1
Van Gisteren naar Nu
Walter Magez
CAP vzw
VVSP Studiedag
21/11/2013
2
In de ontwikkeling van de ‘moderne’ intelligentietest kunnen we vanaf het ontstaan (1904) tot nu (2013) vier ‘Golven’ * onderscheiden die een samenhangend patroon vertonen. De begingrenzen van de vier golven zijn flou, ze overlappen elkaar, maar in hun geheel zijn de golven wel duidelijk te onderscheiden. Bij het vermelden van namen/auteurs hebben we ons beperkt tot enkele markante referentiefiguren. Een overzicht van de vele baanbrekende onderzoekers in dit domein valt om reden van beknopte introductie hier buiten beschouwing.
Eerste Golf : Kwantificeren van een Algemeen Niveau In 1905 publiceerde A. Binet en Th. Simon hun “Mesure de développement de l’intelligence chez les jeunes enfants”. Dit is de eerste ‘echte’ intelligentietest. De test omvat een gevarieerde reeks vragen en opdrachten (nog steeds verrassend hedendaags) geschikt naar de leeftijd waarop die ‘normaal gehaald worden’. Deze test werd ontwikkeld op vraag van het Franse ministerie van Onderwijs (1904) voor het ontwikkelen van procedures voor toelating van kinderen in de scholen van het buitengewoon onderwijs in Parijs, in combinatie met de aansluitende begeleiding. De test kwam tot één totaalscore die als ‘indicator’ kon gehanteerd worden. Binet-Simon introduceerden daarvoor het begrip ‘Mentale leeftijd’. Het verschil tussen de Mentale leeftijd (ML) en chronologische leeftijd (CL) gaf dan aanleiding tot diagnostische ‘labels’. Zo was een pedagogische achterstand (=ML) van 2 jaar t.a.v. de chronologische leeftijd een indicator voor buitengewoon onderwijs. De test kende een groot succes, eerst in de U.S.A. In 1916 verschijnt daar de Stanford-Binet aanpassing met Terman als auteur. Deze test hanteert dezelfde principes als Binet-Simon maar introduceert als totaalscore het begrip ‘Intelligence Quotiënt’. Hij gebruikt niet het verschil ML-CL maar de verhouding : (ML (in maanden) / CL (in maanden) ) x 100 = IQ. De Stanford-Binet kende doorheen de jaren verschillende uitbreidingen en aanpassingen onder de namen van de twee basisauteurs Terman-Merrill. Zo is de actuele versie (2010) nog steeds een basistest voor het intelligentieonderzoek in de U.S.A. Kenmerk dus voor deze eerste golf is het streven om het cognitief functioneren/intelligentie te vatten in één gekwantificeerd gegeven, nl. ML of/en IQ.
Tweede Golf : Klinische Profielanalyse Een centrale figuur is hier David Wechsler. Eindjaren 1930 publiceerde hij zijn WechslerBellevue scale. Het is de eerste telg uit een reeks waarvan we nu in Vlaanderen de WPPSI-III, de WISC-III (in Wallonië de WISC-IV !)en de WAIS-IV hebben. Een belangrijke wijziging tegenover de Binet- en Termanschaal in de Wechsler-schaal is dat de items en opdrachten van ‘gelijke aard’ gegroepeerd in ‘subtests’ worden aangeboden. Men bekomt subtestscores elk met een ‘eigen aard’ (woordenschat – cijferreeksen – blokpatronen …) die dan, opgeteld, leiden tot een IQ-score. Het is duidelijk dat de intentie tot een meer inhoudelijke – profiel – analyse van ‘het IQ’ vanaf het begin centraal stond. We baseren ons hiervoor – met eigen accenten- op het werk van Flanagan, D.P.; McGrew, K.S.; Ortiz, S.O. (2000) The Wechsler Intelligence Scales and Gf-Gc Theory. Allyn and Bacon, Boston ea. Hoofdstuk 1 : The Wechsler Scales in Perspective : Historical and Contemporary views
CAP vzw
VVSP Studiedag
21/11/2013
3
Wechsler, en na hem nog vele anderen, trok met zijn test volop de kaart van de klinische analyse van de test en van de bekomen profielen die tot stand kwamen doorheen de verschillende subtestscores. Hij bewaart ‘het IQ’ maar hanteert een andere werkwijze dan Terman. Hij verlaat de deling ML : CL (zie eerste golf) en vertrekt telkens van het gemiddelde op de test voor een bepaalde leeftijd en noemt dit IQ = 100. Men gaat dan na in welke mate de testscore van een proefpersoon ‘afwijkt’ van zijn leeftijdsgemiddelde ( + of - ). Wechsler maakt hierbij gebruik van de genormaliseerde standaarddeviatie als maat, vastgelegd met 15 punten = 1 SD. Binnen de normaalcurve krijgen we dan een IQ-spreiding van ± 50 tot en met ± 150. Alhoewel de naam IQ bewaard blijft, is er van een ‘quotiënt’ zelfs geen sprake meer. De Wechsler-werkwijze wordt in nagenoeg alle hedendaagse intelligentietesten gehanteerd. De toenmalige unieke mogelijkheid tot klinische profielanalyse van de intelligentie met de Wechsler-schalen kende zo een succes dat ‘de’ Wechsler het standaardinstrument werd in vele landen. Door het jarenlang aanwezig zijn van de test (men spreekt van het Wechslerimperium) werd de test voor vele practici het synoniem van ‘intelligentie’ : intelligentie = Wechsler-test. Men vergeet dan dat Wechsler zijn test empirisch-klinisch ontwierp zonder ‘echte’ uitgebouwde ‘theorie’.
