nº
43ste jaargang / 29 januari 2010
thema riolering
2/
2010
Tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer
Record aantal bezoekers bij Vakantiecursus 2010 Interview met Gerard Martijnse Validatie van op riolering aangesloten verhard oppervlak
KWR: kennisinstituut voor de watercyclus Met een krachtige historie in drinkwateronderzoek en een open vizier naar de waterproblemen van nu en de toekomst, verbreedt KWR zijn activiteiten naar de hele watercyclus. Dit doen we voor diverse organisaties zoals waterbedrijven, waterschappen, gemeenten, bedrijfsleven, Provincies en Rijk. KWR helpt de watersector uitdagingen te signaleren en levert middelen en innovatieve strategieën om succesvolle oplossingen te realiseren.
Afvalwater en watercyclus Het team Watertechnologie van KWR richt zich op wetenschappelijk innovatief onderzoek, kennisintensieve adviesdiensten en het ontwikkelen van commerciële projecten in de waterketen. Het onderzoek is gericht op het creëren van synergievoordelen door een integrale beschouwing van de watercyclus op robuustheid en duurzaamheid. Het onderzoek doen wij in nauwe samenwerking met partners uit de publieke sector. Meer informatie: kijk op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.
Watercycle Research Institu te
Een nieuw woord voor riolering
‘G
een jongere heeft nog belangstelling voor de riolering’ zegt Gerard Martijnse (VROM) in deze uitgave. Hij maakt zich zorgen over de grote groep ervaren ouderen die de komende jaren met pensioen gaat en het geringe aantal jonge mensen dat voor het rioleringsvak interesse toont. Ook maakt hij zich zorgen over de trend om steeds meer beleidsambtenaren in dienst te nemen die niet over vakinhoudelijk kennis beschikken, maar er alleen voor zorgen dat processen op gang komen of blijven. Het is een zorg die bij meer mensen in de rioleringswereld (en ook in andere delen van de watersctor) speelt. En waaraan niet zo eenvoudig iets valt te veranderen. Het probleem moet voor een deel aangepakt worden bij de bron: de opleidingen. Voor een ander deel moet het
rioleringsvak zelf boeiender gemaakt worden. En dat hoeft niet zo ingewikkeld te zijn. De rioleringswereld bestaat niet langer uit uitsluitend rioolbuizen en bergbezinkbassins, maar ook uit bijvoorbeeld hemelwaterafvoer en wadi’s. Zeker in grote steden bepaalt de rioleur een deel van de ruimtelijke ordening en het stedelijke milieu. Sterker nog, de rioleur bepaalt ook hoe de bewoners omgaan met het regen- en afvalwater. Hij (of zij) maakt de stad meer dan ooit leefbaar. Als dat nog geen goede (aanvullende) stimulans is om je daarvoor in te zetten. Misschien moeten we de naam ‘riool’ of ‘rioleur’ ook veranderen. Peter Bielars
inhoud nº 2 / 2010 / *thema
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail
[email protected] Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten:
[email protected] Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00
4 / Record aantal bezoekers Vakantiecursus 2010
Arne Verliefde, Hans van Dijk en Ivo Pothof
10* / Interview met Gerard Martijnse Maarten Gast
12* / Benchmark Rioleringszorg in 2010 landsdekkend
4
Eric Oosterom
14* / De basisinspanning in West-Brabant
conform het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel
Guy Henckes, Marcel Glasbergen, Jeroen Langeveld, Ronald Rombouts en Pierre Backx
18* / ‘Ontgravingen voor riolering kunnen risico inhouden’
Robert Schrauwen
24
/ Inspelen op emergentie: interactieve uitvoering (2) Jaap Evers, Wim van Leussen en Hannah Ietswaart
27
/ Recensie: Handboek voor waterzuiverheid en -kwaliteit
Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail
[email protected] fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.
verharde oppervlak te valideren?
Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk
/ Relatie tussen neerslag en afvalwaterdebiet
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
10
Jasper Verberk
28 / Waternetwerken 33* / Is het op de riolering aangesloten
12
Bert Palsma, Henk van Wieringen en Wouter Stapel
36* / UV/H O O-behandeling van effluent
rwzi
2
2
Jarno de Jonge, Erwin Beerendonk, Guus IJpelaar
39*
Wouter van Riel, Jack Jonk en Etteke Wypkema
43*
/ Hergebruik grijswater in individuele zuiveringssystemen in Polen Ryszard Blazejewski en Katarzyna Kujawa
46* / Verpompte uurvolumen geven duidelijkheid over rioolvreemd water in Amersfoort
Han Lensink en Suzanne Naberman
50* / Handel & Industrie
Bij de voorpagina: Renovatie van de riolering in Schiedam.
Record aantal bezoekers bij Vakantiecursus 2010 Een recordaantal van ruim 500 deelnemers trok op 15 januari naar de TU Delft voor hèt jaarlijkse nieuwjaarscongres van de watersector. Dit jaar met als thema ‘Energie uit water’. Is dat een hype of daadwerkelijk een serieuze mogelijkheid die zowel bij de drinkwaterwinning als de afvalwaterzuivering (en in de riolering) onderzocht moet worden? Na de drukte vorig jaar bij de lezingen vanuit de afvalwatersector waren nu weer twee even grote collegezalen beschikbaar. Waarbij de afvalwaterzaal wat minder belangstelling trok dan de drinkwaterzaal. Druk was het sowieso in de tussenruimte, waar men op een meer ontspannen manier kon discussiëren over de zin (en onzin) van duurzame oplossingen voor de energie- en klimaatvraagstukken.
P
rofessor Louis de Quelerij, decaan van de faculteit Civiele Techniek, opende de (62e wat drinkwater betreft en 29e wat afvalwater betreft) Vakantiecursus en feliciteerde dagvoorzitter Drinkwater Luuk Rietveld met zijn nieuwe positie als professor Urban Water Cycle Technology, een leerstoel die gesponsord wordt door Waternet. Hij feliciteerde ook de nieuwe professor Gert-Jan Medema op de leerstoel Water en Gezondheid, gesponsord door KWR Watercycle Research Institute. Verder was de decaan lovend over het initiatief van Stichting RIONED en de leerstoel Riolering omtrent de opvolging van vertrekkend professor François Clemens: de afvalwatersector heeft samen met de vakgroep een onderzoeksplan en bijbehorende financiering opgesteld, wat een uniek initiatief is dat met een spontaan applaus werd verwelkomd. De decaan sloot af met het compliment aan de sectie Gezondheidstechniek dat ze niet alleen op het financiële scorebord, maar ook op het overzicht van de wetenschappelijke publicaties en onderzoeksbeurzen de faculteit aanvoeren.
Drinkwater
Omdat het sabbatjaar van Hans van Dijk hem vorig jaar zo goed bevallen was, nam Luuk Rietveld.
Luuk Rietveld ook dit jaar de zaken waar als dagvoorzitter voor de parallelsessie Drinkwater. Rietveld begon zoals steeds met een humoristische terugblik op het voorbije jaar, waarbij hij zich afvroeg of er een verband bestond tussen het feit dat Hans van Dijk voldoende reserves opgebouwd had om op 56-jarige leeftijd met pensioen te kunnen gaan en het omkoopschandaal van 80 professoren in Duitsland. Rietveld vermeldde verder dat het energieverbruik voor drinkwaterproductie en distributie samen een factor 50 kleiner is dan de energie die gebruikt wordt om drinkwater binnenshuis op te warmen. Energiebesparingen in de productie zijn mogelijk door met modellen de processen beter te sturen, maar terugwinnen van energie uit afvalwater (bijvoorbeeld thermische energie door warmteterugwinning uit douchewater) kan ook veel resultaat opleveren. Als ‘mee-naarhuis-neem boodschap’ stelde Rietveld voor om voortaan koud te douchen. Harmen Hoogeveen, directeur van Waterleidingbedrijf Groningen, merkte op dat de watersector slechts verantwoordelijk is voor 0,8 procent van het totale energiegebruik in Nederland, en dat er dus niet alleen moet gefocust worden op besparingen in die 0,8 procent, maar dat vooral in de andere 99,2 procent een wereld te winnen is, door De drinkwaterzaal.
4
H2O / 2 - 2010
samenwerkingsverbanden over de sectorgrenzen heen. Daarom is twee jaar geleden vanuit Waterleidingbedrijf Groningen nagedacht over hoe Groningen er in 2033 uit zou zien. Dit hardop nadenken over integrale oplossingen voor de gevolgen van de klimaatveranderingen, maar ook de demografische en industriële ontwikkelingen waarmee Groningen geconfronteerd wordt, leverde onder meer als resultaat op dat naast technologie vooral een leider nodig is, een onafhankelijke dwarsdenker, om de regie te nemen voor het doorvoeren van een groenere oplossing. Hoogeveen ziet water als de ontbrekende factor tussen de verschillende actoren en de factoren biomassa, energie en omgeving. Omdat professor Han Vrijling (TU Delft) in verband met andere afspraken in tegenstelling tot het oorspronkelijke programma nu voor Cees Buisman (Wetsus) zijn bijdrage mocht brengen, kwam zijn kritiek en scepsis over ‘blauwe energie’ nu vóór de positieve woorden van Buisman over die vorm van energie. Vrijling toonde met behulp van verschillende voorbeelden aan dat, hoewel er mooie ideeën bestaan voor duurzame energie, deze ideeën niet altijd haalbaar zijn, omdat ze in strijd zijn met de natuurwetten. Uit het eerste voorbeeld bleek dat, hoewel onderwatermolens qua
verslag constructie eenvoudiger zijn dan turbines in een dam om elektriciteit op te wekken, vaak vergeten wordt dat het rendement van een watermolen (30 tot 35 procent) veel lager is dan het rendement van een turbine (meer dan 90 procent). Plannen voor een energie-eiland en getijdencentrale op de Afsluitdijk zijn volgens Vrijling daarom geen economisch haalbare optie, omdat de kostprijs van de geleverde energie drie tot vier keer hoger zal liggen dan het huidige markttarief. Vrijling vergeleek ook even de elektrische auto met de dieselauto. Niet alleen is de actieradius van een elektrische wagen zeer beperkt, bovendien is het elektriciteitsnet niet aangepast aan het snel laden van dergelijke wagens. Professor Cees Buisman, wetenschappelijk directeur van TTI Wetsus, lichtte daarna alsnog het Blue Energy-concept toe. Blauwe Energie is energie opgewekt uit menging van zoet en zout water in een omgekeerde electrodialyse-installatie. Buisman vind het scepticisme van Vrijling niet gegrond. Hij toonde aan dat in Nederland voldoende zoet water aanwezig is dat in zout water uitstroomt, waarmee de elektriciteitsbehoefte van vier miljoen Nederlandse huishoudens gedekt kan worden. Buisman toonde ook aan dat de techniek van laboratoriumschaal relatief gemakkelijk op te schalen is naar grotere installaties: in de toekomst is opschaling naar modules van 200 kW voorzien. Membraanvervuiling kan vermeden worden door voorbehandeling met drumfilters. Qua kosten moet de membraanprijs nog dalen, maar dat lijkt haalbaar indien grote volumes geproduceerd worden. Buisman gaat uit van een uiteindelijke energieprijs van acht cent per kWh. Het huidige markttarief ligt rond vijf cent per kWh.
Gertjan Medema.
Professor Gertjan Medema (KWR en TU Delft) ging in zijn presentatie in op de gezondheidsrisico’s die verbonden zijn aan water en energiesystemen. In Ghana werd door de aanleg voor een stuwmeer voor energielevering de snelstromende rivier Volta omgevormd tot een stilstaand meer. Hierin kon de parasiet Schistosoma gemakkelijk overleven. Voor de bouw van de dam was vijf procent van de bevolking besmet, na de bouw liep dit aantal snel op tot bijna 100 procent. Als tweede voorbeeld gebruikte Medema het voorbeeld van Amsterdam, juli 2006, om het risico van Legionella uit slecht functionerende koeltorens aan te tonen. De parasiet Naegleria fowleri, soms liefkozend de ‘brain-eating amoeba’ genoemd, kan door opwarmen van oppervlaktewater door koelwater tegenwoordig ook in onze streken voorkomen. Tot slot stelde Medema dat bij boringen voor koude-warmteopslag vermeden moet worden dat de afsluitende lagen die het grondwater voor de drinkwaterproductie beschermen, beschadigd worden, om risico op contaminatie te vermijden.
Uitreiking Gijs Oskamprijs Gijs Oskam mocht dit jaar de naar hem genoemde prijs uitreiken aan Harmen van der Laan. Hij studeerde af aan de TU Delft op onderzoek naar arseenverwijdering uit grondwater en werkt nu als onderzoeksassistent op dit gebied aan de TU Delft. Voor de prijs, die om de twee jaar uitgereikt wordt, waren naast Harmen van der Laan nog genomineerd Perry van Overveld en Evgenia Rabinovitch. Het was de zesde keer dat de prijs uitgereikt werd. Tot in 2008 sponsorden Waterwinbedrijf Brabantse Biesbosch en Evides de Gijs Oskamprijs. Vanaf dit jaar gebeurt dit door Evers + Manders Subsidieadviseurs BV. De aanmoedigingsprijs is ook verhoogd en bedraagt nu 2.500 euro. Harmen van der Laan won de Gijs Oskamprijs 2010.
Jan-Peter van der Hoek van Waternet gaf aan dat Waternet als waterketenbedrijf over de ideale troeven beschikt om energiezuinig te kunnen werken en (meer dan) CO2-neutraal te zijn. Een watercyclusbedrijf kan energie (terug)winnen uit zowel oppervlaktewater als grondwater, drinkwater en afvalwater. Bij oppervlaktewater en grondwater gaat het voornamelijk om opslag van thermische energie: diepe koude plassen kunnen in de zomer gebruikt worden voor koeling van bedrijven via warmtewisselaars en koude-warmteopslag via grondwater wordt ook al toegepast. Uit drinkwater kan energie gewonnen worden bij de zuivering, bijvoorbeeld door winning van methaan uit grondwater, of kan thermische energie gewonnen worden door de stijgende temperaturen van het drinkwater te gebruiken als warmtebron in warmtewisselaars. Uit afvalwater kan chemische energie gewonnen worden in de vorm van biogas en warmtekrachtkoppeling, of opwerking van biogas naar groen gas dat in het distributienet geïnjecteerd kan worden. Van der Hoek voorziet een mogelijke besparing van 156.800 CO2-equivalenten per jaar door gebruik van duurzame energie, terwijl Waternet slechts 53.100 ton nodig heeft om CO2-neutraal te zijn.
H2O / 2 - 2010
5
Afvalwater
De dagvoorzitter Afvalwater, professor Jules van Lier, gaf een zeer informatieve introductie op het thema. Met de afvalwaterzuivering als grootste energieverbruiker concludeerde Van Lier: “Jullie zitten inderdaad in de juiste zaal.” De professor Afvalwatertechnologie hield eerst een pleidooi voor het duidelijk aanduiden van de verschillende soorten energie (elektrisch, thermisch en chemisch gebonden energie). Vervolgens schetste hij de mogelijkheden voor een energieproducerende rwzi. Met eenvoudige schattingen toonde Van Lier aan dat naast anaerobe vergisting tot methaan, verbranding van vergaand gedroogd slib een potentiële additionele energiewinst oplevert, bijna gelijk aan de verbranding van bruinkool. Het achteraan de pijp concentreren werd nog afgezet tegen het voor aan de pijp scheiden van de huishoudelijke afvalstromen. Mogelijk dat een nog te ontwikkelen hoge-druk-gistingstechniek kan leiden tot het direct terugvoeren van de chemische energie uit het zwarte toiletwater naar de gaskraan in de huishoudens (zie pagina 50). Van Lier ging wel ruim over zijn spreektijd heen en dat beloofde niet veel goeds voor de rest van de dag. De tweede spreker, professor Verstraete van de universiteit Gent, kreeg al meteen de lachers op zijn hand door het recente uitvallen van de gehele communale zuivering van Brussel als een wetenschappelijk experiment te typeren. Vervolgens presenteerde Verstraete op heldere wijze de mogelijkheden van het toepassen van de Cradle-to-Cradle (C2C)-filosofie op de afvalwaterzuivering. Verstraete acht een gecentraliseerd C2C-ontwerp van het zuiveringsproces het meest kansrijk. Hierbij wordt het influent eerst gesplitst in een waterstroom en een concentraatstroom met tien gram vaste stof per liter. De waterstroom wordt opgewerkt tot NEWater, de concentraatstroom wordt anaeroob vergist met de bestaande kennis van de industriële mestverwerking en opgewerkt tot een duurzame meststof voor de landbouw. In de verdere toekomst ziet Verstraete een rol voor het Willy Verstraete.
pyrolyse-proces, waarbij het zogenaamde Biochar als eindprodukt in de bodem opgeslagen kan worden. Als het een beetje meezit, levert een ton Biochar voor ongeveer drie ton aan verhandelbare CO2-rechten. Ferdinand Kiestra (Waterschap Aa en Maas) presenteerde een case van de Energiefabriek, waarbij 13 waterschappen ernaar streven om de afvalwaterzuiveringen om te bouwen tot energieleverende fabrieken. Hij besprak de zuivering in Den Bosch, waar met conventionele maatregelen het netto verbruik van 270 kW-e omgezet kan worden tot een levering van 19 kW-e door een warmtekrachtkoppeling te plaatsen en over te gaan tot PE-dosering. Bij levering van gistingsgas aan de lokale industrie of de verkoop van groen gas is zelfs sprake van een significante energieproductie. De verwachting is dat de rwzi in Den Bosch in 2014 energieneutraal zal draaien. Het plaatsen van een WKK-installatie blijkt goedkoper dan het verkopen van het groene gas. Tenslotte merkte Kiestra op dat elke case uniek is en nieuwe oplossingen levert, onder andere door verschillen in afvalwatersamenstelling en lokale omstandigheden, zoals naburige industrieën. In de laatste voordracht van de ochtendsessie ging Markus Flick (Evides Industriewater) in op het belang van industriewater in de waterketen. Flick haalde een aantal voorbeelden aan, waaronder de samenwerking rond awzi Harnaschpolder om het afvalwater op te werken tot hoogwaardig gietwater voor de glastuinbouw. Flick formuleerde drie uitdagingen voor duurzame ontwikkeling in de maatschappelijke waterketen: energieproductie uit afvalwater (CH4) en door het mengen van zout en zoet water (Blue Energy), terugwinning en hergebruik van nutriënten en basisgrondstoffen uit afvalwater én hergebruik van effluent. Momenteel wordt slechts vijf procent van het effluent hergebruikt. Om haar ambitie kracht bij te zetten heeft Evides Industriewater besloten de aanstelling van een nieuwe deeltijd leerstoel Industriewater aan de TU Delft te sponsoren. Omdat Flick, net zoals zijn collega Peter Vermaat vorig jaar, geen bijdrage voor de bundel van de Vakantiecursus had aangeleverd, beloofden De afvalwaterzaal.
6
H2O / 2 - 2010
beide heren aan professor Van Lier een extra promovendus op deze leerstoel te gaan sponsoren. Op de vraag of zuiveringsslib een kostenpost, energiedrager of grondsoort is, gaf Leo Korving van Slibverwerking Noord-Brabant een eenduidig antwoord: slib is een kostenpost, maar waarom? Gezond verstand zou zeggen: verbranding van organische stof levert toch energie? Of: waarom gebruik je slib niet als grondstof in de landbouw? Of: kan fosfaat niet teruggewonnen worden? Achtereenvolgens overtuigde Korving het publiek van het tegendeel. Juist de verwerking van de organische stof kost veel energie en beperkt de slibdoorvoer in een slibverbrandingsinstallatie. Dit pleit voor toepassing van verbeterde slibgisting op de zuivering zelf, waardoor het organische stofgehalte significant afneemt en dus de slibverbranding goedkoper wordt. Hoewel eenvijfde van alle fosfaat uiteindelijk in het slib terechtkomt, is het financieel potentieel van fosfaatterugwinning zeer beperkt ten opzichte van de slibverwerkingskosten. Daarbij is directe toepassing in de landbouw niet realistisch, omdat het slib sterk verontreinigd is. Toekomstige tekorten op de fosfaatmarkt zullen het huidige kostenmodel uiteraard beïnvloeden.
De balans opmakend
Nu technisch steeds meer mogelijk wordt maakte Marcel Bruggers (Deltares) de balans op: hoeveel energie kan er nu realistisch uit water worden geëxploiteerd? Om deze vraag te beantwoorden, passeerde een aantal projecten uit binnen- en buitenland de revue: opnieuw Blue Energy, aquatische biomassa, getijdenenergie (stroming en hoogteverschil) en energie uit rivieren (stuw en stroming). Van elk project werd ruwweg geschat wat voor Nederland de mogelijkheden zijn. Om een reëel beeld te geven werden zowel technologische, maatschappelijke, klimatologische, alsmede geografische mogelijkheden en beperkingen meegenomen. Het aanwezig potentieel werd op die manier ‘getrechterd’ naar een realistische exploitabel potentieel. En hier zit, afhankelijk van de techniek, soms wel een factor tien tussen.
verslag Uitreiking Jaap van der Graaf-prijs Tijdens de 62e Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater in Delft is voor de eerste keer de Jaap van der Graaf-prijs uitgereikt. De prijs wordt toegekend aan een student of onderzoeker die in 2009 het beste Engelstalige artikel over de behandeling van afvalwater heeft geschreven. Het winnende artikel heeft als titel ‘Nitrous oxide emission during wastewater treatment’ en is geschreven door Marlies Kampschreur e.a. en verscheen in Water Research 43. De Jaap van der Graaf-prijs is vorig jaar ingesteld bij het afscheid van Van der Graaf als hoogleraar in de Behandeling van Afvalwater aan de Technische Universiteit Delft. De prijs is een initiatief van Witteveen+Bos, het ingenieursbureau waar Jaap van der Graaf van 1988 tot 2003 algemeen directeur was. De onderscheiding bestaat uit een geldbedrag van 5.000 euro en een glasobject en wordt jaarlijks toegekend. Het doel erachter is de Nederlandse expertise op het gebied van behandeling van afvalwater verder te profileren. Het geldbedrag dient in het kader hiervan te worden aangewend. Het kunstwerk van de glaskunstenaar Henk Adriaan Meijer symboliseert de behandeling van afvalwater.
Marcel Bruggers.
Conclusie
Na het opmaken van de balans blijkt tien procent van de totale energiebehoefte van Nederland uit water gewonnen te kunnen worden, voornamelijk door Blue Energy. Dus: energie uit water is zeker geen hype. Een conclusie die geldig is voor de gehele waterketen, zoals uit de voordrachten bleek.
Gezamenlijke slotsessie
In de gezamenlijke slotsessie ondernam Theo Schmitz, de directeur van Vewin, een Guinness Book of Records-poging door in 30 minuten 64 plaatjes te presenteren. Schmitz trok de lijn van zijn presentatie van vorig jaar door. Dit jaar voegde hij daar de metafoor aan toe dat de watersector, zoals mieren, veel werk op de schouders moet kunnen nemen. Met behulp van voorbeelden van megasteden als Mexico City, Manilla en Jakarta gaf hij aan dat de dreigende gevolgen van de klimaatverandering in grote mate versterkt worden door de demografische trends. De Nederlandse watersector moet via Water Operator Partnerships de derde wereld steunen en helpen lokale kennis te ontwikkelen, zodat die kennis daar weer overgedragen kan worden aan de buurlanden, aldus Schmitz. Teng Chye Khoo, CEO van de Singaporese Public Utility Board, gaf aan hoe Singapore omgaat met de uitdagingen waarmee het op watergebied geconfronteerd wordt, en hoe deze enorme stad dit energiezuinig probeert te doen. In Singapore valt er wel genoeg regen, maar is er niet genoeg landoppervlakte om het op te vangen. Daarom gaat Singapore op zoek naar een duurzame watervoorziening. De vier nationale bronnen zijn de reservoirs, het gebruik van hergebruikt afvalwater (NEWater), zeewaterontzouting en import uit Maleisië. Vooral hergebruik van afvalwater en zeewaterontzouting zijn zeer energie-intensief, waardoor Singapore nu investeert in onderzoek naar onder andere UASB-technologie, maar ook in nieuwe ontzoutingstechnieken, zoals membraandistillatie via MemStill. Door het bouwen van een dam in het midden van de stad is
De jury, bestaande uit Jules van Lier, Jans Kruit, Ad de Man, Arjen van Nieuwenhuijzen en Hardy Temmink, maakte tijdens de Vakantiecursus uit de tien inzendingen de drie genomineerden en de winnaar bekend. Bij de beoordeling is gelet op de praktische toepasbaarheid, profilering en actuele thema’s, zoals broeikasgassen, energie en vergaand zuiveren. Het winnende artikel geeft volgensde jury aan dat er verbazingwekkend weinig kennis is op het gebied van N2O-emissies bij afvalwaterbehandeling. Deze kennis zal in de toekomst echter nodig zijn om broeikasgasemissies te kunnen meten en rapporteren en daar waar nodig aanpassingen te realiseren in bestaande modellen voor het ontwerp van rioolwaterzuiveringen. Marlies Kampschreur (1977) studeerde Milieuhygiëne aan de Wageningen Universiteit (19972002). Van 2002 tot 2004 was zij werkzaam bij Witteveen+Bos. In 2005 begon ze met haar promotieonderzoek bij de afdeling Biotechnologie van de TU Delft. De afronding van het onderzoek vindt binnenkort plaats. Het onderwerp is ‘Influence of nitrogen oxides on the metabolism of ammonia oxidizing bacteria’. Als vervolg hierop worden in een STOWA-onderzoek N2O-emissies gemeten bij een aantal rwzi’s. Naast het winnende artikel werden de volgende twee artikelen genomineerd: David Jeison e.a. ‘Thermophilic sidestream anaerobic membrane bioreactors: The shear rate dilemma’, Water Environment Research 81, nr. 11; Adrien Moreau e.a. ‘The (in)significance of apparent viscosity in full-scale municipal membrane bioreactors’, Journal of Membrane Science 340. Marlies Kampschreur won de eerste Jaap van der Graaf-prijs.
Singapore er bovendien in geslaagd om het beschikbare volume van zijn opvangbekkens met een derde te vergroten. Singapore wil zijn inwoners wijzen op de nood om duurzaam om te springen met water, door een lager verbruik en ‘samenleven met water’, dus zorg voor de natuur, te stimuleren. Singapore wil een zogeheten waterhub worden en zoekt
hiervoor partijen van buitenaf. Via het DutchSingapore Partnership zijn verschillende bedrijven uit de Nederlandse watersector nu al actief in Singapore. Arne Verliefde en Hans van Dijk (TU Delft) Ivo Pothof (TU Delft/Deltares) Foto’s: Michelle Muus H2O / 2 - 2010
7
Bezoek op 16, 17 en 18 maart 2010 ! W u E I N 12.00-20.00 uur in Evenementenhal Gorinchem Dé vakbeurs voor de totale rioleringsbranche
nze Vraag via o gratis website een art aan! a k ie t la e R VIP
NIEuW!
Bij deze vakbeurzen wordt de unieke full-service-formule gehanteerd.
ekaart Met 1 entre beurzen kunt u beide bezoeken!
BEZOEKADRES EvEnEmEntEnhal GorinchEm Franklinweg 2, 4207 HZ Gorinchem I www.evenementenhalgorinchem.nl
CORRESPONDENTIE EvEnEmEntEnhal hardEnbErG Energieweg 2, 7772 TV Hardenberg T (0523) 28 98 98 E
[email protected]
W W W. E V E N E M E N T E N H A L G O R I N C H E M . N L
verslag Watercarrousel stimuleert samenwerking Nederland staat voor grote opgaven rond het watersysteem. Taken en verantwoordelijkheden rond water en ruimtelijke ordening zijn daarbij van oudsher verdeeld over waterschappen, gemeenten, provincies, waterbedrijven, het Rijk en sommige gebruikers. Veranderingen zijn vaak moeilijk te realiseren vanuit één individuele organisatie. Brabant Water, de gemeente Eindhoven en Waterschap De Dommel vonden het daarom tijd om samen te werken. Op 8 december jl. verzorgden zij in Eindhoven het symposium ‘Samen werken aan water - motor voor vernieuwing?’.
S
amenwerken stimuleert ‘vernieuwend denken’. Dat leidt vaak tot innovatieve oplossingen met meerwaarde voor alle partijen. Op het symposium kregen de ruim 50 deelnemers niet alleen stimulerende voorbeelden te horen, maar konden ze ook aan den lijve ondervinden wat samenwerking met je doet. De twee beste ideeën zijn beloond met een prijs. Zowel de private als publieke sector kennen voorbeelden van innovatieve samenwerking. Ervaringsdeskundige Jos Peters (DHV) ging tijdens zijn presentatie ‘Samenwerken is een werkwoord’, aan de hand van een praktijkvoorbeeld in Eindhoven, in op wat samenwerking wel en niet moet zijn. “Te vaak wordt het accent gelegd op inhoud en controle. Terwijl je voor een goede samenwerking moet investeren in proces en vertrouwen.” Arnold Stokking (TNO, voorheen Philips) vertelde over de wijze waarop Philips strategische allianties organiseert: “Succes in samenwerken komt nooit bij toeval, je moet het met beleid organiseren.” Eén van zijn voorbeelden was de succesvolle, gezamenlijke introductie van de Senseo door Philips en Douwe Egberts/Sara Lee, twee totaal verschillende bedrijven. Samenwerken vereist het kunnen omgaan met een andere cultuur, dynamiek en organisatie. Daarbij is het handig vooraf te bedenken met welke personen uit een andere organisatie je gaat praten. Valkuilen zijn dat gesprekken al snel technisch worden of veel energie wordt gestoken in het juridisch sluitend krijgen van de samenwerking. Dat belemmert innovatie. Zo’n 40 tot 60 procent van de samenwerkingsinitiatieven in de private sector faalt, vooral door verschillen in cultuur en doelstellingen. Maar heel vaak had dat voorkómen kunnen worden, juist door het proces te organiseren.
Watercarrousel
Vervolgens gaf de voorzitter het startschot voor de Watercarrousel: een aanpak ontwikkeld door het bureau voor organisatieen beleidsontwikkeling ORG-ID om geschikte samenwerkingspartijen te vinden. Daarbij wordt uitgegaan van de eigen uitdagingen: iedere deelnemer is een ‘bron’. De carrousel faciliteert het elkaar opzoeken en samengaan van de bronnen ‘tot bruisende beken’, waarbij de intentie tot samenwerken wordt uitgesproken. Daarmee is het niet afgelopen: in de ‘draaikolk’ gaan prille samenwerkende partijen op zoek naar andere partijen die ze nodig hebben om hun idee uit te werken. Ook kunnen deelnemers overlopen naar andere ideeën. Zo ontstaan ‘brede rivieren’: groepjes van vijf tot twaalf mensen die aan
de slag gaan met de uitwerking van een idee. Ten slotte monden de rivieren uit in ‘een delta’: de groepjes presenteren de uitgewerkte ideeën aan elkaar en aan de jury... .(de ‘deltacommissie’).
