Handleiding Pulmo® Versie 8/2013 1. 2. 3. 4. 5.
Waarschuwingen en veiligheid informatie Algemeen Pulmo® info Technische specificaties Installatie voorschriften 5.1.1. Uitpakken Pulmo® Box 5.1.2. Montage Pulmo® Box frame 5.1.3. Monteren van de Pulmo® Box 5.1.4. Monteren condensafvoer 5.1.5. Aansluiten van kanalen op de Pulmo® Box
2 4 6 8 13 13 14 15 17 19
5.2.1 5.2.2 5.2.3
Uitpakken Pulmo® sturing Monteren van de Pulmo® sturing Aansluiten van de Pulmo® sturing
22 23 23
5.3
Installatie cascade netwerk
25
5.4
Monteren filterboxen
26
5.5
Monteren Rf-bediening
27
6. Werking en instelling Pulmo® 6.1.1 Basis logica 6.1.2 Controle leds 6.1.3 Werking bypass 6.1.4 Werking vorstbeveiliging 6.2.1 6.2.1.1 6.2.1.2 6.2.1.3
Instellen Pulmo® sturing Pulmo® PC-Software Ingave parameters via PC-Software Kalibratie van de Pulmo®
29 29 30 31 31 32 32 34 34
6.2.2.1 Pulmo® werfkastje 6.2.2.2 Ingave parameters via werfkastje 6.2.2.3 Kalibratie van de Pulmo®
36 37 37
6.2.3 6.2.3.1 6.2.3.2 6.2.3.3 6.2.3.4 6.2.3.5
Cascade Pairing procedure Ingave Parameters Kalibratie Werking cascade Pc-Interface cascade
38 38 38 38 39 39
6.3.1
Pairing Rf-bediening
40
7. Onderhoud 7.1.1 Door de eindklant uit te voeren 7.1.2 Door de installateur uit te voeren 8. Conformiteitsverklaring
41 41 41 44
1
1.
Waarschuwingen en veiligheid informatie:
BELANGRIJK
LEES DEZE INSTRUCTIES AANDACHTIG DOOR ALVORENS DE INSTALLATIE UIT TE VOEREN 1. Breng dit product niet aan op plaatsen waar de volgende omstandigheden zich (kunnen) voordoen: • • • • •
Buitensporig veel olie of vet in de atmosfeer; Corrosieve of ontvlambare gassen, vloeistoffen of dampen; Sproeiwater van brandslangen. Omgevingstemperaturen van meer dan 40°C of minder dan -10°C. Mogelijke obstructies die de toegang tot de eenheid of verwijdering van de eenheid verhinderen.
2. Alle bedradingen dienen overeen te komen met de huidige IEE-bedradingsregulaties BS7671 of desbetreffende standaarden in uw land. Installatie dient na voltooiing te worden gecontroleerd en getest door een voldoende gekwalificeerd persoon. 3. Bij installatie van de Pulmo® dient erop gelet te worden dat je geen elektrische of andere verborgen leidingen beschadigt. 4. De installateur is verantwoordelijk voor de installatie en elektrische aansluiting van het Pulmo®-systeem op locatie. Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om ervoor te zorgen dat de eenheid veilig en volgens de richtlijnen is geïnstalleerd en alleen wordt verlaten als de Pulmo® mechanisch en elektrisch veilig is. 5. Alle wettelijke vereisten dienen strikt te worden gevolgd om levensgevaar en gevaar aan eigendommen tijdens en na installatie te voorkomen, evenals tijdens service en onderhoud. 6. De Pulmo® dient te worden aangesloten met een tweepolige stekker + aarding. Deze stekker moet in een voor de stekker aangepaste- stekkerdoos in gedrukt worden. Deze stekkerdoos dient met een zekering van 16A beveiligd te worden.
7. Zorg ervoor dat de stroomtoevoer (spanning, frequentie en fase) overeenkomt met de waarden op het identificatieplaatje. 8. De Pulmo® dient te worden geaard. 9. De condensatie-afvoer van de Pulmo® dient te worden aangesloten op het vuilwaterafvoersysteem via een waterslot. (bv gevulde sifon) De condensatie-afvoerdarm moet onder water in de Sifon geplaatst worden. 10. Er mag geen afvoer- of toevoerrooster aangesloten worden aan de Pulmo®, in een lokaal waar een open verbrandingsketel is geplaatst. 11. Om het gewenste geluidsniveau te bekomen, kan de installateur genoodzaakt zijn om geluid- en trillingdempende bevestigingsmaterialen te gebruiken, welke niet standaard voorzien zijn. 12. De Pulmo® mag niet rechtstreeks op een wasdroger worden aangesloten. 13. De toevoer- en afvoerkleppen dienen volledig te worden geopend alvorens de Pulmo® in gebruik te nemen. 14. De toevoerlucht moet van buiten het gebouw worden betrokken. 15. Controleer de interne condensatieafvoer en bijbehorende pijpen voor ingebruikname of verstoppingen en blokkades. 16. De toevoerkleppen en afvoerkleppen aan het plafond dienen zich minimaal 300 mm van een wand te bevinden om ervoor te zorgen dat de luchtstroommeetapparatuur op de juiste wijze over de klep past. 17. De Pulmo® moet zich tijdens ingebruikname minimaal 5 minuten stabiliseren als je de eenheid overschakelt naar een andere ventilatiesnelheid. 18. Indien de Pulmo® in een nieuw gebouw wordt geplaatst, dienen de toevoer- en afvoerfilters gedurende de eerste zes maanden minimaal elke maand te worden gecontroleerd. 2
19. Dit apparaat is niet geschikt om zonder toezicht te worden gebruikt door jonge kinderen of mensen met verminderde lichamelijke kracht. 20. Jonge kinderen moeten in de gaten worden gehouden om ervoor te zorgen dat zij niet met het apparaat spelen. 21. Zorg ervoor dat het externe roosters van de Pulmo® voldoende afstand van elkaar zijn verwijderd en op minimaal 600 mm afstand van een eventueel rookkanaal. 22. Als de pijpen of condensatieafvoerbuis door een onverwarmde zolder of soortgelijke locatie lopen, dienen de pijpen of de buis te worden geïsoleerd.
Afval Dit product dient niet met het huishoudelijk afval te worden meegegeven. Zorg indien mogelijk voor recycling. Raadpleeg uw plaatselijke autoriteiten voor advies.
3
2.
Algemeen Welkom bij AeroPulmo ! Iedereen is het erover eens dat we de CO2-uitstoot moeten beperken en besparen op de energiefactuur. Kompleet isoleren wordt een must, eerst gesubsidieerd en nadien zelfs wettelijk verplicht door de overheid. We moeten dus beter isoleren: onze woningen, werkruimtes en scholen transformeren tot passiefgebouwen, dat is de grote uitdaging. Een super geïsoleerde woon- of werkruimte vereist evenwel ook een efficiënte en gezonde ventilatie. AeroPulmo kiest voor Systeem D de enige oplossing voor energiezuinig wonen en werken. Een gezonde ventilatie brengt gefilterde lucht in de woning, vrij van fijnstof en andere onzuiverheden uit de buitenomgeving. Een efficiënte ventilatie brengt verse lucht binnen op comforttemperatuur, zonder energieverslindende hulpmiddelen, dus een enorme besparing op energiekosten. Een aangename ventilatie is regelbaar en sluit het openen van ramen en deuren niet uit, Een confortabele ventilatie functioneert zonder overlast van interne of externe geluidsbronnen. Systeem D is daarom de enige goede oplossing en wordt door de overheid beloond met het hoogste aantal E-peilpunten. De bouwsector volgt sinds kort deze trend op de voet door het toepassen van super geïsoleerd glas en raamprofielen zonder ventilatieroosters.
