RN M@gazine
RN M@gazine 2/2010
Redactioneel Iedere restaurator weet natuurlijk al hoe belangrijk het is om jezelf te beschermen; werken met gereedschappen en toxische stoffen brengen gezondheidsrisico’s met zich mee. Bovendien zijn in het verleden regelmatig stoffen gebruikt om voorwerpen te conserveren, die achteraf tamelijk schadelijk voor de gezondheid bleken te zijn, zoals DDT. Natuurlijk zijn restauratieateliers veelal uitgerust met afzuiginstallaties en worden brillen en handschoenen gedragen. Maar iedereen weet ook hoe gemakkelijk de aandacht voor veiligheidsmaatregelen versloft. Bovendien bestaat bij werken op locatie de mogelijkheid om een afzuiginstallatie niet. Zo is er bij de restauratie van het Koninklijk paviljoen op het Hollands Spoor gewerkt met enkele toxische pigmenten, waarvoor ontheffing werd aangevraagd. Nico van der Woude besteedt er in zijn artikel over de restauratie van het Koninklijk paviljoen echter weinig aandacht aan. Dat is misschien wel symptomatisch: de persoonlijke bescherming komt misschien voor de meeste restauratie niet altijd op de eerste plaats. Onterecht. De Commissie Educatie heeft eind maart-begin april een cursus georganiseerd over dit belangrijke onderwerp. Het verslag van die cursus is –vanwege het belang van het onderwerp- aan alle leden gemaild. Er bleek een behoefte te zijn aan een vervolgcursus, met een wat meer pragmatische benadering: wat moeten we in de praktijk precies doen om ons atelier veilig te maken? In november vond die vervolgcursus plaats. De Commissie Educatie maakte een uitgebreid verslag, dat we in RN-M@gazine alle ruimte hebben willen geven, gezien het belang van het onderwerp. Puntsgewijs staat in het verslag vermeld waar een restaurator allemaal aan moet denken als het om veiligheid en persoonlijke bescherming gaat. Schrik niet, lees het, print het uit en handel ernaar!
Henriette Fuhri Snethlage Hoofdredacteur
Aan dit nummer werkten mee: Machteld van der Feltz, Jos Deuss, Lulu Welther, Vincent van Drie, Marina van der Lecq, Margrit Reuss, Rozemarijn van der Molen, Josien Verdegaal, Robien van Gulik, Pol Bruys, Nico van der Woude, Maarten Goossen, Gabriëlle Beentjes, Martina Hoffmann, Henriette Fuhri Snethlage
RN M@gazine 2/2010
1
Inhoudsopgave Een ‘kamer in ‘t rond’ ....................................................................... 3 De conservering van de papyruscollectie in de Groningse Universiteitsbibliotheek .................................................................. 10 Waar zijn we mee bezig?................................................................ 24 Cursusverslag ICN Masterclass Dry Cleaning ................................ 27 Cursusverslag RN-Cursus Persoonlijke bescherming .................... 30 Symposiumverslag Polychrome Sculpture ..................................... 38 Symposiumverslag Ebenist............................................................. 41 Colofon ............................................................................................ 43
Afbeelding omslag: Achterzijde van de behangselschildering van gebroeders Van Strij RN M@gazine 2/2010
2
Een ‘kamer in ‘t rond’ Restauratie van een wandbespanning Jos Deuss
Op 28 november ging het Dordrechts Museum weer open, na een grondige renovatie en uitbreiding. Voor het eerst zijn nu zes grote behangselschilderingen van de gebroeders Van Strij te zien in een reconstructie van de kamer waar ze ooit gehangen hebben. De schilderingen zijn door een team van 5 restauratoren tussen februari 2008 en februari 2009 gerestaureerd.[1] Jos Deuss doet verslag van de behandeling. Het ensemble, bestaande uit 6 grootformaat op doek geschilderde behangsels, werd omstreeks 1795 vervaardigd voor een kamer in een statig pand aan de Groenmarkt 85-95 in Dordrecht, op een steenworp afstand van het woonhuis en atelier van de gebroeders Jacob van Strij (1756-1815) en Abraham van Strij (1753-1826).[2] Ze tonen fantasielandschappen en zeegezichten, die in de mode waren aan het einde van de 18de eeuw. Tot ca 1926 waren ze in dit pand aanwezig, maar ze moeten van plaats veranderd zijn, omdat ze zijn aangetroffen in de voorkamer boven, terwijl ze duidelijk niet voor deze kamer gemaakt waren. Na meerdere verhuizingen keerden de doeken in 2005 terug in Dordrecht, toen ze door Dordrechts Museum werden
Afb.1 Reconstructie behangselkamer in Dordrechts museum op basis van een ontwerp van Merkx + Girod. RN M@gazine 2/2010
3
aangekocht. Eén schildering, een marine die thans in tweeën is gedeeld, moest achterblijven bij de vorige eigenaar. Ingrijpende aanpassingen en behandelingen zijn het gevolg geweest van het verplaatsen van de behangsels naar andere ruimtes. Met name het formaat van de behangsels: d in de hoogte zijn ze ingekort. Dat hierbij nauwelijks materiaal verloren ging mag een gelukkig toeval heten, aan elke bovenzijde waren de stroken, variërend van 27 tot 40 cm. naar de achterkant gevouwen. Alle schilderijen waren voorzien van een bedoeking. Bij twee smalle formaten ontbrak de bedoeking op de omslagzone. Ook bleken deze schilderijen twee maal te zijn ingekort en omgevouwen waardoor er op twee plaatsen in horizontaal verlopende spankantzônes een beschadiging was ontstaan. De bedoeking met de spieraamconstructie dateert uit 1980. Deze lijmbedoeking werd in een inscriptie op de achterzijde vermeld. Van de oorspronkelijke dragerconstructie die zeer waarschijnlijk deel heeft uitgemaakt van de wandbetimmering waren enkel nog sporen in de verflaag en op de onbedoekte gedeelten zichtbaar. De oorspronkelijke in hout gestoken en gepolychromeerde empireomlijsting, was bij de schilderingen bewaard gebleven, echter met verlies van het deel in de verticale regels dat bij het verkleinen van de formaten moest vervallen. Ook bleek een van de omlijstingen een later in pâte vervaardigde kopie te zijn.
Afb.2 Het team van restauratoren.
RN M@gazine 2/2010
4
Het terugbrengen van de schilderingen in hun oorspronkelijke formaat, inclusief de omlijsting zou het hoofdmotief van de restauratie worden. De uitstekende conditie van de bedoeking was de reden om deze op alle schilderijen te handhaven, en ze op de twee partieel bedoekte exemplaren aan te helen. Dat daarbij de doeken voor zover als mogelijk op de bestaande spieramen bevestigd zouden blijven, noodzaakte een tijdelijke voorziening waarbij de teruggevouwen zones nadat ze waren gevlakt op een uitbreiding van de bestaande spieramen gefixeerd werden. Het herstel van de beschadigingen in het dragermateriaal en verflagen als gevolg van het omvouwen zou mogelijk zijn als de omgevouwen zones weer in een vlak van de schildering gebracht waren en bevestigd op het nieuwe formaat spieraam. Een zaal in het museum werd als werkplaats ingericht met centraal enkele verplaatsbare tafelconstructies waarop de doeken konden worden behandeld. In aangrenzende zalen werd een begeleidende tentoonstelling ingericht met informatie over interieurdecoraties, in het bijzonder die van de broers Van Strij. Het voor publiek zichtbaar maken van de restauratie en het inzicht geven in de overwegingen bij behandelingsmethoden en reconstructie was een belangrijk onderdeel van het project. Via de museumwebsite en een webcam was het mogelijk de voortgang van het restauratieproces te volgen.
Afb.3 Overzicht van de werkzaamheden op zaal.
RN M@gazine 2/2010
5
Nadat een rapportage was gemaakt van de conditie van elk der behangsels, waarbij o.a. fotografisch materiaal in de vorm van opnamen met daglicht, strijklicht, UV-licht was verzameld, werden een r estauratieplan en een kostenbegroting opgesteld aan de hand waarvan met de feitelijke behandeling begonnen kon w orden. De behandeling van het dragermateriaal De doeken werden in de bovenste zones losgemaakt van de spie ramen, die daar werden uitgebreid met een tijdelijke lattenconstructie waarop het omgevouwen doekdeel kon worden vastgezet nadat dit was gevlakt. Dit gebeurde met behulp van voch tig gemaakt papier onder druk van verwarmde metaalplaten. De defo rmaties in het tot spanka nt gewijzigde gedeelte met d e omgevouwen reststro ok konden hiermee voor een groot deel ongedaan gemaakt worden. Voor al bij de schilderijen die niet o p de omgevouwen zone bedoekt waren was het resultaat gunstig. Echter bij deze twee nie t geheel bedoekte schilderijen w aren het originele dragermateriaal en d e verflagen in de tw ee keer omgevouwen zones aanzienlijk meer beschadigd. Na het vlakken zijn hierin alle spijkergate n gevuld met een mengsel van linnenvezels en Plextol. Verzwakt linnen-weefsel van de oorspron-kelijke spankanten is verstevigd Afb.4 Uitrafelen van de rand van het met Kevlar en Plextol. bedoekingsdoek. Vervolgens werden de onbedoekt gebleven delen voorzien van een lijmbedoeking waarbij een opgedikt mengsel plextol D540 en D360 is gebruikt met een weefsel dat in dichtheid overeenkomt met het bestaande bedoekingsdoek(Ketting 11 en inslag 12 p/cm). De las die hier zou ontstaan werd zodanig geplaatst dat deze beneden de eerdere en verzwakte grens van bedoekt en onbedoekt zou komen te liggen. Daarvoor werd een smalle strook van het bestaande bedoekingsdoek verwij-derd. Middels afgedunde en gerafelde randen werden de RN M@gazine 2/2010
6
doekdelen a aneen gesloten en bovendien werd op en over de la s een reeks metalen stiften gelijm d die ervoor zouden zorge n dat het doek niet zou kunnen knikken in de zone van de las. Intussen werden alle spieramen aan de bovenzijde aangepast aan het nieuwe formaat. Dit is gebeurd met korte latten, vervaardigd uit een houtsoort gelijkwaardig aan het oorspronkelijke Afb.5 Op de las aangebrachte metalen stiftjes. spieraammateriaal. Deze konden beweegbaar blijven in de pen-gat verbindingen in de hoeken. De thans in het schilderijvlak liggende teruggevouwen zones werden in de spankanten met schroefjes en hard plastic beschermringen op de spieraamconstructie vastgezet. De behandeling van het verfoppervlak Voor het reinigen van het verfoppervlak is, na ee n aantal tests langs de uit erste randen, besloten om eerst het oppervlaktevuil te verwijderen. Dit is gebeurd met 2% tri-ammonium-citraatoplossing. Fixeren van beschadigde en schilferende delen van de verfl aag gebeurde met een wa terverdunde Plextol D 541. In eerste instantie werd het aanzienlijk verkleurde vernis op de omgevouwen gedeeltes verwijderd, maar vervolgens werd besloten ook op de rest van het oppervlak een recenter, minder verkleurd vernis te verwijderen . Dit gebeurde met wattenstaafjes en aceton. Op kwetsbare p laatsen en op o ude retouches werd met behulp van kompressen gereinigd.
Afb.6 Voorzijde van het behangselschilderij waarvan de teruggevouwen zone is bedoekt.