Prijzen
De Watercarrousel transformeerde individuele dromen binnen twee uur tot vijf bruisende ideeën voor samenwerking. Een jury, bestaande uit wethouder Mary Fiers (gemeente Eindhoven), adjunct-directeur Björn Hoogwout (Brabant Water) en directeur bedrijfsvoering Henk Roelofs (Waterschap De Dommel), reikte de prijs van 15.000 euro uit aan het idee ‘Legoliseren waterketen’. De prijs is voor de verdere uitwerking van het idee. De publieksprijs ging naar ‘Eindhovens water voor het Groene Woud’.
Beide ideeën (zie kader) worden dit jaar uitgewerkt. Ook de overige ideeën kunnen door de initiatiefnemers uitgewerkt worden: • realisatie ‘groen water’ door verbinden van waterorganisaties, publiek en duurzaamheid; • met de watersector één keer per maand bij elkaar komen op netwerkborrel; • ondergronds gebiedsbeheer als leidraad om problemen onder de grond om te zetten in mogelijkheden. Sef Philips (Brabant Water) Joost van der Cruijsen (Waterschap De Dommel) Frank van Swol (gemeente Eindhoven) Caroline van de Veerdonk (ORG-ID)
Verrassende ontmoetingen en het verbinden van behoeften en ideeën in de Watercarrousel.
Het winnende idee ‘Legoliseren van de waterketen’ richt zich op samenwerking over de grenzen met actoren uit zowel de publieke als de private sector. De bedenkers van het idee (Tauw, Geldof c.s., Waterschap Brabantse Delta en Helixer) willen groot inzetten om duurzame elementen in de waterketen op elkaar te laten aansluiten en geschikt te maken voor massaproductie, ook in ontwikkelingslanden. Dat willen zij doen samen met scholen, consumenten, partijen uit de waterketen, Partners voor Water, Albert Heijn en de LEGO Groep. Door de waterketen weg te halen uit de geformaliseerde sfeer en oplossingen te bedenken die aansluiten bij wat mensen zélf kunnen, kan iedereen zijn ‘steentje’ bijdragen. ‘Eindhovens water voor het Groene Woud’ oftewel het gebied tussen Eindhoven, ‘s-Hertogenbosch en Tilburg staat voor een herverdeling van het beschikbare water. Mede door klimaatverandering heeft het Brabantse platteland in toenemende mate te maken met een gebrek aan water. Dat geldt ook voor het Groene Woud. Terwijl een stad als Eindhoven te veel water heeft en veel energie moet steken in het voorkómen van het vollopen van kelders. Wat is er logischer dan water uit Eindhoven te gebruiken voor het Groene Woud? Brabant Water, de Brabantse Milieufederatie, de gemeente Eindhoven en de Vereniging voor Industriewater hebben een idee uitgewerkt, dat uitgaat van het eenmalig omhoog pompen van water in Eindhoven en staps gewijze benutting van dit water voor natuur, recreatie en landbouw in het Groene Woud via een cascadesysteem. Om kosten te besparen gebruikt men daarvoor oude water- en rioolleidingen.
H2O / 2 - 2010
9
Gerard Martijnse, beleidsmedewerker Riolering VROM:
“Geen jongere heeft meer belangstelling voor de riolering” De riolering staat de laatste jaren regelmatig in de belangstelling. Kustdorpen lopen ineens onder, water stroomt de winkels binnen, schoonmaakdoekjes verstoppen de rioleringspompen en waterschappen melden zich om het rioolbeheer over te nemen. Hugo Gastkemper, directeur van Stichting RIONED, probeert op tv en in de krant uit te leggen wat er aan de hand is en wat er wel of niet moet gebeuren. Tv-spotjes roepen de mensen op geen vet of doekjes door de wc te spoelen. Het beleid op rioleringsgebied wordt voorbereid op het ministerie van VROM. Daar werken de beleidsambtenaren die proberen de afvoer van het afvalwater en het opvangen en wegleiden van het regenwater in goede banen te leiden. Eind van dit jaar houdt één van hen, een man die bijna 30 jaar lang aan de wieg stond van dit beleid, op met werken: ir. Gerard Martijnse. Reden voor een gesprek met hem voor dit themanummer over riolering.
Wat boeit jou in de riolering?
“Misschien wel het meest dat zo’n systeem, dat uiterst nuttig werk doet, onzichtbaar is. De pijpen zie je nooit, maar ze liggen er wel en ze zijn constant in gebruik. Als gebruiker zie je van die hele waterketen van de inname van de grondstof voor de drinkwaterbereiding tot aan de lozing van het effluent van de rwzi’s eigenlijk maar 30 cm, de afstand tussen je kraan en de afvoer in je gootsteenbak. Daaromheen gebeurt van alles, maar dat interesseert de doorsnee burger niet. Hij weet er niets van, hij betaalt, maakt er gebruik van, and that’s it.”
Wanneer ben jij hier gekomen?
“Ik ben bij het ministerie van VROM in 1981 komen werken. Toen was daar nog weinig kennis en weinig beleid op het gebied van riolering. Rein Eikelboom en ik zijn daarmee aan de slag gegaan, later Dick Vonk en ik. In 1980 was ik afgestudeerd aan de TU Delft. Ik heb Gezondheidstechniek gedaan, studeerde af bij de hoogleraren Pöpel en Koot op een studie naar de zuivering van het afvalwater van Gist Brocades in Delft. We vergeleken twee mogelijkheden: het Unoxsysteem, dat werkte met zuivere zuurstof, en een zeer hoog belast oxydatiebed met kunststofvulling, gevolgd door een aerobe trap.” “Ik ben in 1947 in Amsterdam geboren. In die stad ging ik na de HBS naar de HTS: wegen waterbouw. Als jongetje was ik altijd al met water bezig. Met een schepnetje ving ik salamanders, bloedzuigers en wantsen. Die rijkdom van vroeger heb ik nog altijd voor ogen. Na mijn militaire dienst ging ik in 1970 naar Delft. In alle rust tien jaar over je studie doen, kon toen nog. Na mijn afstuderen heb ik kort bij het WL en Grondmechanica gewerkt. In 1981 ben ik aangenomen bij het ministerie van VROM in Leidschendam, toen nog Volksgezondheid en Milieuhygiëne geheten. Volksgezondheid is later naar WVC
10
H2O / 2 - 2010
gegaan, Ruimte en Milieu zijn met Volkshuisvesting samengevoegd tot VROM.”
Waarmee hield je je in die beginperiode bezig?
“Het ministerie had toen de Bijdrage regeling Kostbare Rioleringswerken. Dat kon de aanleg van riolering in bestaande bebouwing zijn, maar ook het omleggen van de centrale afvoer van een stelsel van de gemeentelijke rwzi naar de installatie van het waterschap. In die BKR gingen miljoenen om. Dick Vonk beheerde die post. Daarvan claimde ik een klein deel, nooit meer dan twee miljoen per jaar, voor onderzoek. Ik had geleerd dat je tot die omvang onderzoek nog zelf kunt begeleiden, en dat heb ik altijd ook gedaan. De twee grote onderzoeksprojecten waren in die jaren het NWRW- en het IBA-onderzoek. NWRW stond voor Nationale Werkgroep Riolering en Waterkwaliteit. Dat ging dus over de invloed van de riolering op de waterkwaliteit, die ondanks alle inspanningen niet echt verbeterde. IBA voor Individuele Behandeling Afvalwater, de vraag hoe om te gaan met het afvalwater van verspreid staande bebouwing.”
Wat is voor jou, terugkijkend, de belangrijkste uitkomst van de NWRW?
“Voor mij was een eye-opener dat de emissie vanuit een gemengd en een gescheiden stelsel op jaarbasis eigenlijk niet zoveel verschillen. Het verschil zat hem in het effect van het lozingspatroon, bij een gemengd stelsel zo’n acht keer per jaar, bij een gescheiden zo’n 30 à 40 maal. Duidelijk was dat de effecten op kleinere wateren groot waren.” “Er kwamen ook ideeën voor nieuwe randvoorzieningen, zoals de werveloverstort en bergbezinkbakken. Als NWRW zeiden we: ‘Bouw ze maar en kijk maar hoe ze werken’.” “Er kwam aandacht voor processen in rioolstelsels. Rob Ywema van de Heidemij
was daarin de voortrekker. Er werden films gemaakt van wat er in het stelsel gebeurde. Toen iets totaal nieuws. Misschien was het echte hoofdpunt wel dat er gemeten werd. Buurtbewoners kregen een regenmeter in de tuin en moesten bellen als er meer dan zoveel millimeter gevallen was. Dan kwamen we kijken of de overstorting ook echt plaatsgevonden had en wat het effect was op het oppervlaktewater. Het onderzoek heeft een geweldige stimulans gegeven aan de ontwikkeling van automatische meet- en monsternameapperatuur.” “Het IBA-onderzoek had een heel andere opzet. Voor de behandeling van het afvalwater van één tot vier woningen werden voorzieningen ontwikkeld en getest. Bij een bevlogen particulier in Heiloo kwam een composttoilet te staan. Dat werkte goed, maar de man vond op een gegeven moment wel twaalf soorten vliegen in zijn huis. Een publiek composttoilet aan de Grevelingen bleek te zwaar met urine belast te worden.” “Een heel klein oxydatiebedje stond bij -17°C nog keurig te draaien, het werkte ondanks een Elfstedentocht gewoon door. Zandfilters deden het prima. Er is heel fundamenteel naar bodeminfiltratie van het effluent van de voorziening gekeken. Want van al die installatietjes kon slechts 50 procent op oppervlaktewater lozen.”
Wat is er met de uitkomsten van deze onderzoeken gebeurd?
“Het IBA-onderzoek heeft geleid tot wet- en regelgeving. Plaatsing van een septictank met een inhoud van zes kubieke meter werkt uitstekend: een goede bezinking, geen drijflaag, helder effluent dat goed geloosd of geïnfiltreerd kan worden. En het levert weinig onderhoud op: slechts eens in de twee à vier jaar een keer leeghalen. Het ging oorspronkelijk om 200.000 tot 300.000 vrijstaande huizen en boerderijen. Lintbebouwing kon op vacuum- of drukriolering worden aangesloten. Omdat met name de drukriolering steeds verder ontwikkeld werd, bleven er uiteindelijk slechts 50.000 woningen over. Die moesten voor het jaar 2005 een voorziening hebben. In de praktijk werd dat meestal een kleine, aerobe behandeling of een septictank met een rietveld of een biezenveld als nabehandeling. Als je aan zo’n veld kalk toevoegt, verwijdert het ook nog stikstof en fosfaat. Helemaal mooi. Wat helaas ontbreekt, is aandacht voor toezicht en handhaving. Dat zou veel beter kunnen.”
En het NWRW-onderzoek?
“Met de uitkomsten daarvan is het anders gegaan. De meetcijfers zijn vooral door de adviesbureaus gebruikt voor het ontwikkelen van emissiemodellen. Op basis daarvan zijn voorzieningen ontworpen om tot reductie van de emissie via de overstort te komen. Het verbeterd gescheiden stelsel is ontwikkeld. Aan de keuze van de locatie van de overstorten is meer aandacht besteed. In 1987 kwam het eindrapport. In diezelfde tijd sloegen we alarm over het achterstallig onderhoud van het rioolstelsel. Gemeenten hadden de eerste aanleg gefinancierd uit de grondkosten of met hulp van de BKR. Geld voor vervanging was niet gereser-
*thema veerd. Ook dat heeft geleid tot wetgeving: de zorgplicht kwam bij de gemeente te liggen. Het Gemeentelijk Rioleringsplan werd door ingrijpen van de Tweede Kamer geen facultatief plan zoals voorgesteld, maar een verplicht plan. Wij hebben in die tijd als ministerie hard getrokken aan de oprichting van RIONED. Iets als de STOWA voor de waterschappen was en het Kiwa voor de drinkwaterbedrijven, om de rioleringsbelangen te behartigen, stond ons voor ogen.” “Toen de Stichting RIONED er eenmaal was, was de eerste taak de bestaande kennis te bundelen en vast te leggen. Dat leidde tot de Leidraad Riolering, het handboek van RIONED. In vier ordners is alles over riolering te vinden: technische, financiële, bestuurlijke aspecten, kengetallen en algemeen gerespecteerde uitgangspunten, uiteraard wel geharmoniseerd.” “Wij steken nu nog veel geld in de toegankelijkheid, het onderhoud en actualiseren van deze leidraad. Vrijwel alle gemeenten zijn inmiddels lid van RIONED. De zorgplicht voor het hemelwater en het grondwater komen er als taken voor de gemeente bij.”
Dick Vat stelde een jaar geleden dat de vragen die aanleiding waren tot instellen van de NWRW, nu weer leven.
“We zien weer een discrepantie tussen alles wat we doen en wat we ermee willen bereiken. In de basisinspanning is afgesproken te komen tot 50 procent emissiereductie. Maar de genomen maatregelen zijn vooral op theoretische exercities gebaseerd geweest, met afspraken hoe je berging berekent, hoe je verhard oppervlak meet van welke buien je uitgaat, etc.”
“De vraag blijft: wat komt er nu echt uit een rioolstelsel? Bovendien verandert het patroon van de regen. Buien blijven lang hangen of ze zijn kort maar heel hevig. Als je uitgaat van een berging van acht millimeter gaat elke bui die groter is over je overstort. Buien van 15, 30 of zelfs 50 millimeter komen steeds vaker voor. Daar is geen berging meer voor te bouwen. Daarom is de vraag naar de invloed op de oppervlaktewaterkwaliteit zo belangrijk. Ik zie daarvoor maar één oplossing en dat is afkoppelen van het regenwater, zorgen dat dit water niet meer met het vuile water gemengd wordt. Daarvoor zijn een ander gebruik van de bodem en een andere inrichting van de openbare ruimte nodig. Waterschappen en gemeenten moeten aan tafel om dat lokaal aan te pakken. Daarvoor hoeft men niet op regelgeving uit Den Haag te wachten.”
Hoe kijk je terug op 30 jaar rioleringsbeleid?
“We hebben veel bereikt, veel onderzoek gedaan. We hebben in Nederland een aansluitpercentage dat zijn weerga niet kent. We staan net als bij de drinkwatervoorziening en de afvalwatervoorziening aan de top van de wereld. Waar ik mij zorgen over maak, is de schaarste van rioleringsmensen op de arbeidsmarkt. Een grote groep ervaren ouderen gaat de komende jaren met pensioen, jonge mensen zijn voor dit vakgebied bijna niet te krijgen.” “Ook zie ik hier intern een spanningsveld ontstaan, als men steeds meer tot de beleidsambtenaar 2.0 wil komen. Dat is de beleidsambtenaar die
interview
geen vakinhoudelijke kennis heeft, maar er voor zorgt dat processen op gang komen of blijven. Als er dan Kamervragen komen, en die heb je tegenwoordig naar aanleiding van ieder bericht in de kranten, dan beschik je niet zelf over de kennis en de informatie om tot een antwoord voor de minister te komen. Die moet deze beleidsambtenaar dan bij het RIVM of TNO of een ander instituut vandaan halen. Maar je moet wel snel reageren en je moet ook kunnen beoordelen of inschatten of de reactie die je gekregen hebt, juist is.” “Zo’n bericht in De Telegraaf laatst over de te lage druk in het waterleidingnet leidde tot Kamervragen en tot 70 publieksreacties. Het was naar aanleiding van het verschijnen van de AMvB-drinkwater, als uitwerking van de Drinkwaterwet. In die AMvB wordt helemaal niet getornd aan de gangbare werkdruk in het drinkwaternet. Er werd alleen gesproken over een minimumdruk die te allen tijde gehandhaafd moet worden. Dus een storm in een glas water, maar die kun je alleen snel bezweren als je weet waar het over gaat en als je weet wat er inhoudelijk in zo’n AMvB staat.”
Jullie hebben nu de problemen met de schoonmaakdoekjes. “Het betreft vochtig toiletpapier, voor babybilletjes, etc. Dat moet in het toilet, maar blijkt in de praktijk te sterk te zijn, waardoor pompen vastlopen, roosters niet te reinigen zijn, etc. We nemen nu actie op drie fronten: overleg met de industrie om ze zo te maken dat ze uiteenvallen, met
“Afvalwater en regenwater op termijn bijna volledig scheiden”
Gerard Martijnse (foto: Michelle Muus).
een publiekscampagne proberen we het lozingsgedrag van de burger te veranderen en als derde goed etiketteren. Ook hier heb je kennis van zaken nodig.”
Wat zie jij als uitdaging voor de toekomst?
“Inspelen op de veranderende neerslag patronen is de belangrijkste. Ik noemde het net al. Compleet scheiden van regenwater en afvalwater, maar wel met verstand. Met regenwater van markten en drukke verkeerswegen zul je toch iets moeten doen. Het betekent ook dat je het beheer van de openbare ruimte loskoppelt van de afval waterketen. Opvang van het regenwater is dan een echte gemeentelijke taak. De zorgplicht voor het afvalwater zou de gemeente kunnen uitbesteden, aan het waterschap of aan een dienst als Aquario (zie H2O 19, 2009). Daar komt de gemeentelijke zorgplicht voor het grondwater bij, die het geheel nog complexer maakt. Het is niet zo eenvoudig, het wordt zeker een langjarig ontwikkelingsproces, maar dat de opvang en de afvoer van het regenwater de sleutel is tot het rioleringsbeheer in de toekomst, dat is zeker.” Maarten Gast H2O / 2 - 2010
11
Benchmark Rioleringszorg in 2010 landsdekkend De landelijke vergelijking ‘Riolering in Beeld’, onderdeel van de benchmark rioleringszorg, gaat een totaaloverzicht geven van de toestand van de riolering en de prestaties van de gemeentelijke rioleringszorg. Dat is tegelijk een voortzetting van de verbeteringen die de benchmark rioleringszorg al jaren bij gemeenten bevordert.
D
e maatschappij vraagt in toenemende mate dat overheden en maatschappelijke organisaties op systematische wijze publiekelijk verantwoording afleggen voor hun beleid en functioneren. De landelijke benchmark 2010 biedt de gemeenten een instrument om hun rioleringszorg in beeld te brengen en verder te verbeteren. De benchmark op het gebied van rioleringszorg functioneert sinds 2001. In totaal 188 gemeenten (met in totaal 11,9 miljoen inwoners oftewel 72 procent van de Nederlandse bevolking) hebben de bedrijfsvergelijking één of meerdere malen benut om de inspanningen van hun rioleringszorg in beeld te brengen, onderling te vergelijken en op basis van kennis- en ervaringsuitwisseling te verbeteren. In clusters van 20 tot 40 gemeenten werd gezamenlijk een leerproces doorlopen, met onder meer drie intensieve bijeenkomsten en een maatwerkrapport per deelnemer. Bovendien verschenen enkele landelijke en provinciale rapporten met geaggregeerde uitkomsten van inliggende gemeentelijke deelnemers. In 2005 voerde Stichting RIONED daarnaast voor het eerst een nationale prestatiemeting van de gemeentelijke rioleringszorg uit, waarvan de uitkomsten werden gepresenteerd in de Rioleringsatlas van Nederland. Op basis van een respons van 76 procent van de gemeenten met 84 procent van het totaal aantal inwoners ontstond een kwantitatief overzicht van onder meer de onderdelen van het rioolstelsel (kilometers, soorten, aantallen), de technische staat ervan, de organisatie en technische invulling van het beheer, planvormen, milieu-inspanningen én financiële aspecten, zoals (de ontwikFoto: BvBeeld/Stichting RIONED.
keling van) kosten en lasten. Een deel van de gegevens is toen ook per gemeente gepubliceerd. Het Bestuursakkoord Waterketen (2007) beschouwt benchmarking als hét instrument om door onderlinge vergelijking transparantie en doelmatigheid te bevorderen. Een belangrijke wens van de betrokken overheden was dat de benchmark rioleringszorg in 2010 een representatief, dus landsdekkend, beeld zou gaan geven van de prestaties, ontwikkelingen, kosten en lasten op het gebied van de gemeentelijke watertaken. Stichting RIONED heeft samen met de VNG en het ministerie van VROM de verdere ontwikkeling van de benchmark op zich genomen.
Taakuitbreidingen in beeld brengen Het afgelopen decennium diende de rioleringszorg een aantal grote prestaties te leveren, zoals de basisinspanning, gevolgd door het waterkwaliteitsspoor, het saneren van alle ongezuiverde lozingen in het buitengebied, het inventariseren en nemen van KWR-maatregelen, het voorbereiden op de effecten van klimaatverandering, zoals extremere neerslag, én de gemeentelijke zorgplichten voor hemel- en grondwater. De Wet gemeentelijke watertaken (2007) schrijft voor dat alle gemeenten uiterlijk in 2012 hun (nieuwe) taken, verantwoordelijkheden en plannen vastleggen in hun gemeentelijk rioleringsplan. De landsdekkende prestatiemeting van de benchmark 2010 komt dus op een mooi moment om de consequenties van de drie zorgplichten en de prestaties (inclusief financiële) van gemeenten in beeld te brengen.
De benchmark rioleringszorg 2010 zal de volgende producten opleveren: • zowel centraal als aan de individuele gemeenten een uitgebreide databank met kenmerken en functioneren van hun rioolstelsels, contextuele gegevens, financiële parameters en prestatie-indicatoren; • na grondige controle en analyse van de databank de samenstelling van een landelijk koepelrapport Riolering in Beeld, dat eind 2010 zal verschijnen; • voor iedere deelnemende gemeente een eigen samenvatting met de belangrijkste conclusies op landelijk niveau en de opvallendste resultaten van de eigen gemeente; • het internetadres www.benchmarkrioleringszorg.nl, dat vanaf de RIONED-dag (op 4 februari a.s.) achtergrondinformatie verstrekt over de benchmark en de methodiek, met contactmogelijkheden met de technische en inhoudelijke helpdesk. Om het leren en verbeteren van de rioleringszorg verder te stimuleren, zal Stichting RIONED leermodules en verdiepingsgroepen bieden die gemeenten de mogelijkheid geven om naar eigen behoefte, op basis van en aansluitend op de uitkomsten van Riolering in Beeld. Gemeenten kunnen zo gezamenlijk en gericht (technisch-)inhoudelijke vragen en problemen aanpakken.
Globale planning Medio maart ontvangen alle gemeenten een uitnodigingsbrief met de benodigde inloggegevens om de online vragenlijst van ‘Riolering in Beeld’ in te vullen. Het projectteam van Stichting RIONED controleert daarna de geretourneerde antwoorden en neemt in mei of juni contact op met de gemeenten om openstaande vragen en onduidelijkheden op te lossen. Daarna wordt de databank geanalyseerd op trends en ontwikkelingen en zullen de rapportages worden geschreven en geproduceerd. In november publiceert Stichting RIONED het koepelrapport en verspreidt dan ook de individuele samenvattingen onder de deelnemende gemeenten. Naar verwachting in 2013 zal de landelijke vergelijking ‘Riolering in Beeld’ herhaald worden, net als de bedrijfsvergelijkingen bij de drinkwaterbedrijven en de waterschappen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de ervaringen van de editie 2010 en de leermodules. In de tussenliggende jaren kunnen gemeenten de benchmarksystematiek benutten voor bijvoorbeeld voortgangsrapportage aan hun raad. Eric Oosterom (Stichting RIONED) Meer informatie: www.rioleringinbeeld.nl, via de gemeenteambassadeurs water en op www.riool.net van Stichting RIONED.
12
H2O / 2 - 2010
*thema
actualiteit
RIONEDdag in vijf delen De jaarlijkse RIONEDdag van Stichting RIONED, die op 4 februari plaatsvindt, heeft deze keer geen centraal thema. Na het plenaire gedeelte kunnen de deelnemers kiezen uit vijf parallelprogramma’s: ‘buienradar en neerslagmeting’, ‘rioolwater als grondstof’, ‘slim rioleringsbeheer’, ‘personeelstekort in de sector’ en ‘innovaties op de zeepkist’. In het laatstgenoemde programmaonderdeel zullen zes bedrijven innovatieve diensten of producten aan het publiek prsenteren. De plaats van handeling is traditiegetrouw het Beatrixtheater van de Jaarbeurs Utrecht.
D
e RIONEDdag is bedoeld voor iedereen die in de rioleringszorg in Nederland werkt. Onder leiding van Maria Henneman (journaliste en mediaadviseur, voormalig hoofdredacteur van Netwerk en presentator van het NOS-journaal) staat eerst het plenaire gedeelte van de dag op het programma, met een lezing van Kees Jan de Vet, lid van de directieraad van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarna begint het keuzeprogramma. In ‘buienradar en neerslagmeting: samen een sterker beeld’ wordt gekeken naar de werking van deze twee technieken, de
H2O Gieterstopper
26-03-2004
10:56
zwakke punten en de toegevoegde waarde in de praktijk. In ‘rioolwater als grondstof’ gaat het om het terugwinnen van grondstoffen uit rioolwater en het hergebruik van rioolwater. ‘Slim rioleringsbeheer’ richt zich op het gebruiken van technieken en metingen in het rioolbeheer, maar ook de benchmark en het gewone gezonde verstand van de rioleur. Bij ‘personeelstekort in de sector: wat kunnen wij zelf?’ komt het (dreigende) personeelstekort aan bod dat de gehele technische sector lijkt te treffen.
innovatie producten of diensten presenteert. De aanwezigen kiezen daarna het in hun ogen beste product of dienst. Cabaretier Marcel Verreck sluit de dag af. Opgeven kan via www.riool.net. De deelnamekosten voor begunstigers bedragen 190 euro, voor niet-begunstigers 380 euro.
IFEST CATALOOG
Een nieuw onderdeel is ‘innovaties op de advertentie zeepkist’, waarin zes bedrijven nieuwe
Pagina 1
bij de bedrijfsgegevens
advertentie
tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:
Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd
Monostore® b.v. Goudplevier 107 (NL) 8271 GB IJsselmuiden Tel.: +31(0)38 - 33 707 00
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT
Monostore® n.v. Hortensiastraat 12 (B) 2020 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21
WWW.MONOSTORE.COM
OPSLAG
MILIEUZEKER
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180 Tankbouw in beton en staal
H2O / 2 - 2010
13
De basisinspanning in West-Brabant conform het Nationaal Bestuursakoord Water Actueel In het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord Water is een afspraak gemaakt over de invulling van de basisinspanning voor rioleringsstelsels. Waterschap Brabantse Delta verkent de mogelijkheden van deze afspraak. De gemeenten Zundert en Roosendaal zijn de eerste gemeenten die hieraan samen met het waterschap invulling hebben gegeven. In dit artikel wordt beschreven welke randvoorwaarden zijn vastgesteld, hoe je kunt komen tot alternatieve maatregelen en waartoe dit heeft geleid in Zundert en Roosendaal.
D
e afspraak over de basisinspanning in het NBW-Actueel laat op het eerste gezicht niets over aan de verbeelding: kosteneffectievere maatregelen met behoud van doelrealisatie. Toch valt veel te kiezen bij de uitwerking. De meeste keuzes zijn vastgelegd tijdens het eerste proefproject in Zundert. De belangrijkste uitgangspunten, bepaald door gemeente én waterschap, zijn: • Basisinspanning blijft gemeentebreed; • Het effect van ter discussie staande maatregelen wordt bepaald voor alle stoffen in het oppervlaktewatersysteem die de MTR overschrijden of benaderen. Deze stoffen gezamenlijk worden in dit artikel ‘probleemstoffen’ genoemd; • Voor de probleemstoffen dient op de gemeentegrens de jaarvracht met alternatieve maatregelen kleiner of gelijk te zijn ten opzichte van de maatregelen in de waterketen. In de praktijk houdt dit vaak in dat er één maatgevende stof is, en dat voor de rest van de stoffen de alternatieve maatregelen meer milieurendement opleveren dan de oorspronkelijke maatregelen; • Voor alle bekeken stoffen wordt bij een pieksituatie gekeken of de concentraties in het oppervlaktewatersysteem nergens tot extra problemen leiden ten opzichte van de oude maatregelen. Twee andere belangrijke aspecten waar vooraf over moet worden nagedacht, zijn: hygiëne én ‘bijvangst’ in de optimalisatiestudie. De hygiënische betrouwbaarheid van het water kan worden bepaald aan de hand van de concentratie E. coli. De jaarvracht is nauwelijks van belang, maar de pieken in concentraties zijn maatgevend. Het wel of niet aanwezig zijn van een randvoorziening heeft een significante invloed op het gehalte E. coli in het oppervlaktewater. Ditzelfde geldt voor andere stoffen die primair vanuit of via rioolstelsels op het oppervlaktewater worden geloosd (denk aan medicijnresten). Om de uitstoot van deze stoffen te beperken
14
H2O / 2 - 2010
of te mitigeren, zijn maatregelen in de waterketen normaliter het meest kosten effectief. Omgekeerd houdt dit in dat het erg onwaarschijnlijk is dat er, als deze stoffen in overweging worden meegenomen, goedkopere alternatieven zijn buiten de waterketen. De lokale situatie (wel of geen waterrecreatie, hygiënische betrouwbaarheid sowieso onvoldoende door overige overstorten of niet) moet uitsluitsel geven of dit wel of niet beperkend is in een onderzoek naar alternatieven. Bedenk wel dat de huidige situatie in het slechtste geval gehandhaafd blijft. Is er op dit moment een probleem? Maatregelen in de waterketen werken vaak positief voor meer doelstellingen dan de basisinspanning alleen. Zo kan afkoppelen, het vergroten van leidingen of het aanleggen van een (grote) randvoorziening een positief effect hebben op water-op-straat. Ook kunnen problemen in het kader van het waterkwaliteitsspoor worden opgelost. Bij het zoeken naar alternatieven kan het zijn dat deze ‘bijvangst’ wegvalt, waardoor, naast de kosten voor de basisinspanning, extra kosten moeten worden gemaakt om het andere probleem te verhelpen. Op zich geen probleem, zolang de totale kosteneffectiviteit maar groter wordt. Als de maatregelen voor de (oude) basisinspanning echter deels door de waterkwaliteitsbeheerder worden
betaald, kan dit tot discussies leiden. Zoeken we gezamenlijk naar een alternatief dat minimaal dezelfde doelstellingen behaalt en laten we de kostenverdeelsleutel ongemoeid of is water-op-straat een taak van de gemeente en moet zij dus ook 100 procent van de kosten dragen als deze inzichtelijk te maken zijn? Als de uitgangspunten zijn bepaald, kan het onderzoek beginnen. Om te komen tot alternatieve maatregelen in Zundert en Roosendaal is het volgende gebeurd:
Verkenning maatregelen
De gemeente Zundert en Waterschap Brabantse Delta hebben vanuit de optimalisatiestudie een afspraak gemaakt over de realisatie van een tweetal randvoorzieningen (2500 en 1400 kubieke meter), goed voor een investering van circa 3,8 miljoen euro. Voordat deze maatregelen konden worden uitgevoerd, werd het NBW-A afgesloten. Omdat er geen lokale waterkwaliteitsproblemen waren en omdat de grondverwerving op de locaties problematisch verliep, is samen met Waterschap Brabantse Delta besloten te gaan zoeken naar alternatieven voor deze twee randvoorzieningen. In de OAS Roosendaal (bemalingsgebied Wouw) is bepaald dat er vier randvoorzieningen moeten worden aangelegd. Bij een eerste inventarisatie bleek dat drie
NBW-Actueel artikel 4 (stedelijke wateropgave) lid 5: “De basisinspanning geldt onverkort. Gemeenten die de basisinspanning nog niet hebben gerealiseerd, zullen uiterlijk in 2008 in beeld brengen hoe ver zij zijn met de uitvoering ervan. De basisinspanning is bedoeld als doelvoorschrift, hetgeen betekent dat er kan worden gekozen voor alternatieve maatregelen. Indien gemeenten kunnen aantonen dat realisatie van de resterende maatregelen niet kosteneffectief is in relatie tot verbetering van het watersysteem (waterkwaliteit en WB21), worden in overleg met het waterschap andere maatregelen getroffen die dezelfde doelstellingen bereiken. Hiermee wordt bereikt dat deze gemeenten hun wateropgave ook effectief en efficiënt kunnen realiseren. Dit wordt vastgelegd in een gemeentelijk besluit waarbij het waterschap, gelet op de Wvo-vergunningvoorschriften, uitdrukkelijk wordt betrokken. Indien het overleg van gemeente en waterschap niet leidt tot overeenstemming uiterlijk in 2008 dan blijft de basisinspanning gelden”.
