook een overlegplicht. Het bestuur zal de MR tenminste twee maal per jaar in de gelegenheid stellen de algemene gang van zaken te bespreken (WMO, artikel 5 lid 1). Tijdens dit halfjaarlijkse overleg zullen vooral de hoofdlijnen van het te voeren en gevoerde beleid aan de orde komen. Dit sluit ook aan op de periodieke informatieplicht van het bestuur (zie deze paragraaf onder 'informatierecht MR'). Natuurlijk is het aantal van twee overlegvergaderingen per jaar veel te weinig. Zelfs een MR van een kleine school zal zeker 8 à 10 overlegmomenten per jaar met (een vertegenwoordiger van) het bestuur nodig hebben. Het is daarbij een goed gebruik dat bestuur en MR beurtelings een voorzitter voor de overlegvergadering leveren. Als al het overleg met de MR opgedragen is aan de schoolleiding kan de MR zo af en toe een bijeenkomst organiseren met het schoolbestuur om de contacten te onderhouden en meer of minder formeel met elkaar van gedachten te wisselen. Bij die contacten zullen vooral de grote beleidslijnen aan de orde kunnen komen.
4.
De bijzondere bevoegdheden van de MR
De bijzondere bevoegdheden van de gehele MR, en van de afzonderlijke geledingen van de MR, zijn standaard vastgelegd in de artikelen 6 t/m 10 WMO. In de artikelen 6 t/m 9 staat telkens een reeks 'aangelegenheden' beschreven waarover het bestuur, bij elk voorgenomen besluit, advies dan wel instemming van de hele MR of een geleding van de MR dient te vragen. Het is echter mogelijk om in het medezeggenschapsreglement een andere dan de wettelijke bevoegdheidsverdeling op te nemen (zie paragraaf 2).
4.1 Het adviesrecht Het adviesrecht is de bevoegdheid van de MR het bestuur te adviseren over een voorgenomen besluit. Artikel 7 WMO bevat een opsomming van alle 'aangelegenheden' waarover de MR adviesrecht heeft. Onderwerpen die de wettelijke verantwoordelijkheid van het bestuur betreffen, bijvoorbeeld financiën en personeelsaanstelling of belangrijke besluiten van de school over haar voortbestaan, zoals samenwerking of fusie, zijn onderworpen aan het adviesrecht van de hele MR.
De adviesaanvraag
In artikel 12 WMO staan de voorwaarden geformuleerd waaraan de adviesaanvraag door het bestuur moet voldoen. Zo moet het advies op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming. Dit houdt in dat de MR in de gelegenheid moet zijn het voorgenomen besluit daadwerkelijk te beïnvloeden of bij te sturen. Voordat er bindende afspraken gemaakt kunnen worden, moet de MR advies uitgebracht hebben. Wanneer het bestuur verschillende alternatieve voorstellen overweegt (bijvoorbeeld de keuze tussen meerdere mogelijke fusiepartners) moet het de MR raadplegen vóór het zijn keuze definitief bepaalt. Ten tweede dient de MR, voordat het advies wordt uitgebracht, in de gelegenheid zijn gesteld overleg te voeren met het bestuur of diens vertegenwoordiger. Tijdens de overlegvergadering kan dan over het bestuursvoorstel met het bestuur van gedachten worden gewisseld. Ook kunnen hier nieuwe argumenten of randvoorwaarden aan de orde komen. De adviesprocedure is dus absoluut geen procedurekwestie. Veel meer gaat het om een inhoudelijk gesprek tussen MR en bestuur, gericht op een inhoudelijk onderbouwd advies van de MR. De derde voorwaarde houdt in dat de raad zo snel mogelijk schriftelijk in kennis wordt gesteld van de consequenties die het bestuur aan het uitgebrachte advies verbindt. Dit wil zeggen dat het bestuur verplicht is tot een spoedige, schriftelijke en gemotiveerde reactie op het advies van de MR. Tot slot schrijft artikel 12 voor dat de MR in de gelegenheid wordt gesteld nader overleg te voeren met het bestuur als deze het advies van de raad niet (geheel) overneemt. Dit overleg moet plaatsvinden voordat een definitieve besluit genomen wordt. 4.2 Het instemmingsrecht Het instemmingsrecht is de sterkste bevoegdheid van de MR. In principe kan de MR door het niet verlenen van zijn instemming voorgenomen beleidsbesluiten tegenhouden. De aangelegenheden waarop de totale MR instemmingsrecht heeft, zijn vastgelegd in artikel 6 WMO. Hierbij gaat het vooral om onderwerpen van onderwijsinhoudelijke aard: onderwijskundige doelstellingen, schoolplan of schoolgids. Maar ook het schoolreglement, het beleid met betrekking tot de ondersteunende werkzaamheden van ouders, en regels op het gebied van veiligheid en gezondheid vallen onder het instemmingsrecht voor de hele MR. Naast het instemmingsrecht voor de voltallige MR regelt de WMO ook een instemmingsrecht voor de afzonderlijke geledingen (artikel 8 en 9 WMO). Hierbij gaat het om onderwerpen die vooral belangrijk zijn voor één van beide geledingen. De personeelsgeleding heeft bijvoorbeeld instemmingsrecht op de personele gevolgen bij een fusie, verlofregelingen, taakverdeling- en taakbelastingbeleid, en de inzet en samenstelling van de formatie (artikel 8 WMO). De oudergeleding heeft een eigen instemmingsrecht op de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage en op het voorzieningenbeleid voor de leerlingen (WMO, artikel 9).