RN M@gazine 2/2010
Afb.7 Beschadiging in het verfoppervlak tijdens herstel; het vulmateriaal is een gekleurd was-harsmengsel.
7
Schaduwpartijen, veelal uit donkerbruine verflagen bestaand, vertoonden soms een storend sleets karakter. Onderling in kleur en materiaal verschillende oude vullingen waren een bewijs van meerdere behandelingen in het verleden. Een deel van deze vullingen kon gehandhaafd worden. Lacunes in de verflaag werden voorzien van een laagje dammarvernis, met daarop een vulmateriaal bestaand uit was, hars en pigmentpoeders. Na egaliseren van de vullingen werden deze geïsoleerd met Mowiol GE 4-86 in water. Retouches zijn uitgevoerd met Mowilith 20 in ethanol met pigment-poeders en lichtechte kleurstoffen. Een slotvernis (dammar in terpentijn met toevoeging van een UVblocker) werd aangebracht met de kwast. Restauratie van de lijsten B ij de restauratie van de lijsten was beh alve de reiniging en herstel van oorspronkelijke materiaal, het vergroten van alle verticale stijlen noodzakelijk. Ook voor het zesde, ontbrekende behangsel werd gekozen om het ontbrekende lijstmateriaal te kopiëren door afgietsels in pâte op houten profielen te vervaardigen. De bestaande oorspronkelijke omlijst ing, inclusief de aanzetsels, werden verstevigd m et e en houten lijstzool. Storende vermissingen elders in het oorspronkelijke lijstmateriaal werden aangeheeld met delen van het afgegoten materiaal of bij kleinere lacunes met krijt-lijm vullin gen ter plaatse. De nieuwe delen en invullingen werden vervolgens verguld en met retouches in kleur en patina afgestemd op de originele gereinigde polychromie. R econstructie van de kamer Voor de reconstructie van de kame r is bouwhistorisch onderzoek gedaan in het pand in Dordrecht waarvoor de behangsels oorspronkelijk waren bedoeld. Met name de situering van het vertrek, de rangschikking daarin van de taferelen in onderlinge samenhan g en “plaatsing op de dag“ was onderwerp van discussie. Met de uitkomsten van het onderzoek en met de gegevens uit de ateliernalaten schap van de gebroeders van Strij, die zich voor een belangrijk deel in de collectie van Dordrechts Museum bevindt, was voldoende mate riaal aanwezig om tot een reconstructie te komen. Het zou in de uitvoering van deze reconstructie in hoofdzaak gaan om de plaatsing van de schilderingen in een verband dat overeenkomt met de oorspronkelijke rangschikking. Daarbij is overigens niet gestreefd een kopie van een laat 18de-eeuws interieur te realiseren. De ontbrekende behangselschildering, een “Marine”, is als reproductie in print in het en semble opgenomen.
RN M@gazine 2/2010
8
Jos Deuss is thans gepensioneerd, hij was restaurator bij het Dordrechts Museum en verantwoordelijk voor de restauratie van de behangsels.
Noten: [1] Het restauratieteam bestond uit: Jos Deuss, restaurator van Dordrechts Muse um, met 4 restauratoren die voor dit werk waren ingehuurd: Masja Aarnouts, Barbara Susijn, Katherine Kolff en Jantine den Brok. D e spi eramen werden vermaakt door Johan Verheijen. De lijstenrestauratie werd uitgevoerd door Renee Velsink i.s.m. Gregors Lij sten. Het overleg waarin de reconstructie werd besproken bestond uit: Peter Schoon, Sander Paarlberg, Chris de Bruijn, Charles Dumas, Richard Harmanni, Willemijn Fock, Paul Knolle , Ingeborg Smit en Jos Deuss. Bouwhistorisch onderzoek werd verricht door BBA uit Utrecht. Interieurarchitectenbureau Merkx +Girod Amsterdam, maakte he t ontwerp voor de o pstelling van de reconstructie in Dordrechts Museum. [2] De voorstellingen en afmetingen van de behangsels zijn: A Landschap met vee: 238 x 229 cm (was 209 x 229 cm) Stil water: 238 x 189 cm (was 211 x 189 cm) B Ruiters bij rivier : 238 x 189 cm (was 211 x 189 cm) C D Br ug in de zomer: 239,5x113,5 cm (was 208,5 x113,5 cm) E Brug in de winter: 239,5x 112 cm (was 199,5 x 112 cm) Fa/b In twee delen gedeelde Marine wordt als repro in de opstelling opgenomen.
RN M@gazine 2/2010
9
De conservering van de papyruscollectie in de Groningse Universiteitsbibliotheek Machteld van der Feltz
Voor haar afstudeerscriptie bestudeerde Machteld in 2003 de papyrus collectie van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). In 2009 bekeek zij de collectie opnieuw, op verzoek van de RUG. Zij doet verslag van de bevindingen en van de conserveringsbehandeling die daaruit voortvloeide.
Inleiding Een van de oudste schriftdragers in de wereld is papyrus. Het werd in de oudheid in Egypte vervaardigd en gebruikt in Egypte en omringende landen. In de 18 e eeuw raakte men in Europa geïnteresseerd in papyrus en vanaf dat moment werd het vanuit Egypte naar Europa gebracht. Papyrus wordt bereid uit het merg van de plant Cyperus Papyrus L. Van dit merg worden repen gesneden die met een kleine overlap op elkaar worden gelegd tot een bepaald formaat. Daarop komt een tweede laag repen, loodrecht op de eerste. Er zijn verschillende theorieën over de fabricage van papyrus in de oudheid waarop ik nu niet verder in ga. De papyruscollectie in de Groningse Universiteitsbibliotheek In het kader van mijn scriptie voor de opleiding Boek- en Papierrestauratie van het ICN (Instituut Collectie Nederland) bezocht ik in het voorjaar van 2003 bijna alle openbare instellingen in Nederland met een papyrusverzameling. De vraag bij deze bezoeken was of er een verband te leggen zou zijn tussen de bewaaromstandigheden en de conditie van de papyri. Zo kwam ik ook in de bibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen. In de kluis van de afdeling Bijzondere Collecties is een collectie papyrusfragmenten ondergebracht. De 135 fragmenten zijn in 1926 verkregen door één aankoop via een handelaar in Egypte. Ze zijn door Hugo Ibscher, papyrusrestaurator te Berlijn, genummerd en opgezet tussen glasplaten. Ze dateren uit de 2de–7de eeuw na Christus en bevatten teksten in het Grieks. Alle fragmenten zijn beschreven met zwarte inkt; op één fragment zijn aan de achterkant enige rode lijnen te zien. De afmetingen van de glasplaten varieerden van: 16,7 x 10,9 cm tot 34,6 x 42,1 cm (b x h). De dikte van de gehele sandwich was 0,3 – 0,6 cm. De meeste fragmenten waren opgezet op grijs papier (15 sandwiches met 80 fragmenten). Kleinere fragmenten waren gecombineerd en aan beide kanten van het papier opgezet. Er waren ook sandwiches zonder papier wanneer beide kanten van een fragment tekst bevatten en dus zichtbaar moesten zijn (19 RN M@gazine 2/2010
10
sandwiches met 54 fragmenten). De glasplaten waren rondom beplakt met geverfde bruine papiertape. Eén fragment was na een schimmelinfectie uit de oorspronkelijke montage gehaald en opnieuw opgezet tussen twee perspexplaatjes. Hierbij was zelfklevende textieltape gebruikt en de hoeken waren vrijgelaten. Bevindingen in 2003 Bij mijn bezoek deed ik de volgende observaties, gebaseerd op het bekijken van ongeveer driekwart van de collectie: • De fragmenten zijn in redelijke tot goede staat. Er is vooral mechanische schade: ontbrekende delen, het ontbreken van stukjes van één laag, scheurtjes en gaatjes (soms veroorzaakt door insecten). De inkt is soms afgesleten of verbleekt. • In de sandwiches zonder papier is sprake van ‘zoutmigratie’, een witte aanslag op het glas, vooral rond de fragmenten. Af en toe zijn zoutkristallen op de fragmenten te zien. • Bij het fragment dat behandeld was tegen schimmelinfectie zijn opnieuw schimmeldraden te zien. • Op één fragment zijn strookjes zelfklevende tape aangebracht waaronder de lijm inmiddels verbruind is. • Het gebruikte papier is verbruind en het is gaan bobbelen. • De glasplaten zijn oud en niet meer schoon. Enkele zijn gebroken. De objecten lagen sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw in een stalen ladekastje op dun geel schuimrubber. Dit schuimrubber is inmiddels verkleurd. Er was voldoende ruimte zodat de glasplaten niet gestapeld hoefden te worden. De grootste sandwich paste niet het kastje. Deze lag ingepakt op een plank in een open stalen stellingkast. Het klimaat in de kluis werd geregeld via de klimaatbeheersing van het hele gebouw. Er werd weliswaar gestreefd naar een temperatuur van 18 – 20 °C en een RV (relatieve luchtvochtigheid) van 50 – 55%, maar het was regelmatig ‘voelbaar’ te warm en te vochtig. De papyri werden niet vaak tentoongesteld, uitgeleend of geraadpleegd. Af en toe werden ze getoond op een college voor studenten Klassieke Talen. Een verband tussen bewaaromstandigheden en conditie? De mechanische schade zou al aanwezig geweest kunnen zijn bij de aankoop. Het gaat immers om fragmenten. Na montage tussen glasplaten is het onwaarschijnlijk dat er nog veel mechanische schade ontstaat behalve bij glasbreuk. Zoutmigratie (voorbeeld in Afb. 1) is iets wat in alle mij bekende collecties (ook collecties in het buitenland) voorkomt bij papyri die tussen glasplaten zijn gemonteerd.
RN M@gazine 2/2010
11
Afb.1 Zoutmigratie op de glasplaten.
Men denkt dat de papyri al op de vindplaats zout uit de grond hebben opgenomen. Door kleine wisselingen in RV kan een wit te aanslag op het glas ontstaan. Soms zijn ook zoutkristallen op de papyri waar te nemen (Banik en Stachelberger, 1987). Of hierdoor schade ontstaat is moeilijk te zeggen. Het ontstaan van de schimmelinfectie heeft een duidelijk verband met de bewaaromstandigheden. In instellingen met een grote verzameling zoals het Brits Museum is er een speciaal depot voor de papyri. Men houdt hiervoor een RV aan van 40 – 45% en een temperatuur van 18 – 22 °C (Leach, 1994). Als de RV en temperatuur hoger worden dan 6065% en 24 °C is de kans op schimmelinfectie groot. De zelfklevende tape heeft verbruining veroorzaakt. Voor de papierrestaurator is verbruind papier iets dat verwijderd moet worden omdat het verzuurd is en schade kan toebrengen aan wat er mee in aanraking komt. Een duidelijk effect van verzuurd papier op papyrus is mij overigens niet bekend; het materiaal papyrus is zelf al vrij zuur. Afb.2 Gebobbeld papier.