*thema
achtergrond
beide beken ligt in België. De waterkwaliteit van de beken is over het geheel genomen goed. De belangrijkste probleemstoffen zijn stikstof en koper: voor deze stoffen worden de waterkwaliteitsnormen overschreden. De waterkwaliteit bovenstrooms van de kern Zundert is niet of nauwelijks slechter dan de waterkwaliteit benedenstrooms van de kern. In het watersysteem van Roosendaal-Wouw waren de belangrijkste probleemstoffen stikstof, koper en nikkel. Kenmerkend voor dit systeem zijn kleine debieten en droogvallende beken.
Bepalen alternatieven
A priori is er geen beperking in de te kiezen alternatieven, behalve dat het binnen de gemeentegrenzen dient te gebeuren. Het meest voor de hand ligt het te kiezen voor bronmaatregelen in de landbouw of mitigerende maatregelen in het watersysteem. Op basis van ruimtelijke inpassing en geplande ontwikkelingen in het kader van de gebiedsanalyse en gemeentelijke plannen zijn voor Zundert drie alternatieve maatregelen bedacht: de aanleg van een helofytenfilter, de aanleg van een slibvang en de aanleg van (natte) bufferstroken langs de beken. Voor Roosendaal zijn dezelfde alternatieve maatregelen bekeken. De maatgevende stof (die zorgt voor de grootste benodigde voorziening) blijkt voor Zundert koper te zijn, met uitzondering van het helofytenfilter, waar fosfaat de maatgevende stof is. In de tabel is de resulterende omvang van de alternatieve voorzieningen opgenomen.
Lozingspunten overstorten Zundert waar de randvoorzieningen waren gepland.
van deze voorzieningen waren gepland op locaties waar waterkwaliteitsproblemen voorkwamen. Er is daarom gekozen om deze drie voorzieningen in de planning te handhaven. Bij de vierde (en grootste) voorziening waren geen waterkwaliteitsproblemen; er was dus een mogelijkheid te zoeken naar alternatieve maatregelen.
Bepalen probleemstoffen
Zundert ligt tussen twee beken: de Kleine Beek in het noordwesten en de Aa of Weerijs in het zuidoosten (zie foto’s). Alle riooloverstorten in de gemeente lozen, direct of indirect, op één van beide beken. Benedenstrooms van de kern komen beide beken bij elkaar en stroomt de Aa of Weerijs verder in de richting van Breda. De bovenloop van
Een bronnenanalyse voor Zundert, uitgevoerd in het kader van een integrale gebiedsanalyse, laat zien dat de belangrijkste bronnen van de gedefinieerde stoffen (stikstof, koper, zink en fosfaat) uit België en de landbouw komen. Voor het stroomgebied van beide beken is het aandeel van de riolering in Zundert in de huidige situatie 0 tot 2 procent van de totale jaarvracht van de beken (stofafhankelijk). Door de realisatie van de randvoorzieningen neemt dit aandeel af met 0,03 tot 0,4 procent. Door het grotere kwantitatieve aandeel van overstortwater in de beken rond Wouw is het aandeel van de riolering op de totale jaarvracht van de probleemstoffen ook groter. Voor stikstof en nikkel is de bijdrage ongeveer één procent, maar voor koper, zink en totaal fosfaat is de bijdrage jaargemiddeld acht tot 17 procent. De realisatie van een randvoorziening heeft daardoor relatief een grotere invloed. Voor nikkel is de reductie door aanleg van de randvoorziening ongeveer vijf procent van de jaarvracht.
omvang
helofytenfilter in Kleine Beek slibvang in Kleine Beek bufferstroken
12.650 m2 3.000 m2 3.300 m
In Roosendaal bleek de maatgevende stof ook koper. Ook maatgevend bleek het lage debiet in de waterlopen. Eventuele alternatieven in het watersysteem moesten zo ver mogelijk benedenstrooms worden gezocht.
Kosteneffectiviteit maatregelen
In het NBW-Actueel gaat het om de kosteneffectiviteit van maatregelen. Omdat de randvoorzieningen en alternatieve maatregelen nogal verschillen in onderhoud en levensduur is ervoor gekozen een vergelijking te maken op basis van de netto contante waarde methode, waarbij een periode van 40 jaar is beschouwd (uitgaande van een afschrijvingstermijn van 40 jaar voor de randvoorzieningen). Met deze methode is inzichtelijk gemaakt welke hoeveelheid geld er nu beschikbaar zou moeten zijn om aanleg, beheer, onderhoud en eventueel vervanging over de volledige afschrijvingstermijn van 40 jaar te kunnen bekostigen. Omdat de alternatieve voorzieningen zijn gedimensioneerd om minimaal een gelijk rendement als de randvoorzieningen op te leveren, is een vergelijking van de kosten direct een vergelijking van de kosten effectiviteit, met die uitzondering dat het rendement van de niet-maatgevende stoffen voor een alternatief (veel) hoger kan liggen.
H2O / 2 - 2010
15
Het resultaat
Uit praktische overwegingen (beschikbare grond, realiseerbaarheid voor 2015) is bij Zundert gekozen voor het aanleggen van een slibvang in de Aa of Weerijs. De definitieve besluitvorming hierover zal op korte termijn plaatsvinden. Voor Roosendaal is gekozen voor de aanleg van een helofytenfilter in de beek. In de ontwerpfases zal meer in detail moeten worden bekeken welke rendementen verwacht kunnen worden en welke kosten ermee gemoeid zijn. Het verschil met de kosten voor de randvoorzieningen is echter dermate groot, dat er nog voldoende (financiële) speelruimte is.
Zundert versus Roosendaal
Het watersysteem van Zundert, met twee stromende beken waarop de overstorten lozen, leent zich uitstekend voor een benadering met de zuivering van beekwater. Het hele jaar door is hiermee rendement te halen in de voorzieningen. In een watersysteem met stagnant water of kleine debieten zal het (kosten)verschil tussen randvoorzieningen en alternatieve maatregelen kleiner zijn, omdat de alternatieve voorzieningen in dat geval groter uitvallen. De doorstroming bij de gemeente Roosendaal was inderdaad kleiner en de te behalen kostenreductie bleek ook kleiner.
Kosteneffectiviteit maatregelen Zundert.
Conclusie
Het zoeken naar alternatieve maatregelen voor de basisinspanning kan leiden tot een significante besparing. Op jaarbasis (inclusief afschrijving, onderhoud en beheer) is een besparing behaald van 60 procent voor Zundert en 25 procent voor RoosendaalWouw.
103047-3 Mous H2O Radius Pro ad:135 x 190 mm
21-01-2010 14:38 advertentie
Guy Henckens (Waterschap Brabantse Delta) Marcel Glasbergen (Arcadis) Jeroen Langeveld (Royal Haskoning) Ronald Rombouts (gemeente Zundert) Pierre Backx (gemeente Roosendaal)
Pagina 1
mous pompenbouw Bezoek ons in stand 519 op de infra Relatie-
De nieuwe standaard in draadloze signalering
Het nieuwe signaleringssysteem Radius Pro stelt waterbeheerders in staat gemalen en drukrioleringsclusters op afstand te bewaken en te beheren. De toepassing van meervoudige communicatienetwerken waarborgt een waterdicht systeem van alarmering. Zeven dagen per week, 24 uur per dag. Leverbaar zomer 2010.
16
H2O / 2 - 2010
dagen in Hardenberg.
mous pompenbouw bv Eigen Haard 41, 8561 EX Balk T (0514) 60 89 00
[email protected]
www.mouspompenbouw.nl
*thema
actualiteit
Afkoppelen op de Utrechtse Heuvelrug Afgelopen woensdag (27 januari) ondertekenden twaalf overheden en één drinkwaterbedrijf een convenant over het afkoppelen van regenwater op de Utrechtse Heuvelrug. Het is voor de eerste keer in Nederland dat zoveel partijen gezamenlijk afspraken maken over het infiltreren van regenwater in een kwetsbaar gebied als de Utrechtse Heuvelrug.
O
nder regie van de Provincie Utrecht gaan de partijen proberen de verontreiniging van de bodem en het grondwatersysteem bij het afkoppelen van
hemelwater zoveel mogelijk te voorkomen en, waar dit redelijkerwijs niet lukt, beperken. Bovendien zorgt afkoppeling voor een betere werking van de rwzi’s: die halen een hoger rendement als het afvalwater minder verdund is met relatief schoon regenwater. De deelnemende partijen zijn de gemeenten Amersfoort, De Bilt, Eemnes, Rhenen, Soest, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Woudenberg en Zeist, drinkwaterbedrijf Vitens, Provincie Utrecht, Waterschap Vallei & Eem en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het convenant loopt tot en met 2015. De partijen streven ernaar op de af
te koppelen gebieden geen bestrijdingsmiddelen of uitloogbare bouwmaterialen te gebruiken. Ook het gebruik van strooizout in koude perioden wordt, als de veiligheid niet in het gedrang komt, beperkt. De verantwoordelijkheid voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater ligt niet bij één partij, maar wordt gedeeld door de provincie, gemeente, waterschap en drinkwaterbedrijf. Dit vereist heldere afspraken tussen deze partijen, vandaar het convenant.
Beloning burgers die rioolverstopping voorkomen Het uit gemakzucht door de wc spoelen van vochtige doekjes kost de gezamenlijke waterschappen jaarlijks 12 tot 15 miljoen euro. Waterschap Aa en Maas probeert, evenals de andere waterschappen, burgers ertoe te bewegen dat niet meer te doen, omdat deze doekjes storingen bij de rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) veroorzaken. Proppen vieze doekjes moeten handmatig verwijderd worden.
D
e herkomst van de doekjes is op gemeenteniveau te achterhalen. Bij structurele storingen worden inwoners aangeschreven. Mensen die ‘beterschap beloven’ ontvangen een originele wc-kalender. Ook tijdens rondleidingen (ruim 4000 belangstellenden per jaar) en open dagen op zuiveringen is aandacht voor dit onderwerp. Zo zijn er ludieke informatie-
borden en worden stickervellen uitgedeeld. Op deze wijze werkt het waterschap aan bewustwording. Het vezelmateriaal, waarvan onder meer vochtig toiletpapier en schoonmaakdoekjes worden gemaakt, is te dik en wordt niet natuurlijk afgebroken. In de zeven rwzi’s van Waterschap Aa en Maas is bijvoorbeeld
in 2008 in totaal 977.000 kilo ‘roostergoed’ verwijderd. Sinds eind vorig jaar loopt een landelijke campagne van ‘Nederland leeft met water’ over goed rioolgebruik.
Waterschap en energiebedrijf benutten energie uit riool Waterschap Groot Salland en energiebedrijf Essent gaan samenwerken op het terrein van duurzaam lokaal energiegebruik. Dat moet leiden tot levering van duurzame energie vanuit de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Deventer aan een nabijgelegen nieuwbouwproject (Park Zandweerd).
G
root Salland en Essent willen door samen te werken hun maatschappelijke betrokkenheid tonen. Het waterschap levert warmte van de rwzi aan Essent die het vervolgens distribueert in de nieuwbouwwijk.
zich goed leent voor directe vergisting op de rioolwaterzuivering. Bij de gisting komt biogas vrij dat wordt omgezet in elektri-
citeit en warmte. De warmte gaat via Essent naar Park Zandweerd, de elektriciteit wordt gebruikt op de rwzi.
Dijkgraaf Sybe Schaap (Waterschap Groot Salland, rechts) en directeur Toegevoegde Waarde Diensten Berend Jan Taken (Essent) tekenden onlangs een samenwerkingsovereenkomst op het terrein van duurzame energiebenutting.
Het project Park Zandweerd moet los worden gezien van DEUGD (Duurzame Energie Uit Geconcentreerde stromen in Deventer), ook al zijn er raakvlakken. Met DEUGD voeren ingenieursbureau en initiatiefnemer Tauw, Waterschap Groot Salland en Saxion Hogescholen een haalbaarheidsonderzoek uit naar het opwekken van energie voor nieuwbouwwijken uit geconcentreerd toiletwater. Verschillende opties worden hierbij bekeken, zoals het gescheiden inzamelen van urine en feces met behulp van vacuüm- of scheidingstoiletten. Afhankelijk van de uitkomsten van de studie kan deze energieopwekking toegepast worden in een andere nieuwbouwwijk: Steenbrugge, waar 1000 tot 1200 woningen komen. Een deel van de toiletwaterstroom zal dusdanig geconcentreerd zijn dat het H2O / 2 - 2010
17
‘Ontgravingen voor riolering kunnen risico inhouden’ Door de klimatologische veranderingen wordt de noodzaak voor waterberging binnen stedelijk gebied steeds belangrijker. In laag Nederland sturen waterschappen en hoogheemraadschappen aan op het graven van extra waterpartijen. Binnen gemeenten wordt gestreefd naar het reduceren van het aantal pompgemalen door het aanleggen van nieuwe DWA-stelsels over grotere afstand en diepte. Deze ontgravingen voor waterpartijen en riolering kunnen risicovol zijn en de lokale duurzaamheidsdoelstellingen ondermijnen. Door graven wordt het evenwicht in de bodem namelijk verstoord en dreigen waterbodems en rioolsleuven omhoog gedrukt te worden en te gaan barsten.
E
en groot deel van laag Nederland kent een klei/veendeklaag. Huizen en gebouwen worden stevig gefundeerd in het zand onder deze slappe lagen. De klei- en veenlagen verhinderen dat het water vanuit het diepere watervoerende zandpakket naar het maaiveld stroomt. Voor de aanleg van nieuwe watergangen en voor verbreding of verdieping van bestaande watergangen wordt de deklaag deels weggegraven. Daardoor neemt het ‘neerwaartse’ gewicht van de resterende deklaag af. In de onderliggende diepere zandlagen komen door de hogere stijghoogte ‘opwaartse waterdrukken’ voor richting de deklaag. Bij diepere ontgravingen of daar waar de deklaag van nature dunner is, zal door ontgraven uiteindelijk dermate weinig gewicht over zijn dat de deklaag kan ‘barsten’. Dit kan plotseling gebeuren, bij overschrijding van een bepaalde grenswaarde, of geleidelijk, waarbij steeds meer kwelwater uit het diepere zandpakket zal toestromen en de bodem verweekt. Veelal treden deze verschijnselen op in een winterperiode bij of tijdens een hoogwatergolf op een rivier waarbij de stijghoogte relatief hoog is. Het kan echter ook op een willekeurig ander moment plaatsvinden. Daar komt bij dat door de zeespiegelstijging ook de stijghoogte in de watervoerende lagen gemiddeld zal toenemen. Met name in de gebieden met een labiel evenwicht kan hierdoor in de toekomst alsnog een risico ontstaan. Doordat de bodem barst, zal een kortsluiting ontstaan tussen het oppervlaktewatersysteem en het diepere watervoerende zandpakket. Hierdoor zal diep grondwater opwellen. Afhankelijk van de omvang van de wel kunnen deze debieten fors oplopen en kunnen ze zelfs zand meevoeren. Een dergelijke wel is onomkeerbaar en zal ook in de toekomst water blijven aanvoeren. Het huidig beleid van de waterbeheerders laat weinig ruimte voor het toestaan van dit extra kweldebiet. Dit grondwater heeft meestal een afwijkende samenstelling: zuurstofarmer, zouter of meer ijzerrijk, waardoor het een milieubelasting geeft van het oppervlaktewatersysteem.
Welke gebieden zijn risicovol?
Met name de gebieden waar van nature een relatief hoge stijghoogte ten opzichte van het maaiveld voorkomt, zijn risicovol. Het betreft dus gebieden met diepere polders of gebieden langs rivieren of nabij de kustwateren. Een extra risico ontstaat in gebieden met ondiep gelegen stroomruggen die uit zand bestaan. Deze zandbanen
18
H2O / 2 - 2010
zorgen veelal voor een direct contact met het diepere watervoerende pakket. Op deze locaties is bovendien de deklaag erg dun, waardoor de kans op barsten en kortsluiting groot is. Door het uitvoeren van sonderingen ontstaat een goed inzicht in de variatie in de dikte en opbouw van de deklaag. Aan de hand van boringen en laboratoriumproeven krijgen we meer informatie over de volumieke gewichten van het klei/veenmateriaal en door peilbuizen aan te brengen, inzicht in de stijghoogte. Vervolgens bieden evenwichtsberekeningen inzicht in het risico voor barsten. Het risico van barsten wordt groter naarmate de duur toeneemt, dit in relatie tot het voorkomen van extremen in de stijghoogten, en de omvang en diepte van de ontgraving.
Hoe kun je dit voorkomen?
Nadat een wel is ontstaan, kan er niet erg veel meer aan worden gedaan. Dan is het kwaad geschied. Als de wel zand meevoert, treedt onder water kratervorming op en kan
een doorgaand bezwijken optreden. Door toepassing van een ballastlaag in combinatie met een filterdoek en/of injectietechnieken, kan verdere erosie en kwelwatertoetreding worden voorkomen. Deze technieken zijn kostbaar. Voor de aanleg van de riolering kan als alternatief worden gekozen voor een kostbare spanningsbemaling die veel water zal moeten onttrekken. Het is in veel gevallen duurzamer het rioolontwerp aan te passen aan de ondergrond. Beter is het in deze situatie geen diepe gemalen te projecteren bij een dergelijke zandrug. Kies in dat geval het verhang de andere kant op of ga er omheen. Ook het ontwerp ‘knippen’, waardoor het gehele stelsel ondieper kan worden aangelegd, is een oplossing. Dit heeft veelal wel tot gevolg dat in het plan in een extra pompput moet worden voorzien. Houdt er rekening mee dat de riolering niet alleen moet worden aangelegd, maar ook later als het gebied is ingericht en bewoond, ooit nog moet kunnen worden vervangen of hersteld.
Afb. 1: Het principe van het ‘barsten’ van de bodem (bron: Fugro).
Afb. 2: Doorsnede van een stroomgeul (bron: Geologische kaart van Nederland).
*thema
achtergrond
Voor het creëren van extra oppervlaktewater kom je voor een lastige keuze. De opgaaf te voorzien in waterberging is duidelijk. Naast voldoende kwantiteit moet ook ter verbetering van de waterkwaliteit voldoende diep water worden aangelegd. Hier wordt voorgesteld de volgende regels in acht te nemen: • Indien mogelijk, neem voldoende afstand tot de rivier en het kustwater om een lagere stijghoogte te krijgen waardoor het risico afneemt; • Blijf uit de zones waar zandruggen voorkomen en projecteer de watergangen en riolering in de gebieden met een relatief dikke deklaag; • Beperk de diepte van het oppervlakte water en kies als berging bijvoorbeeld voor plasbermen of kies voor een wad(i). Ook kunnen waterbergingen in het wegcunet uitkomst bieden; • In sommige gevallen kan een technische maatregel zoals een ballastlaag een uitkomst bieden. Hierbij wordt lichter klei/ veenmateriaal vervangen door zwaarder zand of zelfs door betonmatten. Het vervangen door klei heeft qua gewicht minder effect; • Vanzelfsprekend neemt het risico eveneens af als het maaiveldniveau en polderpeil hoger kunnen worden gekozen.
Praktijkproef
Afb. 3: Stroomgeul uitgekarteerd met sonderingen (bron: Fugro).
Praktijkproef voor het ‘barsten’ van de bodem (bron: Robert Schrauwen).
Bij verschillende gemeenten en water beheerders is ervaring met wellen en met opbarsten van bodems van watergangen. Met name de herinneringen aan de situatie van de hoogwatergolven van 1995 en 1998 zijn sprekend. Ook als bovenstaande in acht wordt genomen, zijn problemen niet altijd te voorkomen. Door de variatie in de bodem, het ontgravingsniveau en de breedte en de wisselende stijghoogte is het lastig de grens van het labiele evenwicht te leren kennen en te weten wanneer het ook werkelijk fout kan gaan. Daarnaast kan ook bij het barsten van de bodem de omvang van de kwelstroom nog wel eens meevallen, waardoor de schade mogelijk wordt overschat. In zo’n geval is het goed een praktijkproef uit te voeren waarbij in-situ wordt gekeken wat met een bodem gebeurt en deze praktijkdata naast de voorspelling te leggen.
Conclusies
Achteraf gezien wordt vaak gezegd, ‘logisch dat die gebieden nog niet bebouwd waren’. Door meer bewust te zijn van de mogelijkheden en beperkingen van de ondergrond, kan ook binnen deze gebieden tot een duurzaam ontwerp van het watersysteem en het rioolstelsel worden gekomen. Kennis van de ondergrond vormt de fundering, ook bij de Watertoets. Dan blijft water ook in de toekomst beheersbaar. Robert Schrauwen (Fugro Ingenieursbureau)
H2O / 2 - 2010
19
actualiteit *thema Overleg over graven in de bodem lijkt van de grond te komen Maatschappelijke overlast terugdringen en kosten besparen. Dat is het doel van het project ‘Proactieve regie in de ondergrond’. In 2008 leverde de projectgroep een handreiking op met richtlijnen voor een vroegtijdigere en betere samenwerking tussen gemeenten, netbeheerders en grondroerders. Een aantal grote en kleinere gemeenten is toen een proef van een jaar begonnen om de handreiking te toetsen aan de praktijk. Die proef is nu halverwege: tijd om de tussenstand te bekijken.
I
n het monumentale pompstation Soestduinen van Vitens kwamen eind vorig jaar de deelnemers aan de proef bij elkaar om hun eerste ervaringen uit te wisselen.
grondroerder kan veel kosten en ergernissen besparen. Als de grondroerder weet wat er speelt en wat wanneer van hem verwacht wordt, kan hij een belangrijke bijdrage leveren aan een soepele afwikkeling van het project.
Netbeheerders ervaren zo hun eigen problemen met het vroegtijdig afstemmen van plannen. Vaak worden ze te laat betrokken en is er geen mogelijkheid meer om de plannen van de gemeente in te passen in de eigen plannen. Maar daar is wel iets aan te doen, aldus Jan de Koning (Enexis). In ieder geval moet je niet gaan zitten afwachten, maar je voelsprieten uitsteken en de gemeenten actief benaderen en vragen naar de plannen voor de komende jaren. Netbeheerders die toch al van plan zijn om op termijn een bepaald net te vervangen, kunnen veel geld besparen door bestaande gemeeentelijke plannen te bestuderen en mee te liften als de straat toch een keer open gaat.
Mogelijkheden in nieuw te ontwikkelen gebieden
Meerjarenplannen zijn dus belangrijk. De meeste gemeenten maken meerjaren plannen en willen daarbij zo mogelijk inspelen op projecten van de netbeheerders. Helaas beschikken nog niet alle netbeheerders over meerjarenplannen voor aanleg en vervanging van hun netten. De gemeenten roepen de netbeheerders dan ook op om hierop beleid te ontwikkelen.
Grondroerders aan het einde van de keten
Jan Bijker van Bouwend Nederland wil meer aandacht voor de grondroerder. Deze is in de praktijk vaak de laatste speler in het hele proces, die het dan alleen nog ‘even moet uitvoeren’. Ook vroegtijdig betrekken van de Foto: gemeeente Utrecht.
De pilotgroep van de gemeente Utrecht gebruikt het nieuw te ontwikkelen stadsdeel Rijnenburg als studieobject. Voor dit grote gebied in een drassige omgeving is de ambitie waterrobuust te gaan bouwen en daarbij meteen ook op het gebied van energievoorziening, kabels en leidingen creatief te werk te gaan, zoveel mogelijk volgens het principe van lokale gesloten kringlopen en lokale energievoorziening. Het is interessant om te onderzoeken of bij dit prestigieuze project een vroegtijdige (en betere) samenwerking werkt, met inachtneming van de uitgangspunten van de gemeente (behoud bodem, duurzaam bouwen, etc). Een goede regie voeren in een nieuw te ontwikkelen gebied biedt in ieder geval vele mogelijkheden en uitdagingen op innovatief gebied voor alle partijen. De eerste inspanningen van de werkgroep zijn dan ook geheel gericht op het creëren van draagvlak. De pilot van Wassenaar kan een advies opleveren voor kleine gemeenten. Als (enige) kleinere gemeente in de pilots heeft Wassenaar de samenwerking gezocht met aangrenzende gemeente Voorschoten. Dit lijkt een gouden greep. Door samen te werken kunnen kosten worden bespaard. Zo hebben Wassenaar en Voorschoten gezamenlijk een softwarepakket aangeschaft om werkzaamheden te plannen. Ook is
De gemeenten die meedoen aan de proef, zijn: Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Breda, Tilburg, Wassenaar en Voorschoten. Namens de netbeheerders zijn Enexis, Alliander, Stedin, Vitens en Eunetworks (namens Groep Graafrechten) betrokken bij dit initiatief en namens de grondroerders Bouwend Nederland.
begonnen met gezamenlijk overleg met netbeheerders. Ton Duijndam van de gemeente Wassenaar signaleert overigens ook dat veel gemeenten te klein zijn om al het nieuwe beleid goed bij te houden. Hij adviseert kleine gemeenten daarom om vooral te gaan samenwerken met grotere gemeenten in de regio; je hoeft niet alles zelf uit te vinden. Structureel overleg wordt door alle partijen geadviseerd als het middel om een goede start te maken met proactieve regie. Ook de gemeente Breda zoekt naar mogelijkheden om vroegtijdig samen te werken. Ze kijkt nu verder vooruit dan voorheen gebruikelijk was. Het samen vergelijken van ‘vlekkenkaarten’ van zowel gemeenten als netbeheerders blijkt daarbij een handig hulpmiddel.
Tussentijdse conclusies en aanbevelingen
Betere regie vergt tijd. Organiseer die tijdig; • Zorg voor een goede voorbereiding van een overleg, met de juiste voorzitter en een goede verslaglegging. Zorg ervoor dat de juiste personen (met voldoende mandaat) aan tafel zitten; • Werk van grof naar fijn, probeer te voorkomen dat men te inhoudelijk wordt tijdens het overleg; • Kijk vooruit en schuw de confrontatie niet; • Zorg voor draagvlak bij managers en bestuurders, maak je plannen en resultaten bekend. •
Hoe nu verder?
We zijn op de goede weg; er is al het nodige in gang gezet, dat nu een uitwerking behoeft. Elke pilot moet een concreet eindproduct opleveren, waarbij alle belanghebbenden (gemeente, netbeheerder, grondroerder) baat moeten hebben. De komende tijd wordt gebruikt om de pilots verder te monitoren, nog meer de samenwerking op te zoeken met de drie partijen en het eindproduct voor te bereiden. In juni wordt de balans opgemaakt. Voor de plannen van aanpak en meer informatie over dit project: zie www.klo.nu.
Nicolette Elenbaas en Enrico van den Bogaard (namens het kabel- en leidingoverleg)
20
H2O / 2 - 2010
Bekijk het grotere plaatje
atie op: eer inform kijk voor m com/water-utility dfos. www. grun
Wastewater en Watersupply in n De Grundfos Water Utility oplossingen vormen een begrip in de drink- en afvalwatersector. We bieden pompen, pompsystemen en complete oplossingen voor de gehele watercyclus. Grundfos levert sinds 1945 innovatieve en kwalitatief hoogwaardige bronpompen, transportpompen, afvalwaterpompen, mixers en flowmakers en doseerpompen. Tevens vindt u in ons een betrouwbare partner in de realisatie van complete projecten in afvalwater.
Amstel, Gooi en Vecht is optimaal voorbereid op nieuwe vorstperiode In de winter van 2008-2009 werd er dankzij de aanhoudende vorst volop geschaatst. Ook dit jaar kan geschaatst worden op de plassen en sloten. In het beheergebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht ontstaat op vele plaatsen een uniek schaatsgebied. Om goed voorbereid te zijn, heeft het waterschap de IJsnota Amstel, Gooi en Vecht opgesteld. Daarin staat hoe het waterschap handelt als de vorst langdurig aanhoudt. Naast de handelwijze ten aanzien van uitzetten van gemalen, het afkondigen van vaarverboden e.d. is het van groot belang dat de communicatie goed verloopt. De IJsnota heeft als doel om waar mogelijk een zo betrouwbaar mogelijke ijsvloer te creëren voor schaatsliefhebbers.
