RESULTATEN TEVREDENHEIDSONDERZOEK INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS SCHOOLJAAR 2012/2013
Utrecht, maart 2014
Voorwoord
De Inspectie van het Onderwijs vindt het belangrijk om te weten hoe besturen en scholen haar toezicht waarderen. Daarom voert zij ieder jaar een tevredenheidsonderzoek uit in de verschillende onderwijssectoren. Scholen en instellingen geven hierin hun mening over de inspectiebezoeken en de werkwijze van de inspectie. Daarmee krijgt de inspectie inzicht in de positieve en minder positieve punten van haar toezicht, zodat zij zich verder kan verbeteren. Dit rapport gaat in op de resultaten van het onderzoek van alle sectoren (po, ec, vo en bve) en geeft daarmee een sectoroverstijgend beeld van de resultaten van het onderzoek. De inspectie bedankt alle scholen en instellingen die aan het tevredenheidsonderzoek hebben meegewerkt.
Inhoud
Samenvatting 1 1.1
Inleiding 5 Leeswijzer 5
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Resultaten 6 Het schoolbezoek 6 Verschil tussen inspecteurs 6 Verbeter-/prestatieafspraken 7 Resultaat schoolbezoek 7 Toezichtslast 8 Evaluatie werkwijze inspectie 9 Rapportcijfer 12
3
Conclusie 14
Bijlage I
Opzet en respons 15
Samenvatting
Scholen en instellingen die in het schooljaar 2012/2013 door de Inspectie van het Onderwijs zijn bezocht, zijn uitgenodigd om deel te nemen aan het tevredenheidsonderzoek van de inspectie. De respons in de sectoren primair onderwijs (po) en expertisecentra (ec) was hoog (62 procent). In het voortgezet onderwijs en in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie was de respons een stuk lager (respectievelijk 41 procent en 32 procent). In het algemeen zijn scholen en instellingen zeer tevreden over het inspectiebezoek en de daaraan gekoppelde verbeterafspraken. De tevredenheid is verder toegenomen en dat is terug te zien in de rapportcijfers over het gehele bezoek. Die zijn bij de meeste sectoren hoger dan bij de vorige meting(en). Scholen en instellingen zijn vooral tevreden over het contact met de inspecteur, het bezoek zelf en het resultaat van het bezoek. Ze zijn minder positief over de uitgangspunten van het toezicht. Een deel van de scholen (een kwart tot ruim 40 procent) is van mening dat de inspectie andere factoren dan opbrengsten onvoldoende meeweegt. Ook vindt zo’n 10 tot 15 procent dat de opbrengsten van het inspectiebezoek niet in verhouding staan tot de investering en dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van de school. Kortom, scholen en instellingen zijn over het algemeen zeer tevreden over het bezoek van de inspecteur, maar kunnen zich niet allemaal even goed vinden in het beleid van de inspectie als organisatie. Deze bevinding komt overeen met het beeld van de inspectie dat dikwijls in de media wordt geschetst.
