19/06/2013
D. HOPMAN 460510 & J. DAVERVELD 447087
ONDERZOEKSVERSLAG
Opleiding: Sport- en Bewegingseducatie Uitstroomprofiel: Sport- en Bewegingsagogie Afstudeerbegeleider: Katrijn Smulders Meelezer: Maaike Oosterink
Inhoudsopgave Artikel: De test-hertest betrouwbaarheid en relatie van de Åstrandtest en de zes- minuten wandeltest bij de doelgroepen oncologie en diabetes type II -
Samenvatting Inleiding Methode Resultaten Discussie Literatuurlijst
Bijlag 1: Theoretisch kader -
Onderzoeksvraag Uithoudingsvermogen Zes-minuten wandeltest Åstrandtest Oncologie Diabetes type II Relatie tussen de Åstrandtest en de zes-minuten wandeltest Hypothese Literatuurlijst
blz.3 blz.3 blz.4 blz.6 blz.7 blz.11 blz.13
blz.17 blz.17 blz.17 blz.19 blz.20 blz.21 blz.23 blz.24 blz.24 blz.25
2
De test-hertest betrouwbaarheid en relatie van de Åstrandtest en de zes-minuten wandeltest bij de doelgroepen oncologie en diabetes type II J. Daverveld, D. Hopman Studenten Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen, juni 2013 Samenvatting Doel: Het doel van dit onderzoek is om de test-hertest betrouwbaarheid van de Åstrandtest en de zes-minuten wandeltest (6MWT) voor de doelgroepen diabetes type II en oncologie te testen. Het tweede doel is om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen de uitkomstwaardes van de Åstrandtest en de 6MWT bij de doelgroepen diabetes type II en oncologie. Methode: Zes oncologiepatiënten en zeven diabetes type II patiënten hebben in zes weken twee keer een 6MWT en twee keer een Åstrandtest ondergaan. De test-hertest betrouwbaarheid is met de Spearman’s rho toets getest en met een intraclasscorrelatie coëfficiënt (ICC). De relatie tussen de Åstrandtest en de 6MWT tijdens de eerste meting is met de Spearman’s rho toets getest. Resultaat: Bij de test-hertest betrouwbaarheid van de 6MWT was er een significante correlatie gevonden van r= 0.93 (p= 0.003) (ICC= 0.98) bij diabetes type II patiënten. De 6MWT bij de oncologiepatiënten had een significante correlatie van r= 0.94 (p= 0.005) (ICC= 0.98). Bij de testhertest betrouwbaarheid van de Åstrandtest en de diabetes type II patiënten was een significante correlatie gevonden van r = 0.83 (p= 0.042) (ICC=0.97) en bij de oncologiepatiënten een significante correlatie gevonden van r= 0.93 (p=0.008) (ICC= 0.99). Er werd geen correlatie gevonden tussen de 6MWT en de Åstrandtest bij de diabetes type II patiënten (r= 0.20; p= 0.704) en bij de oncologiepatiënten (r= 0.31; p=0.544). Beide doelgroepen samen was r= 0.39 (p=0.217). Conclusie: De test-hertest betrouwbaarheid van de 6MWT en de Åstrandtest bij diabetes type II- en oncologiepatiënten was hoog. Er was echter geen verband tussen de 6MWT en de Åstrandtest voor beide doelgroepen. Een aanbeveling voor in de praktijk is om gestandaardiseerde protocollen te gebruiken wanneer men de submaximale testen afneemt. Dit komt de betrouwbaarheid van de testen ten goede. Doordat er geen relatie was tussen de submaximale inspanningstesten wordt aanbevolen om bij de nul- en eindmeting van een interventie dezelfde test te gebruiken, omdat beide submaximale inspanningstesten een andere mate van uithoudingsvermogen meten. Trefwoorden: Betrouwbaarheid (test-hertest), Validiteit, Submaximale inspanningstesten, Åstrandtest, Zes-minutenwandeltest, Diabetes type II, Oncologie, Kanker
Abstract Purpose: The purpose of this study is to test the test-retest reliability of the Åstrandtest and the Sixminute walk test (6MWT) for diabetes type II patients and oncology patients. The second purpose is to research whether there is a relation between the outcome values of the Åstrandtest and the 6MWT for diabetes type II patients and oncology patients. Methods: Six oncology patients and seven diabetes type II patients perform an Åstrandtest and a 6MWT, which were repeated after a week. The test-retest reliability was tested with the Spearman’s rho test and the intraclass correlation coefficient (ICC). The relation between the Åstrandtest and the 6MWT has been tested with the measurements of the first test with the Spearmann’s rho test. Results: With regard to test-retest reliability of the 6MWT, we found a significant correlation of r= 0.93 (p= 0.003) (ICC= 0.98) for patients with diabetes type II. The oncology patients showed a significant correlation between the two 6MWT tests of r= 0.94 (p= 0.005) (ICC= 0.98). The test-retest
3
reliability of the Åstrandtest and diabetes type II patients was found a significant correlation of r = 0.83 (p= 0.042) (ICC=0.97) and there was also a significant correlation of r= 0.93 (p=0.008) (ICC= 0.99) by oncology patients. There was no correlation between the 6MWT and the Åstrandtest on the diabetes type II patients (r= 0.20; p= 0.704) and also with the oncology patients (r= 0.31; p=0.544). Both groups together had a correlation of r= 0.39 (p=0.217). Conclusion: The test-retest reliability of the 6MWT and the Åstrandtest by diabetes type II patients and oncology patients was high. There was no relation for both groups between de 6MWT and the Åstrandtest. A recommendation is to use standardized protocols when the patients undergoing a submaximal exercise tests. This benefits the reliability of the test. Because no relation was found between the submaximal exercise tests it is recommended to use the same test at the baseline and final measurement of the intervention, because both submaximal exercise tests measuring a different degree of aerobic capacity. Key words: Reliability (test-retest), Validity, Submaximal exercise test, Åstrandtest, Six-minute walk test, Diabetes type II, Oncology, Cancersurvivors Inleiding Maximale inspanningstesten worden gezien als de gouden standaard voor het meten van het uithoudingsvermogen (VO2max) (Noonan & Dean, 2000; Chatterjee, Chatterjee & Bandyopadhyay, 2005). Het probleem is echter dat de maximale inspanningstesten minder goed toepasbaar zijn in de fysiotherapiepraktijken. Deze inspanningstesten zijn tijdrovend en de apparatuur is kostbaar (Vos, 2001). Daarnaast is een beperking van dergelijke testen dat niet ieder individu de maximale inspanningstest kan uitvoeren door een beperking of aandoening waardoor ze niet maximaal belastbaar zijn (Takken, 2007). Submaximale inspanningstesten lijken echter een grotere toepasbaarheid te hebben in de fysiotherapiepraktijken en zijn ook beter uitvoerbaar voor veel mensen met een beperking of aandoening (Noonan & Dean, 2000). Er zijn meerdere submaximale inspanningstesten die ingezet worden om bij mensen met een chronische aandoening het uithoudingsvermogen te meten zoals de Åstrandtest en de 6MWT (Takken, 2007). Het doel van het onderzoek is om een aanbeveling te geven over de betrouwbaarheid van de Åstrandtest en de 6MWT voor patiënten met diabetes type II en oncologie. Daarnaast wordt er ook een aanbeveling gedaan of er een relatie is tussen de uitkomstwaardes van de Åstrandtest en 6MWT bij de patiënten met diabetes type II en oncologie. Uithoudingsvermogen kan worden gezien als twee afzonderlijke concepten die met elkaar verband houden: spieruithoudingsvermogen en cardiorespiratoir uithoudingsvermogen (Wilmore, Costill & Kenney, 2009). Het spieruithoudingsvermogen is de capaciteit om een herhaalde spieractiviteit vol te houden. Dit uithoudingsvermogen gebruikt één spier of spiergroep om een herhaalde of statische activiteit vol te kunnen houden. Het cardiorespiratoir uithoudingsvermogen wordt ook wel het aeroob uithoudingsvermogen genoemd. Dit uithoudingsvermogen maakt gebruik van de mogelijkheden van het cardiorespiratoir stelsel om langdurige inspanning vol te kunnen houden en maakt vaak gebruik van relatief grote spiermassa. Een doelgroep met een verminderd uithoudingsvermogen is onder andere de oncologiepatiënten. Doordat er verschillende soorten kankertypen bestaan bij oncologiepatiënten zijn er ook meerdere soorten medische behandelingen (Stuiver, Wittink, Velthuis, Kool & Jongert, 2011). Door medische behandelingen als chemotherapie of een chirurgische ingreep treedt er ook vaak functieverlies op in het bewegingsapparaat. Zo blijkt uit verschillende studies (Al-Majid & McCarthy, 2001; Lucia, Earnest & Pérez, 2003; Brunelli, Xiume, Refai, Salati, Marasco, Sciarra & Sabbatini, 2007) dat het uithoudingsvermogen afneemt met 15-50% na een chirurgische ingreep. Er moet wel geconstateerd worden dat de gevolgen van de chirurgische ingreep op het uithoudingsvermogen bepaald wordt door de plaats en uitgebreidheid van de chirurgie (Stuiver et al., 2011). Een chemotherapie kan ook van invloed zijn op het uithoudingsvermogen. Dit kan komen door
4
een verstoorde proprioceptie wat kan leiden tot evenwichtsstoornissen en dit gaat gepaard met functieverlies in het bewegingsapparaat. Bij 70% van de kankerpatiënten wordt er vermoeidheid geconstateerd na de behandeling. Dit komt onder andere door een verminderd activiteitenniveau. Vermoeidheid en een verminderd activiteitenniveau staan ook in relatie met een verminderd uithoudingsvermogen (Lucia et al., 2003; Fernando Carlos Dimeo, 2001). Een andere doelgroep die een verminderd uithoudingsvermogen heeft zijn patiënten met diabetes type II (Boule et al., 2001). Dit is een van de meest voorkomende aandoeningen in Nederland en het aantal zal naar verwachting de komende jaren alleen maar toenemen (Praet et al., 2009). De oorzaak van diabetes mellitus type II is insuline resistentie. Factoren die van invloed zijn op insuline resistentie zijn overgewicht, inactiviteit, voeding en leeftijd. Het lage uithoudingsvermogen komt niet alleen door inactiviteit die vele patiënten hebben, maar ook door de structurele veranderingen die optreden in het lichaam van een diabeet waaronder een lage capillaire dichtheid in de spieren (Boule et al., 2001). Daarnaast is er ook een afname van type 1 spiervezels en veranderingen in het metabolisme. Bij de bovenstaande doelgroepen die een verlaagd uithoudingsvermogen hebben, kunnen submaximale inspanningstesten zoals de 6MWT en de Åstrandtest ingezet worden om het uithoudingsvermogen te testen (Takken, 2007). De 6MWT is ontwikkeld in de jaren 60 door Balke (1963) en diende als evaluatie om de fysieke capaciteit te meten. Tegenwoordig is de 6MWT de meest gebruikte wandeltest (Du, Newton, Salamonson, Carrieri-Kohlman & Davidson, 2009). Volgens Sadaria & Bohannon (2001) is de 6MWT bij veel patiëntengroepen uitgevoerd en blijkt hij ook betrouwbaar te zijn binnen veel patiëntengroepen. Dit geldt onder andere voor ouderen (ICC 0.91; Rikli & Jones, 1998), mensen met fibromyalgie (ICC 0.91; Pankoff, Overend, Lucy & White, 2001), COPD patiënten (r= 0.90; Rejeski, Foley, Woodard, Zaccaro & Berry, 2000), hartpatiënten (ICC 0.85-0.97) (Demers, McKelvie, Negassa, & Yusuf, 2001; Hamilton & Haennel, 2000). Deze onderzoeken tonen aan dat de betrouwbaarheid van de 6MWT goed is. De betrouwbaarheid is nog niet onderzocht bij diabetes type II- en oncologiepatiënten. De validiteit van de 6MWT is onderzocht in het onderzoek van Guyatt et al. (1985). Het blijkt dat er geen correlatie is tussen de gelopen afstand en de VO2max. Uit een meer recente review van Noonan & Dean (2002) blijkt echter ook dat het nog niet duidelijk is hoe valide de test is kijkend naar de gelopen afstand in combinatie met de VO2max. Er zijn slecht twee onderzoeken gedaan die beide een correlatie aangeven van r= 0.64. (Cahalin, Mathier, Semigran, Dec & Disalvo, 1996) en r= 0.70 (Nixon, Joswiak & Fricker, 1996). Ook volgens Burr, Bredin, Faktor & Warburton (2011) is er weinig onderzoek gedaan naar het voorspellen van het uithoudingsvermogen bij de 6MWT. Een andere veelgebruikte submaximale test is de Åstrandtest. Deze test is ongeveer 55 jaar geleden ontwikkeld door de Zweedse Irma Ryhming (Takken, 2007). Volgens Åstrand & Ryhming (1954) bestaat er bij de Åstrandtest een directe relatie tussen de hartslag tijdens de steady state en VO2max van een persoon. Wanneer de test is uitgevoerd kan er een schatting gemaakt worden van de VO2max aan de hand van het Åstrand-Ryhming-nomogram (Takken, 2007). De meetfout bedraagt 10%, dit is dan ook het verschil wat men terug kan vinden wanneer iemand twee testsessies in een korte periode uitvoert. In de studie van Legge & Banister (1986) is een correlatie van r= 0.98 gevonden tussen de daadwerkelijke VO2max van een persoon en de VO2max die is bepaald aan de hand van de fietstest, rekening houdend met leeftijd. De betrouwbaarheid van de Åstrandtest is eerder onderzocht bij 10 hartpatiënten (ICC 0.95; Lennon, Denis, Grace & Blake, 2010), 12 hartpatiënten (ICC 0.92; Janice, Dawson & Chu, 2004) en bij 20 mensen met lage rugklachten (ICC 0.91; Hodselmans, Dijkstra, Geertzen & Schans, 2008). De Åstrandtest blijkt uit eerder onderzoek een hoge betrouwbaarheid te hebben, alleen is dit nog niet onderzocht bij diabetes type II- en oncologiepatiënten. Naar de directe relatie tussen deze twee submaximale inspanningstesten is nog weinig onderzoek gedaan. In één eerdere studie is er een directe relatie onderzocht tussen de Åstrandtest en de 6MWT. In dit onderzoek hadden ze geen correlatie gevonden tussen de 6MWT en de Åstrand Fitness test (Oestergaard, Nielsen, Bünger, Svidt & Christensen, 2013).
