nº
42ste jaargang / 11 december 2009
24 /
2009
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
thema proceswater “GRENS IN BESPARING OP WATER BEREIKT” DE ROL VAN EEN MER IN HET WATERBEHEER SCREENING PROCESWATERMONSTERS OP LEGIONELLA
Steun de waterschappen
I
k zeg het maar meteen. Ik wil dat de waterschappen blijven. Ik ben het helemaal eens met Cees Veerman die afgelopen week in een aantal regionale kranten liet optekenen dat de eventuele opheffing van de waterschappen niemand winst oplevert, sterker nog: geen enkele besparing oplevert. Het onderbrengen van de waterschappen bij de provincies lijkt me in geen enkel opzicht zinvol. De organisatie van de provincie wordt daardoor alleen maar nodeloos ingewikkelder gemaakt. De waterschappen in de huidige vorm kunnen maximaal bezig zijn met datgene waarvoor ze bedoeld zijn: het waterbeheer in Nederland regelen. En niemand zegt dat ze dat niet goed doen. De argumenten om de waterschappen als bestuurslaag te schrappen, lijken ook
niet veel te doen te hebben met het inhoudelijke werk, maar met het weghalen van een bestuurslaag. Maar dat had net zo goed de provincie kunnen zijn. Ook daar gaat veel geld om. Waarom moet dan het waterschap het ontgelden? Het argument van de geringe belangstelling bij de burger voor het waterschap (met een verwijzing naar de geringe opkomst bij de waterschapsverkiezingen) is ook niet sterk. Hoe minder kritiek het werk van de waterschappen oplevert, des te groter de kans dat niemand zich echt geroepen voelt om bestuurders voor die waterschappen te gaan kiezen. Laat de waterschappen hun werk doen en kijk, als er per se een bestuurslaag in Nederland weg moet, ook eens kritisch naar bijvoorbeeld de provincie. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail
[email protected] Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten:
[email protected] Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail
[email protected] fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
inhoud nº 24 / 2009 / *thema 4
/ ‘Bestuurlijke ontpoldering’ moet waterbeheer Nederland vlot trekken
6 / BTO-onderzoek in 2009 10 / ‘Burgers meer betrekken bij herinrichting diepe plassen’
14* / Interview met Marco Diekstra en Walter Hulshof
14
Maarten Gast
16* / Jules van Lier: “Afvalwater wordt belangrijke energie- en grondstoffenbron”
18 / Henk van Schaik over COP15 20 / De rol van een milieueffectrapportage in het waterbeheer Frans Dotinga en Marco Vroeger
18
23 / Ecologie leidende factor voor verbetering waterkwaliteit in Raalte Adrie Otte, Johan Blom, Wim de Blecourt en Henry van Veldhuizen
28 / Stand van zaken rond gezondheidsgerelateerde watermicrobiologie Aleksandra Magic-Knezev
39* / MBR rwzi De Drie Ambachten
42
voorbeeld van ketensluiting met de industrie Jan Willem Mulder, Piet de Boks, René de Jager, Albert Veraert
42*
/ Combinatie van Q-PCR en specifieke kweekmethode is effectief voor screening proceswatermonsters op Legionella Frank Oesterholt, Lambér Paping, Harm Veenendaal en Dick van der Kooij
46 / Opsporen van ziekteverwekkende micro-organismen in de watercyclus met BiosparQ Ron van der Oost, Charles Kientz, Marco Dignum en Jack Vogels
51 / Agenda 52* / Handel & Industrie
Bij de voorpagina: Onder de naam North Water wordt bij zoutwinner Nedmag in Veendam hoogwaardig proceswater gemaakt uit oppervlaktewater. Op de foto een beeld van het noodzakelijke zuiveringsproces (foto: Groene Zoden Fotografie).
‘Bestuurlijke ontpoldering’ moet waterbeheer Nederland vlot trekken Veel waterprojecten in Nederland ondervinden vertraging of worden zelfs helemaal niet uitgevoerd door de bestuurlijke complexiteit. Regelgeving staat in de weg, maar ook overheden met verschillende belangen en wensen. Daarbij worden de zaken er niet makkelijker op door de financiële crisis en de aangekondigde bezuinigingen van de rijksoverheid. Op de achtergrond speelt daarbij nog de discussie over de instituties in Nederland: moeten de taken van waterschappen, gemeenten en provincies blijven zoals ze zijn? Moeten ze ingrijpend veranderen of moet misschien zelfs een hele bestuurslaag verdwijnen? Tegelijkertijd leidt deze onzekerheid wellicht tot meer efficiëntie. De Unie van Waterschappen kwam al met het plan om het rioolbeheer over te nemen, Vitens lanceerde kortgeleden het idee van waterketenbedrijven, aparte NV’s die de waterketen beheren. Ideeën genoeg, nu nog de mensen die passie en doorzettingsvermogen hebben om deze uit te (laten) voeren. We zitten nu in een interbellum waar we bestuurlijk sterker uit moeten komen, zo was de hoofdgedachte op de Nationale Waterconferentie 2009 van het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid op 23 en 24 november in Soestduinen.
‘B
estuurlijke ontpoldering’ werd gedurende de conferentie het containerbegrip voor minder regels, meer samenwerking van de overheid, sterke regisseurs, het doorhakken van knopen en ‘gewoon doen’. Dat die ontpoldering nodig is, bleek uit de vele verhalen en voorbeelden van diverse sprekers, waarbij allerlei projecten verzanden in processen en overleggen of zelfs sneuvelen op de tekentafel. Gelukkig zijn er ook projecten die wél slagen. Zo gaf Co Verdaas (gedeputeerde in Gelderland) het voorbeeld van Waalweelde, waar het buitendijkse gebied van de Waal vanaf de Duitse grens tot de grens met Zuid-Holland klaar wordt gemaakt voor de toekomst. Daar wordt meer ruimte voor de rivier gecreëerd, samen met ecologische verbeteringen. Zijn collega-gedeputeerde Ger Driessen (Limburg) gaf ook een aantal voorbeelden van projecten die voortvarend waren aangepakt: de Zandmaas en de Grensmaas bijvoorbeeld. Dijkgraaf Annemarie Moons van Vallei & Eem kwam met een ander geslaagd project uit haar tijd als gedeputeerde van de Provincie Noord-Brabant: de Overdiepse Polder, waar het initiatief vanuit de bewoners kwam om als bescherming tegen hoogwater op terpen te gaan wonen. Een voorbeeld van hoe het niet moet is wat haar betreft het gebied Binnenveld, op de grens van Utrecht en Gelderland. Dit gebied ligt ingeklemd tussen stedelijk gebied en kent verschillende functies: recreatie, waterberging, natuur en landbouw. Verbetering van het gebied loopt momenteel vast door de vele partijen die belang hebben bij het gebied en regelgeving zoals Natura 2000. Het gevolg is ook dat de burgers in dat gebied zich afwenden van alle plannen en er geen draagvlak bestaat om ook maar iets uit te voeren. Uit de voorbeelden van geslaagde en nietgeslaagde projecten blijkt dat een aantal
4
H2O / 24 - 2009
factoren van belang is bij het realiseren van plannen: gedeelde belangen, draagvlak, samenwerking van de betrokken overheden, een sterke regisseur en geld. In het ideale geval financiert het project zichzelf, zoals in Limburg door de verkoop van zand en/of grind of elders door de verkoop van woningen. Behalve de bestuurlijke drukte en de vele, al dan niet conflicterende regels, kan ook de individuele bestuurder of politicus van doorslaggevend belang zijn. Ellen Masselink van ontwikkelingsmaatschappij AM kwam met een voorbeeld van een nieuwe combinatie van functies in de Westflank (Haarlemmermeer). De ideëen van AM werden niet overgenomen, omdat ze nieuw waren en daardoor voor onzekerheid zorgen. Op andere plaatsen worden nieuwe ideëen juist omarmd, zo bleek uit haar ervaringen. Rotterdam lijkt zo’n plek te zijn. Paula Verhoeven, ‘klimaatdirecteur’ van de gemeente Rotterdam, gaf voorbeelden van concrete projecten die in de stad worden uitgevoerd om nu en in de toekomst met water om te gaan. Zo wordt een parkeergarage gecombineerd met een grote waterberging, er wordt een drijvend paviljoen gerealiseerd en groene daken aangelegd. Maar ook goede ideëen kunnen niet zonder draagvlak van de bewoners: de waterpleinen, die midden tussen de huizen voor zowel speelruimte als waterberging moeten zorgen, worden zeer gewaardeerd door de bewoners. Maar liever in een andere straat. De noodzaak voor het doorhakken van knopen en het uitvoeren van projecten in Nederland bleek wel uit het verhaal van Pier Vellinga (hoogleraar Wageningen Universiteit). Ondanks de onzekerheden over de ontwikkeling van het klimaat lijkt een zeespiegelstijging onafwendbaar. Vellinga werkte mee aan het advies van de jongste Deltacommissie dat vorig jaar september
verscheen. Hij pleit voor doorbraakvrije dijken, die dusdanig breed zijn dat ze een mogelijke overstroming kunnen omzetten in alleen wateroverlast. Maar wat ook wordt besloten, het moet wel snel gebeuren, aldus Vellinga. De vraag is dan ook: hoe kunnen we dat proces van planvorming tot uitvoering versnellen? Over die vraag boog Geert Teisman zich (hoogleraar Erasmus Universiteit). Hij constateerde dat we een lange traditie van de wens naar snelle uitvoering hebben en een even lange traditie van het niet uitvoeren van die wens. Overigens is Nederland niet uniek in dat aspect; ook in andere landen gaat de uivoering niet zo snel als gewenst. In zijn optiek moeten we afstappen van een gefaseerde uitvoering: de volgorde probleem - plan - uitvoering is niet haalbaar door de complexiteit en de vele nieuwe problemen en vragen die in elke fase opduiken. Beleid en uitvoering zouden parallel moeten lopen en flexibel moeten zijn zolang het doel niet uit het oog wordt verloren. Integrale doelen vereisen integrale processen en die zijn per definitie ingewikkeld. Die complexiteit moeten we erkennen. Integraliteit moet het uitgangspunt zijn: een aantal verschillende processen op een later moment integreren is zeer lastig door de belangen die dan al gevestigd zijn. Maar wat betekent dit nu voor de praktijk? Eén van de grote (lopende) projecten waar integraal denken centraal staat, is de transitie van de zuidwestelijke delta. De Deltawerken hebben voor veiligheid gezorgd, maar ook voor ecologische problemen. Om die op te lossen zonder de veiligheid en andere belangen (recreatie, landbouw, zoetwatervoorziening) in het nauw te brengen, is het nodig de delta als één geheel te beschouwen. Joost Schrijnen, programmadirecteur van de stuurgroep zuidwestelijke
verslag en vérkocht kunnen worden naar het buitenland. De waterproblemen in China worden met grote voortvarendheid aangepakt volgens Shuhua van Someren-Wang. Waar in Nederland een gemiddelde tijd van 14 jaar ligt bij de overheid tussen begin en einde van grote projecten, gaat in China alles veel sneller. Dat betekent niet alleen dat grote binnenlandse problemen worden aangepakt, maar dat China ook veel kennis en ervaring opdoet met water. Volgens Van SomerenWang heeft China Nederland binnen vijf jaar ingehaald op watergebied, een stelling die in de zaal voor beroering zorgde.
Ontwerp van de inrichting van de Overdiepse Polder (Bron: provincie Noord-Brabant/ Maquette Studio Stens).
delta, beschreef het tot nu toe gevoerde proces om alle partijen en belangen te betrekken bij de planvorming. De problemen van de delta moeten ‘eigendom’ worden van de bewoners en de belanghebbenden, zodat ingrijpende oplossingen gedragen worden door alle partijen. Toch biedt de bestuurlijke complexiteit ook mogelijkheden. Juist door de stroperigheid van bestuurlijke processen ontstaat de wens naar versimpeling en versnelling. Rik van Terwisga van waterleidingbedrijf Vitens liet duidelijk zien in welke spagaat een drinkwaterbedrijf terecht kan komen. Zo heeft het bedrijf de plicht waterwingebieden in te stellen om de watervoorziening veilig te stellen. Tegelijkertijd willen gemeenten, die aandeelhouder zijn van datzelfde waterbedrijf, die grond graag gebruiken voor bijvoorbeeld woningbouw. Dergelijke belangenconflicten noopten Vitens om goed naar zichzelf te kijken en vast te stellen wat de doelen eigenlijk zijn. Uiteraard de levering van goed drinkwater, maar ook solidariteit met de maatschappij (realiseren drinkwaterprojecten in het buitenland) en het besparen op kosten voor de maatschappij. Uit die laatste gedachte, en ook om de bestuurlijke complexiteit enigszins te stroomlijnen, kwam de gedachte voort om de afvalwaterketen onder te brengen in aparte NV’s. Deze bedrijven zouden op regionale schaal moeten opereren met gemeenten en waterschappen en eventueel de provincies als aandeelhouders. Dat een bundeling van functies tot kostenvoordeel kan leiden, blijkt uit het succes van Aquario, dat in Friesland voor een aantal gemeenten het rioolbeheer overneemt. Deze manier van werken heeft al een besparing van 15 tot 20 procent opgeleverd. Henk Brons van belangenvereniging VEMW zag dit als een stap in de goede richting, evenals het voorstel van de Unie van Waterschappen om het rioolbeheer helemaal in handen van de waterschappen te geven.
Maar behalve het oplossen van de problemen in eigen land wil Nederland zich graag profileren in het buitenland. Een aantal Nederlandse advies- en ingenieursbureau’s is al bezig met aansprekende projecten. Piet Dircke van Arcadis gaf daar voorbeelden van, met name in New Orleans. De Nederlandse kennis staat daar in hoog aanzien en wordt graag benut. In financieel opzicht zijn deze projecten misschien niet de meest winstgevende, omdat veel met lokale medewerkers wordt gewerkt, maar deze projecten zijn zeer geschikt als visitekaartje. Bovendien nemen de Nederlanders ook kennis mee terug. Bert Satijn van het programma Leven met Water poneerde in een discussie met Dircke en de aanwezigen de stelling dat Nederland vol is van de eigen kennis, maar niet moet onderschatten dat ook in het buitenland veel kennis aanwezig is. Dircke onderkende dit en gaf aan dat sommige buitenlandse klanten ‘nieuwe kennis’ willen. Ook willen buitenlandse delegaties graag meer zien dan de Deltawerken. Zo zijn de drijvende steden een geliefd onderwerp, maar helaas is in Nederland maar een beperkt aantal drijvende woningen gebouwd. Dircke pleitte dan ook voor samenwerking tussen bedrijven en overheden om de status van Nederland als innovatieve waterbouwer te bevestigen en te versterken. De opkomst van andere landen als waterexperts werd bevestigd in het verhaal van Taco van Someren en Shuhua van SomerenWang (van adviesbureau Ynnovate), die ingingen op het totstandkomen van innovaties en de ontwikkelingen in met name China. Van Someren poneerde de stelling dat het Nederlands waterbeheer goed is, maar niet (meer) innovatief. De toekomst van het waterbeheer ligt volgens hem in strategische innovaties, die in het binnenland gebruikt kunnen worden
Dat het Nederlandse bestuursmodel niet te vergelijken is met het Chinese bestuursen beslismodel moge duidelijk zijn. Ook is duidelijk dat het Nederlandse model op dit moment voor problemen zorgt bij de uitvoering van projecten. De voordracht van gedeputeerde Rinske Kruisinga (NoordHolland) toonde haarfijn de knelpunten tussen de verschillen bestuurslagen aan. De provincie kreeg de opdracht van het Rijk om de zwakke plekken langs de kust aan te pakken, met niet alleen oog voor de veiligheid maar ook voor ecologie en economie. Na de bewoners enthousiast te hebben gemaakt, zou het nu wel eens kunnen dat er toch alleen naar veiligheid wordt gekeken: daarmee maakt de provincie zich niet geloofwaardig, volgens de gedeputeerde. Anderzijds typeerde Kruisinga de waterschappen als een volledig functionele democratie, die zich verre zou moeten houden van het zelf ontwikkelen van beleid. Bij de aanwezigen van het congres leefde het gevoel dat we aan de vooravond staan van grote wijzigingen in het bestuursmodel, concludeerde dagvoorzitter Peter van Rooy. Welke richting dat opgaat en hoe ingrijpend dat wordt, is nu nog niet duidelijk. Dat het nodig is om efficiënter te besturen en slagen te maken, is een gegeven, stelde hij. Hij verwacht dan ook dat 2010 een buitengewoon interessant jaar gaat worden in bestuurskundig opzicht.