1
Inleiding
De Inspectie van het Onderwijs vindt het belangrijk om te weten hoe scholen de inspectiebezoeken en de werkwijze van de inspectie ervaren. Daarom vraagt zij scholen jaarlijks in een tevredenheidsonderzoek naar hun beleving van de kwaliteit van het schoolbezoek, het inspectierapport en de werkwijze van de inspectie. Het onderzoek wordt uitgevoerd om de interne kwaliteitszorg te verbeteren en inspecteurs feedback te geven over hun functioneren. Dit tevredenheidsonderzoek dient twee doelen: 1. Het onderzoek vormt een individuele terugkoppeling (feedback) naar de inspecteur over de waardering voor het inspectiebezoek. Daarmee geeft het tevens inzicht in het functioneren van het inspectieteam. 2. Het tweede doel is zowel per sector, als inspectiebreed, inzicht geven in de waardering van de schoolbezoeken en de werkwijze van de inspectie. Dit rapport geeft inzicht in de waardering voor het toezicht op scholen en instellingen in de sectoren primair onderwijs (po), expertisecentra (ec), voortgezet onderwijs (vo) en beroepseducatie en volwassenenonderwijs (bve) in het schooljaar 2012/2013. Het rapport beschrijft de belangrijkste resultaten en de verschillen tussen sectoren. 1 Naast deze sectoroverstijgende rapportage is er ook per sector een rapportage geschreven. Deze rapportages zijn te vinden op de website van de inspectie. Voor deze inspectiebrede rapportage zijn de resultaten van de schoolbezoeken in de verschillende sectoren samengevat en onderling vergeleken. De onderzoeken zijn uitgevoerd in het schooljaar 2012/2013. Voor bve geldt een andere periode, namelijk januari 2012 – december 2013. Hier is voor gekozen omdat vanaf januari 2012 het nieuwe toezichtkader bve van kracht is, en de sector bve de ontwikkelingen over de afgelopen twee kalenderjaren in beeld wil hebben. Daarom is de vragenlijst voor bve ook niet vernieuwd. Dit betekent dat bij de bevindingen op basis van de nieuwe vragen geen resultaten van bve zijn weergegeven. De respons in de sectoren po en ec was hoog (62 procent). Van de vo-scholen heeft ruim 40 procent gerespondeerd en van de bve-instellingen heeft een derde de vragenlijst ingevuld (zie bijlage I). 1.1
Leeswijzer Hoofdstuk 2 beschrijft de resultaten, waarbij zo mogelijk een vergelijking wordt gemaakt tussen deze en de vorige meting en tussen de verschillende sectoren. Daarna komen in hoofdstuk 3 de conclusies aan bod. Bijlage I biedt meer informatie over de opzet van het tevredenheidsonderzoek en de respons.
1 Het onderzoek in de sector bve wijkt enigszins af en is daarom niet overal in de vergelijking meegenomen (zie 1.1). Pagina 5 van 17
2
Resultaten
2.1
Het schoolbezoek De algemene conclusie is dat scholen en instellingen in alle sectoren tevreden tot zeer tevreden zijn over de voorbereiding en uitvoering van het schoolbezoek. Voor de sectoren po, vo en bve is het percentage scholen dat (zeer) tevreden is vrijwel steeds hoger dan 90 procent. Ook waarderen scholen de transparante wijze waarop de inspecteurs tot een oordeel komen. Een op de tien scholen vindt dat de specifieke situatie van de school onvoldoende is meegewogen in de eindbeoordeling. Op dit punt is een kleine groep scholen dus minder tevreden. In dit onderzoek is in de verschillende sectoren, met uitzondering van de sector bve, voor het eerst gevraagd naar een aantal houdingsaspecten van de inspecteurs. De inspectie wilde hiermee onderzoeken of er grote verschillen zijn tussen inspecteurs in houding en bejegening. Deze verschillen zouden een verklaring kunnen zijn voor de verschillen in de beoordeling die scholen ervaren. Scholen dichten de inspecteurs vooral eigenschappen toe als vriendelijk, respectvol en deskundig. Een klein deel van de scholen is iets minder positief over de onbevooroordeeldheid en toegankelijkheid van de inspecteurs. De meeste scholen zijn tevreden over het rapport: ze vinden vrijwel allemaal dat het rapport helder is geschreven en dat de conclusies in het rapport goed zijn onderbouwd. In de sectoren po, vo en bve is circa 10 procent van de scholen ontevreden over het beeld dat het rapport schetst over de kwaliteit van de school (de herkenbaarheid), in de sector ec gaat het om 5 procent van de scholen. Ook in de vorige meting waren scholen hier relatief het minst tevreden over.