Het bobbelen van het papier (voorbeeld in Figuur 2) kan in het ergste geval zoveel spanning in de fragmenten teweegbrengen dat ze scheuren. Het vuil op de glasplaten (vooral vingerafdrukken) en het breken van het glas is duidelijk gecorreleerd aan het hanteren van de sandwiches. Licht kan schade toebrengen aan papyrus en met name aan sommige pigmenten. Dit is geen probleem in de Groningse collectie omdat de RN M@gazine 2/2010
12
fragmenten zelden aan licht worden blootgesteld. Van enkele fragmenten zijn foto’s gepubliceerd (Roos 1933; Hendriks, Parsons en Worp,1981 en Hendriks en Worp,1984). Bij deze fragmenten (deels met en deels zonder papier gemonteerd) is geen verschil te zien tussen de huidige toestand en die van de foto. Aanbevelingen in 2003 De aanbevelingen waren terughoudend: “De gebroken glasplaten moeten vervangen worden. Het fragment dat misschien weer met schimmel geïnfecteerd is moet ontsmet worden na verwijdering van de schimmeldraden. Daarna kan het opnieuw worden opgezet. Dit object zou regelmatig geïnspecteerd moeten worden. Het is en blijft heel belangrijk de klimatologische omstandigheden in de kluis optimaal te houden”. Bevindingen in 2009 In mei 2009 werd de collectie opnieuw bekeken. De papyri zagen er nog hetzelfde uit als in 2003. De schimmelinfectie was niet behandeld maar ook niet erger geworden. De klimaatomstandigheden in de kluis en de studiezaal zijn wel enorm verbeterd. In de kluis is de temperatuur 18 + 3 °C en de RV 50 + 3%. Er is een nieuw brandpreventiesysteem, OxyReduct®, aangelegd. Hiervoor was het nodig de kluis meer luchtdicht te maken. In het hele gebouw is een nieuw koelsysteem geïnstalleerd op basis van grondwaterkoeling. De papyri worden nog steeds zelden uit het depot gehaald. In de toekomst zullen ze via internet te zien zijn. Daarmee is al een begin gemaakt. Bij ‘De wereld aan boeken’, moois uit de Bijzondere Collecties, staat een aantal papyri beschreven die gefotografeerd zijn na het openen van de sandwiches maar nog vóór verdere conservering (http://wereldaanboeken.ub.rug.nl/). In Tabel 1 worden de observaties kwantitatief samengevat. Tabel 1 Papyruscollectie Universiteitsbibliotheek Groningen, inventarisatie 2009 vóór het openen van de sandwiches. schade mechanische schade aan fragmenten
aantal sandwiches 35
schimmeldraden verbruind papier gebobbeld papier zoutmigratie zelfklevende tape op fragment vuile glasplaten gebroken glas
1 3 4 20 1 35 2
RN M@gazine 2/2010
13
Pilot Om een voorstel tot conservering te kunnen opstellen zijn in mei 2009 twee sandwiches, een zonder en een met papier, opengemaakt. Toen was de zoutmigratie ook te zien bij de montage met papier. Ook was verondersteld dat de fragmenten aan beide zijden van één stuk papier bevestigd waren. Het bleek dat er per montage twee stukken papier waren met elk aan één kant fragmenten. Dat maakte het losmaken makkelijker dan gedacht. De fragmenten waren met een paar tipjes lijm bevestigd. Voorstel tot conservering In juni 2009 werden drie voorstellen, van minimale tot maximale ingreep, voor conservering van de papyruscollectie opgesteld. Van deze voorstellen werd door Gerda Huisman, Conservator Bijzondere Collecties, het meest vergaande uitgekozen waarbij alle glasplaten en al het papier vernieuwd zouden worden. In alle voorstellen was het behandelen van het fragment met schimmeldraden opgenomen. Bij dit alles leek het ons wel belangrijk iets te bewaren van de geschiedenis van deze verzameling. Toen ik twee papyrusrestauratoren (Myriam Krutzsch, Egyptisch Museum, Berlijn en Bridget Leach, British Museum, Londen) om advies vroeg bleek dat Hugo Ibscher indertijd in hun musea vergelijkbare sandwiches heeft gemaakt. Daarom werd besloten drie sandwiches, twee met papier en een zonder, ongemoeid te laten. Hierbij werd volstaan met het schoonmaken van de glasplaten en inpakken in zuurvrij papier. Alle oude, gestempelde, etiketjes werden hergebruikt. Alle sandwiches werden voor en na conservering gefotografeerd. De conservering Openen van de sandwiches De papiertape rond de glasplaten werd aan drie kanten voorzichtig opengesneden met een scalpel. De glasplaten werden met een dunne spatel van elkaar gescheiden. Een enkele keer bleef een klein stukje (mm 2 ) aan de bovenste glasplaat vastzitten. Dit werd losgemaakt en met een klein strookje Japans papier op zijn plaats teruggezet. Sandwiches zonder papier De fragmenten werden met een zachte borstel ontdaan van ongewenste deeltjes (bijvoorbeeld stukjes papiertape, glassplintertjes of zoutkristallen). De strookjes waarmee de fragmenten aan het glas vastzaten werden losgemaakt met een vochtig wattenstaafje. Indien nodig werden extra strookjes Japans papier aangebracht met stijfsel. Zwakke plekken werden ook voorzien van een strookje Japans papier en scheurtjes werden ermee gerepareerd. Alvorens de geconserveerde RN M@gazine 2/2010
14
papyri op de nieuwe glasplaten te bevestigen, werden de glasplaten schoongemaakt met sterk verdunde spiritus op een microvezeldoekje. Ze werden pas in gebruik genomen nadat de spiritus geheel verdampt was. De fragmenten werden op de nieuwe glasplaten vastgezet door middel van strookjes Japans papier, waarop stijfsel is aangebracht. Ook de bijbehorende etiketjes werden op het glas geplakt. Rondom kwam gegomde shirting (textieltape), waarbij de hoeken werden open gelaten om het ontstaan van een ongunstig microklimaat zoveel mogelijk tegen te gaan (zie Figuur 3). Dit is tegenwoordig gebruikelijk bij papyrusmontages. Indien nodig kan de shirting weer gemakkelijk verwijderd worden. Afb.3 Open hoeken.
Sandwiches met papier Bij opening bleken alle papieren verbruind en gebobbeld te zijn. Ook was overal de witte waas van de zoutmigratie op het glas aanwezig. Eerst werd getest of de lijm waarmee de papyri aan het papier vastzaten in water oplosbaar was. Dit bleek zo te zijn. Daarna werd gekeken of de inkt tegen vocht kon en ook dat was het geval. Na het zoveel mogelijk wegscheuren van het oude papier konden de resten papier en lijm verwijderd worden met behulp van een vochtig wattenstaafje. De fragmenten werden voorzichtig met een zachte borstel schoongemaakt. Aan de achterkant kwamen weer strookjes Japans papier. Scheurtjes werden gerepareerd. Voor elke sandwich werden twee stukken Japans papier op de maat van de glasplaten gesneden. De fragmenten en de etiketjes werden met stijfsel aan het papier bevestigd. De twee stukken papier met fragmenten werden met de lege zijden tegen elkaar tussen de glasplaten gelegd. Het sluiten van de glasplaten vond plaats zoals hierboven beschreven. Behandeling van het fragment met schimmeldraden In de oude sandwich van dit fragment was een aantal jaren geleden een schimmelinfectie ontdekt. Er is geen verslag van een behandeling. Het was opnieuw opgezet met zelfklevende tape tussen perspex plaatjes die rondom beplakt waren met zelfklevend textieltape. De hoeken waren opengelaten. Toch waren er weer schimmeldraden te zien zodat behandeling nodig was. Na verwijderen van de schimmeldraden met een zachte borstel werd getest of de inkt bestand RN M@gazine 2/2010
15
was tegen 70% alcohol. Toen dit het geval bleek te zijn is het fragment aan beide zijden behandeld met 70% alcohol, aangebracht met een penseel. De strookjes zelfklevende tape zijn verwijderd. Pas toen het fragment droog was is het gemonteerd zoals boven beschreven voor de andere fragmenten. Nieuwe glasplaten Er zijn verschillende voordelen aan het gebruik van nieuwe glasplaten. Veroudering van het glas (‘glasziekte’) zou schadelijk kunnen zijn voor de papyri. Met nieuw glas wordt het proces van veroudering uitgesteld. Bij een nieuwe montage kunnen de hoeken worden opengelaten voor een betere luchtcirculatie. Toch zal het opnieuw ontstaan van zoutmigratie waarschijnlijk niet geheel vermeden kunnen worden. Het is de ervaring van verschillende papyrusrestauratoren dat ook onder goede klimatologische omstandigheden op nieuwe glasplaten weer een witte aanslag ontstaat. Tape met lijm op waterbasis heeft de voorkeur omdat die niet, zoals lijm van zelfklevende tape, tussen de glasplaten kan migreren en uiteindelijk tegen de fragmenten aan zou kunnen komen. De oorspronkelijke manier van opzetten (met en zonder papier) is gehandhaafd. We hadden ook kunnen besluiten om alle fragmenten zonder papier op te zetten. Dan is van alle fragmenten de achterkant te zien. Dat zou wel betekend hebben dat er vijftien sandwiches bij kwamen, wat ruimte kost. Een voordeel van papier in de montage is bovendien dat het wisselingen in RV opvangt. Er is gestreefd naar standaardisering van de afmetingen van de glasplaten. Hierbij is wel rekening gehouden met de esthetische kant, dat wil zeggen de vlakverdeling van de fragmenten en de grootte van de ruimte er omheen. Bij kleine formaten is het bezwaar dat glas zwaar is niet zo groot. Het meest gebruikte alternatief, perspex, heeft verschillende nadelen: er komen snel krassen op, het blijft niet vlak en het is statisch en trekt dus stof aan. Het grootste nadeel van glas is dat het breekbaar is. In de Groningse collectie zijn sinds het begin van de 20 e eeuw slechts twee van de zeventig glasplaten gebroken. Bij voorzichtig hanteren is het risico op glasbreuk niet zo groot. Verpakken Alle sandwiches (ook de drie die ongemoeid zijn gelaten) werden verpakt in ‘4-flaps’ van zuurvrij papier. Het verpakken beschermt tegen klimaatschommelingen, en het voorkomt een deel van de vingerafdrukken. Voor de grootste sandwich werd een aparte doos gemaakt (liggende berging). De overige staan vertikaal in drie op maat gemaakte dozen van zuurvrij karton.
RN M@gazine 2/2010
16
Afb.4 vóór conservering.
Afb.5 na conservering.
Aanbevelingen in 2010 Regelmatig controleren van het klimaat in de kluis en de conditie van de objecten blijft noodzakelijk. Het hanteren van de glasplaten dient te gebeuren met schone handen. Men kan ook kiezen voor het gebruik van katoenen handschoenen. Machteld van der Feltz is papierrestaurator bij Erfgoedcentrum DiEP te Dordrecht. Alle foto’s zijn gemaakt door de auteur.
Literatuur • Leach,B., “Papyrus conservation at the British Museum”, in: Papyrologica Lupiensa 3 (1994) pp 137-161. • Roos, A.G., “Papyri Groninganae: Griechische Papyri der Universitätsbibliothek zu Groningen nebst zwei Papyri der Universitätsbibliothek zu Amsterdam”, Verhandelingen van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, N.R.32, no. 4, Amsterdam (1933). • Hendriks, I.H.M, Parsons, P.J. en Worp, K.A., “Papyri from the Groningen Collection I: Encomium Alexandreae”, in: Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 41 (1981), pp. 71-83. • Hendriks, I.H.M. en Worp, K.A., ”Papyri aus der Groninger Sammlung II“, in: Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 55 (1984), pp. 201-213. • Banik, G. en Stachelberger, H., “Salt migration in papyrus fragments“, in: Recent Advances in the Conservation and Analysis of Artifacts, University of Londen, Institute of Archaelology, Summer Schools Press (1987), pp 199201.