24 december De laatste uitgave van H2O vindt u dit jaar de dag voor Kerstmis op de deurmat. Het eerste nummer van het nieuwe jaar verschijnt op 15 januari. Het eerste themanummer komt uit op 29 januari en staat in het teken van riolering. Als u een bijdrage wilt leveren aan dit nummer, gelden als kopijsluitingsdata: 15 januari voor projectbeschrijvingen en achtergrondartikelen en 4 januari voor (semi-)wetenschappelijke artikelen voor de rubriek Platform.
H2O / 24 - 2009
5
BTO-onderzoek in 2009 De combinatie van nieuwe kennis en praktische ervaring creëert de beste mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen en vooruitgang. Daarom is co-makership een belangrijk aspect van het BTO, het collectieve onderzoeksprogramma van de waterbedrijven. Momenteel werken op 91 locaties deskundigen van waterbedrijven en van KWR Watercycle Research Institute samen aan uiteenlopende pilotprojecten om ontwikkelde kennis aan te scherpen tot praktische toepassingen. Enkele waterbedrijf-KWR-duo’s brachten hun co-makership-project over het voetlicht tijdens de jaarlijkse BTO-onderzoeksbijeenkomst op 18 november en gaven de ruim 80 toeschouwers een beeld van het samenspel tussen praktijk en theorie, vaak de sleutel voor succes.
W
outer van Delft (Vitens) en Bram van der Gaag (KWR) bespraken de ontwikkeling van het multisensorplatform. Bij de start in 2005 bestond een grote behoefte aan een onderlinge vergelijking van nieuwe watermonitoringstechnieken, aan harmonisatie en validatie. Daarom begonnen de drinkwaterbedrijven binnen BTO met partijen uit Israël en de Verenigde Staten Safewat: een project dat zich richt op de ontwikkeling van een multisensorplatform, dat in het veld te gebruiken is om diverse soorten sensoren voor chemische of biologische vervuilingen te combineren om snel betere beslissingen te nemen en om sensoren te vergelijken. Binnen Safewat is een sensor in ontwikkeling die verschillen in brekingsindex meet
tussen twee waterstromen. Eén helft van een te testen waterstroom wordt langs een oppervlak met een reactieve coating geleid. Specifieke moleculen binden zich (tijdelijk) aan die coating, waardoor een direct meetbaar verschil in brekingsindex ontstaat tussen de stromen. Momenteel worden voor dit type sensor verschillende, liefst herbruikbare, coatings ontwikkeld. Tegelijk is een mobiele monitoringsinstallatie gebouwd, waarin verschillende soorten sensoren tegelijk kunnen worden gekoppeld aan dataverwerking. Volgend jaar wordt de installatie in de praktijk ingezet voor evaluatie van uiteenlopende typen (nieuwe) sensoren en van de toepasbaarheid van (multi)sensortechnologie voor de drinkwa-
terpraktijk. Dit gebeurt in samenwerking met de duinwaterbedrijven, het Technologisch Topinstituut Watertechnologie en Sensor Universe en met diverse Europese organisaties binnen TECHNEAU.
Horizontaal gestuurd geboorde winputten Horizontaal gestuurd boren combineren met geperforeerde horizontale leidingen levert horizontaal gestuurd geboorde waterwinputten op, meestal aangeduid met HDDW (horizontal directional drilled wells). HDDW vergt minder ruimte bovengronds en minder infrastructuur en maakt onttrekking uit één dun watervoerend pakket mogelijk. Dit voorkomt problemen door menging van
Nieuwe techniek voor onttrekken en infiltreren van grondwater Eind november begon met geld uit de subsidiepot InnoWator een praktijkproef met een geheel nieuwe techniek om grondwater te onttrekken en/of te infiltreren. Het betreft een schachtloze pompput met een horizontaal filter: het merendeel van de huidige pompputten is juist met verticale putfilters uitgerust. Bestaande en nieuwe technologie is samengebracht in een innovatief ontwerp voor een horizontaal gestuurd geboorde waterput of HDDW, waarmee nu een finale test wordt gedaan. Slaagt deze test, dan zal deze nieuwe winningstechniek komend jaar op één of meer plaatsen in de praktijk worden toegepast. Brabant Water heeft voor de winning Macharen (nabij Oss) al concrete plannen. Vitens en Waternet overwegen deze techniek binnen afzienbare termijn te gaan inzetten.
D
e HDDW (Horizontal Directional Drilled Well) of horizontaal gestuurd geboorde waterput combineert de bekende HDD-boringen en waterwinputten. Bij de conventionele HDD-boring wordt een horizontale, dichte leiding aangelegd voor het transporteren van vloeistoffen of gassen. Bij de HDDW is een groot deel van de leiding geperforeerd, zodat grondwater kan worden onttrokken. Deze techniek heeft diverse voordelen: minder ruimtebeslag aan het maaiveld (één HDDW kan zes tot tien verticale putten vervangen), gerichte onttrekking uit dunne watervoerende lagen of direct langs of onder waterlopen (oeverinfiltratie), minder infrastructuur (leidingen, meet- en regeltechniek, beveiliging) en mogelijk een verbeterde kwaliteit van het onttrokken grondwater (minder verzilting, meer gelijkmatige kwaliteit).
6
H2O / 24 - 2009
Toepassingsmogelijkheden zijn er overal waar grondwater moet worden onttrokken of geïnfiltreerd, van onttrekking voor drinkwaterbereiding en energieopslag (koudewarmteopslag) tot milieutechniek (bodemsanering) en (stedelijk) grondwaterbeheer. Een breed samengesteld consortium heeft in de afgelopen jaren uitgebreide laboratorium- en praktijkexperimenten gedaan. Na een eerste haalbaarheidsstudie werd in 2006 geconcludeerd dat een HDDW technisch en financieel haalbaar is, maar dat voor de praktische toepasbaarheid nog onderzoek nodig was naar goedkopere materialen en boorspoelingen.
Testen op pvc Allereerst is gezocht naar een goedkoper materiaal dan roestvrijstaal, dat als eerste in aanmerking zou komen. RVS heeft een aantal goede eigenschappen voor een HDDW-
toepassing, maar is zeer kostbaar. Wavin heeft laboratoriumproeven uitgevoerd, waaruit bleek dat pvc-leidingen en -filters voldoende sterk zijn om de optredende trekkrachten bij het intrekken op te vangen. Ook is pvc voldoende stijf om niet vervormd te worden door de hoge gronddrukken op grote diepte.
Natuurlijke omstorting mogelijk? Op het terrein van drinkwaterpompstation Macharen van Brabant Water zijn verschillende experimenten uitgevoerd. Er is een verticale pompput gemaakt van RVS, met een filter van acht meter. Daarbij werd xanthaan als boorspoeling gebruikt. Het eerste doel van deze proef was te kijken of het mogelijk was een put te maken met een zogeheten natuurlijke omstorting. Onder normale omstandigheden wordt een boorgat aangevuld met een kunstmatige omstorting, meestal grofkorrelig materiaal, dat terechtkomt tussen de filterbuis en het oorspronkelijke bodemmateriaal. Bij een HDDW is dat nagenoeg onmogelijk. Een natuurlijke omstorting betekent dat het oorspronkelijk bodemmateriaal direct tegen de filterbuis komt te liggen. Dat is bij een HDDW eenvoudiger te realiseren. Voor het ontwikkelen van de put is de Duitse Jet Master toegepast. Het blijkt goed mogelijk een put te maken met een natuurlijke omstorting met een capaciteit die groter of
verslag verschillende soorten grondwater, zoals putverstoppnig. HDDW is bruikbaar voor grondwaterwinning en -sanering, infiltratie en koude-warmteopslag. Een haalbaarheidsstudie in 2006 liet zien dat HDDW ook te gebruiken is met goedkopere pvc-buizen, wat Jan Willem Kooiman van KWR prikkelde om een pilotonderzoek op te zetten. Intussen zocht Brabant Water een oplossing voor de problemen met chemische putverstopping in Macharen. Onderzoek had uitgewezen dat horizontale wintechnieken een oplossing konden zijn. Beide partijen gingen daarop samen aan de slag op Macharen, daarbij geholpen door technologieleveranciers als Visser & Smit Hanab (boren), Wavin (pvc) en CEBO (boorspoelingen). Met RVS en biologisch afbreekbare boorspoeling werd in Macharen een verticale proefput aangelegd, die goed te ontwikkelen en te regenereren bleek en een prima capaciteit had. Helaas veroorzaakte de gebruikte biologisch afbreekbare boorspoeling bacteriologische problemen. Bij de praktijkproeven is voor het eerst gemeten tot hoe diep het ontwikkelen van een put met een hogedrukspuit doordringt: rond de buis
ontstond een zeven centimeter brede ‘witte band’. Vanwege deze gunstige resultaten heeft de proef een vervolg gekregen in Nieuwegein. Op het WRK/Waternet-terrein naast het gebouw van KWR worden twee horizontale boringen van 175 meter lengte aangebracht, met verschillende boorspoelingen en filterstukken (zie hieronder).
UV-H2O2 tegen organische microverontreinigingen Karin Lekkerkerker-Teunissen (Dunea) en Roberta Hofman-Caris (KWR) beschreven de nieuwste resultaten van het internationale onderzoek naar geavanceerde UV-oxidatie als behandeling tegen organische microverontreinigingen, waaraan ook de Greater Cincinnati Water Works (GCWW) in de VS meewerken. Verschillende typen UV-lampen en concentraties H2O2 worden daarvoor in het laboratorium en in de pilotinstallaties bij Dunea en GCWW getest, onder andere op omzetting, energieverbruik en bijproductvorming. De techniek zorgt voor afbraak en DNA-schade door absorptie van UV-straling (fotolyse), maar in aanwezigheid van H2O2 ontstaan ook OH-radicalen die aselectief reageren met microverontreinigingen.
Tot voor kort werden vooral twee typen lampen gebruikt: lagedruklampen (LD) en middendruklampen (MD). LD-lampen gebruiken minder energie, hebben een langere levensduur en veroorzaken minder bijproducten (maar ook minder fotolyse). MD-lampen gebruiken meer energie, hebben een kortere levensduur en veroorzaken meer bijproducten, maar geven ook meer directe afbraak en desinfectie. Onderzoekspartij Philips heeft nu ook een kwikvrije dielectric barrier discharge- (DBD)-lamp ontwikkeld, die de positieve eigenschappen van LD- en MD-lampen combineert: hoog vermogen en energie-efficiëntie. Het BTO-onderzoek heeft in het laboratorium (met water van Dunea) laten zien dat MD-lampen hormonen en pesticiden vrijwel altijd iets efficiënter afbreken dan de energiezuinigere LD-lampen. Nu blijkt dat de DBD-lamp hierin vrijwel even goed presteert als de MD-lamp, maar daarvoor slechts een hoeveelheid energie nodig heeft die te vergelijken is met de zuinigere LD-lamp. De MD- en de LD-lamp zijn inmiddels bij Dunea in een praktijkopstelling getest op de afbraak van vier modelstoffen in aanwezigheid
De boring in Nieuwegein, eind november.
H2O / 24 - 2009
7
van verschillende concentraties H2O2; hierdoor is meer bekend over de afbraakmechanismen. Tests met de DBD-lamp lopen nog. Ook de vorming van genotoxiciteit is onderzocht. Na UV of UV/H2O2 ontstaan soms positieve scores in de nieuwe Ames II-test (met één van de bacteriestammen), maar niet in de Comet-test. Een inmiddels gestart vervolgonderzoek moet uitwijzen hoe deze resultaten zich verhouden tot andere situaties en de conventionele Ames-test. Het onderzoek richt zich ook op de vraag welke stoffen de genotoxische respons veroorzaken. Die is overigens na de gebruikelijke nabehandeling met actievekoolfiltratie verdwenen, wat de waarde van een multibarrière aanpak bevestigt.
Actievekoolfiltratie tegen microorganismen Trudy Suylen (Evides) en Wim Hijnen (KWR) hebben in een pilotinstallatie bij Berenplaat onderzocht hoe effectief actievekoolfiltratie micro-organismen uit water uit de spaarbekkens in de Biesbosch verwijdert. Deze verwijdering wordt uitgedrukt in decimale eliminatiecapaciteit (DEC). Een DEC van 3 log betekent dat de concentratie van het betreffende organisme met een factor 1.000 daalt tijdens de behandelingstap. De totale zuivering moet uit dit Biesboschwater ziekteverwekkers verwijderen om te zorgen dat het infectierisico door drinkwater lager
gelijk is aan de momenteel aanwezige putten op het puttenveld. Het tweede doel was om het gebruik van xanthaan te testen. Xanthaan kan prima als boorspoeling worden gebruikt en levert, zoals hierboven genoemd, een prima put op. Wel blijkt dat het onttrokken water over een zeer lange periode bacteriologische nagroei geeft, wat een drinkwatertoepassing in de weg staat. Daarnaast werd het maken van een natuurlijke omstorting gesimuleerd in een zeecontainer, gevuld met zand en putfilters. Na het uitvoeren van de proeven werd het zand uitgegraven, waarna met eigen ogen te zien was dat die natuurlijke omstorting daadwerkelijk gevormd was en hoe die eruit ziet. Dat laatste is nog nooit eerder gebeurd, mede omdat het meestal op grote diepte plaatsvindt en niet met het blote oog zichtbaar is.
Laboratoriumtest: bentoniet bruikbaar Ten slotte zijn in het laboratorium kolomproeven uitgevoerd naar het gedrag van boorspoelingen onder verschillende omstandigheden. Belangrijk was het gedrag van bentoniet. Ervaringen met het gebruik van bentoniet in verticale putten gaven twijfels over de toepasbaarheid daarvan. De kolomproeven wezen uit dat bentoniet mogelijk toch bruikbaar is, mits na plaatsing van het filter de achtergebleven resten bentoniet worden verwijderd met een combinatie van chemicaliën en mechanische schrapers.