5
Zowel met de Åstrandtest als de 6MWT kan het uithoudingsvermogen van een persoon worden geschat. Men zou daarom kunnen verwachten dat beide testen hetzelfde meten, maar het blijkt dat bij beide testen andere spiergroepen, range of motion en coördinatie worden gebruikt (Eng, Dawson & Chu, 2004). Dit zou kunnen leiden tot andere scores in uithoudingsvermogen en dit maakt het dan ook interessant om de relatie tussen beide submaximale inspanningstesten te gaan onderzoeken. Om de kwaliteit van een test te waarborgen moet een test betrouwbaar zijn. Omdat deze submaximale inspanningstesten nog niet eerder zijn onderzocht bij diabetes type II- en oncologiepatiënten wordt in dit onderzoek ook de test-hertest betrouwbaarheid onderzocht. De onderzoekers hebben voor dit onderzoek twee onderzoeksvragen geformuleerd. De eerste onderzoeksvraag is of de Åstrandtest en de 6MWT bij de diabetes type II- en oncologiepatiënten betrouwbaar zijn. De tweede vraag is of er een relatie bestaat tussen de uitkomstwaardes van de Åstrandtest en de 6MWT bij diabetes type II- en oncologiepatiënten. Op basis van de gevonden literatuur wordt verwacht dat beide submaximale inspanningstesten een hoge betrouwbaarheid zullen hebben bij diabetes type II- en oncologiepatiënten. Echter wordt er niet verwacht op basis van de gevonden literatuur dat er een relatie zal bestaan tussen de uitkomstwaarden van de 6MWT en de Åstrandtest bij de diabetes type II- en oncologiepatiënten.
Methode Proefpersonen De proefpersonen trainden allen bij Advies & BewegingsCentrum Maassen. In totaal trainden er bij ABC Maassen 18 personen met diabetes type II en 20 personen met een vorm van kanker. Alle personen met kanker hadden de medische behandeling afgerond. Voor dit onderzoek zijn er 10 diabetes type II patiënten en 10 oncologische patiënten benaderd. Alle testpersonen waren schriftelijk geïnformeerd over het onderzoek en hadden mondeling toestemming gegeven om deel te nemen. De fysiotherapeut had de testpersonen geselecteerd op basis van zijn eigen inschatting waarmee hij rekening hield met de belastbaarheid en beschikbaarheid van de patiënten. Exclusie criteria waren het gebruik van de medicatie bètablokkers. Dit kon de hartslag beïnvloeden. De kenmerken van de testpersonen die hebben deelgenomen zijn terug te vinden in tabel 1. Instrumenten Åstrandtest De Åstrandtest is afgenomen op een technogym fietsergometer. Voor de test werd de hartslag (polar FT1 hartslagmeter), de OMNI score, gewicht, lengte en medicatie genoteerd. Aan het einde van de test werd nogmaals de OMNI score en de hartslag genoteerd. Net voor de test begon werd de testpersoon geïnstrueerd over de test. De testpersoon begon eerst met 90 seconden warming-up waarbij de snelheid van het aantal omwentelingen per minuut niet hoger was dan 60-70. Na anderhalve minuut warming-up begon de test pas. Gedurende de eerste stap werd er gefietst om de hartslag naar 65% van de voorspelde maximale hartslag te krijgen (220- leeftijd). Vervolgens nam de weerstand stapsgewijs toe tot de hartfrequentie ongeveer opliep tot 75% van de voorspelde maximale hartslag. Tijdens deze fase werd er gestreefd naar een steady state, dit is de laatste fase van de test waarin de hartslag ongeveer gelijk blijft. Aan het begin en einde van de steady state werd de hartslag genoteerd, om hiermee de gemiddelde hartfrequentie te berekenen. Met deze gemiddelde hartfrequentie werd met behulp van het Åstrand-Ryhming-nomogram de VO2max bepaald. Deze uitkomst wordt weergegeven in l/min (Takken, 2007). Echter moesten deze uitkomsten nog gecorrigeerd worden met een correctiefactor, zodat er ook rekening werd gehouden met de leeftijd. De uitkomsten zijn vervolgens nog omgerekend naar ml/min/kg met de formule: VO2max in l/min X 1000: gewicht in kg = VO2max in ml/kg/min.
6
Zes-minuten wandeltest De 6MWT is afgenomen op een uitgezet parcours van 20 meter met een vlakke ondergrond. Voor de test werd de hartslag (polar FT1 hartslagmeter), de OMNI score, gewicht, lengte en medicatie genoteerd. Daarna werd de testpersoon geïnstrueerd over de test. De testpersoon moest in zes minuten zo een groot mogelijke afstand afleggen, zonder te rennen. De testpersoon mocht te allen tijde stoppen indien nodig. De aanmoedigingen tijdens de test waren gestandaardiseerd volgens de richtlijnen van de ATS (2002). De uitkomstmaat was de totaal afgelegde loopafstand in meters na de zes minuten. Na de test werd weer de hartslag gemeten en de OMNI schaal ingevuld. Procedure De testen zijn afgenomen in een tijdsbestek van zes weken. In één week onderging elke testpersoon één test en dit vier weken achter elkaar. Van beide submaximale inspanningstesten was er een testmoment 1 (T1) en een testmoment 2 (T2). Drie diabetes type II testpersonen en drie oncologie testpersonen ondergingen in week één (T1) en twee (T2) een 6MWT en in de derde (T1) en vierde (T2) week de Åstrandtest. De andere vier diabetes type II testpersonen en de drie oncologie testpersonen deden dit exact andersom. Voor het afnemen van de test werd de testpersoon gevraagd om de OMNI score in te vullen en werd de hartslag genoteerd. Dit werd ook gedaan aan het einde van de test. De OMNI scale of perceived exertion is een meetinstrument waarmee de testpersonen kunnen aangeven hoe zwaar de geleverde inspanning is ervaren (Utter, Kang, Nieman, Dumke, & McAnulty, 2006; Roemmich, et al., 2006). Dit instrument is geschikt voor zowel fietsactiviteiten als loopactiviteiten. Doormiddel van een schaal die loopt van 0 tot 10 met daarbij behorende illustraties van vermoeidheid kan aangegeven worden hoe zwaar de testpersoon de belasting ervaart op dat moment. Er waren twee testleiders die de testen afnamen. De testen werden beide volgens het protocol afgenomen. Data Analyse De statistische analyses zijn uitgevoerd met het programma SPSS 20. De resultaten zijn getoetst bij een significantie van p <0.05. Met de Mann Whitney U test is getoetst of dat de twee groepen verschilden op leeftijd. Verschillen op geslacht is getoetst met de Chi-square test. Om de betrouwbaarheid te beoordelen tussen de twee herhaalde testsessies van de Åstrandtest en de 6MWT is de Spearman’s rho toets gebruikt en een intraclasscorrelatie coëfficiënt (ICC). De ICC wordt op een overeenkomstige manier als Cohen’s kappa geclassificeerd. 0-0,20 gering, 0,21-0,40 matig, 0,41-0,60 redelijk, 0,61-0,80 voldoende tot goed en 0,81-1,00 is bijna perfect (Landis & Koch, 1977). De relatie tussen de Åstrandtest en de 6MWT zijn met de uitkomstwaardes van de eerste meting met behulp van de Spearman’s rho test getoetst. Correlaties werden gecategoriseerd door Munro (2005) waarbij 0,26-0,49 een lage correlatie is, 0,50-0,69 matig, 0,70-0,89 hoog, en 0,90 tot 1.00 zeer hoog is.
Resultaten Van de tien geselecteerde personen met diabetes type II zijn er uiteindelijk van zeven personen gegevens verzameld, waaronder vijf vrouwen. De gemiddelde leeftijd was 57 jaar (±3). Drie personen hebben niet deelgenomen aan dit onderzoek omdat zij geen toestemming hadden gegeven. Bij de doelgroep oncologie waren er van de tien geselecteerde personen uiteindelijk van zes personen de gegevens verzameld, waaronder vijf vrouwen. De gemiddelde leeftijd van deze groep was 65 jaar (±7). In deze groep waren er vier met borstkanker, één met prostaatkanker en één met stembandkanker. Vier personen hadden niet deel genomen aan dit onderzoek. Eén persoon was fysiek niet in staat om aan het onderzoek mee te doen en drie personen hadden geen toestemming gegeven. Bij de Åstrandtest heeft één diabetes patiënt de test niet volbracht, vanwege fysieke problemen. De kenmerken van de testpersonen staan vermeld in tabel 1.