RN M@gazine 2/2010
17
Het Koninklijk Paviljoen van station Hollands Spoor. De restauratie en kleurreconstructie van een vorstelijk interieur Nico van der Woude De Koninklijke wachtkamers op station Hollands Spoor waren grotendeels nog in oude glorie bewaard gebleven, toch was deze door vervuiling en schade aangetast. Een zorgvuldig voorbereide en goed afgestemde restauratie heeft geleid tot de realisatie van een historisch interieur waar de tijd lijkt te zijn stilgezet. Met een conserverende reconstructie kreeg het rijke 19de-eeuwse Neo-Renaissance interieur zijn royale grandeur als spoorwegpaleis terug. Monumentale spoorwegarchitectuur In 2010 is de restauratie afgerond van één van de vier (oorspronkelijk vijf) Koninklijke wachtkamers aan het spoor die Nederland rijk is. Den Haag had er twee maar bij de sloop van het oude station van het Staats Spoor, voor de nieuwbouw van het huidige Den Haag CS, is één van de twee ondergebracht in Maliebaanstation van het Spoorwegmuseum. De andere Koninklijke wachtkamers bevinden zich in Amsterdam (CS), dat thans een volledige renovatie en restauratie ondergaat, en de meer recentere van na WOII in Baarn (en Apeldoorn, dat verloren is gegaan bij de sloop van het oude station). Hoewel het een weinig voorkomend gebouwtype is zijn bijna alle Koninklijke wachtkamers bewaard gebleven. Hiertoe heeft ongetwijfeld het beperkte en gereserveerde gebruik aan bijgedragen. Daarnaast gelden voor de drie oudste wachtkamers dat het fraaie en rijk afgewerkte interieurs zijn die gekoesterd werden. Het Koninklijk Paviljoen van Hollands Spoor is aan de grote brand in 1989 ontsnapt, toen het historische hoofdgebouw en de perrons grotendeels werden verwoest. Ook bij het herstel van de brand is het Paviljoen gespaard gebleven bij de moderniseringsslag waardoor de rest van het station “getroffen” werd. Het is vermoedelijk door de wat afgezonderde ligging als halfvrijstaand bouwdeel en het gesepareerde gebruik dat het Koninklijk Paviljoen deze rampen bespaard is gebleven. Het station en het Koninklijk Paviljoen zijn zowel een gemeentelijk monument als een rijksmonument. HIJSM Het station is in 1888-1893 gebouwd voor de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (HIJSM) aan de spoorlijn AmsterdamRotterdam. Het is ontworpen door de architect D.A.N Margadant (18491915) die ook verantwoordelijk was voor andere stations van de HIJSM zoals dat in Haarlem.
RN M@gazine 2/2010
18
Afb.1 het Koninklijk Paviljoen staat links van de hoofdingang met overhoeks geplaatste koetsendoorgang, tevens balkon. Foto: Gemeentearchief Den Haag, rond 1900
Station Hollands Spoor ligt aan een verhoogd spoorwegtalud; als één van de weinige stations is dit dijklichaam links van het Paviljoen nog zichtbaar. Vanwege de verhoogde ligging van de koninklijke wachtkamers aan het perron bestaat het centrale deel van het Paviljoen uit een majestueuze entree. Vanaf het ingangsportaal op de begane grond leidt de majesteitelijke trap via een bordes met vide naar de centrale vestibule op de eerste verdieping. Rond de vestibule liggen de verblijfsruimten voor de hofhouding en de koninklijke wachtkamer met salons, kabinetten en toiletten. De inrichting van het Paviljoen is op enkele onderdelen na ongewijzigd gebleven. De stoffering met Deventer tapijten, gordijnen, lambrequins is nog aanwezig en ook het meubelair, gemaakt door de firma Mutters, zijn compleet. De textiele wandbekleding in de salons en de stoffering van de zitmeubelen zijn na WOII vervangen. De rijkdom in afwerking betreft vooral de hoge kwaliteit van de verschillende soorten verwerkte materialen, zoals de marmeren trappen en lambriseringen, de zware eikenhouten deuren en parketvloeren. Opmerkelijk zijn ook de bronzen(bronsachtige), metalen onderdelen zoals de twee gedecoreerde lantaarns op- en hekwerken in de balustraden van de Vestibule. Daarnaast zijn de originele gaskachels en kroonluchters van de oorspronkelijke gasverlichting in enkele vertrekken aanwezig. Er is een terrazzo vloer met decoratief mozaïekwerk in de Vestibule en van de Rozenburgse Plateelbakkerij zijn decoratieve tegels geplaatst in de schouwopeningen van de twee vertrekken en in de toiletten.
RN M@gazine 2/2010
19
Afb.2 Plattegrond.
In artistiek opzicht is er ook een zeer rijke afwerking in de geschilderde decoraties: gebrandschilderd glas, decoratieve en figuratieve schilderingen op doek en stucwerk. De plafonds en schouwen zijn versierd met gipsornamenten. In de houten lambriseringen zijn decoratieve lijsten en panelen van pâte-werk opgenomen naast houtsnijwerk, bijvoorbeeld fabeldieren zoals de griffioen en gestoken leeuwenkoppen. Deze onderdelen zijn allemaal beschilderd en met verguldingen of bronzeringen geaccentueerd. Zeer subtiel zijn geschilderde materiaalimitaties van textiel en verweerd brons die vooral op de wanden, op de plafonds en bij de schouwen zijn toegepast. Hierin zijn soms de monogrammen van regentes Emma en aankomend vorstin Wilhemina verwerkt naast dat van de HIJSM. Conserverend herstel In de loop van de tijd zijn veranderingen aangebracht aan de installaties en is ook onderhoud gepleegd. Zo zijn de gaskachels vervangen voor een klimaatsinstallatie met centrale verwarming. De kroonluchters en hanglampen zijn geëlectrificeerd. De impact van deze installatietechnische veranderingen in de beleving van de historische binnenruimten is met een aantal weggeschilderde cv-radiatoren beperkt gebleven. Het effect op de conserveringstoestand van de verschillende onderdelen was echter groter. De CV heeft sterk bijgedragen aan de vervuiling en schade door krimpzettingen waardoor scheurvorming ontstond in het stucwerk van de plafonds en het houtwerk van de betimmeringen. Daarbij is de gebouwschade nog eens verergerd door een toename van trillingen en vervuiling als gevolg van het toegenomen verkeer. Ondanks deze relatief lichte aantasting is er RN M@gazine 2/2010
20
echter nog steeds sprake van een nagenoeg compleet historische interieur uit circa 1890. In het verleden zijn herhaaldelijk plaatselijke reparaties aan de interieurafwerking uitgevoerd en heeft men het schilderwerk gereinigd. Dit werd duidelijk bij de schade-inventarisatie en het kleurhistorisch onderzoek dat in 2002 startte. Onder leiding van ingenieursbureau Arcadis en in opdracht van Pro-Rail werden bij het vooronderzoek restauratoren en onderzoeksinstellingen met verschillende expertises betrokken, zoals Bruys & Streep voor de parketvloeren en het ICN voor analyse van verfmonsters voor het kleurhistorisch onderzoek. Uit het vooronderzoek bleek dat de geschilderde afwerking grotendeels behouden is gebleven. Het schilderwerk is weliswaar verouderd en vervuild geraakt maar het was alleen in de jaren ’70 van de vorige eeuw op bepaalde vlakke onderdelen van de plafonds en wanden overschilderd. Op de overige onderdelen was de volledige laagopbouw met 19de-eeuwse patina van het originele schilderwerk nog in het zicht.
Afb.3 Doorzicht in het paviljoen.
Uit het vooronderzoek bleek dat het Paviljoen nog grotendeels de originele binnenafwerking bezit maar dat deze door: slijtage, vervuiling, veroudering en plaatselijke behandeling (zoals reparaties en bijwerken), versluierd is geraakt. Er werd vastgesteld dat met een terughoudende aanpak van een conserverend herstel het 19 d e eeuwse RN M@gazine 2/2010
21
beeld weer teruggehaald zou kunnen worden. Dit betekende voor het schilderwerk dat de vrij recente overschilderingen in een alkydverfsysteem ongedaan gemaakt moesten te worden en bij de rest een reiniging volstond. Hierop heeft een uitgebreid kleurhistorisch onderzoek plaatsgevonden waarbij alle onderdelen van de beschilderde afwerking zijn bekeken. Er kwam een gedetailleerd overzicht wat wel en niet overschilderd was en hoe de oorspronkelijke afwerking er uitgezien heeft. Op basis van het inventariserend kleurhistorisch onderzoek en de rapportage is gekeken naar de mogelijkheden hoe het 19de-eeuwse kleurbeeld het beste gereconstrueerd kon worden, waarbij de nieuwe verf moest aansluiten bij het gereinigde, oorspronkelijke schilderwerk. De goede staat hiervan en van de figuratieve schilderingen maakte het mogelijk deze zeer terughoudend te behandelen. Bij het reinigen en retoucheren van deze schouw- en plafondstukken zijn studenten van Stichting Restauratie Atelier Limburg en van de Unive rsiteit van Amsterdam Afb.4 Proefvlakken betrokken geweest. Bijzonder in de opzet van het onderzoek en later ook in de uitvoering van de restauratie is het feit dat er een directe samenwerking was van de onderzoekers van Restauratie Atelier Limburg (SRAL: R.Keppler, N.vd Woude) en ICN (M.de Keijzer, L.Megens) met het uitvoerend restauratieschildersbedrijf (De Jager/G.de Jongh). Daarbij was er een adviescommissie waarin naast de onderzoekers, de uitvoerend schilders ook de opdrachtgevers en monumentenzorginstanties (rijk en gemeente) vertegenwoordigd waren die het werk in situ met elkaar bespraken voorafgaand aan deelopleveringen. Ambachtelijke reconstructie De reconstructie werd niet alleen gebaseerd op de resultaten van het kleurhistorisch onderzoek aan het object zelf en de specifieke materiaaltechnische samenstelling van de verschillende verflagen, maar ook is er ook onderzoek gedaan in historische bronnen zoals contemporaine publicaties en schildersrecepten. Op deze wijze krijgt men inzicht in de recepturen die destijds gebruikt werden en welke effecten men nastreefde. Zo werd bijvoorbeeld duidelijk dat, bij de afwerking van de panelen in de lambriseringen een bepaalde samenstelling van bindmiddelen (gekookte lijnolie en standolie), een RN M@gazine 2/2010
22
bepaalde dikte, transparantie, glansgraad en textuur (bij tamponerende applicatie) van de verf ontstaan, die een bepaald hamerslageffect geven aan het geschilderde oppervlak. Dit effect is ook bij het kleurhistorisch onderzoek in situ waargenomen en kon nu met een contemporaine bron en analytisch onderzoek worden bevestigd. De uit analytisch onderzoek verkregen informatie - over pigmenten, korrelgrootte, bindmiddelen, transparantie/dekkracht, dichtheid en laagdikten en toonzettende grondlagen - werd vergeleken met de recepturen die in een aantal laat 19de en vroeg 20ste-eeuwse schildersleerboeken werden gevonden. De ruwe materialen werden bij verfmolen De Kat in Zaandam besteld en zijn eerst met de hand gewreven en op proefpanelen opgezet. Daarnaast zijn ook eigentijdse verfsystemen opgezet en zijn op locatie de proeven onderling en met het bestaande historische schilderwerk vergeleken. Na in achtneming van een kunstmatig versnelde drogingsperiode (o.i.v. PL-licht/warmte) zijn de proeven beoordeeld en was de conclusie dat de reconstructieverven gemaakt volgens de historische recepturen op alle punten het best met het bestaande werk combineerde. Het enige nadeel was dat het gebruik van de toxische pigmenten chromaatgeel en loodwit noodzakelijk waren om de juiste verfeigenschappen te krijgen en dat deze niet door andere pigmenten konden worden vervangen. Ontheffing werd aangevraagd en verfabriek De Bok was bereid een historisch ambachtelijke verf te maken waarbij de verf minder vaak gewalst werd zodat de pigmentkorrel minder fijn was. Dit werd ook bevestigd door het verfbestek dat van de bouw van station Hollands Spoor bewaard is gebleven. Hieruit blijkt dat destijds op de bouwplaats de verf werd gemaakt met behulp van een handbediende verfmolen. De firma’s Graig & Rose en De Kat leverden de grondstoffen aan voor de verven. Met een relatief beperkt aantal grondstoffen konden alle kleuren in het Koninklijk Paviljoen worden gemaakt. De zoektocht naar en realisatie van de kleurreconstructie en restauratie van Hollands Spoor is vorig jaar afgerond en leverde een gewenst eindbeeld op waarbij het nieuwe schilderwerk zich goed voegt in het bestaande originele, maar verouderde interieurensemble. Dat de kwaliteit van de verf en van het restauratieschilderwerk van hoog niveau is blijkt uit de Schildersvakprijs 2010 die aan het uitvoerend restauratieschildersbedrijf is toegekend. Nico van der Woude is restaurator en docent Historische Binnenruimten bij de SRAL en de UvA.