De instemmingaanvraag
In de wet is geen artikel opgenomen dat vergelijkbaar is met artikel 12 waarin een aantal voorwaarden genoemd staat waaraan een adviesaanvraag en procedure moeten voldoen. Eenzelfde zorgvuldige procedure is echter ook bij het instemmingsrecht noodzakelijk. 4.3 'Licht' adviesrecht van de minder betrokken geleding Als één geleding instemmingsrecht heeft op de regeling van de gevolgen van een principebesluit vanwege haar uitgesproken betrokkenheid, dan heeft de andere geleding als het ware een 'licht' adviesrecht (WMO, artikel 10). De minder betrokken geleding kan vanuit haar eigen invalshoek een advies geven aan het bestuur. Dit advies zal het bestuur bij zijn beslissing moeten meewegen. Misschien vindt het bestuur een oplossing voor het knelpunt dat die geleding signaleert. We spreken hier van 'licht' adviesrecht voor de andere geleding omdat zij niet naar de geschillencommissie toe kan als het bestuur haar advies niet overneemt. 4.4 Principebesluit en regelingen van de gevolgen Bij een aantal belangrijke besluiten is er sprake van zowel een adviesrecht voor de hele MR als een instemmingsrecht voor een of beide geledingen van de MR. Daarbij gaat het enerzijds om het principebesluit en anderzijds het besluit over de regeling van de gevolgen daarvan. Dit zijn besluiten waarnaar wordt verwezen in de artikelen 8a en 9a WMO. Het gaat dan om besluiten (genoemd in artikel 7, de leden a, d, e, f, g en o) die diep kunnen ingrijpen in de organisatie van de school en allerlei gevolgen hebben: - verandering van grondslag; - beëindiging, inkrimping of uitbreiding van de werkzaamheden van (een onderdeel van) de school; - overdracht, omzetting of fusie; - aangaan, verbreken, of belangrijk wijzigen van een duurzame samenwerking met een andere instelling; - deelneming of beëindiging van deelneming aan een onderwijskundig project of experiment; - oprichten van een centrale dienst. Bij bovengenoemde besluiten moet dus onderscheid gemaakt worden tussen het principebesluit en de maatregelen in verband met de gevolgen voor de afzonderlijke geledingen. Over het principebesluit adviseert de totale raad. De maatregelen in verband met de gevolgen voor het personeel van het principebesluit hebben de instemming nodig van de personeelsgeleding. En de maatregelen in verband met de gevolgen voor de ouders en leerlingen hebben de instemming nodig van de ouder- en/of leerlingengeleding. Bij de adviesaanvrage over het principebesluit zal de MR alert moeten zijn op de vele gevolgen die dergelijke besluiten kunnen hebben. In de adviesaanvraag, hetzelfde geldt trouwens voor een instemmingaanvraag, zal het volgende genoemd moeten worden: - het principebesluit zelf; - de argumentatie voor het voorgenomen besluit (bijvoorbeeld de externe en interne omstandigheden, de aanleiding); - de gevolgen voor ouders, leerlingen en personeel; - de maatregelen die het bestuur denkt te nemen in verband met de gevolgen. Pas als de MR een voldoende beeld heeft van de voorgenomen beleidsbeslissing en de gevolgen, kan de raad adviseren. Een positief advies van de MR over het principebesluit betekent niet dat een geleding van de MR daarna ook automatisch moet instemmen met de
maatregelen in verband met de gevolgen. De MR kan immers best de noodzaak voor het principebesluit onderkennen maar faliekant tegen de voorgestelde uitwerking van bepaalde gevolgen zijn. Vanwege de directe samenhang tussen het principebesluit en de gevolgen dient voorkomen te worden dat de MR voor voldongen feiten wordt geplaatst. Daarom bepaalt artikel 11 lid 4 WMO) dat het principebesluit niet ten uitvoer mag worden gebracht, zolang er nog geen besluit is genomen over de regeling van de gevolgen. Het verdient zelfs de voorkeur het principebesluit gelijktijdig met de regeling van de gevolgen aan de MR voor te leggen. De uitvoering van het principebesluit hoeft niet te worden opgeschort wanneer dringende redenen in het belang van de school een eerdere ten uitvoerlegging noodzakelijk maken. (WMO, artikel 11 lid 4). Bij een dringende reden kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een besluit dat voor een bepaalde tijd genomen moet worden, zoals de intentieverklaring bij een fusie. Bij uitstel loopt het voortbestaan van de school gevaar, bijvoorbeeld als gevolg van een te laag leerlingenaantal. 4.5 Welke aangelegenheid is van toepassing? Niet altijd zal direct duidelijk zijn onder welke aangelegenheid een voorstel van het bestuur valt. Betrokkenen, waaronder MR en bestuur, kunnen hierover van mening verschillen. Dit zal vooral het geval zijn wanneer bij de ene aangelegenheid een adviesrecht van toepassing is en bij de andere een instemmingsrecht. Wanneer er echter meerdere aangelegenheden van toepassing lijken te zijn dient gekozen te worden voor de meest specifieke. Een voorbeeld: de basisschool die samen met andere scholen een project start voor het inzetten van computers in het kader van didactische werkvormen. Bij het nalopen van de advies- en instemmingaangelegenheden lijken in eerste instantie drie aangelegenheden in aanmerking te komen: wijziging schoolplan (art. 6b WMO: instemmingsrecht MR); bestemming middelen (art. 7 c WMO: adviesrecht MR), en deelneming aan een onderwijskundig project (art. 7g WMO: adviesrecht MR). Kern van het besluit is echter het deelnemen aan een onderwijskundig project. Weliswaar heeft dit besluit consequenties voor het schoolplan en de financiën, maar de regel dat de meest specifieke aangelegenheid geldt, betekent dat nu alleen artikel 7g WMO van toepassing is. Een adviesrecht dus. Als er tussen het bestuur en de MR een verschil van mening blijft bestaan over de van toepassing zijnde aangelegenheid, dan is het mogelijk hierover een interpretatiegeschil bij de geschillencommissie aan te melden (zie paragraaf 5). 4.6 Regels wijze besluitvorming Soms heeft een besluit tevens gevolgen voor onderdelen van reeds vastgesteld beleid. Het is dan belangrijk dat bestuur en MR bij te nemen besluiten de samenhang tussen de verschillende onderdelen van het schoolbeleid goed in het oog houden. Hiervoor zijn in artikel 11 lid 1 t/m 3 WMO enkele regels opgenomen. Het eerste lid bepaalt dat een besluit over de hoofdlijnen van de middelen van de school afweging vereist van de onderwijskundige, personele en materiële belangen. In lid 2 is voorgeschreven dan bij een aantal besluiten waarbij de personeelsgeleding instemmingsrecht heeft (artikel 8 WMO: besluiten over formatie, taakverdeling en functiedifferentiatie) genomen moeten worden met inachtneming van de besluitvorming rond het schoolplan, hoofdlijnen van de bestemming van de middelen en het organisatiebeleid. En tenslotte wordt in lid 3 bepaald dat bij besluiten over het nascholingsbeleid, de onderwijskundige doelstellingen en de vormgeving van de school die in het schoolplan zijn vastgelegd, in acht genomen moeten worden. Artikel 11 WMO benadrukt niet alleen het belang van een geïntegreerd schoolbeleid. Het artikel voorkomt ook dat het bijzondere belang dat een bepaalde geleding bij een
beleidsaangelegenheid heeft, ten koste gaat van beleid met betrekking tot andere, meer algemene aangelegenheden. 4.7 Grenzen van de WMO-bevoegdheden In artikel 13 WMO wordt de competentie van de MR beperkt. Hierin staat dat aangelegenheden die reeds in andere wetten, Algemene Maatregelen van Bestuur (AMVB), circulaires en CAO's inhoudelijk zijn geregeld, geen zaak meer zijn voor de MR. In de sectorgebonden CAO’s zijn tevens een aantal aangelegenheden voorbehouden aan het overleg tussen werkgever en vakbonden . In dit geval vervalt eveneens de bevoegdheid van de MR.
5.
