Informatienotitie over verslavingen Versie 7/10/2009
gemeente Doetinchem september 2009
2
inhoud: vooraf aanleiding inhoud en opbouw notitie 1. wat is verslaving? 2. beschrijvingen van verslavingen 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12
alcohol cannabis cocaine ghb gokken heroine methadon slaap- en kalmeringsmiddelen tabak xtc oniomanie (koopverslaving) informatie van centraal loket schulddienstverlening
3. gemeentelijk beleid 3.1 3.2
bestaand beleid Trimbosonderzoek 2004 naar alcoholproblematiek in de Achterhoek
4. mogelijkheden voor beleidswijzigingen/-intensiveringen 4.1 4.2
mogelijkheden en beperkingen conclusies
bijlagen: 1. 2. 3.
samenvatting onderzoek Trimbos naar alcoholproblematiek in de Achterhoek – dec 2004 enkele begrippen cijfers IrisZorg inzake hulpvragen Achterhoek
3
4
Inleiding aanleiding Op 9 juli j.l. heeft de gemeenteraad het college opdracht gegeven een ontwerpbeleidskader op te stellen voor de vestiging van een speelautomatenvoorziening. In de raadsdiscussie heeft uw college toegezegd dat de portefeuillehouder volksgezondheid een notitie zal opstellen met informatie over de verschillende facetten van de verslaving(sproblematiek) in onze samenleving en het gemeentelijk beleid ter zake. Achtergrond is dat de gemeenteraad deze informatie wil betrekken bij de komende besluitvorming over een beleidskader voor de speelautomatenvoorziening. Deze notitie is opgesteld om aan deze informatievraag te voldoen. centrale doelstellingen verslavingsbeleid Bij verslaving is het verkrijgen en innemen van het middel of het handelen naar de gewoonte centraal komen te staan ten koste van de meeste andere activiteiten. Bij een verslaving raakt de individuele autonomie en vrijheid aangetast. Er is verlies van regie over het eigen leven. De eigen verantwoordelijkheid kan niet meer vrij uitgeoefend worden. Verslaving heeft vaak psychische en lichamelijke gevolgen en de sociale omgeving van een verslaafde lijdt mee. Ook de samenleving ondervindt schade van verslavingen van individuele burgers. Centrale doelstelling van het gemeentelijk Wmo-beleid waaronder ook het verslavingszorgbeleid is “meedoen aan de samenleving”. Meedoen veronderstelt een zekere zelfredzaamheid. De eigen verantwoordelijkheid van de burger staat hier voorop, alsook empowerment (mensen baas over hun bestaan laten worden en het zoveel mogelijk zelf keuzes maken). Het gemeentelijk verslavingsbeleid is - naast het beperken van schade voor de gezondheid van gebruikers - gericht op: - het herstellen van de autonomie en de regie over het eigen leven. - voorkomen/beperken van lichamelijk, geestelijke en ook financiële afhankelijkheid en gevolgen - inzetten op preventie.
1.2 inhoud en opbouw notitie De meeste informatie die in deze notitie over de meest gebruikte verslavingsmiddelen is opgenomen is afkomstig uit de IrisZorgnotitie “van alcohol-tot-xtc” van maart 2009. Daarnaast is ook informatie verwerkt afkomstig van o.a. de sites van Trimbos, het RIVM en Wikipedia. De notitie is als volgt opgebouwd: • Hoofdstuk 1 beschrijft het verschijnsel verslaving in de verschillende facetten. • Hoofdstuk 2 geeft feitelijke informatie over de belangrijkste vormen van problematische verslaving in onze samenleving.
5
1.
Wat is verslaving?
Het gebruik van psychoactieve stoffen, naast alcoholhoudende dranken, vindt in Nederland al eeuwenlang plaats. De problematisering daarvan begon pas in de negentiende eeuw. Het ontstaan van het ziekteconcept voor opiaatverslaving hangt nauw samen met de ontwikkeling van de moderne geneeskundige gedurende de laatste decennia van de 19e eeuw. Het oude morele oordeel dat veelvuldig opiaatgebruik een ondeugd, een gebrek aan wilskracht of mogelijk een zonde was, verkreeg langzamerhand de status van een pathologische afwijking. Verslaving was echter geen ziekte met een duidelijk te onderscheiden entiteit (zoals bijvoorbeeld tuberculose, cholera en difterie). Medici werden voorzichtiger met het voorschrijven omdat ze zich bewust werden van het gevaar van verslaving. Politieke ontwikkelingen leidden er begin twintigste eeuw toe dat er in het kader van de Volkenbond afspraken werden gemaakt over de productie en verkoop van ‘verdovende’ middelen, in het bijzonder opium. Het daarvoor in 1912 in Den Haag gesloten verdrag dwong de overheid tot wetgeving. Toen de Opiumwet in 1919 werd aangenomen gebeurde dat niet om een binnenlands probleem met betrekking tot het gebruik van drugs op te lossen. Sindsdien is de Opiumwet diverse malen gewijzigd o.a. omdat in de loop van de twintigste eeuw ook verslavingen aan andere stoffen dan opium en morfine zich vertoonden. Binnen het Nederlandse drugsbeleid staat de beperking van schade voor de gezondheid van gebruikers centraal. definitie verslaving Verslaving wordt wel omschreven als een toestand waarin een persoon fysiek en/of mentaal van een gewoonte of stof afhankelijk is, zodanig dat hij/zij deze gewoonte of stof niet, of heel moeilijk los kan laten. Het gedrag van de persoon is voornamelijk gericht op het verkrijgen en innemen van het middel, of het handelen naar de gewoonte, ten koste van de meeste andere activiteiten. Als het lichaam deze stof of gewoonte dan moet loslaten kunnen er ernstige ontwenningsverschijnselen optreden bij deze persoon. Zoals uit de bovenstaande definitie blijkt kan een verslaving bestaan uit een verslaving aan een gewoonte, gebruik of handeling, of aan een middel. gewoonteverslaving Een gewoonteverslaving is een verslaving aan een handeling die voor een persoon van belang zijn om zich goed te voelen of een kick te krijgen. Enkele voorbeelden van een verslaving aan een handeling of gewoonte: gokverslaving, chatverslaving, internetverslaving, gameverslaving, seksverslaving. middelenverslaving Een middelenverslaving is een verslaving die in stand gehouden wordt door het gebruik van een middel of substantie, die op zichzelf verslavend is doordat het een directe werking in de hersenen heeft. Dit noemt men een psychoactief middel of drug. Er bestaan grof gezien drie verschillende soorten psychoactieve middelen, namelijk: • De stimulerende middelen als amfetamine, cocaïne en nicotine • De verdovende middelen, bijvoorbeeld alcohol en opium • Verder bestaan er nog bewustzijnsveranderende of in de volksmond geestverruimende middelen, bijvoorbeeld THC (de werkzame stof in marihuana) of LSD. 6
Verslavende medicijnen vallen vaak onder de eerste categorie, de stimulerende middelen, of de verdovende middelen, zoals valium. Bij deze drie categorieën bestaat eigenlijk nog een vierde categorie, namelijk die van de partydrugs, zoals XTC en GHB, maar deze vallen op zichzelf ook weer binnen de drie categorieën. Verder zijn er ook nog drugs bekend onder de noemer verkrachtingsdrugs of date rape drugs bekend staan, waarvan GHB er een is, of Rohypnol. Uiteraard zijn weinig mensen aan deze laatst genoemde drugs verslaafd, maar in principe zou men eraan verslaafd kunnen raken. geestelijk of lichamelijk verslaafd Binnen de verslaving aan een stof wordt er ook gesproken over een lichamelijke en geestelijke verslaving. Een lichamelijke verslaving houdt in dat het menselijk lichaam gewend is geraakt aan de stof die intensief gebruikt wordt, en zich aangepast heeft aan die stof. Wordt er in zo'n geval gestaakt met het gebruiken van die stof, dan ontstaan er ziekteverschijnselen zoals koorts, slapeloosheid en braken. Dit noemt men onthoudingsverschijnselen. Het steeds meer nodig hebben van een verslavende stof om hetzelfde effect te bereiken noemt men tolerantie, wat vrijwel altijd voorkomt bij een verslaving. Geestelijke verslaving betekent dat iemand een stof denkt nodig te hebben of denkt lekker te vinden en niet meer zonder kan. Deze vorm van verslaving is persoonsgebonden, omdat verschillende mensen verschillende dingen 'lekker' vinden. Bij geestelijke verslaving kan iemand zodanig naar een stof verlangen dat alle gedachten draaien om het gebruiken en verkrijgen van die stof. Een verslaving die vaak onopgemerkt blijft is die aan medicatie zoals benzodiazepinen, de zogenaamde angstdempers en slaapmiddelen als diazepam, oxazepam en alprazolam. Stilzwijgend worden vaak jarenlang herhalingsrecepten opgehaald totdat de arts ingrijpt of de patiënt niet meer genoeg heeft aan zijn dosis en meer van de huisarts probeert te krijgen of andere wegen gaat zoeken om de verslaving in stand te houden. Problematiek Verslaving wordt in de hulpverlening vaak aangeduid met 'problematisch middelengebruik'. Dat duidt erop dat er ook middelengebruik is dat minder of helemaal geen problemen veroorzaakt. De meerderheid van de bevolking gebruikt 'roeswekkende middelen', waaronder drugs, zonder zichzelf of anderen schade te berokkenen. Zo is sociaal drinken, gematigd en verantwoorde alcoholconsumptie, ingeburgerd. Voor illegale middelen is, met uitzondering van cannabis, maatschappelijk aanvaard en geïntegreerd gebruik veeleer minimaal. Bij een minderheid van de bevolking is middelengebruik een probleem bij het uitvoeren van dagelijkse taken en het leiden van wat de meerderheid van de bevolking een 'normaal' leven noemt. De impact van het problematisch gebruik van deze minderheid op onze samenleving is groot. Het gaat niet alleen om de gebruiker van drugs die zelf fysieke schade ondervindt. Diagnose Aan de hand van verschillende criteria kan een diagnose gesteld worden of er een verslavingsprobleem aan de orde is. Vaak wordt middelenafhankelijkheid gediagnosticeerd als drie of meer van de volgende symptomen zich tegelijkertijd voordoen binnen 12 maanden: • Tolerantie treedt op, dat wil zeggen dat er steeds meer van het verslavende middel nodig is om het gewenste effect te bereiken of dat steeds minder effect optreed bij het gebruik van eenzelfde hoeveelheid van het verslavende middel • Er treden ontwenningsverschijnselen op, specifiek voor dat middel, of er worden gelijksoortige middelen genomen om de ontwenningsverschijnselen het hoofd te bieden.
7
• • • • •
Het middel wordt in steeds grotere hoeveelheden genomen, over een langere tijd dan eigenlijk de bedoeling was Er is de drang om te stoppen met het middel, verschillende (mislukte) pogingen zijn ondernomen om te stoppen, te minderen Veel tijd wordt gestoken in het verkrijgen van het middel en/of het gebruiken van het middel Belangrijke sociale activiteiten, werk en/of vrijetijdsbesteding worden opgegeven of verminderd voor het middelengebruik Ook al weet de persoon dat het middel dat wordt genomen zorgt voor fysieke of psychologische aandoeningen of verslechtering daarvan, hij of zij blijft doorgaan met het gebruik ervan.