2.2
Verschil tussen inspecteurs Verschil in oordeel tussen inspecteurs – de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid – is altijd een belangrijk aandachtspunt voor de inspectie. Uit eerdere tevredenheidsonderzoeken kwam ook steeds naar voren dat een substantieel deel van de scholen vond dat het uitmaakte voor het oordeel welke inspecteur de school had bezocht. In deze vragenlijst is de vraag verder aangescherpt en zijn – bij ervaren verschillen – vervolgvragen gesteld. Uit deze meting blijkt echter dat in de sectoren po, ec en vo het percentage scholen dat verschillen ervaart klein is. In po is 5 procent, in ec 4 procent en in vo 2 procent van mening dat “wanneer de school door een andere inspecteur was bezocht, het oordeel anders zou zijn geweest”. Door verandering in vraagstelling is geen goede vergelijking te maken met de vorige meting. Destijds is de scholen gevraagd om te oordelen over de stelling ‘Voor het eindoordeel over mijn school maakt het niet uit welke inspecteur mijn school heeft bezocht’. Scholen moesten in de vorige meting dus oordelen over een negatief geformuleerde stelling, terwijl dit jaar is gevraagd of de scholen verschillen ervaren of niet.
Pagina 6 van 17
Desondanks blijkt dat (nog) maar weinig scholen in de sectoren po, ec en vo denken dat als de school door een andere inspecteur was bezocht, dit tot een andere beoordeling had geleid. Een aantal antwoorden van scholen op de open vragen illustreren dit beeld (zie hiervoor de sectorrapportages). In de sector bve, waar nog de oude vraag is gesteld, ligt het percentage instellingen dat verschillen ervaart op 20 procent. 2.3
Verbeter-/prestatieafspraken Scholen in de sector po waarmee verbeterafspraken zijn gemaakt naar aanleiding van tekortkomingen, zijn tevreden tot zeer tevreden over deze afspraken. Dit geldt in grote lijnen ook voor de scholen in de sectoren ec, bve en vo. Wel is 14 procent van de bve-instellingen het oneens met de stelling dat de afspraken helder zijn geformuleerd. In het vo vindt 10 procent van de scholen dat de afspraken niet bijdragen aan een oplossing voor de geconstateerde tekortkomingen. Bij ec geeft 11 procent aan het oneens te zijn met de stelling dat de termijn waarop de verbeteren prestatieafspraken gerealiseerd moeten zijn, realistisch is.
2.4
Resultaat schoolbezoek Aan de scholen (in po, ec en vo) is met een aantal stellingen gevraagd welk resultaat het inspectiebezoek voor hen heeft opgeleverd. Meer dan 80 procent van de scholen geeft aan dat het inspectiebezoek zal leiden tot een verbeterde onderwijskwaliteit. Ook geeft meer dan driekwart aan dat het bezoek zal leiden tot meer opbrengstgerichtheid. Twee derde van de scholen in po en vo geeft aan dat het bezoek het team bewuster heeft gemaakt van de werkwijze en doelen van de school. Bij ec ligt dit percentage hoger, namelijk 81 procent. Meer dan de helft van de scholen geeft aan dat het bezoek heeft geleid tot een urgentiebesef om tekortkomingen aan te pakken (bij po 50 procent, bij vo 55 procent en bij ec 56 procent). Volgens circa 40 procent van de scholen in po en vo zullen er naar aanleiding van het inspectiebezoek meer afspraken gemaakt worden met het bestuur. Bij ec gaat het om bijna de helft van de scholen (49 procent). In de sector bve, waar nog de oude vragenlijst is gebruikt, is gevraagd of het inspectiebezoek heeft geleid tot een resultaat. Vervolgens is gevraagd het resultaat te omschrijven. Een ruime meerderheid van de bve-instellingen (84 procent) geeft aan dat het bezoek heeft geleid tot een resultaat waar de organisatie van profiteert. Uit de vervolgvraag voor bve en de toelichtingen die de scholen in de andere sectoren desgewenst konden geven op deze vraag, blijkt dat de meeste scholen de uitkomsten van het bezoek zien als een bevestiging van de ontwikkeling die ze al hebben ingezet. Een aantal scholen ziet dit ook als een taak waarmee ze altijd structureel bezig zijn en die los moet staan van een inspectiebezoek. Andere scholen zijn van mening dat het bezoek hen weer op scherp zet en ervaren het bezoek als een stimulans voor het team. Er zijn ook scholen die juist aangeven dat het bezoek vooral leidt tot meer (prestatie)druk op de ontwikkelingen die ze toch al hebben ingezet. In het onderstaande kader zijn enkele citaten opgenomen uit de open vragen (zie de sectorrapportages voor meer citaten).