8
H2O / 24 - 2009
blijft dan 1 op 10.000 mensen per jaar (zoals vastgelegd in het Waterleidingbesluit en in VROM Inspectierichtlijn IR 5318). Voor virussen, bacteriën en protozoa zijn DEC’s noodzakelijk van respectievelijk 3, 7 en 4 log. Het Biesboschwater ondergaat een meervoudige zuivering (coagulatie en vlokkendekenfiltratie, dubbellaagsfiltratie, UV-desinfectie en actievekoolfiltratie). Over de DEC’s, bereikt met actievekoolfiltratie, bestonden nog weinig kwantitatieve gegevens. Omdat deze informatie nodig is voor de microbiologische risicoanalyse, is een speciale opstelling gebouwd die werd gevoed met water afkomstig van de dubbellaagsfiltratie. Hieraan werden micro-organismen gedoseerd om hun verwijdering te meten. Deze doseerproeven zijn uitgevoerd met verse en beladen actieve kool. Actievekoolfiltratie bleek virussen slecht te verwijderen, E. coli beperkt (0,5 - 1,0 log) en de protozoa Cryptosporidium en Giardia goed. Met verse kool werden voor Cryptosporidium en Giardia respectievelijk een DEC van 2,7 en 2,1 bereikt. Beladen kool bleek voor Giardia even effectief, maar gaf voor Cryptosporidium een lagere verwijdering. Dit betekent dat actievekoolfiltratie ook een belangrijke bijdrage levert in de multibarrière-aanpak op Berenplaat voor Giardia en Cryptosporidium. Actievekoolfiltratie verwijdert natuurlijke indicatorbacteriën beter dan gedoseerde E. coli of Clostridium-
Hoe verder? Na de deelonderzoeken bleef de grote vraag: Hoe werkt het als we alles in de praktijk bij elkaar brengen? Krijgen we dan een put die voldoende water van de gevraagde kwaliteit levert? Om die vraag te beantwoorden, is een praktijkproef gestart op een groot terrein van Waternet langs het Lekkanaal te Nieuwegein. De proef wordt uitgevoerd door Visser & Smit Hanab en bestaat uit twee horizontale boringen van elk 175 meter lengte; met filters op tien meter diepte beneden het maaiveld. Het onderzoek richt zich met name op drie zaken. Allereerst wordt een nieuw ontwikkelde boormethode getest, waarbij onder andere chemicaliën worden gebruikt om de boorvloeistof af te breken. Bovendien wordt de boorgatwand met wandschapers zo bewerkt dat het boorgat ‘instort’. Zo wordt initiële verstopping voor grondwatertoestroming voorkómen. Ten tweede worden in beide HDDWboringen vier typen filters aangebracht. Elk filter is tien meter lang en ze zijn onderling gescheiden door blinde stukken van vijf meter. Het gaat om een RVS en een pvc wikkeldraad filter, en twee buizen, waarvan één een opgeplakte zandomstorting heeft. Het derde onderzoeksonderwerp is de boorspoeling. Voor de ene boring wordt bentoniet (klei) gebruikt, voor de andere xanthaan (een organische afbreekbare boorspoeling).
sporen, mogelijk vanwege het voorafgaande coagulatieproces waaraan natuurlijke indicatorbacteriën worden blootgesteld. De gevonden resultaten met proefkolommen zijn niet zonder meer te vertalen naar alle actievekoolfiltratieprocessen; verschillen in de gebruikte kool, watertemperatuur en de spoeling van de kool beïnvloeden de verwoijdering van micro-organismen.
CAVLAR bij afsluiterontwerp en -onderhoud Waterbedrijf Groningen kent hoge operationele kosten en wil die verlagen door 35 kilometer leiding per jaar te saneren, het aantal afsluiters te reduceren en afsluiteronderhoud beter en slimmer uit te voeren. Nu zijn er 18.000 afsluiters, in het verleden vaak zonder duidelijke criteria geplaatst. Ze worden eens per vier jaar onderhouden (vooral op vindbaarheid, identificeerbaarheid, bereikbaarheid en draaibaarheid en minder op afsluitbaarheid). Dit kost 180.000 euro per jaar. De geplande ondermaatse leveringsminuten van Waterbedrijf Groningen liggen nu met twaalf op anderhalf maal het landelijk gemiddelde; de ongeplande ondermaatse leveringsminuten met zes minuten op het gemiddelde. Door gerichte sanering en verbetering van de functionaliteit en betrouwbaarheid van de afsluiters wil Waterbedrijf Groningen de ongeplande
Tijdens en direct na de aanleg worden testen uitgevoerd om de prestaties van de HDDW-boringen te testen. De proeven en het ontwerp bouwen gedeeltelijk voort op proeven met een HDD-put in 20061), 2). Het ontwerp is echter sterk geoptimaliseerd op basis van de nieuwste inzichten en materialen. De daadwerkelijke realisatie van een HDDW zal een belangrijke stap kunnen betekenen in de doorbraak van deze techniek, in Nederland en mogelijk ook daarbuiten. Jan Willem Kooiman en Gijsbert Cirkel (KWR Watercycle Research Institute) NOTEN 1 Cirkel G., B. Pittens en J.W. Kooiman (2006). Haalbaarheid ontwikkeling nieuwe materialen en technieken voor horizontale boringen en putten. KWR Watercycle Research Institute. Rapport KWR06.065. 2 Timmer H. en B. Pittens (2006). Ontwerp horizontale HDD-put voor drinkwatervoorziening. H2O nr. 24, pag. 35-37.
verslag ondermaatse leveringsminuten met tien procent verbeteren over vijf jaar. Eddy Postmus (Waterbedrijf Groningen) en Ilse Pieterse-Quirijns (KWR) bespraken een pilotonderzoek in Winschoten: een compact, meer dan 60 jaar oud leidingnet, zonder buitengebieden, met 712 afsluiters waarvan 38 procent (271) nodig is voor schoonmaken. Veel secties in dit gebied hebben maar één afsluiter. Aan de ‘collega’s op afstand’ van KWR werd gevraagd voor dit gebied een nieuw afsluiterontwerp te maken. Hierin werd het aantal afsluiters gehalveerd, het aantal secties teruggebracht tot 33 procent en ook het aantal secties met maar één afsluiter fors gereduceerd. Daarnaast zijn er geen secties meer met méér dan zeven afsluiters. Het resultaat is minder afsluiters en meer (tot 200) aansluitingen per sectie. KWR heeft voor deze analyse het programma CAVLAR (Criticality Analysis Valve Locations And Reliability) gebruikt. Het liet zien hoe het nieuwe afsluiterontwerp met minder
afsluiters bij hetzelfde betrouwbaarheidsniveau als voorheen (0,90) zal leiden tot een stijging van de ongeplande ondermaatse leveringsminuten naar bijna twaalf minuten. Door het onderhoud aan te passen tot een betrouwbaarheidsniveau van 0,95 zouden de ongeplande ondermaatse leveringsminuten slechts stijgen naar negen. Doorrekenen van verschillende onderhoudsopties liet zien dat driekwart van het maximaal haalbare resultaat al te behalen is door de helft van de meest kritische afsluiters (zoals bepaald door CAVLAR) te onderhouden tot een betrouwbaarheidsniveau van 0,95 of 22 procent van die afsluiters tot 0,98 betrouwbaarheid. Een efficiënter ontwerp met minder afsluiters blijkt dus beter beheersbaar en goedkoper in onderhoud, maar brengt een stijging van de ongeplande ondermaatse leveringsminuten mee tot boven de zelfgekozen normen van Waterbedrijf Groningen. Bij het bepalen van wat hier het zwaarst mag wegen, is het verstandig - zo niet noodzakelijk - om ook de mening van de klant te betrekken.
Natuurlijke omstorting rond een RVS wikkeldraadfilter. Binnen een ring van ongeveer zeven centimeter rond het filter is een gradiënt ontstaan van grove korrels nabij het filter naar steeds fijnere korrels op grotere afstand.
Innovatief praktijkonderzoek naar inzet brak grondwater Brabant Water gaat op semi-praktijkschaal het winnen en zuiveren van anaeroob brak grondwater onderzoeken. Na het winnen van brak grondwater behandelt het drinkwaterbedrijf het concentraat met omgekeerde osmose en infiltreert het vervolgens in de bodem. De Provincie Noord-Brabant steunt dit onderzoek met een financiële bijdrage. Het geproduceerde permeaat wordt toegevoegd aan het inkomende ruwwater van het industriewaterproductiebedrijf Zevenbergen. Logisticon heeft opdracht gekregen een winput, inflitratieput en twee waarnemingsputten in te richten en tevens een geïsoleerde container van 12,2 meter te bouwen met een RO-installatie met een hydraulische capaciteit van 50 kubieke meter per uur en een ‘opbrengst’ van 50 procent. De installatie is zeer compleet uitgevoerd met toerengeregelde pompen, afstandsbediening en een mogelijkheid voor gebruik van chemicaliëndosering, lekwaterdetectie, aarding, verlichting en bliksembeveiliging. Uitgangspunt is verlaging van het chloridegehalte tot waarden onder de 50 mg per liter, ruim binnen de norm van het Waterleidingbesluit.
H2O / 24 - 2009
9
‘Burgers meer betrekken bij herinrichting diepe plassen’ Het verondiepen van (soms extreem) schone zandwinputten of diepe plassen met afgegraven, licht verontreinigde grond en baggerspecie leidde dit jaar tot veel commotie. De commissie Verheijen adviseerde het proces rond herinrichting van diepe plassen te verduidelijken. “Alle betrokkenen verdienen een stem. Daarom is het belangrijk burgers meer te betrekken bij de besluitvorming. Om deze redenen heb ik de lokale partijen gevraagd om samen het advies te vertalen naar de dagelijkse praktijk. Het resultaat is de ‘Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen’, waarmee betrokken partijen op het juiste moment in dialoog en met de juiste mensen de juiste keuzes maken”, aldus minister Cramer (VROM) op 27 november in een videoboodschap tijdens een bijeenkomst van Baggernet in het Gelderse provinciehuis.
“O
nze ambitie is helder: we willen diepe plassen een betere functie geven, het milieu beschermen én een nuttige toepassing vinden voor licht verontreinigde grond en baggerspecie. De combinatie van deze doelen bij het herinrichten van een aantal plassen zorgde - zo bleek - voor weerstand bij bezorgde burgers. Daarom hebben we actie ondernomen”, lichtte Cramer toe. Uit het advies van de commissie blijkt volgens haar dat vooral ter plaatse goed wordt nagedacht over de herinrichting van plassen. “Lokale kennis en verantwoordelijkheden zijn belangrijk. Provincie, gemeente en het waterschap moeten de afweging maken over de inpassing. Even belangrijk is echter dat het kader en de besluitvorming helder zijn. Wij hebben als Rijk ons huiswerk gedaan en het komt er nu op aan die kaders zo breed mogelijk uit te dragen.” Volgens Annelies van der Kolk, gedeputeerde van de Provincie Gelderland, geeft de commissie aan dat rekening moet worden gehouden met burgers die ‘een opinie hebben en deskundig zijn, soms tot frustratie van de deskundigen’. “We moeten de mening van de man op de hoek net zo waarderen als die van de deskundige, maar burgers kunnen niet altijd betekenis geven aan informatie. Daarom moet de overheid helder zijn en de dialoog aangaan met respect voor ieders verantwoordelijkheid.” Een mening die tijdens de informatieochtend door sprekers en (vele) belangstellenden werd gedeeld.
op het moment van het vastleggen van gewenste ontwikkelingen in regionale plannen en tijdens de uitwerking van lokale initiatieven in een inrichtingsplan. Een herinrichting van een diepe plas grijpt namelijk in op het huidige gebruik en de bestaande functie ervan. Het is - volgens de schrijvers van de handleiding - daarom een taak voor de regio de gewenste locaties voor herinrichting te bepalen. De provincie heeft hierbij de regierol naast een eigen sturende rol. Zodra een initiatiefnemer een plan heeft voor een bepaalde locatie dat past binnen de gewenste ontwikkelingen, is het zijn taak dit
Samenvatting Grondaannemers konden na een eenvoudige melding (licht) vervuilde grond en bagger storten, waarbij ze hun oog liet vallen op diepe plassen. Na protesten van bezorgde omwonenden en wetenschappers gaf minister Cramer in april een commissie opdracht opnieuw te kijken naar het Besluit bodemkwaliteit. De commissie Verheijen bepleit maatwerk. Per plas moet worden gekeken naar de omstandigheden. Gemeente, provincie en waterschap moeten plassen selecteren, de eventuele geschiktheid voor baggerstort aantonen en een inrichtingsplan maken, waarop inspraak en bezwaar van omwonenden mogelijk is. De commissie adviseert alleen ‘klasse A’ (schoon of licht verontreinigd slib dat altijd mag worden verspreid) te storten in binnendijkse plassen die niet in verbinding staan met ander water, ook om aan de strengere Europese regels van de Kaderrichtlijn Water te voldoen. Voor bijvoorbeeld het Mobagat (zie bericht hiernaast) lijken het advies en de handreiking te laat te komen. Ondanks protestacties heeft het waterschap afgelopen oktober besloten stort van licht verontreinigd ‘klasse B-’slib toe te staan. •
•
•
Cramer riep alle partijen op met elkaar in dialoog te blijven, oplossingen te zoeken en - bij nieuwe initiatieven - de handreiking in de praktijk toe te passen. Ze wordt vanaf nu gehanteerd. Betrokkenen kunnen echter tot 15 januari aanstaande reageren. Het Implementatieteam Besluit bodemkwaliteit (met vertegenwoordigers van de ministeries van Verkeer en Waterstaat, VROM, LNV én Rijkswaterstaat, provincies, waterschappen, de grondbranche, gemeenten en Bodem+) bespreekt de reacties en verankert de definitieve handreiking vervolgens in het eerste kwartaal van 2010 in een verplichtende circulaire bij het Besluit bodemkwaliteit.
Omwonenden Omwonenden en betrokken organisaties kunnen een aantal keren inbreng leveren:
10
H2O / 24 - 2009
te ontwikkelen en af te stemmen met lokale betrokkenen. Op het moment dat voldoende informatie voorhanden is, is het mogelijk een prioritering uit te voeren. Die begint met het in beeld brengen van de aanwezige plassen. In die fase kunnen bijvoorbeeld natuur- en landschapsorganisaties hun visie geven op de diepe plassen die zij beheren en de wensen die ze hebben voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Hetzelfde geldt voor herinrichting vanwege andere argumenten. Alle betrokken overheden en belanghebbende partijen in de regio moeten mee kunnen denken met het opstellen van criteria.
•
•
•
Een zandwinput of diepe plas is een met water gevulde verdieping in de (water)bodem die is ontstaan als gevolg van zand-, grond-, of kleiwinning of dijkdoorbraak (zoals wielen en kolken). In Nederland zijn ten minste 500 diepe plassen (tot wel 40 meter diep). Ze hebben vaak steile taluds. Het merendeel van de plassen heeft geen vastgestelde ruimtelijke bestemming. Er zijn diverse projecten op het gebied van herinrichting van water en natuur voorzien. Voor het herinrichten van plassen is veel grond en baggerspecie nodig, die beschikbaar komt bij het onderhoud van het watersysteem (zoals projecten voor ‘Ruimte voor de Rivier’ en bij het realiseren van extra waterberging) en gebiedsinrichtingsprojecten. Het Besluit bodemkwaliteit, dat in 2008 in werking trad, biedt de mogelijkheid om de gewenste ontwikkeling van deze plassen op efficiënte wijze met baggerspecie en grond uit te voeren. Daarmee zijn twee knelpunten opgelost: voor de herinrichting van plassen is het niet nodig primaire grondstoffen te gebruiken en goede opnieuw te gebruiken grond en baggerspecie krijgen een nuttige bestemming. Het probleem is dat baggerspecie een negatief imago kent dat dateert uit de jaren 80, toen men zich bewust werd van verontreinigingen in de bodem en in baggerspecie. Inmiddels zijn veel waterbodems gesaneerd en is de verontreiniging door lozingen grotendeels gestopt, waardoor de nu vrijkomende baggerspecie veelal binnen de vastgestelde milieuhygiënische randvoorwaarden valt. Het Besluit bodemkwaliteit beoogt een bewuster en duurzaam gebruik van de bodem te bevorderen. De milieuhygiënische randvoorwaarden zijn bepaald door naar de risico’s voor de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater te kijken. Uitgangspunt is dat toepassingen op grond van het genoemde besluit niet mogen leiden tot onaanvaardbare milieuhygiënische risico’s en dat het, in het geval van herinrichting van diepe plassen, moet gaan om een nuttige en functionele toepassing van grond en baggerspecie.
verslag / actualiteit Unieke reiniging baggerslib Waterschap Aa en Maas en de gemeente Boxmeer zijn eind november begonnen met het baggeren van de Oeffeltse Raam. Deze beek wordt over een lengte van drie kilometer schoongemaakt. Ruim 3.000 kubieke meter verontreinigd slib wordt verwijderd en deels op unieke wijze gereinigd. Met het baggeren verbetert ook de doorstroming van de Oeffeltse Raam.