Oorzaken Problematisch middelengebruik wordt in de hulpverlening soms evolutief, complex, meervoudig, chronisch en langdurig genoemd. Het evolueert, hoewel niet altijd van kwaad naar erger. Het is complex omdat er zoveel verschillende invloeden op elkaar inwerken. En het is veelal slechts een stukje van een grote puzzel (zelden alleen een verslaving). Voorts is het chronisch en langdurig, het houdt niet van vandaag op morgen op. eigenheid Een persoon kan door zijn eigenheid op biologisch, psychologisch of genetisch vlak een bepaalde gevoeligheid hebben voor (problematisch) middelengebruik. omgeving Middelengebruikers staan bovendien onder invloed van hun directe omgeving, hun familie, school, vrienden... Vooral mensen met een afhankelijke persoonlijkheid worden sneller beïnvloed door hun omgeving. Ook speelt vaak nieuwsgierigheid een grote rol. structurele factoren Ook structurele factoren zoals de woonomgeving, socio-economische invloeden of de beschikbaarheid van middelen op de markt in een bepaalde buurt of in het algemeen kunnen ertoe leiden dat iemand sneller overdadig middelen gaat gebruiken. Ook terugkerende problematiek met het in stand houden van de maatschappelijke functie en zelfstandigheid kan leiden tot hernieuwd middelengebruik. Hoewel er minder drugsverslaafden als problematisch alcoholisten zijn, is het toch een ernstig en zeer belastend probleem voor de betreffende persoon om, op vooral de langere termijn, een goed en als "normaal" beschouwd leven op te bouwen zonder contacten / gebruikers & dealers. Dit terugkeren van de verslavingssituatie noemt men recidiveren en is meestal gevolg van aanhoudende problematiek rond de maatschappelijke rol na een periode van verslaving. Er wordt soms, niet altijd onterecht maar toch stigmatiserend, gekeken naar drugsgebruikers alsof ze per definitie dus ook wel zullen dealen. Dit kan dermate sociale ontwrichting doen ontstaan dat de betreffende persoon een compleet andere levensstijl en plek zal moeten zoeken om het probleem te bestrijden. Er zijn ook (zeldzame) gevallen bekend waarin het staken van (illegaal) middelengebruik eigenlijk niet meer gewenst en mogelijk was. (40 jaar heroïnegebruik kan dodelijk aflopen bij het afkicken.) het wettelijk kader Het wettelijk kader is een belangrijke structurele factor, die vaker een weerspiegeling is van economische, politieke en sociaal-historische verhoudingen dan gebaseerd op de aard en het misbruik van de producten. De productkennis van middelen loopt traditioneel achter, en parallel ook het wettelijk kader. Bovendien bepaalt het al dan niet verbieden van een bepaald middel sterk het gebruik of misbruik. culturele factoren De gemedicaliseerde maatschappij, de reclame voor tabak en alcohol en de eerder tolerante houding tegenover middelengebruik in de werksfeer spelen een rol bij wat men in het algemeen verslaving noemt. 8
andere factoren De afgelopen drie decennia is steeds meer bekend geworden over de neurobiologie en genetische factoren die een rol spelen bij verslaving. Dit kan met zich meebrengen dat men zich hierachter zou kunnen verschuilen en redeneert: "Ja maar ik heb toch afwijkend functionerende hersenen of een genetische aanleg." Verslaafden worden hierin ook door medici bevestigd: de verslaving wordt soms op medische gronden in stand gehouden, bijvoorbeeld doordat men methadon voorgeschreven krijgt. Dit soort patronen kan mogelijk doorbroken worden, indien verslaving als een keuze ervaren wordt, vergelijkbaar met het aansteken van sigaretten of het heffen van een glas drank. Om te stoppen zijn uiteraard een aantal randvoorwaarden van belang. De belangrijkste is wellicht een verandering van omgeving, waarbij voldoende perspectief geboden wordt en waarin men zich een andere levensstijl kan aanmeten, zo nodig ondersteund door psychotherapie.
9
3. Verslavingsbeschrijvingen in deze notitie De belangrijkste vormen van problematische verslaving in onze Nederlandse en Achterhoekse samenleving betreffen de alcohol, cannabis, heroïne, cocaïne, gokken, medicijnverslaving met name slaap- en kalmeringsmiddelen, tabak, methadon en zijn beschreven in dit hoofdstuk. Ook is informatie opgenomen omtrent koopverslaving. Om de omvang van deze notitie enigszins beperkt te houden zijn in deze notitie de beschrijvingen van verslavingen aan andere middelen en andere gewoonte- en gedragsverslavingen achterwege gelaten. Niet beschreven zijn verslavingen aan middelen als amfetamine, efedrine, ketamine, khat, lachgas, LSD, paddo’s, ritalin, XTC en speed. Informatie daarover is voor u ter inzage gelegd. Ook zijn geen beschrijvingen gegeven van gewoonte- en gedragsverslavingen als internetverslaving, chatverslaving, gameverslaving, seksverslaving of verslaving aan eten e.d. Boulimia en anorexia worden meestal niet als een verslaving gezien maar als een psychische stoornis.
10
2.1 alcohol Landelijke cijfers Ooit gebruikt 92% van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder heeft ooit alcohol gedronken. Gebruik laatste maand 75% deed dit de laatste maand. Hiervan drinkt 25% dagelijks. Probleemgebruik Probleemdrinkers zijn mensen die niet alleen boven een bepaalde drempelwaarde drinken, maar daarnaast allerlei gevolgen van alcoholconsumptie rapporteren. Mannen tussen 18 – 24 jaar scoren het hoogst wat betreft zwaar drinken en probleemdrinkers. In 200&: 38% van de mannen en 14% van de vrouwen 18-24 jaar drinken zwaar (op 1 of meer dagen per week minstens 6 glazen alcohol drinken). Gebruik jongeren In 2003 had 85% van de leerlingen van reguliere middelbare scholen ervaring met alcohol. Dat was meer dan in 1999, toen 74% ervaring had met alcohol. Het alcoholgebruik van de 12-14 jarige scholieren is sinds 2003 enigszins afgenomen. Toch zijn er nog veel 12-14 jarigen die alcohol gebruiken (ooit: 69%; laatste maand: 32% en binge (laatste maand 19%). Bij de oudere leeftijdsgroepen (`15+) is het alcoholgebruik stabiel gebleven en nog steeds hoog. Als jongeren drinken, drinken ze nog altijd vaak en veel.
Trends • • • • • • •
Indrinken blijft populair. ‘Binge’ drinken komt veel voor (grote hoeveelheid in korte tijd). Het alcoholgebruik onder scholieren nam tussen 1999 en 2003 toe, met name onder jonge meisjes tussen de 12 en 14 jaar. Sinds 2003 lijkt er sprake te zijn van een lichte daling in deze leeftijdsgroep. Vergeleken met scholieren uit andere landen drinken Nederlandse scholieren veel en vaak. Ondanks een wettelijk verbod kunnen jongeren onder de 16 jaargemakkelijk alcoholhoudende drank krijgen. 1 op de 10 Nederlanders van 16 tot en met 69 is probleemdrinker. Zwaar drinken, probleemdrinken, alcoholmisbruik en –afhankelijkheid komen naar verhouding vaak voor onder jongere mannen van 18 tot en met 24 jaar. 90% van de probleemdrinkers blijft buiten het zicht van de hulpverlening.
Risicofactoren Verblijven in een leefomgeving waar veel gedronken wordt en dit ook wordt geaccepteerd: studenten, vakantiegangers, uitgaanders. Gezinnen waar veel gedronken wordt of alcoholproblemen voorkomen. Drinken als spanningsdemper, drinken vanwege depressie en emotionele situaties. Tolerant verkoopbeleid in horeca, supermarkten en slijterijen.
Afhankelijkheid Lichamelijk Wel ontwenningsverschijnselen. Lichamelijke ontwenning is een kwestie van een week tot 14 dagen. Tolerantie Vrij sterke tolerantie
11
Gebruiksmethode Alcohol wordt gedronken
werking Alcohol heeft een verdovende werking. Alcohol gaat vanuit de maag en dunne darm naar de lever, via de poortader. In de lever wordt een deel van de alcohol afgebroken. Het andere deel verlaat d lever en wordt via het bloed verspreid door heel het lichaam. Uiteindelijk wordt de alcohol afgebroken door de lever (repassage). Een klein deel wordt via de nieren (1%) en de langen (1% uitgescheiden. Voeding remt opname via darmen en maag in bloed, maar niet de hoeveelheid alcohol die opgenomen wordt. Er zijn aanwijzingen dat alcohol een positieve invloed kan hebben op bepaalde hart- en vaatziekten. Dit geldt dan alleen voor mannen boven de 40 jaar die 2 tot 3(standaard)glazen op een dag drinken met inachtneming van 2 alcoholvrije dagen per week en voor vrouwen boven de 50 die 1-2 glazen op een dag drinken met in achtneming van 2 alcoholvrije dagen per week. Daarbij wordt de kanttekening geplaatst dat de negatieve werking van alcohol op alle andere organen niet verminderd en wellicht toeneemt. In ieder geval verhoogt het wel de kans op kanker en andere ziekten. Duur Afbraak door lever +/- 1 tot 1,5 uur per standaardglas alcohol.
effecten Positief Verandering van stemming en gedrag. Ontspannen gevoel. Ongevoelig voor pijn. Sociaal smeermiddel bij lichte hoeveelheden. Negatief Verandering in stemming en gedrag. Door verdovende werking op de hersenen: remmingen weg. Verminderd reactie- en beoordelingsvermogen. Zelfoverschatting. Ongecontroleerd(e) handelen en spraak. Ongevoelig voor pijn. Black-out. Dubbel zien of tunnelvisie. Kater
risico’s Korte termijn Black-out. Dubbel zien of tunnelvisie. Bij meer dan 20 glazen in korte tijd (uur), kans op bewusteloosheid. Vanaf promillage van 4 kans op coma en stikken (verdoving van ademhalingscentrum). Sterk verhoogde kans op ongelukken bij deelname aan verkeer onder invloed. Sociale problemen, ruzies, ongelukken en valpartijen. Seksueel: libido stijgt maar potentie daalt. Achterwege blijven van signaalfunctie bij verwonding en onderkoeling. Vergrote kans op bloedingen(en doorbloeden) door verminderde bloedstolling. Gevaar bij combinatie met andere middelen, vooral met slaapmiddelen, opiaten en/of GHB. Lange termijn Voor jongeren is alcohol extra schadelijk, omdat de lever en de hersenen nog niet volgroeid zijn. Er ijn aanwijzingen dat lichte tot matige drinkers minder vaak vroegtijdig overlijden dan niet-drinkers of zware drinkers. Zij voelen zich bovendien gezonder. Matige drinkers lopen minder kans om een niet-bloedig herseninfarct of hartinfarct te krijgen. Matig alcoholgebruik onder 55-plusssers vermindert misschien het risico op dementie. Bij 25 glazen of meer per week gedurende enkele jaren afname kritisch en analytisch denken. Verstoorde/afgenomen erectie en zaadlozing. Combinatie van drinken en roken verhoogt het risico op kanker aan mondholte, neus- en keelholte en/of de slokdarm. Hersenen/zenuwen: dementie, epilepsie, Korsakov.Wernicke-syndroom, foetaal alcoholsyndroom, polineuopathie en delirium tremens. Maagdarmkanaal: maagvliesontsteking, maagzweer, maagbloeding, maagperforatie en/of diarree. Alvleesklier: acute/chronische ontsteking. Lever: leververvetting, acute leverontsteking, levercirrose, miltvergroting, levercoma, spataderen in de slokdarm, leverkanker en/of kanker aan dikke darm en endeldarm. Afhankelijkheid geeft op de lange termijn grote kans op verw2aarlozing en tekorten. Een deel van de chronische klachten worden veroorzaakt door voedings- en vitaminetekorten (m.n. vitamine B). Verlaagde weerstand.
signalen Iemand drinkt met regelmaat in plaats van uitzondering. Sociale problemen (verslechtering binnen relatie en/of werk)/ Alcoholadem, bierbuik en leverklachten. Zie voor verdere lichamelijke klachten de rubriek: risico’s.
12
Wetgeving Vanaf 16 jaar Verkoop zwak alcoholische dranken ( van 0,5 – 15%) toegestaan. Gemiddeld bier: 5%, breezers: 5,6%,, wijn: 12%) Vanaf 18 jaar Verkoop sterk alcoholische dranken (hoger dan 15%) toegestaan. Gemiddeld cognac: 40-45%, jenever: 36%, rum: 40-75,5%. Verkoper is verplicht legitimatie te vragen (verstrekkers is strafbaar, niet de klant). Verbod verkoop benzinestations, winkeltjes bij wegrestaurants,, niet-levenmiddelenwinkels zoals muziekwinkels. Verbod deelname verkeer vanaf 0,5 promille. Voor beginnend bestuurders (rijbewijs gehaald na 30 maart 2002) geldt de eerste vijf jaar na het behalen van het rijbewijs de limiet van -0,2 promille.
Sterfte als gevolg van alcohol Bij 14% van de verkeersongevallen met een dodelijke afloop is alcohol in het spel. (Aantal dodelijk verkeersslachtoffers in Nederland in 2008: 750. Het totale aantal alcoholdoden vertoonde een stijgende lijn van 1996 tot en met 2003. In 2004 was een geringe daling waarneembaar en sindsdien blijft het aantal alcoholoden stabiel. Volgens het CBS stierven in 2006 1742 mensen aan oorzaken waarbij alcohol expliciet werd genoemd, 25% meer dan in 1996. Alcoholsterfte kwam het meest voor in de leeftijdsgroep 50-70 jaar. De meeste overledenen waren man (gemiddeld 74%). De bijdrage val alcoholgebruik aan de sterfte wordt niet altijd herkend. Op basis van epidemiologische onderzoek wordt geschat dat 4-6% van de sterfte aan kanker samenhangt met chronisch excessief alcoholgebruik. Dit zou betekenen dat in 2002 tussen de 1500 en 2300 alcoholgerelateerde kankersterfgevallen zouden zijn geweest in plaats van de 150 geregistreerde gevallen. Ook is het aannemelijk dat sterfte door alcoholongevallen en alcoholgerelateerde agressie niet volledig in deze cijfers zijn opgenomen. Deze cijfers weerspiegelen daarom niet de werkelijke situatie maatschappelijke kosten De schade die veroorzaakt wordt door overmatig alcoholgebruik levert een grote kostenpost op voor onze maatschappij. In 2001 heeft KPMG een voorzichtige schatting gemaakt van de kosten die alcoholgebruik voor Nederland met zich meebrengt. Het KPMG schatte de totale jaarlijkse maatschappelijke kosten van overmatig alcoholgebruik op 2,58 miljard euro (5,68 miljard gulden). KPMG berekende de volgende kosten (per jaar) van overmatig alcoholgebruik per sector: Kosten (euro Sector per jaar) werk (uitkeringen en productiviteitsverlies door werkverzuim, ziekte, slechtere prestaties, etc.)