RN M@gazine 2/2010
23
Waar zijn we mee bezig? Henriette Fuhri Snethlage
Rozemarijn van der Molen Is: (nog net) zelfstandig metaalrestaurator te Amsterdam. “Ik deel een atelier met Eva Wolfs, keramiekrestaurator.” Sinds: januari 2009
Afb.1 Rozemarijn met de kandelaars.
Gespecialiseerd in: metaal; “eigenlijk werk ik nog te kort om al echt een specialisme opgebouwd te hebben. Ik wil me graag specialiseren in moderne kunst.” Komt uit: Utrecht. Leerde het vak: “bij het ICN. Ik heb eerst de Rietveld Academie gedaan, richting edelsmeden. Daarna ben ik de ICN restauratie-opleiding gaan doen, richting metaal. Ik behoorde tot de laatste lichting studenten, en ben in juli 2009 afgestudeerd. Aansluitend ben ik in september de Masters aan de UvA gaan doen. Ik kreeg veel vrijstellingen vanwege mijn ICN-opleiding en ik had de extra schakelvakken al tijdens die opleiding gevolgd, vandaar dat ik al in juli van dit jaar afgestudeerd ben (in 1 jaar ipv van 2 jaar).” RN M@gazine 2/2010
24
Werkt nu aan: “De objecten die ik nu nog in mijn atelier heb zijn twee kandelaars in de vorm van een mens uit het begin van de 19de eeuw; ze komen van een antiquair. Het zijn zinkgietsels, die gebronsd zijn en ze zijn gevuld met gips. Er zaten gaatjes in het metaal, die verdoezeld waren met een soort blauwe pen – die moesten geretoucheerd worden. Verder had verouderd kaarsvet het patina op de bobèches (vetvangers) beschadigd. Die heb ik opnieuw gepatineerd. Dat is natuurlijk een soort doodzonde, maar omdat die bobèches sowieso niet origineel waren, vond ik het wel kunnen. Ik heb er nog even over nagedacht om het aan te vullen met acrylverf, maar En als deze of de volgende eigenaar ze bijvoorbeeld onder een te warme kraan houdt, verdwijnt de verf. Ik mocht er van de klant twee uur overdoen, dus ik had niet heel veel tijd en mogelijkheden. En verder ben ik bezig me voor te bereiden op mijn nieuwe baan: per 1 december ben ik assistent beeldenrestaurator bij de Tate Gallery in Londen. Een eigen zaak was heel leuk, maar dit is een goede kans. Ik wilde al de moderne kant op, en die kans krijg ik in de Tate Gallery. Dit is dus een hectische periode: aanstaande zondag ga ik verhuizen naar Londen, en de woensdag (1 december) daarop begin ik. Sinds 1 oktober weet ik dat ik aangenomen ben. Toen moest ik eerst nog naar America, naar Charleston (South Carolina), naar de ICOM CC metals working group triënnial meeting om ons artikel over mijn afstudeeronderzoek over droogijs stralen op metalen te presenteren. Daarna had ik nog vijf weken om me voor te bereiden op mijn vertrek naar Londen. In die periode was er nog een spannend moment: we hebben De Denker teruggebracht naar het Singer Museum. Ik had het geluk dat, toen ik op de UvA mijn Masters deed, de zwaar toegetakelde Denker daar stond. Tonny Beentjes (vakdocent aan de opleiding en metaalrestaurator) was de hoofdrestaurator, hij wilde studenten erbij betrekken; en ik wilde er graag bij betrokken worden. Mijn taak in het geheel was een materiaal te vinden dat geschikt was om de aanvullingen te maken. Dat is een epoxy geworden met veel bronspoeder. Er werd gefilmd en ik kwam in Afb. 2 Rozemarijn en Tonny Beentjes de krant. Dat was heel leuk, maar je werken aan De Denker. hebt natuurlijk ook veel kans op kritiek. De laatste paar weken ben ik vooral bezig geweest met emigreren: verzekeringen, abonnementen en contracten opzeggen; me uitschrijven uit Amsterdam en me inschrijven in Engeland; een onderhuurder voor mijn huis zoeken, een kamer in Londen zoeken – die heb ik gelukkig gevonden via een studiegenootje die nu in het British Museum werkt. Nu moeten we alleen nog iemand vinden die mijn atelier wil overnemen, die hebben we nog niet gevonden
RN M@gazine 2/2010
25
(toevallig komt er tegen het einde van het interview een gegadigde kijken naar de atelierruimte, en ze heeft ja gezegd - red). Blijf je wel lid van Restauratoren Nederland? Ja, ik blijf in ieder geval eerst wel lid van Restauratoren Nederland, ik wil wel op de hoogte blijven van wat er gaande is in Nederland. Maar ik heb me niet aangemeld als restauratorlid! Dat was een weloverwogen beslissing. Mijn bezwaar is dat er geen goede overgangsregeling is voor laatste lichting afgestudeerden van de ICN-opleiding, zoals ik. Het feit dat je de op het moment dat wij begonnen hoogst haalbare opleiding hebt gevolgd en vervolgens alleen mensen met een Master diploma na de overgangsregeling nog restaurator lid kunnen worden, dat steekt. Het feit dat de UvA de ICN opleiding de eerste jaren niet als hbo-bachelor gelijkwaardig heeft erkend maakte het voor veel studenten zeer moeilijk om door te stromen naar de Master. Waardoor een tussen-wal-en-schip-gevoel soms de kop opstak. Inmiddels is dat gelukkig niet meer zo. Ik ben trouwens wél blij met de UvA-opleiding hoor, ik vind het fantastisch dat alle restauratiedisciplines nu binnen één opleiding ondergebracht zijn binnen een groter geheel. Een paar dingen van het restauratorlidmaatschap zijn me ook niet helemaal duidelijk, trouwens. Zo weet ik niet of ik als niet-restauratorlid straks wel op de website vermeld kan blijven, zodat klanten me kunnen vinden. En daarnaast doe ik het PI-traject van de Masters (een twee-jarige stage ná de Masters die de bevoegdheid om als restaurator te werken oplevert) niet omdat er al voldoende stages in de ICN opleiding zaten. Mij is ook niet duidelijk of dat gevolgen heeft voor eventuele aanmelding. Ik ben benieuwd hoe het over een paar jaar uitgekristalliseerd is. In Waar zijn we mee bezig? wordt een restaurator aan de tand gevoeld over zijn of haar werk op dat moment. Het is opgezet als een estafette. Rozemarijn geeft het stokje door aan Elisa Schöne.
RN M@gazine 2/2010
26
Cursusverslag ICN Masterclass Lulu Welther
ICN Masterclass “Application of Dry Cleaning methods on unvarnished modern paintings” 7-8 Juni 2010 ICN
Op 7 en 8 juni 2010 vond in het Instituut Collectie Nederland in het Ateliergebouw te Amsterdam de masterclass “Application of Dry Cleaning methods on unvarnished modern paintings” plaats. Lulu Welther mocht op kosten van RN deze masterclass volgen. In het RNM@gazine doet zij verslag. We waren een internationaal groepje : Metropolitan NY, Tate Londen, Lissabon, Milaan, Luxemburg, Nederland. Met z’n tienen in het ondergrondse, maar toch lichte lokaal met smartboard in het Ateliergebouw. Met als juf: Maude Daudin Schotte. Zij stelde het ‘Dry Cleaning Project’ van het ICN voor, waar zij de laatste drie jaar aan mee heeft gewerkt: verschillende reinigingsproducten die door restauratoren gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld verschillende soorten gums, kneedgums, sponsjes, microfiberdoekjes, akapads, blitzfix zijn geanalyseerd op hun bestanddelen en getest in proefrijen op ongeverniste verfmonsters. De resultaten zijn in een tabel gepubliceerd: www.scribd.com/doc/28005037/Painting-Dry-CleaningTable. Bij het voorstellingsrondje bleken de meesten van ons nog overtuigde wet-cleaners. Echter, in geval van vele vierkante meter stoflagen op objecten in depots zijn vochtige wattenstaafjes geen efficiënte methode voor het reguliere onderhoud. En matte, ongeverniste verfoppervlakken reageren vaak hysterisch op vocht en vragen ook om een droge aanpak. Het eerste dia was van een ‘dry-cleaning’ wassalon; een stomerij, en moest duidelijk maken dat restauratoren in tegenstelling tot hen juist geen oplosmiddelen gebruiken in geval van dry-cleaning. Afgezien van wat water, omdat enkele sponsjes licht vochtig gebruikt worden. Maude vertelde over de methodiek van het onderzoek, waaronder het maken van de kunstmatig verouderde en vervuilde testverfoppervlakten en het vastleggen van de toegepaste testen, zoals het aantal van wrijfbewegingen van een gum. De testreinigingsresultaten zijn beoordeeld aan de hand van observaties: met het blote oog, onder 100-voudige vergroting onder de lichtmicroscoop, met normaal licht, met UV-fluorescentie, met de SEM (Scanning Electron Microscope)en met glansmeters.