O
Tijdens het samenstellen van de handreiking is met omwonenden gesproken, met als voornaamste aandachtspunten afspraken over het gebruik van de diepe plas, de verbeteringen die herinrichting oplevert, het draagvlak, aansluiting bij lopende activiteiten en het beperken van overlast.
ost-Brabant, waar het baggerslib voornamelijk bestaat uit plantenresten en bodemmateriaal, heeft te maken met nikkelproblemen. Die zijn ontstaan door natuurlijke processen in de diepere bodemlagen. Doordat dieper grondwater naar de oppervlakte stroomt, komt het nikkel in de baggerspecie in het oppervlaktewater terecht, waardoor het nodig is het baggerslib te storten. Het waterschap gaat nu via een proef na of de baggerspecie op locatie kan worden gereinigd. Om deze reden is tijdelijk een slibdepot aangelegd
waar het slib wordt opgevangen en op een natuurlijke manier gereinigd. Het merendeel van de bagger gaat met een pomp via een transportleiding naar het depot. Hier is op een laag folie bermmaaisel aangebracht. Deze plantenresten zullen naar verwachting het nikkel uit de baggerspecie halen. De gereinigde specie is hierna te gebruiken als bijvoorbeeld ophoogzand. Het bij het baggeren verpompte water wordt uiteindelijk geloosd op de Oeffeltse Raam en periodiek bemonsterd.
Waterschap Aa en Maas is begonnen met het schoonmaken van de Oeffeltse Raam.
Voorzorg “Als de risico’s niet goed bekend zijn, is meer voorzorg nodig”, aldus Jasper Griffioen van Deltares. De handleiding stelt dat de waterkwaliteitsbeheerder de beoogde herinrichting van een nieuwe plas toetst aan provinciale verordeningen, bestemmingsof waterplannen. Daarna beoordeelt het bevoegd gezag of het plan voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. De (regionale) waterkwaliteitsbeheerders willen aanvullende regels voor het nutriëntengehalte en zwevend stof. In specifieke situaties, zoals bij kwetsbare objecten rond een diepe plas, adviseert de commissie bij toepassing van grond of baggerspecie van klasse B scherpere criteria om het grondwater te beschermen. De denklijn van de commissie maakt het mogelijk te toetsen welke partijen grond en baggerspecie in wat voor soort plas toepasbaar zijn en of aanvullende voorwaarden nodig zijn. Griffioen waarschuwt dat bijvoorbeeld arseen heel mobiel kan zijn in het grondwater. Vandaar dat de commissie grond of baggerspecie met een verhoogd arseengehalte ook uitsluit bij toepassing in niet vrijliggende plassen. Volgens Tommy Bollenboom (SenterNovem/ Bodem+) vormt de handreiking de basis voor het herstel van vertrouwen in regelgeving en de juiste implementatie van de combinatie van wetgeving en zorgvuldige uitvoering. Het gaat volgens hem vooral om samenwerken (en daarnaar handelen) en betrekken van alle relevante actoren in het gebied bij het initiatief (Rijk, provincie, waterschap, gemeenten, initiatiefnemers/ eigenaren, uitvoerders en belanghebbenden). Daarnaast zijn betrokkenheid en toewijding op bestuurlijk niveau belangrijk. De complete handreiking (met alle details over onder meer het proces, kwaliteitseisen, controle, handhaving, monitoring, terugvalscenario’s, locatiebeheer, lopende initiatieven en implementatie), alsmede de presentaties die tijdens de themaochtend zijn gehouden, zijn te vinden op internet: www.baggernet.info.
Opnieuw betoging tegen slibstort Een kleine 80 mensen hebben op 28 november betoogd tegen de stort van vervuild slib in de Grote Veenderplas, het Mobagat, bij Lunteren. Thomas Jansen, woordvoerder van de omwonenden, deed een beroep op het gezonde verstand. Een dag eerder constateerde hij in Arnhem tijdens de uitreiking van de ‘Handreiking herinrichting diepe plassen’, die er is gekomen als gevolg van de protesten tegen het verondiepen van zandwinputten of diepe plassen met licht vervuilde grond of baggerspecie, dat er ‘ondanks alle inspanningen nog geen consensus is met de bevolking’.
“O
ns enige belang is schoon water. We vragen iedereen constructief mee te denken, onder meer over ons voorstel grote depots aan te wijzen voor het storten van bagger, met een vergunningsplicht. Dat is heel controleerbaar. Bewoners moeten daar vooraf bij worden betrokken. Samen kunnen we dan tot een ambitieniveau komen dat veel hoger is dan in de handreiking is omschreven.” Waterschap Vallei & Eem heeft in oktober zijn fiat gegeven aan de hervatting van de stort van vervuilde grond door Grondbank GMG in het Mobagat. Het project loopt vanaf
2008. Voorstanders zeggen dat de stort het gat ondieper maakt, wat de ontwikkeling van plantensoorten op de bodem bevordert. Ook is sprake van een verbetering van de natuurwaarden. Omwonenden maken zich echter ernstig zorgen over de effecten van de vervuilde grond voor het grondwater, dat door zeker negen huishoudens wordt gebruikt als drinkwater. Het Mobagat is volgens Jansen het slachtoffer van een nieuwe wet: “Die gaat uit van een gemiddelde kwaliteit van alle soortgelijke plassen in Nederland, en op basis daarvan wordt beslist of gestort mag worden of niet.”
H2O / 24 - 2009
11
actualiteit Belangrijke tussenstap in grote natuuroperatie langs Ruiten Aa De ecologische hoofdstructuur Westerwolde maakt deel uit van het landelijk netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het inrichtingsplan, met als één van de belangrijkste onderdelen het hermeanderen van het in de jaren ‘60 rechtgetrokken riviertje Ruiten Aa, is bedoeld om het Oost-Groningse landschap een nieuwe duurzame impuls te geven op het gebied van natuur, cultuurhistorie, recreatie én waterkwalititeit en -berging.
H
et gaat om een grote operatie. In 1991 is begonnen met het eerste deelproject, het laatste moet in 2018 gereed zijn. Begin november heeft de projectgroep EHS Westerwolde de tweede fase van het onderdeel Ellersinghuizerveld gepresenteerd aan de inwoners en andere belanghebbenden in het gebied. Voor dit natuurontwikkelingsproject is gekeken hoe het Ellersinghuizerveld er rond 1850 heeft uitgezien: in het noordelijke deel ruige vegetatie met een open karakter en in het oostelijke deel akkers en graslandjes, omzoomd door houtwallen. In het gebied is sprake van een kleinschalig dekzandreliëf waarin smalle, met venen, kleien en zanden gevulde stroomdraden van een riviersysteem liggen. Rond 1900 waren er nogal wat natte, drassige stukken. Door de oude stroomdraden liepen veenstroompjes. Ten noorden van het Lieftinghsbroek is in de eerste fase de natuur zoveel mogelijk in oude staat teruggebracht. Bouwvoor (de bovenste, veel bewerkte en vaak met humus verrijkte laag van de grond) is verwijderd om de oorspronkelijke ‘voedselarme’ situatie terug te krijgen. Een in de ijstijd ontstane met water gevulde laagte een pingoruïne - in de uiterste noordoosthoek is hersteld. In het cultuurhistorisch ingerichte gebied zijn houtwallen aangebracht en is een stuk van de beek die dat gedeelte doorsnijdt - een zijtak van de Ruiten Aa - op de oorspronkelijk plek in oude staat teruggebracht.
Verbinding In de tweede fase wil de projectgroep het in de eerste fase aangepakte deel van het Eller-
singhuizerveld verbinden met het eind 2008 ingerichte gebied, waar de hermeandering van de Ruiten Aa plaatsheeft. Daardoor is het mogelijk het gehele ecosysteem te herstellen. De specifieke doelstellingen zijn vergelijkbaar: ook in het nu aan te pakken deel van het Ellersinghuizerveld gaat het om verschraling van de bovengrond en herstel van het landschap (cultuurhistorie, essen, pingo’s, steilranden) en de afvoerslenk(en) in de richting van het beekdal. De bouwvoor wordt in het grootste deel van het gebied verwijderd tot de minerale ondergrond. Onderzoek naar eventuele fosfaatdoorslag moet uitwijzen of deze benadering voldoende is. Na afvoer van de bouwvoor worden slenken en laagtes hersteld. Een gedeelte van de te graven laagtes zal water uitsluitend over het maaiveld afvoeren. De slenken moeten gedurende de winter geheel gevuld zijn. Daarna moet afvoer plaatshebben. Grootschalige en zeker langdurige inundaties van het Ellersinghuizerveld als geheel zijn ongewenst. ‘s Zomers mag het water in de laagtes en slenken uitzakken. Het water uit de slenken zal op een aantal punten worden afgevoerd op het watersysteem van het waterschap. Voor de lozingspunten zijn drie clusters te onderscheiden: • Lieftinghsbroek: twee van de drie laagtes/ slenken hebben uitsluitend afvoer over het maaiveld. Eén slenk krijgt een overstort naar de aangrenzende watergang; • Het gebied Ellersinghuizerveld fase 1 voert water af op de pingo. Via een ondiepe
De pingo in de noordoosthoek van het Ellersinghuizerveld.
12
H2O / 24 - 2009
•
slenk gaat het water vervolgens onder een weg door naar de Beneden Markeweg. Deze wordt gekruist en het water wordt afgevoerd via de te verondiepen en te versmallen watergang langs het Metbroekbos naar de Ruiten Aa. De pingo is wat Natuurmonumenten betreft te gebruiken als buffer. Dit is te realiseren door in de slenk voor de Harpelerweg een drempel aan te brengen; Ellersinghuizerveld fase 2: dit hele gebied voert uiteindelijk het water grotendeels af op de watergang langs de Beneden Markeweg via twee aan te leggen slenken. Naast deze slenken met een geregelde afvoer zullen enkele afvoerloze laagtes ontstaan, waarbij het overtollige water uiteindelijk over het maaiveld zal afstromen.
Het waterschap geeft in overleg met Natuurmonumenten, ter aanvulling op het plan van eisen, aan welke maatregelen er nodig zijn met betrekking tot de grenssloot aan de westzijde van het Ellersinghuizerveld. Hierbij is ook aandacht voor de natuurtechnische inpassing van de grenssloot. Het ontwerp moet nog worden afgestemd op het bestaande peilbesluit Vlagtwedde (februari 2007) en de daarin opgenomen grondwaterstandveranderingen. Er is voor gekozen het recreatief medegebruik te beperken. In een nabij gelegen gebied van de Ruiten Aa, traject Smeerling, is veel ruimte voor recreatie.
} } }} yy}
DWLHRS HHULQIRUP NLMNYRRUP DWHUXWLOLW\ GIRVFRPZ ZZZJUXQ
;DVWHZDWHUHQ;DWHUVXSSO\LQÚÚQ } "|~ 2y} 0 }
} }} z} |} |
} y~yy}}{ 2} z}|}
}
}
} } {
}}
} |} }}} y}{{ "|~ }} | ìôïð
y}} } yy}~ yy|} z
} y
} y~yy}
}
} } «
y} } |}}
}
/}} | }} z}zy} y} |} }yy} y {
}} }{} y~yy}
MARCO DIEKSTRA (KONINKLIJKE VERENIGING VAN NEDERLANDSE PAPIER- EN KARTONFABRIEKEN) EN WALTER HULSHOF (INDUSTRIEWATER EERBEEK):
“Grens in besparing op water bereikt” Papierfabrieken zijn bedrijven die veel water gebruiken. Water vervult vele functies bij het maken van papier. Papier zelf is een droog product, dus het water moet weer afgescheiden worden. Vroeger verdwenen grote stromen sterk vervuild afvalwater in het oppervlaktewater. Thans is dat verleden tijd. Het afvalwater wordt vergaand gezuiverd. Water is door zijn grote warmtecapaciteit ook een belangrijke energiedrager. Beperking van het waterverbruik is alleen economisch mogelijk in nauwe relatie met de energiebesparing die daarmee gepaard gaat. Voor dit themanummer over proceswater een gesprek over deze problemen met Marco Diekstra, secretaris Arbo en Milieu van de koninklijke Vereniging van Nederlandse Papier- en kartonfabrieken (VNP) in Hoofddorp, en Walter Hulshof, directeur van Industriewater Eerbeek.
Kunt u eerst wat over de VNP vertellen? Diekstra: “De VNP is de brancheorganisatie voor de papier- en kartonfabrieken in Nederland. Ze is opgericht in 1904. Op dit moment zijn 18 bedrijven lid, die op 22 productielocaties papier en karton maken. In de sector werken zo’n 4.400 mensen. De grondstof voor onze bedrijven is voor driekwart oud papier en voor een kwart nieuwe vezels. Aan die nieuwe vezels is te wijten dat mensen bij papier vaak zeggen: ‘Kijk, daar gaat weer een bos’. Maar dat is allang niet meer zo. In Europa leidt de papier- en kartonproductie niet tot vermindering van het bosareaal; het bosoppervlak neemt zelfs toe. In overeenstemming met de nationale wetgeving wordt voor iedere gekapte boom minimaal één boom aangeplant. Bovendien wordt minder gekapt dan jaarlijks aangroeit. In de afgelopen 35 jaar is er een bosoppervlak bijgekomen ter grootte van Denemarken.” “Met behulp van veel water wordt van de vezels pulp gemaakt, waaruit uiteindelijk door persen en drogen papier en karton geproduceerd worden. Het water dat je er eerst instopt, moet je er vervolgens weer uithalen en dat kost veel energie.” “In 2004 heeft minister Brinkhorst het startschot gegeven van het project Energietransitie Papierketen. Dat was ter gelegenheid van ons 100-jarig bestaan. Het doel is het energieverbruik per eindproduct in 2020 te halveren (dus ten opzichte van 2004). Dit geldt voor de hele keten, waarbij ook de factor water een rol speelt.”
Wat is de huidige gang van zaken? Hulshof: “De papierindustrie gebruikt altijd veel water, tegenwoordig gemiddeld vijf kubieke meter per ton papier. Vroeger was dat veel meer. Maar ook nu zijn er aanzienlijke verschillen, afhankelijk van het soort papier dat een bedrijf maakt. Bij de productie van eierdozen is men vrijwel tot een gesloten systeem gekomen. “
14
H2O / 24 - 2009
“Het grote gevaar in papierfabrieken is bacteriegroei. Gewoon papier bestaat uit cellulosevezels, vulstoffen, zeven procent water en een zetmeellaag om de bedrukbaarheid te vergroten. Die zetmeellaag wordt wel op het laatst aangebracht, maar komt met de recycling weer terug. Cellulose en zetmeel zijn beide uitstekend voedingsmateriaal voor bacteriën. De problemen die bacteriën veroorzaken, zijn kleur en geur. Bacteriegroei veroorzaakt vlekjes in het papier. Bacteriewerking leidt tot geurproblemen, zowel in de fabriek bij de productie als daarbuiten. Je kunt niet hebben dat, als je een zak chips open maakt, de geur van propionzuur je tegemoet komt. Vanwege deze bacteriegroei is er een grens aan beperking van ons watergebruik.”