Om in je woning een gezond leefklimaat te handhaven dient er te worden geventileerd. Ons lichaam produceert afvalstoffen in de vorm van CO2, huidschilfers, lichaamsgeuren en vocht. Verder komen er in de lucht afvalstoffen terecht door koken (kookluchtjes) douchen (vocht), gassen uit bouwmaterialen en afvalstoffen van bijvoorbeeld huisdieren. Bovendien kunnen in een vochtig milieu schimmels ongeremd hun verwoestende werk doen aan de bouwconstructie. De unit is uitgerust met twee ventilatoren: De afvoerventilator van de balansventilatieunit zorgt er voor dat deze warme, vochtige en verontreinigde lucht zo dicht mogelijk bij de bron wordt afgevoerd. Omdat er echt ook weer verse lucht moet worden toegevoerd
4
is de balansventilatie-unit naast een afvoerventilator, ook uitgerust met een toevoerventilator en luchtfilters. De toevoerlucht, die in de wintermaanden de lage temperatuur van de buitenlucht heeft, zal in de ventilatie-unit worden opgewarmd door de warmte die in de afvoerlucht zit. Deze warmte wordt met de hulp van een tegenstroom warmtewisselaar onttrokken aan de warme afvoerlucht. Deze warmtewisselaar heeft een rendement van 95%, waardoor kostbare warmte nauwelijks verloren gaat en de inblaastemperatuur altijd op een comfortabel niveau zal liggen. In de zomersituatie, als warmteterugwinning niet wenselijk is, wordt de lucht niet door, maar langs de warmtewisselaar geleid via een bypass-klep. Hierdoor is het ook mogelijk in de zomersituatie, in de nachtelijke uren, met relatief koele buitenlucht de woning te ventileren, waardoor de woning ’s morgens weer relatief koel is. Dit wordt automatisch geregeld door de aanwezige elektronica. Maar dit systeem zorgt er ook voor dat in de winter, als ijsvorming in de wisselaar mogelijk is, de warmtewisselaar op tijd wordt ontdooid, op een tijdstip dat energetisch zo gunstig mogelijk is, zonder dat het ten koste gaan van het wooncomfort. Ook de ventilatoren zijn zeer energiezuinig door toepassing van gelijkstroom-ECmotoren met een druk gestuurde regeling. De filterboxen los van de Pulmo® zorgen ervoor dat de toegevoerde schone lucht de woning wordt ingeblazen. Ook de lucht uit de woning wordt gefilterd, zodat de vervuiling aan de wisselaar minimaal zal zijn. Deze filters dienen regelmatig gereinigd te worden. De elektronica is voorzien van een filterbewaking, welke automatisch aangeeft wanneer de filters gereinigd dienen te worden. De maximale periode tussen het reinigen van de filters bedraagt drie maanden.
5
3.
Pulmo® info: 3.1.1 Uitvoeringen van de Pulmo® AeroPulmo heeft twee verschillende Pulmo® ontworpen De Pulmo® Project 300 kan bij een 150 Pa kanaalweerstand 300 m³/h leveren met standaard een automatische bypass. De Pulmo® Silentio 350 kan bij een 150 Pa kanaalweerstand 350m³/h leveren met standaard een automatisch modulerende bypass. Beide toestellen kunnen standaard op het 230 V netstroom aangesloten worden en zullen bediend worden met een 4-standen Rf-zender. Al onze Pulmo® uitvoeringen kunnen zowel op het plafond als de wand gemonteerd worden. De Pulmo® Project 300 wordt in naakte zwarte EPP (Geëxpandeerde Polypropyleen) omkasting geleverd. Deze zwarte EPP heeft zeer goede thermische en akoestische eigenschappen. Bij de Pulmo® Silentio 350 wordt de zwarte EPP (Geëxpandeerde Polypropyleen) omkast door een extra geluiddempende metalen omkasting aan de binnenzijde bekleed met geluiddempend materiaal. De Pulmo® sturing hebben we gekozen voor een externe EPP omkasting die in de buurt van de unit gemonteerd (max 1.5m) wordt. De filters voor de unit zijn extern buiten de unit te plaatsen. Deze filterboxen kunnen op een goed bereikbare plaats voor de eindklant gemonteerd worden in het kanalensysteem.
3.1.2 Aansluit en plaatsingsmogelijkheden: Met betrekking tot de aansluitmogelijkheden van onze Pulmo® zijn alle uitvoeringen identiek. Aan de condensafvoerzijde (buiten zijde ) zijn aan de kopse kant van de unit twee aansluitingen met binnenzijde diameter 180mm. Een aansluiting voor de inkomende verse lucht van buiten en de andere voor de afgevoerde vuile binnenlucht naar buiten. Aan de andere zijde (huis zijde) van de unit is er zowel op de kopse kant als de langse kant van de unit aansluitingen. Om de kanalisatie voor ingeblazen verse lucht naar de woning aan te sluiten is er een aansluit mogelijkheid op de kopse kant en een aansluiting aan de langszijde of beide. Voor de kanalisatie van de afgezogen vuile lucht uit de woning aan te sluiten is er een aansluitmogelijkheid op de kopse kant en een aansluiting aan de langszijde of beide. Al deze vier kanaalaansluitingen zijn aan de binnenzijde een diameter van 180mm. Tevens worden de Pulmo® Project 300 en de Pulmo® Silentio 350 in een Rechtse en Linkse versie aangeboden. Als de Pulmo® op de wand gemonteerd wordt moet de condensafvoer 6
altijd naar onder gericht zijn of de ventilatoren moeten aan de onderzijde staan na de montage. Bij de plafondmontage moet men enkel opletten dat het deksel gedemonteerd kan worden voor onderhoud. Tekeningen van de verschillende Pulmo® versies Rechtse Versie : C A
B
C
D
Linkse versie:
D
D B
A
D C
C
A B C D
Aanvoer van verse buitenlucht Afvoer van vuile lucht naar buiten Toevoer van verse lucht naar binnen Afvoer van vuile binnenlucht
7
4.
Technische gegevens:
Technische gegevens: Pulmo® Project 300: Type toestel
Ventilatie unit met warmterecuperatie
Ventilator type
EBM-Papst – EC
Netspanning
230 VAC
Frequentie
50 Hz
Bediening
RF – bediening met 4 standen
Type sturing
Druk gestuurd
Warmterecuperatie warmtewisselaar
+90%
Warmtewisselaar
Kunststof
CE-Keuring
Ja
EN 308
Ja
Filtratie
G3 of F5
Bypass automatisch
Ja / 70%
Max. debiet
300 m³/h // 150 Pa
Max. Vermogen
207 Watt
Buitenafmetingen ( mm )
620x1010x290
Montage
Wand en plafond
Omkastingsgeluid op 1m in Laeqwaarde Kanaalgeluid in Laeq-waarde:
Gewicht toestel
35 à 62 dB(A) Toevoer:
24 à 51 dB(A)
Afvoer:
24 à 53 dB(A)
15Kg
8
Technische gegevens: Pulmo® Silentio 350: Type toestel
Ventilatie unit met warmterecuperatie
Ventilator type
EBM-Papst – EC
Netspanning
230 VAC
Frequentie
50 Hz
Bediening
RF – bediening met 4 standen
Type sturing
Druk gestuurd
Warmterecuperatie v.d. warmtewisselaar
+90%
Warmtewisselaar
Kunststof
CE-Keuring
Ja
EN 308
Ja
Filtratie
G3 of F5
Bypass automatisch
Ja / modulerend
Max. debiet
350 m³/h // 150 Pa
Max. Vermogen
207 Watt
Buitenafmetingen ( mm )
630x1020x300
Montage
Wand en plafond
Omkastingsgeluid op 1m in Laeqwaarde Kanaalgeluid in Laeq-waarde:
33 à 58 dB(A) Toevoer:
24 à 51 dB(A)
Afvoer:
24 à 53 dB(A)
Gewicht toestel
20Kg
Omkasting
Metaal met isolatie materiaal aan de binnenzijde
9
Prestatie grafieken: 1. Pulsie kant unit
2. Extractie kant unit
10
11
12
5.