Pagina 7 van 17
“Het is echt teveel eer om te denken dat deze stellingen door een inspectiebezoek zouden worden bereikt.” (po) “Het bezoek heeft ons geweldig gemotiveerd om door te gaan op de ingeslagen weg!” (po) “Een inspectiebezoek zet de boel altijd weer even op scherp, dus in die zin heeft het een positief effect gehad op bewustwording. Verder heeft het inspectiebezoek ook veel bevestiging geleverd m.b.t. de verbetertrajecten die al waren ingezet.” (po) “De school heeft een goed inzicht in de eigen stand van zaken. Het inspectiebezoek onderschreef hetgeen waarmee wij bezig zijn. Het is een ondersteuning van het gevoerde beleid.” (ec) “De weg naar opbrengstgericht werken is al ingezet en het inspectierapport bevestigt dat we die koers moeten volgen!” (ec) “De ontwikkelingen waarover is gesproken, waren al in gang gezet. Bij de schoolleiding is het urgentiebesef door het inspectierapport toegenomen. Met de medewerkers valt nog een slag te maken.” (vo) “Van de zaken die nog zwak werden bevonden, waren wij ons al bewust. We gaan zo hard als we kunnen gaan; gras groeit niet harder door eraan te trekken.” (vo) “De urgentie van kwaliteitszorg wordt nu eindelijk ingezien.” (bve) “Het heeft de beweging die het College van Bestuur had ingezet richting kwaliteitsbewustzijn binnen teams versterkt.” (bve)
2.5
Toezichtlast De scholen is gevraagd of de tijdsinvestering voor verantwoording naar respectievelijk de inspectie en het bestuur ten opzichte van de vorige twaalf maanden gelijk is gebleven dan wel is toe- of afgenomen. Net als in vorige metingen wordt in alle sectoren veel vaker een toename van de tijdsinvestering ervaren dan een afname. Gemiddeld spreekt een kwart van de scholen van een toename en 5 tot 15 procent van een afname. Bij bve ligt het percentage instellingen dat een toename ervaart nog een stuk hoger, namelijk 42 procent, maar dit kan verklaard worden doordat instellingen met de staat van de instelling een veel diepgaander onderzoek op instellingsniveau krijgen. De scholen en instellingen is eveneens gevraagd of ze de investering vinden opwegen tegen de opbrengsten van het onderzoek. 13 tot 15 procent van de scholen vindt van niet. Dit is ongeveer vergelijkbaar met de vorige meting. Een deel van de scholen die deze stelling hebben toegelicht, geeft aan dat het hooguit gaat om het aanscherpen en ‘puntjes op de i’ zetten en dat er nauwelijks sprake is van een investering. Andere scholen geven aan dat het bezoek juist erg veel werk heeft gekost en dat er veel verantwoordingsdocumenten geleverd moeten worden.