De geschillenregeling en procesbevoegdheid MR
5.1 De geschillenregeling Bestuur en MR kunnen bij een geschil een uitspraak vragen van de geschillencommissie. In de artikelen 19 tot en met 24 van de WMO zijn de geschillenprocedure en toetsingscriteria nader ingevuld. De wet onderscheidt een aantal geschillen: instemmingsgeschil, adviesgeschil, interpretatiegeschil, reglementgeschil en 'andere geschillen'. In deze paragraaf worden deze geschillen nader belicht. 5.2 De geschillencommissie Een geschillencommissie bestaat uit 3 leden en 3 plaatsvervangende leden. Eén lid en één plaatsvervangend lid worden gekozen door de aangesloten medezeggenschapsraden. Het andere lid en zijn plaatsvervanger worden gekozen door de bestuursorganen. Gezamenlijk kiezen zij een onafhankelijke voorzitter en plaatsvervangend voorzitter. Meestal is dit een jurist met verstand van en affiniteit met onderwijs. Iedere religieuze of levensbeschouwelijke richting beschikt over een eigen geschillencommissie. Zo zijn er geschillencommissies voor openbaar onderwijs, voor katholiek onderwijs, voor protestants-christelijk onderwijs, voor het algemeen bijzonder onderwijs en voor islamitische scholen. Daarnaast hebben enkele sectoren binnen het onderwijs een eigen geschillencommissie. In de bestuursbijlage (WMO, artikel 16 lid 2a) bij het medezeggenschapsreglement dient het bestuur vast te leggen bij welke geschillencommissie de school aangesloten is. Bij de keuze voor een geschillencommissie moet het bestuur wel eerst advies van de MR vragen (WMO, artikel 7 lid r). De geschillencommissie kan bemiddelen, een bindende uitspraak doen, of beide. Bemiddeling van de geschillencommissie kan op verschillende manieren plaatsvinden. Als de commissie vindt dat er nog niet voldoende overleg heeft plaatsgevonden, kan zij de partijen opleggen dat alsnog te doen. De partijen kunnen dan toch nog tot overeenstemming komen en een bindende uitspraak van de geschillencommissie is niet meer nodig. Bij een geschil is het van belang wie het geschil aanhangig kan maken. Zo kan bij het onthouden van instemming aan een voorstel door de MR alleen het bestuur een instemminggeschil bij de commissie aanmelden. Andersom kan bij het niet volgen van het MR-advies, alleen de MR een adviesgeschil aangaan. Interpretatiegeschillen kunnen echter door beide partijen worden aangemeld.
5.3 Instemminggeschil Als de MR zijn instemming onthoudt aan een voorgenomen besluit, kan het bestuur zijn voorstel intrekken of de zaak voorleggen aan de geschillencommissie (WMO, artikel 20). Net als bij het adviesrecht speelt bij het instemmingsrecht een bepaalde termijn een rol. Het bestuur dient binnen drie maanden de MR mee te delen of hij het voorgenomen besluit intrekt dan wel voorlegt aan de geschillencommissie. Doet het bestuur deze mededeling niet binnen drie maanden, dan vervalt het voorstel volgens de wet.
Procedure bij een instemminggeschil
Bij de indiening van het verzoekschrift bij de commissie moet het bestuur zijn belangenafweging kenbaar maken. De MR wordt op zijn beurt in de gelegenheid gesteld om met een verweerschrift zijn standpunt met argumenten te onderbouwen. Het bestuur zal schriftelijk duidelijk moeten maken hoe het de eigen belangen enerzijds, en de belangen van de (geleding van de) MR anderzijds, heeft gewogen in zijn oordeel. En de geschillencommissie wil natuurlijk van de MR weten wat zijn argumenten zijn voor het niet verlenen van instemming. De commissie doet vervolgens een bemiddelingsvoorstel of bindende uitspraak. Voor de uitspraak past de geschillencommissie een marginale toetsing toe. Dit houdt in dat de geschillencommissie beoordeelt of het bestuur in redelijkheid tot het voorgenomen besluit heeft kunnen komen. 5.4 Adviesgeschil Tussen bestuur en MR kan ook een geschil ontstaan over een adviesaangelegenheid. Besluit het bestuur uiteinde-lijk, na het wettelijk verplichte overleg, een advies van de MR niet (geheel) over te nemen, dan is er sprake van een adviesgeschil (WMO, artikel 22). De MR heeft dan 6 weken de tijd om het geschil bij de geschillencommissie aanhangig te maken. De periode van 6 weken, opschortingtermijn genoemd, gaat in op de datum waarop het bestuur zijn definitieve besluit neemt, bij voorkeur schriftelijk en gemotiveerd. In het medezeggenschapsreglement kan zijn opgenomen dat ook het definitieve besluit van het bestuur schriftelijk en gemotiveerd naar de MR gaat en dat de dagtekening van de definitieve reactie van het bestuur op het advies tevens de opschortingstermijn inluidt. Gedurende de opschortingtermijn mag het bestuur zijn voorgenomen besluit niet uitvoeren, tenzij de MR geen bezwaar heeft tegen de uitvoering. Na afloop van de opschortingtermijn mag het bestuur zijn voorgenomen besluit wel uitvoeren, ook al is er nog geen uitspraak van de geschillencommissie. Het bestuur loopt bij uitvoering van zijn besluit echter het risico dat het besluit teruggedraaid moet worden na een uitspraak van de geschillencommissie.
Procedure bij een adviesgeschil
De MR kan een geschil aanhangig maken als de raad van mening is dat door het niet (geheel) opvolgen van het advies de belangen van de school of MR ernstig worden geschaad. De MR moet dus aan de geschillencommissie duidelijk maken waarom het niet opvolgen van het advies de belangen van de school of raad ernstig zal schaden. Ook zal de MR in zijn verzoekschrift de geschillencommissie in kennis moeten stellen van de argumenten van de raad voor het uitgebrachte advies. Vervolgens dient het bestuur in een verweerschrift zijn zienswijze te beargumenteren. De geschillencommissie doet een bemiddelingsvoorstel, een bindende uitspraak, of beide. Voorafgaand aan de uitspraak beoordeelt de commissie of het bestuur: - in strijd met de wet of het reglement heeft gehandeld; - onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het is afgeweken van het advies van de MR;
-
onzorgvuldig gehandeld heeft ten opzichte van de MR.