1.556 miljoen
misdrijven/overtredingen (vernielingen, verkeersongevallen en justitiële kosten van politie, rechtspraak, etc.)
843 miljoen
verslavingszorg (verslavingsklinieken, ambulante verslavingszorg, etc.)
68 miljoen
gezondheidszorg (huisartsenhulp en ziekenhuisopnamen voor korsakow, alcoholvergiftiging, alcoholgerelateerde levercirrose, etc.)
115 miljoen
Veel nadelige gevolgen van overmatig drinken zijn moeilijk te kwantificeren zoals die van agressie tegenover familie en kinderen, geweld, overlast door openbare dronkenschap, verloedering, normverval, verlies van vrienden en relaties, depressies enz. Deze schade is door KPMG niet berekend. De indirecte schade van alcoholgebruik (bijvoorbeeld voor 13
partners en kinderen van probleemdrinkers, van slachtoffers van alcoholgerelateerd geweld en van rijden onder invloed) is ook niet meegeteld. De werkelijke schade is waarschijnlijk nog groter dan geschat Als deze landelijke cijfers omgerekend worden naar het aantal inwoners van Doetinchem dan bedraagt de maatschappelijke schade door overmatig alcoholgebruik hier jaarlijks tenminste € 9 miljoen.
14
2.2 cannabis Landelijke cijfers Ooit gebruikt 22,6% van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder heeft ooit gebruikt. Gebruik laatste maand 3,3% van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder heeft de afgelopen maand gebruikt. Gebruik jongeren Het actuele gebruik onder jongeren daalde significant tussen 1996 en 2003 en is sindsdien stabiel gebleven. In 2003 had 12,5% van de scholieren tussen de 12 en 16 jaar in het afgelopen jaar cannabis gebruikt, in 2005 was dit 11,7%. In 2003 was er voor het eerst geen verschil meer in het ooitgebruik tussen jongens en meisjes. IrisZorg constateert in 2008 dat blowen minder wordt gezien als iets dat hoort bij uitgaan onder jongeren. Blowen wordt, vooral door hang- en probleemjongeren, gezien als hobby, als tijdverdrijf. Het aantal clienten dat cannabis als primaire problematiek ervaart stijgt met 30% meer dan ooit en dit zijn met name jongeren. De vraag is of dit komt doordat jongeren eerder problemen ervaren met cannabis of dat zij het probleem eerder signaleren en professionele hulp inschakelen.
Trends • • • • •
Na een stijging van het THC gehalte in cannabis in de jaren 2001-2004, is het THC gehalte in de jaren 2005-2007 gedaald en laat het onderzoek uit 2008 zien dat het THC gehalte zich stabiliseert. (2008 16,4%). In het buitenland is wiet steeds meer van vergelijkbare sterkte als in Nederland. (16,2% THC in Engeland). Na een flinke daling in 2007 is het THC gehalte in buitenlandse hasj in 2008 vrijwel gelijk aan het THC gehalte in Nederlandse wiet. Mensen met een (specifieke) stemmings-, angst- of alcoholstoornis gebruiken vaker cannabis dan mensen zonder deze stoornis. Onder 'probleemjongeren' komt cannabisgebruik relatief vaak voor.
Risicofactoren Risicogroepen zijn: Personen die al heel jong met consumptie van cannabis zijn begonnen. Recente gebruikers van andere genotmiddelen. Werklozen. Mensen met een geschiedenis van gedragsstoornissen, gewelddadigheid en andere psychische problemen. Mensen met aanleg voor psychische stoornissen. Mate van consumptie hangt samen met: uitgaan; hebben van gebruikende vrienden; spijbelen; delinquent gedrag en vandalisme. Overige risicofactoren Jongere consumenten lopen meer risico om van cannabis afhankelijk te worden dan oudere. Zware gebruikers van cannabis zijn meestal ook zware rokers en drinkers. Deze groep vertoont meer dan gemiddeld gedragsstoornissen en andere gedragsproblematiek, die overigens als regel aan het cannabisgebruik voorafgaan en daar niet het gevolg van zijn.
Gebruiksmethoden Roken Roken kan in een joint samen met tabak, puur in een pijpje of waterpijp of blunt wrap. Eten Drinken Van cannabis wordt ook wel thee gezet. Vaporiseren Cannabis kan met behulp van een zogenaamde vaporizer geïnhaleerd worden. De cannabis wordt niet verbrand, 15
dus er komt bij dit proces geen teer vrij.
Afhankelijkheid Afhankelijkheid van cannabis en afhankelijkheid van andere middelen gaan geregeld hand in hand. Geestelijk De kans geestelijk afhankelijk te worden neemt toe als iemand grote hoeveelheden gebruikt, gedurende langere tijd en vooral bij hoge frequentie van gebruik. Bij intensief gebruik van cannabis is dus de kans op afhankelijkheid groter. Dit overkomt vermoedelijk een op de vijf à tien jonge consumenten bij zeer regelmatig gebruik. Lichamelijk Bij frequent gebruik kunnen ontwenningsverschijnselen ontstaan. Tolerantie Negatieve tolerantie. Hoe vaker iemand cannabis gebruikt hoe minder er nodig is om hetzelfde effect te bereiken.
Werking Cannabis werkt op het centrale zenuwstelsel omdat de mens aangrijpingspunten (receptoren) voor cannabisachtige stoffen heeft. Die receptoren wachten niet tot er wordt gerookt/geblowd. Zij reageren ook op lichaamseigen stoffen, die eveneens tot de klasse van cannabinoïden worden gerekend. Duur Een deel van de THC en andere cannabinoïden wordt in vetweefsel opgeslagen en daaruit langzaam weer vrijgegeven. Complete verwijdering uit het lichaam van alle restanten van een dosis cannabis kan wel dertig dagen duren. Die periode is bij dagelijkse gebruikers, vooral door de opstapeling, langer dan bij beginners of bij incidentele consumptie. Bij roken worden cannabinoïden snel uit de longen in het bloed opgenomen en vandaar verder getransporteerd. Bij deze vorm van gebruik piekt de stof in de hersenen al na een kwartier. Hoeveel THC er in het bloed en daarna in de hersenen terecht komt, hangt af van de rooktechniek van de gebruiker. Ervaren gebruikers bereiken hogere waarden dan beginners. Het psychoactieve effect van cannabis houdt doorgaans één tot vier uur aan. Bij het eten van cannabis duurt het langer voordat THC in de hersenen komt. Deze vertraging kan vooral onervaren gebruikers ertoe verleiden teveel te eten. De werkingsduur hangt af van de ingenomen hoeveelheid en de wijze van toediening (bijvoorbeeld na het eten van zogenaamde spacecake kan de werking wel tot 12 uur duren).
Effecten Positief Wiet, hasj en hasjolie kunnen de gebruiker high maken. Versterkt de stemming waarin men verkeert en beïnvloedt de waarneming. Gebruikers kunnen onder deze noemer vele effecten ervaren. Tot de belangrijkste horen ontspanning, euforie, vrolijkheid met lachbuien, honger, grotere gevoeligheid voor gewaarwordingen als kleuren en muziek en loomheid. Dit laatste effect wordt ook wel stoned genoemd. Vanwege het gebruik verslappen de spieren. Negatief Versterkt de stemming, ook de negatieve stemming waarin iemand verkeert. Beïnvloeding van de waarneming. Soms is er sprake van angst, paniekaanval (flippen).
Risico's Omdat cannabis in Nederland overwegend wordt gerookt, is het belangrijkste gevaar schade aan de luchtwegen en longen. De risico's van tabak en cannabis tellen bij elkaar op als de persoon zowel cannabis als tabak rookt. Rook van cannabis bevat in doorsnee meer kankerverwekkende stoffen dan rook van tabak. Geïrriteerde luchtwegen. Kans op veranderingen in het weefsel van de luchtwegen. Mogelijk afname weerstand tegen infecties. Er is geen overtuigend bewijs dat het roken van cannabis astma, chronische bronchitis of longemfyseem veroorzaakt. Bij gebruik in negatieve stemming kans op flippen. Er is discussie gaande over de relatie tussen cannabisgebruik en het ontstaan van psychische stoornissen, met name schizofrenie. Soms kan (zwaar) gebruik van cannabis psychotische verschijnselen veroorzaken. In veel gevallen bestonden deze stoornissen al in latente vorm. Geheugenfuncties, reactietijd, coördinatievermogen en leerprestaties nemen tijdelijk af.
16
Signalen Signalen bij gebruik: Rode ogen. Lacherig. Traagheid, apathie. Geur. Draad van het gesprek kwijtraken.
Wetgeving THC staat op lijst II van de Opiumwet. Cannabis is een softdrug. Bezit en kweken is strafbaar. Gedoogbeleid Maximaal 4 planten kweken voor eigen gebruik wordt gedoogd. Maximaal 5 gram in bezit wordt gedoogd. Coffeshop moet voldoen aan AHOJ-G criteria (geen Affichering, geen Harddrugs verkopen, geen Overlast veroorzaken, geen toegang tot coffeeshops voor Jongeren onder de 18 jaar en geen verkoop van Grote hoeveelheden (meer dan 5 gram) per transactie). Sinds september 2003 is het toegestaan om op recept medicinale cannabis te verstrekken bij de volgende ziektes: multiple sclerose, kanker, hiv en aids, chronische zenuwpijnen en bij het syndroom van Gilles de la Tourette. Het gaat hierbij niet om genezing van de genoemde ziekten maar om het verminderen van de klachten.
mediabericht 21 september 2009: Steeds meer jongeren raken verslaafd aan blowen. Het afgelopen jaar zijn 370 jongeren die verslaafd zijn aan cannabis opgenomen in een verslavingskliniek. Het aantal jongeren dat in aanraking komt met de verslavingszorg is sinds 2002 bijna verviervoudigd. Dat meldt de NOS na een onderzoek onder de jeugdklinieken. Veel jongeren zouden al op hun dertiende beginnen met blowen. Ze raken tegenwoordig makkelijker verslaafd, omdat er meer werkzame stof in cannabis zit. Veel jongeren krijgen door hun verslaving problemen thuis. Ook gaan ze niet meer naar school en komen er veel geregeld in aanraking met de politie. Het aantal jongeren dat in de problemen komt is zo groot, dat momenteel in heel Nederland klinieken worden bijgebouwd. Nederland telt op dit moment drie klinieken waar jongeren met een cannabisverslaving kunnen worden behandeld. Daar moeten er dit jaar nog drie bij komen.
17
2.3 cocaïne Landelijke cijfers Tussen 2001 en 2005 nam het ooit-gebruik van cocaïne onder de algemene bevolking toe. Het percentage recente en actuele gebruikers bleef in deze periode stabiel. De groei van het aantal nieuwe gebruikers van cocaïne in de algemene bevolking daalde tussen 2001 en 2005. Ooit gebruikt Gebruik van cocaïne in 2005 in Nederland onder mensen van 15 t/m 64 jaar: 3,4%. Gebruik laatste maand Gebruik van cocaïne in 2005 in Nederland onder mensen van 15 t/m 64 jaar: 0,3% Gebruik jongeren Van 1998 - 1996 deed zich een stijging voor. In metingen van 1999 en 2003 zette deze trend zich niet voort. Het percentage leerlingen dat ooit of pas nog een ervaring had met deze drug lijkt licht te dalen tussen 1999 en 2003. Meer jongens dan meisjes hebben ooit of pas nog cocaïne gebruikt. Gebruik van cocaïne onder scholieren van 12 tot en met 18 jaar, 2003: Ooit gebruikt: 2,2% Gebruik laatste maand: 0,8%
Trends • • • • • • • • • • • •
Het gebruik van cocaïne is nog steeds populair in het reguliere uitgaanscircuit, ook in café's. Na jaren van toename lijkt echter de mate van gebruik van (snuif) coke nu gestabiliseerd te zijn. Onder uitgaande jongeren en jongvolwassenen komt het gebruik van cocaïne (vooral snuiven) beduidend vaker voor dan onder de algemene bevolking. Er zijn signalen dat het gebruik van cocaïne onder plattelandsjongeren in opmars is. Gecombineerd gebruik van cocaïne met alcohol blijft favoriet. In het drugsrepertoire van harddrugsverslaafden heeft base-coke een stevige positie ingenomen. Meer mannen dan vrouwen hebben ervaring met cocaïne. Nederland heeft vergeleken met andere EU-landen veel gebruikers. Dit geldt zowel voor ooit- als voor gebruik in de laatste maand. Het snuiven komt het meest voor. Het spuiten is in de afgelopen jaren sterk afgenomen. Basen van cocaïne (en heroïne) is juist toegenomen. Het aantal geregistreerde acute sterfgevallen wegens cocaïnegebruik is gering maar stijgt. Het aantal cliënten binnen de verslavingszorg met cocaïne als primair probleem werd de afgelopen 10 jaar meer dan 5 keer zo groot.