Pagina 8 van 17
2.6
Evaluatie werkwijze inspectie Algemene werkwijze In figuur 2.6a is te zien dat de werkwijze van de inspectie door scholen over het algemeen positief wordt beoordeeld. Het gaat dan vooral over het nakomen van afspraken, de manier waarop de inspectie over haar werkwijze communiceert en de kennis van de onderwijspraktijk. Op al deze stellingen oordeelt meer dan 90 procent van de scholen positief (met uitzondering van de stelling over meerwaarde voor de kwaliteit van het onderwijs bij po). Dit beeld was ook in de vorige metingen te zien. Figuur 2.6a Oordeel over de werkwijze van de inspectie per sector
100%
90%
13%
15% 18%
16%
30%
33%
80%
25%
30% 33%
32% 29%
25% 21%
27%
21%
22%
33% 30%
35%
70%
60%
50%
78% 40%
72% 73% 73% 64%
60%
70%
67% 61%
63% 66%
67% 69%
66%
72%
71% 56%
66%
30%
65%
20%
10%
0%
5%
4%
4%
bve*
vo
ec
8%
7%
po
bve*
3%
3%
3%
5%
5%
4%
vo
ec
po
vo
ec
po
7% 7% bve
5%
6%
ec
po
vo
9% bve*
5% vo
ec
po
De inspectie heeft De inspectie heeft De inspectie legt De inspectie De inspectie komt haar meerwaarde voor de voldoende kennis van de duidelijk uit hoe communiceert afspraken na kwaliteit van het onderwijspraktijk haar werkwijze is voldoende over haar onderwijs in mijn sector werkwijze en eventuele veranderingen daarin Zeer mee oneens
Mee oneens
Mee eens
Zeer mee eens
weet niet/geen mening
* Aan bve-instellingen zijn deze stellingen in andere vorm voorgelegd. Instellingen gaven niet aan in hoeverre ze het eens waren met de stellingen, maar hoe tevreden ze waren over een bepaald onderdeel. De antwoorden zijn daardoor niet zomaar te vergelijken met die in de andere sectoren. Ook hebben bve-instellingen over minder stellingen kunnen oordelen.
Pagina 9 van 17
Risicogericht toezicht en de rol van leerresultaten Ook bij de aspecten die samenhangen met het risicogerichte toezicht en de beoordeling van de leerresultaten is een (ruime) meerderheid van de scholen tevreden. Vaker dan bij andere aspecten is echter een deel van de scholen hier minder tevreden over. Dit geldt in sterkere mate voor po-scholen (figuur 2.6b). Rond de 10 procent van de scholen in de sectoren po en ec is ontevreden over de wijze waarop de inspectie inhoud geeft aan het risicogerichte toezicht. In de sectoren vo en bve ligt dit percentage rond de 6 procent. Over de uitvoering van het gehele toezicht zijn de scholen daarmee positiever dan wanneer wordt ingezoomd op de rol van de opbrengsten. 2 Circa een op de vijf scholen in het po (21 procent) is het oneens met de stelling dat de waarde die de inspectie hecht aan leerresultaten, terecht is. Bij ec en vo gaat het om 13 procent van de scholen. Vier op de tien scholen, 44 procent in po en 42 procent in vo, is van mening dat de inspectie andere factoren dan de opbrengsten onvoldoende meeweegt in haar oordeel. Ook bij ec, waar bij de bezoeken zelf niet wordt geoordeeld over de opbrengsten, maar waar scholen wel gegevens hierover moeten aanleveren aan de inspectie, vindt bijna een kwart dat de inspectie onvoldoende andere factoren dan opbrengsten meeweegt. Bijna een kwart van de scholen in po is het oneens met de stelling dat de analyse van de opbrengsten toegevoegde waarde heeft voor de berekeningen die de school zelf al maakt. Voor vo en ec geldt dit voor respectievelijk 15 en 18 procent van de scholen. Deze stellingen zijn dit jaar voor het eerst in de vragenlijst opgenomen en kunnen dus niet vergeleken worden met eerdere jaren. Kort samengevat: als er kritiek is op de inspectie, dan is die vooral gericht op de werkwijze en niet zozeer op de inspecteur en het bezoek zelf. Daar zijn scholen en instellingen zeer tevreden over.