In haar bindende uitspraak bepaalt de geschillencommissie vervolgens of het bewuste besluit al dan niet in stand kan blijven. 5.5. Interpretatiegeschil Een verschil van mening tussen MR en bestuur over de uitleg van de wet of het medezeggenschapsreglement kan als interpretatiegeschil, op verzoek van het bestuur of de MR, voorgelegd worden aan de geschillencommissie. Er geldt geen termijn waarbinnen dit moet gebeuren. Wel moet er werkelijk sprake zijn van een definitief verschil van mening tussen bestuur en MR over de uitleg van een bepaling. De commissie doet een bindende uitspraak waarin wordt aangegeven welke interpretatie aan de wet of het bepaalde in het reglement gegeven moet worden. 5.6 Reglementgeschil Indien de MR geen instemming (tweederde meerderheid) verleent aan een voorstel tot vaststelling of wijziging van het medezeggenschapsreglement moet of de MR of het bestuur binnen drie maanden meedelen of het geschil aanhangig wordt gemaakt. Er kan echter geen geschil worden aangegaan over een van de wet afwijkende verdeling van instemming- en adviesbevoegdheden. Maakt het bestuur het geschil aanhangig, dan is de verdere procedure gelijk aan die van het instemminggeschil. Maar ook de MR kan de geschillencommissie vragen een reglementgeschil in behandeling te nemen. In dat geval dient de MR bij het verzoek aan de commissie te motiveren waarom de instemming aan het voorstel van het bestuur is onthouden. Vervolgens wordt het bestuur door de commissie in de gelegenheid gesteld de argumenten voor handhaving van het voorstel naar voren te brengen. Wanneer de commissie oordeelt dat het bestuur niet in redelijkheid tot het voorstel kon komen zal de commissie tevens uitspreken hoe het voorstel moet worden gewijzigd. Overeenkomstig die uitspraak moet het bestuur het medezeggenschapsreglement vaststellen. 5.7 Andere geschillen In het medezeggenschapsreglement kunnen bestuur en MR de mogelijkheid vastleggen om andere dan de hiervoor genoemde geschillen voor te leggen aan de commissie (WMO, artikel 15 lid 3d). 'Andere geschillen' kunnen uitsluitend geschillen tussen bestuur en MR zijn. Als het bestuur en de MR afspreken een 'ander geschil' voor te leggen aan de commissie, verplichten zij zich het oordeel van de commissie te aanvaarden. Een voorwaarde is wel dat het reglement van de commissie daartoe de mogelijkheid biedt. De meeste commissies hebben echter in hun reglement een algemene formulering opgenomen waaronder uiteenlopende 'andere geschillen' kunnen vallen. 5.8 Naar de rechter? De ontvankelijkheid van de geschillencommissie is beperkt tot de hiervoor beschreven geschillen. Als het bestuur zich welbewust niet aan de wet of het reglement houdt, kan de MR niet bij de geschillencommissie terecht. Bijvoorbeeld in de situatie waarin het bestuur in strijd met de WMO een besluit waaraan de MR zijn instemming heeft onthouden toch uitvoert. Of wanneer het bestuur structureel weigert te overleggen met de MR.
In die situaties zal de MR naleving van de wettelijke regels bij de rechter moeten vorderen. In artikel 25 WMO is daarvoor de procesbevoegdheid van de MR vastgelegd. Als de rechten van één geleding specifiek aan de orde zijn, is het de gehele MR als orgaan die op verzoek van die geleding optreedt (artikel 25 lid 4 WMO). Geledingen kunnen dus niet zelfstandig proces voeren. Bij een rechtsgeding vertegenwoordigen de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter de MR in rechte (artikel 4 WMO). Voordat de MR de rechter inschakelt moet het bestuur uitdrukkelijk gesommeerd zijn aan de eisen van wet en reglement te voldoen. Hiervoor moet de MR het bestuur een redelijke termijn stellen (schriftelijk). Het is namelijk altijd mogelijk dat het bestuur, onder dreiging van een proces, terugkomt op zijn eerdere besluit. Pas wanneer definitief vaststaat dat het bestuur niet aan de eisen van wet en reglement zal voldoen, kan de MR gaan procederen. Artikel 25 WMO bepaalt dat de MR bij de kantonrechter moet zijn wanneer de burgerlijke rechter bevoegd is. Voor het bijzonder onderwijs is dit het geval. Een besluit van een schoolbestuur in het openbaar onderwijs, de gemeente als lokale overheid of een bestuurscommissie, valt echter onder de administratieve rechtspraak. De MR van een openbare school moet daarom op grond van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) procederen bij de administratieve kamer van de arrondissementsrechtbank. Aan zo'n procedure bij de administratieve kamer moet altijd eerst een bezwaarschriftprocedure vooraf gaan. In artikel 25 WMO is tevens bepaald dat de MR niet in de proceskosten veroordeeld kan worden wanneer hij in het ongelijk is gesteld. Deze proceskosten komen dan ten laste van de staat. De bedoeling van de WMO is dat de MR, ongehinderd door het risico van een niet te dragen financiële last, naar de rechter kan. Verder kan de MR op grond van de Wet rechtsbijstand min- en onvermogenden, kosteloze rechtsbijstand krijgen. Wel is de MR in dit geval een eigen bijdrage verschuldigd.
6.
De positie van de MR
6.1 De positie van de MR binnen de school De MR is een wettelijk verplicht, onafhankelijk orgaan in de besluitvorming over beleid en functioneren van de school. Dit betekent dat het om formeel geregelde medezeggenschap gaat. De medezeggenschap van de MR verschilt daardoor wezenlijk van werkoverleg in bijvoorbeeld het schoolteam. Hoe groot de invloed van een schoolteamvergadering ook kan zijn op het functioneren en beleid van de school, alleen via de MR heeft het personeel wettelijk voorgeschreven invloed op tal van aangelegenheden die de school betreffen. Vanzelfsprekend heeft de MR wel de taak (artikel 5 lid 3 WMO) de inspraak en invloed van alle betrokkenen bij de school via de teamvergadering en de leerlingen- of ouderraad te bewaken en te stimuleren. Het opkomen voor de belangen van het personeel, de ouders en leerlingen betekent niet dat het bestuur de MR ook zaken hoeft voor te leggen die betrekking hebben op een individueel personeelslid of een leerling. De bijzondere bevoegdheden van de MR (zie paragraaf 4) hebben namelijk vrijwel allemaal betrekking op de vaststelling van beleid. Uitzondering is de concrete aanstelling of het ontslag van een lid van de schoolleiding (WMO, artikel 7j WMO). Het is dus nodig onderscheid te maken tussen het beleid, dat in principe voor iedereen zal gelden, en de uitvoering van dit beleid gericht op het individu. Stel dat het bestuur een regeling wil treffen met een individueel personeelslid. Als het personeelslid in een dergelijke situatie problemen ondervindt en de MR om hulp vraagt, kan de MR hem of haar doorgaans het beste adviseren contact op te nemen met de eigen vakbond. Wel kan de MR, of een MR-