Installatie voorschriften: 5.1.1 Uitpakken : A. Pulmo Project 300 (Silentio zie verder) 1. Bij het openmaken van de kartonnen verpakking is het verboden om een scherp voorwerp te gebruiken. 2. De inhoud van de verpakking van de Pulmo® bevat het volgende: 1 x Pulmo® ventilatie unit
1 1 4 4 4 2 1 1 1
B. 1. 2.
x x x x x x x x x
Condensafvoerbakje Ophangset met twee rails Zelftappende schroeven 4.8 x 38mm Kruisschroeven 6x70mm Plug M8 Galva stop met rubberdichting Pvc verloopstuk 25/3/8” Verloop knie 3/8” buitedraad/slangpilaar – Pilaar 3/8” buitendraad/pilaar Afvoerslangetje
Pulmo Silentio 350 Bij het openmaken van de kartonnen verpakking is het verboden om een scherp voorwerp te gebruiken. De inhoud van de verpakking van de Pulmo® bevat het volgende: 1 x Pulmo® ventilatie unit 4 x Carrosserie rondel 30x6 mm 1 x Condensafvoerbakje voor wandmontage 4 x Kruisschroeven 6x70mm 4 x Plug M8 2 x Galva stop met rubberdichting 1 x Pvc verloopstuk 25/3/8” 1 x Verloop knie 3/8” buitedraad/slangpilaar - Pilaar 3/8” buitendraad/pilaar 1 x Afvoerslangetje 4 x Draadeind met handgreep 13
5.1.2. Montage Pulmo® Box frame: A. Pulmo Project 300 1. Ophangrails monteren op achterzijde van de unit. We leggen de unit op de grond met zijn deksel naar beneden. Aan de achterzijde zijn er 4 voorgegoten uitsparingen in de EPP (zie tekening volle cirkels).
We leggen één ophangrail met de openzijde naar boven aan de ene kant van de unit en leggen de andere ophangrail met de open zijde naar boven aan de andere kant op de bodem van de unit. (zie figuur )
Aan de binnenzijde van de bodem zijn er voorgeboorde galva-plaatjes gemonteerd bij de assemblage. We plaatsen schroef per schroef in het voorgeboorde gaatjes. Aan de ventilatorzijde ( waar de gaten dicht bij mekaar staan ) moet je twee van de meegeleverde rondelen per schroef plaatsen. Bij het vastdraaien van de zelftappende schroeven trekken deze schroeven zich vast in het galva-plaatje en zetten zo de ophangrails vast op de EPP-bodem. Best doet je dit met een accu schroefmachine die slipt bij een bepaalde tegendruk. 14
B. Pulmo Silentio 350 Na het uitpakken van de unit draaien we eerst het deksel vast met bijgeleverde vier draadeinde met handgreep. We moeten deze handgreep bout hand vastzetten. ( Niet blijven draaien ) Nu leggen we de unit met zijn deksel op de grond. Zo zien we dat in de metalen omkasting vier bevestiging oren zijn uitgesneden. Deze vier oren draaien we 180 ° naar buiten zodat deze oren kunnen dienen voor de montage van de Pulmo® tegen het plafond en de muur.
We tekenen de voorziene gaten in de bevestiging oren af op het plafond of de muur. We boren, met de juiste diameter overeenkomend met de geleverde pluggen, in het plafond of muur de juiste gaten en steken daarna de meegeleverde pluggen erin. Nu nemen we de meegeleverde kruisschroeven en Carrosserie rondel en bevestigen de Pulmo tegen de wand of de muur. Tussen de kruisschroef en het bevestiging oor moet de carrosserie rondel geplaatst worden.
5.1.3. Monteren van de Pulmo® Box: 1. Plafond montage Plafond constructie
Belangrijk voor deze montage is dat de gemonteerde Pulmo® waterpas hangt. Indien de plafond constructie niet recht is moet de installateur zorgen dat de Pulmo® zo gemonteerd wordt dat hij waterpas hangt. Voor de verankering van de Pulmo® gebruik je de voorgeboorde vrije gaten in de ophangrail. Teken op de plafond constructie de gaten af en monteer het ophangrail aan het plafond op vier plaatsen zo dat de Pulmo® waterpas hangt.
15
2. Muurmontage
Ophangrail
Ophangrail Condensafvoer
Bij muurmontage moet de condensafvoer zichtbaar op het deksel aan de onderzijde staan van de Pulmo®. Op afbeelding ….. zie je de enige toegelaten positie voor de Pulmo® bij muurmontage. Belangrijk voor deze montage is dat de Pulmo® waterpas gemonteerd wordt. Indien de muurconstructie niet loodrecht is moet de installateur zorgen dat de Pulmo® zo gemonteerd wordt dat hij waterpas en loodrecht gemonteerd wordt. De Pulmo® moet in de horizontale en in de verticale richting waterpas gemonteerd worden. Voor de verankering van de Pulmo® gebruik je de voorgeboorde vrije gaten in het ophangrail. Teken op de muurconstructie de gaten af en monteer het ophangrail aan het muur op vier plaatsen zo dat de Pulmo® waterpas gemonteerd wordt zowel in de verticale als in de horizontale richting. Als de unit gemonteerd is aan de muur moeten we nog een condenswater opvang schaaltje plaatsen aan de warmte wisselaar, dit schaaltje zit ook in het montage onderdelen pakket dat voorzien is los in de verpakking. We maken het deksel los met de vier vleugelmoeren die op elke hoek van het deksel zichtbaar zijn. We verwijderen de bout en rondel die de warmte wisselaar fixeerd. Nu schuiven we het schaalje onder de warmte wisselaar lip op zijn plaats. Zie foto’s. Daarna monteren we terug het deksel met de vier vleugelmoeren.
16
5.1.4. Monteren condensafvoer: 1. Plafondmontage: Bij de plafondmontage moet je de voorgevormd opening in de EPP-deksel gebruiken om de condensafvoer aan te sluiten. Met een accu schroefmachine boor je de centreerde opening van het deksel open met een boor van 15mm.
Condensafvoer
Je brengt lijm (MS-Polymeer) op de buitendraad van de verloopknie aan. Je draait de verloopknie in de verloop mof en lijmt de verloopmof in het deksel met een MS –Polymeer lijm. De verloopmof draai je zo dat de slangpilaar naar de goede richting wijst. ( zie afbeelding ….. )
17
2. Muurmontage: Voor de Pulmo® die je op de muur monteert is er een verschil tussen de linkse en rechtse versie ifv de condensafvoer. Het uitboren van het vooraf vrijgehouden en gecentreerde zone moet gebeuren aan de zijde van de extractie ventilator. Zie afbeelding… Rechtse versie
Linkse Versie
Met een accu schroefmachine boor je de centreerde opening van het EPP wand open met een boor van 15mm. Je brengt lijm (MS-Polymeer) op de buitendraad van de verloopknie aan. Je draait de verloopknie in de verloop mof en lijmt de verloopmof in het deksel met een MS –Polymeer lijm. De verloopmof draai je zodat de slangpilaar naar de goede richting wijst. ( zie afbeelding ….)
18
De condensafvoer slang wordt in een gevulde sifon onderwater gedompeld, dit is noodzakelijk voor een goede werking van de condensafvoer. De sifon is op zijn beurt aangesloten op de vuilwaterafvoer leiding. De sifon wordt niet bij de Pulmo® meegeleverd.
5.1.5 Aansluiting van kanalen op de Pulmo® Box: Bij de Pulmo Silentio 350 in cascade opstelling mag je de unit enkel aansluiten met de config Supply op 1 en de config Extraction op 1. (zie blz. 20 R1 en blz 21 L1) Gezien de Pulmo® via de kalibratie zelf zorgt voor balans moeten er geen regelkleppen op het toestelgeplaatst worden. Om condensatie te vermijden kunnen de leidingen van de Pulmo® naar buiten (zowel aan als afvoer) best uitgevoerd worden met geïsoleerde kanalen of galva kanalen die damp en isolatie dicht bekleed zijn. Indien de aansluiting van deze buizen moeilijk uitvoerbaar is met vaste buis dan raden wij aan gebruik te maken van een thermische en akoestische slang. Deze slang moet wel vakkundig geplaatst worden om geen geluid en weerstand te creëren. Doordat de filterboxen los van de Pulmo® zijn, moet er een filterbox gemonteerd worden in het kanaal dat de verse lucht naar de Pulmo® brengt. Aan de huiszijde raden wij ook aan de leidingen uit te voeren met geïsoleerde kanalen of galvakanalen die damp en isolatie dicht bekleed zijn, waar de leidingen buiten de geïsoleerdeschil van de woningen bevinden. Indien de aansluiting van deze buizen moeilijk uitvoerbaar is met vaste buis dan raden wij aan gebruik te maken van thermische en akoestische slang. Deze slang moet wel vakkundig geplaatst worden om geen geluid en weerstand te creëren. Aan het kanaal dat de vuile lucht wegzuigt uit de woningen, wordt de tweede filterbox voor de Pulmo® gemonteerd, om de binnenzijde van de Pulmo® van vuildeeltjes te besparen. De aansluitmogelijkheden zijn zeer divers en worden op de afbeelding …. op een rijtje gezet: Filterbox en vuile lucht dat uit de woning wordt weggezogen “Extractie” Verse lucht dat in de woning wordt ingeblazen “Pulsie” 19
Rechter versie:
20
Linkse versie:
Alle aansluitmonden zijn binnendiameter 180 mm. Wij raden aan om elk luchtkanaal dat vertrekt van de Pulmo® aan de huiszijde een geluidsdemper te plaatsen, zo dicht mogelijk bij de Pulmo®.