N
ederland was de afgelopen weken in de ban van het schaatsvirus. Ook op het werk waren gereden en geplande schaatstochten volop onderwerp van gesprek, kwamen berichten over ijsaangroeiprognoses op het scherm voorbij en nam menig collega vrij om de schaatsen onder te binden. Gehoopt wordt dat deze winter nog een lange vorstperiode in petto heeft.
Afweging van belangen
Amstel, Gooi en Vecht faciliteert recreatief medegebruik, niet als primaire taak, maar als maatschappelijke neventaak. Daaronder valt ook het schaatsen. Bij voldoende vorst in de winter ontstaat in het beheergebied een uniek schaatsgebied met tien officiële schaatsroutes van de Koninklijke Nederlandse Schaatsenrijders Bond (KNSB). Buiten de schaatsroutes wordt bij vorst ook op veel andere dichtgevroren sloten en plassen geschaatst. Het waterschap wil het schaatsen waar wenselijk en waar mogelijk faciliteren. In de praktijk gebeurde dit ook al en bestonden er diverse afspraken, maar het ontbrak aan een handboek. De IJsnota Amstel, Gooi en Vecht betreft het gehele beheergebied van het waterschap, met uitzondering van de stadsboezem van Amsterdam. Hiervoor bestaat al langer een aparte IJsnota Amsterdam. Die is afgelopen december uitgebreid met een vroegtijdig vaarverbod voor een beperkt aantal specifiek aangewezen grachten, zodat bij vorst in het centrum van Amsterdam zo snel mogelijk een rondje kan worden geschaatst.
Schaatspret op het Hilversums Kanaal, 2009.
Bij de afweging van belangen tijdens een vorstperiode gaat het om waterhuishoudkundige belangen (‘droge voeten’) en vaarweg- en nautische belangen (instandhouding van vaarwegen en belang van beroepsvaart) versus de recreatieve belangen van de schaatsers. De waterhuishoudkundige en vaarweg-/nautische
belangen staan voorop. De bewoners, bezoekers en bedrijven in het beheergebied hebben immers ook in vorstperioden belang bij droge voeten en een juiste waterstand. Met name in diepe polders met veel kwel is het belangrijk dat het water afgevoerd blijft worden. Ook kunnen gemalen niet altijd meteen worden uitgeschakeld, als er een natte periode aan de vorst vooraf is
De IJsnota is een leidraad voor de handelwijze tijdens vorst. De bestaande handelwijze is in deze ijsnota vastgelegd en gestroomlijnd. In het draaiboek staat wanneer welke handelingen in gang gezet moeten worden bij de eigen voorzieningen (gemalen, noodkeringen en sluizen), wanneer welke vaarverboden ingesteld worden en wie welke informatie aan wie doorgeeft. De nota bevat ook een overzicht van contactgegevens. De criteria in de verschillende fasen voor het uitzetten van gemalen.
De IJsnota is tot stand gekomen door eerst intern alle informatie te inventariseren en na te gaan welke maatregelen en voorzieningen er nu al bestaan dan wel gewenst zijn. Daarna zijn in een bijeenkomst met ijsclubs, de KNSB en beroepsvaart ook de wensen en knelpunten van deze partijen in beeld gebracht. De IJsnota is door Grontmij in opdracht van het waterschap opgesteld.
22
H2O / 2 - 2010
fase
criterium
1 aanvang vorst: overdag lichte vorst, ‘s nachts tot -5°C 2 aanhoudende vorst: dag en nacht > -5°C 3 aanvang dooi
actie
voornemen tot uitzetten gemalen en dicht zetten noodkeringen / sluizen uitzetten gemalen en dichtzetten noodkeringen / sluizen (voornemen tot) opstarten gemalen en open zetten noodkeringen / sluizen
achtergrond gegaan en de peilen hoger zijn. Daarnaast is van belang dat enerzijds de vaarwegen goed in stand blijven en anderzijds dat de beroepsvaart zo lang mogelijk kan varen. Waar mogelijk echter wordt de ijsvorming ten behoeve van het schaatsen gefaciliteerd. Zo kan een aantal gemalen bij vorst zonder negatieve gevolgen worden uitgezet. Vorst en ijs kunnen ook gevolgen hebben voor dieren. Bij langdurige vorst kan dichtvriezend open water in het bijzonder voor watervogels een levensbedreigende situatie vormen. In het beheergebied van het waterschap is echter een groot aantal polders met veel kwel, waar de gemalen aan blijven en waar altijd open water te vinden is en waarheen de watervogels uitwijken. In de vorige winter bleek dat hiervoor voldoende open water aanwezig blijft. Voor vissen kan langdurige ijsbedekking soms resulteren in noodsituaties met vissterfte; deze worden meestal gesignaleerd door hengelsportverenigingen. Vissterfte kan optreden in situaties waar sprake is van zuurstoftekort door een dikke baggerlaag of als er als gevolg van sneeuw op het ijs gedurende langere tijd (weken) geen licht door het ijs schijnt. In het afgelopen winterseizoen zijn echter geen meldingen over vissterfte tijdens of na de vorstperiode binnen gekomen bij het waterschap.
Uitzetten van gemalen
Op basis van de weersvoorspelling van Meteo Consult zet het waterschap zijn handelwijze in werking. Elke vorstsituatie is echter uniek; daarbij is de weersituatie in de periode voordat de vorst intreedt bepalend. Als dat een droge periode is, zijn de peilen in de polders relatief laag en kunnen gemalen eerder worden uitgeschakeld dan wanneer er een natte periode aan vooraf gegaan is. Vaak kan hierop worden ingespeeld door bij de voorspelling van vorst tijdig te bemalen, zodat de peilen laag zijn als de vorst intreedt. Naast het uitzetten van gemalen kan het ook gaan om het dicht zetten van noodkeringen of sluizen. In kaart is gebracht welke gemalen altijd moeten kunnen blijven draaien en welke doorgaans uit kunnen worden gezet of uit kunnen blijven.
Afkondigen van vaarverboden
Vanuit vaarwegbeheer is het van belang de vaarwegen die door beroepsvaart worden bevaren, zo lang mogelijk open te houden en daarbij te voorkomen dat er kans op schade aan infrastructurele werken ontstaat. Om
Schaatsroutes in het beheergebied van Amstel, Gooi en Vecht.
beschadiging aan oevers en eigendommen van derden te voorkomen, moet bij ijsvorming op de vaarwegen waar het waterschap vaarwegbeheerder is, de ijsdikte worden gemeten. Op grond van de Scheepvaartverkeerswet kan het waterschap een stremming afkondigen, op basis van door het waterschap gedefinieerde criteria. Daarbij gaat het om aanhoudende vorst. Omdat de vaarwegen, waar het waterschap nautisch beheerder is, geen hoofdtransportassen zijn, is het waterschap niet verplicht de vaarwegen constant bevaarbaar te houden. Vaarverboden op vaarwegen met beroepsvaart worden doorgegeven aan het IJscentrum van RIZA.
Communicatie
De communicatielijnen, zowel intern als extern, zijn ook in kaart gebracht. Intern houden watersysteembestuurders en nautisch beheerders elkaar, de afdeling Communicatie en zo nodig ook de afdeling Bestuur en Directie Ondersteuning op de hoogte. Ook het (dagelijks) bestuur van het waterschap wordt, indien relevant, van de acties op de hoogte gesteld.
De criteria in de verschillende fasen voor het afkondigen van vaarverboden.
fase
criterium
1
aanvang vorst: voornemen tot afkondigen vaarverbod, ijsdikte meten aanhoudende vorst: afkondigen vaarverbod ijsdikte > 2 cm en minimaal vijf dagen ‘s nachts matige tot strenge vorst en overdag lichte vorst aanvang dooi (voornemen tot) opheffen vaarverbod.
2 3
Als de IJsnota bij aanhoudende vorst in werking wordt gezet, kunnen recreanten, publiek en organisaties via de internetpagina’s van het waterschap (www.waternet. nl en www.agv.nl) op de hoogte blijven van de meest actuele informatie. Daarnaast is er rechtstreeks contact tussen het waterschap en direct betrokken organisaties, zoals de KNSB, de veiligheidsregio’s, betrokken brugwachters, andere nautisch beheerders en het IJscentrum RIZA.
Risico’s en aansprakelijkheid
Bepalen of het ijs veilig is om te schaatsen is geen taak van het waterschap. Ook is het waterschap niet verantwoordelijk voor de kwaliteit van het ijs. De schaatser is primair zelf verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid. Het kan voorkomen dat het waterschap gemalen moet aanzetten of noodkeringen/sluizen moet openzetten nog voordat de dooi intreedt. Dit kan gevolgen hebben voor de ijsvloer. In bepaalde gevallen kan het in de rede liggen betrokken partijen hierover tijdig te informeren. Dit zal per geval moeten worden bepaald. Het niet informeren betekent overigens niet dat het waterschap dan ook aansprakelijk is voor de schade. Na elke vorstperiode waarin de IJsnota van kracht is geweest, wordt de handelwijze geëvalueerd en zonodig aangepast.
actie
Hanneke Cusell en John van Amstel (Waternet) Renske Dijkwel (Grontmij)
H2O / 2 - 2010
23
Inspelen op emergentie: interactieve uitvoering (2) Uit de praktijk leren we dat niet alles van tevoren is te voorspellen. Het uitvoeren van een plan leidt vrijwel altijd tot andere uitkomsten dan gepland. Een klein voorbeeld is het realiseren van een retentiepoel 500 meter stroomopwaarts van de geplande locatie. Het openstaan voor alternatieve oplossingen, die zich al werkende voordoen, noemen we het sturen op basis van emergentie. Emergentie (L. emergo; verschijnen, opdoemen) ontstaat uit de complexiteit van de werkelijkheid, door de wisselwerking tussen processen die van invloed zijn op het specifieke uitvoeringsproces. Juist deze toename van interacties kenmerkt het hedendaagse waterbeheer. Een complexe werkelijkheid, waarin vele processen tegelijkertijd spelen en waarin het steeds belangrijker wordt om krachten van betrokkenen te bundelen. De uitdaging is hier op de juiste wijze op in te spelen, anders gezegd: weloverwogen handelen op het juiste moment. Aan de hand van implementatietheorieën uit de bestuurskunde en een verhaal uit de praktijk tonen we in dit artikel het belang aan van inspelen op emergentie.
I
n het eerste artikel uit de reeks ‘Interactieve uitvoering’ (zie H2O nr. 1 van 15 januari jl.) stelden Govert Geldof, Eric Versteeg en Roel Valkman dat draagvlak voor een (interactief ) plan niet wil zeggen dat er draagvlak is voor uitvoering van dat plan. Een plan is een beschrijving van de gestreefde werkelijkheid. Ondergetekenden vervolgen de stelling met: draagvlak voor uitvoering van een plan wil niet zeggen dat die werkelijkheid er net zo uit zal zien als de gestreefde werkelijkheid in het plan. Sterker, de werkelijkheid zal vrijwel nooit overeenkomen met het plan. In dit artikel laten we dat idee van maakbaarheid los. Als er één zekerheid is in een uitvoeringsproces, dan is het dat er onverwachte ontwikkelingen ontstaan. Een serieel stappenplan waarbij elke handeling op voorhand is gepland, werkt steeds minder goed. Onverwachte ontwikkelingen moet je niet proberen te voorkomen, ontkennen of ontwijken, je moet ze omarmen. Zo verwarm je ‘koude lassen’.
Complexiteit in waterbeheer: einde aan de maakbaarheid
Waterbeheer wordt steeds complexer. Het is de voornaamste reden waarom de standaard projectaanpak van ruimtelijke plannen in veel gevallen tekortschiet. Meer onderwerpen en meer mensen worden betrokken bij het waterbeheer. In en rondom het integrale waterproject (van planvorming tot en met beheer) ontstaan meerdere processen tussen belanghebbenden. Allerlei processen zijn vervolgens in interactie met elkaar. Bijvoorbeeld: een proces voor woningbouw is in interactie met een proces voor natuurbehoud. Op verschillende niveaus, van huishoudens tot Europese Unie, zijn mensen en processen met elkaar in interactie. Lange tijd heeft de samenleving gedacht dat de omgeving maakbaar is. De landinrichter maakte een plan en alles in het veld werd hierop aangepast. Bossen werden gekapt, watergangen verplaatst en huizen geamoveerd. Dit kan niet meer. We gaan tegenwoordig uit van de functies die er zijn in een gebied en van het kwaliteitsniveau dat het gebied heeft. Zo is het verhogen van grondwaterstanden in een beekdal niet eenvoudig, ook al is het huidige niveau het gevolg van veel afspraken en techniek en
24
H2O / 2 - 2010
boert men elders in Nederland met een veel kleinere drooglegging. Er zijn steeds meer belangen en aspecten die meegenomen moeten worden. Verschillende belanghebbenden hebben direct en indirect invloed op meerdere processen. De bewoners werd in het verleden nauwelijks gevraagd wat ze wilden. Daarna volgde een periode waarin we met marketingachtige technieken draagvlak voor een plan verwierven. We dachten dat een goed plan met draagvlak automatisch tot een uitkomst leidde die overeenkwam met de doelstellingen van het plan. Week het proces af van de geplande koers, dan stuurden we het proces van bovenaf in de juiste richting. Met de groeiende complexiteit zien we dat steeds meer mensen juist buiten de directe invloed van het waterschap het proces beïnvloeden. Verwevenheid van functies bij Hardenberg.
Deze belanghebbenden zijn nauwelijks te sturen door de taakverantwoordelijke. Door samenwerking kunnen ze wel beïnvloed worden, maar ze hebben een hoge mate van autonomie in de wijze waarop ze het uitvoeringsproces beïnvloeden. Overal spelen zich processen af in wisselwerking met het specifieke uitvoeringsproces die zo de uitkomst beïnvloeden. De uitkomst van een project ontstaat in plaats van dat de uitkomst gepland wordt. Er is niet één centraal sturende persoon of organisatie. Het proces wordt decentraal gestuurd door een netwerk van belanghebbenden en verantwoordelijken. De individuen, organisaties en het proces passen zich continu aan nieuwe situaties aan. Het is een complex adaptief systeem. De uitkomst ontstaat uit de interacties, het is emergent.
achtergrond Emergentie ontstaat uit interacties Emergentie komt voort uit de complexiteit van de interacties tussen processen die van invloed zijn op het specifieke uitvoeringsproces. Het bijzondere is dat de uitkomst niet uit de afzonderlijke acties kan worden afgeleid. Juist dat noemen we emergentie. De uitkomst is dus meer dan de som der delen. Dit is karakteristiek voor het waterbeheer in situaties waar vele interacties tegelijkertijd spelen. Als het spel goed gespeeld wordt, resulteert dat in een meerwaarde. Interactieve uitvoering zet in op die meerwaarde. Het gaat er daarbij om adequaat in te spelen op de ‘plotselinge’ mogelijkheden en bedreigingen die voortkomen uit de wisselwerkingen tussen de waterprojecten en hun omgevingen.
Kingdon beschrijft in zijn stromenmodel het ‘venster van mogelijkheden’*. Het is het moment waarop de drie stromen van problemen, oplossingen en het politieke en publieke klimaat samenvallen. Op dat moment is er overeenkomst tussen de belanghebbenden over de urgentie van het probleem en de uit te voeren oplossing: het doel. Wordt een mogelijkheid gegrepen, dan kan het proces in een stroomversnelling komen en kunnen er uitkomsten ontstaan die meerwaarde hebben. Wanneer wordt gewacht, ‘sluit’ het venster en wordt de kans een anticlimax. Het ‘openen’ van het venster ontstaat uit verschillende processen. Het kan ontstaan door een gebeurtenis in de marge die op zich weinig invloed heeft, maar die door de context grote gevolgen kan hebben. Het kan openen door puur toeval. Een direct
betrokken persoon weet: dit is het moment van handelen. Het traditionele uitvoeringsproces, waarbij een plan de norm is, heeft tot gevolg dat het proces niet kan inspelen op onverwachte gebeurtenissen. Mogelijkheden worden daardoor vaak bedreigingen. Het integreren van de procesfasen biedt de mogelijkheid om te handelen op onverwachte ontwikkelingen uit de omgeving. Daardoor kan bijvoorbeeld alvast een bruggetje gerealiseerd worden, zodat voor iedereen de samenwerking zichtbaar is. Het omgaan met onverwachte ontwikkelingen, die ontstaan door het complexe samenspel van diverse oorzaken, noemen we inspelen op emergentie.
Inspelen op emergentie: samenspel en planning
Om te kunnen inspelen op een openstaand venster is het van belang in contact te blijven met je medespelers. Dit hangt sterk samen met de flexibiliteit die je in je plan toelaat. Een strikt plan zorgt voor ‘koude lassen’ en maakt het onmogelijk in te spelen op onverwachte ontwikkelingen. Anderzijds laat een te flexibel plan chaos toe, waardoor het richtingloos kan worden. Het is balanceren tussen vastleggen en openhouden. Om het openstaande venster te benutten en niet tot een anticlimax te komen, is samenspel nodig. Een watermanager is nooit in staat om alleen op het juiste moment te handelen. Door mensen op het juiste moment in het proces te betrekken, kan op het juiste moment gehandeld worden. Dat geldt zowel voor het betrekken van beheerders, bestuurders, ontwerpers, bewoners als andere belanghebbenden.
Emergentie in Collendoorn
Waterschap Velt en Vecht werkt samen met de gemeente Hardenberg aan de gebiedsontwikkeling van Collendoorn (zie kaart) in het buitengebied van Hardenberg. Deze samenwerking kwam erg moeizaam op gang, omdat een aantal randvoorwaarden voor een samenwerkingsproject niet ingevuld kon worden. Na twee jaar van discussie over samen of alleen, werd ‘interactieve uitvoering’ als uitvoeringsstrategie ingebracht om het complexe proces op gang te helpen. Door de moeizame start kwam echter vanuit beide directies de wens om formele procedures juist niet los te laten. Daarvoor werd nog teveel vertrouwen in elkaar gemist. Hierdoor werd formeel ook de interactieve uitvoering losgelaten. Wel stelde het waterschap en de gemeente een gezamenlijke gebiedsvisie op. Dit gebeurde tijdens een bijeenkomst met ambtenaren van verschillende disciplines, van zowel het waterschap als de gemeente. Zij realiseerden zich dat door te geven en te nemen een meerwaarde kon worden behaald ten opzichte van hun eigen aparte doelstellingen. Er ontstond een samenspel waaruit een gebiedsvisie voortvloeide. De uitkomst kon met recht de titel ‘integrale gebiedsvisie’ dragen aangezien wonen, werken, ontspanning, natuur en water transdisciplinair in de visie geïntegreerd waren. Verwacht werd dat de politieke en publieke opinie vervolgens ook positief op de uitkomst zouden reageren en dat de gebiedsvisie tot een breed gedragen gebiedsontwikkeling zou leiden. De context rondom het proces van de gebiedsontwikkeling bleek echter complex. Met name de natuurdoelstellingen en de aanleg van een
Schematische weergave van de gebiedsvisie Collendoorn.
H2O / 2 - 2010
25
ecologische verbindingszone ondervonden veel weerstand bij de lokale gemeenschap. Hieruit volgde dat de aangedragen oplossingen voor de beleidsdoelstellingen op dat moment niet realiseerbaar waren: de stromen van problemen en oplossingen kwamen niet samen met de stroom van het politieke en publieke klimaat. Dit was de eerste onverwachte ontwikkeling die ontstond uit het proces. Je zou kunnen stellen dat bij de gebouwde brug tussen gemeente en waterschap nieuwe emergenties tevoorschijn kwamen waarop, achteraf gezien, onvoldoende adequaat werd ingespeeld. De ideeën rondom Collendoorn bleven uiteraard niet binnen de muren van het gemeente- en waterschapshuis. De lokale bevolking was nog voor het proces werkelijk begon in staat van paraatheid. In de lokale nieuwsbladen verschenen artikelen en verontruste mensen belden het waterschap.
Vooral rondom de aanleg van een ecologische verbindingszone was veel weerstand bij de lokale gemeenschap. Na een aantal debatten en twee referenda werd besloten het besluit over de locatie van de verbindingszone uit te stellen. Dit haalde de urgentie weg bij gebiedsontwikkeling Collendoorn, omdat juist de ecologische verbindingszone een schakelstuk was met de wateropgaven van gemeente en waterschap. Het vooronderstelde open venster van mogelijkheden na de bijeenkomst was gesloten. Op dat moment hadden beide partijen kunnen besluiten alleen verder te gaan met het realiseren van de eigen doelen. Door de verwevenheid van de doelen (waterberging, recreatie en industrie) en ook mede door de gezamenlijke gebiedsvisie werd besloten te wachten en niet alleen verder te gaan. Door het opstellen van de visie en de onverwachte reactie van politiek en publiek
Tijdens het ‘Leven met Water’-project over interactieve uitvoering bleek dat veel mensen een onprettig gevoel van onzekerheid hebben bij het idee dat de uitkomst van een complex integraal waterproject niet te voorspellen is. Het is inderdaad onzeker, maar dat wil nog niet zeggen dat je geen plan moet of kunt maken. Een plan is uitermate belangrijk als richtinggever en biedt een basis voor de projectorganisatie. Het is het vaartuig om de (onbekende) route te bevaren. Een goed plan organiseert samenspel. Maar er is wel ruimte nodig voor planning: op het juiste moment kunnen inspelen op emergentie, wanneer zich een mogelijkheid voordoet. De les uit het voorgaande artikel was dat een plan niet de norm moet zijn. Dat leidt tot zogeheten koude lassen, waardoor niet adequaat kan worden omgegaan met de hedendaagse ruimtelijke en bestuurlijke complexiteit. In dit artikel hebben we laten zien dat in zulke complexe situaties door samenspel en planning het proces in een versnelling kan komen. Dat gaat niet zonder afspraken tussen de belanghebbenden. Emergente ontwikkelingen in de context van het proces kunnen zowel mogelijkheden als bedreigingen bieden. Het niet grijpen van die mogelijkheden leidt veelal tot een anticlimax. Het volgende artikel in deze reeks zal dieper ingaan op het creëren van flexibiliteit in je plan, zodat emergentie toegelaten kan worden in het proces.
werd het duidelijk dat er geen ruimte was voor actie, maar dat men moest inhouden. Ook het nalaten van actie is een karakteristiek van goede timing. Door niet krampachtig vast te houden aan het gebiedsplan ontstond ruimte voor actie. Deze ruimte heeft ertoe geleid dat inzichten, ideeën over doelstellingen, oplossingen en samenwerking nu in een ander project (Vechtpark) toegepast worden. De gemeente Hardenberg en Waterschap Velt en Vecht vormen hier samen een programmabureau: een idee voortkomend uit de ontwikkelingen rondom de gebiedsvisie. Dit was mogelijk omdat juist door de complexiteit van de context hier wel ‘onverwacht’ de verschillende stromen samenvielen. Door de ontstane ruimte in de ontwikkelingen rondom de gebiedsvisie kon met goede planning op het geopende venster worden ingespeeld. Geconcludeerd kan worden dat het tijdig en op de juiste wijze inspelen op emergenties geen eenvoudig proces is. In dergelijke complexe situaties blijken zich steeds weer nieuwe spontane processen voor te doen, die opnieuw vragen om hierop ‘in te spelen’. Jaap Evers en Wim van Leussen (Universiteit Twente) Hannah Ietswaart (Waterschap Velt en Vecht) NOTEN * ‘Window of opportunities’ in: Kingdon J. (1984). Agendas, alternatives and public policies. Boston: Little, Brown.
‘Leven met Water’ eindigt met grootscheepse kennisconferentie Het programma ‘Leven met Water’, dat de afgelopen zes jaar probeerde ruimte voor water te creëren in de fysieke omgeving maar ook in de hoofden van belanghebbenden, is bijna afgerond. Tijdens een grootscheepse conferentie aan boord van de SS Rotterdam kregen op 14 januari de ongeveer 900 aanwezigen een overzicht van de projecten die zijn en worden uitgevoerd en de kennis die daarmee is opgedaan. Maar ook werd gekeken naar de vragen die nog niet zijn beantwoord en de dingen die nog moeten worden gedaan.
‘L
even met Water’ komt voort uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en is opgezet door de Unie van Waterschappen, het ministerie van Verkeer en Waterstaat, WL|Delft Hydraulics, Tauw, DHV, Grontmij, TNO, Alterra, STOWA, InnovatieNetwerk en CURNET. Uiteindelijk is aan 100 projecten een financiële bijdrage verleend van 50 miljoen euro, waarvan 22 miljoen euro van het kabinet. Alle projecten zijn in de afgelopen zes jaar uitgevoerd. Carel Jan Reigersman, voorzitter van zowel het dagelijks als het algemeen bestuur van ‘Leven met Water’, stelde dat de taak van het programma er nu op zit. Het was bedoeld als impuls voor het ‘nieuwe’ waterbeheer,
26
H2O / 2 - 2010
waarbij water niet meer met technische middelen wordt buitengehouden maar juist meegenomen wordt in het dagelijks leven. De opgedane kennis moet bewaard en verspreid worden, en waar nodig uitgebreid en aangevuld. Het probleem zit hem volgens Reigersman in de ‘impliciete kennis’ die je alleen kunt opdoen in de praktijk. Watergraaf Peter Glas van De Dommel, voorzitter van de Unie van Waterschappen en voorzitter van het kennisverankeringsteam van ‘Leven met Water’, gaf aan dat de waterschappen in het begin twijfelden aan het programma, maar dat ze later vol enthousiasme meededen. Om tot het ‘nieuwe waterbeheer’ te komen, is technische kennis
alleen niet langer voldoende. Alle kennis domeinen zijn nodig, en dat leverde volgens Glas de vergelijking: alpha + beta + gamma = delta op. Veel van die kennis is er, net als stapels plannen. Nu is het zaak die plannen uit te voeren, maar dan wel volgens het ‘nieuwe waterbeheer’. Tot slot werden de winnaars bekend gemaakt van de prijs van 10.000 euro voor het realiseren van het beste idee van de dag: Erica Boers van de Hogeschool Rotterdam en Maxim Knepflé van Tygron. Zij willen de Watergame adopteren en verder ontwikkelen naar een volledige module die structureel aan studenten wordt aangeboden binnen de Hogeschool Rotterdam en Dutch Delta Academy. In een komende editie van H2O kijken we met programmadirecteur Bert Satijn en Jacques Leenen, secretaris van het dagelijks bestuur van ‘Leven met Water’ terug op de afgelopen zes jaar en vooruit naar de toekomst van het Nederlandse waterbeheer.
achtergrond / verslag / recensie Handboek voor waterzuiverheid en -kwaliteit Het ‘Handbook water purity and quality’ beschrijft vanuit verschillende invalshoeken relevante waterproblemen in ontwikkelings- en westerse landen, zowel wat betreft waterproblematiek als analysemethoden, regelgeving en waterverontreiniging.
W
ater is wereldwijd een belangrijk thema. Het is, na lucht, het belangrijkste bestanddeel voor mens en dier. Lucht wordt gelukkig nog door de natuur op afdoende wijze gezuiverd. Helaas is dat momenteel met water niet het geval. Door de mensheid is water verontreinigd. Deze verontreiniging doet zich voor in zowel westerse als ontwikkelingslanden. In ontwikkelingslanden speelt voornamelijk de microbiologische veiligheid van water een belangrijke rol. Denk maar aan de adviezen om geen kraanwater te drinken in grote delen van Afrika, Azië en Zuid-Amerika. Maar andere problemen, zoals arseen, zorgen ervoor dat miljoenen mensen geen toegang hebben tot veilig drinkwater. In westerse landen spelen andere waterkwaliteitsproblemen. Geneesmiddelen worden, zij het in lage concentraties, als gevolg van lozing van (gezuiverd) afvalwater aangetroffen in het oppervlaktewater. Vooral ook in Noord-Amerika zijn hoge concentraties eutrofiërende stoffen in het oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast is sinds 9/11 ook de mogelijkheid van een terroristische aanslag via het drinkwater een thema. Al deze onderwerpen worden behandeld in het ‘Handbook water purity and quality’. Het boek bestaat uit 16 hoofdstukken, waarbij grofweg een indeling gemaakt kan worden van hoofdstukken die watergerelateerde problemen (hoofdstuk 2 t/m 4), wateranalyse en regelgeving (hoofdstuk 5 t/m 7) of watervervuiling (hoofdstuk 8 t/m 15) behandelen. Het boek wordt afgesloten met een hoofdstuk over een oplossingsmethode voor de arseenproblematiek.
meetmethoden om deze te detecteren. In de volgende hoofdstukken wordt ingegaan op een heel scala aan chemische vervuilingen (anorganisch stoffen, radionucloïden, vluchtige stoffen, herbiciden en geneesmiddelen). Zelfs mogelijke terroristische aanslagen en de wijze waarop de watervoorziening hiertegen beschermd kan worden, worden behandeld. Arseenverwijdering
Het laatste hoofdstuk van het boek behandelt de verschillende technieken voor de verwijdering van arseen. Speciale aandacht wordt gegeven aan technieken die door lokale gemeenschappen en huishoudens gebruikt kunnen worden.
Eindoordeel
De gedachte om een handboek voor zowel de waterproblematiek voor westerse landen als ontwikkelingslanden te schrijven is goed bedoeld. Het boek is echter geschreven door in totaal 25 auteurs, van wie velen uit India en Bangladesh afkomstig zijn. Iedere auteur behandelt een deelaspect rondom water, zonder dat er een duidelijke verbinding is tussen de verschillende hoofdstukken en er grote verschillen zijn in diepgang en
Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift iedere maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
compleetheid. Het gevolg is dat de rode draad door het boek niet altijd even goed zichtbaar is. Daarnaast behandelen relatief veel hoofdstukken de arseenproblemen, waardoor de lezer de indruk krijgt dat dit het enige waterkwaliteitsprobleem is in ontwikkelingslanden. Al met al een boek dat een redelijk hoeveelheid informatie geeft over waterpuurheid en -kwaliteit, maar zeker geen compleet beeld geeft. Jasper Verberk (TU Delft) Het ‘Handbook of water purity and quality’ van Satinder Ahuja is een uitgave van IWA Publishing (ISBN 978-0-1237-4192-9), telt 435 pagina’s en kost 180 euro.