7
Tabel 1: Kenmerken van de testpersonen Oncologie Diabetes type II p-waarde Aantal deelnemers (n) 6 7 Gemiddelde leeftijd (M±SD) 65±7 57 ± 3 0.031 Aantal vrouwen (n) 5 5 0.612 Aantal borstkanker 4 Aantal prostaatkanker 1 Aantal stembandkanker 1 P-waarden laten zien of dat de groepen verschillen in leeftijd, getoetst met de Mann Whitney U en verschillen in geslacht, getoetst met Chi -square Scores op 6MWT en Åstrandtest De resultaten van de testen zijn gepresenteerd in tabel 2. De diabetes type II testpersonen scoorde op T1 op de 6MWT een gemiddelde van 492 meter (±96) en op T2 507 meter (±104). Het gemiddelde van beide testmomenten samen was 500 meter (±97). Bij de Åstrandtest scoorde deze zelfde doelgroep een gemiddelde VO2max van 30.7 ml/min/kg (±4.9) bij T1 en bij T2 een gemiddelde VO2max van 31.1 ml/min/kg (±6,2). Het gemiddelde van beide testmomenten samen was een VO2max van 30.9 ml/min/kg (±5.37). De oncologie testpersonen hadden op T1 een gemiddelde van 501 meter (±64) op de 6MWT. Op T2 scoorde zij 506 meter (±73). Het gemiddelde van T1 en T2 samen was 504(±65). Op de Åstrandtest hadden de oncologie testpersonen op T1 een gemiddelde VO2max van 29.4 ml/min/kg (±8.9) en op T2 een VO2max van 30.6 ml/min/kg (±9.3). Beide testmomenten samen hadden ze een gemiddelde VO2max van 30.0 ml/min/kg (±8.7). Tabel 2: Testresultaten, test-hertest betrouwbaarheid en correlatie van de 6MWT en de Åstrandtest van beide doelgroepen 6MWT ² (M±SD)
R (p-waarde)
ICC
Åstrandtest¹ (M±SD)
R (p-waarde)
ICC
R (p-waarde)
T1
T2
T1-T2
T1-T2
T1
T2
T1-T2
T1-T2
492 ±96
507 ±104
0.93 (0.003)
0.98
30.7 ±4.9
31.1 ±6.2
0.83 (0.042)
0.97
6MWT – Åstrand (T1) 0.20 (0.704)
Oncologie 501 ±64
506 ±73
0.94 (0.005)
0.98
29.4 ±8.9
30.6 ±9.3
0.93 (0.008)
0.99
0.31 (0.544)
Totaal
507 ±87
0.95 (0.000)
0.98
30.1 ±6.9
30.8 ±7.5
0.94 (0.000)
0.98
0.39 (0.217)
Diabetes type II
496 ±80
De correlaties tussen T1 en T2 van beide testen op beide doelgroepen, getoetst met de Spearman’s rho. Intraclasscorrelatie coëfficiëntie (ICC) tussen T1 en T2 van beide testen op beide doelgroepen. De correlaties tussen T1 6MWT en T1 Åstrandtest op beide doelgroepen, getoetst met de Spearman’s rho ¹ VO2max in ml/min/kg ² Afstand in meters Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van de 6MWT en de Åstrandtest bij de diabetes type II en oncologiepatiënten zijn terug te vinden in tabel 2. Bij de 6MWT is er een significante correlatie gevonden van r = 0.93 (p= 0.003) bij diabetes type II patiënten tussen T1 en T2. Ook is er een hoge intraclasscorrelatie coëfficiëntie gevonden (ICC 0.98). De 6MWT had een significante correlatie van r = 0.94 (p= 0.005) bij de oncologiepatiënten. Hier was een ICC van 0.98 gevonden. Bij de andere submaximale
8
inspanningstest, de Åstrandtest, was een significante correlatie gevonden van r = 0.83 (p= 0.042) bij de diabetes type II patiënten. Hier was een ICC van 0.97 geconstateerd. Bij de Åstrandtest en oncologiepatiënten was er ook een significante correlatie gevonden van 0.93 (p=0.008). De intraclasscorrelatie coëfficiëntie was ook hoog te noemen (ICC= 0.99). In figuur 1a en 1b zijn de correlaties weergegeven van beide doelgroepen op beide testen. Figuur 1a
Figuur 1b
Fig. 1a en 1b Test- hertest betrouwbaarheid 6MWT en Åstrandtest op de doelgroepen diabetes type II ( )en oncologie ( ). Correlatie tussen T1 en T2 Relatie 6MWT en Åstrandtest
9
De correlatie tussen de 6MWT en de Åstrandtest bij de diabetes type II patiënten en oncologiepatiënten zijn terug te vinden in tabel 2. Er was geen correlatie gevonden tussen de 6MWT en de Åstrandtest bij de diabetes type II patiënten r= 0.20 (p = 0.704). Dit is ook het geval bij de oncologiepatiënten, hier was een correlatie van r= 0.31 (p =0.544). Er is ook geen correlatie gevonden van bij T1 van beide doelgroepen samen(r= 0.39; p=0.217). In figuur 2 is de correlatie van T1 van de 6MWT en de Åstrandtest weergegeven van beide doelgroepen. Er werd geen correlatie gevonden bij de OMNI scores tussen T1 en T2 bij beide submaximale inspanningstesten bij de doelgroepen diabetes type II (r= 0.03; p =0.954) en oncologie (r= 0.18; p =0.733). Figuur 2
Fig.2 Correlatie tussen T1 van de 6MWT enT1 van de Åstrandtest op de doelgroepen diabetes type II ( )en oncologie ( )
10
Discussie De belangrijkste bevindingen van dit onderzoek zijn dat de test-hertest betrouwbaarheid van de 6MWT en van de Åstrandtest zeer hoog te noemen is. Dit geldt zowel voor de diabetes type II patiënten als voor de oncologiepatiënten. Er is bij beide doelgroepen echter geen relatie gevonden tussen de 6MWT en de Åstrandtest. Het resultaat van de test-hertest betrouwbaarheid binnen dit onderzoek komt grotendeels overeen met eerdere studies die de test-hertest betrouwbaarheid hebben onderzocht op beide submaximale inspanningstesten. Eerdere studies hebben hoge ICC waardes aangetoond. Deze waardes komen overeen met de hoge test-hertest betrouwbaarheid van dit onderzoek (ICC 0.98). Een verklaring hiervoor kan zijn dat alle onderzoeken gebruik maakten van een gestandaardiseerd protocol. De test-hertest betrouwbaarheid van de Åstrandtest is eerder onderzocht bij verschillende doelgroepen. De resultaten van dit onderzoek sluiten aan bij eerdere studies en toont dus aan dat de test-hertest betrouwbaarheid van de Åstrandtest ook zeer hoog is wanneer deze twee keer wordt afgenomen bij diabetes type II patiënten als bij oncologiepatiënten. In deze studie is geen relatie gevonden tussen de 6MWT en de Åstrandtest. In het onderzoek van Oestergaard et al. (2013) is ook geen relatie gevonden tussen de 6MWT en de Åstrand Fitness test bij patiënten met lage rugklachten. Een verklaring volgens de onderzoekers kon zijn dat een aantal testpersonen moeite hadden met het uitvoeren van de Åstrand Fitness test, waardoor de uitslagen beïnvloed konden zijn. De resultaten waren beïnvloed doordat de patiënten een lagere conditie hadden dan ze vooraf verwacht hadden. Deze verklaring gaat echter niet op voor dit onderzoek, omdat op één na alle testpersonen de test zonder problemen uit heeft kunnen voeren. In het onderzoek van Eng et al. (2004) is met een maximale fietsergometer test de validiteit van de VO2max gemeten met drie submaximale testen, waaronder ook de 6MWT en een fietsergometer test. Er was bij de 6MWT een correlatie van r= 0.37 gevonden tussen de gelopen afstand en de VO2max van de maximale fietsergometer. De geschatte VO2max van de submaximale fietsergometer had een correlatie van r= 0.80 met de VO2max van de maximale fietsergometer. Dit onderzoek laat ook zien dat er een zwakke relatie is tussen de 6MWT en de submaximale fietsergometer test. Volgens de onderzoekers komt dit omdat er bij een fietstest andere spiergroepen, range of motion en coördinatie worden gebruikt dan bij een looptest. Een andere verklaring kan zijn dat de 6MWT meer evalueert naar het submaximale niveau van het functionele inspanningsvermogen dan de VO2max. Dit komt omdat veel alle daagse activiteiten zoals het huishouden op submaximaal niveau worden uitgevoerd (ATS, 2002; Enright, 2003). Hierdoor reflecteert de 6MWT meer naar het functionele inspanningsvermogen voor de dagelijkse fysieke activiteit en correleert het beter met de kwaliteit van leven dan bijvoorbeeld de VO2max. In dit onderzoek hadden we te maken met testpersonen die een gemiddeld tot goed uithoudingsvermogen hadden. Vergeleken met eerdere onderzoeken bij de 6MWT zijn er gemiddelde scores tussen de 288 en 302 meter gemeten bij diabetes type II patiënten (Adeniyi, Uloko Sani-Suleiman, 2010) en tussen de 500 en 570 meter bij oncologiepatiënten (Basen-Engquist et al., 2006; Yuen & Sword, 2007). Bij de Åstrandtest scoorden de diabetes type II patiënten in eerder onderzoek een gemiddelde VO2max tussen de 28.8 en 33.9 ml/kg/min (Nagano et al., 2004). In onderzoek van Thorsen et al. (2005) scoorden de oncologiepatiënten een VO2max tussen de 28.2 en 31.7 ml/min/kg. Beperkingen van dit onderzoek waren de geringe aantallen in de onderzoeksgroepen. Hierdoor is het moeilijk om de resultaten te generaliseren naar de gehele populatie diabetes type II en oncologiepatiënten. Een tweede beperking van dit onderzoek is dat de fysiotherapeut de testpersonen zelf heeft geselecteerd op basis van zijn eigen inschatting. Een derde beperking is dat bij de Åstrandtest geen gebruik gemaakt is van een geijkte fietsergometer. Dit kan van invloed zijn op de gemeten waardes (Takken, 2007). Een laatste beperking is dat wegens tijdgebrek er bij de 6MWT wandeltest geen oefensessies zijn uitgevoerd. Dit is wel wenselijk volgens de ATS richtlijnen (2002). Hierdoor is het leereffect van de test niet volledig weg genomen.
11
Een sterk punt van dit onderzoek is dat voor beide submaximale inspanningstesten een gestandaardiseerd protocol is gebruikt om de testen af te nemen. Dit zou de betrouwbaarheid ten goede zijn gekomen. Voor de 6MWT is in 2002 door de American Thoraxic Society een gestandaardiseerd protocol opgesteld voor de 6MWT, om zo de vele gebruikte protocollen die in omgang zijn in te dammen (ATS, 2002). De conclusie is dat uit de resultaten van dit onderzoek gesuggereerd kan worden dat beide submaximale inspanningstesten betrouwbaar zijn bij twee testmomenten voor mensen met diabetes type II als voor oncologiepatiënten en dat de kwaliteit van de test gewaarborgd is. Daarnaast blijkt ook uit de resultaten van dit onderzoek dat er geen relatie bestaat tussen de 6MWT en de Åstrandtest en dat beide submaximale inspanningstesten dus een andere mate van uithoudingsvermogen meten en ze gebruik maken van andere spiergroepen, range of motion en coördinatie. Dit betekend voor de praktijk dat de submaximale testen beide bruikbaar en goed uitvoerbaar zijn bij beide doelgroepen mits zij worden afgenomen met een gestandaardiseerd protocol. Wanneer men het uithoudingsvermogen van iemand wil schatten kan er beter gebruik gemaakt worden van de Åstrandtest. Uit eerder onderzoek blijkt deze beter gevalideerd te zijn. Daarnaast geeft de 6MWT meer informatie over de mate van lichamelijke activiteit in het dagelijks leven. Een aanbeveling voor de praktijk is dat wanneer er een 6MWT wordt afgenomen er eerst één of twee oefensessies worden gedaan om het leereffect weg te nemen en hiermee de betrouwbaarheid nog meer te verhogen. Dit blijkt uit onderzoek van Butland, Pang, Gross, Woodcock & Geddes (1982) en ATS (2002). Hier kan in een vervolgonderzoek aandacht aan besteed worden. Een aanbeveling voor de Åstrandtest is om een geijkte fiets te gebruiken, omdat de uitslag op een geijkte fiets dichter in de buurt komt van de daadwerkelijke VO2max waarden. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van gestandaardiseerde protocollen, dit komt ten goede van de betrouwbaarheid. Daarom is het ook een aanbeveling om in de praktijk altijd gebruik te maken van gestandaardiseerde protocollen voor deze submaximale inspanningstesten. Doordat er geen relatie is gevonden tussen de uitkomstwaardes van de 6MWT en de Åstrandtest, wordt aanbevolen om bij de nul- en eindmeting van een interventie dezelfde test te gebruiken. Een zesde aanbeveling is om de Åstrandtest uit te voeren wanneer men het uithoudingsvermogen wil schatten, omdat deze submaximale inspanningstest meer correleert met het uithoudingsvermogen. Een laatste aanbeveling is wanneer een patiëntengroep moeite heeft met het uitvoeren van een fietstest of looptest er gekozen kan worden voor de test die de patiënt het best kan uitvoeren.