21
5.2.1 Uitpakken Pulmo® sturing: 1. Bij het open maken van de kartonnen verpakking is het verboden om een scherp voorwerp te gebruiken. 2. De inhoud van de verpakking van de Pulmo® sturing bevat het volgende: 1 x Sturing Pulmo
2
x
Filterbox met deksel
1
x
Set Filters
1
x
Verbindingskabel voeding voor de ventilatoren tussen sturing en unit
1
x
Verbindingskabel sturing tussen sturing en unit
1
x
Montagepakket
8 x Kruisschroef 5*50mm en 8 x Plug M6
22
5.2.2 Monteren van de Pulmo® sturing: De sturing van de Pulmo® wordt best zo dicht mogelijk bij de Pulmo® geplaatst en op een zichtbare plaats voor de eindklant. Op de bovenkant van de sturing zijn drie controleledjes zichtbaar waar de eindklant en de installateur kan van opmaken in welke fase de unit op dat moment werkt en welke communicatie de sturing doet ifv het knipperen van de ledjes. Voor het monteren van de sturing zijn er in de EPP (geëxpandeerde polypropyleen) behuizing vier voorgegoten openingen voorzien. Deze gaten teken je af op de wand/plafond op de positie waar je de sturingbehuizing wil monteren. Je legt de behuizing weg en boort de gaten in de wand/plafond met de juiste diameter voor de meegeleverde pluggen. Je steekt de pluggen in de geboorde gaten en monteert de sturingbehuizing met de aangepaste vijzen en pluggen.
5.2.3 Aansluiting van de Pulmo® sturing: Bij de sturing zijn er twee verbindingskabels geleverd. Deze kabels maken de verbinding tussen de Pulmo® box en de Pulmo® sturing op twee niveaus. De voedingsspanning voor de ventilatoren en het overbrengen van de verschillende stuursignalen. De connectoren op het einde van elke verbindingskabel zijn verschillend. Kijk goed op welke zijde de connectoren passen.
Condensafvoer
Voedingskabel
23
Op de voedingskabel die uit het sturingshuis komt staat geen stekker. Best wordt de unit aan een vaste aansluiting verbonden met de netstroom. Deze voeding moet dan wel afgezekerd zijn met een zekeringsautomaat van max. 16 A. Indien de vaste aansluiting geen optie is, moet de installateur een aangepaste stekker monteren op de voedingskabel die uit de sturingsbehuizing komt. Zo kan de stekker aan de voedingskabel van de Pulmo® in een stopcontact gestoken worden dat vlak bij de unit gemonteerd is. Dit stopcontact moet afgezekerd zijn met een automatische zekering van max. 16 A, te controleren door de installateur. Bij de sturing is ook een groene stekker geleverd waar standaard een brugje is op aangesloten voor het calamiteitscontact kort te sluiten. Deze groene stekker moet in de sturing worden ingeplugd, anders werkt de unit NIET. Mogelijke externe aansluitingen voor sensoren op de groene stekker: A. Pulmo Project 300
1
1= Vdd output 2= Digitale ingang 1 3= Digitale ingang 2 4= Digitale ingang 3 5= Vdd output 6= Analoge ingang 1 7= Analoge ingang 2 8= GND
Calamiteitscontact (bv. Brandsensor) Driestandenschakelaar
contact contact contact contact
1–4 1=P 2=1 3=2
Brugje standaard op 3-stand. schakelaar op 3-stand. schakelaar op 3-stand. schakelaar
B. Pulmo Silentio 350 1= Vdd output 2= Digitale ingang 1 3= Digitale ingang 2 4= Digitale ingang 3 5= Vdd output 6= Timer of PIR (beweging sensor) 7= CO2 of vochtsensor 0-10V 8= GND Calamiteitscontact (bv. Brandsensor) Driestandenschakelaar
PIR/Timer (enkel in combinatie met CO2)
contact contact contact contact contact
1–4 1=P 2=1 3=2 5–6
Brugje standaard op 3-stand. schakelaar op 3-stand. schakelaar op 3-stand. schakelaar
CO2 – Sensor/Vochtsensor
contact
5/8 (12V) – 7 uitg. sensor 0-10V 24
5.3
Installatie cascade netwerk: ( enkel Pulmo Silentio 350 ) Met deze modus kunnen verschillende Pulmo Silentio sturingen worden gekoppeld om samen te werken volgens de instructies van een Master – Slave hiërarchie. Doel is om de verschillende max debieten van de Pulmo Silentio’s te kunnen samenvoegen om hogere debieten te kunnen leveren. 5.3.1 Installatie/connectie van het netwerk Pulmo Silentio sturingen Een jumper JP2 zal aangeven of de sturing is geconfigureerd als Master of Slave . Standaard is de sturing geconfigureerd als Master. Als jumper JP2 aanwezig is zal de sturing als “Master” functioneren. Als jumper JP2 verwijderd wordt zal de sturing functioneren als “Slave”. De JP1-jumper op de sturingen moet worden verwijderd, enkel bij de laatste sturing op het netwerk moet de jumper JP1 aanwezig zijn (zie fig. ….. ). De JP1 van de Master moet altijd verwijderd worden. De connectie tussen de verschillende sturingen, gebeurd met een netwerkkabel met twee RJ11 connectors. Zie op fig. …….. hoe je de sturingen met mekaar moet verbinden en welke regels je moet respecteren. X
= =
Jumper verwijderd Jumper aanwezig
25
5.4
Monteren van de filterboxen: Bij de Pulmo Silentio 350 in cascade opstelling mag je de unit enkel aansluiten met de config Supply op 1 en de config Extraction op 1. (zie blz. 20 R1 en blz 21 L1) In de verpakking van de sturing vind je ook de twee filterboxen. Open de filterbox door het deksel te verwijderen en plaats de meegeleverde filters in de filterbox. Zet het deksel terug op de filterboxen, nu zijn ze klaar voor montage tussen het kanalensysteem. Eén filterbox moet geplaatst worden voor de unit op het kanaal dat de verse buitenlucht aanzuigt. De andere filterbox(en) moet geplaatst worden voor de unit bij het aanzuig kanaal waar we de vuile vochtige lucht wegzuigen uit de woning (Extractie). Indien er op de Pulmo® twee extractie kanalen zijn aangesloten moet er tussen elk kanaal een filterbox geplaatst worden. Rechtse versie
Linkse versie
Verse buitenlucht
26
Standaard, bij elke Pulmo® worden er 2 filterboxen geleverd. Als je er méér nodig hebt kun je deze apart bestellen onder de artikelcode: AAPPFILBOX180 en de AAPFILSETG3180 bij je leverancier. Als er een combinatie pakket filters G3 / F5 geleverd worden moet de F5 filter geplaatst worden in de filterbox die aan de zijde staat waar de verse buitenlucht wordt aangezogen. AeroPulmo raadt wel aan om de filterboxen zo dicht mogelijk bij de Pulmo® te plaatsen met het aansluitpakket dat je via artikelcode AAPPAKKET180 bij je leverancier kunt bestellen. Dit aansluitpakket zorgt er ook voor dat je in combinatie met de Pulmo® Dummy in de installatiefase van de kanelen het volledige kanalentraject ook richting buiten kunt aansluiten. Daarna demonteer je de Pulmo® Dummy via het lossen van de clickring om zo later bij de installatie van je echte Pulmo® eenvoudig dit terug kunt in elkaar klikken. Voor het monteren van de filterbox zijn er twee mogelijkheden, de meegeleverde pluggen en schroeven gebruiken om ze via de voorziene openingen in het EPP filterhuis de filterbox vast te schroeven in de wand/plafond of via een buisklem die je zet vlak bij de filterbox op het kanaal dat op de filterbox is aangesloten. Buisklem
5.5
Draadloze Rf-bediening: Deze Easywave-wandzender maakt deel uit van het Pulmo® RF (Radio Frequentie) systeem, een installatietechniek zonder bedrading tussen de bedieningspunten (drukknoppen) en de te bedienen verbruikers. We spreken hier over een 'bediening op afstand' of 'draadloze bediening'. De overdracht gebeurt door radiogolven op de frequentie 868,3MHz. Op deze frequentie zijn enkel producten toegelaten die niet continu uitzenden (1% per uur = 36s.), waardoor de kans op storing minimaal is. Het systeem leent zich dan ook uitermate voor specifieke toepassingen voor bediening van de Pulmo® warmterecuperatie toestellen en dit om ingewikkelde bekabelingen te vermijden. Het systeem is modulair opgebouwd door middel van zenders en ontvangers. De wandzenders hebben de vorm van een schakelaar die tegen de wand kan gemonteerd worden. Elke Pulmo sturing/ontvanger kan door maximaal 4 zenders aangestuurd worden. Deze producten zijn conform de EU-reglementering en voldoen aan de essentiële eisen van de R&TTE-richtlijn: 1999/5/EC. De conformiteitsverklaring kan je opvragen bij de AeroPulmo®-supportdienst.