Wat is de functie van het water voor het papier zelf? “De eigenlijke hoofdfunctie is het verbinden van de cellulosevezels door waterstofbruggen. Het watermolecuul heeft een bipolaire ladingsverdeling. De positief geladen H-ionen uit het H2O-molecuul verbinden zich met de negatief geladen OH-groepen van de cellulosemoleculen. De sterkte van papier is voor 90 procent te danken aan deze waterstofbruggen en slechts voor tien procent aan de ligging van de vezels. Water zorgt bovendien voor het zwellen van de vezels, waardoor de OH-groepen meer vrij komen te liggen en de binding door de waterstofbruggen beter tot stand kan komen.”
Moet het water dat ingenomen wordt, voorbehandeld worden? “Je ziet dat er langs het Veluwemassief een groot aantal papierfabrieken is ontstaan: in Wapenveld, Apeldoorn, Ugchelen, Heelsum en Renkum bijvoorbeeld. Men gebruikte in eerste instantie het schone, zachte water uit de sprengen. Toen de bedrijven groter werden, is men grondwater gaan oppompen. Inmiddels wordt ook oppervlaktewater gebruikt. Grondwater moest doorgaans alleen ontijzerd worden
in verband met de witheid van het papier. Bij gebruik van oppervlaktewater is een filtratiestap voldoende om algen en slib te verwijderen. Oppervlaktewater bevat gewoonlijk meer stikstof en fosfaat, waardoor je meer bacteriegroei krijgt. In de afvalwaterzuivering wordt bovendien stikstof en fosfaat toegevoegd om het zuiveringsproces beter te laten verlopen. Bij hergebruik van het effluent komen die ook in het proces terecht. Soms worden biocides toegevoegd om bacteriegroei te bestrijden, maar belangrijker is om overmatige bacteriegroei te voorkomen door (micro)verblijftijden zo kort mogelijk te houden.”
Hoe verloopt het productieproces? “In een mixer wordt van het oud papier en nieuw vezelmateriaal pulp gemaakt. Vermalen van oud papier is niet nodig. De afschuifkrachten zijn voldoende om de vezels los te maken. Dan worden plastic, nietjes en dergelijke eruit gehaald. Van 100 ton oud papier blijft 90 ton bruikbaar materiaal over. Hieraan worden hulpstoffen toegevoegd, afhankelijk van het papier dat geproduceerd wordt. Dat mengsel komt in de papiermachine en wordt steeds verder ontwaterd. Eerst met een zeef, dan met een mechanisch vacuüm, vervolgens met vacuümpompen en daarna door persen. Dan is het watergehalte gereduceerd tot 50 procent. Het verwijderde water wordt voortdurend gecirculeerd en hergebruikt. Papiervezels kunnen gemiddeld tien maal hergebruikt worden. Het watergehalte in het papier kan alleen maar verder teruggebracht worden door drogen, drogen en nog eens drogen. Dat water verdwijnt als damp in de lucht.”
Hoe wordt het afvalwater gezuiverd? “We voegen stromen van papierfabriek Coldenhove en Mayr-Melnhof samen met die van SCA Packaging De Hoop (4.000 a 6.500 mg/l), allen in Eerbeek. De zuivering bestaat dan achtereenvolgens uit een roosterinstallatie, die plastic en dergelijke tegenhoudt, een voorbezinktank, die vooral vulstoffen als klei en krijt verwijdert, een anaerobe reactor, een beluchtingsreactor, een aerobe zuivering en een nabezinktank. In de anaerobe reactor wordt in een continu proces 70 procent van de organische stof omgezet in CH4 en kooldioxide bij een temperatuur van 25 à 35°C en met een verblijftijd van vier à vijf uur. De beluchtingsreactor is nodig om sulfiden om te zetten in sulfaat en om stankstoffen als azijnzuur en propionzuur af te breken. In de aerobe na zuivering worden tot slot de moeilijk afbreekbare vervuilingen afgebroken. Daar werken we met een lage slibbelasting en een verblijftijd van acht uur. Na het passeren van de nabezinktank lozen we effluent met een BOD van drie à vier mg/l op de IJssel. Ons zuiveringsrendement is 99,8 procent. Voor deze drie bedrijven tezamen verwerken we jaarlijks vier miljoen kubieke meter afvalwater, met een vuillast van 400.000 v.e. We produceren daarbij vier miljoen kubieke meter biogas met een percentage CH4 van 80 procent.”
*thema Wat doet u met uw slib? “We verwijderen jaarlijks zo’n 9.000 ton slib, primair en secundair tezamen. Na ontwatering in een schroefpers wordt dit sedert 2002 in een verbrandingsoven verwerkt tot een bouwstof, die als vervanger van cement gebruikt kan worden.” “Hét probleem is de kalk in het water, afkomstig uit het oud papier. Ten gevolge van de zuurvorming door de bacteriën gaat deze kalk in oplossing. In de zuivering worden deze vetzuren afgebroken en kan de kalk weer neerslaan. Dat neerslaan kan van het ene moment op het andere gebeuren (verzadigde oplossing). Daardoor ontstaan grote problemen bij teruglevering en transport van het water ten behoeve van hergebruik. Water wordt bovendien niet alleen in het productieproces gebruikt, maar ook als voedingswater van stoomketels, voor koeling, vacuümpompen, reiniging van machinebekleding, etc.”
Is water een kostenpost? Diekstra: “Grondwater kost ons ongeveer 20 eurocent per kubieke meter, als gevolg van de grondwaterbelasting. Dat vinden we onterecht, omdat deze ‘groene’ belasting geen milieudoel meer dient en slechts in stand wordt gehouden om algemene middelen te genereren. In financiële zin is de energiefactor bij het hergebruik van het water veel interessanter. Het voortdurend rondpompen van grote massa’s water kost energie, maar met optimaliseren van de temperatuur waarbij we werken, is nog veel meer te verdienen. Dan levert één procent energiebesparing veel meer op dan het water kost. Het effluent gaat nu met een temperatuur van circa 25°C de IJssel in. Voor de warmte die daar nog in zit, hebben we helaas (nog) geen bestemming. De warmte uit onze biogasmotoren gaat nu nog de lucht in. Dat soort energie terugwinnen is
moeilijk, maar over een aantal jaren lukt dat misschien wel. We hebben de afgelopen jaren veel op water weten te besparen, met als voordelen: minder heffing op de lozingen en een kleinere installatie. Toch is met verdere optimalisatie van de energiehuishouding veel meer te verdienen. Met het water zijn we aan de grens gekomen van wat bij de huidige productiemethoden haalbaar is.”
Kunt u beiden iets over uw achtergrond vertellen? Diekstra: “Ik ben in 1971 geboren in Groningen. Van 1992 tot 1997 studeerde ik aan de HEAO in Utrecht communicatie en management. Van 1998 tot 2003 heb ik als change consultant gewerkt in de ICT-sector, bij Atos Origin. In die periode heb ik in Leiden aan de Webster University mijn MBA-diploma gehaald. In 2003 ben ik als lobbyist in dienst getreden bij een PR-bureau in Utrecht en later bij een internationaal bureau in Den Haag. Bij bedrijven als Dow Chemical in Terneuzen kwam ik voor het eerst met de problemen van het watergebruik in aanraking. In 2007 ben ik tot secretaris Arbo en Milieu van de VNP benoemd. Op Arbo-gebied ondersteunen we onze bedrijven. We zijn er de afgelopen jaren in geslaagd om het jaarlijkse aantal ongevallen die tot verzuim leiden, terug te brengen van 40 naar elf per 1000 medewerkers.” “Op milieugebied is mijn werk vooral gericht op lobby en voorlichting. We hebben een milieucommissie en -platform met de milieudeskundigen van onze bedrijven, en een waterplatform, waarin we tezamen onze waterproblemen proberen op te lossen. Water is op dit moment voor ons een topprioriteit. Niet alleen door
interview
de kosten die samenhangen met energie, maar ook omdat in de Europese Commissie ontwikkelingen gaande zijn op het gebied van de waterwetgeving. Dat kan dus gevolgen voor de industrie hebben.” Hulshof: “Ik ben in 1955 in Lichtenvoorde geboren. Van 1979 tot 1983 studeerde ik aan de HTS Groningen chemische technologie en economische bedrijfskunde. Bayer was mijn eerste werkgever. Bij Bayer-Nederland was ik belast met de verkoop van kleurstoffen voor de papierindustrie. Bij BayerLeverkusen heb ik twee jaar als Anwendungstechnolog voor de papierfabricage gewerkt. In 1988 ben ik in dienst gekomen van de Gelderse Papiergroep, eerst als technoloog bij Schut in Heelsum, vervolgens als directeur productie. Sinds 2002 ben ik directeur Industriewater Eerbeek.”
Waarop richt de VNP zich in de toekomst? Diekstra: “In het kader van het project Energietransitie Papierketen hebben we vijf innovatieprogramma’s ontwikkeld, waar wij nu druk mee aan de slag zijn. Het eerste is minimalisatie van het energiegebruik in alle huidige processen. Het tweede is de ontwikkeling van een energieneutraal fabricageproces. Daartoe moeten we de energieinhoud gaan benutten van oud papier dat niet geschikt is voor de recycling, van het afvalwater en van de restwarmte.” “We werken aan een intensievere samenwerking tussen de verpakkingsketen en de grafische keten. Daarmee moet een betere efficiency in energie- en materiaalverbruik te bereiken zijn. Ook samenwerking met de
“Energie en water steeds nauwer gekoppeld”
Marco Diekstra (links) en Walter Hulshof.
agro-industrie staat op het programma om samen tot de productie van pulp, biochemicaliën, biobrandstoffen en energie te komen.” “Het meest vergaand is echter de gedachte om in energie-intensieve procesonderdelen water te vervangen door bio-ethanol of superkritische kooldioxide. Beide zijn potentiële ‘dragers’ met een beduidend lagere verdampingsenergie. Als dat lukt, kan dit bij toepassing in de gehele keten al tot 15 procent besparing op ons energieverbruik leiden. We hebben dus bepaald geen gebrek aan uitdagingen voor de toekomst.” Hulshof: “Industriewater Eerbeek is in de toekomst geen afvalverwerker meer, maar een grondstofproducent. Duurzaamheid ligt voor ons in het verlengde van economie. Dus ook voor het effluent en het slib mikken we in de toekomst op opbrengsten.” Maarten Gast
H2O / 24 - 2009
15
“Afvalwater wordt belangrijke energie- en grondstoffenbron” Afvalwaterzuiveringen zullen volgens prof. dr. ir. Jules van Lier op termijn veranderen in opwerkinstallaties die waterstromen produceren voor hergebruik. Het resultaat is het sluiten van proceswaterkringlopen in de industrie, het terugwinnen van meststoffen (vooral fosfaten) uit huishoudelijk water en het omzetten van organische vervuiling in bruikbare energie. Van Lier ziet dit als een geheel nieuwe drijfveer, die kan leiden tot het toepassen van de juiste opwerktechnologieën, vooral in gebieden waar afvalwaterzuivering nog wordt gezien als een ‘Westerse luxe’.
I
n zijn op 18 november aan de TU Delft uitgesproken intreerede ‘De afvalwaterput: einde & begin’ zegt hij: “Goed beschouwd is afvalwater geen nutteloos restproduct, maar een mengstroom met waardevolle grondstoffen uit de voorafgaande economische en/of huishoudelijke activiteit. In dit licht bezien zijn de te bereiken effluentkwaliteitseisen niet louter doelen, maar randvoorwaarden voor het toe te passen zuiveringsysteem”. Gedurende tientallen jaren hebben milieuproblemen wetenschappers gestimuleerd te werken aan een schone toekomst door op grote schaal technologieën te ontwikkelen die voorkómen dat vervuilende afvalstromen de kwaliteit van oppervlaktewater, grond en lucht aantasten. Dat resulteerde in nieuwe afval(water)distributiesystemen en -behandelingstechnologieën die deze stromen zodanig zuiveren dat ze aan alle vereiste standaards voldoen. “Voor de industrie, die zich vooral laat leiden door economische prikkels, is het in de hand houden van de kosten belangrijk bij de keuze voor een bepaalde technologie. In de publieke sanitatiesector wordt bij de keuze voor het uitvoeren van bepaald academisch onderzoek - of implementatie op praktijkschaal - logischerwijs eerst gekeken naar wat de effecten van de nieuwe technologieën zijn voor het milieu en de volksgezondheid.” Van Lier erkent de toenemende zorg over de opkomst van verontreinigende prioritaire stoffen, zoals medicijnresten, hormonen en chemisch huishoudeljik afval. Hij verwacht dat Europese en nationale autoriteiten wetgeving zullen invoeren met criteria voor de verwijdering van deze stoffen. “Er ligt al een uitgebreide infrastructuur, maar er moeten wel nieuwe technologieën komen om te voorkomen dat deze vervuilende stoffen via de afvalwaterputten in ons leefmilieu terechtkomen. Ter aanvulling op de compacte, gemechaniseerde systemen in de bestaande zuiveringsinstallaties, zoals mbr-technologie, ultra- en nanofiltratie en geavanceerde oxidatie, zullen ook extensievere systemen, zoals multifunctionele ecotechnologieën, verder worden ontwikkeld. Stringentere criteria zullen milieutechnologen ertoe dwingen bestaande concepten op creatieve wijze te heroverwegen. Reeds bekende strategieën, zoals het maximaliseren van primaire slibproductie door gebruik te maken van organische
16
H2O / 24 - 2009
polymeren, zullen moeten worden bekeken op de mogelijkheden om prioritaire vervuilende stoffen in te vangen in vlokken. Maximalisatie van primair slib gekoppeld aan anaerobe gisting en energieterugwinning komt volledig overeen met de groeiende belangstelling voor het maximaliseren van de energie-efficiëntie in de publieke sanitatiesector.”
Uitdagingen De scherpe verhoging van de energieprijzen, de kosten van ruwe materialen en het maatschappelijk bewustzijn dat het energiegebruik omlaag moet, zorgen in Van Liers visie voor nieuwe uitdagingen voor milieuwetenschappers. “Het is niet verrassend dat het gebruik van hoogbelaste anaerobe zuiveringsreactoren voor het verwijderen van organische stof in industriële effluenten nog steeds toeneemt. Wat betreft de toepassing van de anaerobe afvalwaterzuivering in Nederland is de uiterst lage spuislibproductie weliswaar het interessantst, maar energieefficiëntie en de reductie van de uitstoot van kooldioxide worden steeds belangrijker. Het besparen van beluchtingsenergie en de potentiële netto energieproductie tot 400 MJ per kubieke meter geïnstalleerde reactor per dag - die vervolgens is om te zetten tot 1,7 kW-e per kubieke meter - dragen bij aan het kostendekkend maken van de afvalwaterzuivering. Een beetje brouwerij kan gemakkelijk meer dan een miljoen euro besparen op haar energierekening. Op deze manier is anaerobe behandeling te beschouwen als de eerste en krachtigste stap op weg naar het sluiten van organisch vervuilde industriële watercycli.” Volgens Van Lier moeten de huidige, energieconsumerende technologieën ook in de stedelijke sanitatiesector kritisch worden geëvalueerd en eventueel plaatsmaken voor efficiëntere technologieën. Positieve voorbeelden zijn de ontwikkeling van de aerobe korrelslibtechnologie, nieuwe stikstofverwijderingstechnieken en, mogelijk, het isoleren van stikstofrijke stromen zoals urine uit de huishoudens. “Deze ontwikkelingen zijn ingezet door onderzoeksgroepen van de TU Delft. Doorgaan met deze vorm van onderzoek, in samenwerking met de groep van professor Van Loosdrecht, ligt voor de hand.” Een volgende stap is het op regionaal en nationaal niveau kritisch analyseren van grondstoffencycli en de mate waarin de stedelijke waterketen kan bijdragen aan een
Jules van Lier
efficiënter gebruik van beschikbare grondstoffen. Het meest aangehaalde voorbeeld is fosfaat. De wetenschap dat de bekende fosfaatmijnen na zes tot zeven decennia leeg zullen zijn, noodzaakt ons tot besparing en terugwinnen. Interessant gegeven hierbij is het feit dat de hoeveelheid fosfaat in onze stedelijke waterketen tot ongeveer 40 procent van de fosfaatbehoefte in de landbouw dekt. Toepassing van dergelijke optimalisaties hangt uiteraard af van de regionale noodzakelijkheid en socio-economische condities in specifieke regio’s.