lid, soms op informele wijze bemiddelen. En een 'individueel geval' kan natuurlijk voor de MR aanleiding zijn het te voeren beleid aan de orde te stellen. In de MR zelf zal discussie plaats moeten vinden over de nadere invulling van de wettelijke taken en de doelen die de MR wil bereiken. Geen enkele MR of school is gelijk aan een andere. De specifieke schoolsituatie, de cultuur (stijl van leidinggeven, openheid, taboes, enzovoorts), maar ook de motivatie en deskundigheid van de MR-leden zijn factoren die het 'gezicht' van de MR bepalen. 6.2 Verantwoording van de MR naar de achterban MR-leden worden gekozen door hun achterban. De wijze van verkiezing van MR-leden wordt geregeld in het medezeggenschapsreglement. Elke belanghebbende kan, anders dan bij veel andere bepalingen in het reglement, aan deze regeling rechten ontlenen. Zorgvuldigheid bij het organiseren van MR-verkiezingen is daarom belangrijk. Is een MR-lid eenmaal gekozen, dan heeft hij/zij 'zonder last of ruggespraak' zitting in de raad. Dat wil zeggen dat elk MR-lid zelfstandig besluiten kan nemen, zonder gebonden te zijn aan het standpunt van de eigen achterban. Dit principe sluit echter niet uit dat een MR(lid) er voor kiest vooraf de eigen achterban te raadplegen of een meerderheidsstandpunt van de achterban over te nemen. Heeft een MR(-lid) echter niet meer het vertrouwen van de achterban dan is het aan het MR-lid zelf om hier wel of geen consequenties aan te verbinden. Wel heeft de MR een informatieplicht ten opzichte van de achterban. De MR dient bijvoorbeeld jaarlijks een jaarverslag (artikel 5 lid 7 WMO) uit te brengen, en tevens zal de MR er voor moeten zorgen dat belangstellenden kennis kunnen nemen van de agenda's en verslagen van de MR. En wanneer een MR(-lid) een voor de achterban afwijkend standpunt inneemt zal het informeren alleen niet altijd voldoende zijn. In dat geval zal men vaak ook een zekere (informele) verantwoordingsplicht ervaren. 6.3 De relatie met het bestuur en de schoolleiding Het bestuur is in beginsel de formele overlegpartner van de MR. Niet alleen zal het schoolbestuur bij een groot aantal beslissingen vooraf met de MR moeten overleggen, ook de MR zal veel van zijn ideeën alleen kunnen realiseren door het maken van afspraken met het bestuur. Maar wie is het bestuur? En tegenover wie zit de MR in een overlegvergadering? Het bestuur van het openbaar onderwijs kan de wethouder onderwijs zijn, of bijvoorbeeld de voorzitter van de bestuurscommissie. Het bestuur van het bijzonder onderwijs kan vertegenwoordigd zijn in de persoon van de voorzitter van het stichtingsbestuur, of een lid van het verenigingsbestuur. Schaalvergroting en de toegenomen beleidsvrijheid in het onderwijs zijn voor veel schoolbesturen aanleiding geweest tot nadenken over de verdeling van de taken en bevoegdheden tussen het bestuur en de schoolleiding of de (centrale) directie. Zo'n taakverdeling tussen bestuur en schoolleiding legt het bestuur vast in een directiestatuut. Een van die taken is het overleg met de MR. De WMO (artikel 5 lid 1) biedt de mogelijkheid het overleg met de MR namelijk op te dragen (mandateren of delegeren) aan een ander. Daarom zal de MR de bestuursbijlage van het medezeggenschapsreglement (zie paragraaf 2) moeten raadplegen om terug te vinden wie voor welk onderwerp de officiële overlegpartner van de MR is. In de praktijk voert vaak de directeur van de school of een ambtenaar van de afdeling onderwijs het overleg met de MR. Wanneer een directeur, of een ander lid van de schoolleiding, namens het bestuur het overleg met de MR voert, kan hij/zij geen lid zijn van de MR (artikel 3 lid 8 WMO). Men is immers de tegenspeler van de MR geworden. Het is daarom ook niet gewenst dat het directielid de vergaderingen van de MR bijwoont, tenzij het gaat om uitwisseling van
informatie op verzoek van de MR. Overigens zou ook een schooldirecteur die niet namens het bestuur met de MR het overleg voert, gezien zijn of haar bijzondere positie t.o.v. het bestuur, niet in de MR zitting moeten nemen. Ongeacht of het bestuur of de schoolleiding het overleg met de MR voert, zullen beide partijen elkaar als gelijkwaardige overlegpartner tegemoet moeten treden. Tijdens het overleg ontbreekt voor personeelsleden in de MR de gezagsverhouding, die bij de reguliere functie-uitoefening wel aanwezig is. Als tegenspeler van het bestuur heeft de MR immers een formele, wettelijke, positie die voor personeelsleden de normale verhouding tussen werkgever en werknemer doorbreekt. 6.4 Het contact tussen MR'en en GMR of deelraden De MR kan, in overleg met het bestuur, afspreken welke bevoegdheden overgedragen worden aan een GMR of aan deelraden. Zijn bevoegdheden eenmaal overgedragen dan blijft het belangrijk dat het contact tussen MR en GMR of MR en deelraden goed wordt onderhouden. Om dit inhoud te geven dienen de GMR en MR'en of de MR en de deelraden voor een goede informatie-uitwisseling te zorgen. Het onderhouden van contact tussen MR en GMR is vooral de taak van de MR-leden die in de GMR zitting hebben. En de MR en de deelraden kunnen bijvoorbeeld elk half jaar een bijeenkomst beleggen waarin zij het algemene beleid van het bestuur uitgebreid doorspreken. Verder is de MR verplicht (artikel 5 lid 7 WMO) zijn verslagen en agenda's aan de GMR en de deelraden te sturen. Maar eigenlijk is het wederzijds toezenden van alle schriftelijke informatie vanzelfsprekend. 6.5 De relatie tussen MR en geledingenraad Het begrip 'geledingenraad' is van toepassing op de ouderraad, de leerlingenraad of een eventuele personeelsraad die los van de MR aan de school verbonden is. De MR is verplicht agenda's en verslagen aan de geledingenraden toe te zenden. Daarnaast is de MR verplicht (artikel 5 lid 7 WMO) om de geledingenraden minimaal één maal per jaar in de gelegenheid te stellen met hem overleg te voeren. Dit overleg gaat over zaken die de betrokken geleding in het bijzonder aangaan. 6.6 Relatie (G)MR en vakbond Onderwijspersoneel kent per sector een eigen sector-CAO. In elk van deze CAO’s staan de kaders beschreven waarbinnen het schoolbestuur in overleg met de personeelsgeleding van de (G)MR een groot aantal arbeidsvoorwaardelijke zaken - met name op het gebied van personeelsbeleid - nader invult en uitwerkt. Waar in artikel 13 WMO wordt bepaald dat de advies- en instemmingsbevoegdheden van de MR(-geleding) niet van toepassing zijn bij onderwerpen waarover de vakbonden bevoegd zijn het overleg met de werkgever te voeren biedt de CAO echter aan de werkgever de mogelijkheid om dit overleg te voeren met de personeelsgeleding van de (G)MR. De personeelsgeleding van de (G)MR krijgt hiertoe via de CAO een instemmingsbevoegdheid. Daarbij gelden een aantal voorwaarden: • Het overleg tussen het bestuur en de personeelsgeleding van de (G)MR blijft binnen de kaders van de CAO. • De instemmingsbevoegdheid die de CAO aan de personeelsgeleding van de (G)MR toekent zal vanwege de ontvankelijkheid bij de geschillencommissie WMO in het medezeggenschapsreglement van de (G)MR beschreven moeten staan. • Bij het onthouden van instemming door de personeelsgeleding van de (G)MR dient het schoolbestuur de geschillenprocedure conform de WMO te volgen: het schoolbestuur zal dus binnen drie maanden te kennen moeten geven of het voorstel wordt ingetrokken of dat het bestuur een geschil aanhangig maakt bij de geschillencommissie WMO.