27
Batterijen plaatsen/vervangen - Vermijd direct contact met de batterij om ontlading te voorkomen. - Gebruik van NiCd-batterijen is niet toegelaten. - Plaats de nieuwe batterij. Respecteer hierbij de polariteit. (‘+’ en ‘-‘ teken in het compartiment). - Gebruik Renata 3V/270mAh CR2430, Saft 3V/270mAh LM2430, Varta 3V/260mAh CR2430 of Panasonic 3V/250mAh CR2330. - Gebruikte batterijen dient je in te leveren bij een erkend inzamelpunt.
Montagevoorschriften en aanbevelingen Plaats de zenders NOOIT: - in een metalen verdeelkast, behuizing of vlechtwerk; - in de onmiddellijke omgeving van grote metalen objecten; - op of vlakbij de grond. Montage Rf- wandbediening Verwijder eerst de afscherming tussen de batterij en de contacten! 1. Kleven: op een vlakke ondergrond b.v. glas, schilderwerk, gevernist hout, tegelwerk… Maak de ondergrond stof- en vetvrij.
2. Schroeven: op gestructureerde ondergrond b.v. stenen muren, pleisterwerk....
Positie knoppen tov de bediening: Snelheid Low Snelheid High
Snelheid Medium
Snelheid Boost
28
6.
Werking en instelling van de Pulmo®: 6.1.1 Basis Logica 6.1.1.1 Pulmo Project 300 & Pulmo Silentio 350 in residentiële toepassing: Indien de groene connector met de calamiteit brug niet in de sturing is ingeplugd, kan de Pulmo® niet werken. Indien je de calamiteit brug wegneemt kan je een brandsensor aansluiten tussen klem 1 – 4. De Pulmo® werkt niet als hij niet is gekalibreerd. Verder in deze handleiding wordt beschreven hoe de kalibratie moet uitgevoerd worden op de Pulmo®. Eens de Pulmo® gekalibreerd is werkt hij, in de modus, met een Rf-bediening met 4 standen. Low, Medium, High, Boost zijn de 4 verschillende ventilatiestanden met de Rf-bediening. Indien de bediening van de Pulmo® met de Rf-zender door om voorzienbare omstandigheden niet werkt is er een mogelijkheid om een 3-standenschakelaar aan te sluiten aan de sturing. Bij deze 3-standenschakelaar zijn er maar 3 standen Low, Medium, High. Als deze 3standenschakelaar aangesloten is, geeft de sturing voorrang op deze schakelaar, maw kan je geen Rf-bediening meer gebruiken. De boost functie heeft tot doel, gedurende een korte periode 100% te ventileren, wanneer de eindklant dat wenst. Deze functie zal dan automatisch de Pulmo® na een bepaalde tijd terugschakelen naar de ventilatiestand die in werking was voordat de boost-knop werd ingedrukt. De “ boost” schakeltijd is vooringesteld door de fabrikant. De boost functie kan beëindigd worden door een druk op een van de andere toetsen. Er moeten min 2 basisparameters ingegeven worden in de software van de sturing: Q Max House en de configuratie van de in en uitstroom. Indien het te ventileren debiet hoger wordt ingesteld dan de max debiet dat de Pulmo® kan leveren, dan wordt deze instelling automatisch aangepast naar het max haalbare (zowel ifv fabriek instellingen als ifv tegendruk van het kanalensysteem waar de Pulmo® op wordt aangesloten). Enkel voor de Pulmo Silentio 350 kan je een CO2 / vochtsensor met een 0-10V uitgang aansluiten. Eens een van deze sensoren aangesloten zijn kan de unit niet meer bediend worden met de Rf-zender of de 3–standenschakelaar. •
CO2 of vochtsensor met uitgang 0-10V aansluiten op klem 7 van groene connector, brug tussen 5-6. Ifv de 0-10V zal het debiet aangepast worden met de QminCO2 en de QmaxCO2 als grenzen.(Deze Q’s kunnen in de parameters aangepast worden)
29
6.1.1.2 Pulmo Silentio 350 in niet residentiële toepassing: Indien de groene connector met de calamiteit brug niet in de sturing is ingeplugd dan kan de Pulmo® niet werken. Indien je de calamiteit brug wegneemt kan je een brandsensor aansluiten tussen klem 1 – 4. De Pulmo® werkt niet als hij niet is gekalibreerd. Verder in deze handleiding wordt beschreven hoe de kalibratie moet uitgevoerd worden op de Pulmo®. In de niet residentiële toepassing kan de unit niet bediend worden met de Rf-zender of de 3standenschakelaar. Het debiet wordt bepaald enkel door parameter instelling of een 0-10V signaal. Hij kan op en af geschakeld worden door een PIR-sensor of timer met een stroomloos schakelcontact tussen klem 5-6 van de groene connector . Enkele mogelijkheden, •
Voor steeds de Qmax house (instelbaar via de parameters) te laten ventileren moet je een brug zetten tussen klem 5-7 en de PIR-sensor of timer met een stroomloos schakelcontact tussen klem 5-6 van de groene connector plaatsen. Zo zal de unit bij gesloten contact Qmax house ventileren en open contact afvallen.
•
Voor de unit te laten ventileren tussen de QminCO2 en de QmaxCO2 (instelbaar via de parameters) sluit je de CO2 of vochtsensor met uitgang 0-10V aan op klem 7 van groene connector. De PIR-sensor of timer met een stroomloos schakelcontact sluit je aan tussen klem 5-6 van de groene connector. Met gesloten PIR / Timer contact zal de unit ifv de 010V signaal zijn debiet aanpassen met de QminCO2 en de QmaxCO2 als grenzen. Bij open PIR / Timer contact valt de unit uit.