RN M@gazine 2/2010
27
Om de werking van een getest materiaal en het ‘voor en na’ op een testoppervlak goed te kunnen vergelijken, zijn de volgende factoren bepaald die van 0 tot 10 gewaardeerd worden: - de topografische integriteit: slijtage, polijsten, verlies van reliëf, scheurtjes/gaatjes. - de integriteit van glans. - eventuele verandering onder UV-licht. - de aanwezigheid van eventuele residuen van de reinigingsmiddelen: hoeveelheid, kleur, grootte, resistentie. - de reinigingskracht: gelijkmatigheid, verflaag, korrelgrootte, materiaal. Om de uitkomsten in één oogopslag te kunnen zien en vergelijken, worden de beoordelingen van 0 tot 10 in een diagram getekend. Iedere factor is een as en staat als een wijzer van een klok; in het midden is 0, op de omtrek 10. De testresultaten worden verbonden en vormen zo de omtrek. Zo ontstaan geometrische figuren, die snel en makkelijk met elkaar te vergelijken zijn. Het lijkt aanvankelijk gecompliceerd, maar fascineert door de snelle herkenbaarheid. Zeker interessant is ook het gebruik van het decision-tree-model: de parameters van zowel de verflaag (mat, zijdemat of glanzend, zwak of goed gebonden), de aard van het vuil (droog, oppervlakkig of vet en diep ingedrongen) als ook de omvang van de actie (lokaal of totaal) bepalen het geschikte reinigingsmiddel. Toen mochten wij zelf aan de slag: iedereen kreeg een test-object; een uitgerangeerd abstract ongevernist olieverfschilderij op doek, in stukken geknipt en met nietjes op foamboard gezet. Met zowel natuurlijk oppervlaktevuil van enkele decennia als ook kunstmatig aangebrachte vlekken met stof uit de kelder van het oude ICN-gebouw, koffie en aromastoffen. Wij hebben vakjes afgetekend op deze dummy, en hierbinnen de verschillenden reinigingsmaterialen uitgeprobeerd en beoordeeld. Heel handig: de dino-lite microscoop, klein, licht (en niet eens zo duur), via de usb-poort zitten de foto's meteen in de computer. Indrukwekkend: de SEM - installatie in de kelder met Ineke Joosten als instructeur, maar er kunnen alleen heel kleine proeflapjes verf van enkele vierkante centimeters in. Verrassend: grote verschillen in de werking van het blauwe, het gele en het witte microfiberdoek, ondanks dezelfde bestanddelen, alleen door het verschil in de weefbinding. Bevestigend: wat op de ene oppervlak goed werkt, hoeft het niet op een andere. Altijd uitproberen! Waarschuwing voor: Groom/stick (2004, Picreator Enterprises Ltd., Conservation Resources)
RN M@gazine 2/2010
28
Absorene (2009, paper and book cleaner, Absorene Company Inc.) Kneedgum (2009, Quantore Art.No.964575) Deze drie zijn niet altijd even efficiënt met het verwijderen van vuil, en laten bovendien een film achter op het gereinigde oppervlak. Ze zijn daarom niet aan te raden! Het was een inspirerende en leerzame workshop. Binnenkort wordt het volgende artikel over dit onderwerp gepubliceerd: M. Daudin-Schotte, M. Bisschoff, I. Joosten, H. van Keulen and K.J. van den Berg, “Dry Cleaning Approaches for Unvarnished Paint Surfaces“, in: Postprints of the Cleaning 2010 Conference, Valencia, 26-28 May 2010, 2011 in press.
RN M@gazine 2/2010
29
Cursusverslag RN-Cursus Vincent van Drie, Cristina Duran, Marina van der Lecq
Persoonlijke beschermingsmiddelen 5 November 2010 Reinwardt Academie
Van 30 maart tot 1 april dit jaar organiseerde de Commissie Educatie een cursus over veiligheid in het restauratieatelier: “How to stay safe and healthy in a ‘green’ studio”. Het verslag daarvan is via de mail verspreid onder alle RN-leden. Op verzoek van de cursisten van toen volgde in november een tweede cursusdag over persoonlijke bescherming, praktisch en toegespitst op de Nederlandse situatie, bijvoorbeeld met namen van bedrijven of websites voor maskers, handschoenen, veiligheidstips, afvoeren van chemicaliën etc. De docent was Hans Bouius, arbeidshygiënist/ hogere veiligheidskundige, met medewerking van Dirk Bosga, SGA Bedrijfskleding. Hieronder een puntsgewijs verslag, waarin de belangrijkste aanbevelingen op een rijtje gezet zijn. De cursus was open voor allen (niet alleen voor de cursisten van de eerste cursus), waarbij achteraf bleek dat de eerste cursus – hoewel nogal theoretisch - toch wel een belangrijke basis bood. Tijdens deze tweede cursus werden praktische vragen beantwoord, zoals: wanneer is de blootstelling te hoog; wanneer moet je persoonlijke beschermingsmiddelen inzetten; welke persoonlijke beschermingsmiddelen; hoe persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken; hoe moet je omgaan met gevaarlijke stoffen: opslag en afval. Stelling 1: Is PBM de beste bescherming? Nee • Bronaanpak is de beste aanpak. • PBM geeft geen 100% bescherming: verkeerd gebruik, lekkage van de fabriek, capaciteit van het materiaal beperkt. • Afhankelijk van gedrag: consequent gebruiken. • De vrijgekomen stof blijft een langere tijd in de ruimte en verdwijnt. niet direct wanneer het werk is gedaan en je jezelf van PBM ontdoet. Stelling 2: Als ik de chemische stof weet, dan kan ik mijn PBM kiezen? • Nee (gedeeltelijk): is ook afhankelijk van concentratie, BPM hebben verschillende categorieën (vb.P1, P2, P3) Er ontstaan nieuwe stoffen in de ruimte.
RN M@gazine 2/2010
30
•
Ja (gedeeltelijk): Als je de eigenschappen van de stof kent, weet je welke reacties je kunt verwachten en kun je daarop je BPM baseren.
Stelling 3: Is iedere stof gevaarlijk? Ja • (afhankelijk van de concentratie en blootstelling, en ook persoonlijke situatie). Risico= gevaar van stof + blootstelling(dosis) + beheersmaatregel/bronaanpak/PBM. Hoe beoordeel je wanneer je PBM nodig hebt? Risico’s kun je inventariseren in drie stappen: 1. Gevaren van stof inventariseren Veiligheidsinformatieblad (VIB)/ Material Safety Data Sheet (MSDS): de leverancier voor de professionele sector is verplicht om productinformatie te geven. Hierin moeten de 16 punten behandeld worden over het chemische (geconcentreerde) product, zoals: uiterlijk, geur, reacties en de effecten op het milieu of op jou, BPM, opslagvoorziening, noodgevallen. NB Er is geen VIB voor stoffen die tijdens het werk ontstaan en leveranciers voor de particuliere sector, zoals Gamma, hebben geen verplichting een VIB af te gegeven.
•
Veiligheidsinformatieblad: 1. Naam van de stof of het preparaat en van de vennootschap/onderneming 2. Identificatie van de gevaren 3. Samenstelling en informatie over de bestanddelen 4. Eerstehulpmaatregelen 5. Brandbestrijdingsmaatregelen 6. Maatregelen bij accidenteel vrijkomen van de stof of het preparaat 7. Hanteren en opslag 8. Maatregelen ter beheersing van blootstelling/persoonlijke bescherming 9. Fysische en chemische eigenschappen 10. Stabiliteit en reactiviteit 11. Toxicologische informatie 12. Ecologische informatie 13. Instructies voor verwijdering 14. Informatie met betrekking tot het vervoer 15. Wettelijk verplichte informatie 16. Overige informatie Twee soorten chemische gevaren: fysisch gevaar, zoals explosie of brand en voor de gezondheid, acuut of na verloop van tijd.
RN M@gazine 2/2010
31
• •
etiket = soort samenvatting van het VIB. Het bevat o.a. symbolen(oranje sticker): Globally Harmonised System (GHS). VIB’s in een map verzamelen voor gebruik van de stoffen en in geval van calamiteit en vervang ze wanneer nieuwe informatie bekend is. Voor zuivere producten bestaat er het chemicalïenboek.
2. Maak een schatting of meting van de blootstelling en de concentratie. • Bepaal blootstellingroute door ademhaling, door inslikken, via de huid. • Bepaal de periode van blootstelling; de duur per dag. • Bepaal de concentratie van blootstelling door te meten of maak een schatting met gebruik van de tool op www.arboportaal.nl: Stoffenmanager 4.0. Stoffenmanager 4.0. is een persoonlijke online database waarin je de gegevens van de chemische stof invoert en die ook een kwantitatieve beoordeling geeft van de blootstelling op basis van je schatting. Daarnaast kan je het productinformatiebladen uitdraaien. 3. Toets de schatting aan de grenswaarde via: • http://www.ser.nl/nl/taken/adviserende/grenswaarden.aspx • Deze limieten geven de maximale blootstelling aan gedurende een normale werkdag van 8 uur en een maximale toegelaten concentratie van een stof gedurende een korte blootstelling van 15 minuten. • Er zijn wettelijke of publieke en private grenswaarden: MSDS of www.ser.nl. Wettelijk geeft aan dat gegevens over deze stoffen voldoende zijn onderbouwd in Nederland. Deze stoffen zijn aangegeven met een sterretje. Gebruik een PBM indien de stoffenmanager aangeeft dat de gegeven situatie >15% van de grenswaarde is. Indien metingen gedaan worden is het 25% van de grenswaarde. Hoe beoordeel je welke PBM je nodig hebt? De vier belangrijkste wijze van blootstelling is: opname via de huid, inademing, inslikken, inspuiten. vb. H (of S-)notatie: stof wordt opgenomen door de huid. Adembescherming: Het is belangrijk om de luchtwegen goed te beschermen. Longaandoeningen die zich voor zouden kunnen doen bij blootstelling aan schadelijke stoffen zijn: fibrose (verbindweefseling), pneumoconiose (stoflong) en longoedeem door corrosieve stoffen (vocht in de longen). Maak daarom gebruik van: 1. Wegwerpmaskers (met stoffilter) • De beste zijn 3M maskers met ventiel. • Neus gedeelte goed aandrukken. RN M@gazine 2/2010
32
• •
•
•
• •
•
Eind van de dag weggooien. Drie soorten filters: P1 (hinderlijk stof, 10mg/m3), P2 (schadelijk stof 0,1-10 mg/m3), P3 (zwaarste bescherming/giftige stof minder dan <0,1 mg/m3). P= particles, deeltjes. De gaatjes worden steeds kleiner, wat ook betekent, dat je moeilijker ademhaalt. Er is een theoretische beschermfactor en een praktijkbeschermfactor. Voorbeeld theoretisch beschermfactor: het P1-masker beschermt factor 4. D.w.z dat het voor 40 gram beschermt tegen de grenswaarde van 2mg/m3. 40 gram is en dichte mist en dus heel veel. NB. de gezondheid-streefwaarde voor hout is 0,2 mg/m3, omdat hardhout carcinogeen is. Echter, dit is een onhaalbare streefwaarde, daarom is deze omhoog geschroefd naar 2mg/m3. Dus let op! Met houtstof P2 gebruiken (plus afzuiging). Gebruiksduur: filter is verzadig als meer kracht moet gezet worden om adem te halen. Schimmels: Er is daar geen standaard voor. Vanuit de zaal: Er bestaat een speciaal filter voor schimmel, maar is nog geen leverancier gevonden. Gebruik voor de zekerheid P3 filter en vinyl of nitril handschoenen.(meer info op: http://www.icn.nl/bibliotheek/publicaties/pub-pluis-in-huis en http://www.archief.nl/informatiebeheer-archiefvorming/duurzaamfysiek-archief-bewaren-conserveren/conservering-0). NB. Ethanol is sinds kort geclassificeerd als kankerwekkend. Zie: http://www.gezondheidsraad.nl/nl/adviezen/ethanol-ethyl-alcohol Als alternatief werd in de zaal Suma Bac van JohnsonDiversey geopperd.