Derde Golf : Psychometrische profielanalyse De profielanalyse geeft ongetwijfeld een toegevoegde waarde aan de intelligentietest. Vele onderzoekers en practici begaven zich na Wechsler op dit pad. Alhoewel dit een groot succes was, groeide geleidelijk aan een zekere bekommernis bij het gebruik van deze profielanalyse zoals oorspronkelijk door Wechsler toegepast. De zogenaamde ‘klinische’ aanpak leidde o.a. tot profielanalyse ‘op zicht’ waarbij regelmatig verschillende beoordelaars tot verschillende ‘analyses’ kwamen. Wat een sterkte van de test bleek te zijn, bleek ook een zwakte. Een oplossing kwam vanuit de statistiek in het psychometrische veld. Het gedachtegoed van de profielanalyse werd bewaard maar die analyse moet nu gebeuren volgens een welomschreven statistisch/psychometrische procedure. Er worden regels geformuleerd, significantietabellen berekend, e. d. om van de ‘zwakte’ van de klinische aanpak (zie tweede golf) enkel de ‘sterkte’ over te houden (= derde golf). Een toonaangevende hedendaagse figuur in deze golf is ongetwijfeld Kaufman.
Vierde Golf : Naar een theorie over de intelligentie Het zoeken naar de eigen-aard van de intelligentie is zowel oud als nieuw, reeds de oude Grieken hadden het er al over. Binnen de psychologie komt alles in een stroomversnelling door de ‘practici’ Binet en Terman met hun realisatie van een metrisch intelligentieonderzoek. Spearman, Thorndike, Vernon, Eysinck e.a. hebben daarop sterk theoretisch werk geleverd. Hoe kwaliteitsvol ook, heeft dit theoretisch werk zich lang in een soort schemerzone bewogen, eerder ver weg van ‘de praktijk’. De practici bleken er weinig behoefte aan te hebben : de Binet-Terman, Wechsler en aanverwante intelligentietests maakten concreet waarover het bij ‘intelligentie’ ging. De vraag was of we aan al die theorieën zo hard moesten tillen ? Binet, Terman en Wechsler deden dat toen ook niet : zij maakten ‘gewoon’ hun test.
CAP vzw
VVSP Studiedag
21/11/2013
4
Uiteindelijk blijkt echter dat je als een hedendaagse professionele psychodiagnosticus bij het toetsen van ‘de intelligentie’ toch in theorie-nood komt. Hoe zit dat nu vb. met die verschillende IQ’s op verschillende tests ? Het kan toch niet dat hét IQ verschilt per test ? En als het toch kan, hoe zit dat dan ? Er is ook een probleem met de validiteitsbepaling : wat toetsen we eigenlijk? Als men vb. de schooluitslag als hét validiteitscriterium beschouwt voor een intelligentietest, waarom zou men dan nog zo een test hanteren als men al die schooluitslag heeft? En hoe zit het dan met tests zoals de SON-schalen en Raven PM? Zij correleren duidelijk minder met schooluitslagen dan vb. de WISC-woordenschat. Toetsen SON en PM dan een ‘mindere’ soort intelligentie of is er iets aan de hand met het validiteitscriterium ‘schooluitslag’? Een hedendaagse intelligentietheorie is het zogenaamde C-H-C-model. Het biedt een antwoord op deze vragen (en op tal van andere). Het biedt zowel theoretische als praktijkperspectieven maar toont ook op welke punten er nog werk aan de winkel is. De grote sterkte van het model is dat het niet gebonden is of samenvalt met één intelligentietest maar een wetenschappelijk onderbouwde meta-structuur biedt waaronder nagenoeg alle cognitieve tests een plaats kunnen vinden. Een ander sterk punt is haar ontwikkelingsgeschiedenis. Het C-H-C model werd rond 2000 door Flanagan gepresenteerd als een synthese van drie doorheen de tijd bij elkaar aansluitende modellen. Cattell (C) legde in de jaren 1940 (en volgende) de basis met de indeling van de intelligentie in twee componenten : ‘G-fluid’ en ‘G-cristallized’. Horn (H) bouwde in de jaren 1960 (en volgende) deze theorie uit. Carroll (C) publiceerde in de beginjaren 1990 zijn meesterwerk over intelligentie gebaseerd op zijn meta-analyse van verzamelde data van een halve eeuw metrisch intelligentieonderzoek met vele tests in verscheidene landen. Hij verfijnde en nuanceerde het werk van Cattell en Horn en bouwde het verder uit. Het C-H-C-model behoort tot de psychometrische intelligentietheorieën waarvan o.a. W. Resing in het “Handboek voor diagnostiek in de leerlingbegeleiding” (Verschueren en Kooman, 2007) zegt : “… ondanks kritiek op de psychometrische intelligentietheorieën dient benadrukt te worden dat deze modellen tot nu toe het best onderzocht en empirisch onderbouwd zijn en tot op heden voor de praktijk van de testontwikkeling de meest bruikbare modellen zijn”. Uit de hedendaagse wetenschappelijke literatuur blijkt het C-H-C-model op dit moment (2013) toonaangevend te zijn. Vele hedendaagse tests ondergaan er direct of indirect de invloed van, zie o.a. WISC-IV, WAIS-IV, SON-R 6-40, WPPSI-III, WPPSI-IV.
CAP vzw
VVSP Studiedag
21/11/2013
5
CAP vzw
VVSP Studiedag
21/11/2013