6.1.2 Controle leds: Op de Pulmo® sturing zijn 3 leds pas zichtbaar als ze branden, een blauw ledje voor de indicatie dat de sturing werkt, een groen ledje als de filter OK is en een rood ledje als er een fout is. Het blauwe ledje: Als het blauwe led continu brandt, is er voeding op de sturing Als de Pulmo® in vorstbeveiliging is, knippert het blauwe ledje (2Hz, 50%ID) Als de Pulmo® bypass open is, knippert het blauwe ledje (2Hz, 5% DC) Het groene ledje: Als het groene ledje continu brandt, is de filter OK Als het groene ledje knippert (2Hz) moet de filter gereinigd worden of vervangen. Deze filterbewaking is gebaseerd op tijd. Als het rode ledje permanent brandt, moet de installateur gebeld worden om het probleem op te sporen.(tijdens de opstartprocedure of filter reset kan het rode ledje ook branden en dit is dan normaal) In de pairing fase knippert het rode ledje 2 maal per sec. 30
6.1.3
Werking bypass algemeen:
De bypass werking wordt in de Pulmo® gebruikt om in de zomermaanden ‘s nachts voor free-cooling te zorgen door zo veel mogelijk frisse buitenlucht rechtstreeks naar binnen te laten komen zonder de opwarming via de warmtewisselaar. Als de bypassklep volledig openstaat gaat het grootste gedeelte frisse buitenlucht naast de warmtewisselaar rechtstreeks naar binnen. Dit zijn de voorwaarden om de bypass te openen: 1. Buitentemperatuur moet lager zijn dan de binnentemperatuur + Delta T 2. Binnentemperatuur moet boven de comforttemperatuur zijn + Delta T’ 3. Buitentemperatuur moet boven een bepaalde min temperatuur zijn + Delta T” Indien al deze voorwaarden zijn voldaan zal de bypassklep volledig opengaan. Als de bypass geopend wordt, zal de Pulmo® naar zijn hoogste ventilatiesnelheid overgaan. Als de bypassklep sluit, zal de Pulmo® naar de ventilatiestand terugkeren naar de positie van voor het openen van de bypass.
A. Bypass sluit procedure voor Pulmo Project 300: Als één van de drie bovenvermelde condities wegvalt dan sluit de bypass. B. Bypass sluit procedure voor Pulmo Silentio 350 Bij de modulerende bypass zal de bypass bij wegvallen van bovenvermelde voorwaarden 1 en 2 ook de bypass sluiten, maar niet bij wegvallen van voorwaarden 3. Bij de modulerende bypass zal na het openen van de bypass de inblaast temperatuur bepalend zijn voor het sluiten van de bypass(ifv voorwaarde 3). Indien de inblaas temperatuur lager wordt dan 15 °C zal de bypassklep modulerend dichtgaan zodat de menglucht min. 15°C wordt gegarandeerd. Indien dit niet meer kan gegarandeerd worden is de bypass automatisch dicht. 6.1.4 Werking vorstbeveiliging: Als de vorstbeveiliging in werking treedt, kan de eindklant de Pulmo® niet bedienen tot de Pulmo® terug in normale modus werkt. Als de temperatuur na de warmtewisselaar lager is dan T1(TempMinexhaust), zal de Pulmo® in vorstbeveiliging treden. De Pulsie ventilator (V2) zal in stappen aftoeren. Tussen elke stap zal er terug een meting zijn van de T1 en als deze nog te laag is zal het aftoeren naar een volgende stap gaan. Dit wordt herhaald tot het minimum toerental is bereikt van de pulsie ventilator (V2). Indien de T1 temperatuur nog te laag is, zal de extractie ventilator (V1) met dezelfde stappen optoeren, en indien nodig naar max toerental gaan. Het stappen systeem stopt op het moment dat de T1 temperatuur hoger wordt dan de TempMinexhaust. Als de T1 temperatuur hoger wordt dan de TempMinexhaust + de ingestelde Hysteressis wordt de tegengestelde logica in stappen uitgevoerd. Als de Pulmo® terug werkt in de situatie van voor de vorstbeveiliging zijn we uit de beveiliging en kan de eindklant terug de Pulmo® bedienen zoals hij wenst. 31
6.2.1 6.2.1.1
Instelling Pulmo®: Pulmo® PC-Software:
Alvorens verder te gaan met de Pulmo® moeten nu de basis parameters ingegeven worden in de software van de sturing. Je steekt in de RS485 aansluiting, vlak naast de groene connector, aan met de connectiekabel/interface/USB. De andere zijde steek je in een USB aansluiting van PC waar onze software op staat. Je start de PC op en je klikt op de snelkoppeling van de Pulmo®-software, je krijgt volgend scherm:
Je klikt met je muis op de “Connect”-knop om verbinding te maken. Nu komen de twee naastliggende knoppen ook naar voor.(Read en Write) Je klikt met je muis op de “Read”–knop om de huidige gegevens van de sturing op te halen. Als je dan parameters aanpast dan kan je via de “Write” –knop deze gegevens wegschrijven in de aangesloten sturing. Als je dan terug op “read” –knop klikt met je muis dan kan je controleren of de gewijzigde parameters weggeschreven zijn naar de sturing. Naast het tabblad parameters vind je twee andere tabbladen:
32
Calibration:
Het rode kader krijg je op het scherm door “Ctrl” en de “E” samen in te drukken om je toetsenbord. Door met je muis op “measures” te klikken zie je het derde tabblad Measures:
Als de Pulmo® in werking is, kun je via dit tabblad alle parameters bekijken. Aan de linkerzijde vind je alle info die kunnen gemeten worden. Aan de rechterzijde kun je bekijken in welke status de unit werkt (als het bolletje rood is betekent dat de Pulmo® in deze status werkt) of een rood bolletje bij de sensor(en)(alarm), betekent dat er een storing is bij deze sensor.
33
6.2.1.2 Ingaven parameters via PC-Software: Voordat we met de Pulmo® verder gaan, moeten nu de basis parameters ingegeven worden in de software van de sturing. Je steekt in de RS485 aansluiting, vlak naast de groene connector, aan met de connectiekabel/interface/USB. De andere zijde steek je in een USB aansluiting van PC waar onze software op staat. Je start de PC op en je klikt op de snelkoppeling van de Pulmo®-software, je krijgt het parametertabblad. Je drukt op de knop “connect” om verbinding te maken met de Pulmo® sturing. Als je verbonden bent, zijn de twee knoppen naast “Connect” bereikbaar geworden. Druk op de knop “Read” om de gegevens van de Pulmo® sturing uploaden in de PCSoftware. In te geven/aan te passen, parameters via PC-software: Q-Max-house: Het te ventileren debiet van het gebouw moet ingevuld worden door de installateur achter Q-Max-house. Dit is noodzakelijk. Ventilatie snelheden: De Low (30%), Medium(50%), High(75%), Boost(100%) snelheden zijn door de fabrikant standaard ingevuld. Indien je dit wilt wijzigen kan dat. Dit is niet noodzakelijk. Hoogte: Deze staat standaard op 0m (zeespiegel). Indien je de Pulmo® op een bepaalde hoogte plaatst moet je dit invullen om de drukmeting, die we uitvoeren tov de atmosfeer, door de software te laten compenseren. Dit is noodzakelijk. Aansluit positie van de kanalen: Via de parameter Config Supply en Config Extraction moet je de juiste aansluiting aanduiden. Als je op het pijltje achter config Supply of Extraction klikt heb je drie mogelijkheden. Op pagina 20 & 21 zie je voor de rechtse Pulmo® of Linkse Pulmo® uitvoering, welke positie bij 1, 2 of 1&2 horen. Je veranderd de juiste aansluit positie van de kanalen zowel voor Config Supply als Config Extraction. Dit is noodzakelijk. Na het wijzigen/aanvullen van de parameters moet je deze wegschrijven naar de Pulmo® sturing door op de knop “Write” te drukken. Druk daarna ter controle nog eens op de “Read” knop om te kijken of de door u aangepaste parameters zijn weggeschreven in de Pulmo® sturing. 6.2.1.3 Kalibratie: Eens in de ingevulde/aangepaste parameters weggeschreven zijn in de Pulmo® sturing gaan we over tot Kalibratie van onze unit. We klikken met de muis op het tabblad “Calibration”. Via het samen indrukken van de “Ctrl” en de “E” knoppen komt er een rode kader op het scherm met de huidige meetwaarden van de Pulmo® tijdens de Kalibratie.. 34
Zet, indien nog niet gebeurd, alle huisventielen half ingeregeld ! Klik nu met je muis op de startknop om de Kalibratie te starten, de zone van Step 1 gaat nu groen oplichten. Na enige tijd komt er een kader op het scherm waarin men vraagt, de afstelling van de huisventielen te doen (die standaard half moeten ingeregeld zijn). Nu draait de unit op Q-Max-house in balans (Pulmo® heeft dit zelf geregeld met zijn intelligente druksturing). Bij het afstellen van de huisventielen verdeel je de Q-Max-house over het kanalensysteem en de woonvertrekken (noodzakelijk ifv de studie) met een geblokkeerde druksturing.