12
Literatuurlijst Artikelen: - Adeniyi, A., Uloko, A. & Sani-Suleiman, I.(2010). Relationship between de 6-minute walk test and correlates of type 2 diabetes: Indication for caution in exercise prescription: African Journal of Physiotherapy and Rehabilitation Sciences, 2 (1), 21-24. -
Al-Majid, S., & McCarthy, D.O. (2001). Cancer-Induced Fatigue and Skeletal Muscle Wasting: The Role of Exercise: Biological Research For Nursing, 2 (3), 186-197
-
Åstrand, P.O., & Ryhming, I. (1954). A nomogram for calculation of aerobic capacity (psysical fitness) from pulse rate during submaximal work: Journal Applied Physiology, 7, 218-221
-
ATS. (2002). ATS statement: Guidelines for the six-minute walk test: American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine, 166 (1), 111-117
-
Balke, B. (1963). A simple field test for the assessment of physical fitness: Civil Aeromedical research institute report, 63, 1-8
-
Basen-Engquist, K., Carmack Taylor, C.L., Rosenblum, C., Smith, M.A., Shinn, E.H., Greisinger, A., Gregg, X., Massey, P., Valero, V. & Rivera, E. (2006). Randomized pilot test of a lifestyle physical activity intervention for breast cancer survivors: Patient Education and Counseling, 64, 225-234
-
Boule, M., Normand, G., Elizabeth Haddad, M., Clen, P., Kenny, P., George, A., Wells, P., Ronald, J. & Sigal, M. (2001). Effect of exercise on glycemic control and body mass on type 2 diabetes mellitus, A Meta-analysis of controlled clinical trials: Journal of the American Medical Association, 286, 1218-1227
-
Butland, R.J., Pang, J., Gross, E.R., Woodcock, A.A. & Geddes, D.M. (1982). Two-, six-, and 12minute walking tests in respiratory disease: British Medical Journal, 284, 1607-1608
-
Brunelli, A., Xiume, F., Refai, M., Salati, M., Marasco, R., Sciarra, V. & Sabbatini, A. (2007). Evaluation of Expiratory Volume, Diffusion Capacity, and Exercise Tolerance Following Major Lung Resection: a prospective follow-up analysis: Chest Journal, 131 (1), 141-147
-
Burr, J., Bredin, S., Faktor, M. & Warburton, D. (2011): The 6-minute walk test as a predictor of objectively measures aerobic fitness in healthy working- aged adults: Physical Sportsmedicine, 39, 133-139
-
Cahalin, L., Mathier, M., Semigran, M., Dec, g. & Disalvo, T. (1996): The six-minute walk test predicts peak oxygen uptake and survival in patients with advanced heart failure: Chest, 110, 325-332
-
Chatterjee, S., Chatterjee, P. & Bandyopadhyay, A. (2005). Validity of Queen’s College Step Test for estimation of maximum oxygen uptake in female students: The Indian journal of medical research, 121 (1), 32-35
-
Demers, C., McKelvie, R.S., Negassa, A. & Yusuf, S. (2001). Reliability, validity, and responsiveness of the six-minute walk test in patients with heart failure: American Heart Journal, 142 (4), 698703
13
-
Du, H.Y., Newton, P.J., Salamonson, Y., Carrieri-Kohlman, V.L. & Davidson, P.M. (2009). A Review of the Six-Minute Walk Test: Its Implication as a Self-Administered Assessment Tool: European Journal of Cardiovascular Nursing, 8, 2-8
-
Eng, J.J., Dawson, A.S. & Chu, K.S. (2004). Submaximal exercise in persons with stroke: test-retest reliability and concurrent validity with maximal oxygen consumption: Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 85, 113-118
-
Enright, P.L. (2003). The six-minute walk test: Respiratory Care , 48 (8), 783-785
-
Fernando Carlos Dimeo, D.M. (2001). Effects of exercise on Cancer-Related Fatique: Cancer 2001, 92, 1689-1693
-
Guyatt, g., Sullivan, M., Thompson, P., Fallen, E., Pugsley, S., Taylor, D. & Berman, L. (1985). The 6-minute walk: a new measure of exercise capacity in patients with chronic heart failure: Canadian medical association journal, 132, 919-923
-
Hamilton, D.M., & Haennel, R.G. (2000). Validity and reliability of the 6-minute walk test in a cardiac rehabilitation population: Journal of Cardiopulmonary Rehabilitation, 20 (3), 156–164
-
Hodselmans, A.P., Dijkstra, P.U., Geertzen, J.H.B. & Schans, C.P. (2008): Exercise capacity in non/specific chronic low back pain patients: A lean body mass-based Åstrand bicycle test; Reliability, validity and feasibility: Journal of occupational rehabilitation, 18, 282-289
-
Janice, J., Dawson, A.S. & Chu, K.S. (2004): Submaximal exercise in persons with stroke: testretest reliability and concurrent validity with maximal oxygen consumption: Physical Medicine Rehabilitation, 85, 113-118
-
Landis, J.R., & Koch, G. G. (1977). An application of hierarchical kappa-type statistics in the assessment of majority agreement among multiple observers: International biometric society, 33 (2), 363-374
-
Legge, B.J., & Banister, E.W. (1986). The Astrand-Ryhming nomogram revisited: Journal Applied Physiology, 61, 1203-1209
-
Lennon, O.C., Denis, R.S., Grace, N. & Blake, C. (2012). Feasibility, criterion validity and retest reliability of exercise testing using the Astrand-rhyming test protocol with an adaptive ergometer in stroke patients: Disability & Rehabilitation, 14 (34), 1149-1155
-
Lucia, A., Earnest, C. & Pérez, M. (2003). Cancer-related fatigue: can exercise physiology assist oncologists?: Lancet Oncol, 4, 616-625
-
Nagano, M., Kai, Y., Zou, B., Hatayama, T., Suwa, M., Sasaki, H. & Kumagai, S. (2004). The contribution of cardiorespiratoy fitness and visceral fat to risk factors in Japanese patients with impaires glucose tolerance and type 2 diabetes mellitus: Metabolism, 53 (5), 644-649
-
Nixon, P., Joswiak M. & Fricker, F. (1996): A six minute walk test for assessing exercise tolerance in severely ill children: The journal of pediatrics, 129, 362-366
-
Noonan, V., & Dean, E. (2000). Submaximal exercise testing: Clinical Application and Interpretation: Physical Therapie Journal of the American Physical Therapy Association, 80, 782807
14
-
Oestergaard L.G., Nielsen, C.V., Bünger, C.E., Svidt, K. & Christensen, F.B. (2013). The effect of timing of rehabilitation on physical performance after lumbar spinal fusion: a randomized clinical study: European Spine Journal
-
Pankoff, B.A., Overend, T.J., Lucy, S.D. & White, K.P. (2001). Reliability of the six-minute walk test in people with fibromyalgia: Arthritis Care & Research, 13 (5), 291-295
-
Rejeski, W.J., Foley, K.O., Woodard, C.M., Zaccaro, D.J. & Berry, M.J. (2000). Evaluating and understanding performance testing in COPD patients: Journal of Cardiopulmonary rehabilitation, 20 (2), 79-88
-
Rikli, R.E., & Jones, C.J. (1998). The reliability and validity of a 6- Minute Walk test as a measure of physical endurance in older adults: Journal of aging and physical activity, 6, 363-375
-
Roemmich, J., Barkley, J., Epstein, L., Lobarinas, C., White, T. & Foster, J. (2006). Validity of PCERT and OMNI walk/run ratings of perceived exertion: Medicine & Science in Sports & Exercise, 38 (5), 1014- 1023
-
Sadaria, K., & Bohannon, R. (2001). The 6-minute walk test: a brief review of literature: Clinical Exercise Physiology, 3 (3), 127-32
-
Takken, T. (2005). De 6-minutenwandeltest: bruikbaarmeetinstrument: Stimulus, 24, 108-113
-
Thorsen, L., Skovlund, E., Strømme, S.B., Hornslien, K., Dahl, A.A. & Fosså, S.D. (2005). Effectiveness of Physical Activity on Cardiorespiratory Fitness and Health-Related Quality of Life in Young and Middle-Aged Cancer Patients Shortly After Chemotherapy: Journal of Clinical Oncology, 23 (10), 2378-2388
-
Utter, A., Kang, J., Nieman, D., Dumke, C. & McAnulty, S. (2006). Validation of Omni scale of perceived exertion during prolonged cycling: Medicine & Science in Sports & Exercise, 4 (38), 780786
-
Yuen, H.K., & Sword, D. (2007). Home-based Exercise to Alleviate Fatigue and Improve Functional Capacity among Breast Cancer Survivors: Journal of Allied Health, 36 (4), 257-275
Boeken: - Bowers, R.W., Fox, E.L., & Foss, M.L. (1999). Fysiologie Voor Lichamelijke Opvoeding, Sport En Revalidatie (5de druk). Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom. -
Munro, B.H. (2005). Methods for health care research (5de druk). Philadelphia: Lippincot Williams & Wilkins.
-
Takken, T. (2007). Inspanningstests (2de druk). Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
-
Vos, J. (2001). Ergometrie en trainingsbegeleiding (5de druk). Amersfoort: Nederlands Paramedisch Instituut.
-
Wilmore, J.H., Costill, D.L., & Kenny, W.L. (2009). Inspannings- en sportfysiologie (2de druk). Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
15
Overige bronnen: - Praet, S., Uden, C., Hartgens, F., Savelberg, H., Toerekeppel, K. & Bie, R. de. (2009). KNGF standaard beweeginterventie diabetes mellitus type II. Houten: Tertius -
Stuiver, M.M., Wittink, H.M., Velthuis, M.J., Kool, N. & Jongert, W.A.M. (2011). KNGF-standaard Beweeginterventie oncologie. Houten: Tertius
16
Bijlage 1
Theoretisch kader J. Daverveld & D. Hopman 19 juni 2013
In dit theoretisch kader zullen de variabelen en belangrijke begrippen nader worden toegelicht. Als eerste wordt stil gestaan bij wat uithoudingsvermogen inhoudt en welke aanpassingen deze kan ondergaan en die van invloed zijn op de VO2max. Hierna zullen de twee submaximale inspanningstesten, de Åstrandtest en 6MWT aan bod komen. Hierin zal de validiteit en betrouwbaarheid van beide submaximale testen besproken worden. Vervolgens zullen de doelgroepen oncologie en diabetes type II worden besproken op het gebied van prevalentie, uithoudingsvermogen en hoe de doelgroep scoort op de 6MWT en de Åstrandtest en deze scores worden ook vergeleken met een gezonde populatie. Als laatste wordt er gekeken naar de relatie tussen de Åstrandtest en 6MWT. Het theoretisch kader wordt afgesloten met een hypothese. De onderzoeksvragen die beantwoord zullen worden in dit onderzoek zijn: - Hoe is de test-hertest betrouwbaarheid van de Åstrandtest en de 6MWT bij diabetes type II patiënten en oncologiepatiënten? - Is er een relatie tussen de uitkomstwaardes van de Åstrandtest en de 6MWT bij diabetes type II patiënten en oncologiepatiënten?