Risicofactoren In de volgende groepen komt gebruik verhoudingsgewijs meer voor: Zwerfjongeren. Leerlingen van het speciaal voortgezet onderwijs. Deelnemers spijbelprojecten. Bezoekers van dansfeesten. Coffeeshopbezoekers. Personen met een laag zelfbeeld.
18
Gebruiksmethode De duur van de werking is afhankelijk van de gebruikswijze. Snuiven Lijntje wordt met koker door de neus opgesnoven. Spuiten Poeder oplossen in water. Basen of chinezen Basecoke wordt gerookt in een pijpje of geïnhaleerd via aluminiumfolie dat van onderen verhit wordt. Roken (plofje) Dit is niet erg effectief (groot deel verbrandt voordat het in de longen is). Het voordeel van een plofje is dat het niet zo opvalt.
Afhankelijkheid Geestelijk Elk gebruik heeft het risico van afhankelijkheid. Basen en spuiten leidt sneller tot afhankelijkheid en verslaving dan snuifcocaïne. Het risico van afhankelijkheid is bij basen en spuiten veel groter, met name vanwege de kortdurende en heftige werking. Cocaïnegebruik geeft schijnzelfvertrouwen en schijnzekerheid. Bij veel gebruik nemen gevoelens van onzekerheid toe en is gebruik nodig om de zekerheid opnieuw te voelen. Dit stimuleert hergebruik en zorgt voor een vicieuze cirkel. Soms is er sprake van non-stop gebruik vanwege de afwezigheid van de zelflimiterende werking van coke (wel bij heroïne). Gebruikers denken dat ze ieder moment kunnen stoppen. Lichamelijk Er treedt geen lichamelijke afhankelijkheid op. Tolerantie Hierover is discussie gaande. Er zijn verschillende opvattingen over. Mogelijk treedt er bij zeer veel en regelmatig gebruik tolerantie op voor de activerende effecten.
Werking Stimuleert het centrale zenuwstelsel, versnelt de hartslag en ademhaling en verhoogt de boeddruk. Bloedvaten vernauwen en pupillen verwijden. Werking is afhankelijk van wijze gebruik, lichamelijke conditie en verwachtingspatroon. Door lokale werking op de slijmvliezen, verdoving en mindere doorbloeding is er kans op het ontstaan van een gat in het neustussenschot. Duur Snuiven heeft na een paar minuten effect en werkt 15 minuten tot een uur. Spuiten heeft direct effect en het duurt maximaal 10 minuten. Basen of chinezen werkt onmiddellijk en heftig (flash) en duurt enkele minuten.
Effecten Positief Bij licht gebruik: Uithoudingsvermogen stijgt. Honger en vermoeidheid verdwijnen. Pijn wordt minder snel voelbaar. Opgewekt, vrolijk, meer energie, denkt de hele wereld aan te kunnen. Seksueel stimulerend. Minder katerig gevoel dan bij speed. De combinatie met alcohol komt veel voor en heeft de volgende effecten: Onrust ↓, verminderd gevoel van dronkenschap en geeft een prettige roes. Negatief Bij zwaar gebruik: Rusteloos en snel geïrriteerd. Zelfvertrouwen wordt overmoed. Schijnwereld: contacten zijn oppervlakkig, intieme gevoelens blijken achteraf schijn. Persoonlijkheid kan veranderen: koel, arrogant en egoïstisch. Zin in seks kan verdwijnen. Na stoppen komt neerslachtigheid en vermoeidheid voor. De combinatie met alcohol komt vaak voor en heeft de volgende effecten: Belasting hart ↑, agressie ↑ en roekeloosheid stijgt.
Risico's Verlies eetlust en vermagering. Lichamelijke conditie ↓, weerstand ↓. Trillingen, bewegingsstoornissen en verstoringen hartritme. Vermoeidheidsgevoelens verdwijnen, slapeloosheid, reserves gebruiken, uitputting + sombere stemming (opnieuw gebruik). Waanvoorstellingen, achterdocht, angst. Gevoel hebben van beestjes onder de huid, krabben. Snuiven: slijmvlies en neustussenschot beschadigen. 19
Spuiten: spuitabcessen door vieze naalden. Basen/chinezen: aantasting longen en luchtwegen. Risico van combinatie met alcohol is dat dronkenschap niet wordt gevoeld (sneller overdosis alcohol). Iemand gaat door, stevige kater, opnieuw gebruik van cocaïne tegen de kater. Als er gebruikt wordt om een gemis in de persoonlijkheid te compenseren, bijvoorbeeld onzekerheid en/of een laag zelfbeeld, dan is de kans op vaak gebruik groot. Mensen met zwak hart, zwakke vaten, hoge bloeddruk en/of epilepsie lopen extra risico's. Het versnijden met andere producten betekent extra risico's.
Signalen Licht gebruik Meer energie en zelfvertrouwen. Geprikkeld neusslijmvlies. Opgefokt gedrag. Zwaar gebruik Geldproblemen. Rusteloosheid. Irritatie. Uitputting. Neerslachtigheid. Agressie.
Wetgeving Lijst 1 van de Opiumwet Harddrugs. Produceren, verhandelen en bezitten van harddrugs is verboden, maar het bezit van kleine hoeveelheden wordt in de praktijk niet met voorrang opgespoord en vervolgd.
20
2.4 GHB cijfers Er bestaan geen recente gegevens over GHB-gebruik onder de algemene bevolking Ooit gebruikt In 2005 hadden van de ondervraagde cafebezoekers (Antenne) in Amsterdam 10% ookt GHB gebruikt. In Gelderland hadden in het onderzoek (Tendens 2006) in dat jaar 9% van de ondervraagde coffeeshopbezoekers en 2,5% van de discotheekbezoekers ooit GHB gebruikt. Gebruik laatste maand In 2005 had 1,5% van de ondervraagde cafebezoekers in Amsterdam in de afgelopen maand GHB gebruikt. In het Gelderse onderzoek (Tendens 2006) was dit 2% onder de coffeeshopbezoekers en 1% onder de discotheekbezoekers.
Trends • • •
De concentratie van (vloeistof) GHB monsters die bij het DIMS worden ingeleverd bevat in 99% van de gevallen tussen de 40 en 55%. GHB is geen echte partydrug, het wordt vaker thuis of in privesettings gebruikt (thuisfeestjes en afterparty’s) In sommige uitgaansnetwerken (2007) worden de eerste GHB’verslaafden” waargenomen; zij gebruiken om de 4 uur een dopje GHB. Dit kan dag en nacht doorgaan; sommigen zetten er hun alarm op horloge of telefoon voor.
Risicofactoren De gebruiker experimenteert in de regel met andere drugs. De gebruiker heeft een voorkeur voor stimulerende middelen, zoals XTC en cocaine.
Gebruiksmethode Vroeger werd het middel bij dieren als inslaapmioddel bij operaties gebruikt. Drinken. Poeder of vloeistof opgelost in bijvoorbeeld frisdrank. Slikken. Tabletten.
Afhankelijkheid Geestelijk Geestelijke afhankelijkheid van GHB komt voor. De kans om geestelijk afhankelijk te worden neemt toe bij regelmatig gebruik. Lichamelijk Lichamelijke afhankelijkheid kan voorkomen na intensief gebruik. Acute ontwenningsverschijnselen, zoals angst, slapeloosheid, trillen, verwardheid en/of verhoogde hartslag, kunnen 1 tot 6 uur na stopzetting van gebruik optreden. De ontwenningsverschijnselen bereiken een piek na 1 tot 6 dagen en duren 1 tot 3 weken.
Werking GHB dempt de werking van de hersenen. De GHB-concentratie in ht bloed daalt snel. GHB is in het bloed na een uur of 6 niet meer aantoonbaar, in de urine is het tot maximaal 12 uur aantoonbaar. Duur Het effect van GHB is binnen 15 tot 30 minuten merkbaar en houdt 3 tot 5 uur aan. Dit is afhankelijk van de dosis. De piek treedt na 20 tot 60 minuten op. Sommige verschijnselen, zoals duizeligheid en onwel voelen, kunnen veel langer aanhouden.
21
Effecten Positief Ontspanning. Hallucinaties. Euforie. Sesuele prikkeling. Prettige alchoholachtige, maar katervrije roes. Negatief Afhankelijk van dosering: duizeligheid, slaperigheid, misselijkheid en btraken, spierspasmen, bewustzijnsstoornissen (‘out gaan’). “out gaan” komt relatief vaak voor (tweederde van de ervaren gebruikers is dit wel eens overkomen. 10% zelfs meer dan 10 keer). Kennelijk ervaren niet alle gebruikers dit als vervelend. Ademhalingsproblemen, toevallen en coma. Een ademhalingsdepressie is in het ziekenhuis meestal goed te behandelen. Doorgaans ontwaakt de gebruiker na 3 tot 5 uur vrij abrupt uit zijn coma zonder noemenswaardige restverschijnselen. Soms treedt geagiteerd en gedesotienteerd gedrag op. Overlijden door alleen GHB-gebruik komt nauwelijks voor.
Risico's Moeilijk te doseren omdat er maar een kleine marge zit tussen de dosering waarbij het gewenste effect optreedt (van 0,5 tot circa 1,5 gram) en die waarbij bewusteloosheid optreedt (vanaf 3 tot 4 gram). Omdat GHB in varierende concentraties wordt verkocht, is het vaak onduidelijk hoeveel de gebruiker tot zich neemt. Grotere kans op ademhalingsstilstand door combinatiegebruik van GHB met andere dempende stoffen 9bijvoorbeeld alcohol en/of slaap- en kalmeringsmiddelen). In de combinatie met XTC wordt er snel teveel GHB genomen, waardoor het risisco op bewustzijnsstoornissen groter wordt. GHB heeft de reputatie van ‘rape-drug’, omdat het slachtoffers weerloos zou maken. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat dergelijke zedendelicten plaatsvinden, sluiten gegevens van het Nederlands Forensisch Instituut een dergelijk verband niet uit. Volgens recent veldonderzoek gaat het met name om vrouwen die vrijwillig GHB hebben gebruik en worden lastiggevallen door bekenden. Volgens ingewijden is de kans dat iemand het middel onopgemerkt consumeer klein door de sterke zoute smaak van GHB. Smaakstoffen zouden deze smaak echter kunnen maskeren. Verkeersdeelname is uiterst riskant door de dempende en slaapverwekkende werking.
Signalen In de geraadpleegde bronnen is geen informatie over signalen bij gebruik aangetroffen.
Wetgeving Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en sinds 2002 pook op lijst II van de Opiumwet.
GHB is een partydrug dat geregeld wordt gebruikt in het uitgaansleven. En zeker niet zonder gevaar. Het aantal mensen dat op de spoedeisende hulp terecht komt is de laatste vijf jaar zorgwekkend gestegen. In 2008 rond de 980 slachtoffers en dat komt overeen met 19 slachtoffers per week. Over de kans op verslaving zijn de meningen verdeeld. Indien men alleen tijdens uitgaan gebruikt is de kans op verslaving klein. Bij dagelijks gebruik zijn de afkickverschijnselen te vergelijken met die van alcohol: angst, trillen, delerium, slapeloosheid, zweten en agressiviteit.
22
2.5 gokken Landelijke cijfers Ooit gebruikt 5,3 miljoen Nederlanders doen mee aan loterij of lotto. 800.000 Nederlanders spelen wel eens op een speelautomaat. 600.000 Nederlanders kopen wel eens een kraslot. 400.000 Nederlanders bezoeken wel eens een casino. 200.000 Nederlanders spelen wel eens bingo of kien. Gebruik laatste maand De helft van de mensen in Nederland die wel eens op een speelautomaat spelen (400.000), doet dit regelmatig. Probleem gebruik 0,3% van de bevolking van 16 jaar en ouder is kansspelverslaafd (tussen de 21.000 en 58.000). Ongehuwde mannen tussen de 30 en 50 jaar oud zijn hierbij oververtegenwoordigd. Naast kansspel-verslaafden zijn er nog tussen de 58.000 en 103.000 risicospelers. De laatste tien jaar is het aantal aanmeldingen voor kansspelverslavingen bij de verslavingszorg gedaald van 6000 in 1994 naar 2800 in 2003. Sinds 2003 is er weer een lichte stijging in het aantal aanmeldingen. Gebruik jongeren Iets meer dan de helft van de problematische gokkers is jonger dan 30 jaar.
Trends •
Toename online gokken, geschatte omzet ligt in Nederland op 144 miljoen euro (2004).