2 Deze stellingen zijn opgenomen in de nieuwe vragenlijst en daardoor niet door bve-instellingen ingevuld. Pagina 10 van 17
Figuur 2.6b Oordeel over de werkwijze van de inspectie op het gebied van risicogericht toezicht en de rol van leerresultaten, per sector 100%
7%
8%
90%
7%
12%
20%
16%
27%
17%
80%
70%
14%
19%
49%
60%
14%
11% 14%
44% 67% 64%
50%
64% 40%
75%
56%
58%
68% 73%
68%
55% 62%
30%
20%
40%
40%
19%
23%
10%
13%
12%
vo
ec
2%
6%
bve*
vo
0%
vo
ec
po
po
De inspectie weegt andere De waarde die de factoren dan opbrengsten inspectie hecht aan voldoende mee in haar leerresultaten is terecht oordeel Zeer mee oneens
Mee oneens
11%
9%
ec
po
14%
vo
18%
ec
21%
po
Ik ben tevreden over de wijze De opbrengstberekening waarop de inspectie inhoud geeft van de inspectie heeft aan het risicogerichte toezicht toegevoegde waarde voor onze eigen analyse van de leerresultaten
Mee eens
Zeer mee eens
weet niet/geen mening
* Aan bve-instellingen zijn deze stellingen in andere vorm voorgelegd. Instellingen gaven niet aan in hoeverre ze het eens waren met de stellingen, maar hoe tevreden ze waren over een bepaald onderdeel. De antwoorden zijn daardoor niet zomaar te vergelijken met die in de andere sectoren. Ook hebben bve-instellingen over minder stellingen kunnen oordelen.
Pagina 11 van 17
2.7
Rapportcijfer De scholen en instellingen is gevraagd om het gehele inspectieonderzoek een cijfer te geven (figuur 2.7a). Figuur 2.7a Gemiddeld rapportcijfer per (school)jaar
8
7,9
7,8 7,6
7,8
7,6
7,8
7,6
7,5 7,5
7,5
7,4
7,4 7,2
7,7
7,6 7,6
7,5
7,1
7
7
7,1
6,8 6,6 6,4 po
ec 2009/2010
2010/2011
vo 2011/2012
bve* 2012/2013
* Het tevredenheidsonderzoek onder bve-instellingen heeft betrekking op kalenderjaren in plaats van schooljaren. Bovendien is het rapportcijfer van het laatste jaar gebaseerd op een meting over twee schooljaren tezamen.
Het gemiddelde rapportcijfer is hoog: bij deze meting een 7,5 of hoger. Voor de meeste sectoren geldt dat het rapportcijfer hoger ligt dan bij de vorige meting. Met name bij ec is het rapportcijfer een stuk hoger. Bij bve lijkt het cijfer bij deze meting lager, maar doordat hier twee kalenderjaren zijn samengenomen, is het rapportcijfer van 2012 in feite verwerkt in dat van 2013. Tabel 2.7a Gemiddeld rapportcijfer naar bezoektype, schooljaar 2012/2013 Type bezoek
Gemiddeld rapportcijfer po
Gemiddeld rapportcijfer ec
Gemiddeld rapportcijfer vo
Gemiddeld rapportcijfer bve*
Vierjaarlijks bezoek (4JB)
8,0
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Tussentijds kwaliteitsonderzoek (TKO)
7,7
7,8
8,0
n.v.t.
Kwaliteitsonderzoek (KO)
7,6
7,8
7,8
7,5
Onderzoek naar kwaliteitsverbetering (OKV)
7,8
7,8
7,7
7,5
Bezoek in het kader van het Onderwijsverslag (OV)/de staat van de instelling (SVI)
7,9
7,8
7,7
7,5
Bezoek bij school voor speciaal basisonderwijs (SBO)
8,1
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
7,9
n.v.t.
7,9
7,8
7,8
7,5
Overige bezoeken Totaal
* Voor bve zijn de rapportcijfers van de twee kalenderjaren bij elkaar zijn opgeteld. Pagina 12 van 17
Als onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende bezoektypen, dan blijkt dat bij het po het kwaliteitsonderzoek relatief het laagste cijfer krijgt en het vierjaarlijks bezoek het hoogste. Ook zijn scholen in het speciaal basisonderwijs – die als aparte groep zijn onderscheiden – zeer tevreden: ze waarderen het gehele inspectieonderzoek met een 8,1. Het vo laat minieme verschillen zien; hier krijgt het tussentijds kwaliteitsonderzoek een iets hoger cijfer dan gemiddeld (8,0). Bij ec en bve zijn geen verschillen naar bezoektype te zien.