Uithoudingsvermogen Uithoudingsvermogen kan worden gezien als twee afzonderlijke concepten die met elkaar verband houden: spieruithoudingsvermogen en cardiorespiratoir uithoudingsvermogen (Wilmore, Costill & Kenney, 2009). Spieruithoudingsvermogen is sterk verwant aan spierkracht en anaerobe ontwikkeling waarbij de duur van de activiteit vaak niet langer dan één of twee minuten is. Dit uithoudingsvermogen gebruikt één spier of spiergroep om een herhaalde of statische activiteit vol te kunnen houden. In dit onderzoek zal de aandacht meer uitgaan naar het cardiorespiratoir uithoudingsvermogen, ook wel het aeroob uithoudingsvermogen genoemd. Dit uithoudingsvermogen maakt gebruik van de mogelijkheden van het gehele lichaam om langdurige inspanning vol te kunnen houden en maakt vaak gebruik van relatief grote spiermassa. Om het aeroob uithoudingsvermogen te meten en te evalueren wordt internationaal als maatstaf de maximale zuurstofopname (VO2max) gehanteerd (Chatterjee, Chatterjee & Bandyopadhyay, 2005). De VO2max bij ‘gezonde’ mensen wordt beperkt door het maximale vermogen van het cardiorespiratoir systeem om de zuurstof op te nemen, aan het bloed te binden en te transporteren (Wagner, 2000). De hieronder beschreven systemen zijn van invloed op de VO2max. De rol van het cardiovasculaire systeem Het aeroob uithoudingsvermogen staat in relatie met de ontwikkeling van de hoeveelheid zuurstof die het cardiovasculaire systeem naar de actieve spieren brengt (Wilmore, Costill & Kenney, 2009). Wanneer men een verbeterd aeroob uithoudingsvermogen ontwikkeld zullen er verschillende aanpassingen optreden in het cardiovasculaire systeem. Onder meer in hartgrootte, slagvolume, hartfrequentie, hartminuutvolume, doorbloeding, bloeddruk en bloedvolume. Hartgrootte, slagvolume, hartfrequentie en hartminuutvolume Volgens Wilmore et al. (2009) gaat een verhoogd aeroob uithoudingsvermogen gepaard met een toename van de hartmassa en het hartvolume (hypertrofie van het hart). De hartruimte die de
17
meeste verandering ondergaat is het linkerventrikel. De interne dimensies en de massa en dikte van de wand neemt toe, waardoor de maximale contractiekracht toeneemt. Door hypertrofie van de hartspier zal ook het slagvolume toe nemen. Het slagvolume is de hoeveelheid bloed die per contractie de ventrikels verlaten. De rusthartslagfrequentie en de submaximale rusthartfrequentie veranderen ook bij personen met een beter aeroob uithoudingsvermogen. Deze worden beide verlaagd. In de maximale hartfrequentie zal weinig verandering optreden. Het hartminuutvolume in rust of tijdens submaximale inspanning zal niet veel veranderingen teweeg brengen. Deze zou iets af kunnen nemen door duurtraining. Echter zal bij maximale inspanning het hartminuutvolume wel toenemen. Steady state Volgens Bowers, Fox, & Foss (1999) houdt de steady state in dat er een balans is tussen de zuurstofopname en de CO2-afgifte in het respiratoir stelsel, het zuurstofverbruik en de CO2productie in de weefsels. Wanneer de inspanning constant op submaximaal inspanningsniveau wordt gehouden, zal de hartslag in een paar minuten een plateau bereiken (Wilmore et al., 2009). Dit noemt men dan de steady state hartfrequentie. Volgens Wilmore et al. (2009) vormt het concept de steady state hartfrequentie de basis bij verschillende submaximale inspanningstests, zoals de Åstrandtest. De personen die een dergelijke test ondergaan en een beter uithoudingsvermogen hebben zullen een lagere steady state hartfrequentie hebben, dan ongetrainde personen. Dit komt doordat het hartminuutvolume lager is bij ongetrainde personen. Doorbloeding, bloeddruk en bloedvolume Door het cardiovasculaire systeem te optimaliseren zal er een verbetering in het aeroob uithoudingsvermogen plaats vinden. Dit zorgt er ook voor dat de bloedtoevoer naar de actieve spieren vergroot wordt (Wilmore et al., 2009). De toename in bloedtoevoer naar de spieren is één van de belangrijkste factoren voor een verbeterd aeroob uithoudingsvermogen. Er zijn hiervoor vier factoren verantwoordelijk: een toegenomen capillarisatie van getrainde spieren, een grotere dilatatie van de bestaande capillairen in de getrainde spieren, een effectievere herverdeling van bloed en een tegenomen bloedvolume. De rol van het cardiorespiratoire systeem Wanneer iemand door duurtraining een verbeterd aeroob uithoudingsvermogen ontwikkelt, zullen in tegenstelling in het cardiovasculair systeem weinig veranderingen plaats vinden in de structuur en functie van de longen (Wilmore et al., 2009). Wel zal het respiratoire systeem specifieke aanpassingen ondergaan om zijn efficiëntie te maximaliseren. Zo zal bij een persoon met een verbeterd aeroob uithoudingsvermogen het (a-v)O2 verschil toegenomen zijn. Het (a-v)O2 verschil ofwel het arterioveneus verschil is het verschil van zuurstofinhoud tussen arterieel en veneus bloed. Dit zorgt voor een toename van zuurstofopname door de weefsels en een effectievere herverdeling van bloed naar de actieve weefsels. Ook zal tijdens maximale inspanning de longdiffusie zijn toegenomen en zal er een toename zijn in de longventilatie. De gaswisseling tussen alveoli en capillairen wordt longdiffusie genoemd. De rol van de spieren Naast de veranderingen van het cardiovasculaire en het respiratoire systeem speelt de rol van de spieren ook een belangrijk component bij het aeroob uithoudingsvermogen. De spieren zijn opgebouwd uit drie verschillende typen spiervezels, type 1, type 2a en type 2x (Takken, 2007). Om het aeroob uithoudingsvermogen te verbeteren zal er voornamelijk aerobe training moeten worden gedaan (Wilmore et al., 2009). Met aerobe training zullen de spiervezeltype 1 worden vergroot, dit komt doordat er meer type 1 wordt gerekruteerd dan type 2. Ook verhoogt aerobe training het aantal en de grootte van mitochondria in de spiervezels. Daarnaast zullen het aantal capillairen per spiervezel toenemen door training wat ook zorgt voor een verbeterd uithoudingsvermogen.
18
Zes-minuten wandeltest De 6MWT is ontwikkeld in de jaren 60 door Balke (1963) en diende als evaluatie om de fysieke capaciteit te meten. De duur van de 6MWT is tot stand gekomen door de halvering van de Coopertest die 12 minuten duurt (Cooper, 1968). In tegenstelling tot de Cooper-test waarbij hardgelopen wordt, is bij de 6MWT voor de intensiteit wandelen gekozen. Deze inspanning is al zwaar genoeg voor chronisch zieke patiënten (Takken, 2005). Voornamelijk bij de doelgroep patiënten met hartfalen of COPD blijkt uit verschillende studies dat de 6MWT voor hen een maximale of bijna een maximale inspanningstest te zijn (Faggiano, D’Aloia, Gualeni, Lavatelli & Giordano, 1997; Green, Watts, Rankin, Wong & O’Driscoll, 2001; Onorati et al., 2003; Troosters et al., 2002). Naast de bovenstaande twee doelgroepen is volgens Takken (2005) de 6MWT bij andere doelgroepen wel een submaximale inspanningstest. Het parcours van de 6MWT kan worden afgenomen in verschillende lengten. Dit is variërend van acht tot 50 meter in bijvoorbeeld een gang, maar de test kan ook worden afgenomen op een indoorbaan. Wanneer de test wordt afgenomen op een indoorbaan hoeft de patiënt niet te keren en hierdoor kan de loopafstand wel toenemen. De bedoeling tijdens de 6MWT is dat de patiënt in zes minuten tijd een zo groot mogelijke afstand aflegt, zonder te rennen. In 2002 is door de American Thoraxic Society een gestandaardiseerd protocol opgesteld voor de 6MWT, om zo de vele gebruikte protocollen die in omgang zijn in te dammen (ATS, 2002). In dit gestandaardiseerd protocol staat onder andere beschreven wanneer en welke aanmoedigingen tijdens de test gebruikt moeten worden. Zodat de aanmoedigingen bij elke meting en bij elke patiënt gelijk zijn. Daarnaast staat ook stap voor stap beschreven hoe men de 6MWT moet afnemen. Validiteit Uit een review van Noonan & Dean (2000) komt naar voren dat het nog niet duidelijk is hoe valide de 6MWT is kijkend naar de gelopen afstand in combinatie met de VO2max. Er zijn twee onderzoeken die een correlatie aangeven van r= 0.64 (Cahalin, Mathier, Semigran, Dec, & Disalvo, 1996) en r= 0.70 (Nixon, Joswiak & Fricker, 1996). Uit onderzoek van Guyatt et al. (1985) blijkt dat er geen correlatie is tussen de gelopen afstand en de VO2max. In dit onderzoek zijn in totaal 43 personen getest, waarvan 18 personen met hartfalen en 25 personen met longaandoeningen. De correlatie tussen de 6MWT en de VO2max was bij de groep hartfalen r= 0.42 en bij de longaandoening r= 0.57. Deze lage correlatie komt volgens de onderzoekers doordat de 6MWT iets anders meet dan de VO2max die wordt gemeten bij een maximale fietsergometer test. De resultaten van de 6MWT kunnen volgens Rowland (1995) maar gedeeltelijk worden verklaard voor de maximale zuurstofopname. Volgens hem kunnen de factoren snelheid, spierkracht, anaerobe capaciteit en efficiëntie ook van invloed zijn op de test. Volgens verschillende studies (ATS, 2002; Enright, 2003) evalueert de 6MWT meer naar het submaximale niveau van het functionele inspanningsvermogen. Dit komt omdat de alle daagse activiteiten op submaximaal niveau worden uitgevoerd. Hierdoor reflecteert de 6MWT meer naar het functionele inspanningsvermogen voor de dagelijkse fysieke activiteit en correleert het beter naar de kwaliteit van leven dan bijvoorbeeld de VO2max. Betrouwbaarheid Tegenwoordig is de 6MWT de meest gebruikte wandeltest (Du, Newton, Salamonson, CarrieriKohlman & Davidson, 2009). Volgens Sadaria & Bohannon (2001) is de 6MWT bij veel patiëntengroepen uitgevoerd en blijkt hij ook betrouwbaar te zijn binnen veel patiëntengroepen. Test-hertest betrouwbaarheid verwijst naar de mogelijkheid om hetzelfde resultaat te meten bij het afnemen van herhaalde testen (Demers, McKelvie, Negassa, & Yusuf, 2001). Volgens de review studie van Du et al. (2009) is de 6MWT een betrouwbare test om het uithoudingsvermogen te meten. In de review zijn verschillende studies onderzocht met betrekking tot de test-hertest betrouwbaarheid van de 6MWT. In het onderzoek van Demers et al. (2001) zijn 768 chronische hartpatiënten onderzocht. De 6MWT is per meting twee keer afgenomen. In totaal waren er drie metingen over een tijdsbestek van 43 weken. De test-hertest betrouwbaarheid was hoog te noemen met een intraclass correlatie coëfficiënt (ICC) van 0.85. In een studie van Hamilton &
19
Haennel (2000) zijn 94 patiënten met hartklachten onderzocht. De 6MWT is in deze studie drie keer afgenomen en had een sterke test-hertest betrouwbaarheid met een ICC van 0.97. In een studie van Rikli & Jones (1998) is de test-hertest betrouwbaarheid van de 6MWT gemeten bij de doelgroep ouderen met een gemiddelde leeftijd van 73,1 jaar. In dit onderzoek deden 77 ouderen aan mee en ondergingen in twee weken tijd drie keer de 6MWT. De test-hertest betrouwbaarheid had een ICC van 0.91 tussen meting één en twee. Bij meting twee en drie was er een ICC van 0.94. Een ander onderzoek waarbij 26 mensen met fibromyalgie drie zes-minuten wandeltests voor de interventie en drie zes-minuten wandeltests na de interventie hadden afgenomen (Pankoff, Overend, Lucy & White, 2001). Daar was de test-hertest betrouwbaarheid uitstekend te noemen met een ICC van 0.91 voor de interventie en 0.98 na de interventie. Het leereffect van de 6MWT blijkt relatief klein te zijn (Burtland, 1982). Dit leereffect verdwijnt bij een derde afname van de test en dus zijn één of twee oefensessie vaak al genoeg om het leereffect weg te nemen. Het resultaat kan ook worden beïnvloedt door aanmoedigingen (ATS, 2002). Daarom zijn deze aanmoedigingen ook gestandaardiseerd en dit vergroot de betrouwbaarheid. Hierdoor zijn de aanmoedigingen bij elke patiënt en bij elke meting gelijk.