Mondiaal karakter “De echte uitdaging heeft een mondiaal karakter”, zegt Van Lier in zijn intreerede. “Ik verwacht dat veel landen de toenemende energieprijs wel degelijk een rol zullen laten spelen bij het maken van keuzes voor het inrichten van de nog op te bouwen sanitatiesector. Hiermee creëren ze wellicht een veel duurzamer systeem dan onze huidige sector, terwijl wij kampen met een remmende voorsprong. Helaas zie je in niet-westerse landen dat men vaak kiest voor de traditioneel ‘westerse’ installaties en er weinig aandacht is voor mogelijke alternatieven, die robuuster en daardoor voor die gebieden vaak geschikter zijn. Bedenk daarbij dat 2,6 miljard mensen op de wereld nog geen behoorlijke riolering en dus geen toegang tot noodzakelijke sanitaire voorzieningen
*thema
De afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder bij Den Haag.
hebben, wat resulteert in 200 doden per uur, vooral kinderen onder de vijf jaar.” Politiek instabiele regio’s, maar ook gebieden die gevoelig zijn voor natuurfenomenen als aardbevingen, hebben volgens Van Lier meer aan een gedecentraliseerde benadering. Het is zaak duidelijke beslissingen voor de korte termijn te nemen, rekening houdend met de kosten van distributiesystemen en de mogelijkheden voor hergebruik van effluent. Mogelijke alternatieven zijn het toepassen van satellietsystemen: gedecentraliseerde riolering met gedecentraliseerde behandeling (in plaats van gebruik te maken van pompstations), bloksanitatie en openbare sanitaire voorzieningen in dichtbevolkte sloppenwijken.
Private sector Van Lier beschouwt het betrekken van de private sector bij de ontwikkeling van innovatieve technologieën voor het hergebruiken van afvalwater als procesen drinkwater als ‘een echte uitdaging’. “Publiek-private samenwerking kan een voorname rol spelen in een snelle ontwikkeling van de stedelijke sanitatiesector in ontwikkelings- én industrielanden. Zoals gezegd bevatten afvalstromen waardevolle grondstoffen die een financiële waarde vertegenwoordigen. “Als je uitgaat van 50 procent terugwinning van de chemische energie uit huishoudelijk afvalwater, bedraagt het potentiële vermogen dat je kunt opwekken uit menselijke uitwerpselen, 200 Watt per uur per persoon per dag. In de sloppenwijken van Afrika betekent dat de
Hergebruik gezuiverd effluent in de tuinbouw in Amman (Jordanië).
opinie
hele avond verlichting.” In droge gebieden kan een gedecentraliseerde rioolwaterzuiveringsinstallatie ook grote waarde hebben voor landbouwirrigatie. “Een stad met een miljoen inwoners die een gemiddelde waterconsumptie hebben van 100 liter per dag, kan in principe 1500 tot 2000 hectare landbouwgrond bemesten en irrigeren. Op die manier worden voedingsstoffen uit het afvalwater nuttig gebruikt en fungeert de landbouwgrond ook nog eens als zandfilter om het water na te zuiveren. Natuurlijk zijn er nog een heleboel hordes te nemen, voor het zover is. Maar bedenk dat de huidige situatie er toe heeft geleid dat wereldwijd tien miljoen hectare landbouwgrond wordt geïrrigeerd met niet of nauwelijks gezuiverd afvalwater. Meer dan tien procent van de wereldbevolking eet producten die van die grond afkomstig zijn!” De technologieën die moeten worden ontwikkeld bieden kansen aan Nederlandse onderzoeks- en opleidingsinstituten, zoals de TU Delft en UNESCO-IHE. “Ondernemers kunnen een systeem bedenken voor openbare toiletten die biogas leveren voor lokaal gebruik en voedingsstoffen voor de landbouw. Op grotere schaal kunnen ondernemers een gedecentraliseerde rioolwaterzuiveringsinstallatie beheren en onderhouden.”
Geïndustrialiseerde landen De waarde van behandeld stedelijk (afval) water wordt ook in de geïndustrialiseerde landen steeds meer erkend. Van Lier: “Stedelijk water, geschikt gemaakt voor hergebruik, is ideaal voor het op peil houden van de watervoorraad, zeker in gebieden waar zoet water schaars is. Zo overweegt Australië serieus gezuiverd stedelijk water op te slaan in dammen ten behoeve van hergebruik. In Singapore loopt het high-techproject New Water, waarbij stedelijk water geschikt wordt gemaakt voor industrieel gebruik. Een klein gedeelte wordt zelfs gebruikt voor het aanvullen van de drinkwatervoorraad. Het sluiten van stedelijke- en proceswaterkringlopen is één van de belangrijkste uitdagingen voor de komende decennia.” In Nederland is een succesvol publiek-privaat project van de grond gekomen in het relatief droge Zeeuws-Vlaanderen. Hier wordt het effluent van Terneuzen na opwerking ingezet als proceswater bij Dow Chemical. “Momenteel tuigen we bij de TU Delft, tezamen met een consortium waarin onder meer Evides en Rossmark participeren, een onderzoeksproject op om het gezuiverde effluent van de installatie Harnaschpolder op te werken naar hergebruikkwaliteit. De bedoeling is het vergaand gezuiverde water in te zetten als gietwater in de kassen en daarmee zeewaterintrusie in het Westland te beperken. Het gezuiverde water kan overigens ook direct als boezemwater worden aangewend”, licht Van Lier toe.
H2O / 24 - 2009
17
achtergrond Henk van Schaik over COP15 In Kopenhagen vindt tot en met 18 december de VN-conferentie over klimaatverandering plaats, de COP-15. Nederland is daar met circa 200 personen breed vertegenwoordigd. De onderzoeksprogramma’s Kennis voor Klimaat en Klimaat voor Ruimte verzorgen samen met een 30-tal nationale en internationale partijen een programma: het Holland Climate House. Water staat ook op het programma. Henk van Schaik, programmacoördinator Internationaal van het samenwerkingsprogramma voor water en klimaat CPWC, geeft hier kort zijn visie op de ontwikkelingen.
H
et Global Water Partnership bracht in Barcelona tijdens de voorbereidende onderhandelingen voor de COP-15 een persbericht uit over het ontbreken van water in de onderhandelingteksten. Hoe kijkt u daar tegen aan? “Aan de ene kant willen we erkenning voor het feit dat water hét medium is waarbij klimaatverandering zich uit. Denk hierbij aan langere droogtes en meer frequente overstromingen. Aan de andere kant horen we van de betrokken beleidsmedewerkers dat de teksten voldoende ruimte laten voor adaptatie aan klimaatverandering in de watersector. Hoe dan ook, in de waterwereld zelf is er zeer veel aandacht aan klimaatverandering. Er wordt veel gesproken over het opnemen van klimaatrisico’s in de planvorming voor waterwerken, hoe de risico’s beter te spreiden, hoe de risico’s te communiceren, of enzo ja, welke extra wettelijke en bestuurlijke maatregelen nodig zijn.” Tijdens de World Water Week in Stockholm bleek duidelijk dat de missie om de waterwereld betrokken te krijgen bij klimaatverandering geslaagd is. Tijdens de daarop volgende 3rd World Climate Conference in Genève viel op dat de ‘klimaatmensen’ weinig oog hebben voor het aanleveren van klimaatinformatie voor de planners, waterbeheerders en nutsbedrijven. “Gelukkig is besloten daar verandering in te brengen door het ontwikkelen van het Gobal Framework for Climate Services. We zien twee benaderingen voor aanpassing aan klimaatverandering: de ene is de klassieke, waarbij ingenieurs berekeningen doen over kansen op een bepaalde neerslaghoeveelheid en op overstroming, waarna wordt gekeken naar de consequenties voor aanpassing van infrastructuur. Dat is de wetenschappelijke benadering van veel overheden. Dit is servicegericht en minder op echte adaptatie.” “Bij de andere benadering wordt gekeken naar kwetsbaarheden die door klimaatverandering ontstaan, naar risicobeheer en de belangen van andere partijen dan ecologie en economie. Dat is wat we noemen ‘adaptive management’: een paraplu voor als er wat gebeurt.” Op dit moment wordt bepleit de twee stromingen samen te brengen. Het Planbureau voor de Leefomgeving in samenwerking met het Copernicus Instituut van de Universiteit van Utrecht werken hier aan. Van Schaik: “Dit is ook één van de onderwerpen die we in Kopenhagen ter sprake willen brengen. Andere onderwerpen zijn het spreiden van risico’s, naar opslag van water (bijvoorbeeld in de grond) en hoe
18
H2O / 24 - 2009
van politieke dialoog over te gaan tot actie op het gebied van planvorming, het leveren van klimaatinformatie op maat, capaciteitsontwikkeling en het ‘bouwen met natuur’.” “Over risicospreiding gaat één dagprogramma. Hierbij wordt grondwater niet vergeten. Extra grondwateraanvulling kan goed dienen als buffer voor langere droogtes. Het Planbureau voor de Leefomgeving kijkt naar typologieën van effecten, zowel lokaal als mondiaal. Bijvoorbeeld: hoe pak je adaptatie aan klimaatverandering aan in droge gebieden waar de neerslag nóg sporadischer wordt of in berggebieden die in belangrijke mate afhankelijk zijn van smeltwater van sneeuw en gletsjers? Voor het vijfde World Water Forum in Istanbul hebben we hierover een reeks Perspective Papers geproduceerd, met een groot aantal internationale partijen.” “Wat betreft adaptatie is de COP-15 belangrijk om mensen bijeen te drijven, aan het denken en doen te zetten: hoe ga je om met klimaatverandering en wat ga je dan doen? En wat kosten aanpassingsmaatregelen? Daar is nog relatief weinig aandacht voor in de waterwereld.” Klimaatverandering heeft veel consequenties voor waterbeheer: de hydrologische cyclus verandert, met belangrijke gevolgen voor Henk van Schaik (foto: Michelle Muus).
waterbeheer, gezondheid, ruimtelijke ordening en energie. De afgelopen maanden is over de hele wereld hierover gediscussieerd, zoals onlangs in Caïro. “De Union of the Mediterranean heeft daar, georganiseerd door Nederland en Egypte, gesproken over adaptatiestrategieën voor het Mediterrane gebied. Aanpassing aan klimaatverandering komt nog onvoldoende uit de verf. Andere onderwerpen waren ‘demand management’, ‘governance’ en financiering. Volgend jaar april praat men hierover verder in Barcelona, waar dan een grote vergadering is van de Union of the Mediterranean.” In Kopenhagen faciliteert Nederland tot 18 december sessies. Onderwerpen zijn onder meer de Delta Alliance, een gidsdocument van UNECE over klimaatverandering en water, steden, adaptatie en mitigatie. De provincies zijn ook aanwezig. “Het Holland Climate House is een soort discussieplatform, waar veel nationale programma’s zich presenteren en met internationale organisaties en partijen contacten kunnen leggen”, aldus Van Schaik. Het Holland Climate House bevindt zich meteen naast de onderhandelingsruimte van de Nederlandse delegatie, in het kloppend hart van de COP-15.
O^^esbc]b`^g\hfie^^m :Zg]^Lm^``^;hnpP^kdmnb`[hnpbl^^gfnemb]bl\biebgZbk ZZgg^f^kl[^]kbc_pZZk[bcbgg;O]^]bl\biebg^l[hnpdng]^% \bob^e^m^\agb^d^gp^kdmnb`[hnpdng]^o^k^gb`]sbcg'
:Zg]^Lm^``^;hnpP^kdmnb`[hnpblZ\mb^_bg]^ohe`^g]^fZkdml^`& f^gm^g3pZm^k[^aZg]^ebg`!kbhhepZm^ksnbo^kbg`l&bglmZeeZmb^l^g]kbgd& pZm^kikh]n\mb^bglmZeeZmb^l"\bob^e^p^kd^g!f^mgZf^hi]^snbo^kbg`l& fZkdm"nmbebm^bml[hnp\hglmkn\mb^lbg]nlmkb^'
m^e^_hhg m^e^_Zq ^fZbe bgm^kg^m
ihlm[nl2, 0-0)Z[`hhk ).-0+1/,1/ ).-0+1/,1) bg_h9ZZg]^lm^``^'hk` ppp'ZZg]^lm^``^'hk`
De rol van een milieueffectrapportage in het waterbeheer Gebruik een milieueffectrapportage creatief, verplaats je in de beslisser en maak je plan begrijpelijk voor de omgeving. Dat zijn de centrale boodschappen in dit artikel over de toepassing van een milieueffectrapportage (MER) in het waterbeheer. Ondergetekenden putten uit ervaring met een groot aantal waterplannen, dat varieert van zeer abstract (op provinciaal ambitieniveau) tot zeer concreet (op kavelniveau).
V
oor waterbeheerders is de milieueffectrapportage een bekend fenomeen. Bekend was bijvoorbeeld al de beoordeling van watergerelateerde effecten van concrete uitvoeringsprojecten. Water maakt dan deel uit van de thematische beoordeling in milieueffectrapporten. Ook watergedreven projecten worden ‘beMERd’. Denk aan inrichting van waterbergingsgebieden en versterking van dijken. Met het fenomeen planMER oftewel een MER voor planvorming die kaders stelt aan de daaruitvolgende projectuitvoering, dringt milieueffectrapportage nog verder door in de waterwereld. Zo is recent de nieuwe generatie waterplannen op de milieueffecten beoordeeld. We onderscheiden vijf MER-niveaus. Elk niveau illustreren we met een voorbeeld. We beginnen op het hoogste abstractieniveau en ‘dalen af’ naar de meest concrete projecten. PlanMER op ambitieniveau
Eind dit jaar stellen de provincies hun provinciale waterplannen en de waterschappen hun waterbeheerplannen vast. Voor deze plannen is een MER vereist. Water(beheer)plannen spelen zich af op Wateroverlast rond ‘s-Hertogenbosch in de jaren ‘90.
een hoog abstractieniveau, activiteiten worden vaak niet locatiegebonden ingevuld. Daar zijn redenen voor: de plannen geven invulling aan globale richtlijnen (zoals de KRW), verdere invulling vindt plaats in samenhang met ontwikkelingen die niet door het waterplan bepaald worden. Denk bijvoorbeeld aan het kopen van landbouwgrond op het moment dat die vrijkomt. In het planproces is ‘wat gaan we doen’ belangrijker dan ‘waar gaan we het doen’. Het is dan in de MER niet mogelijk op locatieniveau alternatieven te vergelijken. De waterplannen kennen een dusdanig abstractieniveau dat te verwachten is dat alleen in de materie ingevoerde partijen, zoals overheden en instituten als LTO en milieufederaties, hun zienswijze zullen geven. Het planMER moet dus vooral bestuurders en de maatschappelijke partijen inzicht bieden in de milieugevolgen van het waterplan. Waarover gaat de MER in dit geval? Bij het alleen beschrijven van de milieugevolgen van een water(beheer)plan is het risico op het intrappen van open deuren hoog. De meerwaarde van dit type planMER is dat naast milieuaspecten - ook draagvlak, kosten en juridische risico’s in beeld zijn te brengen. Zo signaleer je ‘blinde vlekken’.