Pagina 13 van 17
3
Conclusie
Scholen en instellingen zijn in het algemeen tevreden over het inspectiebezoek en de daaraan gekoppelde verbeterafspraken. Ze geven het bezoek gemiddeld een 7,5 of hoger. In vergelijking met de vorige meting is het rapportcijfer zelfs in de meeste sectoren gestegen. Op microniveau (het contact met de inspecteur, het bezoek zelf en het resultaat van het bezoek) zijn scholen tevreden tot zeer tevreden. Op een hoger abstractieniveau, als het gaat om de uitgangspunten van het toezicht, blijkt een deel van de scholen echter minder positief te oordelen. Zo vindt circa 14 procent van de scholen dat de opbrengsten van het inspectiebezoek niet in verhouding staan tot de investering en vindt ongeveer 10 procent van de scholen dat er onvoldoende rekening wordt gehouden wordt met de specifieke situatie van de school. Bijna de helft van de scholen in het po en het vo (44 procent in po en 42 procent in vo) en 23 procent van de scholen in de sector ec is van mening dat de inspectie andere factoren dan opbrengsten onvoldoende meeweegt. Deze bevinding komt overeen met het beeld van de inspectie dat dikwijls in de media wordt geschetst en dat ook in recent DUO-onderzoek onder vo-scholen naar voren kwam. 3 De uitkomsten laten zien dat de scholen over het algemeen zeer tevreden zijn over het bezoek van de inspecteur, maar dat een deel van de scholen desondanks wel kritisch is op het beleid van de inspectie als geheel. De opbrengstanalyses van de inspectie hebben voor een minderheid van de scholen nog nauwelijks toegevoegde waarde op eigen berekeningen (22 procent in po versus 15 procent in vo en 18 procent in ec). Uit de toelichtingen van scholen ontstaat eveneens het beeld dat een deel van de scholen de uitkomsten van het inspectiebezoek vooral ziet als een bevestiging van waar ze als school mee bezig zijn. De inspectie wil en kan, ook voor deze scholen, meer betekenen dan alleen een bevestiging. De bevindingen uit dit tevredenheidsonderzoek zijn voor de inspectie een stimulans voor haar ingezette ontwikkelingen van het toezicht. De inspectie wil het toezicht zo inrichten dat het scholen en instellingen maximaal stimuleert. Daartoe wil zij het huidige risicogerichte toezicht verbreden door in haar oordelen meer te differentiëren en de scholen daarover inhoudelijk feedback te geven. De inspectie wil daarmee ook scholen die boven het minimumniveau presteren, stimuleren tot betere prestaties 4. Hoe de scholen deze vernieuwingen zien en ervaren, zal de inspectie via de tevredenheidsonderzoeken blijven monitoren.