Åstrandtest De Åstrandtest is ongeveer 55 jaar geleden ontstaan en is ontwikkeld door de Zweedse Irma Ryhming (Takken, 2007). Ze wilde een test ontwikkelen waarmee op een makkelijke manier de maximale zuurstofopname van een persoon berekend kon worden. Dit was tot op heden alleen nog maar mogelijk met een maximale inspanningstest en dat was moeilijk uitvoerbaar. Daarom moest er een submaximale inspanningstest ontwikkeld worden waarmee de maximale zuurstofopname berekend kon worden en dat is de Åstrandtest geworden. De test wordt op een fietsergometer uitgevoerd waarbij de proefpersoon zes minuten lang bij een bepaalde belasting moet fietsen. Validiteit Volgens deze test bestaat er een directe relatie tussen de hartslag tijdens de steady state en de VO2max van een persoon (Åstrand & Ryhming, 1954). Wanneer de test is uitgevoerd kan er een schatting gemaakt worden van de VO2max aan de hand van het Åstrand-Ryhming-nomogram (Takken, 2007). Wanneer men gebruik maakt van dit nomogram moet er wel rekening gehouden worden met de leeftijd van een persoon. Dit komt doordat naarmate een persoon ouder wordt de maximale hartslag van deze persoon daalt. Aan de hand van het nomogram in combinatie met een correctiefactor wordt de VO2max van een persoon geschat. De meetfout bij deze test bedraagt 10% van het maximaal uithoudingsvermogen van een persoon, dit is dan ook het verschil wat men terug kan vinden wanneer iemand twee testsessies in een korte periode uitvoert. Uit onderzoek blijkt dat er een correlatie bestaat van r= 0.98 tussen de daadwerkelijke VO2max van iemand en de VO2max die is bepaald aan de hand van de fietstest, rekening houdend met leeftijd(Legge & Banister, 1986). In dit onderzoek zijn getrainde en ongetrainde mannen met een leeftijd tussen de 20-29 getest. Een ander onderzoek wat ook is uitgevoerd bij getrainde en ongetrainde mannen geeft een correlatie van r= 0.95 aan (Hartung, Krock, Crandall, Bisson & Myhre, 1993). Deze zelfde correlatie van r= 0.95 wordt ook weergegeven in een onderzoek waarin gezonde actieve vrouwen zijn getest (Hartung, Blancq, Lally & Krock, 1995). In een studie van Janice, Dawson & Chu (2004) zijn 12 hartpatiënten getest met een maximale fietsergometer test om de VO2max te meten. Vervolgens zijn er verschillende submaximale testen uitgevoerd, waaronder een submaximale fietsergometer test. De VO2max van de maximale fietsergometer had een r= 0.80 vergeleken met de VO2max van de submaximale fietsergometer test. In deze studie was geen gebruik gemaakt van het Åstrand-Ryhming-nomogram. Echter kan niet gezegd worden dat de Åstrandtest geschikt is voor iedere doelgroep. De test is niet valide wanneer men de maximale zuurstofopname van een individu met medicatie wil meten (Takken, 2007). Bij soorten van medicatie moet gedacht worden aan bètablokkers en ritalin, want
20
deze medicatie heeft invloed op de hartfrequentie tijdens belasting. Ook is de test niet geschikt voor personen die niet kunnen fietsen door bijvoorbeeld een beenamputatie of verlamming. Dit geldt ook voor personen die niet submaximaal belastbaar zijn. Hieruit blijkt dat de Åstrandtest valide is om de VO2max te meten voor een groot scala doelgroepen. De Åstrandtest is het meest valide als men gebruik maakt van het Åstrand-Ryhming-nomogram. Betrouwbaarheid Er is eerder onderzoek gedaan naar de test- her test betrouwbaarheid van de Åstrandtest. In een onderzoek bij hartpatiënten die in 9 weken twee keer getest zijn met een Åstrandtest, was er een ICC van 0.95 gemeten (Lennon, Denis, Grace & Blake, 2010). Hierbij was een gemiddelde afwijking van 0.12 geconstateerd. In een ander onderzoek waarbij 12 hartpatiënten tweemaal zijn getest op de fietsergometer test was een ICC van 0.92 gemeten (Janice et al., 2004). In het onderzoek van Hodselmans, Dijkstra, Geertzen & Schans (2008) is er ook gekeken naar de test-hertest betrouwbaarheid maar dan bij de doelgroep lage rugklachten. Hiervoor zijn 20 mensen met lage rugklachten en 20 gezonde personen getest. Het resultaat is dat volgens de onderzoekers de Åstrandtest een goede betrouwbaarheid heeft (ICC 0.91). De Åstrandtest was bij beide doelgroepen twee keer afgenomen. Er kan dus gezegd worden dat de Åstrandtest een sterke test-hertest betrouwbaarheid heeft wanneer de test twee keer wordt afgenomen.
Oncologie Onder de doelgroep oncologie vallen de kankerpatiënten. In Nederland werden in 2009 maar liefst 91.400 nieuwe gevallen van kanker vastgesteld (nationaalkompas, 2012). Dit aantal was bij vrouwen 43.800. Van dit totale aantal was bij 13% van de gevallen al een eerdere vorm van kanker vastgesteld. De meest voorkomende vorm van kanker was borstkanker met een aantal van 13.200. Kanker is een ruim begrip waaronder een veelheid aan ziekten valt (Stuiver, Wittink, Velthuis, Kool & Jongert, 2011). De kenmerken van deze ziekten is ongereguleerde groei van cellen, waarbij schade aan gezonde weefsels optreedt door invasieve groei of infiltratie. Tevens is bij de meeste kankersoorten ook verspreiding van maligne cellen door uitzaaiing. Door de vele soorten kankertypen kunnen deze onderling veel verschillen in prognose en biologisch gedrag. Zo ook voor de medische behandeling. Zo kan er een chirurgische ingreep nodig zijn of radiotherapie, chemotherapie, antihormonale therapie of een behandeling met monoklonale antilichamen. Oncologie en uithoudingsvermogen Door deze medische behandeling treedt er ook vaak functieverlies op in het bewegingsapparaat. Zo is er in meerdere studies aangetoond dat er een vermindering optreedt in het uithoudingsvermogen (Al-Majid & McCarthy, 2001; Lucia, Earnest & Pérez, 2003). Bij kankerpatiënten van zowel hematologische tumoren als solide tumoren was de VO2max met 50% gedaald van de referentiewaarden. In een studie van Brunelli, Xiume, Refai, Salati, Marasco, Sciarra & Sabbatini (2007) is beschreven van een afname van 30% van de VO2max na een operatie waarbij een deel van de longen is verwijderd en 15-20% na een operatieve ingreep waarbij een longkwab is verwijderd. Er moet wel geconstateerd worden dat de gevolgen van de chirurgische ingreep op het uithoudingsvermogen bepaald wordt door de plaats en uitgebreidheid van de chirurgie (Stuiver et al., 2011). Zo zal een persoon uit het onderzoek van Brunelli et al. (2007) een grotere impact ondervinden op het uithoudingsvermogen, dan wanneer iemand een schouderoperatie ondergaat met als gevolg een okselklierdissectie. Een behandeling als chemotherapie kan ook gevolgen voor het uithoudingsvermogen hebben. Zo blijkt dat bij neuropathieën problemen kunnen voordoen in het lopen. Dit komt door verstoorde proprioceptie en dit kan leiden tot evenwichtsstoornissen. Deze evenwichtsstoornissen kunnen een beperking geven in de trainingsvormen. Volgens Stuiver et al. (2011) kan hierdoor de
21
validiteit van de waarden afnemen, zoals de waarden bij submaximale inspanningstest die uitgedrukt wordt in de VO2max. Na de behandeling van kanker treedt er ook vaak een verminderd activiteitenniveau op en dit staat ook weer in relatie met een vermindering van het uithoudingsvermogen (Lucia et al., 2003). Daarnaast is de meest voorkomende klacht die ontstaat na de behandeling van kanker, vermoeidheid. Vermoeidheid wordt door 70% van de kankerpatiënten geconstateerd na behandeling van kanker (Fernando Carlos Dimeo, 2001). Deze vermoeidheid staat weer in relatie met een verminderd activiteitenniveau, die weer van invloed is op het uithoudingsvermogen. Hoe scoren oncologiepatiënten op de zes-minuten wandeltest In twee verschillende studies hebben oncologiepatiënten een 6MWT afgelegd (Basen-Engquist et al., 2006; Yuen & Sword, 2007). In deze studies werd de 6MWT ingezet als meetinstrument om de fysieke activiteit te evalueren voor de interventie en na de interventie. De uitkomstmaat van de 6MWT bij de studies werden uitgedrukt in het aantal meters. In het onderzoek van Basen-Engquist et al., (2006) deden in totaal 51 vrouwen aan mee die allen borstkanker overleefd hadden. Bij allen vrouwen was het zeven jaar geleden dat de diagnose borstkanker was gesteld en dat ze geen behandeling meer hier voor hadden op hormonale therapie na. De interventiegroep bestond uit 28 vrouwen die een gemiddeld aantal meters van 500 meter liepen met een standaarddeviatie (SD) van 6,3 meter op de 6MWT. De gemiddelde leeftijd van deze groep was 55,7 jaar. De controle groep omvatten 23 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 54,4 jaar. Het gemiddeld aantal meters van de 6MWT was 471 meter (SD= 7,8). In het onderzoek van Yuen & Sword (2007) deden in totaal 22 vrouwelijke patiënten mee die borstkanker hadden overleefd. Gemiddelde leeftijd van de groep was 53,9 jaar. De onderzoekspopulatie was verdeeld in twee interventiegroepen en één controle groep. De controle groep bestond uit 7 personen. Deze groep liep tijdens de nulmeting van de 6MWT een gemiddelde van 547,22 meter (SD= 51,33). De interventiegroep RE liep een gemiddelde van 508,35 (SD= 75,52) en de interventiegroep AE liep een gemiddelde van 570,16 meter (SD= 101,38) bij de nulmeting. Deze twee onderzoeken van de vrouwelijke kankerpatiënten liggen beneden de referentiewaarden van gezonde vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie. In het onderzoek van Gibbons, Fruchter, Sloan & Levy (2001)scoren de vrouwen tussen de 41-60 jaar een gemiddelde van 670 meter (SD= 85) op de 6MWT. Dit geeft aan dat vrouwelijke kankerpatiënten een verminderd uithoudingsvermogen hebben op basis van de scoren van de 6MWT. Hoe scoren oncologiepatiënten op de Åstrandtest In het onderzoek van Thorsen et al. (2005) hebben 111 patiënten met verschillende type kanker (borstkanker, gynaecologische of zaadbalkanker) en allen behandelt met chemotherapie een Åstrandtest ondergaan. De test werd ook in dit onderzoek gebruikt als meetinstrument van een interventie. In de interventiegroep zaten 59 personen met een gemiddelde leeftijd van 39 jaar. Bij de nulmeting had deze groep een gemiddelde score van 28,2 ml/min (SD= 6,8). De controlegroep bestond uit 52 personen met een gemiddelde leeftijd van 39,1 jaar. Bij de nulmeting had de controlegroep een gemiddelde score van 31,7 ml/min (SD= 6,8). De totale groep had een gemiddelde VO2max van 29,9 ml/min (SD= 6,8). In een onderzoek van Lennon et al. (2012) zijn vijf gezonde mannen en vijf gezonde vrouwen onderzocht op de VO2max. De gemiddelde leeftijd was 32 jaar (SD= 6,6). Bij de onderzoeksgroep werd de VO2max geschat met een submaximale Åstrandtest. De uitkomst van de Åstrandtest was 30,2 ml/min (SD= 0,71). Volgens bovenstaande onderzoeken kan dus geconcludeerd worden dat er een minimaal verschil is tussen de scores van kankerpatiënten tegenover gezonde mensen op het uithoudingsvermogen.