Als deze huisventielen zijn ingeregeld klik je met je muis op de “OK” knop. Nu licht de zone Step 2 groen op en gaat nu op elke ingestelde ventilatiesnelheid automatisch zijn balans zoeken en die automatisch wegschrijven in de Pulmo® sturing. Als deze stap voltooid is licht de zone Finished groen op en is de kalibratie succesvol uitgevoerd. Druk daarna ter controle nog eens op de “Read” knop om te kijken of de sturing aangeeft dat hij gekalibreerd is.
35
6.2.2.1
Pulmo® werfkastje
Het werfkastje wordt gebruikt om op de werf op een eenvoudige manier de Pulmo® te kalibreren. Hiernaast is de menustructuur schematisch voorgesteld.
De aansluiting van het werfkastje op de Pulmo®sturing gebeurt op de RS485 aansluiting naast de DB25-aansluiting. De naastliggende RS485 aansluiting is geen voeding voorzien. Het werfkastje heeft voeding nodig en kan maw niet werken op deze aansluiting.
De bediening van dit kastje wordt gedaan met vier drukknoppen: Rood: Zwart: Wit Groen
ESC – functie DOWN – functie UP – functie ENTER – functie
36
6.2.2.2 Ingave parameters via werfkastje: Als de connectie van het werfkastje gebeurd is zoals hierboven beschreven, geeft de display de versie van de Software en de hardware. Als je op de Zwarte knop drukt, kom je bij de parameters. Als je reeds de parameters hebt ingegeven kan je door nogmaals op de Down knop te drukken bij de kalibratie komen. Als je de parameters wil invoeren kan je in het parameter menu komen door op de groene knop te drukken. U komt bij: Q-Max- house: Door de Groene knop ingedrukt te houden gaat de voorgeprogrammeerde waarde pinken. Deze waarde kan je via de zwarte en de witte knop op de waarde brengen die je wenst. Door éénmaal op de groene knop te drukken, bevestig je de waarde en kan je via de zwarte knop naar de volgende parameter gaan. Config Supply: Voor de wijziging de werkwijze toepassen die beschreven staat bij Q-Max-house. Zo kan je alle parameters overlopen of wijzigen. In de menustructuur op de vorige bladzijde vind je alle parameters die je kan doorlopen. Via de rode knop ga je uit de parametermenu en kom je terug in het hoofdmenu. 6.2.2.3 Kalibtatie van de Pulmo® Als je in het hoofdmenu bent, kun je via de zwarte en witte knop de kalibratie selecteren. Als je dan op de groene knop drukt, kom je in de kalibratieprocedure en zegt de display wat je moet doen. Als de kalibratie uitgevoerd is, druk je op “Esc” om ze te bevestigen en terug te keren naar het hoofdmenu. Nu ontkoppel je het werfkastje van de sturing door de RS485- aansluiting te ontkoppelen. Je kan ook kiezen voor opnieuw parameters aan te passen volgens de boven beschreven procedure. Deze parameteraanpassingen kunnen uitsluitend weggeschreven worden in de sturing door nogmaals de hier beschreven Kalibratieprocedure uit te voeren.
37
6.2.3 Cascade modus: ( enkel Pulmo Silentio 350 ) 6.2.3.1 Pairing van de Master en Slave Pulmo Silentio sturingen: Als eerste moet de master sturing spanning krijgen via zijn voedingskabel. In de volgorde dat jezelf wenst geef je nu één voor één de slave sturingen ook spanning via hun voedingskabel. Bij elke slave sturing die gepaird is met het netwerk knippert nu het rode led, maw zijn deze sturingen correct gepaird. De pairing stopt op het moment dat er 7 slave sturingen zijn aangesloten (max aantal) of als de kalibratie van de master sturing is gestart. Het adres van de verschillende slaven worden opgeslagen in de EEPROM van de master sturing en zijn toonbaar via pc-software. Indien de pairing om welke reden dan ook terug moet uitgevoerd worden, verwijder je eerst de JP2-jumper van de Master en herplaats hem. Zo is de vorige pairing gewist en kan je opnieuw starten met de pairing. 6.2.3.2 Ingave parameters: Enkel op de Master sturing moeten de parameters ingesteld worden. In paragraaf 6.2.3 en 6.3.2 zijn de verschillende parameters beschreven. Er zijn twee verschillen met de ingave van de parameters ifv de cascade modus: 1. De Q-max house moet anders ingesteld worden. Q-max house is het totaal te ventileren debiet. Dit debiet moet gedeeld worden met de som van de master en de slaves. Vb. Q-max house moet 1005 m³/h zijn, er zijn 1 master sturing en 2 slaves sturingen gekoppeld. De Q-max house moet dan 1005 m³/h delen door 3 sturingen(1 master en 2 slaves) = 335 m³/h De Q-max House in de master sturing moet 335 m³/h zijn en dit debiet wordt enkel ingegeven in de parameters van de Master sturing. 2.
De kanaalaansluiting van de config Supply en config Extraction zijn in cascade modus bepaald, zijnde, config Supply op 1 en config Extraction op 1. Alle toestellen moeten ook de zelfde side hebben (BV allen rechts of allen links)
6.2.3.3 Kalibratie: De kalibratie werkt als de standaard kalibratie. De kalibratie voor de CO ²-modus zal een beetje langer duren.(leest is par. 6.2.1.3 en 6.2.2.3 over de standaard kalibratie) De parameters van de master worden gekopieerd naar elke slave (modus: standaard, CO ², PIR/Hoogte/Qmax/..De config Supply en config Extraction worden gedwongen naar 1 & 1. Wanneer de kalibratie begint, worden de parameters bevroren en kunnen er geen wijzigingen aangebracht worden. De metingen (ifv de kalibratie) worden alleen op de master gedaan en rekening mee gehouden. Voor de kalibratie te wissen moet je op de Master JP2-jumper verwijderen en terug plaatsen. Nu moet je eerst terug de pairing procedure uitvoeren voor we verder kunnen. Maw na het terugplaatsen van de JP2-jumper zijn de volgende procedures nodig voor de her kalibratie: Pairing, ingave parameters of controle ervan.
38
6.2.3.4 Werking cascade: Na het kalibreren, zal de luchtstroom niveau worden bepaalt door de sensoren van de master (CO2, Timer, PIR, Easywave of gekabeld schakelaars) . De sensoren op de slave sturingen worden uitgeschakeld. Dezelfde werking voor het calamiteit contact. De master calamiteit contact zal de enige werken. De andere calamiteit contacten worden verwaarloosd. Vorstbeveiliging: De temperatuurmeting van de master is de enige gebruikte en zij zullen de vorstbeveiliging inschakelen. Als de vorstbeveiliging is geactiveerd, wordt de ventilator sturing van de master gekopieerd naar de slaves in het netwerk . Zo gaan alle unit werken zoals de Master sturing en unit. Bypass: zelfde werken. De meting wordt uitgevoerd op de master de positie van de bypass wordt bepaalt en gekopieerd naar de slaves in het netwerk. Zo gaan alle unit werken zoals de Master sturing en unit. Het filtermeter is hetzelfde voor alle slaves en bij reset van de master filtermeter zijn ook de filtermeters van de slaves gereset. Om de slaven te wissen en om de koppeling opnieuw te starten, moet de jumper JP2 op de Master worden verwijderd en teruggeplaatst. De kalibratie en de slaven adres worden gewist. Maw na het terugplaatsen van de JP2-jumper zijn de volgende procedures nodig voor de her kalibratie: Pairing, ingave parameters of controle ervan, kalibratie. 6.2.3.5 Pc interface in cascade modus: A compatible software will be used for the single station and for the cascaded stations. During the scan of the measure of the differents boards, the station will have a normal working (The PC is in slave mode). During the reading and the writing of the parameters, there will be no more airflow changes possible and the calamity, the frostprotect and the bypass function will be desactivated. (The PC become the master and all the board are in slave mode / A message or a time-out will replace the master in normal mode)
39
6.3
Pairing van de Rf-bediening:
Bij een nieuwe installatie en bij terug op spanning zetten van een gekalibreerde sturing gaat de bypass-procedure zijn werk doen gedurende max 1 min., tijdens deze tijd brand de rode led op de sturing constant. Je kan een nieuwe Rf-bediening (bv bij defect of nieuwe installatie) pairen met de sturing, door eerst de spanningskabel tussen de Pulmo® sturing en de Pulmo® box uit te trekken. Je steek de verbindingskabel terug in de daarvoor voorziene connector nadat de rode led knippert. Op het moment dat de rode led constant brand, neemt je de Rf-bediening en drukt de vier knoppen na elkaar in en de Rf-bediening is gepaird. De rode led gaat uit als de pairing gelukt is. De sturing heeft nu 30 sec tijd nodig om de pairing te confirmeren. Indien je meer dan één (max 4) Rf-bediening wil pairen met de sturing, doe je deze handeling voor elke Rfbediening. Als je toch één vijfde zou pairen, valt de eerste gepairde Rf-bediening af. Voor deze handeling heb je een pairing tijd van 3 min. Indien om welke reden ook de pairing van de Rf-bediening niet lukt moet er overgegaan worden naar een 3-standenschakelaar die je moet aansluiten op de groen connector. Als een 3-standenschakelaar is aangesloten, is de “Boost” functie niet actief. De Pulmo® is nu volledig geïnstalleerd.