2. Half gelaatsmaskers (met koolstofpatronen voor oplosmiddelen) • Goede pasvorm/maat kiezen, met een goede (soms dubbele) afdichtingsrand, elastisch verstelbare hoofdbanden, kleine ademweerstand door ventiel, hypoallergeenrubber of kunststof (bijv. siliconenrubber is huidvriendelijk). • Gebruiksduur: Als je de stof proeft, werkt de filter niet meer (maar dan ben je te laat, en soms wen je gewoon aan de stof). • Aan het eind van de dag, koolstoffilter afgesloten bewaren (anders werkt de filter door). Na 6 maanden filters weggooien. • Soorten filters: met de aanduidingen van de verschillende klassen A1, A2 etc. 1. A-filter: voor organische dampen met kookpunt hoger dan 65 Co. 2. AX-filter: voor organische dampen met een kookpunt lager dan 65 Co(bijv. aceton). 3. B-filter: voor zure agressieve, corrosieve gassen. RN M@gazine 2/2010
33
4. 5. 6. 7. 8.
E-filter: voor zwaveldioxide, waterstofchloride en zoutzuren. K-filter: amoniak en de amines. AB-filter: combinatie filter. P-filter: particles (bijv. metaalrook). filters gebaseerd op actief kool voor specifieke chemicaliën.
Wanneer moet ik mijn filter vervangen? Laagste capaciteit, (klasse 1) is 1000ppm. Een lage capaciteit is voor hele hoge concentraties al geschikt; 1000ppm. Ter indicatie: oplosmiddelen zijn 50-250 ppm. Voor het verwijderen van vernis wordt er in kleine hoeveelheden gewerkt. Het is niet voorstelbaar dat de grenswaarde van 1000ppm wordt behaald. Met overschenken van de ene fles in de andere zou wel de grenswaarde bereikt kunnen worden, want er is veel contact met de lucht. Met bronafzuiging en vanwege de korte duur van de handeling zou dit masker voldoende moeten zijn. Met airbrush zou je wel de grenswaarde kunnen bereiken, omdat je het oplosmiddel over een groter oppervlak verspreid. Spuitcabine is aan te raden. Gebruik anders A3 masker. 1. Levensduur van filter afhankelijk van ademvolume, vocht, kookpunt van de stof en omgevingstemperatuur. 2. Maskers stofvrij neerleggen tijdens de pauze, kijk of het masker lekt; adem in en druk het ventiel dicht. 3. Voor nano-deeltjes bestaat (nog) geen filter voor. 4. Meer info op www.arboportaal.nl 5. Masker reinigen met groene zeep met lauw water. 6. Onder de grenswaarde betekent niet dat geen bescherming nodig is!!!! Slechts als onder de 10% van de aangegeven grenswaarde van de stofmanager of onder de 25-50% van de aangegeven grenswaarde tijdens metingen, hoeven geen maatregelen genomen te worden. Huidblootstelling 1. Onderschatte bijdrage aan de dosis bij huidcontact en de diffusie van de damp in de luchtconcentratie. 2. Aangegeven met H-notatie achter de grenswaarde (S-notatie in engels, voor Amerikaanse grenswaarde TLV) 3. Doorslagtijd (uren) bij wegwerphandschoenen is heel kort!! Dunne handschoenen korter dan dikkere handschoenen. De doorslagtijd wordt gemeten met de hand helemaal in de vloeistof. 4. Handschoenen beschermen tegen vuile handen; gevaarlijke stoffen; verwondingen; brandblaren. 5. Belangrijke begrippen bij aanschaffen van handschoenen. Men gebruikt verschillende parameters: mechanische belasting,
RN M@gazine 2/2010
34
snijbelasting (denk aan glasvitrines), penetratie (doordringing) en permeatie (doorbraaktijd). 6. Bij de aanschaf is van belang: Welke stoffen -, spat- of vloeistofbestendig; mechanische bestendigheid; verschillende handschoenen voor meerdere toepassingen; pasvorm maat; slipvast en vingergevoelig. 7. Handschoenen controleren op lekkage, scheuren, gaten. 8. Handschoenen reinigen met water en groene zeep. Handschoenen geïmpregneerd met oplosmiddelen weggooien bij klein chemische afval. 9. Aceton is zeer vluchtig: elke 20 min. wegwerpen nitril handschoenen vervangen. 10. PVA is de hoogste categorie, behalve als het om water gaat. 11. PVC is de laagste categorie. 12. let op CE-genormeerde producten. (Conform Europese normen). 13. Vervang regelmatig! Versleten handschoen is gevaarlijker dan geen handschoen. Oogbescherming 1. Veiligheidsbril geschikt voor wegspringende deeltjes met lage energie (handmatig geproduceerd). 2. Ruimzichtbril geschikt voor wegspringende deeltjes met hoge energie (machinaal geproduceerd, zoals slijptollen, luchtdrukpistool). 3. Gelaatsscherm Lekkage bij beschermingsbril bij mensen die zelf een bril dragen en voor spatten van vloeistoffen. 4. Gebruik en onderhoud. 5. Past de bril: let op bij neusbrug, let op afscherming boven ogen en zijkant. 6. Let op kunststofbril: eerst schoonblazen voor wrijven; met brillendoekje schoonblazen, niet met alcoholachtige producten; niet met wc-papiertje.
Gehoorbescherming 1. Schade aan het gehoor is niet te herstellen. Kapot is kapot 2. Beugel bescherming alleen voor kortdurend laag geluidsniveau. 3. Belangrijk: oorplug goed inbrengen (niet gewoon proppen in het oor). Gehoorgang rechttrekken en diep geplaatst. Het laatste beetje lucht wordt uit de gehoorganggetrokken, dit voorkomt dat je jezelf hoort lopen ed. 4. Vanaf 85 dB bescherming nodig. Op 1 meter afstand met stemverheffing praten is 80 dB. RN M@gazine 2/2010
35
Opslag 1. Onder 25 kg geen kast nodig, “gebruiksvoorraad”. Beperk je voorraad. 2. Inpandig (max 250L) of losse kast (max 150L) niet in vluchtroute of souterrain. 3. Kasten: 60 min. brandwerend + ventilatie (pijpje naar de buitenlucht). 4. Planken in de kast met randje (lekbakken). 5. Alle flessen etiketteren en veiligheidsinformatieblad aanwezig. 6. Stoffen in de kast gescheiden bewaren: oxiderende, zure en alkalische stoffen en oplosmiddelen. 7. Opslag glasflessen: 60 min. brandwerend. 8. Op slot: veilig voor onbevoegden (kinderen). Opslag Gasflessen: 1. Scheiden van zuurstof <> brandbare gassen. 2. Geventileerd (pas op: verstikkende gassen). 3. Rechtop, beschermd tegen omvallen. 4. Wees voorbereid op calamiteiten, hoe klein je atelier ook is! Noodsituaties 5. Oogdouche en fles. 6. Blusdekken (180 x 180 cm,niet kleiner!!). 7. EHBO koffer. 1. Absorptiemiddelen voor het morsen van chemicaliën. 2. Blussers: sproeischuim of CO2 (alleen bij grote ruimtes). Afzuiging 1. Afzuigingkap: afzuigsnelheid neemt kwadratisch af met de afstand. 2. Zuurkast: apparatuur in de zuurkast op een verhoging. verplaatsen om luchtcirculatie te verbeteren. Het ideale atelier…. 1. Opgeruimd en schoon. 2. Ruimteventilatie én bronafzuiging. 3. Werkkleding en PBM gebruiken. 4. Chemicaliën. 5. Voorraad in oplag. 6. Werkvoorraad in chemisch bestendige pot. 7. Na afloop afgesloten potten. 8. Afval in afvalvaten. 9. PBM onderhoud en opbergen. 10. Geen eten in atelier, altijd handen wassen. RN M@gazine 2/2010
36
Chemisch afval 1. Afvoer als particulier: chemokar. 2. Afvoer als bedrijf: geëtiketteerd gescheiden aanleveren in flessen of in cans (stoffen van dezelfde groep kunnen samen in een fles). 3. Halogenen oplosmiddelen: terpentine, vernis, isopropanol. 4. Zure en anorganische stoffen: vb. zoutzuur, salpeterzuur. 5. Alkalische anorganische stoffen: vb. natronloog. 6. Oxiderende stoffen: bijvoorbeeld peroxide. 7. Afvalstoffen met zware metalen: giftige stoffen als lood en cadmium. 8. Uigedampte watten in de gewone afval. 10 PBM- regels 1. Veiligheidsinformatieblad verzamelen, vervang ze wanneer er nieuwe informatie bekent is. 2. Blootstelling bepalen d.m.v. stofmanager 4.0. 3. Bepaal stoffilter : P2 of P3. 4. Bepaal of dampfilter nodig is. 5. Handschoenen mechanisch of chemisch? 6. Veiligheidsbril, overzetbril, gelaatscherm? 7. Voorkom grote opslag. 8. Voorbereid op calamiteiten. 9. Zorg voor ruimteventilatie en bronafzuiging. 10. Scheid chemisch afval.