22
Diabetes type II Diabetes type II stond vroeger beter bekend als ouderdomsdiabetes (Vandistel & Muls, 2001). Het is een van de meest voorkomende aandoeningen in Nederland en het aantal zal naar verwachting de komende jaren alleen maar toenemen (Praet et al., 2009). In Nederland hebben 740.000 mensen diabetes, hiervan heeft 90% de type II variant (Nationaalkompas, 2012). Bij mannen komt diabetes voor bij 40,1 op de 1000 en bij vrouwen 41,6 op de 1000. De ontstaanswijze van deze aandoening is zowel van genetische aard als door omgevingsfactoren (Praet et al., 2009). De oorzaak van diabetes mellitus type II komt door insuline resistentie. Dit komt door overgewicht, inactiviteit, voeding en leeftijd. Opvallend hierbij is dat 80% van de mensen met diabetes type 2 overgewicht heeft. Het is dan ook zo dat de basisbehandeling bij mensen met deze aandoening bestaat uit afvallen, lichamelijk actief worden en insuline toedienen. Bewegen is dus een zeer belangrijk onderdeel voor iemand met diabetes type II. De voordelen van bewegen zijn, een verbetering in de VO2max, versterking van de spieren, afvallen, betere balans en heeft een positieve werking op het algemeen dagelijks leven. Daarnaast neemt door bewegen de kans op hart en vaatziekten en botontkalking af. Ook heeft het een gunstig effect op het beloop van de aandoening. Diabetes type II en uithoudingsvermogen Patiënten met diabetes type II hebben gemiddeld gezien een lage VO2max wanneer dit wordt vergeleken met gezonde mensen (Boule et al., 2001). Dit komt niet alleen door de inactiviteit die vele patiënten hebben maar ook door de structurele veranderingen die optreden in het lichaam van een diabeet. Met structurele veranderingen wordt bedoeld een lage capillaire dichtheid in de spieren. Daarnaast is er ook een afname van type 1 spiervezels en veranderingen in het metabolisme in het lichaam van een diabeet (type II). Hoe scoren diabetes type II patiënten op de zes-minuten wandeltest Uit een eerdere studie waaraan 36 mannen en 22 vrouwen deelnamen is gebleken dat mannen met diabetes type II gemiddeld meer lopen dan vrouwen met dezelfde aandoening (Adeniyi, Uloko SaniSuleiman, 2010). Mannen liepen gemiddeld op de 6MWT 302 meter (SD=33,28) waarbij de gemiddelde leeftijd 48.4 was. Kijkend naar de vrouwen liepen zij gemiddeld 288 meter (SD=42,56) en zij hadden een gemiddelde leeftijd van 53,11. Als deze scores van de diabetes type II patiënten worden vergeleken met de gezonde populaties dan kan gezegd worden dat ze ver onder de referentiewaarden uitkomen. In het onderzoek van Gibbons et al. (2001) scoren de mannen met de leeftijd van 41-60 jaar een gemiddelde van 671 meter op de 6MWT (SD=56) en de vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie 670 meter (SD=85). Hoe scoren diabetes type II patiënten op de Åstrandtest Ook zijn er eerdere onderzoeken geweest waarbij de Åstrandtest is afgenomen bij type II diabetes patiënten. In de studie van Nagano et al. (2004) is bij 106 Japanse mannen en 46 Japanse vrouwen de VO2max geschat aan de hand van de Åstrandtest. De mannen hadden een gemiddelde leeftijd van 54,2 jaar (SD=10,0) en de vrouwen een gemiddelde leeftijd van 56,1 jaar (SD=9,1). Bij de mannen is een gemiddelde van de VO2max gemeten op 33,9 (SD = 4,6) waarbij de VO2max is uitgedrukt in ml/kg/min. Bij de vrouwen lag het gemiddelde wat lager, namelijk 28,8 ml/kg/min (SD =5,3). In de studie van Åsa et al. (2008) is er onderzoek gedaan naar 27 vrouwen met diabetes type II met een inactieve leefstijl. De gemiddelde leeftijd van deze groep was 50 jaar (SD=7). Alle vrouwen deden mee aan een trainingsprogramma en legde hierbij een Åstrand test af. Bij de nulmeting had de onderzoeksgroep een gemiddelde VO2max van 19,3 ml/min/kg. (SD= 4.8). In het onderzoek van Åsa et al. (2008) scoren de diabeten lager op het uithoudingsvermogen dan de diabeten van het onderzoek van Nagano et al. (2004). Dit verschil kan komen doordat er in het onderzoek van Åsa et al. (2008) alleen diabeten zijn getest die een inactieve leefstijl hadden. Wanneer deze uitkomsten worden vergeleken met een gezonde doelgroep in dezelfde leeftijdscategorie dan ziet men dat de diabetes type II patiënten van de studie van Åsa et al. (2008)
23
iets minder scoren. In een onderzoek van Siconolfi, Cullinane, Carleton & Thompson (1982) zijn 21 gezonde mensen in de leeftijd 50-59 jaar getest met een Åstrandtest. Deze leeftijdscategorie was onderverdeeld in twee groepen. Groep 1 had een gemiddelde VO2max van 22,0 ml/min/kg (SD=4,7). Groep 2 waar 11 mensen in zaten had een gemiddelde VO2max van 22,3 ml/min/kg (SD=6,2). Echter als de VO2max van de gezonde populatie van Siconolfi et al. (1982) wordt vergeleken met de diabetes type II patiënten van Nagano et al. (2004) dan scoren zij beter tegenover de gezonde populatie. Dit verschil zou verklaard kunnen worden door het grote verschil in aantallen in de onderzoekspopulaties.
Relatie tussen de Åstrandtest en de Zes-minuten wandeltest In eerdere studies is weinig onderzoek gedaan naar de directe relatie tussen de Åstrandtest en de 6MWT. In een studie van Oestergaard, Nielsen, Bünger, Svidt & Christensen (2013) is er wel onderzoek gedaan naar de relatie tussen de 6MWT en de Åstrandtest. In dit onderzoek zijn 82 mensen met lumbale rugklachten getest die hiervoor een chirurgische ingreep zijn ondergaan. Al deze testpersonen hebben gedurende een jaar vier keer een 6MWT en een Åstrandtest uitgevoerd. De correlatie tussen de twee testen was in dit onderzoek met de Spearman’s rho getest. De onderzoekers hadden naar eigen zeggen verassend genoeg geen correlatie gevonden tussen de testen. Volgens de onderzoekers zou dit komen door dat een aantal testpersonen moeite hadden met het afleggen van de Åstrandtest, wat weer het resultaat van deze test beïnvloeden. In dit onderzoek was een protocol gebruikt wat in een eerdere studie was gebruikt bij de doelgroep mensen met lage rugklachten die geen chirurgische ingreep hadden ondergaan. Doordat in dit onderzoek mensen deelnamen die wel een chirurgische ingreep hadden ondergaan was de conditie van deze personen lager dan verwacht. Naast dat er in bovenstaande studie onderzoek is gedaan naar de directe relatie tussen beide testen kan ook de validiteit worden onderzocht van beide testen om een relatie aan te tonen in de VO2max. In een studie van Eng, Dawson & Chu (2004) is met een maximale fietsergometer test de validiteit van de VO2max gemeten met drie submaximale testen, waaronder ook de 6MWT en een fietsergometer test. De onderzoekspopulatie voor deze studie waren 12 mensen met hartaandoeningen. Er was bij de 6MWT een correlatie van r= 0.37 gevonden tussen de gelopen afstand en de VO2max van de maximale fietsergometer. Deze correlatie was echter niet significant. De geschatte VO2max van de submaximale fietsergometer had een correlatie van r= 0.80 met de VO2max van de maximale fietsergometer. Hieruit blijkt dat de fietsergometer test meer valide is dan de 6MWT kijkend naar de VO2max. Volgens de onderzoekers is er geen relatie gevonden tussen de 6MWT en de maximale fietsergometer test. Echter hebben zij niet gekeken naar de relatie tussen de submaximale fietsergometer test en de 6MWT. Uit de review van Noonan & Dean (2000) blijkt dat de Åstrandtest een meer valide test is om de VO2max te schatten dan de 6MWT. Dit is gebaseerd op hogere correlaties die zijn gevonden uit andere studies die de gemeten VO2max en de geschatte VO2max aan de hand van de Åstrandtest hebben getest (r= 0.78-0.92). De correlaties die gevonden zijn in andere studies tussen de gemeten VO2max en de geschatte VO2max bij de 6MWT zijn r= 0.64 en r=0.70.
Hypothese Naar de betrouwbaarheid van de 6MWT en de Åstrandtest is al veel onderzoek gedaan. Echter is er geen onderzoek gedaan naar de test-hertest betrouwbaarheid van beide testen bij diabetes type II patiënten en oncologiepatiënten. Bij de 6MWT is de test-hertest betrouwbaarheid wel onderzocht bij doelgroepen zoals, hartpatiënten, ouderen en mensen met fibromyalgie. Uit deze verschillende studies blijkt dat de betrouwbaarheid van de test-hertest hoog is. Ook de Åstrandtest is eerder onderzocht op basis van de test-hertest betrouwbaarheid. Bij deze test is er ook geen onderzoek gedaan naar de doelgroepen oncologie en diabetes type II, maar wel bij doelgroepen als, hartpatiënten en mensen met lage rugklachten. Uit deze studies blijkt
24
immers dat de Åstrandtest een sterke test-hertest betrouwbaarheid heeft bij de genoemde doelgroepen. Naar de relatie van de Åstrandtest met de 6MWT test is beperkt onderzoek gedaan. In een onderzoek van Eng et al. (2004) is de validiteit onderzocht en hieruit blijkt dat de Åstrandtest dichter in de buurt zit dan van de daadwerkelijke VO2max dan de 6MWT. In een recent onderzoek van Oestergaard et al. (2013) is de relatie onderzocht, waarbij de onderzoekers de conclusie hadden getrokken dat er geen correlatie bestaat. Een verklaring volgens de onderzoekers was dat sommige testpersonen moeite hadden met het afleggen van de Åstrandtest. Op basis van bovenstaande literatuur wordt verwacht dat de test-hertest betrouwbaarheid van de 6MWT en de Åstrandtest bij de doelgroep diabetes type II en oncologie hoog zal zijn. Daarentegen wordt verwacht dat de onderzoekers geen relatie zullen vinden tussen de 6MWT en de Åstrandtest.
Literatuurlijst Artikelen: - Adeniyi, A., Uloko, A. & Sani-Suleiman, I.(2010). Relationship between de 6-minute walk test and correlates of type 2 diabetes: Indication for caution in exercise prescription: African Journal of Physiotherapy and Rehabilitation Sciences, 2 (1), 21-24. -
Al-Majid, S., & McCarthy, D.O. (2001). Cancer-Induced Fatigue and Skeletal Muscle Wasting: The Role of Exercise: Biological Research For Nursing, 2 (3), 186-197
-
Åsa, B., Segertstro M., Glans, F., Eriksson, K., Groop, L., Thorsson, O. & Wollmer P, (2008). Assessment of exercise capacity in women with type 2 diabetes: Clinical Physiology and Functional Imaging, 28, 294-298.