Daarnaast kan de CAO nog sectorgebonden bepalingen bevatten m.b.t. de geschillenprocedure en/of de commissie waar het geschil aanhangig moet worden gemaakt.
7.
Instelling Gemeenschappelijke MR en deelraden
7.1 De medezeggenschap volgt de zeggenschap Met de voortgaande schaalvergroting in het onderwijs worden schoolbesturen, maar ook de scholen zelf, steeds groter. Hierdoor worden vaker belangrijke besluiten niet meer op het niveau van de school genomen maar bovenschools, voor meerdere scholen samen, of juist op het niveau van een onderdeel binnen een scholengemeenschap. Op het niveau waar de besluitvorming plaatsvindt zal echter ook een medezeggenschapsorgaan met bijbehorende medezeggenschapsrechten moeten functioneren. Met andere woorden: de medezeggenschap zal de zeggenschap moeten volgen. De WMO biedt hiervoor ook mogelijkheden. In de artikelen 27 en 28 van de WMO zijn namelijk bepalingen opgenomen voor de instelling van deelraden en een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR). In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan. 7.2 Overdracht van bevoegdheden Om de GMR of de deelraden ook daadwerkelijk een inbreng te geven biedt de WMO de mogelijkheid voor de MR om advies- en instemmingbevoegdheden over te dragen aan een gemeenschappelijke MR (GMR) of aan een deelraad. In feite gaat het hierbij om het neerleggen van overlegtaken op een ander, decentraal, of meer centraal niveau. Met het overdragen van bevoegdheden krijgt de GMR of deelraad dan het recht om, in de plaats van de MR, het overleg te voeren en daarbij het advies- of instemmingrecht uit te oefenen. Voorafgaand aan het instellen van een GMR of deelraden zal de belangrijkste vraag dus zijn welke taken/bevoegdheden door de MR kunnen of moeten worden overgedragen. Daarvoor is het van belang om te weten òf, en welke, bevoegdheden door het schoolbestuur aan de schoolleiding zijn gemandateerd of gedelegeerd, en op welk niveau deze bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend. Voor een ROC moet de delegatie van bestuursbevoegdheden aan een college van bestuur, of het bestuur van een organisatorische eenheid binnen het ROC, zijn vastgelegd in het bestuursreglement. In het primair- en het voortgezet onderwijs dient de mandatering in het directiestatuut te worden vastgelegd. Los van de vraag of de MR veel of weinig bevoegdheden aan een GMR of deelraad overdraagt is het belangrijk om te weten dat de MR geen andere advies- of instemmingrechten kan overdragen dan hij zelf heeft. Omzetting van een adviesrecht voor de MR naar een instemmingsrecht voor bijvoorbeeld de GMR kan alleen wanneer deze wijziging eerst in het medezeggenschapsreglement is vastgelegd. 7.3 De Gemeenschappelijke MR (artikel 28 WMO) Het bestuur kan een GMR instellen als dit bestuur méér scholen onder zich heeft (artikel 28 lid 1 WMO). Daarnaast móet een GMR worden ingesteld als de meerderheid van de MR-en dat wil (artikel 28 lid 2 WMO). Bij een GMR zijn alle, of een deel van de scholen die onder hetzelfde bestuur vallen aangesloten. Hoewel het bestuur autonoom kan besluiten tot instelling van een GMR kunnen MR-en die niet willen meewerken aan een GMR niet gedwongen worden bevoegdheden over te dragen aan de GMR. Als een bestuur toch een GMR wil instellen, zal het door middel van overtuiging een draagvlak voor de instelling van de GMR moeten creëren. MR-en moeten het nut van
een GMR inzien. Een GMR werkt pas als de leden oog hebben voor, en om leren gaan met het gemeenschappelijke belang dat bestaat naast belangenverschillen. Het gemeenschappelijk belang zal natuurlijk vooral aanwezig zijn wanneer er sprake is van gelijksoortige scholen. Toch zal er ook bij onderling verschillende schoolsoorten onder één bestuur wel eens sprake zijn van gemeenschappelijkheid. Voor die situatie kan de GMR overwegen een school die niet formeel is aangesloten bij de GMR wel een adviseurplaats in de GMR aan te bieden. Op deze wijze is volledige informatievoorziening gewaarborgd en afstemming van beleid toch mogelijk. De mogelijkheid van een adviseurplaats moet wel opgenomen worden in het reglement van de GMR.
Inrichting en samenstelling GMR
Evenals voor de MR, geld ook voor de GMR dat de helft van de leden uit ouders en leerlingen bestaat, en de andere helft uit personeelsleden. De leden van de gemeenschappelijke raad worden echter gekozen door en uit de leden van de afzonderlijke MR-en. Het maximale aantal leden van de GMR is 24, tenzij het aantal scholen groter is. In dat geval is het maximum gelijk aan het aantal aangesloten scholen. Afhankelijk van het medezeggenschapsreglement van de GMR kiest elke MR tenminste 1 en ten hoogste 4 leden van zijn leden voor vertegenwoordiging in de GMR, tenzij de betrokken MR-en met een gemeenschappelijke vertegenwoordiger instemmen. De wettelijk voorgeschreven paritaire samenstelling van de GMR (helft ouders, helft personeel) en het maximum aantal leden betekenen voor een GMR van een bestuur met meer dan 12 scholen onder zich een probleem. Bij 12 of minder scholen levert elke MR een personeels- en oudervertegenwoordiger voor de GMR. Een GMR van een bestuur met 13 scholen of meer is echter óók gebonden aan het maximum van 24 leden in de GMR. Niet elke school kan dan een eigen ouder- èn personeelsvertegenwoordiger hebben. Het bestuur en de aangesloten MR-en zullen hiervoor een (roulatie)systeem moeten bedenken. Een andere mogelijkheid is méér GMR-en in te stellen om te voorkomen dat niet elke school een eigen personeels- en oudervertegenwoordiging heeft in de GMR. Scholen die bepaalde overeenkomsten hebben, kunnen dan samen een GMR vormen. Tenslotte kan het bestuur op grond van artikel 30 WMO (zie paragraaf 1) bij de minister toestemming vragen om, in afwijking van de wet, het aantal zetels in de GMR op meer dan 24 te stellen. In de afgelopen jaren heeft de minister dit reeds meerdere keren toegestaan.
Interne organisatie GMR
Een GMR die uit 24 of meer personen bestaat kan wel heel log zijn om mee te overleggen, laat staan om mee te onderhandelen. Een grote GMR kan er voor kiezen te werken met een afvaardiging, een soort dagelijks bestuur (DB). De raad zal daarvoor wel intern tot een goede procedure moeten komen. Het is bijvoorbeeld mogelijk op basis van onderhandelingsvaardigheden een kleine afvaardiging te kiezen die voorbesprekingen voert. Dit DB legt het resultaat voor aan de totale GMR. Instemming en advies blijven uiteindelijk bevoegdheden van de totale personeelsgeleding of totale GMR. Verder is het in ieder geval aan te raden om voor belangrijke onderwerpen een aantal woordvoerders aan te wijzen voor het overleg en het onderhouden van contacten tussen GMR en het bestuur.