Dit hebben we bijvoorbeeld toegepast bij de planMERs van de provinciale waterplannen in Noord-Brabant en Limburg. De toetsingscriteria zijn ingepast in de door het duurzaamheidsinstituut Telos ontwikkelde driehoek ‘mensen, planeet, opbrengst’. Deze aanpak heeft twee voordelen. Allereerst plaatst deze methode het waterplan in een bredere context: is het plan evenwichtig? Oftewel: komen de waarden uit de driehoek voldoende uit de verf, zijn er onlogische keuzen gemaakt, die vragen om bijstelling of extra motivering, zijn er ambities die niet waargemaakt worden en - zo ja - is dat te verbeteren in het waterplan of moet de oplossing gezocht worden in andere plannen? Ten tweede, krijg je met het planMER antwoord op meer specifieke vragen als: hoe ga je bij de uitwerking van een plan om met Natura 2000-doelen?, waar kunnen conflicten optreden tussen waterdoelen en cultuurhistorie/archeologie en hoe vermijd je die bij uitvoering? Locatieafweging met MER
In het waterbeheer zijn soms locatiekeuzen aan de orde, bijvoorbeeld voor waterberging. De MER kan het keuzeproces structureren en relevante informatie opleveren om een verantwoorde keuze te maken. De keuze voor waterbergingsgebieden is een belangrijk onderdeel van het project Hoogwateraanpak ‘s-Hertogenbosch. Medio jaren ‘90 kreeg de stad tot tweemaal toe met wateroverlast te maken. De beken de Aa en de Dommel komen hier samen en monden uit in de Maas. Door de Maaswerken valt de hoogwaterpiek van de beken meer samen met die van de Maas, die sowieso door een veranderend klimaat vaker een hoogwaterpiek te verwerken krijgt. De situatie dat het water van de beken niet meer onder vrij verval in de rivier terecht kan en daardoor wateroverlast in de stad ontstaat, zal zonder ingrijpen vaker gaan optreden. In het project was in eerste instantie een 15-tal locatiealternatieven ontwikkeld voor waterberging. Het project is MER-plichtig. Geconfronteerd met het grote scala aan locaties, is in de MER gekozen voor het aanbrengen van structuur in het afwegingsproces. Dit door een knip te maken: eerst een afweging van locaties op strategisch niveau voor de meest sturende thema’s,
20
H2O / 24 - 2009
achtergrond vervolgens de thematische beoordeling op projectniveau voor het gehele spectrum aan MER-thema’s. Het strategische niveau staat in MER-fase 1 van Hoogwateraanpak ‘s-Hertogenbosch. Hierin is gewerkt met een stoplicht. Zo zijn er roodlichtthema’s die ertoe leiden dat een alternatief ‘niet door mag naar de volgende ronde’. Rood licht krijgt een locatie als deze niet voldoet aan de taakstelling (er is 4,5 miljoen kubieke meter berging nodig) of aan wettelijke eisen. Het laatste spitst zich toe op de Natuurbeschermingswet 1998. In het plangebied ligt namelijk het Natura 2000-gebied Moerputten, waar een strenge bescherming rust op voorkomende leefomgevingen en enkele zeldzame vlindersoorten. Verder zijn er oranjelicht-thema’s (negatief effect, let op!) en groen lichtthema’s (strekt ten voordele van bepaalde alternatieven). Deze methode leidde tot het gemotiveerd laten afvallen van de helft van de alternatieven en vervolgens tot de keuze van een drietal alternatieven. De uitkomsten van de MER-fase 1 zijn besproken met de bewoners en gebruikers in het plangebied, maatschappelijke partijen en overheden. Ook is een tussentijdse toetsing ingelast door de Commissie voor de MER. De knip die is aangebracht, was eigenlijk een knip tussen een planMER- en een projectMER-gedeelte. De knip droeg bij aan een vlotte tervisielegging en toetsing van de uiteindelijke MER (fase 1 én 2). Strategiekeuze met MER
Stel de locatie is bepaald, maar de strategie richting uitvoering is nog niet bepaald. Ook dan kan de MER meerwaarde bieden, mits juist ingezet. Een mooi voorbeeld van een dergelijke strategiekeuze is de robuuste verbinding de Beerze. In het beekdal van de Beerze in Midden-Brabant is een robuuste ecologische verbinding gepland tussen het Kempisch plateau (België) en het rivierengebied. Een provinciale structuurvisie dient een kader te scheppen voor de uitvoeringsprojecten en voor de realisatiestrategie. Hierbij hoort een planMER, omdat een bepaald areaal van functie wijzigt. Het watersysteem is een overheersende factor bij deze robuuste verbinding. Over de locatie - oftewel de keuze om juist deze beek te kiezen en niet een andere, zoals de Reusel of de Dommel - was men het eens, maar de invulling van het doel ‘robuuste verbinding’ bleek nog niet scherp. De crux bij het planMER bleek verder vooral te liggen bij het scherp krijgen van de strategie. In dit planMER ging eerst veel aandacht uit naar het aanbrengen van onderscheid en aanscherping. Sommige zaken waren al in gang gezet. Zo zijn en worden delen van de Beerze binnen de ecologische hoofdstructuur al hersteld. Het planMER geeft zo strak mogelijk aan wat de robuuste verbinding daaraan toevoegt, zodat de meerwaarde expliciet in beeld komt. Ook de ambitie voor de verbinding moest aangescherpt worden, door te bepalen voor welke natuurlijke soorten de verbinding zou moeten kunnen functioneren. De bever en de otter pasten
Uitsnede uit het overzicht van inrichtingsalternatieven voor de Beerze.
H2O / 24 - 2009
21
geeft het glastuinbouwgebied Siberië een voorbeeld. Hier betekent water meer dan enkel het garanderen van de hectares waterberging. In de ontwikkeling van een alternatief is nagedacht over het zo optimaal mogelijk benutten van waterstromen. Water kan als gietwater voor de tuinbouw gebruikt worden, maar het regionale watersysteem vraagt ook om aanvulling door infiltratie in de bodem. Bij de uitwerking in de MER horen dan ook waterbalansen waardoor een goede vergelijking met de referentie mogelijk wordt en een waterbeheerder kan toetsen of de ontwikkeling bijdraagt aan ‘eigen’ doelen. Door actief betrokken te zijn bij de ontwikkeling van een alternatief kun je als waterbeheerder mogelijkheden benutten die meer dan het minimale opleveren. Dit vraagt een investering van de waterbeheerder: zorg ervoor dat je tijdig goed ingelezen aan tafel zit.
Conclusies en tips Een goede MER sluit aan bij het niveau van het plan. Een voor de hand liggende conclusie, maar toch iets dat in de praktijk nogal eens misgaat. Het risico van verzanden in details ligt op de loer.
Grondwatereffect van het ‘Dynamisch beekdal van de Aa’.
niet binnen deze ambities, maar bleken ‘meeliftsoorten’ te zijn. Het bleek nodig om dat in een apart document te verwoorden en dit te laten vaststellen. Het voordeel hiervan is dat het expliciet uitspreken van de ambitie leidt tot een geaccepteerde tussenstap, en dat de aandacht zich vervolgens kan richten op de te volgen strategie tot uitvoering. De strategie is in het planMER verbeeld in twee uitersten in de bandbreedte: clustering van natuur nabij de beek (door met name een grondaankoopstrategie) versus realisatie van meer verspreide natuur door te streven naar samenwerking (onder andere in de vorm van innovatieve natuurcontracten met grondbezitters). Het planMER is door een parallel strategieonderzoek met onder andere actorenanalyse ondersteund. Het planMER de Beerze heeft de abstracte beelden aangescherpt over de toegevoegde waarde van de robuuste verbinding. Ook is een gezamenlijke ambitie uitgesproken als tussenstap en is het verkennen van de bandbreedte van de strategische keuzen inzichtelijk gemaakt. Dit leidde tot een provinciale structuurvisie die het ‘beste van beide studiealternatieven’ in zich verenigt. Er ligt nu een gedragen basis voor planmakers (provincie, waterschap, gemeenten, LNV) om het uitvoeringstraject in te gaan. Inrichting bepalen met MER
Hoe concreter de plannen, des te meer deze tot de verbeelding spreken van bewoners en bestuurders. Dan moet je als initiatiefnemer een MER neerleggen waarmee je naar buiten durft te treden. Bovenstrooms van ‘s-Hertogenbosch wil Waterschap Aa en Maas het beekdal van de Aa herinrichten. Dit project ‘Dynamisch beekdal de Aa’ heeft een dubbele doelstelling: zowel een meer ecologische inrichting van het beekdal, als het bijdragen aan waterberging om de bebouwde kom (‘s-Hertogenbosch en de dorpen in de omgeving) droog te houden.
22
H2O / 24 - 2009
Relevant voor bestuurders bij gemeenten, provincie en waterschap was inzicht krijgen in de realisatie van de waterberging en natuurontwikkeling, draagvlak en kosten. De reguliere MER-indeling, waarin aan de hand van een reeks aan criteria de bestuurder zijn punten moet zoeken, is in deze MER dan ook overboord gezet. Doelbereik, draagvlak, kosten en MER-criteria zijn op gelijke hoogte van elkaar gepresenteerd. Tijdens het opstellen van de MER voor het dynamisch beekdal is een nieuw idee ontstaan dat extra waterberging kan opleveren. De Aa zal door een sifon onder de nog om te leggen ZuidWillemsvaart gaan stromen. Door deze nog te bouwen sifon te voorzien van een knijpconstructie, kan wellicht een miljoen kuub water extra geborgen worden. Een haalbaarheidsstudie moet uitwijzen of en hoe dat te realiseren. De MER had zich kunnen beperken tot het beschrijven van enkele alternatieven voor het beekdal. Door ‘buiten de geijkte paden’ te denken is hier echter een extra waardevol idee naar voren gekomen dat koppeling aan een ander project ‘uitnut’. Bij de MER voor het dynamisch beekdal is bewust veel aandacht besteed aan communicatie. Zowel door het maken van een publieksvriendelijke samenvatting in een brochure als door visuele ondersteuning van de MER-tekst. Waar wordt het natter onder welke omstandigheden? Bij de bebouwing wordt bijvoorbeeld met kaarten aangegeven tot welk niveau het grondwater in een bepaalde situatie kan stijgen. Bovendien is een vereenvoudigde dwarsdoorsnede opgenomen van de hoogte van berekende grondwaterstanden ten opzichte van fundering. Water als onderdeel in een MER
Lang niet altijd is water hét centrale thema in een MER. Soms lijkt water zelfs bijzaak. Hoe kun je als waterbeheerder meer dan enkel ‘aan tafel zitten’? In Noord-Limburg
Tip 1: Bepaal in het begin het abstractieniveau van het gewenste eindresultaat. De kracht van een MER ligt in het afstand nemen van het plan zelf. Daardoor staat de deur open voor creativiteit, die tot meerwaarde voor het project kan leiden. Tip 2: Focus niet alleen op de MER-teksten, maar neem de gelegenheid om te bedenken of het plan beter kan. Een MER wordt niet alleen gelezen door de betrokken ambtenaren. Tip 3: Vraag je af wat een bestuurder en een omwonende zouden willen lezen. Richt daar de structuur van de MER op in. Niet iedereen kent het jargon en niet iedereen is gewend lange teksten te lezen. Tip 4: Ondersteun teksten met visualisaties van procedures, alternatieven en effecten. Beschouw een ‘populaire’ samenvatting niet als sluitpost, maar als bouwsteen van een goed MER. Structureer effecten, mogelijkheden en risico’s. Met een MER is inzichtelijk te krijgen welke keuzen zijn gemaakt. Tip 5: Besteed expliciet aandacht aan gemaakte keuzen, om zo scherp te krijgen wat je met het plan toevoegt. Frans Dotinga en Marco Vroege (ARCADIS)
achtergrond
Ecologie leidende factor voor verbetering waterkwaliteit in Raalte In heel Nederland werken waterbeheerders maatregelen uit om de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water te halen. Waterschappen hebben een taak om maatregelen te nemen bij hun rioolwaterzuiveringsinstallaties voor een schoner effluent. Is een standaardoplossing, het plaatsen van een zandfiltratie met ijzerdosering voor het verwijderen van fosfaat, ook altijd de beste voor de situatie ter plaatse? Een gebiedsgericht integraal proces naar aanleiding van waterkwaliteitsproblemen door lozingen van de rwzi in Raalte in de Hondemotswetering en de Raalterwetering (Waterschap Groot Salland) leverde een niet-standaard oplossing op met een beter ecologisch rendement tegen lagere kosten.
W
aterschap Groot Salland en de gemeente Raalte hebben samen met Tauw een gebiedsgericht, multidisciplinair proces rondom de Raalterwetering (een KRW-waterlichaam) doorlopen om te komen tot een optimaal pakket maatregelen dat kan zorgen voor een verbetering van de waterkwaliteit en het halen van de ecologische doelstellingen die voortkomen uit de KRW. Centraal hierin stond de rwzi Raalte, maar er is breder gekeken. Het resultaat is een door het waterschap en de gemeente breed gedragen, afgewogen en kosteneffectief maatregelenpakket.
De situatie Rwzi Raalte loost effluent op de Hondemotswetering. Door het ontbreken van doorstroming in deze wetering bestaat het oppervlaktewater voor ongeveer driekwart uit ‘dood’ effluentwater. Na twee kilometer komt de Hondemotswetering uit op de Raalterwetering. Door het effluent is de kwaliteit van de Hondemotswetering en Raalterwetering slecht. In de Hondemotswetering voldoen de concentraties van totaalstikstof, totaal-fosfor, zink en zuurstof niet aan de KRW-normen. In de Raaltewetering (een KRW-waterlichaam) overschrijden de concentraties totaal-fosfor de KRW-norm van 0,14 mg P/l; ook de zinkconcentratie voldoet niet aan de norm. Het hoge aandeel van effluent heeft een negatieve invloed op de ecologische kwaliteit van de beide weteringen. Daarbij loost een overstort vanuit de kern Raalte op de Hondemotswetering. Als gevolg van hevige neerslag kunnen vanuit de zuivering en overstort hoge vuilpieken worden geloosd.
In het effluent van rwzi Raalte komen jaarlijks enkele piekconcentraties voor van meer dan 25 mg ammonium-N/l. De niet optimale inrichting en de waterkwaliteit uiten zich in een ‘ontoereikende’ score op de macrofauna KRW-maatlat voor watertype R4 (permanent langzaam stromende bovenloop op zand).
Het proces Waterschap Groot Salland stelde een werkgroep samen met daarin een watertechnoloog, een ecoloog, een waterkwaliteitsdeskundige, een vergunningsverlener, een rioleringsdeskundige en een hydroloog, aangevuld met een vertegenwoordiger van de gemeente Raalte, enkele adviseurs met dezelfde vakgebieden en een procesbegeleider van Tauw. Tijdens vijf werksessies is toegewerkt naar een voorkeursvariant aangevuld met een alternatieve variant. Bij het maken van een keuze is een multicriteria-analyse gebruikt, waarbij alle belangrijke criteria die van tevoren waren gedefinieerd, zijn betrokken. Tijdens de werksessies is afgesproken dat het totaalpakket aan maatregelen ergens tussen
twee ambitieniveaus zou moeten uitkomen. Voor de Raalterwetering is geen discussie mogelijk: hier moeten de KRW-normen gehaald worden. Anders ligt het voor de Hondemotswetering, omdat dit geen KRW-waterlichaam is. Het hoogste ambitieniveau is het behalen van KRW-normen voor nutriënten in de Hondemotswetering. Het laagste ambitieniveau is de Hondemotswetering (blijven) beschouwen als een effluentsloot met een lage ecologische doelstelling. Het behalen van de normen in de Raalterwetering is dus een harde voorwaarde en zoveel mogelijk verbetering in de Hondemotswetering is gewenst. Door deze twee ambitieniveaus ontstaat de vrijheid om een keuze te maken in het realiseren van de oplossing binnen de waterketen of watersysteem. Het waterschap wilde een zo evenwichtig mogelijke afweging maken om tot de best mogelijke keuze te komen. Criteria die daarvoor zijn gehanteerd, zijn: • verbetering van ecologie. Positieve effecten op concentraties in de Hondemotswetering en de Raalterwetering zijn
Afb. 1: Situatieschets.