Watergerelateerde problemen
In dit deel van het boek wordt ingegaan op de wereldwijde arseenproblemen, worden enige voorbeelden van waterproblemen in Oost-Afrika gegeven en wordt het effect van (westerse) landontwikkeling op de waterkwaliteit behandeld. Al met al zijn het drie totaal verschillende hoofdstukken wat betreft diepgang en achtergrondinformatie. Wateranalyses en regelgeving
Het tweede deel van het boek behandelt wateranalysemethoden (voor arseen) en regelgeving. Daarnaast is er ook een hoofdstuk waarin de forensische aspecten van water kwaliteit besproken worden: een soort CSI op watergebied. Wie heeft het water vervuild en hoe is dit aan te tonen? Leuk om eens te lezen, maar niet direct bruikbaar in de dagelijkse praktijk van de drinkwatervoorziening. Watervervuiling
Water kan zowel microbiologisch als chemisch vervuild worden. In hoofdstuk 8 van het boek wordt ingegaan op de meest voorkomende micro-organismen en de H2O / 2 - 2010
27
waternetwerken watercolumn
Rioleringsenergie
I
edereen is het er over eens dat we energie moeten besparen, ook in de waterketen. De rwzi als energiefabriek staat volop in de belangstelling. Hoe zit dat eigenlijk met de riolering? Is bijvoorbeeld afkoppelen energievriendelijk? Of juist niet? Met een rekenmachientje, internet en wat navragen bij collega’s ben ik eens aan de slag gegaan. Om een globale indruk te krijgen, nog niet om de wereld van riolering en energie volledig in beeld te brengen. De getallen hebben dus nog een zekere bandbreedte. Ik was verrast door de inzichten die daaruit naar voren kwamen. Vooral bij het vergelijken van het jaarlijkse energieverbruik van gemalen met de energie die het kost om bijvoorbeeld de buizen en de infiltratiekratten te maken. Als vergelijkingsbasis gebruik ik de energie die jaarlijks nodig is om per inwoner het hemelwater naar en door de rwzi te pompen. Dat noem ik één HWE (HemelWaterEnergieeenheid). Dat is ongeveer zeven kWh per jaar. Daarvoor is zo’n 65 megaJoule aan fossiele brandstoffen nodig. Het verpompen van de ‘droogweerafvoer’ vraagt dan per persoon ruim een halve HWE. Spannender wordt het als we naar alternatieven voor hemelwater verpompen kijken: Het extra beton om in plaats van een gemengd rioolstelsel een gescheiden stelsel aan te leggen kost tien HWE per inwoner. Is tien jaar energieterugverdientijd kort genoeg? Bij afkoppelen met infiltratiekratten wordt zo’n 50 HWE aan fossiele brandstoffen verstookt alleen al om het plastic te maken. En gaan de kratten 50 jaar mee? Afkoppelen met behulp van infiltratiekratten moet je dus niet doen om energie te besparen. We kunnen ook compenseren: als we twaalf seconden per dag korter douchen, besparen we jaarlijks één HWE. Bovenstaand energieplaatje is natuurlijk niet compleet. Ik heb alleen globaal naar materiaalgebruik en pompenergie gekeken. En bij keuzes spelen ook andere overwegingen dan alleen energie een rol. Het leert wel dat je drie keer na moet denken als je bij rioleringskeuzes energiebesparing als argument aanvoert. Wouter Stapel
28
H2O / 2 - 2010
IWA Development Congress: iedereen veilig water en sanitatie Mexico Stad was eind vorig jaar gastheer van het eerste Development Congress van de International Water Association (IWA). Het is een tweejaarlijkse reeks bijeenkomsten die de stand van zaken op het gebied van water- en sanitaire voorzieningen in ontwikkelingslanden zal monitoren en bijsturen. Onder voorzitterschap van dr. Blanca Jimenes Cisneros van mede-organisator Universidad Nacional Autonoma de Mexico kwamen ruim 400 waterprofessionals uit meer dan 60 landen bij elkaar om te praten over de maatschappelijke opgave: hoe kunnen meer mensen toegang krijgen tot de basis behoeften drinkwater en sanitatie? Een eerste concreet initiatief is de programma-organisatie die IWA tijdens het congres lanceerde. Het IWA Development Solutions Program gaat zich bezighouden met het beantwoorden van de vele ontwikkelingsvragen en zoeken naar oplossingen voor huidige en toekomstige problemen. Het programma komt onder leiding van Darren Saywell (IWA) en onder voorzitterschap van Theo Schmitz (Vewin). Het duurzaam voorzien in de drinkwater- en sanitatiebehoefte is één van de belangrijkste opgaven, die alleen vervuld kan worden door nauwe betrokkenheid en verantwoordelijkheid van lokale leiders en de gemeenschap die het aangaat. Een te groot deel van de ontwikkelingsprojecten stokt echter na een aantal jaren of wordt ingehaald door planologische, demografische en natuurlijke ontwikkelingen. Het WOP-model (Water Operator Partnership)
blijkt één van de duurzame oplossingen te zijn. Een langjarige samenwerking, opgezet tussen waterbedrijven (noord-zuid, maar ook zuid-zuid) en gesteund met financiële middelen voor infrastructuur van de ontwikkelingsbanken en politieke en bestuurlijke ambitie van nationale en lokale overheden, kan een sterke en duurzame organisatie voor ontwikkelingsprojecten bieden. De Verenigde Naties stelden zich in 2000 ten doel om uiterlijk in 2015 het aantal mensen zonder toegang tot veilig drinkwater en goede sanitaire voorzieningen te halveren: Millennium Development Goal 7, target 10. Het millenniumdoel blijkt een grote stimulans voor het opzetten van projecten die de basisvoorzieningen voor de wereldbevolking verbeteren. Tijdens het congres werd duidelijk dat op alle continenten geïnspireerd en hard wordt gewerkt om de millenniumdoelen dichterbij te halen. Voor het sanitatiedeel ligt het doel ver achter op schema. Voor het drinkwaterdeel lijken de doelen, volgens de officiële cijfers, gehaald te worden. Wel komt de bulk van de vooruitgang op het conto van slechts enkele landen. Bij de officiële cijfers zijn kanttekeningen te plaatsen. Politici en beleidsmakers blijken bij het nastreven van succes namelijk de neiging te hebben zich rijk te rekenen. Ook is er veel interpretatieruimte rond de doelen en criteria. Wat betekent bijvoorbeeld ‘toegang tot veilig drinkwater’? Hoeveel tappunten voor hoeveel mensen zijn dat? Op welke afstand van je huis en hoe vaak moet het tappunt daadwerkelijk water leveren? Aan
waternetwerken watercolumn
ver.nieuws_column kop
V
er.nieuws_column plat initiaal
ver.nieuws_column plat welke eisen moet de waterkwaliteit voldoen? Welke waterprijs is acceptabel? Hoe verbeter je de transparantie binnen waterbedrijven en hoe communiceer je met de gebruikers? Het zijn slechts enkele van de vele moeilijke vragen, waarvan de antwoorden bepalen wat in de praktijk de toegankelijkheid en veiligheid van drinkwater in de ontwikkelingslanden is of wordt. Een taak ook voor het IWA Development Solutions Program. De millenniumdoelen betreffen een beperkte oplossing. De grote aandacht ervoor mag het drinkwater- en sanitatieprobleem in de ontwikkelingslanden niet bagatelliseren. Een belangrijke boodschap tijdens het congres was dat het hard nodig is om nu al na te denken over hoe de rest van de behoeftigen te bereiken. Het probleem van het gebrek aan primaire voorzieningen is volgens veel waterprofessionals oplosbaar. Wat nodig is: politieke wil, managementcapaciteiten en financiën. De ambitieuze eindboodschap van het congres was dan ook dat waterprofessionals niet tevreden moeten zijn met de millenniumdoelen en de daardoor gegenereerde inspanningen. De internationale watergemeenschap mag geen andere missie hebben dan ‘Universal access to safe drinking water and sanitation’. Behalve het voorzitterschap kwam er meer inbreng van de Nederlandse drinkwatersector. Zo leidde Peter Pex (Vewin) namens het Water and Sanitation Technology Platform met Diane d’Arras (Suez) een workshop over vragen die ontstaan bij
ontwikkelingsprojecten. Doris van Halem (TU Delft) vertelde over de goede resultaten en nog te onderzoeken mogelijke verbeteringen bij ondergrondse verwijdering van arseen in Bangladesh. Josien Ruijter van Waterleidingmaatschappij Drenthe (WMD) presenteerde de ervaringen van WMD bij het opzetten van educatie- en laboratoriumfaciliteiten in Oost-Indonesië. Maria Pascual van VitensEvides International ten slotte liet de professionele Nederlandse aanpak zien van Water Operators Partnerships en benadrukte dat kritische vragen nodig zijn om verbetering van de prestatie aantoonbaar te maken.
op lokaal niveau zijn inzichten ver.nieuws_column auteur nodig in de lokale economische belangen van schoon water en het aangaan van strategische allianties ter bevordering van de voorzieningen op het gebied van water en sanitatie. Doris van Halem (TU Delft), Maria Pascual (Vitens-Evides International), Josien Ruijter (WMD) en Hendrik Jan IJsinga (Vewin)
Boodschap voor volgende congres Tijdens het volgende IWA Development Congress, in 2011 in Maleisië, worden de ontwikkelingen in de water- en sanitatiewereld opnieuw tegen het licht gehouden. De Nederlandse deelnemers hopen dat dan meer geluiden van de waterbeleidsmakers uit ontwikkelingslanden zelf te horen zijn. Ook is het van belang om water en sanitatie in een bredere context te zien. Tijdens het congres werd bijvoorbeeld gesproken over water en sanitatie binnen stedelijke planning en infrastructurele ontwikkeling op verschillende schaalniveaus. De relatie met armoedebestrijding, koppeling met rurale ontwikkeling en landbouw en het ‘vermarkten’ van water en sanitatie verdienen echter meer aandacht: een rondetafeldialoog voor de belanghebbenden. Ook bestaat behoefte om meer ervaringen te delen met het participeren van lokale banken in het financiering van kleine tot middelgrote stedelijke watervoorziening en sanitatie. Juist
Cursus ‘Planmatig onderhoud in waterketen of -systeem’ Stichting Wateropleidingen geeft in maart en april de cursus ‘Planmatig onderhoud in waterketen of -systeem’. Eén van de grootste kostenposten van bestaande installaties is onderhoud. Daarom is het essentieel dat onderhoud doelmatig, efficiënt en economisch verantwoord plaatsvindt. Inzicht in de noodzaak van onderhoud in relatie tot verschillende risico’s, storingen en de bijbehorende kosten is hiervoor cruciaal. Het optimaal beheersen van dit proces is belangrijk, waarbij het uitbesteden van werk eveneens een belangrijke rol speelt. In deze cursus krijgt u inzicht in het gehele proces van onderhoud en de verschillende onderhoudsconcepten. Na het volgen van deze cursus bent u in staat onderhoud efficiënt en planmatig uit te (laten) voeren. De doelgroep bestaat uit teamleiders en (staf )medewerkers die technisch uitvoerende medewerkers aansturen en betrokken zijn bij het plannen en organiseren van onderhoud van (afval-, drink- en proces)waterinstallaties, riolering en waterbeheer. Bijvoorbeeld: coördinatoren onderhoud of werkvoorbereiders. De cursus vindt plaats in Utrecht op 31 maart, 7 en 14 april. Deelname kost 1.195 euro. Voor meer informatie: Peter Smedts (030) 606 94 20 of per e-mail:
[email protected].
H2O / 2 - 2010
29
waternetwerken watercolumn
‘Energie uit water: hype of kans?’ ver.nieuws_column kop
V
er.nieuws_column plat initiaal
ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
V.l.n.r. Pieter den Blanken, Hans van Dijk en Alexander Vos-de Wael.
Han Vrijling.
Onder auspiciën van de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft vond op 15 januari de jaarlijkse Vakantiecursus plaats. Meer dan 500 toehoorders volgden op de collegebanken een 15-tal lezingen met als centraal thema ‘Energie en Water’. In twee parallelsessies werden actuele ideeën, ontwikkelingen en feiten gepresenteerd uit het nationale- en internationale watervakgebied. De dag eindigde met een nieuwjaarsborrel voor de deelnemers (zie pagina 4 t/m 7). De vakantiecurssussen worden mede verzorgd door Waternetwerk. Een fotoimpressie... Foto’s: Michelle Muus Jules van Lier V.l.n.r. Teng Chye Khoo, Marc van Eekeren en Louis de Quelery.
30
H2O / 2 - 2010
waternetwerken DRIJFVEER ‘Waternetwerk geeft inspiratie’ Het is niet zo dat de watersector overspoeld wordt met vrouwen, maar ze zijn er heus. Eén van hen is Michelle Talsma. “In de watersector zijn het wel een beetje macho’s, maar ik kan ze wel aan,” lacht ze. “We houden elkaar scherp. Mannen gaan vol op hun doel af, ik wil een onderwerp liever eerst beschouwen op relevantie en belangrijkheid en dan pas gas geven.” Talsma werkt nu tien jaar met veel plezier bij STOWA. “We maken kennisprogramma’s voor regionale waterbeheerders. Onze belangrijkste doelgroep zijn de waterschappen. We brengen mensen bij elkaar en willen weten wat voor hen de nieuwste uitdagingen zijn. Ik zorg er met STOWA voor dat zij daarvoor de benodigde kennis krijgen.”
Michelle Talsma.
Passies, ambities, ontwikkelingen: wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert haar leden - zoals ir. Michelle Talsma (43), onderzoekscoördinator Watersystemen bij STOWA.
Agendatips Er staat weer heel wat te gebeuren. Zo vindt op 2 februari het Emissiesymposium plaats in Antropia in Driebergen. En op 22 februari het Emissiesymposium. Via lezingen en workshops wordt dan ingegaan op de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van Emissieregistratie, stoffen en bronnen en E-PRTR. Drie dagen later, op 25 februari, zijn jonge Waternetwerkleden van harte uitgenodigd om mee te denken over vorm en inhoud, de kansen en de mogelijkheden van het jongerenplatform van Waternetwerk. De bijeenkomst vindt plaats van 12.00 tot circa 17.00 uur in Amsterdam. Aanmelden: johan.
[email protected]. Op 25 maart vindt, ook in Amsterdam, de Wereldwaterdag 2010 plaats. Het thema is: internationale samenwerking 2.0. Daar wordt gekeken naar de voortgang in het behalen van de millenniumdoelen en de rol van Water Operating Partnerships. En dan op 16 april het voorjaarscongres
watercolumn
ver.nieuws_column kop
V
er.nieuws_column plat initiaal gevolgen van klimaatverandering. Laten we in proeftuinen aan het experimenteren gaan. Bijvoorbeeld: grote delen van Nederland zijn afhankelijk van zoetwaterinlaat uit rivieren in ver.nieuws_column plat de zomer: is deze inlaat efficiënt? Wie weet er een betere oplossing en durft ermee aan ver.nieuws_column auteur de slag?” “Mijn belangrijkste drijfveer in het werk is dat ik er trots op ben dat ik met een onderwerp bezig ben dat maatschappelijk toegevoegde waarde heeft. Water raakt iedereen. Daarnaast word ik er gelukkig van als ik kennis ontwikkel waarmee mensen aan de slag kunnen. Je kunt me geen groter compliment geven dan te zeggen: ‘daar zaten we op te wachten, dit helpt me verder’.”
Veelzijdigheid
Bootje
Al tijdens de studie biologie aan de Landbouwuniversiteit Wageningen was Talsma’s interesse breed. Die behoefte aan veelzijdigheid wordt ook beantwoord in het werk als programmaleider van het STOWAprogramma Deltaproof, dat zich richt op de ontwikkeling van kennis om met klimaatverandering om te gaan. “Klimaatverandering vind ik interessant. Wat is het probleem? En hoe denken we dat op te gaan lossen en welke kennis en innovatie is daarvoor nodig? En, erg belangrijk, hoe krijg je dat van de grond? Ik vind het een uitdaging om aan de slag te gaan met een begrip als ‘water en ruimtelijke ordening’ en hieraan handen en voeten te geven. Deltaproof moet leiden tot kennis voor de regionale waterbeheerders om in te kunnen spelen op de verwachte
Ook privé zoekt Talsma vaak het water op. “Het geeft me rust. Ik woon in de stad, heb kinderen, een drukke baan - het is heerlijk om in het weekend met een bootje het water op te gaan. Even aarden.”
van Waternetwerk. Het thema luidt: Staat Nederland aan de vooravond van een nieuwe structuur voor de watersector?
Waternetwerk-scriptieprijs. De voordrachten kunnen tot uiterlijk 1 augustus van dit jaar worden ingeleverd bij Waternetwerk. De prijsuitreiking vindt plaats op 26 november tijdens het najaarscongres van Waternetwerk. Voor meer informatie: www.waternetwerk.nl.
En tot slot dit: docenten van hogescholen en universiteiten kunnen weer voordrachten indienen om mee te dingen naar de De winnaars van de Waternetwerk Scriptieprijs 2009 waren Nadine Tchetkoua Wacka en Wikke Novalia. Nadine nam de prijs in ontvangst (foto: Jaap van Peperstraten).
Talsma, sinds tien jaar lid van Waternetwerk, is actief in de themagroep Waterkwaliteit. “Ik ben altijd op zoek naar de visie en kennis van anderen, los van de organisatie waar zij voor staan. Daar leer ik veel van en het inspireert. Het voorkomt navelstaren en vereist goed communiceren. Dat trekt me aan. Net als mijn werk aan Deltaproof. Het gaat om meer dan alleen waterbeheer. Het gaat erom dat we het zo ontwikkelen dat onze kinderen later ook nog van water kunnen genieten.”
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Martine Bruynooge Tim Fierant Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: 070 414 44 20 e-mail:
[email protected] H2O / 2 - 2010
31
Michiel Geise, directeur van ITT Flygt Benelux, gaat genieten van zijn welverdiende pensioen. Op donderdag 6 maart a.s. zal hij u officieel voorstellen aan zijn opvolger. U kunt dan direct van de gelegenheid gebruikmaken om Michiel ‘vaar - wel’ te wensen. De receptie vindt plaats op donderdag 6 maart 2008, van 16.00 tot 18.00 uur in Restaurant Theater café Sybold, Willem Kesplantsoen 5 in Dordrecht. Telefoon +31 (0)78 6145999. Om ons goed op uw komst voor te bereiden, vragen wij u bijgaande antwoordkaart voor 28 februari 2008 in te vullen en op te sturen. U kunt ook mailen naar Marijke Boeter (marijke.boeter@flygt.com). Zij is voor eventuele vragen bereikbaar via +31 (0)78 6548522.
Wij hebben hart voor pompen Passie en deskundigheid gaan hand in hand Wat drijft ons tot vernieuwing? Wat maakt dat wij de normen rond afvalwater en slib verpompen steeds hoger stellen? Het antwoord is: passie. Daarom rusten we niet voor we een nog betere oplossing gevonden hebben. Daardoor hebben we diepgaande kennis en ervaring opgedaan op alle terreinen van afvalwater- en slibtransport. Onze passie vertalen we in toonaangevende producten voor de (afval)waterbranche. We ontwerpen zelf ieder onderdeel van iedere pomp, om zeker te zijn van perfecte werking. We hanteren strikt wetenschappelijke methodieken om de geheimen van vloeistoffen, verontreinigingen en viscositeit te doorgronden. De resultaten voor u? Optimale pompprestaties met de laagst mogelijke levensduurkosten. En een gerust hart... www.ITTtreatment.com
*thema
platform
Bert Palsma, STOWA Henk van Wieringen, DHV Wouter Stapel, DHV
Is het op de riolering aangesloten verharde oppervlak te valideren? Het op de riolering aangesloten verharde oppervlak speelt een grote rol in allerlei processen, zoals de stedelijke wateropgave, het ontwerpen van randvoorzieningen en afvoercapaciteitsberekeningen. Ondanks forse inspanningen om de omvang vast te stellen met behulp van digitale plattegronden - Grootschalige BasisKaart Nederland (GBKN) - blijven toch vaak twijfels bestaan. De hemelwaterafvoer-analysesystematiek (HAAS) geeft snel inzicht of deze twijfels terecht zijn. HAAS geeft een indicatie van de omvang van het aangesloten oppervlak en de hoeveelheid regenwater die door de riolering wordt afgevoerd.
H
et ontwerpen van riolering was tot voor enkele jaren geleden voornamelijk gebaseerd op theoretische uitgangspunten en aannamen. De laatste jaren wordt echter routinematig veel meer gemeten aan debieten van gemalen en rwzi’s. Deze metingen geven de gelegenheid om het werkelijk functioneren van de riolering te analyseren en te toetsen aan de theoretische ontwerpuitgangspunten. Eén van de belangrijkste ontwerpuitgangspunten voor de riolering is de omvang van het op de riolering aangesloten verharde oppervlak. Hieraan worden veel berekeningen en maatregelen opgehangen, zoals hydraulische afvoercapaciteitsberekeningen voor de rioolstelsels, emissieberekeningen Is dit verhard oppervlak geïnventariseerd?
van overstortingen op oppervlaktewater, de afnameverplichting voor de afvoer naar de rwzi’s, de omrekening van de berging naar millimeter, optimalisatiestudies van de afvalwaterketen, afkoppelscenario’s voor verharde oppervlakken en de stedelijke wateropgave voor oppervlaktewater voor berging, peilstijgingen en afvoer. De HAAS-methode is mede gericht op een signaalwerking voor een correcte omvang van het aangesloten verharde oppervlak. Aan de hand van gemeten dagsommen is een inschatting te maken van het aangesloten verharde oppervlak. De methode is complementair aan de reeds veelvuldig toegepaste DWAAS-methodiek1). Richt DWAAS zich
op de toetsing van de theoretische droogweerafvoer met algemeen beschikbare gegevens, HAAS richt zich met dezelfde gegevens op de regenwaterafvoer en de toetsing van de omvang van het op de riolering aangesloten oppervlak.
Uitvoering onderzoek Het onderzoek is uitgevoerd met analyses op zes casussen. Meerdere methodieken en analyses zijn getoetst op bruikbaarheid en toegepast op rioolstelsels van Almere, Boxtel, Emmen, Epe, Wageningen en ‘s-Hertogenbosch. Vertegenwoordigers van deze gemeenten en van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta, De Dommel, Velt en Vecht, Vallei & Eem, Veluwe en Zuiderzeeland hebben aan de begeleidingscommissie van het HAAS-onderzoek deelgenomen. Gezamenlijk hebben ze gegevens voor de
De hemelwaterafvoeranalyse is in opdracht van STOWA door DHV ontwikkeld. Zes waterschappen en zes gemeenten hebben ieder hun specifieke casus aangedragen. Deze concrete situaties zijn tijdens het project met HAAS geanalyseerd. Daarnaast zijn berekeningen gemaakt met het NWRW-inloopmodel om gevoeligheden van omgevingsfactoren af te tasten en een parameter te identificeren die als indicatie kan dienen voor de omvang van het aangesloten oppervlak. In dit artikel worden dit onderzoek en de resultaten besproken. Het volledige rapport is gepubliceerd door STOWA2).
H2O / 2 - 2010
33
casussen aangedragen en bijgedragen aan de ontwikkeling van de methodiek.
De basis voor HAAS Met het NWRW-inloopmodel en oppervlakteverdeling (40 procent dak hellend, 30 procent open verharding, 20 procent gesloten verharding en tien procent plat dak) en gemiddelde literatuurwaarden3),4),5),6) voor infiltratie in open verhardingen en voor plasvorming, zijn met de tienjarige regenreeks van De Bilt (1955-1964, 15 minuten tijdsinterval) waterbalansen berekend per bui en per jaar waaruit de rioolinloop is berekend. De rioolinloop is uitgedrukt met de afvloeiingscoëfficiënt C: de verhouding van de hoeveelheid neerslag die door de riolering wordt afgevoerd en de hoeveelheid die op het verharde oppervlak is gevallen. C kan als volgt worden uitgedrukt: rioolinloop C = –––––––––––– neerslag Gebleken is dat op bui-niveau geen consistentie is te vinden in de afvloeiingscoëfficiënt C. De waarden vertoonden een willekeurige variatie, doordat de inloop per bui afhankelijk is van te veel processen, zoals de initiële condities, neerslagintensiteit, -duur en -spreiding. Wél is gevonden dat de jaargemiddelde fractie van de neerslag van het op de riolering aangesloten verharde oppervlak (rioolinloop) redelijk constant blijft. Dit jaargemiddelde blijkt, met literatuurwaarden voor de parameters, te variëren tussen 55 en 60 procent (C = 0,55 tot 0,60). Belangrijk hierbij is dat de gebruikte neerslagreeks uitgesproken droge en natte jaren bevat en dat desondanks de jaargemiddelde afvloeiingscoëfficiënt nauwelijks varieert (zie tabel 1). Opmerkelijk zijn ook de twee natte jaren 1957 en 1960 die een vrijwel gelijke rioolinloop vertonen bij geheel verschillende percentages voor de overstortingen.
Voor het toepassen van HAAS over een rioolstelsel zijn de dagsommen afgevoerd water en de dagsommen aan neerslag over minimaal één kalenderjaar benodigd. De neerslaggegevens kunnen afkomstig zijn van de KNMI-stations in de omgeving en worden gemiddeld. Ook de over een dag gesommeerde resultaten van de regenradar kunnen worden gebruikt. Daarna worden de droge en natte dagen vastgesteld. Voor de droge dagen waarop zéker geen regenwater wordt afgevoerd wordt de DWAAS-definitie van een droge dag gehanteerd (zie STOWA-rapport 2003-08). Hierdoor blijven de HAAS-natte-dagen over die gegroepeerd zijn in natte perioden die worden begrensd door droge dagen. Voor iedere natte dag wordt het aandeel regenwater in de afvoer bepaald door de afvoer tussen de twee aan weerszijden grenzende droge dagen te interpoleren. De afvoer boven deze interpolatielijn is het aandeel regenwater binnen de dagsom (zie afbeelding 1). Om de waterbalans voor een natte periode volledig te krijgen, dienen nog de overstortingen te worden toegevoegd. De overstortingen kunnen worden geschat door een eenvoudig bakjesmodel voor het rioolstelsel. Omdat de overstortingen over een geheel jaar slechts een klein aandeel hebben in de waterbalans, blijft de ‘fout’ in de jaarbalans gering. Ook kan gebruik worden gemaakt van gemonitorde overstortingsgegevens. Aandachtspunt hierbij is echter dat er sprake kan zijn van verhoogde afvoer door afstroming van neerslag van onverhard oppervlak. De opgestelde waterbalans
kan dan een verkeerd beeld geven van het aangesloten oppervlak. Indien de overstortingen een groot deel van de waterbalans vormen, bijvoorbeeld bij verbeterd gescheiden stelsels, dan is de HAAS-methodiek minder nauwkeurig. De methode is voor een analyse van dergelijke stelsels daarom minder geschikt. Voor gemengde stelsels met (verbeterd) gescheiden onderbemalingen kan HAAS wel goed gebruikt worden. Dan dienen de onderbemalingen als externe ‘inprik’ in de waterbalans te worden opgenomen. Nu kan een waterbalans over de neerslag (neerslagdiepte x verhard oppervlak) en de afvoer door het rioolstelsel(gemaal en overstortingen) worden opgesteld. Hieruit kan de afvloeiingscoëfficiënt van de door de riolering afgevoerde neerslag per natte periode en per jaar worden berekend (zie afbeelding 2).
Toepassing De methodiek is toegepast op rioolstelsels van de zes deelnemende gemeenten. De resultaten staan in tabel 2. Uit de besprekingen met gemeenten en waterschappen bleek dat de inventarisatie van het aangesloten verharde oppervlak niet op dezelfde wijze wordt uitgevoerd. De digitale ondergrond vormt in alle gevallen het uitgangspunt, maar het grootste verschil zit in de naverkenningen met name voor de particuliere verhardingen. Deze verhardingen staan niet aangegeven op de GBKN’s. Voor de casussen die het particulier
De constatering dat de rioolinloop relatief weinig varieert over in neerslag verschillende jaren, vormt de basis voor HAAS. Overige resultaten en bevindingen met de modelberekeningen over de tienjarige regenreeks zijn: • Afstroming van neerslag van onverhard oppervlak verhoogt de gemaalafvoer op jaarbasis nauwelijks (een of twee procent). Wél kunnen de overstortende hoeveelheden verdubbelen door deze additionele belasting van het stelsel. De oorzaak hiervan is dat afstroming van neerslag van onverhard en overstortingen vaak gelijktijdig optreden; • De jaargemiddelde afvloeiingscoëfficiënt is gevoelig voor het percentage open verhardingen binnen het totaal aan afstromend oppervlak. Plasvorming en infiltratie bij dit type oppervlak verhogen de neerslagverliezen en verlagen daardoor de rioolinloop. De HAAS-methodiek houdt hier rekening mee door een correctie toe te passen op de jaargemiddelde afvloeiingscoëfficiënt bij een duidelijk van 30 procent afwijkend percentage.
34
H2O / 2 - 2010
Afb. 1: Scheiding van droogweerafvoer en regenwater. Tabel 1: Jaargemiddelden (in millimeters) voor neerslag en rioolinloop.
jaar
1955 1956
1957 1958
1959 1960 1961
1962
1963
1964
neerslag gemaalafvoer overstortingen rioolinloop
659 349 10 359
752 403 18 421
921 525 12 538
832 454 13 471
539 302 5 303
923 485 60 545
915 487 59 546
762 407 23 430
781 414 18 432
740 406 28 435
53 2 55
54 2 56
57 1 58
55 2 57
56 1 56
53 7 59
53 6 60
53 3 57
53 2 55
55 4 59
% t.o.v. regen
gemaalafvoer overstortingen rioolinloop
*thema
platform
verschil (meer dan 0,1) kan een aanwijzing zijn dat een stelsel meer aangesloten oppervlak heeft dan is opgegeven. Door verder de methode over meerdere jaren en meerdere stelsels toe te passen kan een consistent beeld worden verkregen en kunnen stelsels onderling met elkaar worden vergeleken.
Conclusies en aanbevelingen De jaargemiddelde afvloeiingscoëfficiënt van de neerslag blijkt een goede parameter te zijn om de omvang van het aangesloten oppervlak te valideren. Deze coëfficiënt dient tussen de 0,55 en 0,65 te liggen.
Afb. 2: Voorbeeld presentatie van berekende afvloeiingscoëfficiënten. Tabel 2: Resultaten HAAS op de casussen.
gemeente
totaal aangesloten oppervlak (ha)
jaargemiddelde afvloeiingscoëfficiënt
101,0 169,2 404,7 128,4 1474,0 174,5
0,45 0,74 0,58 0,58 0,55 0,63
Almere Boxtel Emmen Epe ‘s-Hertogenbosch Wageningen
Gebleken is verder dat de inventarisaties van het aangesloten verharde oppervlak niet eenduidig worden uitgevoerd. De grootste verschillen zitten in de verrekening van particuliere oppervlakken. Deze worden soms wél en soms geheel niet geïnventariseerd of naverkend. Dit kan leiden tot verschillen in oppervlakken tot wel 30 procent. De consequenties hiervan zijn groot: los van het werkelijke oppervlak zal een extra afvoerend oppervlak van 20 procent al leiden tot een extra jaarlijks overstortingsvolume van 75 procent7). Aanbevolen wordt om de omvang van het aangesloten verharde oppervlak, zoals deze met GBKN-inventarisaties voor het opstellen van basisrioleringsplannen wordt bepaald, altijd te valideren met de HAAS-methodiek.