3 DUO Onderwijsonderzoek (2013). Rapportage Inspectie van het Onderwijs. Utrecht: DUO Onderwijsonderzoek. 4 Zie Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2014). Kamerbrief over toezicht in transitie Pagina 14 van 17
Bijlage I
Opzet en respons
Alle scholen en instellingen die in het schooljaar 2012/2013 een inspectiebezoek hebben gehad, hebben een uitnodiging ontvangen om de vragenlijst voor het tevredenheidsonderzoek in te vullen. De inspectie stuurt na afloop van alle schoolbezoeken via e-mail een uitnodiging voor een digitale vragenlijst naar de school of instelling. In deze vragenlijst geven scholen en instellingen onder meer aan hoe ze het bezoek hebben ervaren, hoe het rapport is bevallen en in hoeverre ze het eens zijn met verbeter- en prestatieafspraken. Ook evalueren ze de algemene werkwijze van de inspectie. In het vorige onderzoek zijn enkele verbeterpunten gesignaleerd, naar aanleiding waarvan de vragenlijst is vernieuwd. Het gaat om aanscherping en aanvulling van de vragen over interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, het risicogerichte toezicht en de rol van de opbrengsten daarin. De nieuwe vragenlijst biedt een beter beeld van de tevredenheid over deze verbeterpunten. Een andere aanpassing is dat scholen en instellingen nu steeds wordt gevraagd in hoeverre ze het eens zijn met de genoemde stellingen. Bij de vorige meting konden ze aangeven hoe tevreden ze waren over een bepaald aspect. Tabel 1 toont het aantal ingevulde vragenlijsten en het responspercentage per sector. Vanzelfsprekend verschillen de aantallen ingevulde vragenlijsten, aangezien het aantal scholen/instellingen per sector verschilt. Tabel 1 Respons tevredenheidsonderzoeken: aantal en percentage ingevulde vragenlijsten, schooljaar 2011/2012 en 2012/2013 Sector
2011-2012
2012-2013
Po
1218 (62%)
1125 (62%)
Ec
66 (50%)
73 (62%)
Vo
187 (47%)
226 (41%)
27 (42%)
28 (32%)
Bve*
*Bij bve betreft het kalenderjaar 2012 en 2013
In de sector primair onderwijs (po) is de respons exact gelijk aan de vorige meting, namelijk 62 procent. Ook in de sector expertisecentra (ec) ligt de respons op 62 procent. Die is daarmee een stuk hoger dan vorig schooljaar. Bij voortgezet onderwijs (vo) en beroepseducatie en volwassenenonderwijs (bve) is sprake van een afname in de respons, bij vo naar 42 procent en bij bve naar 32 procent. De inspectie is bezig het tevredenheidsonderzoek verder te automatiseren. Als dit proces gereed is, zullen scholen sneller na afloop van een schoolbezoek de vragenlijst ontvangen. Daarmee wordt een hogere respons verwacht. De respons verschilt per type bezoek. Po-scholen hebben minder vaak gerespondeerd bij onderzoeken in het kader van het Onderwijsverslag (56 procent). In de sector ec is er minder respons bij scholen die zijn bezocht voor een onderzoek naar kwaliteitsverbetering. In het vo hebben verhoudingsgewijs vooral scholen die in het kader van het Onderwijsverslag zijn bezocht goed gerespondeerd en zitten tussen de overige bezoektypen geen grote verschillen. Bij bve hebben instellingen die in het kader van een kwaliteitsonderzoek zijn bezocht, beduidend minder gerespondeerd. Aangezien de antwoorden kunnen verschillen per bezoektype, is Pagina 15 van 17
deze non-respons relevant voor de interpretatie van de resultaten. Scholen en instellingen die in het kader van een kwaliteitsonderzoek zijn bezocht kunnen bijvoorbeeld kritischer zijn dan scholen en instellingen die in het kader van het Onderwijsverslag zijn bezocht. Ook de verdeling van het type bezoeken waarvoor de vragenlijst wel is ingevuld, verschilt per sector. Zo is in de sector po het percentage kwaliteitsonderzoeken (KO, TKO en OKV) gezamenlijk 25 procent en bij bve 36 procent, terwijl het aandeel kwaliteitsonderzoeken bij vo en ec een stuk hoger ligt (bij vo 68 procent en bij ec 70 procent). Deze verschillen kunnen een weerslag hebben op de resultaten. Verschillen tussen sectoren moeten daarom met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Pagina 16 van 17
Colofon Inspectie van het Onderwijs Postbus 2730 | 3500 GS Utrecht www.onderwijsinspectie.nl 2014 - 12 | gratis ISBN: 978-90-8503-332-5
Een exemplaar van deze publicatie is te downloaden vanaf de website van de Inspectie van het Onderwijs: www.onderwijsinspectie.nl. © Inspectie van het Onderwijs | april 2014
Pagina 17 van 17