Ammoniumpieken belangrijk knelpunt Een belangrijke oorzaak voor de slechte ecologische kwaliteit in zowel de Hondemotswetering als de Raalterwetering ligt in de ammoniumpieken die veroorzaakt worden door piekbuien. Deze zorgen voor acuut toxische effecten op macrofauna en vissen en leiden tot een verhoogde zuurstofconsumptie die weer leidt tot een (tijdelijke) zuurstofarmte.
H2O / 24 - 2009
23
•
•
• •
• •
nodig. Bij maatregelen op de zuivering is dit vertaald in effecten op concentraties in het effluent. Zoals aangegeven is het behalen van de normen in de Raalterwetering een harde voorwaarde; benodigd oppervlak. Per mogelijke oplossing verschillen de benodigde oppervlakken sterk. Dit loopt op tot negen hectare. Hierdoor kan het verwerven van gronden een knelpunt vormen; effecten op het landschap. Een maatregel mag geen ongewenste uitwerking hebben op het landschap. Maatregelen mogen in principe niet strijdig zijn met het in voorbereiding zijnde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Raalte; synergetische effecten; kosten, zowel voor de realisatie als voor onderhoud (jaarlijks); innovatie; realisatietermijn.
De varianten en een eerste keuze Er is verder gekeken dan maatregelen op de rwzi alleen. Ook maatregelen na de rwzi, in het rioleringsstelsel en in het watersysteem (Hondemotswetering) kwamen aan bod. Enkele ideeën vielen direct af, omdat zij technisch, maatschappelijk of financieel niet haalbaar bleken of omdat direct duidelijk was dat zij inferieur zijn aan andere geopperde ideeën. Uiteindelijk bleef een lijst met vijf maatregelen over (zie tabel). Daarnaast bleef een lijstje met kansrijke ‘laaghangend fruit’-maatregelen over. Dit zijn maatregelen die relatief weinig kosten, naar verwachting genoeg opleveren om uitvoering te rechtvaardigen en die de andere maatregelen niet in de weg zitten. Ook deze maatregelen zijn verder in detail uitgewerkt. Deze ‘laaghangend fruit’-maatregelen zijn: • real-time control en feed-forward van de rioolgemalen. Door de rioolgemalen slim aan te sturen met behulp van metingen aan waterstanden en eventueel waterkwaliteit en informatie te gebruiken van een buienradar, is het mogelijk om de aanwezige ruimte in het rioolstelsel optimaal te benutten om piekaanvoeren op de rwzi te voorkomen. Deze zal hierdoor effectiever werken; • ecologisch herinrichten van de Hondemotswetering. Verlengen van de verblijftijd, variatie in substraat en begroeiing verhogen de biodiversiteit en de robuustheid; • het gebruiken van een voorbezinktank op de rwzi als influentbuffer. Bij een hevige regenbui kan de eerste golf van vuil rioolwater in de tank worden gebufferd om later gedoseerd door de rwzi te leiden. Dit voorkomt lozing van (een deel van) de ammoniumpiek in de Hondemotswetering. Geen van de maatregelen zorgt voor het wegnemen van alle knelpunten, zoals te zien is in de tabel. • Algen kweken verlaagt de nutriëntenconcentraties tot de gewenste niveaus, maar heeft een onzeker effect op metalen en een gedeeltelijk effect op het ecologiseren van het water (het ecologisch gezonder maken van water door het introduceren
24
H2O / 24 - 2009
•
•
•
•
van een natuurlijke zuurstofritmiek en hogere organismen). Verder is dit een in ontwikkeling zijnde nieuwe techniek; Het veel conventionelere zandfilter haalt de norm voor stikstof en zink niet, heeft geen effect op de ammoniumpieken en draagt niet bij aan het ecologiseren van het water; Het verticaal doorstroomd helofytenfilter haalt de stikstof- en zinknorm niet; Het horizontaal doorstroomd helofytenfilter haalt de fosfaat- en zinknorm niet; Het afleiden van het effluent naar de IJssel zorgt voor een sterke verlaging van het debiet in de Hondemotswetering. Bovendien is onzeker hoe de concentraties van stoffen in zowel de Hondemotswetering als de Raalterwetering na het in gebruik nemen van de effluentleiding zullen zijn.
De kosten van de maatregelen in de tabel (zowel de realisatie- als de jaarlijkse kosten) lopen sterk uiteen. Het horizontaal doorstromend helofytenfilter is de goedkoopste maatregel, gevolgd door het kweken van algen. De realisatiekosten (inclusief grondaankoopkosten) van het verticaal doorstroomde helofytenfilter, de effluentleiding naar de IJssel en het zandfilter zijn hoog (meer dan vier miljoen euro). Voor de helofytenfilters is subsidie mogelijk van de Provincie Overijssel. De beheer- en onderhoudskosten zijn het hoogst bij de effluentleiding (vooral vanwege de heffingskosten van Rijkswaterstaat) en het laagst bij het horizontaal doorstromend helofytenfilter en het kweken van algen. Kijken we naar de jaarlijkse kosten, dan zijn het horizontaal doorstromend helofytenfilter en algen kweken het aantrekkelijkst, op afstand gevolgd door het verticaal doorstroomd helofytenfilter, de effluentleiding en het zandfilter.
In de Raalterwetering zal nadat de Hondemotswetering in dit water uitkomt, vanwege het hogere debiet en de lagere concentratie van stoffen, bij het kweken van algen, het zandfilter en de twee helofytenfilters de stikstof- en fosfaatnormen waarschijnlijk wel gehaald worden. Dit betekent dat het laagste ambitieniveau met deze varianten gehaald wordt.
algen kweken
Hoewel de grondkosten in de berekeningen zijn meegenomen, zijn de ruimtekostende maatregelen goedkoper dan de maatregelen die weinig ruimte kosten.
zandfilter
verticaal doorstroomd helofytenfilter (infiltratieveld)
horizontaal helofytenfilter (vloeiveld/ waterharmonica)
effluent naar IJssel
zuivering (++ = vergaande verwijdering + enige verwijdering 0 = geen effect, - = negatief effect) fosfaat stikstof zware metalen overige stoffen/bacteriën ammoniumpieken ecologiseren
++ + 0? 0? + +
++ ++ + + 0 0
++ + + ++ ++ +
+ + + + ++ ++
lokaal: ++ regionaal: 0
overige effecten (++ = zeer positief, + goed, 0: neutraal -: slecht) inpasbaarheid aanvullende zuivering 0 effecten op lokaal landschap groot mogelijke synergie/kansen landbouw
++ neutraal
0 groot beperkt
0 groot natuur
neutraal
0
+
0
0
0
2,5
0,6
6 voldoende groot
9
<0,5
realisatietermijn realisatietermijn omvang/capaciteit ruimtebeslag (ha) capaciteit
kosten in euro (++: relatief laag, + gemiddeld, 0: neutraal) realisatiekosten O&B-kosten jaarlijks beoordeling kosten voorkeur (1 = meest, 5 = minst)
2.800.000 40.000 220.000 +?
4.000.000 80.000 600.000 0
5.000.000 90.000 420.000 0
2.400.000 25.000 180.000 ++
5.400.000 160.000 510.000 0
2
4
3
1
5
Deze multicriteria-analyse geldt specifiek voor rwzi Raalte en de Raalterwetering. Bij deze analyse is uitgegaan van een optimaal aangelegd en beheerd systeem.
achtergrond herinrichten van de Hondemotswetering. Aanbevolen wordt om het toepassen van real-time control bij het aansturen van de rioleringsgemalen nader te onderzoeken op effectiviteit en kosten, omdat hierover nog teveel onduidelijkheden bestaan om het stempel ‘laaghangend fruit’ nu al te verdienen. Hoewel maximaal stuurbaar en bedrijfszeker biedt een zandfilter geen oplossing voor de ammoniumpieken. Hierdoor is het zandfilter vanuit de eisen die er vanuit de ecologische kwaliteit liggen, geen acceptabele oplossing. Het is bovendien de duurste variant.
Rioolwaterzuiveringsinstallatie Raalte.
Combinaties verhogen rendement op ecologie Het herinrichten van de Hondemotswetering zorgt voor ecologische verbetering. Als deze herinrichting gecombineerd wordt met het kweken van algen, het zandfilter of het verticaal doorstroomd helofytenfilter, dan scoren deze beter dan uit de tabel blijkt op het ‘ecologiseren’ van het water. Hierdoor is het water op het moment dat het de Raalterwetering bereikt, ecologisch gezonder. Uitgaande van het ecologisch optimaal inrichten van de Hondemotswetering is het horizontaal doorstromend helofytenfilter de optie die de meeste waterkwaliteitsdoelstellingen behaalt en die het minst kost. Het kweken van algen is een goede tweede.
Hierbij moet worden aangetekend dat de kosten voor het aanleggen van een algenkweeksysteem en alles wat daarbij komt kijken, nog onzeker zijn. Een studie van STOWA naar de toepassing van het kweken van algen op effluent zal hier meer inzicht in moeten bieden. Deze studie loopt.
Ammoniumpieken sturen de keuze Uiteindelijk is gekozen voor het horizontaal doorstroomd helofytenfilter (vloeiveld) als voorkeursvariant en het kweken van algen als alternatieve variant. Doorslaggevend waren de verwijdering of verlaging van de ammoniumpieken en de kosten. De ‘laaghangend fruit’-maatregel die aan het bestuur wordt aanbevolen, is het ecologisch
Wanneer een waterschap voor de opgave staat de kwaliteit van een oppervlaktewater waarop een rwzi loost, te verbeteren, wordt in de meeste gevallen gekozen voor een zandfilter. Dit lijkt een logische keuze wanneer naar fosfaat wordt gekeken, de bedrijfszekerheid en het ruimtebeslag. Bij het doorlopen van dit proces werd duidelijk dat ammoniumpieken een minstens zo groot ecologisch probleem vormen als te hoge fosfaatconcentraties. Hierdoor viel een zandfilter als mogelijke oplossing af. De gekozen aanpak van het probleem leidde tot een oplossing die meer doet dan alleen fosfaat verwijderen en tevens tot lagere kosten en een hogere ecologische meeropbrengst. Adrie Otte en Johan Blom (Tauw) Wim de Blecourt (Waterschap Groot Salland) Henry van Veldhuizen (Waterschap Groot Salland, thans Waterschap Vallei & Eem)
Reconstructie Astense Aa Provincie Noord-Brabant, Waterschap Aa en Maas, de gemeenten Asten en Deurne en de ZLTO werken aan een ecologische verbindingszone langs de Astense Aa en combineren die met herstel van de beek. Samen gaan ze grond verwerven en beginnen met de invulling van een gezamenlijk gedragen kavelruil- en (deel) inrichtingsplan. Waterschap Aa en Maas leidt de werkzaamheden.
D
e partijen hebben een stuurgroep opgericht onder verantwoordelijkheid van de reconstructiecommissie De Peel, om een integrale aanpak te garanderen.
met de uitvoering. Hiervoor start een inrichtingstraject met bijbehorende inspraak en
beroepsprocedures. Dat gaat in het voorjaar van 2010 lopen. Het streven is om uiteindelijk tot een plan te komen waarin naast de realisering van de agrarische structuurverbetering en waterdoelen ook ruimte is voor landschap, recreatie en cultuurhistorie. De Astense Aa maakt deel uit van een netwerk van natuurgebieden.
De Astense Aa.
Al ruim drie jaar geleden, in september 2006, tekenden de betrokken partijen een intentieverklaring om zich in te spannen om de genoemde doelen in dit gebied te realiseren. Daarvoor moeten gronden aangekocht en geruild worden. Een agrariër bijvoorbeeld kan door het ruilen van kavels een betere verkaveling creëren. Tegelijkertijd komt ruimte vrij om de beekloop zijn natuurlijke karakter terug te geven. Voor het grondverwervingsproces wordt ZLTO ingezet. Door directe inbreng van vertegenwoordiging uit de streek wil de kavelruilwerkgroep meer reële mogelijkheden voor grondverwerving en kavelruil creëren. Omdat de betrokken partijen vinden dat het tijd wordt om resultaat te laten zien, gaan ze voor twee delen van de Astense Aa beginnen
H2O / 24 - 2009
25
voorop door mentaliteit voorop door mentaliteit
Krachtige rapportage Verticale integratie Service gebaseerd LIMS onafhankelijk Gebaseerd op standaarden Snel en eenvoudig in te richten
Eindelijk een helder verhaal over zuiveringsinformatie
Dashboard support Uitgebreide data-validatie
U weet het als geen ander: het zuiveren van afvalwater vraagt om betrouwbare kwantitatieve en kwalitatieve informatie. Alleen AquaVision biedt u de beste input voor het operationaliseren en optimaliseren van processen - de beste input om aan uw rapportageverplichting te voldoen. Kortom: op de meest makkelijke manier beschikken over de duidelijkste informatie. Altijd. Overal. Met specifieke gegevens voor de procestechnoloog, het management én de operator. Toegankelijk en razendsnel. Dit is het verhaal van AquaVision - een helder verhaal over zuiveringsinformatie. Meer weten? Bel 040 292 95 55 of kijk op www.hvl.nl
Drijvende kracht Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden Tel.: 071 - 581 40 40 Fax: 071 - 581 40 49 E-mail:
[email protected]
Aandrijvingen voor afsluiters van Auma staan wereldwijd bekend als zeer veilig en betrouwbaar. Maar ze zijn ook en vooral klaar voor een toekomst waarin procesbeheersing, meer nog dan vandaag, draait om geïntegreerde automatische besturing. Om de productie te waarborgen en maintenance veiliger, eenvoudiger en goedkoper te maken, is Auma de logische keuze. Want de aandrijvingen van Auma zijn doeners én denkers tegelijk, die gemakkelijk te integreren zijn in elk gangbaar geautomatiseerd procesbesturingssysteem. Auma bekleedt al ruim 40 jaar een toppositie als ontwerper en producent van innovatieve aandrijvingen voor afsluiters. Conventionele, non-intrusive en explosieveilige aandrijvingen die toegepast worden in veeleisende omgevingen als waterbeheer en (petro-)chemie. Onze salesengineers werken graag met u mee aan de beste configuratie voor uw installaties. Maak eens een afspraak, en ontdek ons oplossend vermogen.
AUMA, SOLUTIONS FOR A WORLD IN MOTION
Frequentieregelaars? Helmke levert maatwerk!
INFOLIJN 0578 578 578
grote voorraden enorme know-how prima service 24 uurs service snelle levertijden
Vermogens van 0,18 t/m 10.000 kW Uitvoeringen van IP 00 t/m IP 68 Ook in combinatie met ATEX motoren ABB frequentieregelaars t/m 355 kW uit voorraad leverbaar Van losse componenten t/m turn-key projecten Wij zijn fabrikaat onafhankelijk Eigen engineering, training en opleiding
Aalbosweg 24, Postbus 195, NL - 8170 AD Vaassen, Tel. 0578 578 578, Fax 0578 578 585, E-mail:
[email protected]
www.helmke.nl
!6+ $ /0,/33).' !,3 ´ $% ,%)$).' (%%&4
!6+ .%$%2,!.$ "6 0OSTBUS !" 6!!33%. 4EL &AX