Het medezeggenschapsreglement van de GMR
Ook de GMR heeft een eigen medezeggenschapsreglement. Hiervoor legt het bestuur het reglement en elke wijziging hiervan als voorstel voor aan de raad. Het bestuur kan het medezeggenschapsreglement pas vaststellen als twee derde van het aantal GMR-leden met het voorstel instemt. Voor de verdeling en overdracht van bevoegdheden is twee derde
meerderheid nodig van elke MR. In het medezeggenschapsreglement van de GMR dient minimaal te zijn geregeld: - het aantal leden; - de verkiezingen; - de zittingsduur; - de wijze waarop gewaarborgd wordt dat de leden van de raad hun verplichtingen nakomen; - indien de schoolleiding opgedragen is het overleg te voeren in welke gevallen, op verzoek van de raad, het bestuur zelf deze besprekingen met de raad voert; - de wijze van informatievoorziening; - de advies- en instemmingstermijnen. In het medezeggenschapsreglement leggen bestuur en GMR ook vast welke bevoegdheden de afzonderlijke MR-en overdragen aan de GMR. Overdracht van bevoegdheden betekent dat de afzonderlijke raden hun bevoegdheid afstaan aan de GMR voor zover het gaat om een zaak van ge-meenschappelijk belang. Gaat het niet om een zaak van gemeenschappelijk belang, dan blijft de bevoegdheid gewoon bij de individuele MR. Op deze wijze valt er geen gat in de medezeggenschap. Het kan bij overdracht van bevoegdheden aan de GMR dus uitsluitend gaan om voorgenomen besluiten van gemeenschappelijk belang, al kunnen er wel belangenverschillen meespelen. Evenals de MR moet de GMR afspraken over zaken van huishoudelijke aard vastleggen in de bijlage (het huishoudelijk reglement) bij het medezeggenschapsreglement. Met de invoering van de lumpumbekostiging in het primair onderwijs, per 1 augustus 2006, worden tegelijkertijd in de WMO een aantal regels rond de GMR gewijzigd. Deze wijziging geldt ook voor het voortgezet onderwijs en de sector BVE. Het betreft de volgende punten: • De gmr wordt wettelijk verplicht; • De gmr krijgt standaard adviesrecht over ‘het meerjarig financieel beleid voor de scholen’ (inclusief de verdeling van de middelen over de scholen en de criteria voor de verdeling van deze middelen over voorzieningen op bovenschools niveau en op schoolniveau), en ‘het managementstatuut’; • De wettelijke beperking van het aantal leden van de gmr vervalt..
7.4 De instelling van deelraden Volgens artikel 27 WMO kunnen binnen een school in het voortgezet onderwijs en in een ROC deelraden worden ingesteld. Voor een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs geldt daarbij de voorwaarde dat een deelraad alleen kan worden ingesteld voor een onderdeel waar tenminste 600 leerlingen les volgen. Wordt niet aan de vereiste voldaan dan kan op grond van artikel 30 WMO toestemming voor afwijking van deze wettelijke voorwaarde worden verzocht. De deelraad kan de MR gevraagd en ongevraagd adviseren inzake aangelegenheden die de betreffende locatie in het bijzonder aangaan. De MR kan aan een deelraad de uitoefening van het advies- en instemmingsrecht overdragen inzake aangelegenheden die het desbetreffende deel van de scholengemeenschap in het bijzonder aangaan. Die overdracht gebeurt dan volgens de regels van het medezeggenschapsreglement. Een deelraad kan zich echter niet zelfstandig wenden tot een geschillencommissie of een rechter.
Anders dan bij de overdracht van bevoegdheden aan de GMR kan over de overdracht van bevoegdheden aan deelraden wèl een geschil aan de geschillencommissie worden voorgelegd. De WMO stelt namelijk als voorwaarde dat er in het medezeggenschapsreglement regels voor de overdracht aan de deelraden moeten zijn vastgelegd. Deze regels voor overdracht kunnen wèl onderwerp zijn van een reglementgeschil. Advies- en instemmingrechten kunnen aan een deelraad worden overgedragen wanneer het gaat om een aangelegenheid die het deel van de school 'in het bijzonder aangaat' (WMO artikel 27). De regels voor het functioneren van deelraden en de bevoegdheden van de deelraad dienen in het reglement van de MR te worden opgenomen. In elk geval is het belangrijk om de voorwaarden waaronder overdracht van taken plaatsvindt goed in de reglementen vast te leggen. Voorkomen moet worden dat op enig moment een competentiestrijd ontstaat tussen de MR en deelraad. Daarom is het verstandig om in het medezeggenschapsreglement vast te leggen wanneer er sprake is van een onderwerp dat de deelraad van een organisatorische eenheid binnen de school 'in het bijzonder aangaat'. En als er toch onduidelijkheid ontstaat, welk orgaan hakt dan de knoop door? In het reglement kan ook worden opgenomen dat de bespreking, of de uitvoering, van een bestuursvoorstel wordt opgeschort totdat er over de competentie is beslist. Voor het geval er op het niveau van de deelraad een geschil ontstaat is het raadzaam om in het medezeggenschapsreglement de vervolgprocedure, en de taak van de MR hierin, op te nemen. Ook is het verstandig om in het medezeggenschapsreglement vast te leggen dat de algemene bevoegdheden (het recht op overleg en informatie, en het initiatiefrecht) en de andere rechten van MR-leden in artikel 5 WMO (zoals het verbod op benadeling wegens MRlidmaatschap) ook voor de deelraden van toepassing zijn. Dit is de wetgever namelijk vergeten in de WMO te regelen! Leg in het reglement wel vast dat deze algemene bevoegdheden alleen betrekking hebben op de overgedragen overlegtaken, anders loopt men opnieuw de kans op een competentiestrijd.
8.