Tabel 3: Beoordeling jaargemiddelde afvloeiingscoëfficiënten.
coëfficiënt
beoordeling
C > 0,75 Het werkelijk aangesloten oppervlak is met redelijke zekerheid groter dan aangenomen. 0,65 < C < 0,75 Het werkelijk aangesloten oppervlak verdient aandacht: zijn bijvoorbeeld particulier verhardingen meegenomen? 0,55 < C < 0,65 Het werkelijk aangesloten oppervlak lijkt in omvang goed te zijn ingeschat. C < 0,55 Het werkelijk aangesloten oppervlak lijkt in omvang te groot te zijn ingeschat.
aangesloten verhard oppervlak hebben verrekend (Emmen, Epe, ‘s-Hertogenbosch en Wageningen), blijkt de afvloeiingscoëfficiënt tussen de 0,55 en 0,65 te liggen. Bij deze waarden is er geen aanleiding om aan de omvang van het opgegeven aangesloten oppervlak te twijfelen. Boxtel heeft een inventarisatie van de aangesloten oppervlakken uitgevoerd, echter zonder verrekening van particulier afstromend oppervlak. Dit resulteert in een duidelijk afwijkende en hogere afvloeiingscoëfficiënt. Almere is een apart geval: het effectief aangesloten oppervlak is niet precies bekend en het stelsel is uitgevoerd als een serie van kleine verbeterd gescheiden stelsels. Ook de berging en de afvoer via wervelventielen zijn niet precies bekend. De berekende lage waarde voor de afvloeiingscoëfficiënt doet echter vermoeden dat het daadwerkelijk aangesloten oppervlak kleiner is dan opgegeven. Naast de hiervoor genoemde casussen is
reeds veel ervaring opgedaan in andere rioolstelsels. Gebleken is dat de methodiek goed bruikbaar is als signaalfunctie. Ook bleek bij toepassing over meerdere jaren de resultaten consistent te blijven.
Validatie aangesloten verharde oppervlakken De gemiddelde afvloeiingscoëfficiënt over een jaar blijkt een goede parameter te zijn om de omvang van het aangesloten verharde oppervlak te valideren. Omgekeerd kan bij een aanname voor de jaarlijkse rioolinloop (C = 0,6 ofwel 60 procent van de neerslagjaarsom) het aangesloten verharde oppervlak worden geschat. De nauwkeurigheidsmarge van deze methode wordt geschat op circa tien procent. Een andere en niet minder belangrijke beoordeling van het resultaat kan verkregen worden door in een gebied de C’s onderling te vergelijken voor alle onderzochte stelsels. Dit is een zeer belangrijke stap. Een groot
Bij het toepassen van HAAS wordt gebruik gemaakt van vrijwel dezelfde gegevens als bij DWAAS voor het bepalen van het aandeel rioolvreemd water. Beide zijn gericht op het analyseren van het werkelijk functioneren van de afvalwaterketen. Aanbevolen wordt om beide methoden geïntegreerd toe te passen en de resultaten te toetsen aan de rioolstelselkenmerken die de theoretische uitgangspunten vormen bij het opstellen van basisriolerings- en basiszuiveringsplannen. Er dient nog meer ervaring te worden opgedaan met deze methode. Interessant kan zijn om na enige tijd de resultaten van de diverse studies naast elkaar te leggen en verdergaande conclusies te trekken. Gebleken is wel dat iedere afwijkende waarde vaak een eigen verhaal heeft. LITERATUUR 1) STOWA (2003). Rioolvreemd water. Rapport 2003-08. 2) STOWA (2009). HAAS - Hemelwaterafvoer Analyse Systematiek. 3) Van de Ven F. (1990). Van neerslag tot rioolinloop in vlak gebied. 4) NWRW (1989). De vuiluitworp van gemengde rioolstelsels 5.2. 5) Leidraad Riolering (2004). C2100 Rioleringsberekeningen, hydraulisch functioneren. 6) NWRW (1989). Neerslag, inloop, overstortmodel. Beschrijving en analyse 4.3. 7) Stichting RIONED (2004). Nieuwsbrief juli.
H2O / 2 - 2010
35
Jarno de Jonge, Waterschap De Dommel Erwin Beerendonk, KWR Watercycle Research Institute Guus IJpelaar, Royal Haskoning
UV/H2O2-behandeling van effluent rwzi De aanwezigheid van hormonen en geneesmiddelen in het watermilieu vormt in toenemende mate een bron van aandacht en zorg voor waterbeheerders. Nog veel onduidelijkheid bestaat over de effecten van deze stoffen op de organismen in het watersysteem. Zelden is sprake van acute toxiciteit. Veelal worden hormonen en geneesmiddelen in verband gebracht met de ontregeling van de hormoonhuishouding. Voorbeelden zijn veranderingen van geslachtskenmerken en negatieve invloed op het vluchtgedrag van waterorganismen. De lozing van rwzi-effluent is een belangrijke emissieroute van hormonen en geneesmiddelen. Voor Waterschap De Dommel vormde dit een aanleiding om te onderzoeken of deze stoffen uit het rwzi-effluent kunnen worden verwijderd. In een pilotstudie met KWR is de toepasbaarheid van UV/H2O2-oxidatie verkend op het effluent van de rioolwaterzuiveringsinstallaties Eindhoven en Hapert.
D
e Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat het oppervlaktewater in de Europese lidstaten in 2015 ecologisch en chemisch van ‘goede’ kwaliteit moet zijn. Om een beeld te vormen van de chemische samenstelling van rwzi-effluent en het ontvangende oppervlaktewater voerde Waterschap De Dommel in 2006 een brede screening uit naar de aanwezigheid van organische microverontreinigingen. Een breed scala aan geneesmiddelen, röntgencontrastmiddelen, hormonen en hormoonverstorende stoffen is toen geanalyseerd. Uit de monitoring bleek dat de rwzi’s een forse bijdrage leveren aan de hormoonverstorende activiteit in het oppervlaktewater1). De ER-Calux als maat voor de totale oestrogene activiteit, kan daarbij zelfs oplopen tot 3,6 ng EEQ/l. Met inachtneming van de Predicted No Effect Concentration (PNEC)2) van 1 ng EEQ/l is er sprake van een verhoogd risico. Vanwege de detectiegrenzen van analysemethoden in afvalwater wordt op stofniveau vaak vrijwel niets gemeten. In rwzi-effluent en oppervlaktewater (acht locaties van Waterschap De Dommel) worden de volgende stoffen aangetroffen: carbamazepine (anti-epilepticum), sotalol en metropolol (hart- en vaatmiddel), gemfibrozil (cholesterolverlagend middel), diclofenac en naproxen (ontstekingsremmers/pijnstillers), sulfamethaxozole, erythromycine en trimetroprim (antibiotica). Om de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren, heeft Waterschap De Dommel besloten onderzoek
36
H2O / 2 - 2010
te doen naar een geschikte zuiveringstechnologie voor toepassing als vierde of vijfde trap. Voor de behandeling van met hormonen, hormoonverstorende stoffen en geneesmiddelen verontreinigd water blijken zuiveringstechnieken zoals UV/H2O2-oxidatie en actieve-koolfiltratie effectief3),4). UV/H2O2 is een geavanceerd oxidatieproces waarbij waterstofperoxide als gevolg van absorptie van UV-licht wordt gesplitst in hydroxylradicalen. Deze hebben een sterk oxiderende werking en reageren effectief met een groot aantal organische verbindingen5). Hierbij worden de verbindingen gekraakt, waarbij de originele eigenschappen verloren gaan. In tegenstelling tot bij oxidatie worden bij actieve-koolfiltratie de in het water aanwezige organische verbindingen verwijderd en niet omgezet. In 2007 voerde KWR Watercycle Research Institute een oriënterende bureaustudie uit voor Waterschap De Dommel. Hieruit kwam naar voren dat UV/H2O2-oxidatie en actieve koolfiltratie kosteneffectieve technieken zijn voor respectievelijk omzetting en verwijdering van organische microverontreinigingen. In een lopend door Royal Haskoning uitgevoerd STOWA-onderzoek verkent Waterschap De Dommel momenteel de merites van actieve koolfiltratie op dit vlak. De resultaten van de bureaustudie waren voor Waterschap De Dommel aanleiding om KWR Watercycle Research Institute te vragen de UV/H2O2-pilotstudie uit te voeren op effluent van de rwzi’s Eindhoven en Hapert.
Pilotstudie Aan de afloop van de nabezinktank van de rwzi’s Eindhoven en Hapert (zie tabel 1) werden hormonen en geneesmiddelen gedoseerd (met uitsluiting van doelstoffen die in meetbare concentraties aanwezig waren) en waterstofperoxide (10 mg/l H2O2). Dit water werd vervolgens door een UV-reactor met vier middendruk UV-lampen geleid. Voor de testen met het rwzi-effluent van Hapert bedroeg de UV-dosis 175, 275 en 445 mJ/c m2. Voor de testen met het RWZI-effluent van locatie Eindhoven werd 150, 255 en 375 mJ/cm2 gedoseerd. De UV-doses werden bepaald met Computational Fluid Dynamics (CFD). De hier toegepaste doses zijn lager dan gangbaar voor dit oxidatieproces, maar gegeven de testcondities waren dit de maximaal te realiseren UV-doses. Het water voor en na behandeling met UV/H2O2 oxidatie werd geanalyseerd op hormonen, hormoonverstorende stoffen en geneesmiddelen. Het totale oestrogene effect van het rwzi-effluent met en zonder UV/H2O2 behandeling werd vastgesteld met de ER-Calux. Met de totaal effluentbeoordeling (TEB) werd ten slotte een indruk gekregen van de mate waarin het effluent schade toebrengt aan het milieu (ecotoxiciteit). Hiertoe werd de (acute) toxiciteit van het rwzi-effluent voor en na het oxidatieproces bepaald met algen, bacteriën en watervlooien. De resultaten van omzetting van de gedoseerde doelstoffen met UV/H2O2-oxidatie in het rwzi-effluent van Hapert en Eindhoven zijn weergegeven in tabel 2.
*thema Uit de resultaten blijkt dat de concentratie van het overgrote deel van de doelstoffen met de helft of meer wordt verlaagd. In hoeverre deze verlaging in concentratie een positief effect heeft op de oestrogene activiteit en de ecotoxiciteit van het rwzi-effluent blijkt uit de gemeten ER-Calux en de resultaten van de TEB-analyse. De ER-Caluxwaarde in de effluenten van rwzi Hapert en rwzi Eindhoven bedragen respectievelijk 2,6 en 2,1 ng EEQ/l. Na behandeling met UV/H2O2-oxidatie wordt de oestrogene activiteit voor beide rwzi-effluenten teruggebracht tot circa 0,8 ng EEQ/l. Dit is een reductie van circa 70 procent voor Hapert en circa 60 procent voor Eindhoven. Met deze resultaten wordt voldaan aan de PNEC-richtlijn van 1 ng EEQ/l.2) Ondanks de relatief lage toegepaste UV-doses verlaagt UV/H2O2-oxidatie de ER-Calux daarmee in afdoende mate. Afbeelding 1 toont de resultaten van de TEB (EC50) in de afloop nabezinktank van rwzi Hapert voor en na behandeling met UV/H2O2. Aangezien alle gemeten effectwaarden onder een verdunningsfactor van 1 liggen, is geen sprake van acute toxiciteit. Ook voor het effluent van rwzi Eindhoven blijft de verdunningsfactor ruimschoots lager dan 1. Om acute gegevens om te rekenen naar chronische effecten wordt een ratio acuut/chronisch van 10 gehanteerd6). De zogenaamde CF10-lijn geeft een indicatieve grens aan waarboven effecten op de geteste waterorganismen in het oorspronkelijke monster waarschijnlijk zijn. Waarden beneden deze lijn resulteren in geen tot verwaarloosbare chronische effecten op de geteste waterorganismen.
Electrical Energy per Order De verwijdering van stoffen is te normeren door gebruik te maken van de term Electrical Energy per Order (EEO). De EEO is de hoeveelheid energie die nodig is om 90 procent omzetting te realiseren in een kubieke meter water. Voor de onderzochte stoffen bedraagt het energieverbruik tussen 0,7 en 2,7 kWh per kubieke meter (zie tabel 3). Het energieverbruik is voor rwzi Eindhoven gemiddeld hoger dan voor rwzi Hapert. De verklaring hiervoor zit in de hogere concentratie stoffen aanwezig in afloop nabezinktank van de rwzi Eindhoven, die een verstorende werking kunnen hebben op het UV/H2O2-proces. De energiewaarden zijn berekend aan de hand van de meetresultaten. Een verbruik van 1,4 kWh per kubieke meter op de afloop nabezinktank van rwzi Eindhoven zou leiden tot een toename van naar schatting 15 tot 17 euro per i.e. per jaar. Dit ligt volledig in lijn met eerder gepubliceerde data waar bedragen worden genoemd van 13 tot 18 euro per i.e. per jaar7).
platform
Tabel 1: Waterkwaliteit effluent van de rwzi’s Hapert en Eindhoven.
rwzi CZV* (mg/l)
Hapert Eindhoven
31,1 42,8
zwevende stof* (mg/l)
nitraat (mg N/l)
UV-T (254 nm) (%, 1 cm)
4,0 7,8
4 12
54 52
* Data zijn gemiddelden over de periode 2001 - 2008.
Tabel 2. Omzettingsgraad geneesmiddelen en hormonen met UV/H2O2 in afloop nabezinktank van de rwzi’s Eindhoven en Hapert bij een UV-dosis van respectievelijk 375 en 445 mJ/cm2.
stofgroep
stof
antibioticum Sulfadiazine Sulfadimidine Sulfamethoxazole** Trimethoprim anti-epilecticum Carbamazepine*, ** cholesterolverlager Gemfibrozil hart- en vaatmiddel Atenolol* Metoprolol** Sotalol hormoonverstoorder Bisphenol A Iso-nonylphenol Tert-octylphenol* ontstekkingsremmer/Pijnstiller Diclofenac*, ** Naproxen* röntgencontrastmiddel Iohexol Iomeprol Ioxitalaminezuur synthetisch hormoon 17α-ethinylestradiol**
Eindhoven
Hapert
- - 60-80 40-60 40-60 0-40 40-60 60-80 60-80 40-60 0-40 60-80 80-100 60-80 - 40-60 40-60 60-80
40-60 40-60 60-80 60-80 0-40 40-60 40-60 60-80 0-40 60-80 80-100 0-40 60-80 60-80
* Maximaal gemeten omzetting vanwege concentratie onder de analysegrens in het water na UV/H2O2 ** Stoffen gedoseerd tijdens piektesten
Afb. 1: Resultaten totaaleffluentbeoordeling rwzi Hapert. Watermonster wordt eerst circa 300 maal geconcentreerd. Daarna wordt het verdund en via observatie vastgesteld bij welke verdunningsfactor de helft van de organismen een negatief effect (immobilisatie) vertoont.
Toekomstperspectief UV/H2O2-oxidatie is een effectieve techniek voor de omzetting van organische microverontreinigingen. Op stofniveau worden grote verschillen in energieverbruik gemeten. Maar niet alle stoffen dragen evenredig veel bij aan verhoging van de oestrogene activiteit en de (eco)toxiciteit van het water. Naast het feit dat het vrijwel onmogelijk is om alle stoffen vergaand te verwijderen, zou het waterschap zich niet op alle individuele stoffen moeten H2O / 2 - 2010
37
richten. Indien voor bepaalde stoffen bijvoorbeeld kan worden volstaan met een omzettingsgraad van 50 procent, daalt het energieverbruik fors en is de verhoging van de jaarlasten de helft minder. De hoogte van het energieverbruik heeft een sterke relatie met de mate waarin UV-licht door het water wordt doorgelaten. Verhoging van de zogenaamde UV-transmissie kan worden gerealiseerd door de stoffen die verantwoordelijk zijn voor absorptie van het UV-licht uit het water te verwijderen voordat het water naar de UV-reactoren wordt geleid. Aanvullend op de toepassing van UV/H2O2-oxidatie kan een voorbehandelingstap worden ingebouwd voor de verwijdering5) van nitraat en sterk UV-licht absorberende organische verbindingen. Ook toepassing van energiezuinige UV-lampen kan bijdragen aan verlaging van het energieverbruik. Zo zijn lagedruk UV-lampen zuiniger in energieverbruik dan de in dit onderzoek toegepaste middendruk UV-lampen. Wel dient te worden vermeld dat de omvang van UV-installaties met lagedruk UV-lampen vaak groter is dan voor installaties met middendruk UV-lampen. De Kaderrichtlijn Water stelt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater moet worden verbeterd. Van veel organische micro verontreinigingen is (nog) niet bekend waaraan het rwzi-effluent moet voldoen. Om die reden kunnen de waterschappen op dit moment geen keuze maken voor een eventuele aanvullende zuiveringsstap op rwzi's waar een verbetering van de waterkwaliteit wordt gevraagd. De MTR-waarden (het maximaal toelaatbaar risico) als norm voor oppervlaktewater worden vooralsnog als richtwaarden aangehouden. Daarnaast dienen de waterschappen inzicht te geven
Tabel 3. Energieverbruik (kWh/m3) voor 90% omzetting per stof met UV/H2O2.
antibioticum
stof
antibioticum Sulfadiazine Sulfadimidine Sulfamethoxazole Trimethoprim anti-epilecticum Carbamazepine cholesterolverlager Gemfibrozil hart- en vaatmiddel Atenolol Metoprolol Sotalol hormoonverstoorder Bisphenol A Tert-octylphenol ontstekingsremmer/pijnstiller Diclofenac Naproxen synthetisch hormoon 17α-ethinylestradiol
in het energieverbruik (energie-efficiëntieplannen) van de rioolwaterzuiveringsinstallaties. Gezien het feit dat vaak geavanceerde technieken nodig zijn om de organische microverontreinigingen tot het gewenste niveau te verwijderen, staan waterschappen voor een lastig dilemma. LITERATUUR 1) Kools S. en T. de Kort (2008). Monitoring hormonen en geneesmiddelen. Analyses van effluent en oppervlaktewater Waterschap De Dommel. 2) Lahr J., P. Loeffen, J. Derksen en P. Roeleveld (2003). Verwijdering van hormoonverstorende stoffen in rioolwaterzuiveringsinstallaties. STOWA. Rapport 2003-15. 3) Martijn B., J. Kruithof en M. Welling (2006). UV/H2O2 treatment: the ultimate solution for organic contaminant control and primary disinfection. WQTC Denver.
Eindhoven
Hapert
----- ----- 1,03 2,72 2,62 2,38 2,62 1,61 1,5 2,35 0,92 0,74 0,74 1,4
2,23 1,59 1,16 2,34 1,27 3,33 1,04 3,17 1,47 ------0,76 0,76 1,03
4) Piron J., J. Kruit, J. Segers en W. van Betuw (2007). Effluentnabehandeling op de rwzi Maasbommel. STOWA. Rapport 2007-17. 5) IJpelaar G., D. Harmsen, E. Beerendonk, D. Metz, A. Knol, A. Fulmer en S. Krijnen (2007). Effective UV/H2O2 treatment of contaminated water with LP lamps. IUVA Los Angeles. 6) Derksen J., J. Spier, J. Maas en A. Vethaak (2004). Bioassays onder de loep - selectie van bioassays voor zoet, zout en brak oppervlaktewater. RIZA. 7) De Jong P., J. Kramer, W. Slotema en K. Third (2005). Verkenningen zuiveringstechnieken en KRW. STOWA. Rapport 2005-28.
advertentie
I-Real …overbrugt afstanden
ICT-innovator voor de watersector Met specialistische kennis van websoftware, GIS en telemetrie ontwikkelt I-Real unieke, onafhankelijke monitoring software voor gemeenten en waterschappen. Ook voor onderhoudsmanagementsoftware, koppelingen tussen diverse ICT-(telemetrie)systemen,
Nieuw: oven met
kh dataker can! Voorkom raktische Datas L p -REAL.N I-Real's WWW.I ? n e t e Meer w
maatwerk oplossingen en onderzoek is I-Real uw partner.
POSTBUS 593, 7000 AN DOETINCHEM. T: +31 (0)314 366600 E:
[email protected] I: WWW.I-REAL.NL
38
H2O / 2 - 2010
*thema
platform
Wouter van Riel, Waterschap Brabantse Delta, thans student Wageningen Universiteit Jack Jonk, Waterschap Brabantse Delta Etteke Wypkema, Waterschap Brabantse Delta
Relatie tussen neerslag en afvalwaterdebiet De afgelopen jaren besteedde Waterschap Brabantse Delta veel aandacht aan de relatie tussen regenval en de aanvoer op de rwzi. Deze gegevens zijn routinematig voorhanden. Door een specifieke bewerking van het cijfermateriaal zijn conclusies te trekken over de hoeveelheid rioolvreemd water én de omvang van het op de riolering aangesloten verharde oppervlak. Deze cijfers geven inzicht in twee belangrijke kostenveroorzakende factoren bij de zuiveringstaak. Het waterschap heeft besloten de gegevens in te brengen in huidige en toekomstige studies om na te gaan of optimalisatie mogelijk is. Het geïnventariseerde verharde oppervlak blijft wel als uitgangspunt dienen: de ontwikkelde methode ter bepaling van het verhard oppervlak dient als aanvulling. In dit artikel presenteren we de methode en enkele resultaten van de bepaling van rioolvreemd water en het aangesloten verharde oppervlak.
R
ioolvreemd water en het aangesloten verharde oppervlak lijken twee onderwerpen die totaal los van elkaar staan. Het verkrijgen van inzicht in beide onderwerpen begint echter bij dezelfde basis: de analyse van de regenval in relatie tot het afvalwaterdebiet. Daarbij vormen zowel rioolvreemd water als het verharde oppervlak twee belangrijke kostenveroorzakende elementen voor een afvalwaterzuiveringsinrichting (zie afbeelding 1). Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van dagsommen neerslag die zijn verkregen via radarneerslag (24 uur). Neerslagcijfers zijn onder andere beschikbaar via metingen van de KNMI-neerslagstations. Recentelijk
is ook radarneerslag geïntroduceerd als betrouwbare bron van neerslaggegevens (zie H2O nr. 6, 2008). Voor dit onderzoek is dan ook gebruik gemaakt van radarneerslag als basis voor regencijfers (dagsommen van 8.00 tot 8.00 uur). In enkele gevallen is gecorrigeerd met gegevens van KNMI-neerslagstations, vanwege foutieve gegevens van de radarneerslag. Het debiet op droge dagen geeft inzicht in de aanwezigheid van rioolvreemd water. Een droge dag is gedefinieerd als een dag waarop gisteren en vandaag 0,5 mm of minder neerslag gevallen is. Rioolvreemd water is het verschil tussen de gemeten droogweerafvoer en de verwachte afvalwaterhoeveelheid (theoretisch waterverbruik). De hoeveelheid
Afb. 1: Onderscheid in droge en natte dagen als basis voor de bepaling van twee kostenbepalende factoren voor een rwzi: rioolvreemd water en het aangesloten verharde oppervlak.
rioolvreemd water wordt vervolgens uitgedrukt als percentage van het theoretische waterverbruik. Waterschap Brabantse Delta registreert zowel het afvalwaterdebiet als de neerslag op exact hetzelfde tijdstip (8.00 uur). Door STOWA1) is voorgesteld ook ‘morgen droog’ mee te nemen als criterium in de ‘droge-dag-definitie’. Dit vanwege eventuele verschillen in registratie van neerslag en debiet. Bij dit onderzoek is dat niet van toepassing geweest. Het debiet op de overige (natte) dagen geeft inzicht in de omvang van het aangesloten verharde oppervlak. Hiervoor dient de hemelwaterafvoer (hwa) te worden bepaald. Dit is gedaan door op elke natte dag de jaargemiddelde dwa af te trekken van het gemeten afvalwaterdebiet op die dag. De grootte van de hwa wordt bepaald door het inloopverlies, de neerslag en het aangesloten verharde oppervlak (alleen voor gemengde stelsels): hwa = fi•A•r waarin hwa de hemelwaterafvoer in kubieke meter is, fi de factor voor inloopverlies, A de oppervlakte in m2 en r de neerslagdiepte in meters. De meetgegevens (hwa en neerslag) zijn geclusterd in regenperiodes. Een regenperiode is gedefinieerd als een aaneengesloten periode van één of meer natte dagen. Met andere woorden, een periode tussen droge dagen in. Per regenperiode zijn neerslag en hwa gesommeerd. Uit de richtingscoëfficiënt van het lineaire verband H2O / 2 - 2010
39
is het oppervlak te bepalen. Dit is benoemd als ‘het schijnbaar verharde oppervlak (SVO)’ (zie afbeelding 2). Hierbij geldt: schijnbaar verhard oppervlak = fi•A. Wat willen we uiteindelijk bereiken met schijnbaar verhard oppervlak? Dit afgeleide oppervlak is (per rwzi of rioolgemaal) te vergelijken met het geïnventariseerde verhard oppervlak. Het is hierbij nodig een correctie uit te voeren op het geïnventariseerde, verharde oppervlak.
Relatie schijnbaar en geïnventariseerd verhard oppervlak Het geïnventariseerde oppervlak dient gecorrigeerd te worden voor verliezen (overstort en inloopverlies) bij verschillende stelseltypen. Bij de bepaling van het schijnbaar verharde oppervlak is uitgegaan van een volledig gemengd stelsel zonder overstort. Om het geïnventariseerde, verharde oppervlak hiermee te vergelijken is het nodig dat te vertalen naar een volledig gemengd stelsel zonder optredend verlies. De volgende stappen zijn gevolgd: een vertaling van het verbeterd gescheiden stelsel naar een gemengd stelsel (via correctiefactor), bepaling van inloopverlies fi, controle van correctiefactoren voor geïnventariseerd verhard oppervlak en het vergelijken van het gecorrigeerd verhard oppervlak met het schijnbaar verhard oppervlak.
Afb. 2: Relatie neerslag en hwa voor rwzi Chaam voor de bepaling van het schijnbaar verharde oppervlak.
Vertaling naar gemengd stelsel
De oppervlaktes aan gescheiden, gemengd en verbeterd gescheiden stelsel (VGS) dienen te worden bewerkt en kunnen vervolgens bij elkaar worden opgeteld. Gemengde stelsels worden uiteraard meegenomen in de bepaling van het schijnbaar verharde oppervlak. Overstort vanuit gemengde stelsels wordt verwaarloosd en buiten beschouwing gelaten. De uitdaging ligt bij het VGS. Kleine buien worden in hun geheel afgevoerd. Naarmate de neerslagintensiteit groter wordt, vindt meer overstort plaats naar oppervlaktewater en wordt relatief minder water afgevoerd naar een rwzi. Bij overstort neemt het verlies toe; daarmee wordt het oppervlak dat tot volledige afstroming komt kleiner (zie afbeelding 3). Gescheiden stelsels worden niet meegenomen, omdat deze in principe geen invloed hebben op de hwa. Gescheiden stelsels zijn daarom niet relevant voor de berekening van het schijnbaar verhard oppervlak. Hoe is de correctiefactor fi te bepalen? Dat kan door een verdeling te maken van neerslag over tijd in combinatie met de pompovercapaciteit (poc). Dit geeft inzicht in welk gedeelte van de neerslag overstort en welk deel afgevoerd wordt. In afbeelding 4 is voor rwzi Chaam deze verdeling weergegeven. Het af te voeren gedeelte is afhankelijk van de capaciteit van het gemaal (ontwerpgrondslag: poc = 0,3 mm/h, berging = 3 mm). Per bui wordt dus een fractie berekend van de afgevoerde neerslag. Deze fractie geeft daarmee ook aan welk gedeelte van het verharde oppervlak tot volledige afstroming
40
H2O / 2 - 2010
Afb. 3: Optelling van geïnventariseerd verhard oppervlak van drie stelseltypen is enkel mogelijk wanneer deze vertaald worden naar een gemengd stelsel. Afb. 4: Relatie regenduur in uren en neerslagsom, in combinatie met poc en berging VGS, als basis voor de bepaling van de afgevoerde fractie neerslag.
*thema is gekomen. Een bui is gedefinieerd als een regenperiode (aaneengesloten periode van natte dagen). Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van dagelijkse neerslagsommen. Het is echter onrealistisch de gevallen neerslag homogeen te verdelen over 24 uur per dag. In plaats daarvan is gekozen voor een gemiddelde spreiding van het aantal neerslaguren per natte dag. In Nederland regent het ongeveer 700 uren per jaar, verdeeld over 220 dagen (bron: KNMI). Dit resulteert in 3,18 uren neerslag per natte dag. De gemiddelde afgevoerde fractie over de jaren 2005 - 2008 is op deze wijze berekend op 0,51. Dit houdt in dat gemiddeld circa de helft van het aangesloten verharde oppervlak aan VGS zich manifesteert als een gemengd stelsel.
Zwaluwe, periode 2005-2008) is circa 40 procent. Dit komt overeen met de waarden die Van de Ven2) ook rapporteerde.