40
7.
Onderhoud 7.1.1 Door de klant uit te voeren: Voor de eindklant zijn er twee zaken die nauwlettend in het oog gehouden moeten worden, namelijk filter reinigen en filter vervangen. Op de sturing zal er een groen ledje knipperen als de filters gereinigd of vervangen moeten worden. Om de drie maanden +/- zal de groene led knipperen. Je reinigt jaarlijks driemaal de filters en de vierde maal moeten de filters vervangen worden. Voor het reinigen van de filters gebruik je best een stofzuiger. Je trekt nu de spanningskabel tussen de Pulmo® sturing en de Pulmo® box min 10s uit. Steek de verbindingskabel terug in de daarvoor voorziene connector en de filtertijd is gereset. 7.1.2 Door de installateur uit te voeren: Filters: Filters vervangen en je trekt nu de spanningskabel tussen de Pulmo® sturing en de Pulmo® box min 20s uit. Steek de verbindingskabel terug in de daarvoor voorziene connector en de filtertijd is gereset. Warmtewisselaar: Eénmaal per jaar moet de warmtewisselaar gereinigd worden. Je draait de vier vleugelmoeren los aan het deksel en neem het deksel af het EPP-Huis. Je demonteert de warmtewisselaar door de kruisbout los te draaien en de warmtewisselaar naar boven te tillen en hem uit het EPP-huis te nemen. Reinig de warmtewisselaar met een lauw sopje (max 50°C) van normaal afwasmiddel. Spoel de warmtewisselaar goed uit en laat hem uitlekken en drogen. Monteer de warmtewisselaar terug in het EPP-huis zoals hij origineel geplaatst was. Vijs hem terug vast met de kruisschroef zoals hij gemonteerd was. (hand vast)
Ventilatoren: Eénmaal per jaar moeten de rotorbladen ontstoft worden. Voor de Extractie ventilator (ventilator 1) moet je de kruisschroef losdraaien en het EPP-Bruggetje afnemen en de ventilator uit het EPP-Huis trekken. Als je het nodig vindt kun je deze ventilator met zijn aansluitkabels volledig losmaken als je de twee connectoren ontkoppelt. Nu kan je met een stofzuiger of een lauw sopje vermengd met normaal afwasmiddel de rotorbladen reinigen. Verder kan je met de tegenovergestelde 41
omschrijving terug de ventilator 1 monteren. Let wel op dat de connectoren van de aansluitkabels plat op de EPP-Huis bodem liggen zodat je de ventilator diep genoeg in het EPP-Huis kan duwen. Best geef je met je hand een draai aan de rotor om te zien of er niets hapert. Voor de Pulsieventilator (Ventilator 2) moet je de beschermkap optillen om bij deze ventilator te komen. Eerst moet je de warmtewisselaar loszetten en een paar centimeter naar boven tillen om dit comfortabel uit te voeren. Deze ventilator is met drie kruisschroeven vastgezet die je nu moet losdraaien. Neem de doorschijnende kunststof ventilatorplaat weg en til de Ventilator uit het EPP-Huis. Als je het nodig vindt kun je deze ventilator met zijn aansluitkabels volledig losmaken als je de twee connectoren ontkoppelt. Nu kan je met een stofzuiger of een lauw sopje vermengd met normaal afwasmiddel, de rotorbladen reinigen. Verder kan je met de tegenovergestelde omschrijving terug de ventilator 2 monteren. Let wel op dat de connectoren van de aansluitkabels plat op de EPP-Huis bodem liggen zodat je de ventilator diep genoeg in het EPP-Huis kan duwen. Best geef je met je hand een draai aan de rotor om te zien of er niets hapert.
42
Kalibratie: Als je de voorgaande stappen hebt doorlopen, moet je terug de kalibratieprocedure uitvoeren om de Pulmo® terug volledig af te stellen en hem klaar te maken voor terug een jaartje optimaal Pulmo®plezier te hebben. Je koppelt het werfkastje of je PC aan de sturing ( hierboven beschreven in par. 6.2.2 of 6.3.1) Je klikt in de tabblad parameters op het driehoekje achter “Calibrated”, je krijgt verschillende mogelijkheden. Je klikt nu op “Non Calibrated” en je klikt op de “write”-knop om deze info weg te schrijven in de sturing. Je schakelt min 10 S de spanning van de Pulmo®sturing uit en zet ze terug aan. Indien nodig connecteer je terug en klik op “Read”. Nu staat de sturing op “Non Calibrated” en kan je de Kalibratie procedure terug starten zoals hier terug wordt besproken. Klik nu met je muis op de startknop om de Kalibratie te starten, de zone van Step 1 gaat nu groen oplichten. Na enige tijd komt er een kader op het scherm waarin men vraagt eerst de afstelling van de huisventielen te doen (die standaard half moeten ingeregeld zijn). Nu draait de unit op Q-Max-house in balans (Pulmo® heeft dit zelf geregeld met zijn intelligente druksturing). Bij het afstellen van de huisventielen verdeel je de Q-Max-house over het kanalensysteem en de woonvertrekken (noodzakelijk ifv de studie) met een geblokkeerde druksturing. Als deze huisventielen zijn ingeregeld, klik je met je muis op de “OK” knop. Nu licht de zone Step 2 groen op en gaat de Pulmo® op elke ingestelde ventilatiesnelheid automatisch zijn balans zoeken en de balansgegevens automatisch wegschrijven in de Pulmo®sturing. Als deze stap klaar is, licht de zone Finished groen op en is de kalibratie succesvol uitgevoerd. Druk daarna ter controle nog eens op de “Read” knop om te kijken of de sturing aangeeft dat hij gekalibreerd is. In par. 6.4.1 vindt terug de pairing procedure voor de Rf-bediening. AeroPulmo behoud het recht om wijzigingen aan te brengen zonder voorafgaande verwittiging.
43
Conformiteitsverklaring AeroPulmo Bvba Industriepark Brechtsebaan 22 B - 2900 Schoten Verklaart dat de warmterecuperatie toestellen type Pulmo® Project 300 Pulmo® Silentio 350 Voorzien zijn van: • • • • • • • •
CE-Label Voldoet aan machinerichtlijn 89/392/EEG Voldoet aan de laagspanningsrichtlijn 73/23/EEG Voldoet aan de EMC-Richtlijn 89/336/EEG De toestellen getest zijn volgens de NEN 5138 De toestellen getest zijn volgens de EN 308 De toestellen getest zijn volgens de EN 13141-7 De toestellen getest zijn volgens de NBN EN 308
AeroPulmo Bvba verklaart dat zij garant staat voor gebruik van hoogwaardige componenten bij de vervaardiging van de apparaten, als ook voor een continue kwaliteitscontrole om te kunnen voldoen aan boven vernoemde richtlijnen.
AeroPulmo Bvba
44