Risicofactoren Mensen die slecht tegen verveling kunnen hebben meer kans om problematisch gokgedrag te ontwikkelen. Die verveling kan te maken hebben met; Eenzaamheid, gebrek aan vrienden. Gebrekkige sociale vaardigheden. Minderwaardigheidsgevoelens. Moeite hebben om te gaan met alledaagse spanningen. Gokken biedt een ontsnappingsmogelijkheid. Gokspelen waarbij het moment van spel en beloning kort achter elkaar volgen (bijv. speelautomaat) hebben een groter risico om afhankelijkheid te ontwikkelen dan gokspelen waar de tijdsspanne tussen spel en beloning groter is (bijv. postcodeloterij).
Gebruiksmethode Meerdere vormen: Spelen op gokautomaten. Krasloten. Gokspelen, zoals roulette, wedden, etc.
Afhankelijkheid Spelfactoren die afhankelijkheid in de hand werken zijn: Duur van het spel, hoe minder tijd tussen inzet en uitkomst, hoe meer de neiging om het nog eens te proberen (gokautomaten), want het is spannend. Opbouw; iemand die eerst een tijd niets, dan af en toe een klein beetje en soms heel veel wint blijft langer doorspelen. Het verlies loopt langzaam op, de winst kan immers ieder moment komen. Illusie van het spel; hoewel het kansspelen zijn, wekken sommige spelen de suggestie dat de speler het spel kan controleren. Gokkers zijn hier gevoelig voor. Gokken biedt spanning, bijvoorbeeld bij speelautomaat; korte en intensieve kick. Gokken wordt zo aantrekkelijk en opwindend mogelijk gemaakt d.m.v. lampjes, geluidjes en gerinkel van geld. Geestelijk De geestelijke afhankelijkheid kan erg groot worden. Dit uit zich in: Vrijwel voortdurend aan gokken denken. Meer tijd en geld aan gokken besteden dan voorgenomen. Er niet in slagen te minderen of te stoppen. Steeds proberen de verliezen terug te winnen. Lichamelijk Wel ontwenningsverschijnselen zoals; hoofdpijn, trillen, slapeloosheid, transpireren, maag- en darmklachten, 23
geheugenverlies, onrust, irritatie, verveling, schuld- en angstgevoelens en depressieve stemming. Tolerantie Wel tolerantie (steeds meer tijd aan gokken besteden en inzetten van steeds hogere bedragen).
Werking In de geraadpleegde bronnen is geen informatie over de werking aangetroffen.
Effecten Positief Problemen en negatieve gedachten verdwijnen naar de achtergrond. Kick en roes. Gokkers hebben vaak magische ideeën (geluksgetallen, geluksdagen en geluksautomaten) en pech-croupiers en casino's. Ze wijten dit niet aan toeval. Negatief Zie bij risico's en signalen.
Risico's Grote financiële problemen. Steeds meer geld lenen. Hierdoor toename van schulden en spanningen en meer gokken. Steeds proberen het verloren geld weer terug te winnen. Verwaarlozing van partner, kinderen en werk en/of studie. Sociaal isolement.
Signalen Steeds meer geld lenen, hierdoor toename van schulden en spanningen. Proberen op illegale manier aan geld te komen. Het proberen om de verslaving geheim te houden voor de omgeving. Liegen over het gokken om kritiek te vermijden en problemen te verbergen. Sociale contacten verwaarlozen of verbreken. Verzuim van school of werk.
Wetgeving Onder de 18 jaar mag niet gespeeld worden. In hoogdrempelige gelegenheden zoals restaurants en cafés mogen wel kansspelen staan. In laagdrempelige gelegenheden (bijvoorbeeld snackbars) niet. Chip in de kast is zo afgesteld dat de kast eens in de zoveel tijd uitbetaalt. Speeltijd per spel (knop indrukken tot uitkomst) is 3 seconden. Verder zijn er regels over de hoogte van het uit te keren bedrag, de totale speellimiet, het basisspel, enzovoort. Het Nederlandse kansspelbeleid is gericht op het voorkomen van gokverslaving en de bestrijding van criminaliteit
24
2.6 heroïne Landelijke cijfers Over recreatief gebruik van heroïne is weinig bekend. Ooit gebruikt 0,4% van de Nederlanders vanaf 12 jaar heeft ooit heroïne gebruikt. 0,1% gebruikte heroïne in de maand voorafgaand aan het onderzoek (CEDRO, 2001). In 2001 heeft 1 op de 10 coffeeshopbezoekers in Amsterdam heroïne geprobeerd (Antenne, 2002). Probleemgebruik In Nederland zijn er ± 27.000 probleemgebruikers. Gebruik jongeren De lifetime prevalentie onder scholieren van het VO bedraagt 1,1% (Peilstation, 2004). De maand-prevalentie onder scholieren van het VO bedraagt 0,5% (Peilstation, 2004). Van alle jongeren zijn de meeste actuele gebruikers van heroïne te vinden onder zwerfjongeren (11%). De meest gangbare toedieningsvorm in deze groep was het roken (1999).
Trends • • • •
Onder de algemene Nederlandse bevolking wordt weinig heroïne gebruikt. Het gebruik wordt veelal geassocieerd met de 'gemarginaliseerde scene'. Het aantal heroïneverslaafden in Nederland is stabiel en het laagst in Europa. Het aantal sterfgevallen in verband met een overdosis heroïne is stabiel. Meeste gebruikers chinezen de heroïne.
Risicofactoren Het willen vergeten van problemen, emoties en pijn.
Gebruiksmethode Chinezen (verdampen) Chinezen is de meest voorkomende gebruiksmethode, vooral door nieuwe gebruikers. het chinezen betekent dat de heroïne op aluminiumfolie wordt verhit. De vrijgekomen dampen worden opgezogen en komen direct in de longen. Roken Heroïne kan worden gerookt in een sigaret. Dit is weinig gangbaar en weinig effectief. Spuiten In Nederland spuit 1 op de 5 gebruikers. Dit zijn vooral de mensen die al lang gebruiken. Het spuiten betekent dat de heroïne (poeder) op een lepel of blikje opgelost wordt in water of zuur (citroensap of ascorbine) en dat wordt verhit. De oplossing wordt in een spuit opgetrokken en in een bloedvat gespoten. Een risico is de kans op vuile spuiten en dus op infectieziekten, zoals o.a. aids en hepatitis. Spuiten kan intraveneus (direct in de ader), subcutaan (onder de huid), intramusculair (in het spierweefsel) en sublingaal (onder de tong). Snuiven Heroïne kan worden gesnoven. Dit is weinig gangbaar.
Afhankelijkheid Door het spuiten van heroïne wordt er een sterkere afhankelijkheid ontwikkeld dan bij het chinezen (roken). Geestelijk De geestelijke afhankelijkheid kan zich snel en sterk ontwikkelen. Lichamelijk Ontwenningsverschijnselen. De lichamelijke afhankelijkheid kan zich snel en sterk ontwikkelen. Tolerantie Vrij sterke tolerantie.
25
Werking Duur 4 tot 6 uur afhankelijk van gebruiker, middel, hoeveelheid en manier van gebruik. De sterk verdovende werking treedt heel snel op. Het chinezen heeft een snel effect, maar spuiten heeft een nog sneller en heviger effect (flash).
Effecten Lichamelijk Ademhaling en hartslag lager. Temperatuur daalt. Pupillen vernauwen. Vermindering werking darmen en kringspieren. Seksuele behoefte daalt. Hoestdemping. Positief Lichamelijke effecten vallen in het niet bij gevoelservaring (flash). Sterk verdovend en pijnstillend. Geen pijn, verdriet, honger, kou (een warm gevoel). Ontspanning. Het geeft een kick. Op den duur gebruikt men om niet ziek te worden. Negatief In het begin kans op braken, een vreemd gevoel in het hoofd, hoofdpijn, duizeligheid en jeuk. Na een paar keer gebruik heeft iemand hier minder of geen last meer van. In gebruik met andere middelen onberekenbaar door versterking effecten. Vermindering van werking van darmen en kringspieren. Mogelijke afname seksuele behoefte.
Risico's In principe belast heroïne de organen niet. De leefstijl die samenhangt met het gebruik is wel erg belastend voor het lichaam. Korte termijn Overdosis, soms met dodelijke afloop (vertraging ademhaling) door te veel ineens, of een gelijke dosis na een periode van geen gebruik of door onzuivere heroïne. Lange termijn Ontstekingen en infecties door vuile spuiten. Kans op infectieziekten, zoals hepatitis of HIV. Ziekten te laat opmerken door verdoving (demping hoest, koorts en pijn). Verstoring menstruatie. Ontwenningsverschijnselen ook bij baby's, wanneer de moeder tijdens de zwangerschap heeft gebruikt.
Signalen Vernauwde pupillen. Sufheid/onverschilligheid. Sterk in zichzelf gekeerd. Langzame hartslag en ademhaling.
Wetgeving Lijst 1 van de Opiumwet Harddrugs. Produceren, verhandelen en bezitten van harddrugs is verboden, maar het bezit van kleine hoeveelheden wordt in de praktijk niet met voorrang opgespoord en vervolgd. De Nederlandse overheid beperkt de gezondheidsrisico's door spuitomruil en methadonverstrekking. Er lopen in sommige steden, o.a. Amsterdam, experimenten met gereguleerde verstrekking aan langdurig verslaafden.
26
2.7 methadon Landelijke cijfers Wordt verstrekt/voorgeschreven aan heroïnegebruikers ter vervanging van heroïne, om regelmaat te creëren in het leven van de cliënt waardoor scoren van heroïne niet meer de nadruk krijgt. 80% van de geregistreerde heroïnegebruikers (schatting 13.500 personen) in Nederland gebruikt methadon. Velen gebruiken wel bij om stoned te raken (coke, medicijn, heroïne). De omvang van het gebruik op de illegale markt is niet bekend.
Trends • •
Ook verkrijgbaar op de grijze markt. De voorgeschreven hoeveelheid wordt kleiner met de jaren. Momenteel is dit in IrisZorg: tussen de 14 en 120 milligram per dag. Gemiddeld is dit 50 milligram. Van de voorgeschreven hoeveelheid wordt 95% als onderhoudsdosering voorgeschreven en 5% als afkickdosering.
Risicofactoren Het gebruik van heroïne.
Gebruiksmethode Er is geen eenduidig landelijk beleid. De voorgeschreven hoeveelheid per cliënt is afhankelijk van de betreffende instelling en de persoonlijke situatie. Drinken, soms slikken.
Afhankelijkheid Geestelijk De geestelijke afhankelijkheid kan zich snel en sterk ontwikkelen. Lichamelijk De lichamelijke afhankelijkheid kan zich snel en sterk ontwikkelen. Tolerantie Wel tolerantie.
Werking Receptoren in de hersenen worden door deze morfineachtige stof geprikkeld. De werking is dezelfde als bij morfine en andere opiaten.
Effecten Gelijk aan heroïne (verdovend). Een groot verschil is dat de gebruiker geen kick ervaart, maar wel stoned wordt. Lichamelijk Hersencellen; verdoving (geen pijn, geen hoest, geen benauwdheid), demping ademhaling. Hart; verlaging bloeddruk. Darmen; verstopping. Nieren; verminderde plasbehoefte. Baarmoeder; verminderde spierspanning. Huid; blozen, jeuk en warm gevoel. Positief Geeft lichamelijk en geestelijk een goed gevoel. Economisch (kost niets, waardoor criminaliteit vermindert). Veilig (contact arts, maatschappelijk werker en psycholoog). De hoeveelheid methadon wordt bepaald in samenspraak met een arts. Bindmiddel aan de hulpverlening; zonder methadon is er geen of moeilijk contact met heroïnegebruikers. Het methadonprogramma biedt onderhoudscontacten om heroïnegebruikers te stimuleren tot deelname aan de hulpverlening. Daarnaast biedt het structuur, zoals 3x per week methadon halen. Ook biedt methadongebruik de mogelijkheid om te werken, bijscholing te volgen, voor deelname aan rehabilitatieprojecten en werkbegeleiding.
27
Risico's Vergelijkbaar met de risico's bij heroïnegebruik. Vanwege de lange halfwaardetijd duurt de afkickperiode langer dan bij heroïne.
Signalen Kleine pupil (pinpoint).
Wetgeving Lijst 1 van de Opiumwet. Harddrugs. Produceren, verhandelen en bezitten van harddrugs is verboden, maar het bezit van kleine hoeveelheden wordt in de praktijk niet met voorrang opgespoord en vervolgd. Alleen legaal verkrijgbaar op recept door arts voorgeschreven.
28
2.8 slaap- en kalmeringsmiddelen Landelijke cijfers Ooit gebruikt Ongeveer 1 miljoen mensen slikken samen zo'n 250 miljoen slaap- en kalmeringsmiddelen per jaar. Probleemgebruik Er is een 'harde kern' van vooral (oudere) vrouwen die al tien tot twintig jaar slikken. Gebruik jongeren 1% van de middelbare scholieren (gemiddeld 17 jaar) heeft in 2002 ooit gebruikt en 0,5% heeft de laatste maand gebruikt.