Faciliteiten voor MR-leden
8.1 MR-faciliteiten in de WMO In de WMO staan twee artikelen die betrekking hebben op de faciliteiten voor het MR-werk (artikel 32 en 33). Deze artikelen gelden ook voor deelraden, GMR, en geledingenraden. Daarnaast bevat ook artikel 16 WMO een bepaling over de regeling voor de verdeling middelen voor de MR, deelraden en geledingenraden. In deze paragraaf worden uitsluitend de bepalingen uit de WMO toegelicht. Voor meer uitgebreide informatie, ook m.b.t. faciliteitenregelingen in de CAO's, wordt verwezen naar de AOb-info 'Faciliteiten voor medezeggenschap' (per sector: PO, VO, BVE). U kunt deze info opvragen bij het Informatie en Adviescentrum van de AOb, tel.: 0900 – 463 62 62 (5 cpm). 8.2 Voorzieningen Artikel 32 WMO gaat over de voorzieningen voor de MR. Het bestuur moet de MR toestaan gebruik te maken van de voorzieningen waarover het beschikt, en die de raad voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. Bij het begrip voorzieningen kan men denken aan het gebruik van een vergaderruimte, kast, telefoon, kopieerapparaat, computer, prikbord, schoolkrant. Ook secretariële ondersteuning
(een secretaresse of een ambtelijk secretaris) valt onder voorzieningen. Volgens hetzelfde artikel van de WMO moet het bij voorzieningen gaan om zaken waarover het bestuur zelf ook kan beschikken. Dit betekent niet dat het bestuur ook altijd daadwerkelijk over een bepaalde faciliteit dient te beschikken om op het gebruik daarvan een recht te kunnen doen gelden. Het gaat hier meer om de vraag of het voor het bestuur redelijkerwijs tot de mogelijkheden moet behoren om eenzelfde faciliteit ook voor zichzelf aan te schaffen. Honorering van het gebruik van een bepaalde voorziening door de MR is in eerste instantie ter beoordeling aan het bestuur. Het komt er dus op aan hierover te onderhandelen en heldere afspraken met het bestuur te maken. Los van de WMO, bevat ook de voor de school van toepassing zijnde CAO bepalingen voor faciliteiten. Deze bepalingen hebben grotendeels betrekking op de voor het MR-werk benodigde tijd t.b.v. personeelsleden in de MR. 8.3 Scholing Artikel 33 WMO schrijft voor dat het bestuur de MR in de gelegenheid moet stellen om de scholing te ontvangen die de leden van de raad voor de vervulling van hun taak nodig hebben. Gezamenlijk moeten bestuur en MR vaststellen welk deel van de jaartaak voor scholing benut wordt. De omvang hiervan moet zoveel zijn als redelijkerwijs nodig is voor de taakvervulling van de leden van de MR. Het personeel van de school moet in staat worden gesteld deze scholing in werktijd en met behoud van salaris te ontvangen. De wetgever heeft geen minimumaantal dagen voorgeschreven omdat dit tot organisatorische en budgettaire problemen zou kunnen leiden. De scholing moet daarom plaatsvinden binnen de formatie van de school, met inachtneming van de RPBO-bepalingen en de afspraken in de CAO's. Wel is het recht op scholingsverlof voor MR-leden een extra recht dat los staat van de (bij)scholingsbepalingen volgens genoemde regelgeving, welke rechten immers voor alle personeelsleden, dus ook voor niet-MR-leden, van toepassin-g zijn. Ook dienen MR-taken, met inachtneming van het scholingsrecht in de WMO, altijd deel uit te maken van het te voeren taakbelastings- en toedelingsbeleid. Bij het vastleggen van de taakomvang van het personeelslid moet hiermee dus rekening worden gehouden. 8.4 Verdeling van middelen voor de MR, ouderraad en deelraad In artikel 16 lid 1 WMO staat: 'In een bijlage bij het medezeggenschapsreglement legt de MR vast: de wijze waarop door het bestuur beschikbaar gestelde middelen voor de raad en de eventuele geledingenraden en deelraden worden verdeeld'. Het gaat hier om eventueel door het bestuur ter beschikking gestelde financiën. Hiervan is sprake wanneer er voor medezeggenschap een bepaald vrij te besteden budget wordt verstrekt, of wanneer hiervoor t.b.v. declaratie een vaste reservering in de begroting is opgenomen. Het bestuur is echter niet verplicht vooraf geld voor medezeggenschap aan te wijzen. Artikel 16 WMO verplicht de MR daarom slechts om, indien er voor een bepaalde periode een budget of reservering is toegekend, een beslissing te nemen over de wijze waarop dit geld wordt verdeeld tussen de MR en bijvoorbeeld de deelraden en ouderraden. De betekenis van het artikel is echter ook dat het bestuur niet zonder tussenkomst van de MR, financiën aan bijvoorbeeld de ouderraad of deelraad kan verstrekken. De betrokken raden kunnen het best gezamenlijk een verdeelsleutel afspreken. Het aantal raden dat medezeggenschapsactiviteiten ontplooit zal dan ook bij dit overleg een rol dienen te spelen. De gemaakte afspraak legt de MR vast in de bijlage bij het medezeggenschapsreglement.
9. Gebruikte afkortingen AMVB Algemene maatregelen van bestuur DGO Decentraal Georganiseerd Overleg IGO Instituutsgeorganiseerd overleg WMO Wet Medezeggenschap Onderwijs
10. Meer informatie Medezeggenschapsraden die na het lezen van deze brochure een start willen maken met het planmatig deelnemen aan de beleidsvorming in hun eigen school, kunnen gebruikmaken van ons ondersteuningsaanbod. De AOb organiseert cursussen over tal van onderwerpen, waarover beleidsnota's geschreven moeten worden in de school en waarover de MR dus uitspraken moet doen. Een greep uit ons cursusaanbod: formatieplan, medezeggenschap, strategisch handelen, arbo-beleid, financieel beleid, personeelsbeleid, scholingsbeleid, taakbeleid, functionerings- en beoordelingsgesprekken et cetera. U kunt kiezen voor een cursus samen met MR-leden van andere scholen of voor een cursus op uw eigen instelling met uw eigen MR. U kunt de scholingsbrochures opvragen bij het Informatie en Adviescentrum van de AOb, tel.: 0900 – 463 62 62 (5 cpm).
MR ondersteuning
Indien u als MR-lid advies nodig heeft over iets dat binnen uw school of instelling speelt m.b.t. medezeggenschap, dan kunt u contact opnemen met het Informatie en Adviescentrum van de AOb, tel.: 0900 – 463 62 62 (5 cpm). Naast een telefonisch advies kan de AOb leden van dienst zijn met informatiemateriaal en literatuur over zeer veel onderwerpen waar u als MR-lid mee te maken krijgt. Voor meer informatie over cursussen voor MR en OR kijkt u op www.medezeggenschap.info.
Ontvangt u het Bulletin Medezeggenschap al? Een onbekend aantal leden van de AOb die zitting hebben in een MR ontvangen het Bulletin Medezeggenschap nog niet. Dit komt doordat zij hun lidmaatschap van de MR nog niet bij hun bond hebben gemeld. Als u MR-lid bent, maar het Bulletin Medezeggenschap nog niet ontvangt, verzoeken wij u dit te melden. U ontvangt dan direct de laatst-verschenen nummers van het Bulletin Medezeggenschap én andere nuttige informatie.
Meer informatie Heeft u een vraag over uw rechtspositie? Bent u lid van de MR en wilt u een advies over iets dat op uw school speelt? Wilt u weten welke cursussen u kunt volgen bij de AOb? Heeft u een algemene vraag of wilt u informatie ontvangen over het AOb lidmaatschap? Een brochure opvragen? Leden kunnen met alle vragen en verzoeken terecht bij het Informatie en Advies Centrum van de Algemene Onderwijsbond. Wij zijn van maandag tot en met vrijdag bereikbaar van 8.30 tot 17.00 uur op 0900 - 463 62 62 ofwel 0900 - Info AOb (5 eurocent per minuut) en 24 uur per dag via
[email protected] . U kunt ook faxen naar 030 - 2989862. Meer informatie vindt u ook op www.aob.nl. Nu lid worden? Klik hier.