-
Åstrand, P.O., & Ryhming, I. (1954). A nomogram for calculation of aerobic capacity (psysical fitness) from pulse rate during submaximal work: Journal Applied Physiology, 7, 218-221
-
ATS. (2002). ATS statement: Guidelines for the six-minute walk test: American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine, 166 (1), 111-117
-
Balke, B. (1963). A simple field test for the assessment of physical fitness: Civil Aeromedical research institute report, 63, 1-8
-
Basen-Engquist, K., Carmack Taylor, C.L., Rosenblum, C., Smith, M.A., Shinn, E.H., Greisinger, A., Gregg, X., Massey, P., Valero, V. & Rivera, E. (2006). Randomized pilot test of a lifestyle physical activity intervention for breast cancer survivors: Patient Education and Counseling, 64, 225-234
-
Boule, M., Normand, G., Elizabeth Haddad, M., Clen, P., Kenny, P., George, A., Wells, P., Ronald, J. & Sigal, M. (2001). Effect of exercise on glycemic control and body mass on type 2 diabetes mellitus, A Meta-analysis of controlled clinical trails: Journal of the American Medical Association, 286, 1218-1227
-
Brunelli, A., Xiume, F., Refai, M., Salati, M., Marasco, R., Sciarra, V. & Sabbatini, A. (2007). Evaluation of Expiratory Volume, Diffusion Capacity, and Exercise Tolerance Following Major Lung Resection: a prospective follow-up analysis: Chest Journal, 131 (1), 141-147
-
Butland, R.J., Pang, J., Gross, E.R., Woodcock, A.A. & Geddes, D.M. (1982). Two-, six-, and 12minute walking tests in respiratory disease: British Medical Journal, 284, 1607-1608
25
-
Burr, J., Bredin, S., Faktor, M. & Warburton, D. (2011): The 6-minute walk test as a predictor of objectively measures aerobic fitness in healthy working- aged adults: Physical Sportsmedicine, 39, 133-139
-
Cahalin, L., Mathier, M., Semigran, M., Dec, G. & Disalvo, T. (1996): The six-minute walk test predicts peak oxygen uptake and survival in patients with advanced heart failure: Chest, 110, 325-332
-
Chatterjee, S., Chatterjee, P., & Bandyopadhyay, A. (2005). Validity of Queen’s College Step Test for estimation of maximum oxygen uptake in female students: The Indian journal of medical research, 121 (1), 32-35
-
Cooper, KH. (1968). A means of assessing maximal oxygen intake: correlation between field and treadmill testing: Journal of the American Medical Association, 203, 201-204
-
Demers, C., McKelvie, R.S., Negassa, A. & Yusuf, S. (2001). Reliability, validity, and responsiveness of the six-minute walk test in patients with heart failure: American Heart Journal, 142 (4), 698703
-
Du, H.Y., Newton, P.J., Salamonson, Y., Carrieri-Kohlman, V.L. & Davidson, P.M. (2009). A Review of the Six-Minute Walk Test: Its Implication as a Self-Administered Assessment Tool: European Journal of Cardiovascular Nursing, 8, 2-8
-
Eng, J.J., Dawson, A.S. & Chu, K.S. (2004). Submaximal exercise in persons with stroke: test-retest reliability and concurrent validity with maximal oxygen consumption: Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 85, 113-118
-
Enright, P.L. (2003). The six-minute walk test: Respiratory Care , 48 (8), 783-785
-
Faggiano, P., D’Aloia, A., Gualeni, A., Lavatelli, A. & Giordano, A. (1997). Assessment of oxygen uptake during the 6-minute walking test in patients with heart failure: preliminary experience with a portable device: American Heart Journal, 134, 203-206
-
Fernando Carlos Dimeo, D.M. (2001). Effects of exercise on Cancer-Related Fatique: Cancer 2001, 92, 1689-1693
-
Gibbons, W.J., Fruchter, N., Sloan, S. & Levy, R.D. (2001). Reference values for a multiple repetition 6-minute walk test in healthy adults older than 20 years: Journal of Cardiopulmonary Rehabilitation, 21, 87-93
-
Green, D.J., Watts, K., Rankin, S., Wong, P. & O’Driscoll, J.G. (2001). A comparison of the shuttle and 6 minute walking tests with measured peak oxygen consumption in patients with heart failure: Journal of Science and Medicine in Sport, 4 (3), 292-300
-
Guyatt, g., Sullivan, M., Thompson, P., Fallen, E., Pugsley, S., Taylor, D. & Berman, L. (1985): The 6-minute walk: a new measure of exercise capacity in patients with chronic heart failure: Canadian medical association journal, 132, 919-923
-
Hamilton, D.M., & Haennel, R.G. (2000). Validity and reliability of the 6-minute walk test in a cardiac rehabilitation population: Journal of Cardiopulmonary Rehabilitation, 20 (3), 156–164
26
-
Hartung, G.h., Krock, L.P., Crandall, C.G., Bisson, R.U. & Myhre, L.G.(1993). Prediction of maximal oxygen uptake from submaximal exercise testing in aerobically fit and nonfat men: Aviation space and environmental medicine, 64, 735-740
-
Hartung, G.H., Blancq, R.J., Lally, D.A. & Krock, L.P (1995). Estimation of aerobic capacity from submaximal cycle ergometry in women: Medicine and science in sports and exercise, 27, 452457. -
Hodselmans, A.P., Dijkstra, P.U., Geertzen, J.H.B. & Schans, C.P. (2008): Exercise capacity in non/specific chronic low back pain patients: A lean body mass-based Åstrand bicycle test; Reliability, validity and feasibility: Journal of occupational rehabilitation, 18, 282-289
-
Janice, J., Dawson, A.S. & Chu, K.S. (2004): Submaximal exercise in persons with stroke: testretest reliability and concurrent validity with maximal oxygen consumption: Physical Medicine Rehabilitation, 85, 113-118
-
Lucia, A., Earnest, C., & Pérez, M. (2003). Cancer-related fatigue: can exercise physiology assist oncologists?: Lancet Oncol, 4, 616-625
-
Legge, B.J., Banister, E.W. (1986). The Astrand-Ryhming nomogram revisited: Journal Applied Physiology, 61, 1203-1209
-
Lennon, O.C., Denis, R.S., Grace, N. & Blake, C. (2012). Feasibility, criterion validity and retest reliability of exercise testing using the Astrand-rhyming test protocol with an adaptive ergometer in stroke patients: Disability & Rehabilitation, 14 (34), 1149-1155
-
Nagano, M., Kai, Y., Zou, B., Hatayama, T., Suwa, M., Sasaki, H. & Kumagai, S. (2004). The contribution of cardiorespiratoy fitness and visceral fat to risk factors in Japanese patients with impaires glucose tolerance and type 2 diabetes mellitus: Metabolism, 53 (5), 644-649
-
Nixon, P., Joswiak M. & Fricker, F. (1996): A six minute walk test for assesing exercise tolerance in severely ill children: The journal of pediatrics, 129, 362-366
-
Noonan, V., & Dean, E. (2000). Submaximal exercise testing: Clinical Application and Interpretation: Physical Therapie Journal of the American Physical Therapy Association, 80, 782807
-
Oestergaard L.G., Nielsen, C.V., Bünger, C.E., Svidt, K. & Christensen, F.B. (2013). The effect of timing of rehabilitation on physical performance after lumbar spinal fusion: a randomized clinical study: European Spine Journal
-
Onorati, P., Antonucci, R., Valli, G., Berton, E., DeMarco, F. & Serra, P. (2003). Non-invasive evaluation of gas exchange during a shuttle walking test vs. a 6-min walking test to assess exercise tolerance in COPD patients: European Journal of Applied Physiology, 89 (3-4), 331-336
-
Pankoff, B.A., Overend, T.J., Lucy, S.D. & White, K.P. (2001). Reliability of the six-minute walk test in people with fibromyalgia: Arthritis Care & Research, 13 (5), 291-295
-
Rikli, R.E., & Jones, C.J. (1998). The reliability and validity of a 6- Minute Walk test as a measure of physical endurance in older adults: Journal of aging and physical activity, 6, 363-375
27
-
Roemmich, J., Barkley, J., Epstein, L., Lobarinas, C., White, T. & Foster, J. (2006): Validity of PCERT and OMNI walk/run ratings of perceived exertion: Medicine & Science in Sports & Exercise, 38 (5), 1014- 1023
-
Rowland, T.W. (1995). Cracks in the aerobic fitness/endurance performance paradigm- a letter from the beagle: Pediatric Exercise Science, 7, 227-230
-
Sadaria, K., & Bohannon, R. (2001). The 6-minute walk test: a brief review of literature: Clinical Exercise Physiology, 3 (3), 127-32
-
Siconolfi, S.F., Cullinane E.M., Carleton, R.A. & Thompson, P.D. (1982). Assesing VO2max in epidemiologic studies: modification of the Åstrand-Ryhming test: Medicine and Science in sports and exercise, 14 (5), 335-338
-
Takken, T. (2005). De 6-minutenwandeltest: bruikbaarmeetinstrument: Stimulus, 24, 108-113
-
Thorsen, L., Skovlund, E., Strømme, S.B., Hornslien, K., Dahl, A.A. & Fosså, S.D. (2005). Effectiveness of Physical Activity on Cardiorespiratory Fitness and Health-Related Quality of Life in Young and Middle-Aged Cancer Patients Shortly After Chemotherapy: Journal of Clinical Oncology, 23 (10), 2378-2388
-
Troosters, T., Vilaro, J., Rabinovich, R., Casas, A., Barbera, J.A. & Rodriguez-Roison, R. (2002). Physiological responses to the 6-min walk test in patients with chronic obstructive pulmonary disease: European Respiratory Journal, 20 (3), 564-569
-
Utter, A., Kang, J., Nieman, D., Dumke, C. & McAnulty, S. (2006): Validation of Omni scale of perceived exertion during prolonged cycling: Medicine & Science in Sports & Exercise, 4 (38), 780786
-
Vandistel, G., & Muls, E. (2001). Diabetes en sport: Tijdschrift voor geneeskunde, 57, 889-894
-
Wagner, P.D. (2000). New ideas on limitations to VO2max: Exercise and Sport Sciences Review, 28 (1), 10-14
-
Yuen, H.K., & Sword, D. (2007). Home-based Exercise to Alleviate Fatigue and Improve Functional Capacity among Breast Cancer Survivors: Journal of Allied Health, 36 (4), 257-275
Boeken: - Bowers, R.W., Fox, E.L., & Foss, M.L. (1999). Fysiologie Voor Lichamelijke Opvoeding, Sport En Revalidatie (5de druk). Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom. -
Takken, T. (2007). Inspanningstests (2de druk). Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
-
Vos, J. (2001). Ergometrie en trainingsbegeleiding (5de druk). Amersfoort: Nederlands Paramedisch Instituut.
-
Wilmore, J.H., Costill, D.L., & Kenny, W.L. (2009). Inspannings- en sportfysiologie (2de druk). Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
28
Internetbronnen: - Nationaal Kompas Volksgezondheid(2012). Hoe vaak komt diabetes mellitus voor en hoeveel mensen sterven eraan?. Geraadpleegd op 22 maart 2013, van: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/endocrienevoedings-en-stofwisselingsziekten-en-immuniteitsstoornissen/diabetes-mellitus/omvang/ -
Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2012). Hoe vaak komt kanker voor en hoeveel mensen sterven eraan?. Geraadpleegd op 22 maart 2013, van: http://nationaalkompas.nl/gezondheid-enziekte/ziekten-en-aandoeningen/kanker/omvang/
Overige bronnen: - Praet, S., Uden, C., Hartgens, F., Savelberg, H., Toerekeppel, K. & Bie, R. de. (2009). KNGF standaard beweeginterventie diabetes mellitus type II. Houten: Tertius -
Stuiver, M.M., Wittink, H.M., Velthuis, M.J., Kool, N., & Jongert, W.A.M. (2011). KNGF-standaard Beweeginterventie oncologie. Houten: Tertius
29