Trends • • •
Gebruik is vergeleken met 1993 afgenomen. In 1997 was er een piek. De middelen die tegenwoordig het meest worden gebruikt, hebben als verzamelnaam 'benzodiazepines'. Per 1-1-2009 zijn de vergoedingen voor benzodiazepines grotendeels uit het verzekeringspakket gehaald.
Risicofactoren Mensen die last hebben van: Zenuwen. Angst. Stress. Oververmoeidheid. Gepieker.
Gebruiksmethode Slikken, inname met drinken. In de gemarginaliseerde harddrugsscene komt spuiten voor.
Afhankelijkheid Geestelijk Iemand kan geestelijk afhankelijk worden van slaap- en kalmeringsmiddelen. Deze afhankelijkheid kan snel optreden en zeer sterk zijn, met name de geestelijke afhankelijkheid. Bij stoppen na langdurig gebruik kunnen de weggedrukte problemen weer in alle hevigheid terugkeren. Lichamelijk Lichamelijke afhankelijkheid van slaap- en kalmeringsmiddelen komt voor. Deze kan snel optreden en zeer sterk zijn. Na stoppen treden ontwenningsverschijnselen op zoals zweten, spraak- en kijkstoornissen, duizeligheid, trillerigheid, misselijkheid en benauwdheid. Bij het stoppen na langdurig gebruik kunnen zelfs 'toevallen' optreden. Tolerantie Na gebruik van 4 weken heeft men meer nodig voor hetzelfde effect.
Werking Alle slaap- en kalmeringsmiddelen werken remmend op de hersenactiviteit. Ze verminderen de gevoeligheid van de hersenen voor prikkels van buitenaf. Daardoor lijkt de omgeving rustiger te worden. Sommige middelen kalmeren (meer), andere verwekken (meer) slaap.
Effecten Het effect hangt af van de dosis, de tijd van inname en hoe lang het gebruikt wordt. Positief Rustig(er) worden. Beter slapen. Minder nervositeit. Minder angsten. Minder zorgen. Negatief Sufheid. Onverschilligheid, zelfoverschatting, ontremd en onvoorzichtig gedrag door te weinig angst. Verminderd concentratie- en reactievermogen. Spierverslapping. Geheugenverlies. Mogelijk minder zin in seks. Hoofdpijn. Vermoeidheid. Leeg gevoel. Duizeligheid. Somberheid.
29
Risico's Korte termijn Bij herhaald gebruik op korte termijn bestaat de kans dat de vorige dosis nog niet afgebroken is. Hoe hoger de dosis, hoe langer het lichaam nodig heeft om de werkzame stof af te breken en hoe langer het middel werkt. Ontstaan van bijverschijnselen zoals hoofdpijn, vermoeidheid, leeg gevoel, duizeligheid en somberheid. Gevaarlijk in het verkeer door afname concentratie- en reactievermogen. Gevaarlijk is ook de combinatie met alcohol. Beiden zijn verdovende middelen die de werking van elkaar versterken. Lange termijn De bedoeling van het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen is vaak het onderdrukken van problemen. Dat maakt het risico van geestelijke afhankelijkheid groot. Gewichtstoename. Traagheid en soms spierzwakte. Bij het stoppen kunnen de oude klachten in verhevigde mate terugkomen. Daar kunnen ook nieuwe klachten bij komen, zoals hoofdpijn, zweten, spraak- en kijkstoornissen, duizeligheid, trillerigheid, misselijkheid en benauwdheid. Er zijn ook mensen die er zeer prikkelbaar, agressief of depressief door worden. Meestal duurt deze periode een paar weken. Maar sommige mensen blijven veel langer, wel maanden, klachten houden.
Signalen Probleemgebruik Gebruiken zonder iets aan de werkelijke oorzaken van de problemen te doen. Steeds weer om herhalingsrecepten vragen. Langer dan twee weken achter elkaar gebruiken.
Wetgeving Slaap- en kalmeringsmiddelen moeten zijn geregistreerd en vallen onder de Wet op de geneesmiddelenvoorziening en zijn alleen legaal te verkrijgen via een recept van een arts.
30
2.9 tabak Landelijke cijfers Ooit gebruikt 27,5% van de Nederlanders van 15 jaar en ouder is een actief roker (2007). 30% is een exroker en 40% heeft nog nooit gerookt (2006). Gebruik laatste maand Er roken in Nederland ruim 3,7 miljoen mensen. Gebruik jongeren 20% van de jongeren in het voortgezet onderwijs had de afgelopen maand nog gerookt. 9% rookte elke dag. In de leeftijdsgroep 16 jaar en ouder is bijna 1/3 een actuele roker, ten opzichte van 6% van de twaalfjarigen en 12% van de dertienjarigen. Er zijn iets meer meisjes die tabak gebruiken dan jongens (2007).
Trends • • • • •
De al eerder ingezette lichte daling zware rokers zet nog steeds (licht) door (2007). Verminderde populariteit shag in verhouding tot sigaretten. Met roken onder scholieren neemt Nederland een middenpositie binnen de EU in. De kloof tussen rokende mannen en vrouwen is kleiner geworden. Mannen roken gemiddeld 15 en vrouwen 14 sigaretten of shagjes per dag. In de leeftijdsgroep van 30 tot en met 34 jaar is het percentage rokers het hoogst.
Risicofactoren De aanvang van roken onder jongeren (16-25 jaar) wordt bepaald door sociale factoren. Het doorgaan met roken onder jongeren (16-25 jaar) wordt bepaald door interpersoonlijke factoren, zoals verwachting, associatie van roken met positieve betekenissen (middel tegen stress, plezierverhogend, sociaal hulpmiddel en iets om uit te delen). Rookgeschiedenis: Kans op roken is groter bij eerdere rookervaringen; hoe jonger begonnen, hoe groter de kans op doorgaan en op zwaarder roken. Andere middelen: Combi gebruik van alcohol en tabak is veelvuldig, evenals de combinatie van tabak en cannabis. Thuissituatie: Invloed van rokende ouders maar vooral van broers en zussen (zeker bij klein leeftijdsverschil). Integratie in samenleving: Ondersteunend gezin en in het welzijn van de jongere geïnteresseerde sleutelfiguren hebben positieve uitwerking op niet roken. Schoolprestaties: Eerder roken bij lage schoolprestaties en hoge verwachtingen van prestaties en minder copingvaardigheden. Persoonlijke aspecten: Grotere kans op roken bij afwijkend gedrag, neiging tot rebellie, neiging tot depressief gedrag, negatieve gemoedstoestand en sociale fobie. Sociaal goed geïntegreerde jongeren en jongeren die actief omgaan met oplossen van problemen roken minder. Meisjes gaan gemakkelijker mee met hun omgeving die rookt en roken eerder in conflictsituaties.
Gebruiksmethode Roken (sigaret, pijp, sigaar), snuiven en pruimen en het verdampen van nicotinecapsules.
Afhankelijkheid Geestelijk De geestelijke afhankelijkheid is zeer groot. Lichamelijk De lichamelijke afhankelijkheid is matig. Tolerantie Tolerantie (steeds meer nodig voor hetzelfde effect) treedt snel op.
31
Werking Nicotine komt via de longen in het bloed. In eerste instantie prikkelt het de zenuwcellen. Vervolgens worden de zenuwcellen verdoofd. Het nicotinegehalte in bloed daalt snel. Hierdoor ontstaat een rusteloos gevoel. Door weer te roken verdwijnt dit gevoel. De belangrijkste schadelijke stoffen in tabak zijn: Nicotine. Vernauwt bloedvaten, versnelt hartslag en verhoogt bloeddruk. Koolmonoxide. Zuurstof wordt minder goed aan rode bloedcellen gebonden waardoor zuurstoftransport vermindert. Gevolgen zijn hartklachten, beschadiging bloedvaten en verslechterde conditie. Teer. Trilhaartjes in luchtwegen bewegen minder, waardoor zelfreinigend vermogen van longen en luchtwegen (bronchitis, longkanker) vermindert. Door hoesten beschadiging longblaasjes waardoor de capaciteit van de longen verkleint. Duur Nicotine van een gemiddelde sigaret werkt ongeveer 30 minuten.
Effecten Positief Voor sommige gebruikers opwekkend, maar voor sommigen juist rustgevend, anderen hebben het gevoel zich beter te kunnen concentreren. Negatief Snelle hartslag. Hoesten. Koude vingers en tenen. Irritaties aan de ogen. Trillende handen.
Risico's Slechte conditie. Hart- en vaatziekten. Bronchitis. Kanker. Bij de verbranding van tabak worden honderden chemische verbindingen gevormd die veelal kankerverwekkend zijn. Op deze manier draagt roken bij aan het ontstaan van longkanker, kanker in de slokdarm, alvleesklier, strottenhoofd, mondholte, keel, blaas, nieren en de baarmoederhals. Roken beïnvloedt de vruchtbaarheid bij mannen en vrouwen nadelig en kan de potentie bij de man verminderen. Als een zwangere vrouw rookt of meerookt heeft dit nadelige gevolgen voor het ongeboren kind. Gevolg: tragere groei, lager geboortegewicht, slechtere conditie, hogere kans op vroeggeboorte, hoger sterftecijfer rond geboorte en groter risico op wiegendood. Ook heeft roken een slechte invloed op de aanmaak van borstvoeding en komen de schadelijke stoffen via borstvoeding in het kind terecht.
Signalen Nicotinegeur is erg herkenbaar. Zowel de persoon als zijn/haar kleding, spullen en woning ruiken naar sigaretten. Nagels en toppen van de vingers kleuren geelachtig. Snel verouderende huid en lelijke tanden. Veel rokers hoesten veel en zwaar. Conditie is vaak slecht (ook door bemoeilijkte ademhaling). Moeten vaker pauzeren om te roken. Worden onrustig/chagrijnig wanneer ze niet aan hun behoefte aan een sigaret tegemoet kunnen komen.
Wetgeving De wetgeving voor bescherming van niet-rokers en de verkoop, productie, reclame en sponsoring van tabaksproducten is aangescherpt. Vanaf 7 mei 2002, gefaseerd ingevoerd: - Een algeheel verbod op tabaksreclame en sponsoring. - Het opleggen van bestuurlijke boetes bij niet naleven van de Tabakswet in instellingen voor kunst en cultuur. - Meer bescherming voor niet-rokers, zoals het wettelijk recht op een rookvrije werkplek. - Maatregelen om reizigers van personenverkeer zonder hinder van tabaksrook te kunnen laten reizen en een rookverbod op stations. - Een verbod op het verstrekken van tabaksproducten aan jongeren onder de 16 jaar. - Een per 1 juni 2002 in werking getreden EU-richtlijn heeft tot doel verschillen in accijnstarieven tussen landen te verkleinen. Met ingang van 1 januari 2004 is - in overeenstemming met Europese richtlijnen - een limiet gesteld aan het gehalte teer (10 mg), nicotine (1 mg) en koolmonoxide (10 mg) van een sigaret. Per 1 juli 2008 geldt er een algemeen rookverbod voor de horeca.
32
2.10 xtc Landelijke cijfers Ooit gebruikt Gebruik onder Nederlanders van 15 jaar en ouder 4,3% (2005). Gebruik laatste maand Gebruik in de laatste maand onder Nederlanders van 15 jaar en ouder is 0,4%. De gemiddelde leeftijd onder deze gebruikers is 28 jaar. Probleemgebruik Het aantal probleemgebruikers is onbekend.
Trends • • • • •
In 2007 bevatten bijna alle XTC-pillen een MDMA-achtige stof. Wel bevatte bijna 1 op 10 pillen (ook) mCPP. Eind 2007, begin 2008 stort de (zo stabiele) Nederlandse XTC-markt (tijdelijk?) in, minder dan de helft van de monsters bevat MDMA en de monsters waarin MDMA zit zijn veelal laag gedoseerd. Het aandeel XTC in alle hulpvragen voor drugsproblematiek is gering: minder dan 1%. Onder uitgaande jongeren is XTC nog steeds het meest populair. XTC heeft het imago van 'soft-drug'.
Risicofactoren Het zoeken naar kicks, het moeilijk zonder kicks kunnen (spanning). Werkelijkheid ontvluchten. Het 'alles moeten proberen'. Liefhebbers van dansfeesten (energie om te dansen, licht en geluid worden intenser, meer mensen die het doen). Gebruikers van XTC komen vaker voor onder jongeren die naar het voortgezet speciaal onderwijs gaan en die deelnemen aan spijbelprojecten. Met andere middelen experimenteren.
Gebruiksmethode Slikken Meest gebruikelijk. Veel gebruikers rapporteren een dosis van 1-1,5 mg per kg lichaamsgewicht. Poeder Gebruikers nemen kleine 'likjes' poeder of ze slikken het poeder in een capsule of in een vloeitje gerold. Soms lossen gebruikers een dosis poeder op in hun drankje. Snuiven Kan maar gebeurt weinig.