Bepaling van inloopverlies
waarin SVOg het schijnbaar verhard oppervlak van het gemengd stelsel is, fi de correctiefactor van het inloopverlies, VOg het verhard oppervlak gemengd stelsel, fvgs de correctiefactor van het aandeel verbeterd gescheiden stelsel en VOvgs het verhard oppervlak verbeterd gescheiden stelsel
Uit literatuur2) is bekend dat 50 tot 60 procent van de jaarlijks gevallen neerslag tot rioolinloop leidt. Dit resulteert in een inloopverlies van 40 tot 50 procent. Het geïnventariseerde, verharde oppervlak moet worden gecorrigeerd voor dit inloopverlies. Dit geldt uiteraard zowel voor het gemengde stelsel als voor het VGS. Het inloopverlies is bepaald door een theoretische hwa te bepalen wanneer het inloopverlies 0 procent zou zijn. Hierbij geldt: hwa (m3) = 10 x oppervlak (ha.) x neerslag (mm). Het verschil tussen deze theoretische hwa en de werkelijke hwa bepaalt het werkelijke inloopverlies. Het gemiddelde inloopverlies (berekend over rwzi Halsteren en Lage
Controle correctiefactoren
Om de gekozen correctiefactoren te controleren wordt het geïnventariseerde, verharde oppervlak gecorrigeerd voor inloopverliezen en bijdrage van het VGS. Hiermee wordt het ‘theoretisch schijnbaar verharde oppervlak’ bepaald. Via deze weg wordt bepaald wat het schijnbaar verharde oppervlak zou moeten zijn, door het toepassen van de correcties voor de invloed van het VGS en het inloopverlies. Deze vergelijking kan als volgt worden weergegeven: SVOg = fi (VO + fvgs•VOvgs) SVOg = 0,6 (VOg + 0,5•VOvgs)
Deze controleslag is uitgevoerd op de zuiveringen Rijen en Waspik (zie tabel). De verhouding tussen schijnbaar verhard oppervlak en het gecorrigeerde, geïnventariseerde oppervlak is bijna 1. De correctiefactoren zijn daarmee goed bepaald. Vergelijken van oppervlakken
Middels de vergelijking (SVOg = fi (VOg + fvgs•VOvgs) kan per rwzi het aangesloten
Toetsing bijdrage VGS en inloopverlies zuiveringen Rijen en Waspik.
rwzi geïnventariseerde totale correctie schijnbaar oppervlakte (ha.) oppervlakte voor inloop oppervlak gemengd VGS (ha.)* (ha.) (ha.) verhouding
Rijen Waspik
331 40
209,6 24,8
435,8 52,4
261,5 31,4
262,3 32,6
1,00 0,96
* Het totaal aan oppervlak is de som van gemengd + 0,5•VGS.
Afb. 5: Balans tussen kwaliteit oppervlaktewater en kosten voor rioolbeheer en zuiveringsbeheer als basis voor optimalisering afvalwaterketen.
platform
oppervlak vergeleken worden. In totaal is bij 8 van de 16 onderzochte zuiveringen het verschil kleiner dan 20 procent. Dit waren verharde oppervlakken die de afgelopen jaren zijn geherinventariseerd. Er is geen directe aanleiding hiernaar nader onderzoek te doen. Voor de acht overige rwzi’s, waarvan het verschil groter dan 20 procent is, wordt dit samen met de gemeenten in OAS-verband verder opgepakt. Daarnaast wil het waterschap deze getallen jaarlijks gaan bepalen om na te gaan wat het effect van afkoppelen is op de aanvoer naar de rwzi.
Aanwezigheid rioolvreemd water De hoeveelheid rioolvreemd water is voor alle 17 zuiveringen binnen het beheergebied bepaald. Het gemiddelde aandeel rioolvreemd water voor de 17 zuiveringen, over de periode 2005 - 2008, ligt op 51 procent. Dit betekent dat ongeveer 150 procent van de theoretische hoeveelheid afvalwater op de zuiveringen aankomt. De eenvoudige bepaling geeft snel aan waar nader onderzoek gewenst is naar rioolvreemd water. Voor een aantal gebieden binnen het waterschap is dit ook gebeurd en konden duidelijke relaties worden gelegd met hoge oppervlaktewaterstand (waarschijnlijk negatieve overstort) en hoge grondwaterstand en zettingsgevoelige bodem (oorzaak waarschijnlijk instromend grondwater). Onderzoek door STOWA3) heeft aangetoond dat hogere percentages rioolvreemd water voorkomen bij zandiger bodemsoorten. In dit onderzoek is echter aangetoond dat in het beheergebied van Waterschap Brabantse Delta in kleigebied hogere percentages rioolvreemd water voorkomen. De lagere permeabiliteit van klei heeft daarmee een zeer klein effect op het optreden van rioolvreemd water. Middels de gebruikte methodiek om het aandeel rioolvreemd water in te schatten kan alleen een nettoresultaat verkregen worden. Wegzijging van rioolwater en instroming van rioolvreemd water zijn daarmee niet van elkaar te onderscheiden.
Afweging maatregelen tegen rioolvreemd water Vaak wordt weinig aandacht besteed aan het optreden van rioolvreemd water, omdat het voorkomen ervan erg duur is. Om te kunnen bepalen of maatregelen tegen rioolvreemd water noodzakelijk zijn, dient antwoord te worden gevonden op de volgende vragen: • Om hoeveel rioolvreemd water gaat het? • Wat kost het om dit in een bepaalde mate te reduceren of het te accepteren en op te nemen in de dwa? • Welke milieuwinst is hiermee te behalen? Met de beschreven methode is de eerste vraag eenvoudig te beantwoorden. Bij de afwegingen van te nemen maatregelen tegen rioolvreemd water staat voorop dat de samenwerking tussen gemeenten en waterschappen essentieel is. Er dient een balans te worden gevonden in een spanningsdriehoek tussen oppervlaktewaterkwaliteit, zuiveringskosten en kosten voor rioolbeheer (zie afbeelding 5). Voor een effectief maatregelenpakket zijn nauwe samenwerking en kennisoverdracht van de afvalwaterketen noodzakelijk.
H2O / 2 - 2010
41
Conclusies en aanbevelingen Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de combinatie van hoge grondwaterstand en kleigrond resulteert in een hoog aandeel rioolvreemd water. Voor de reductie van rioolvreemd water dienen de kosten goed afgewogen te worden tegen de milieuwinst. Aanbevolen wordt de werkelijke effecten van rioolvreemd water te onderzoeken. De ontwikkelde methode om het verharde oppervlak te bepalen is inzetbaar als aanvulling op inventarisaties van het verharde oppervlak. Het verharde oppervlak is hiermee in de tijd te volgen. Zo is de noodzaak tot het nemen van maatregelen te bepalen. Met de opgedane kennis uit dit onderzoek dienen vervolgtrajecten bij gemeenten te worden uitgezet.
Discussie Het gebruik van radarneerslag kan een aanzienlijke meerwaarde geven voor waterbeheerders (zie H2O nr. 6, 2008). De waterbeheerder beschikt met radarneerslag over een dicht netwerk van neerslagmetingen. Uit dit onderzoek bleek echter dat radarneerslag niet altijd een meerwaarde biedt, wat wordt
adv.185x133 F.C. 11-01-07
12-01-2007
veroorzaakt door foutieve neerslaghoeveelheden. De meerwaarde van radarneerslag is afhankelijk van het doel van de cijfers. In dit onderzoek is neerslag op dagniveau geanalyseerd. In sommige gevallen was correctie via KNMI-neerslagstations noodzakelijk. Over het algemeen kan gesteld worden dat radarneerslag inderdaad een goede bron vormt van neerslagcijfers. Afhankelijk van het doel van de cijfers kan een kritische houding gewenst zijn.
NOTEN 1) STOWA (2003). Rioolvreemd water: onderzoek naar hoeveelheden en oorsprong afvalwater. Rapport 2003-08. 2) Van de Ven F. (1990). Van neerslag tot rioolinloop in vlak gebied. 3) STOWA (2005). DWAAS: vervolgonderzoek rioolvreemd water. Rapport 2005-20.
De toegepaste methodiek is bedoeld om een redelijk schatting te geven van de hoeveelheid rioolvreemd water en de omvang van het aangesloten verharde oppervlak. Voor beide methodes is gebruik gemaakt van middelingen van waterhoeveelheden en aannames. Hiermee kan geen volledig representatieve waarde worden verkregen van de werkelijk optredende hoeveelheden rioolvreemd water of grootte van het verharde oppervlak. Desondanks geven de resultaten een beeld waarmee uitspraken gedaan kunnen worden over het functioneren van de betreffende afvalwaterketen.
08:41
Pagina 1 advertentie
WETTERFRETTER DE OPLOSSING OPLOSSING DE VOOR VOOR VEZELDOEKJES VEZELDOEKJES Landy DSP 18-5 pomp versnijdt moeiteloos schoonmaakdoekjes Universeel toepasbaar Voorkomt pompstoringen
Landustrie Sneek BV Postbus 199 8600 AD Sneek Nederland
Robuuste en slijtvaste pomp Lichter in gewicht en dus onderhoudsvriendelijk
Watertechnologie
Tel. 0515 - 48 68 88 Fax 0515 - 41 23 98 e-mail
[email protected] website www.landustrie.nl Bezoekadres Pieter Zeemanstraat 6, Sneek
42
H2O / 2 - 2010
*thema
platform
Ryszard Blazejewski, landbouwuniversiteit van Poznan Katarzyna Kujawa, universiteit van Wageningen
Hergebruik grijswater in individuele zuiveringssystemen in Polen De doelmatigheid van de huidige rioleringssystemen, waarbij allerlei soorten afvalwater en regenwater worden gemengd en gezuiverd in een centrale zuiveringsinstallatie, komt steeds meer ter discussie te staan, niet alleen in Nederland maar ook in andere EU-landen, zoals Polen. De huidige werkwijze leidt tot verdunning van zeer geconcentreerd afvalwater, tot vervuiling van dun afvalwater én verlies van bruikbare grondstoffen.
Dit artikel is geschreven in het kader van contacten tussen de landbouwuniversiteit van Poznan (afdeling Milieubescherming) en de universiteit van Wageningen (afdeling Milieutechnologie). Het omvat een analyse van technische en economische aspecten van systemen voor hergebruik van grijs afvalwater. Dit is voornamelijk bestemd voor eengezinswoningen in landelijke gebieden die te maken hebben met perioden van droogte; een steeds vaker voorkomende situatie in west- en centraal Polen.
H
et geconcentreerde afvalwater van toiletten (urine, feces en spoelwater), met daarin veel nutriënten (85 procent stikstof, 50 tot 60 procent fosfor, 70 procent kalium), resten van farmaceutische middelen, hormonen en pathogenen, wordt gemengd met relatief ‘schoon’ afvalwater van de badkamer, wasmachine en keuken. Deze twee stromen zouden gescheiden ingezameld en afzonderlijk en adequaat behandeld moeten worden om de daarin aanwezige stoffen te kunnen afscheiden en hergebruiken. Hieronder vallen nutriënten die te gebruiken zijn als meststof in de landbouw. Met name fosfor wordt in dit verband aangehaald, omdat de natuurlijke voorraden uitgeput zullen raken over 100 tot 150 jaar1),2)). Daarnaast kan door een anaërobe behandeling via fermentatie en gisting een deel van het afvalwater relatief eenvoudig worden omgezet in methaan - de drager van energie. Hergebruik van water, door een juiste
behandeling van bijvoorbeeld grijswater, is ook een mogelijkheid. In Nederland geniet deze nieuwe, duurzame vorm van afvalwaterbeheer, een toenemende belangstelling. Onderzoeksinstituten verrichten onderzoek naar optimale technologieën voor zuivering van afzonderlijk ingezameld afvalwater en voor het terugwinnen van grondstoffen uit het afvalwater. Hier en daar worden pilots uitgevoerd, bijvoorbeeld in Sneek met toepassing van vacuümtechnologie voor het inzamelen van geconcentreerd zwartwater, in Culemborg door gescheiden inzameling van grijs afvalwater en behandeling in helofytenfilters, in Anderen via gescheiden inzameling van urine voor gebruik als een natuurlijke meststof of zoals in Sleen door intensieve reiniging gericht op de verwijdering van farmaceutische middelen en hormonen. Ook in Polen groeit inmiddels de belangstelling voor deze nieuwe manier van afvalwaterbeheer. Grijswater wordt gedefinieerd als gebruikt water afkomstig van keuken, badkamer, textielwassen. In Polen vormt dit 50 tot 80 procent van het huishoudelijk afvalwater. In Nederland is dit ongeveer 70 procent. Vanwege het relatief grote volume en een relatief ‘goede’ kwaliteit, in vergelijking met toiletafvalwater, wordt grijswater meer frequent ter plaatse gebruikt voor verschillende doeleinden zoals autowassen, het doorspoelen van de wc en irrigatie in de landbouw. Terugwinnen van de warmte-inhoud in grijswater wordt ook regelmatig overwogen. Grijswater kan zowel ongezuiverd als gezuiverd worden hergebruikt. In beide gevallen is een dubbel
leidingstelsel noodzakelijk en in het tweede geval ook een zuiveringsinstallatie van brongescheiden grijswater. De installatie binnenshuis wordt doorgaans ingewikkelder en het afvalwater heeft meestal een zekere mate van zuivering nodig ten behoeve van hergebruik. Dit genereert hogere investeringskosten, die gedeeltelijk kunnen worden gecompenseerd door lagere exploitatiekosten voor water en energie en/of een hogere kans van slagen van het nieuwe zuiveringssysteem binnen een bewust huishouden. Op dit moment is hergebruik van grijswater het meest populair op plaatsen waar water schaars en/of te duur is. Ook daar waar gebruikers het zich kunnen veroorloven om water te hergebruiken en wanneer afvalwatertransport- en behandeling ingewikkeld en kostbaar zijn, is hergebruik van grijswater een realistische optie (zoals in Australië, Israël, Californië en op boten, cruiseschepen, etc.). Oost- en centraal-Polen worden beschouwd als gebieden met bijzonder lage waterreserves. Jaarlijks lag de gemiddelde neerslag tussen 1971 en 2000 op circa 550 millimeter per jaar. Ter vergelijking: de gemiddelde jaarlijkse neerslag van meer jaren voor Nederland ligt boven de 800 millimeter. In de maanden mei en juni van de jaren 1971 t/m 2000 bedroeg de gemiddelde neerslag slechts 108 millimeter. In 2008, tijdens extreme droogte, bedroeg de totale tweemaandelijkse neerslag 18 millimeter! Het verschil van 108 - 18 = 90 millimeter is noodzakelijk om bijvoorbeeld een tuin van 300 m2 te besproeien. Dit zou kunnen H2O / 2 - 2010
43
worden gecompenseerd door grijswater geproduceerd door huishoudens in een hoeveelheid van 0,42 kubieke meter per dag. De kwaliteit van grijswater wordt mede beïnvloed door (af )wasmiddelen en persoonlijke verzorgingsproducten. Ingrediënten hiervan vormen een deel van de organische fractie, uitgedrukt als CZV of BZV. Sommige stoffen zijn moeilijk of niet afbreekbaar met als resultaat een accumulatie van deze stoffen in het natuurlijke milieu. De makkelijkste manier om grijswater te behandelen is sedimentatie, om op die manier snel bezinkbare deeltjes af te scheiden. Sedimentatie kan worden gerealiseerd in simpele bezinkers of in met elkaar verbonden tanks. Meer geavanceerde systemen zijn microfiltratie en biologische behandeling met een biorotor of een gefluïdiseerd bed. Vanwege de relatief hoge concentratie aan organisch materiaal (BZV, CZV) kan met grijswater een vergaande denitrificatie
worden gerealiseerd. Een mogelijk behandelingssysteem is bijvoorbeeld een systeem waarin het afvalwater afkomstig uit toilet, wastafel en bad in een septictank wordt behandeld, gevolgd door een verticaal zandfilter. Afvalwater van keuken en wasmachines gaat naar een tweede kleinere septictank en daarna naar een verticale grindkoffer, waar ook het effluent van het zandfilter, dat rijk is aan nitraat, naartoe wordt gebracht. Onder anoxische omstandigheden in de grindkoffer wordt denitrificatie gerealiseerd. Gezuiverd afvalwater kan daarnaast worden gedesinfecteerd met behulp van bijvoorbeeld chloorverbindingen of UV-technologie. Opties voor hergebruik van grijswater zijn afhankelijk van kwaliteit en kwantiteit. Vaak wordt gezuiverd grijswater gebruikt om toiletten door te spoelen of als gietwater in de tuin. Het wassen van auto’s of landbouwmachines is ook een optie. De makkelijkste manier om grijswater her te gebruiken is afvoer van waswater via een voldoende lange slang in de tuin. Op deze
Tabel 1. Kwaliteit grijswater op basis van literatuur en normen voor hergebruik afvalwater.
vrachten (g/persoon/d) Kujawa Palmquist en en Zeeman Vinnerås Hanaeus (2006)3) (2002)4) (2005)5)
concentraties (mg/l) Hypes normen (1974) hergebruik in voor irrigatie, Eriksson Hernandez tweede et al. et al. kwaliteit (2002)6) (2008)7) water
volume 66 liter per - persoon per dag N 1,0-1,4 1,4 9,68 18; 27 P 0,3-0,5 0,52 7,53 3; 6 BZV 26-28 26 418 270-360 CZV 52 52 588 283-549 400; 700 E. coli Helmints eggs
3-5 20 103-105 < 1/l
manier kan echter slechts een kwart van het grijswater worden benut. Een hogere mate van hergebruik vraagt om een gescheiden leidingsysteem in huis.
Technisch-economische analyse Een technisch-economische analyse is uitgevoerd om de verwachte jaarlijkse kosten te berekenen volgens de volgende formule: Kc = I • r + Ke waarin: I de investering is en r de jaarlijkse afschrijving berekend volgens de vergelijking: p(1 + p)n r = –––––––––– (1 + p)n - 1 Ke voor de jaarlijkse exploitatiekosten staat, p de rente en n de exploitatieperiode. Acht verschillende scenario’s van afvalwaterinzameling, -behandeling, -hergebruik en -lozing zijn geanalyseerd, waarvan vier zonder hergebruik: • collectieve inzameling van al het afvalwater (riool); • afvoer van al het afvalwater via septictank; • decentrale rwzi (septictank - pomp verticaal helofytenfilter - via drainage infiltratie van gezuiverd grijswater in de grond; • decentrale rwzi als in vorige variant, maar met hergebruik van grijswater als gietwater in de tuin voor zeven maanden per jaar; voor resterende vijf maanden wordt grijswater gebruikt om de wc door te spoelen; • grijswater gezuiverd. Overschot wordt samen met zwartwater afgevoerd naar collectief riool; • grijswater behandeld in IBA bestaande uit septictank - pomp - verticaal helofytenfilter. Overschot wordt daarna samen met zwartwater afgevoerd naar centrale awzi; • grijs- en zwartwater worden gezuiverd In IBA bestaande uit septictank, helofytenfilter met recirculatiesysteem. Gezuiverd afvalwater wordt geïnfiltreerd in de grond of wordt gebruikt voor de WC-spoeling;
Tabel 2. Kosten van geanalyseerde systemem voor afvalwaterinzameling, -behandeling en -hergebruik.
jaarlijkse exploitatie- en percentage water- afvalwater- drinkwaterkosten en verwachte jaarlijkse hergebruik volume volume investering afvalwaterafvoer totale kosten euro per jaar variant % m3/j m3/j euro A B A B
1 2 3 4 5a 6a 7a 5b 6b 7b 5c 6c 7c 8
44
H2O / 2 - 2010
0 0 0 0 14 14 14 28 28 28 42 42 42 172
219 219 219 272 188 188 188 158 158 158 127 127 127 127
219 219 219 219 188 188 188 158 158 158 127 127 127 0-127
3400 1650 4525 4900 4825 3725 4850 4825 3925 4725 4825 4125 4600 4975
329 548 160 186 283 521 144 237 444 129 191 368 114 114
657 1095 269 322 565 992 238 473 838 208 381 685 177 177
669 713 612 676 765 893 629 719 837 601 673 780 574 611
997 1260 722 812 1048 1364 723 956 1231 680 864 1098 637 675
*thema
Afb. 1: Vergelijking verwachte jaarlijkse kosten van de systemen van watergebruik en afvalwaterbeheer bij twee verschillende prijzen voor (afval)water.
idem, maar met hergebruik van het gezuiverd afvalwater als gietwater in de tuin voor zeven maanden per jaar.
•
De invloed van investerings- en exploitatiekosten (inclusief water- en afvalwaterprijzen) op de totale jaarlijkse kosten is vervolgens geanalyseerd. Investeringskosten zijn berekend voor een nieuwe installatie bestaande uit drinkwater- en binnenriolering in een nieuwbouwwoning voor vier personen. Twee varianten zijn doorgerekend. In variant A bedroeg de drinkwaterprijs 0,50 euro per kubieke meter, de prijs voor het afvoeren van rioolwater naar het collectieve riool één euro per kubieke meter, de kosten voor rioolwater afgevoerd per as naar een centrale rwzi twee euro per kubieke meter en de elektriciteitprijs 0,07 euro per kWh. Dergelijke prijsniveaus (met 2005 als referentiejaar) voor drink- en rioolwater houden ongeveer vier procent van het beschikbare budget in van een gemiddeld huishouden in Polen. Deze prijs lag toen op de grens van de maatschappelijke acceptatie. Ter vergelijking zijn in variant B dubbele prijzen aangenomen. Deze werden in 2005 gehanteerd in sommige steden in Polen. Op dit moment komen ze steeds vaker voor. In beide varianten is voor de rente 8% aangenomen en voor de afschrijvingstermijn 20 jaar, resulterend in een r factor van 0,10. Er zijn drie niveaus voor hergebruik van grijswater bekeken (a, b en c) van respectievelijk 14, 28 en 42 procent in relatie tot de totale hoeveelheid huishoudelijk afvalwater. Voor hergebruik van water is een maximale potentiële hoeveelheid water aangenomen op een niveau van 0,15 kubieke meter per dag. Dit wil zeggen dat de hoeveelheid geloosd afvalwater gelijk is aan de hoeveelheid afgenomen door individuele huishoudens. De analyseresultaten zijn samengevat in tabel 2 en de afbeeldingen 1 en 2.
Discussie Vanuit de technisch-economische analyse (tabel 2) blijkt dat een IBA-systeem voor de behandeling van een relatief kleine hoeveelheid grijswater voor hergebruik in toiletten en een septictank voor zwart water met periodiek transport naar een rwzi het duurst (systeem 6a) is. Deze oplossing
Afb. 2: Vergelijking van de verwachte jaarlijkse kosten van systeem 4 (zonder hergebruik) en systeem 8 (met volledig hergebruik van het afvalwater) bij verschillende (afval)waterprijzen.
blijft het duurst ongeacht de hoogte van de kosten voor water en afvalwater, mits die tussen de 1,5 en 3 euro per kubieke meter bedragen (zie afbeelding 1). Hoe hoger het afvalwaterhergebruik, des te lager de verwachte jaarlijkse kosten voor drink- en afvalwater. De variant met individuele behandeling van de totale afvalwaterstroom met gedeeltelijk hergebruik voor toiletten spoelen en/of irrigatie van sierplanten en infiltratie in de grond buiten het vegetatieseizoen, bleek het goedkoopst. In deze variant zou druppel irrigatie8) kunnen worden toegepast. De invloed van secundair afvalwaterhergebruik op de verwachte jaarlijkse kosten van drink- en afvalwater is weergegeven in afbeelding 2. Totaal hergebruik van gezuiverd afvalwater (systeem 8) resulteert in een besparing die een dubbele verhoging van de water- en afvalwaterprijs kan compenseren. Bij de huidige water- en afvalwaterprijzen in Polen is hergebruik van grijswater of de totale afvalwaterstroom na behandeling niet rendabel en daarmee niet populair. De steeds verder stijgende prijs voor (afval)water en de gevolgen van de klimaatverandering (droogte) maken deze opties wel degelijk denkbaar. Verschillende projecten worden nu geïnitieerd, bijvoorbeeld op initiatief van het bedrijf Titan-Eco in nauwe samenwerking met de Universiteit van Life Sciences in Poznan. Doel van dit project is de ontwikkeling van goedkope en hygiënisch veilige systemen voor hergebruik van grijswater op huishoudelijk niveau in een landelijke omgeving.
Conclusies Het economisch meest aantrekkelijke systeem van de reeks geanalyseerde opties voor afvalwaterhergebruik op huisniveau (met vier inwoners) blijkt de traditionele (gezamenlijke) inzameling van alle afvalwaterstromen te zijn, aeroob behandeld in een IBA-systeem, gevolgd door zandfiltratie in de grond en hergebruik (recirculatie) van 42 procent van het gezuiverde afvalwater voor het spoelen van toiletten; • Een verhoogde graad van afvalwaterhergebruik verlaagt de verwachte jaarlijkse •
platform
kosten van drinkwatergebruik en afvalwaterafvoer (inclusief zuivering), vooral bij hogere prijzen voor drinkwater- en afvalwaterafvoer; • Volledig hergebruik van gezuiverd afvalwater (systeem 8) is alleen aantrekkelijk als de (afval)waterprijzen verdubbelen; • Bij de huidige (afval)waterprijzen in Polen is hergebruik van grijswater voor het spoelen van WC niet rendabel en daarom nog niet populair. Regelmatige prijsverhogingen voor drinkwater- en afvalwaterafvoer en langdurige droogtes maken deze optie wel steeds aantrekkelijker. LITERATUUR 1) Smil V. (1990). Phosphorus in the environment: natural flows and human interferences. Annual review of energy and the environment jaargang 25. 2) Herring J. en R. Fantel (1993). Phosphate rock demand into the next century; impact on world food supply. Natural Resources Research jaargang 2, nr. 3. 3) Kujawa-Roeleveld K. en G. Zeeman (2006). Anaerobic treatment in decentralised and sourceseparation-based sanitation concepts. Re-views in Environmental Science and Biotechnology nr. 1, pag. 115-139. 4) Vinneras B. (2002). Possibilities for sustainable nutrient recycling by faecel seperation combined with urine diversion. Department of Agricultural Engeineering. Swedish University of Agricultural Sciences. 5) Palmquist H en J. Hanaeus (2005). Hazardous substances in separately collected grey- and blackwater from ordinary Swedish households. Science of the Total Environment nr. 1-3, pag. 151163. 6) Eriksson E., K. Auffarth, M. Henze en A. Ledin (2002). Characteristics of grey wastewater. Urban Water 4, pag. 85-104. 7) Hernández L., G. Zeeman, H. Temmink, A. Marques en C. Buisman (2008). Biological treatment of grey water: comparison of three systems. Proceeding of the IWA international conference Sanitation Challenge, 19-21 May 2008, Wageningen. 8) Bohrer R. M. en J. Converse (2001). Soil treatment performance and cold weather operation of drip distribution systems. Proceedings of the 9th National Symposium on Individual and small community sewage systems. ASAE, St. Joseph, pag. 561-583.
H2O / 2 - 2010
45
Han Lensink, gemeente Amersfoort Susanne Naberman, Broks-Messelaar Consultancy
Verpompte uurvolumen geven duidelijkheid over rioolvreemd water in Amersfoort In de gemeente Amersfoort is een onderzoek uitgevoerd naar de herkomst van rioolvreemd water. Het vergelijken van verpompte volumen met het theoretische en werkelijke drinkwaterjaarverbruik gaf hierover geen uitsluitsel. Uit de verpompte uurvolumen (van 02.00 tot 06.00 uur) van individuele vuilwatergemalen was af te leiden of er niet, waarschijnlijk of wél sprake was van rioolvreemd water. Ook een vergelijking van het zomer- met het winterhalfjaar van de verpompte dagvolumen met bijbehorende grondwaterstanden, geeft inzicht. Voor een dergelijke vergelijking zijn voldoende grondwaterstandgegevens nodig van meerdere peilbuizen per bemalingsgebied.
O
p de rwzi Amersfoort wordt rioolvreemd water aangevoerd. De basisafvoer van de zuivering is in het winterhalfjaar beduidend hoger dan in het zomerhalfjaar. Hieruit kan voorzichtig geconcludeerd worden dat het extra aangevoerde water voornamelijk bestaat uit grondwater dat via drainerende riolering of op riolering aangesloten drainage wordt aangevoerd. In het GRP 2002-2006 kon ongeveer eenderde deel van het totale afvalwateraanbod op de zuivering niet worden verklaard uit het drinkwaterverbruik of de inzameling van neerslag (peiljaar 1999). In het GRP 2007-2011 bleek nog 15 procent van het totale aanbod op de zuivering onverklaarbaar te zijn (peiljaar 2006). Deze vermindering is gerealiseerd door gemeentelijke inspanningen op het gebied van rioolinspectie, rioolrenovatie, afkoppelen van verhardingen en verminderen van de regenwaterafvoer naar de zuivering. Daarnaast is door onderzoek beter inzicht ontstaan in de herkomst van het afvalwater. In totaal is de herkomst van circa 15 procent, ruim drie miljoen kubieke meter per jaar, van het afvalwateraanbod op de zuivering Amersfoort onduidelijk. Daarom is onderzoek verricht naar de omvang en herkomst van ondoelmatige lozingen in het rioolstelsel van de gemeente Amersfoort. Omdat de riolering in Amersfoort uit 144 rioleringsgebieden bestaat, is een analyse per bemalingsgebied nodig om de herkomst van eventueel rioolvreemd water
46
H2O / 2 - 2010
te kunnen achterhalen. In Amersfoort zijn alle gemalen aangesloten op telemetrie en op de hoofdpost worden van de meeste gemalen de verpompte uur- en dagvolumen gelogd. Daarom zijn analyses per bemalingsgebied mogelijk. Vanwege het grote aantal bemalingsgebieden is eerst per bemalingsgebied een ‘quick scan’ gedaan. Op basis van de uitkomsten zijn voor een beperkt aantal Indringend grondwater.
bemalingsgebieden aanvullende analyses uitgevoerd.
‘Quick scan’ Om de hoeveelheid rioolvreemd water goed in beeld te brengen, richt de ‘quick scan’ zich vooral op perioden zonder neerslag. De afvoer van neerslag vormt immers een groot en grillig aandeel in de afvalwaterhoe-
*thema
platform
de aangenomen drinkwaterverdeling. Ook bleken er onwaarschijnlijke verschillen te bestaan tussen de verpompte dagvolumen en het theoretische dwa. Naast de verpompte uurvolumen is gekeken naar de nachtelijke afvoeren. In woongebieden hoort immers ‘s nachts nauwelijks afvoer te zijn. Per gemaal is daarom ook gekeken naar de verpompte uurvolumen. De verpompte uurgegevens bleken erg geschikt om te beoordelen of er sprake is van rioolvreemd water en zo ja, hoeveel. In afbeelding 1 is een voorbeeld gegeven van een afvoerpatroon van een gemaal in een woonwijk zonder rioolvreemd water, gedurende een week zonder neerslag in maart 2006. Dit afvoerpatroon is voor veel recente woonwijken in Amersfoort gevonden. In de nachtelijke uren (tussen 02.00 en 06.00 uur) is er nauwelijks afvoer. Daarnaast is af te leiden dat in het weekeinde meer mensen overdag thuis zijn, waardoor de afvoer hoger is dan door de week. Bovendien is af te leiden dat mensen in het weekeinde later opstaan en naar bed gaan: de pieken en dalen treden later op. In afbeelding 2 is een afvoerpatroon te zien van een gemaal in een woonwijk mét rioolvreemd water. Hierbij wordt ook in de nachtelijke uren veel water afgevoerd. Uit de grafiek en de meetdata van de overige perioden is af te leiden dat sprake is van een ‘basisafvoer’ van minimaal 50 kubieke meter per uur.