RN M@gazine 2/2010
37
Symposiumverslag Polychrome Sculpture: Tool Marks and Construction Techniques 24 - 25 oktober 2010, Bonnefantenmuseum, Maastricht Nienke Woltman en Willianne van der Sar
Op 24 en 25 oktober van dit jaar organiseerde de ICOM-CC Sculpture, Polychromy, and Architectural Decoration Working Group en de Stichting Restauratie Atelier Limburg (SRAL) een tweedaags symposium in het Bonnefantenmuseum in Maastricht. Het symposium droeg de titel “Polychrome Sculpture: Tool Marks and Construction Techniques”. Negen sprekers uit verschillende landen waren uitgenodigd om hun bijdragen te presenteren aan een internationaal publiek van ongeveer zestig hout- en polychromierestauratoren en studenten. De focus van het symposium lag op de studie naar verschillende gereedschapssporen die getuigen van het maakproces van de beelden. Iedere spreker liet voorbeelden zien van polychrome beelden waarin werd geprobeerd de zichtbare gereedschapssporen te relateren aan het maakproces. Dit was keer op keer een interessant gegeven, aangezien door deze studie mogelijke kunstenaars of werkplaatsen herleid kunnen worden. Arnold Truyen, polychromie restaurator bij de SRAL, opende de dag met een lezing over de laat-Middeleeuwse beeldsnijder Jan van Steffenswert. Zijn werk varieert van beelden tot altaarstukken en als een van de weinigen uit die periode signeerde hij zijn werk, soms zelfs met de datum erbij. Zorgvuldig onderzoek heeft veel nieuwe informatie opgeleverd over Van Steffenswert’ leven en zijn ateliers in Maastricht. Aan de hand van oude prenten en werksporen op de beelden, kon een werkbank door Truyen gereconstrueerd worden. Maar let wel, waarschijnlijk waren er veel meer typen en kon één beeld tijdens het werkproces in meerdere banken ingeklemd zijn geweest. Interessant is het om te weten of beelden die niet gesigneerd zijn aan de hand van bepaalde werksporen aan een specifieke beeldwerker of specifiek atelier kunnen worden toegeschreven. Iets waar ook Agnès Le Gac, Assistent Professor en Beeldenrestaurator van de Universidade Nova uit Lissabon, dieper op in ging in haar lezing over Manuel de Sousa, een 17de-eeuwse beeldhouwer uit Tibaes in Portugal. Peter Stiberc, beeldenrestaurator bij het Opificio delle Pietre Dure uit Florence, besteedde meer aandacht aan de onderzoekstechnieken die voor polychrome beelden toegepast kunnen worden. Stiberc, evenals andere sprekers, noemde röntgenfotografie als een geschikte techniek om de constructie van een beeld in kaart te brengen: het aantal delen waaruit het beeld is samengesteld, de soort RN M@gazine 2/2010
38
verbindingen die zijn toegepast en nagels die zich eventueel onder een gesso-laag bevinden. Er zijn natuurlijk ook beperkingen aan deze techniek. Door de kennis over hoe een beeld precies in elkaar zit, kunnen bovendien eventuele schadebeelden worden herleid of worden verholpen. Emanuelle Mercier, beeldenrestaurator bij het KIK-IRPA in Brussel vertelde tijdens haar presentatie over de houtsoorten die in de regel werden gebruikt door beeldwerkers in de 13de en 14de eeuw in de Meuse regio. In een enkel geval is eikenhout gebruikt van zeer slechte kwaliteit, dit terwijl er een bloeiende handel in goede kwaliteit eiken bestond. Mercier schetste een aantal problemen die zich voordoen als gevolg van deze slechte houtkwaliteit. Opvallend is dat sommige beelden uit deze periode werden beplakt met een lap of met perkament om een glad oppervlak te creëren voordat ze werden gepolychromeerd. Mercier noemt deze techniek marouflage. Deze term is hier niet echt op zijn plaats. Vanuit het publiek werd na afloop dan ook geopperd dat deze techniek wellicht meer de functie heeft om verbindingen aan het zicht te ontrekken en tevens de snijsporen weg te werken, waarvoor ook een grondering diende. Een ander interessant aspect dat werd besproken door Mercier is de informatie die een beeld kan geven over de oorspronkelijke plaatsing. Wanneer een beeld bijvoorbeeld een platte achterkant heeft, kan hieruit worden afgeleid dat het beeld ergens tegenaan was geplaatst. Verder komt het dikwijls voor dat beelden die zijn samengesteld uit losse delen, in de geschiedenis aangevuld zijn met verkeerde onderdelen. Dat leidt tot foute kunsthistorische interpretaties. De tweede dag van de conferentie begon Judy Ozone, Senior beeldenrestaurator van de National Gallery of Art in Washington met een presentatie over het materiaaltechnisch onderzoek naar een 17de-eeuws Johannes-beeld, gemaakt door de Spaanse Francisco Antonio Gijón. Michael Rief, restaurator van het Suermondt-Ludwig Museum te Aken, richtte zich hierna op het onderzoek naar gebruikte gereedschappen in de 15de en 16de eeuw in Duitsland. Ook ging hij in op verschillende klemsystemen die in werkbanken werden toegepast om de beelden vast te zetten. Zo hebben veel polychrome beelden gaten aan de boven en onderkant. Rief vertelde dat dergelijke gaten echter meer vragen oproepen dan beantwoorden. Dit soort markeringen zou ook afkomstig kunnen zijn van de werkbank van degene die de polychromie aanbracht.
RN M@gazine 2/2010
39
Ook Marc Peez, beeldenrestaurator van LVR Amt for Denkmalpflege in Brauweiler, besteedde aandacht aan deze gaten aan de boven- en onderzijde van middeleeuwse beelden. Vanuit het publiek werd na afloop van zijn verhaal geopperd om met de ICOM-CC werkgroep een database op te zetten waarin al dit soort gereedschapssporen worden gedocumenteerd om meer inzicht te verkrijgen in de werkmethoden van middeleeuwse beeldhouwers. Corinne van Hauwermeiren, beeldenrestaurator van het Luiks museum presenteerde vervolgens een deel van haar PHD onderzoek naar culturele, religieuze, historische maar ook technische aspecten van Romaanse Maria-met-kindbeelden (ook het het Sedes-type genoemd). Regina Urbanek, beeldenrestaurator en docent aan de CICS in Keulen vertelde over houten busten, gemaakt in Keulen tussen 1270 en 1360. Onderzoek bracht aan het licht dat het werkproces van deze relieken gedurende de 13de tot de 16de eeuw onderhevig was aan mode. Er kan bijvoorbeeld een vrij duidelijke ontwikkeling worden gezien in de aard van de scharnieren van de deksels op de hoofden van deze bustes. Het symposium werd afgesloten met opnieuw een presentatie van Arnold Truyen. Aan de hand van een origineel beeld van de eerder genoemde Van Steffenswert en een 19de-eeuwse kopie van dit beeld, liet Truyen het verschil zien tussen middeleeuwse en moderne bewerkingssporen. De reguliere presentaties werden op deze tweede dag op een gegeven moment onderbroken door korte presentaties van de makers van de vier aanwezige posters. Drie van de vier posters, die van Elisabeth Taube& Beate Fuecker, Yao-Fen You& John Steele en Juan Carlos Bermejo Cejudo gingen over specifieke case-studies waarbij onderzoek naar bewerkingsporen centraal stond. De poster van Armgard Schrenk over maanringvorming in Baltisch eikenhout viel hier wat betreft onderwerp iets buiten, maar was wel interessant. Al met al weer een inspirerende dag, waarbij tijdens de lunchpauze bovendien een rondleiding werd gegeven in de studio’s van SRAL. Uiteraard werd een bezoek gebracht aan het atelier van Arnold Truyen, waar zijn verhaal meer tot leven kwam. Niet minder interessant was het bezoek aan de ateliers van de studenten van de SRAL, waar bezoekers konden zien dat het onderwijs bloeit naast de dagelijkse restauratiewerkzaamheden van de overige restauratoren in dienst bij de SRAL. Concluderend kan worden gezegd dat dit symposium een belangrijke rol heeft gespeeld bij het in de belangstelling plaatsen van technisch onderzoek naar middeleeuwse polychrome beelden – dat in de schaduw staat van het technisch onderzoek naar schilderijen -, de uitwisseling van ideeën over de aanpak en het delen van informatie. En waar beter te beginnen dan bij het begin: het maakproces.
RN M@gazine 2/2010
40
Symposiumverslag 10th international Hout- en Meubelrestauratie: Restoring Joints, Conserving Structures 8 - 9 oktober 2010, De Rode Hoed, Amsterdam Jaap Boonstra en Miko Vasques Dias
Afgelopen 8 en 9 oktober organiseerde Stichting Ebenist het tiende internationale symposium voor hout- en meubelrestauratie. Behalve voor het internationaal netwerken en gezellig bijpraten kwamen de circa 200 deelnemers uit negentien landen in eerste instantie voor een programma van lezingen rond het thema `Restoring Joints, Conserving Structures'.
Een typisch meubelrestauratieonderwerp dus, dat toch zelden het hoofdthema van een conferentie is. Het voorzag duidelijk in een behoefte, af te meten aan de enthousiaste reacties van de deelnemers, waarvan velen een opleiding als meubelmaker hebben. Het thema ligt ten grondslag aan het behoud van houten meubels en gebruiksvoorwerpen, een categorie objecten die letterlijk overeind blijven of omvallen afhankelijk van constructiemethodes, gebruik, conditie en verval. De sfeervolle Rode Hoed aan de Keizersgracht in Amsterdam vormde het podium voor dertien voordrachten van sprekers uit GrootBrittannië, Nederland, Denemarken, Portugal, Canada, Italië en de Verenigde Staten. Lezingen over specifieke verbindingen zoals zwaluwstaarten en deuvels zetten onmiddellijk de toon en maakten duidelijk dat kennis van meubelmakermethodes essentieel is om constructies te begrijpen. En dan nog kun je de details over het hoofd zien van een opgewigde zwaluwstaart, toegepast in historisch meubilair uit sommige regio’s van Duitsland en, grappig genoeg koloniaal Amerika. Bij sommige meubelontwerpers is zo'n duidelijke voorkeur voor specifieke verbindingen dat je wel kan spreken van een signature joint, zoals in het geval van de `Rietveld joint' en de decoratieve verbindingen van de Deense ontwerper Peder Moos. Hoe ze vervolgens te restaureren is een andere zaak; het krachtenspel op stoelconstructies is niet steeds adequaat op te vangen, zo bleek uit de Canadese en Engelse bijdragen om te komen tot een verantwoorde restauratiemethode. Traditionele meubelmakermethodes schieten soms tekort bij reparatie van breuken. Meer theoretische kennis van verlijmingen en belasting is dan gewenst om nieuwe methodes en materialen te beoordelen. Begrippen als statische versus dynamische belasting zijn geen dagelijkse kost voor een ambachtelijk werkende
RN M@gazine 2/2010
41
restaurator en lijmtests gaven soms moeilijk te interpreteren resultaten. Röntgenopnames kunnen op non-destructieve wijze waardevolle informatie geven over constructies, zo bleek uit computerondersteunde tomografieën uitgevoerd in het restauratie- en onderzoekscentrum La Venaria Reale in Turijn en de stereo-röntgenopnamen die het Rijksmuseum Amsterdam maakt. Twee lezingen over schilderijlijsten gaven een indruk van hoe daarin met houtconstructies wordt omgegaan; enerzijds het prijzenswaardige catalogiseringsproject van het Rijksmuseum Amsterdam van zijn collectie historische lijsten, anderzijds de restauratiepraktijk van lijsten die toch vaak vooral dienen als bescherming voor het schilderij. Een lezing over een marqueteriekabinet uit de collectie van datzelfde Rijksmuseum maakte veel indruk; het resultaat van een jarenlang onderzoeks- en restauratieproject. Een ander indrukwekkend project was de succesvolle poging om door vocht sterk vervormde panelen uit een 18e-eeuwse wandbetimmering in Virginia door gecontroleerde bevochtiging en droging weer vlak te krijgen. Het zaterdagmiddagprogramma bestond uit een drietal excursies: de restauratieateliers van het Ateliergebouw van het Rijksmuseum, de tentoonstelling over de leidende 19e-eeuwse meubelproducenten Mutters en Horrix in het Haags Gemeentemuseum, en de scheepswerf Batavia in Lelystad, waar de replica van Michiel de Ruyters vlaggenschip de Zeven Provinciën langzaam vorm krijgt. Om Ian Fraser, een van de deelnemers aan de laatste excursie te citeren: `Seeing the bones of wooden ships illustrates in a visceral way the complex and changing forces imposed on wooden structures. It also serves as a reminder of what an incredibly useful and versatile material wood was and still is: for building material, furniture and domestic items, fuel, transport, engineering applications, carbon sink. A valuable resource, and you all think it just grows on trees don't you?' I couldn't agree more.
RN M@gazine 2/2010
42
Colofon RN-M@gazine is een uitgave van Restauratoren Nederland, en verschijnt vier keer per jaar. Redactie: Henriette Fuhri Snethlage (hoofdredacteur), Pol Bruijs, Robien van Gulik, Gabriëlle Beentjes, Josine Verdegaal, Nico van der Woude, Maarten Goossen Aanleveren kopij:
[email protected] Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande toestemming van Restauratoren Nederland.
RN M@gazine 2/2010
43