Afhankelijkheid Geestelijk Dit is mogelijk. Hangt ervan af of de gebruiker moeilijk zonder 'kicks' kan. Lichamelijk Geen ontwenningsverschijnselen. Tolerantie Er is wel steeds meer nodig om hetzelfde waarnemingsveranderende effect te voelen. Dit geldt in mindere mate voor het oppeppende effect. Na een tussenperiode waarin XTC niet geslikt wordt, kan hetzelfde waarnemingsveranderende effect weer optreden met dezelfde hoeveelheid.
33
Werking MDMA werkt in op het centrale zenuwstelsel door vrijmaken van de (sympathische) neurotransmitters serotonine en in mindere mate dopamine en noradrenaline. Als gevolg van de inwerking op het dopamine en noradrenalie ontstaat de stimulerende werking, welke qua mechanisme gelijk is aan die van (meth)amfetamine. MDMA werkt echter beduidend minder stimulerend dan amfetamine. Meer pillen achter elkaar slikken heeft weinig effect voor het bewustzijnsveranderende effect. Wel voor het stimulerende effect. Uit analyses van pillen blijkt dat als XTC verkochte pillen niet altijd MDMA bevatten, maar ook wel eens: MDEA: oppeppend effect sterker dan het waarnemingsveranderende effect, werkingsduur korter (nl. 3-5 uur) dan MDMA. MDA: meer waarnemingsveranderend effect dan oppeppend effect, werkingsduur langer (nl. 6-8 uur) dan MDMA. Speed: alleen oppeppend effect. Andere stoffen zoals cafeïne, paracetamol. Duur Een ingenomen pil of capsule begint na 20 tot 60 minuten te werken. Het eerste uur is het effect het sterkst. Na 4 tot 6 uur is het weg. De werkzame stof die in XTC zit is MDMA. MDMA heeft een dubbel effect; stimulerend en waarnemingsveranderend. De dosering van de stof MDMA is niet altijd gelijk. Ook kan XTC andere stoffen bevatten, waardoor de werking in het lichaam anders is.
Effecten De sterkte van de effecten hangt af van de samenstelling van de pillen/capsules en de ingenomen hoeveelheid. Het hangt ook af van de gevoeligheid, de stemming, de verwachting en de conditie van de gebruiker. Ten slotte is de omgeving waarin gebruikt wordt ook van invloed. Lichamelijk Hoge bloeddruk. Verhoogde hartslag. Korter/sneller ademen. Positief Energie. De vermoeidheid wordt onderdrukt, maar is dus niet verdwenen. De gebruiker wordt opgepept, krijgt zowel lichamelijk als geestelijk een energiek gevoel. De waarneming wordt intenser (m.n. kleur en geluid). Euforisch. Een blijer gevoel. Het gevoel van verbondenheid met anderen neemt toe. Negatief Een stijf gevoel in de kaken, trekkende kaakspieren. Een droge keel en mond. Coördinatieproblemen. Hartkloppingen. Misselijkheid. Benauwdheid. Paniek (door vorenstaande). Down en vermoeid gevoel wanneer XTC uitgewerkt is.
Risico's Korte termijn Oververhitting en uitdroging (vaak door te weinig drinken en te veel bewegen). Overmoedig. Aantasting coördinatievermogen. Daardoor gevaarlijk in het verkeer. Onzekerheid over welke stof en in welke dosis deze in de pil of capsule is verwerkt, geeft onduidelijkheid over het effect. De dosering van een stof kan sterk uiteenlopen van bijvoorbeeld 40 tot 140 mg. Voor sommige gebruikers die het effect willen verlengen, kan de verleiding groot zijn om meer dan één pil te nemen. Een hoge dosering verhoogt altijd het oppeppende effect. Het is gevaarlijk voor mensen met hart- en vaatziekten (zwak hart en hoge bloeddruk), suikerziekte, epilepsie en astma. XTC kan depressies, angstaanvallen en psychoses versterken. Lange termijn Vermoed wordt dat XTC veranderingen in de hersenen aanbrengt. Uiteinden van de zenuwcel (serotonerge zenuwen) raken beschadigd of verdwijnen. Aantasting van het geheugen. Invloed op de concentratie en stemming. Depressiviteit. Angsten en paniekreacties. Slaapstoornissen.
Signalen Trekkende kaakspieren, veel slikbewegingen maken. Het zogenoemde 'strak staan'. Grote pupillen. Energierijk. Euforisch. Sneller intiem en vertrouwelijk met anderen.
34
Wetgeving XTC staat op lijst 1 van de Opiumwet. Harddrugs. Het produceren, verhandelen en bezitten van harddrugs is strafbaar. Het bezit van een kleine hoeveelheid XTC wordt in de praktijk niet met voorrang opgespoord en vervolgd. De overheid is realistisch en gaat er van uit dat het wettelijke verbod, de opsporing en vervolging van productie en handel en bezit, niet voldoende is om het gebruik van XTC te voorkomen. De overheid laat daarom onderzoek doen naar gebruik, risico's en effecten, stimuleert voorlichting aan gebruikers en staat in bepaalde gevallen het testen van pillen toe.
35
2.11 Oniomanie (koopverslaving) Oniomanie is een verslaving waarbij men impulsief aankopen doet van goederen die hij of zij in principe niet dringend nodig heeft. Problemen waar men aan kan lijden bij deze verslaving zijn onder meer de drang tot diefstal om aan geld te komen. Daarnaast kan men zichzelf ook financieel ruïneren als gevolg van deze uitgaven. De term oniomanie werd in 1909 voor het eerst gebruikt door Emil Kraepelin. Een koopverslaving is meer dan gewoon graag geld uitgeven. Mensen die werkelijk koopverslaafd zijn, blijven kopen. Ook al lopen de schulden op en brengt het problemen met zich mee. Kenmerken (koop)verslaving • Je kunt je niet verzetten tegen de drang iets te kopen. • Voordat je shopt neemt de spanning toe. • Een opgelucht gevoel na de aankoop. • Je koopt steeds duurdere spullen. • Je verstopt aankopen voordat anderen ze zien. Gevolgen • Koopverslaving leidt tot sociale problemen. • Het kan je flink in de schulden brengen. • Je vindt het kopen zelf uiteindelijk niet zinvol. Vier typen koopverslaving Je hebt de troostkoper, die wil zich graag beter voelen door zichzelf cadeautjes te geven. Dan heb je de fanatieke koper; deze koopt heel bewust veel van dezelfde producten. Zoals een postzegelverzamelaar. De impulsieve koper koopt naar aanleiding van wat er te zien is en wordt winkels ingetrokken door 'uitverkoop'-posters. De compulsieve koper heeft van alledrie de andere kopers een beetje. Die koopt omdat hij aanbiedingen ziet, zoekt naar producten en troost zich ermee. Redenen koopverslaving Dat mensen koopverslaafd worden heeft verschillende redenen. Een lichte depressie komt regelmatig voor. Koopverslaafden kampen vaak met een laag zelfbeeld en proberen dit op te krikken met hun aankopen. Het sociale contact met de verkopers doet ze goed. Ze voelen zich door hen geaccepteerd. Mensen die gevoelig zijn voor verslavingen hebben sowieso meer kans om een koopverslaving te ontwikkelen. Kinderen zijn vatbaar Koopverslaving kan zich al vroeg ontwikkelen. We leven in een jachtige tijd en als ouder ben je vaak afwezig. Sommige ouders voelen zich schuldig tegenover hun kinderen en in plaats van aandacht, krijgen deze kinderen cadeautjes. Kinderen krijgen hiermee het signaal dat materie ze gelukkig kan maken. Hierdoor kunnen zij ook op latere leeftijd hun geluk gaan afkopen met spullen. Koopdrang komt namelijk voort uit een psychische aandoening en is te vergelijken met een eetstoornis of een persoonlijkheidsstoornis. Verslaafd zijn aan kopen is dan ook iets anders dan verslaafd zijn aan drank of drugs. Het is geen lichamelijke verslaving, het is een 36
impulsprobleem dat voortkomt uit depressie of somberheid.” cijfers • In Amerika lijdt ongeveer twee procent van de bevolking aan koopverslaving. • Exacte cijfers over Nederland zijn nog niet bekend. Het onderzoek staat nog in de kinderschoenen, maar ook in Nederland zal ook naar schatting twee procent van de bevolking kampen met een vorm van koopverslaving. Dat zijn ruim 300 duizend mensen, van wie twintig procent mannen. In Roermond is eind vorig jaar de eerste Nederlandse polikliniek voor • koopverslaafden geopend. therapie De therapie zich vooral richt op het controleren van de impulsstoornis die de drang om te kopen veroorzaakt. Het gaat om een snelle doeltreffende oplossing van het koopprobleem. De vaak depressieve gevoelens die de impulsstoornis veroorzaken komen wel aan bod, maar er wordt niet al te diep op ingegaan. Er zijn daarom ook cliënten die naast de kooptherapie nog verder in behandeling gaan. Een snelle en doeltreffende oplossing is dat de cliënten de ontspanning uit iets anders leren te halen dan uit winkelen
37
2.12 informatie van centraal loket schulddienstverlening Er is lokaal noch landelijk informatie (cijfers, onderzoekgegevens) aangetroffen inzake relaties tussen schuldhulpverlening en achterliggende problemen die samenhangen met gokof koopverslaving.
38
3. gemeentelijk beleid Bij verslaving is het verkrijgen en innemen van het middel of het handelen naar de gewoonte centraal komen te staan ten koste van de meeste andere activiteiten. Bij een verslaving raakt de individuele autonomie en vrijheid aangetast. Er is verlies van regie over het eigen leven. De eigen verantwoordelijkheid kan niet meer vrij uitgeoefend worden. Verslaving heeft vaak psychische en lichamelijke gevolgen en de sociale omgeving van een verslaafde lijdt mee. Ook de samenleving ondervindt schade van verslavingen van individuele burgers. Centrale doelstelling van het gemeentelijk Wmo-beleid waaronder ook het verslavingszorgbeleid is “meedoen aan de samenleving”. Meedoen veronderstelt een zekere zelfredzaamheid. De eigen verantwoordelijkheid van de burger staat hier voorop, alsook empowerment (mensen baas over hun bestaan laten worden en het zoveel mogelijk zelf keuzes maken). Het gemeentelijk verslavingszorgbeleid is - naast het beperken van schade voor de gezondheid van gebruikers - gericht op het zoveel mogelijk herstellen van de autonomie en de regie over het eigen leven. Afgeleid hiervan beoogd de verslavingspreventie misbruik van en verslaving aan riskante genotmiddelen te voorkomen. Ook verslavingspreventie is daarmee gericht op behoud van autonomie, zelfregie en vrijheid.