Afb. 1: Uurgegevens gemaal Melkkruid. Afb. 2: Uurgegevens gemaal De Eem.
Aanvullende analyses
Afb. 3: Verpompte dagvolumen Randenbroek, oplopend gesorteerd.
veelheid, waaruit het aandeel rioolvreemd water niet is te herleiden. Voor alle stelselgemalen met beschikbare gegevens zijn de verpompte uurvolumen beschouwd van vijf droge perioden in 2004-2006. Om de invloed van de variatie in de dwa-stroom gedurende een week te kunnen uitsluiten, zijn aaneengesloten perioden van 14 dagen geselecteerd. In eerste instantie zijn de eerste twee stappen van de DWAAS-methodiek (zie kader op pagina 48) uitgevoerd. De verpompte dagvolumen in de beschouwde perioden zijn vergeleken met het gemeten drinkwa-
terjaarverbruik, dat hiervoor op basis van postcode is verdeeld over de betreffende bemalingsgebieden. Ook is het theoretische dwa (inwoners x theoretisch drinkwaterverbruik) vergeleken met de verpompte dagvolumen. Van elk bemalingsgebied zijn de theoretische dwa, het drinkwaterverbruik en de verpompte dagvolumen opgenomen in een grafiek. In veel gevallen konden verschillen tussen het drinkwaterverbruik en de verpompte dagvolumen niet verklaard worden, vermoedelijk door de aanwezigheid van koppelingen tussen bemalingsgebieden of te veel onnauwkeurigheden in
In de ‘quick scan’ was voor een aantal bemalingsgebieden geen duidelijke conclusie te trekken over de aanwezigheid en omvang van rioolvreemd water. Voor enkele van deze bemalingsgebieden zijn aanvullende analyses uitgevoerd. Voor een aantal gemalen zijn de afvoeren van bovenstrooms gelegen gemalen in mindering gebracht op de verpompte uurvolumen waardoor de eigen uurvolumen beschouwd konden worden. Daarnaast is voor enkele bemalingsgebieden gekeken naar de diepteligging van de riolering, gemeten grondwaterstanden en de dagafvoeren van het gemaal. Amersfoort beschikt over een dicht grondwatermeetnet. Eén keer per twee weken wordt de grondwaterstand handmatig gemeten in ruim 185 peilbuizen. In de geanalyseerde bemalingsgebieden waren per gebied van vijf tot 15 peilbuizen de grondwaterstandgegevens beschikbaar. Op basis van grondwaterstanden en diepteligging is de kans op instromend grondwater ten gevolge van lekke riolering bepaald. Voor alle vier bemalingsbieden bleek een groot deel van de riolering langdurig onder de voorkomende grondwaterstanden te liggen. Vervolgens zijn verschillende varianten op de Weiss-Brombach-methode1) toegepast. Allereerst zijn alle verpompte dagvolumes oplopend gesorteerd (zie afbeelding 3). Hierbij is onderscheid gemaakt naar zomerhalfjaar, winterhalfjaar, weekend en werkdagen. Bij alle beschouwde bemalingsgebieden bleek een aanzienlijk verschil te bestaan tussen de zomer- en de winterafvoer. H2O / 2 - 2010
47
DWAAS
In opdracht van STOWA en Stichting RIONED is een methode ontwikkeld en beproefd waarbij bepaald kan worden óf ergens rioolvreemd water voorkomt en zo ja, hoeveel. De Droog Weer Afvoer Analyse Systematiek (DWAAS) bestaat uit vijf stappen: stap 1. Vergelijking tijdreeks dagsommen influent met drinkwaterverbruik; stap 2. Bepaling theoretische dwa; stap 3. Bepaling voortschrijdend gemiddelde van dagsommen influent; stap 4. Maken van de zogenaamde WeissBrombach-frequentieverdeling; stap 5. Beoordeling resultaten. Over de DWAAS-methodiek is eerder in H2O gepubliceerd.
Vervolgens zijn de verpompte dagvolumen op datum gekoppeld aan de grondwaterstandmetingen. Hierna zijn alleen verpompte dagvolumen op dagen met een grondwaterstandmeting geselecteerd en is de data uitgesplitst naar zomer- en winterhalfjaar. Daarna zijn de verpompte dagvolumen (met bijbehorende grondwaterstand) oplopend naar grootte gesorteerd voor zowel het zomer- als het winterhalfjaar. De verpompte dagvolumen op dagen waarop de grondwaterstandgegevens niet gemeten zijn, zijn buiten beschouwing gelaten. De grondwaterstanden die één keer per twee weken worden gemeten, mogen namelijk niet worden geïnterpoleerd, omdat deze om de tussenliggende periode sterk kan variëren. Uitgezet in een grafiek blijkt voor alle onderzochte bemalingsgebieden een duidelijke relatie te bestaan tussen grondwaterstand en gemaalafvoer (zie afbeeldingen 4 en 5). Als wordt ingezoomd op het deel van de grafiek zonder neerslag, is globaal de omvang van de relatie te bepalen. In het voorbeeld in afbeelding 5 neemt de afvoer met circa 80 kubieke meter per uur toe als de grondwaterstand met 0,2 meter stijgt.
Afb. 4: Relatie tussen grondwaterstanden en verpompte dagvolumen (zomer en winter) Randenbroek . Afb. 5: Relatie tussen grondwaterstanden en verpompte dagvolumen Randenbroek.
Actieprogramma Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek is een actieprogramma opgesteld, dat de komende jaren wordt uitgevoerd. Het omvat een inspectieplan en een aantal maatregelen om lekke riolen en foutieve rioolaansluitingen te lokaliseren en repareren. De maatregelen betreffen voornamelijk de renovatie van lekke gemengde en dwa-riolen en het afkoppelen van verhard oppervlak van gemengde stelsels. Om te beoordelen of de hoeveelheid
‘rioolvreemd water’ daadwerkelijk afneemt, worden de gebieden waarin maatregelen zijn uitgevoerd, dit jaar opnieuw onderzocht. LITERATUUR 1) Van de Kerk A., B. Palsma en A. Beenen (2004). Rioolvreemd water nu kwantificeerbaar. H2O nr. 2, pag. 7.
advertentie
Had je maar... alles van bodem, grondwater tot bron in één hand! Wij, de specialisten van Haitjema nemen graag en deskundig de totale zorg voor bodem, watervoorziening en waterwininstallatie van u op ons, en houden deze voor u in de hand. Grondboorbedrijf Haitjema B.V. is gespecialiseerd in: • diepe boringen • waterwinputten • onderhoud
• energieopslag • bodemonderzoek • bronbemaling
Wisseling 10, Postbus 109, 7700 AC Dedemsvaart tel.: 0523-612061 fax: 0523-615950 e-mail:
[email protected] internet: www.haitjema.nl
48
H2O / 2 - 2010
agenda 2 februari, Driebergen Emissies
symposium over emissies, met aandacht voor de volgende vragen: Hoe kun je de betrouwbaarheid van emissiecijfers in kaart brengen en verbeteren? Welke stoffen (bronnen en routes) zijn nog onvoldoende of helemaal niet in beeld gebracht om goed voorbereid te zijn op de volgende versie van de stroomgebiedsbeheerplannen? Kunnen deze worden toegevoegd aan de EmissieRegistratie? Nieuwe prioritaire stoffen: welke stoffen worden vanuit Europa aan de lijst toegevoegd? Organisatie: Rijkswaterstaat Waterdienst, Deltares, STOWA en Waternetwerk. Informatie: Sacha de Rijk, e-mail:
[email protected].
2 februari, Wageningen Balancing on tipping points
minisymposium ter ere van Marten Scheffer, professor in de aquatische ecologie en waterkwaliteitsmanagement, die de Spinoza-prijs won voor zijn onderzoek naar abrupte overgangen in complexe systemen zoals natuur, klimaat en zelfs de maatschappij. Organisatie: Studiekring Milieu en het Natuurwetenschappelijk Gezelschap Wageningen. Informatie: www.klv.nl.
4 februari, Utrecht RIONED-dag
jaarlijkse bijeenkomst van riolerend Nederland met aandacht voor actuele ontwikkelingen én samenwerkingsvormen tussen gemeente en waterschap, inclusief vijf parallelprogramma’s: ‘buienradar’ en neerslagmeting: samen een sterker beeld, rioolwater als grondstof, slim rioleringsbeheer, personeelstekort in de sector en innovaties op de zeepkist. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
4 februari, Amsterdam Bouwen aan en op het water: hoe nu verder in 2010?
bijeenkomst over het bouwen aan en op het water, met aandacht voor Haarlemmermeer (Westflank), Tiel (klimaatdijk) en Dordrecht (buitendijks bouwen aan De Stadswerven), gevolgd door een wethoudersdebat. Organisatie: WaterWonen, Elba Media. Informatie: www.waterwonenmagazine.nl.
8 februari, Utrecht M.e.r. versus klimaat verandering en water
discussiemiddag over de aandacht voor water en klimaatverandering in ruimtelijke plannen. Aan de orde komen onder meer de PKB Ruimte voor de Rvier, waterplannen en drinkwatervoorziening. Dagvoorzitter is dijkgraaf Lambert Verheijen. Organisatie: Vereniging van Milieu professionals. Informatie: www.vvm.info.
9 februari, Utrecht Duurzaam inkopen met Kiwa-keur?
tweede editie van het Watersymposium van Kiwa, dat in het teken staat van duurzaam inkopen door drinkwater- en installatiebedrijven, met als centrale vraag of het Kiwa-keur op producten het duurzaamheidsaspect voldoende afdekt. Organisatie: Kiwa en het College van Deskundigen Waterketen. Informatie: Kees Poortema (070) 414 46 39.
11 februari, Wageningen Role of laboratory experiments in water and sediment dynamics research
symposium over de verschillende invalshoeken van laboratoriumonderzoek naar water en sediment en de relevantie van deze onderzoeken voor de praktijk. Organisatie: Wageningen Universiteit. Informatie: Bart Vermeulen,
[email protected].
11-12 februari, Nieuwegein Baggerspecie
negende editie van het baggersymposium, waar wetgeving en handreikingen aan de orde komen, maar ook actuele kwesties zoals de stort van vervuilde bagger in zandwinputten en de maatschappelijke onrust die dit oplevert. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/baggerspecie.
18 februari, Utrecht Nieuwe sanitatie
zesde bijeenkomst over de ontwikkelingen rond ‘nieuwe sanitatie’: het decentraal inzamelen en verwerken van afvalwaterstromen, met aandacht voor de resultaten van lopend onderzoek en pilotprojecten op dit gebied. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatiesystemen. Informatie: www.stowa.nl.
18 februari, Tiel Van neerslag tot schade
seminar, met de presentatie van de resultaten van het ‘Leven met water’-project ‘Van neerslag tot schade’. Organisatie: HKV, UT, KNMI en STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
23 februari, Leiden Natuurvriendelijke oevers met draagvlak
platformbijeenkomst waarin antwoord wordt gegeven op alle vragen over het belang en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
4 maart, Delft Recent advances in water resources
colloquiumserie met lezing door prof. dr. H. de Swart: ‘Transverse structure of tidal and residual flow and sediment concentration in estuaries: sensitivity of characteristics and mechanisms to tidal forcing and water depth’. Organisatie: sectie Waterhuishouding van de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (TU Delft). Informatie:
[email protected].
16-18 maart, Gorinchem Aqua Nederland
vakbeurs die zich vooral op de binnenlandse watermarkt richt, met aandacht voor waterbehandeling, watermanagement en watertechnologie. Parallel hieraan worden de Rioleringsvakdagen gehouden. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
16-18 maart, Gorinchem Rioleringsvakdagen
eerste editie van een vakbeurs die geheel gericht is op de rioleringssector. Op deze beurs wordt aandacht besteed aan de infrastructuur, maar ook aan beheer en onderhoud. Deze beurs wordt tegelijk gehouden met de Aqua Nederland Vakbeurs. Organisatie: Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
16-18 maart, Apeldoorn Riolering en stedelijk watermanagement
congres met 24 lezingen (over afvalwater, gemeentelijk beleid, hemel-, grond- en oppervlaktewater, inrichting en beheer van de openbare ruimte), aandacht voor producten en een gespecialiseerde beursvloer. Organisatie: HoLaPress Communicatie. Informatie: www.nationaalcongresriolering.net
18 maart, Soest WaterSPOT
bijeenkomst met de presentatie van de resultaten van het innoWATOR-project WaterSPOT en kennismaking met de eerste drinkwatersimulator ter wereld. Organisatie: projectgroep WaterSPOT. Informatie:
[email protected].
25 maart, Amsterdam Wereld Waterdag
bijeenkomst, in samenwerking met NWP, Unesco en IWA, over de voortgang bij het behalen van de millenniumdoelen en het belang van samenwerkingsverbanden in de watersector daarbij. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
2 maart, Driebergen Waternood
gebruikersmiddag over de ontwikkelingen rond het instrument Waternood. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
H2O / 2 - 2010
49
handel & industrie *thema Nieuwe sanitatietechniek genereert energie Het nieuwe sanitatieconcept EUREKA-HD (Energie Uit Rioolwater En KeukenAfval bij Hoge Druk) is voor het eerst in een project toegepast. Hierbij wordt decentrale waterbehandeling met een vacuumstelsel voor de inzameling van organisch afval en huishoudelijk afvalwater gecombineerd met de nieuwe water- en energietechnologie van hogedrukgisting. Het bureau Bareau uit Heerenveen, dat zich bezig houdt met duurzame technologie, voerde het project uit in opdracht van STOWA, Wetterskip Fryslân en Eneco. De Eureka-HD-technologie wordt door Bareau in samenwerking met Wageningen Universiteit ontwikkeld. Met hogedrukgisting wordt groen gas gemaakt met aardgaskwaliteit, terwijl kooldioxide wordt vastgelegd en/of teruggewonnen. De biologisch opgebouwde druk (tot 90 Bar) is een nieuwe vorm van duurzame energie waarmee pompen kunnen worden aangedreven, terwijl tegelijkertijd water door filters kan worden geperst. Het is dus een waterzuiveringsinstallatie zonder externe energiebronnen en zonder mechanische aandrijvingen, die ook groen gas produceert. In het ontwerp worden de toiletten en voedselvermalers in de wijk aangesloten op een zwartwatersysteem. Hiermee wordt organisch afval en afvalwater verzameld. Warme afvalwaterstromen van badkamer en machines verlaten het huis door een grijs-
waterleiding; dat wordt in een hoogbelaste A-trap belucht. Het hierbij gevormde nutriëntrijke slib wordt toegevoegd aan het zwarte water. De zwartwaterstroom wordt in een vergister behandeld. Het gas wordt geïnjecteerd in het gasnet. Het digestaat wordt nabehandeld om stikstof te verwijderen en fosfaat terug te winnen. Tenslotte wordt de warmte uit de afvalwaterstromen teruggewonnen met een warmtepomp. Een deel van de warmte wordt gerecirculeerd om de gisting op temperatuur te houden. De rest wordt hergebruikt in de directe omgeving. De energie voor het gehele systeem wordt geleverd door de biologisch opgebouwde hoge druk. Tijdens het project is aangetoond dat de exploitatie van dit systeem vanaf een bepaalde schaalgrootte winstgevend is. Voor de bewoner is deze decentrale water- en
energiefabriek goedkoper dan een conventionele oplossing, omdat er financieel wordt bespaard op water, riolering en transport, energiegebruik van waterzuivering, afvalverwerking en het gebruik van gas in huis. De hogere investering in de decentrale installatie wordt hierdoor bij voldoende schaalgrootte terugverdiend. Daarnaast wordt minder water gebruikt, minder kooldioxide uitgestoten, fosfaat wordt teruggewonnen en er worden twee vormen van duurzame energie geproduceerd: groen gas en groene druk. De energieprestatie van een woonwijk kan door deze technologie in combinatie met samenwerking tussen water- en energiebedrijven worden verbeterd zonder dat de investeringen leiden tot een hogere prijs van de woningen. Voor meer informatie: www.bareau.nl of (0513) 84 54 59.
Rioollaser met nieuw richtsysteem IBA-handboek voor brede doelgroep De nieuwe rioollaser QL 125s van Laser Technology Controls uit Nieuwegein is uitgerust met een extra verticaal roterende laser, naast de gewone lijnlaser. Hierdoor is het uitrichten onder alle omstandigheden eenvoudig en nauwkeurig uit te voeren. Met behulp van een normale laserontvanger als doel is het richten eenvoudiger uit te voeren dan bij conventionele systemen. De aluminium hermetisch gesloten behuizing (IP68) stelt de gebruiker in staat de laser bij alle weersomstandigheden in te zetten. Opstellen van de compacte QL125s is zelfs al
mogelijk in een rioolbuis van 125 millimeter. Met de krachtige lithium-ionbatterij beschikt de laser over een werkduur van 40 uur. Een extra batterij zorgt voor een extreem lange werkduur.
Voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA) bestaat een jaarboek, dat uitgegeven wordt door Debets BV. Het biedt een brede doelgroep relevante informatie over de huidige stand van zaken en praktijk.
Voor meer informatie: (030) 261 37 83.
Hoofdstuk 1 behandelt de introductie van systemen voor de individuele behandeling van afvalwater, eind jaren 90, en de daarbij behorende verboden, verplichtingen, certificeringen en ervaringen. Er waren toen naar schatting 200.000 ongerioleerde percelen, die per 2005 gesaneerd moesten zijn. Vorig jaar waren er echter nog 40.000 niet-gerioleerde woningen. Hoofdstuk 2 gaat over het wettelijke kader. In het derde hoofdstuk komt de werking van de verschillende IBA-systemen aan bod, inclusief een lijst met af te raden stoffen voor gebruikers. De septic tank is volgens het nieuwe Besluit afvalwaterhuishoudens de hoeksteen van het saneringsbeleid, vandaar dat daaraan een apart hoofdstuk is gewijd. Na hoofdstuk 5 - handhaving en begeleiding - is er nog een handige verklarende woordenlijst. Het handboek kost 25 euro, exclusief BTW, en is te bestellen bij Tineke Hepping: (050) 524 84 25.
50
H2O / 2 - 2010
TENDER ‘DUURZAME ONTWIKKELING VAN DE ONDERGROND’ GEOPEND Op 1 januari 2010 gaat het nieuwe programma ‘Duurzame Ontwikkeling van de Ondergrond’ van SKB van start voor een periode van vijf jaar. In dit programma staat de verbindende rol van de bodem en ondergrond centraal binnen belangrijke maatschappelijke opgaven zoals klimaat, waterbeheer, energie, ondergrondse ordening en landbouw en natuur. Het programma ‘Duurzame Ontwikkeling van de Ondergrond’ wil noodzakelijke innovatieve ontwikkelingen in de praktijk ondersteunen en antwoorden genereren op aanwezige kennisvragen. Daarvoor is een basisfinanciering van € 10 miljoen beschikbaar gesteld door het ministerie van VROM. Het programma is bedoeld voor consortia van private en publieke partijen die samen vernieuwende aanpakken willen ontwikkelen om de bodem en de ondergrond duurzaam te benutten en te beheren. Tender geopend De eerste tender is gepubliceerd en sluit op 29 maart om 12.00 uur. Voor deze tender is circa € 500.000,beschikbaar. U kunt zowel projectideeën als uitgewerkte voorstellen indienen. Voor informatie over deze tender, de beoordelingsprocedure en de voorwaarden kunt u terecht op www.skbodem.nl. U kunt uw interesse voor deelname aan de tender via deze website kenbaar maken. Startbijeenkomst Om u de gelegenheid te geven kennis te maken met het nieuwe programma organiseert SKB op 1 februari 2010 een startbijeenkomst. Meer informatie over de startbijeenkomst vindt u op www.skbodem.nl
Grondwaterstanden draadloos tot uw beschikking ? Draadloze dataoverdracht heeft veel voordelen t.o.v. dataloggers die u moet bezoeken om de gegevens uit te lezen. Denk maar eens aan lastig te vinden peilbuizen in hoge begroeiing, overstort locaties waarvoor een weg moet worden afgezet etc. Het nieuwe GSM2 modem van KELLER rekent af met deze nadelen. Uw data wordt per email verstuurd en in een centrale SQL database opgeslagen. Vanuit deze SQL database is de data te visualiseren, al dan niet bewerkt. Export naar andere formaten en overstortrapportages behoren eveneens tot de mogelijkheden. Aan het GSM2 modem wordt een digitale niveausensor aangesloten die de waterstanden in peilbuis, overstort of oppervlaktewater meet. De metingen worden in het modem bewaard en op vooraf geprogrammeerde tijden per email verstuurd. Het GSM2 modem is batterijgevoed. Met een gemiddelde verbindingsfrequentie van 1 keer per dag en 1 meting per uur is de batterijlevensduur maar liefst 10 jaar.
Het nieuwe GSM2 modem van KELLER zorgt ervoor ! KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK
www.keller-holland.nl
Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E
[email protected]
handel & industrie *thema Testmethoden van liners Bij het relinen van bestaande riolen worden in hoofdzaak drie typen hars toegepast: onverzadigde polyester, vinylester en epoxy. Als drager worden naaldviltkousen of GVK-materialen gebruikt. Het impregneren van de drager met de hars gebeurt meestal in een geconditioneerde omgeving van de fabriek, maar het werkelijke eindproduct (de ‘kous’) ontstaat op locatie. Juist in tijden waarin bouwplaatsen onderworpen zijn aan een steeds sterkere prijsen tijdsdruk, is een vakkundige uitvoering en controle van de renovering erg belangrijk. Aangezien vooral de duurzaamheid van het reliningsysteem door de uithardingsgraad van de polymeermatrix wordt bepaald, dient elke factor die een bedreiging vormt voor de vereiste kwaliteit, zeer kritisch te worden geëvalueerd. De standaardmethode voor het testen van liners is de driepuntsbuigproef conform NEN EN ISO 178 (aangepast door NEN EN 13566-4). In de praktijk wordt regelmatig beweerd dat de hiermee bepaalde elasticiteitsmodulus voldoende inzicht geeft in de mate van uitharding van een liner. Het komt geregeld voor dat bij een volledig uitgehard proefstuk een lage E-modulus wordt gevonden, maar ook dat bij een hoge E-modulus een onvoldoende uitharding is vastgesteld. De E-modulus zegt dus niet alles over de kwaliteit; de complexiteit van het gebruikte composietmateriaal laat dit niet toe. De E-modulus is niet alleen afhankelijk van de uithardingsgraad van de harsmatrix maar ook van het type en de hoeveelheid vulstof, de hars-dragerverhouding, het uithardingsproces (bijvoorbeeld snel verwarmen, snel afkoelen) en, misschien wel het belangrijkst, van de monsterneming (monsternemingslocatie, behandeling van het teststuk, uiterlijk van het monster). Om die reden is een onderzoek naar de uithardingsgraad van belang, teneinde een beter inzicht te krijgen in de kwaliteit van het onderzochte proefstuk. Bij de controle van gerealiseerde liningen worden proefstukken in een laboratorium beproefd; dit zijn kortdurende eigenschappen.
Het is van belang dat naast de sterkte en stijfheid op korte termijn ook inzicht ontstaat in de mate van uitharding, omdat alleen bij volledige uitharding de relatie met de langdurende beproeving te leggen is. Hiervoor kan de standaard DSC-methode (geschikt voor EP-harsen, maar niet voor de overige harssoorten) gebruikt worden. Een nauwkeurige bepaling van de uithardingsgraad op basis van de elasticiteitsmodulus, zoals bepaald conform DIN EN ISO 178 (voorgeschreven door NEN EN 13566-4), is vanwege de vele invloeden op de elasticiteitsmodulus niet mogelijk. Is bijvoorbeeld sprake van een ontoereikend doordrenkt proefstuk, dan zal voor de E-modulus een slechte, lage, waarde gevonden worden, hoewel de polymeermatrix voldoende is uitgehard. Om de langdurende eigenschappen van het systeem te kunnen bepalen, is het bereiken van een zo volledig mogelijke uitharding noodzakelijk. Ook de mechanische gegevens en reductiefactor voor de langeduurbelastingen die aan de statische berekeningen ten grondslag liggen, gelden alleen bij een maximale uithardingsgraad. Daarom is het belangrijk meerdere aspecten te kennen om een uitspraak met voldoende nuancering uit te kunnen brengen.
Verende waaier voorkomt verstopping De Flygt N-3085-pomp met hydraulisch geveerde waaier kan een dreigende storing voorkomen. De verende waaier zorgt voor extra ruimte waarlangs (grote) materialen kunnen passeren, door langs zijn as omhoog en omlaag te bewegen. Vanaf 1 februari brengt ITT Water & Wastewater deze pomp ook in Nederland en België op de markt. Tien jaar geleden veroorzaakte de N-technologie een ware revolutie in de pompwereld, door de combinatie van hoge capaciteit bij laag verbruik én zijn vrijwel storingvrije prestaties. De verende waaier is een innovatie. Voor incidenteel voorkomende grotere stukken materiaal hoeft niet langer de hele dag een overgedimensioneerde pomp te draaien: de duurzame Flygt
Bij de dimensionering van de ‘kousen’ worden de langdurende eigenschappen van de liner gebruikt. Bij de controle van gerealiseerde liners worden echter alleen de kortdurende eigenschappen gemeten. Daarom is het belangrijk inzicht te krijgen in de mate van uitharding, omdat alleen bij volledige uitharding de relatie met de langeduurbeproeving (vastgesteld tijdens 10.000 uur test, die als referentie gebruikt wordt) te leggen is. Er zijn meerdere methoden die gebruikt kunnen worden om de langetermijneigenschappen te bepalen of te herleiden. Sommige methoden zijn te duur voor dagelijks gebruik (bijvoorbeeld de DMA-methode), andere stellen hogere eisen aan het behandelen van de proefstukken (dat geldt voor reststyreenmeting en deels ook voor de DSC-methode), zodat bij elke methode over voor- en nadelen discussie gevoerd kan worden. Conclusie is dat door meerdere metingen (en met verschillende methoden) met voldoende nuancering is vast te stellen of de geproduceerde ‘kousen’ van bevredigende kwaliteit zijn. Jörg Sebastian (directeur Sachverständigenbüro für Kunststoffe) Rudi Ceric (directeur Head Engineering)
Totale renovatie minigemalen voor vaste prijs ITT Water & Wastewater verzorgt voortaan de totale renovatie van drukrioolgemalen voor een vaste lage prijs per gemaal. Gemeenten kunnen bij het bedrijf terecht voor inspectie en doorberekening van het stelsel tot en met de ‘zo goed als nieuwe’ oplevering.
De N3085 -pomp met hydraulisch geveerde waaier.
N-3085 met verende waaier combineert het rendement en het lage energieverbruik van een kleine pomp met het vermogen en de prestaties van een grote. Voor meer informatie: www.ittwww.nl of (078) 654 84 87.
Een gemiddeld minigemaal is na 15 tot 20 jaar toe aan vernieuwing. De installatie is dan afgeschreven, het rendement van de pomp neemt af en de kans op storingen groeit, waardoor - naast de energiekosten - ook de onvoorziene uitgaven stijgen. Tijdig en structureel renoveren maakt het gemeenten mogelijk op eenvoudige wijze voor tientallen jaren te budgetteren. Voor meer informatie: (078) 654 84 00.
52
H2O / 2 - 2010
Onze wereld MWH zet al meer dan 160 jaar haar voetstappen in de wereld van advies- en ingenieursdiensten; een breed werkterrein met steeds nieuwe vragen waarvoor innovatieve expertise nodig is. Om de beste oplossingen te vinden, combineren we internationale technologie, regionale kennis en lokale vaardigheden in een wereldwijd netwerk. Onze adviseurs en ingenieurs werken samen met elk een eigen focus op het gebied van Milieu & Ruimte, Water, Energie & Afval en Industrie & Havens. We werken voor lokale en landelijke overheden, nationale en internationale bedrijfsleven en industrie, en bedienen opdrachtgevers lokaal en multinationaal. Ongeacht welk werkterrein, ‘duurzaam’ en ‘maatschappelijk verantwoord’ staan in onze visie altijd voorop. Wij staan graag met onze voeten in de modder om de voetafdruk van onze opdrachtgevers kleiner te maken. Ben jij specialist op een van onze terreinen en heb je de juiste voetafdruk? Kijk op onze website voor informatie over MWH en actuele vacatures.
MWHglobal.nl WerkenbijMWH.nl
P
o m P e n
n
Af
s l u i t e r s
n
s
y s t e m e n
Kant-en-klare topkwaliteit: CK800 pompstation Het CK800 pompstation van KSB is bedoeld voor afvoer van afvalwater. Licht van gewicht en toch uiterst robuust laat het nieuwe pompstation zich eenvoudig installeren. En door het slimme ontwerp en de constructie tegen opdrijven en -achterblijvend vuil en zijn veelzijdige aansluitmogelijkheden is een optimale afvoer gegarandeerd. Gecombineerd met de hoogwaardige, corrosiebestendige componenten biedt de CK800 u het beste op het gebied van inbouw-, installatie- en onderhoudskosten. KSB Nederland B.V. . www.ksb.nl .
[email protected]
90374
WATERBEHANDELING OP MAAT
wa_adv_jan_2010.indd 1
11-01-10 20:55
dhv.nl
Water Treatment volgens Claire “Mijn klanten willen evenwicht tussen waterkwaliteit, milieueffecten en totale kosten. En ze stellen hoge eisen als het gaat om duurzaamheid. Terecht”, vindt Claire, waterexpert bij DHV. Samen met haar collega’s en in nauw overleg met klanten implementeert ze oplossingen voor waterbehandeling. Innovatieve en op maat gesneden projecten die bijdragen aan schoner water, overal ter wereld. Niet de makkelijkste oplossing, maar die met het beste resultaat. DHV, altijd een oplossing verder.
Advies- en ingenieursbureau
Deskundig advies in rioolwerken! Ingenieursbedrijf Head Engineering B.V. is een onafhankelijk adviesbureau op het gebied van rioolwerken. Voor advies en ondersteuning van relining van rioolsystemen, afkoppelen van hemelwater en het berekenen van bestaande en nieuwe rioolstelsels is Head Engineering een specialist op maat.
• • • •
Berekeningen Afkoppelen Relining Detachering
Waar rioolwater een rol speelt, biedt Head Engineering advies op maat!
www.headengineering.nl
Berenkoog 36b 1822 BJ Alkmaar Tel.+31(0)72 561 78 32 Fax +31(0)72 564 70 74 E-mail:
[email protected]