3.1 bestaand beleid De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verslavingszorgbeleid (Wmo-prestatieveld 9). Verslavingszorg hangt nauw samen met de Wmo-prestatievelden 7 (maatschappelijke opvang en bestrijding huiselijk geweld) en 8 (OGGz). In veel situaties van meervoudige problematiek speelt verslaving een rol en verslaving leidt vroeger of later meestal tot problemen op meerdere leefgebieden. Deze samenhang was voor de voormalige opvanginstelling Arcuris en de verslavingszorgorganisatie De Grift reden voor een fusie in 2007 waaruit IrisZorg is ontstaan. Hieronder een korte beschrijving van de verschillende activiteiten op het terrein van de ambulante verslavingszorg (alle soorten verslavingen) met subsidiebedragen die de gemeente Doetinchem hiervoor aan IrisZorg verstrekt. Deze subsidiering betreft een pakket aan activiteiten voor de gehele regio Achterhoek. Over dit beleid en eventuele beleidswijzigingen is overleg met de regiogemeenten voorgeschreven. 1. preventie en monitoring 48% van de preventie-uren worden ingezet voor het project Alcoholmatiging Jeugd in de Achterhoek en 52% voor de overige preventieactiviteiten in dit gebied. Voor de preventieactiviteiten wordt het jaarlijkse programma ter goedkeuring aan de gemeente Doetinchem voorgelegd. prestatie: 2508 inzet directe uren € 232.006 2. beschikbaarheid, spreekuren advies en consultatie De verslavingsdeskundigheid van IrisZorg is beschikbaar voor consultatievragen van instellingen, scholen, cliënten, relaties van cliënten, huisartsen en andere eerstelijns hulpverlening. prestatie: 1040 uur consult € 105.048 3. outreachende hulpverlening, signalering en veldwerk 39
Het betreft outreachende hulpverlening, signalering en veldwerk ten behoeve van de (potentiële) doelgroep van verslaafden die zich niet (altijd) binnen bereik van de hulpverlening bevinden. Het werkgebied bevindt zich veelal buiten op straat. prestatie: 1346 uur veldwerk € 117.362 4. sociale activering voor verslaafden Het betreft activiteiten gericht op de groep chronische verslaafden die in een sociaal isolement verkeren, dwz. niet of nauwelijks over een sociaal netwerk beschikken en een groot risico lopen om (weer of nog verder) af te glijden naar een onmenswaardig bestaan. Inzet is de cliënt te motiveren voor deelname aan activiteiten en activiteitenprogramma’s. Samengewerkt wordt met o.a. Stichting Radar. prestatie: 630 uren hulpverlening dmv motiveringsgesprekken face-to-face van 60 minuten en 35 sociale activeringstrajecten voor verslaafden. € 93.115 5. intensieve thuiszorg De intensieve thuiszorg richt zich op de hele populatie cliënten met de dubbele diagnose psychiatrische- en verslavingsproblematiek. Zij kunnen de aanwijzingen van hulpverleners niet of onvoldoende in hun dagelijkse leven in praktijk brengen, vallen terug in middelengebruik en raken maatschappelijke geïsoleerd en gemarginaliseerd. Er wordt intensieve begeleiding en behandeling geboden die kan variëren van minimaal een tot meerdere bezoeken per week. prestatie: 1100 hulpverleningscontacten face-to-face € 85.760 6. netwerkparticipatie: Voor goede ketenzorg is nauwe samenwerking met andere veldpartijen nodig. De samenwerking is gericht op gezamenlijk beleid maar ook op casuïstiek. prestatie: 675 directe uur overleg en voorbereiding € 68.180 7.vroegsignalering 1e lijnszorg Het gaat om samenwerking met alle huisartsenpraktijken in de Achterhoek door o.a. frequente aanwezigheid van een consultant van Iriszorg t.b.v. vroegsignalering, het toeleiden van patiënten van de huisarts naar kortdurende poliklinische zorg en het daarmee voorkomen van afglijden naar chronische alcoholverslaving. € 21.010 prestatie: 208 consultcontacten
Veel individuele hulp bij verslavingsproblemen valt onder de Zorgverzekeringswet en wordt bekostigd door de zorgverzekeraars. Daarnaast is er de klinische verslavingszorg die in de Achterhoek door IrisZorg en Tactus wordt geboden en die betaald wordt uit de Zorgverzekeringswet en de AWBZ. Tenslotte is er verslavingszorginzet van IrisZorg die vanuit de reclassering wordt betaald. Uitgangspunt is de continuering in de komende jaren van dit regionale aanbod aan ambulante verslavingszorg. Voormeld overzicht geeft alleen een beeld van de inzet van de centrumgemeente Doetinchem voor de ambulante verslavingszorg in de regio Achterhoek. Daarnaast verstrekt de gemeente Doetinchem aan IrisZorg een subsidie voor een aantal voorzieningen op het terrein van de maatschappelijke opvang. Veel gebruikers van de maatschappelijke opvangvoorziening zijn verslaafd aan alcohol en/of drugs Het betreft dan: - crisisopvang - nachtopvang daklozen - dagopvang daklozen - alcoholgebruiksruimte (in combinatie met dagopvang daklozen) - activiteitenbegeleiding daklozen - sociaal pension - oureachende hulpverlening/veldwerk (opsporen daklozen)
40
-
trajectregisseur (individuele trajectplannen daklozen)
3.2 Trimbosonderzoek 2004 In opdracht van de gemeente Doetinchem heeft het Trimbos-instituut in 2004 onderzoek gedaan naar de vraagkant van de verslavingszorg in de Achterhoek en ging na in hoeverre het aanbod daarmee strookte. De belangrijkste aanbevelingen van dit onderzoek waren: 1. Via een publiekscampagne het probleembesef van alcoholmisbruik en –afhankelijkheid vergroten. 2. Verbetering van de bereikbaarheid en laagdrempeligheid van de voorzieningen. 3. Aandacht voor jongeren als specifieke doelgroep en zorgaanbod realiseren voor mensen met Korsakov en ouderen met een lichamelijke problematiek die hun verslaving niet onder controle krijgen. 4. De bekendheid van instellingen voor verslavingszorg en hun aanbod moet vergroot worden zowel onder de bevolking als bij aanpalende organisaties. 5. Intensivering van de samenwerking van instellingen voor verslavingszorg met instellingen in aanpalende sectoren en met de huisartsen. Bevordering signalering van alcoholproblematiek door en een goede consultatiefunctie voor deze instellingen en met name ook de huisartsen. Inmiddels heeft IrisZorg op de meeste van de punten acties ondernomen en het aanbod aangepast. Bijlage 1 bevat de samenvatting van het onderzoekrapport van Trimbos.
41
4. mogelijkheden voor beleidswijzigingen of beleidsintensivering 4.1
mogelijkheden en beperkingen
De gemeenten hebben - zoals eerder gesteld is - op basis van Wmo-prestatieveld 9 de bevordering van verslavingsbeleid als taak gekregen. Het gaat daarbij om beleid terzake van alle vormen van verslaving die substantieel relevant zijn in onze samenleving. Binnen het verslavingszorgbeleid zijn een hulpverlenings- en preventietaak te onderscheiden. 4.1.1 hulpverlening De hulpverlening is georiënteerd op de vraag vanuit de samenleving. De inzet van de hulpverlening is richt zich naar de hulpvragen die binnenkomen. Zoals gesteld heeft heeft het Trimbos-instituut in 2004 onderzoek gedaan naar de vraagkant van de verslavingszorg in de Achterhoek en ging na in hoeverre het aanbod daarmee strookte. IrsiZorg heeft de aanbevelingen uit dit onderzoek verwerkt in haar hulpverleningsaanbod. Aangenomen kan worden dat sindsdien het hulpverleningsaanbod voldoende passend is toegesneden op de vraag. Er is momenteel geen wachtlijst voor hulpverlening. Op dit moment wendt echter slechts 3% van de mensen met een alcoholprobleem zich tot de verslavingszorg voor hulp. Gezien de omvang van de totale (alcohol)problematiek in de samenleving moet er rekening mee gehouden worden dat het aantal hulpvragen in de toekomst weleens beduidend kan gaan stijgen, als kennis in de samenleving over de negatieve kanten van overmatig alcoholgebruik groeit. 4.1.2 preventie Bij de preventie gaat het vooral om het vergroten van de kennis en het inzicht omtrent de verslavingsproblemen en het beïnvloeden van de wijze waarop burgers omgaan met verslavende middelen. In onze samenleving is verslaving aan alcohol verreweg het grootste verslavingsprobleem en misschien ook wel het grootste maatschappelijke probleem. De gevolgen van de alcoholconsumptie zijn in absolute cijfers en percentages schrikbarend. Binnen de Achterhoek zijn er meer dan 27.000 mensen die tot de groep probleemdrinkers moet worden gerekend; zo’n 5.000 mensen daarvan zijn woonachtig in de gemeente Doetinchem. Overmatig alcoholgebruik heeft niet alleen vaak forse gevolgen voor de gezondheid van de drinker zelf maar ook voor de naaste omgeving (relatie, gezin, agressie, huiselijk en maatschappelijk geweld) en op de duur ook nogal eens op het gebied van werk en wonen. Ook de economische schade is enorm. Veel mensen in onze samenleving zijn, zonder dat zij of hun omgeving dat goed beseffen, bezig met de opbouw van een alcoholcarrière. De gevolgen zullen zich in verdere jaren aandienen. alcohol en jongeren Bijzonder verontrustend is dat de Nederlandse jongeren in de woorden van onze minister van volksgezondheid ‘de zuipschuiten van Europa’ zijn. Nergens drinken jongeren zoveel als 42
in Nederland. En in ons land gaan de Achterhoekse jongeren niet het meest ‘sober’ met alcohol om. Dat was ook een reden dat de Achterhoekse gemeenten in 2005 startten met een langlopend regionaal project ‘Alcoholmatiging jeugd in de Achterhoek’. Dit project organiseert een samenhangend pakket aan preventie- en bewustmakingsacties op diverse terreinen als vrije tijd, thuissituatie, openbare orde, onderwijs. verbreding van de preventieinzet Intensieve alcoholpreventie, gericht op de jongeren, heeft effecten. De afgelopen paar jaar is de stijgende trend in de Achterhoek lichtelijk omgebogen. Langdurig inzetten op alcoholpreventie blijkt effect te hebben, maar de wijze waarop jongeren met alcohol (leren) omgaan hangt nauw samen met de wijze waarop de volwassenen alcohol hanteren. Pas als de houding en de omgang met alcohol in de samenleving breed verandert mag verwacht worden dat het gebruik onder jongeren zich substantieel zal gaan wijzigen en die wijziging zal beklijven. Alcohol is niet alleen of vooral een probleem van jongeren maar in dezelfde mate van de hele bevolking boven 12 jaar. Vanuit de leeftijdsgroep 55+ers is er de afgelopen jaren bijvoorbeeld sterke groei van de hulpvraag: het aantal alcoholhulpvragen uit deze groep steeg sinds 1998 met 130%. Het ombuigen van deze trend in samenleving is een zaak van voortdurende inzet en een lange adem. Een vergelijkinghierbij met het roken ligt voor de hand. Daaromtrent is de beeldvorming en het gedrag in de samenleving na tientallen jaren fundamenteel gewijzigd. andere verslavingsmiddelen Met name op jongeren gericht voert IrisZorg ook activiteiten uit omtrent andere riskante genotmiddelen dan alcohol. preventiemaatregelen op andere beleidsterreinen Maatregelen met preventieve oogmerken kunnen ook vanuit andere beleidsterreinen worden getroffen. Mogelijkheden zijn er bijvoorbeeld vanuit de Drank- en horecawet, de Apv, het beleid met betrekking tot de coffeeshops en speelautomaten. Het gaat dan om beleid ter zake van sluitingstijden, gebiedsmaatregelen, sturing op aantallen gelegenheden e.d.
4.4 conclusies 1.
2. 3.
Het grootste deel van de inzet van de ambulante verslavingszorg is gericht op de alcoholproblematiek. Dit past bij de omvang van de alcoholproblematiek in onze samenleving in vergelijking met de verslavingsproblemen wat betreft andere middelen. Het hulpverleningsaanbod van de verslavingszorg is voldoende passend toegesneden op de hulpvraag. Het verdient aanbeveling om naast de op jongeren gerichte preventieactiviteiten de alcoholpreventieactiviteiten gericht op volwassenen te intensiveren.
43
Bijlage 1 SAMENVATTING ONDERZOEK TRIMBOS NAAR ALCOHOL PROBLEMATIEK IN DE ACHTERHOEK - DEC 2004
De gemeente Doetinchem is sinds 1 januari 2002 centrumgemeente voor de regio Achterhoek op het terrein van de ambulante verslavingszorg. De gemeente is in deze rol verantwoordelijk voor het ontwikkelen van een integraal beleid op het terrein van de ambulante verslavingszorg voor de omliggende gemeenten. In dit kader heeft de gemeente Doetinchem eind 2003 het Trimbos-instituut verzocht een onderzoek te doen naar de aard en omvang van de verslavingsproblematiek, met het accent op alcohol, in de regio Achterhoek. Het onderzoek dient een basis te leggen voor de beleidsontwikkeling in de komende jaren. 1. Doel van het onderzoek Het verkrijgen van beleidsrelevante informatie over de vraag- en aanbodzijde van de verslavingsproblematiek in de Achterhoek met een accent op de alcohol en het doen van beleidsaanbevelingen op basis van de resultaten van het onderzoek.
Vraagstelling In het onderzoek wordt gezocht naar een antwoord op de volgende vragen: Wat is de omvang van de alcoholproblematiek in de Achterhoek? Hoeveel mensen maken gebruik van de verslavingszorginstellingen in de Achterhoek? In hoeverre komt dit overeen met de landelijke cijfers? Hoe is de vraag - aanbodverhouding als het gaat om zorgverlening voor mensen die kampen met alcoholproblematiek? Hoeveel mensen die kampen met alcoholproblematiek zijn in zorg bij andere instellingen en organisaties? Hoeveel van deze mensen zijn bekend bij de verslavingszorg? Is het huidige zorgaanbod voor mensen met alcoholproblematiek dekkend? Wat vinden (potentiële) cliënten van het aanbod en de toegankelijkheid van de verslavingszorg? 2. Onderzoeksopzet Het onderzoek bestaat uit drie delen. Eerst is getracht een beeld te krijgen van de aard en de omvang van de alcoholproblematiek in de regio Achterhoek. Hiervoor is gebruik gemaakt van verschillende literatuurbronnen. Ten tweede is aan de hand van vragenlijsten onderzocht welk zorgaanbod in de regio beschikbaar is voor mensen met alcoholproblematiek en wat de leemtes zijn. Tenslotte is aan cliënten die verslaafd zijn (geweest) aan alcohol, gevraagd naar hun mening over het zorgaanbod. Ook hiervoor is een vragenlijst opgesteld. Er zijn drie vragenlijsten opgesteld voor: 1. de instellingen voor verslavingszorg; 2. de maatschappelijke instellingen/voorzieningen die zich richten op uiteenlopende populaties, waaronder alcoholverslaafden; 3. de (potentiële) cliënten van de instellingen voor verslavingszorg. 44
De tussentijdse resultaten van het onderzoek zijn in een conceptrapportage voorgelegd aan een panel van deskundigen dat voor de gelegenheid werd samengesteld. Doel hiervan was om met alle panelleden te discussiëren over de implicaties van het onderzoek voor het beleid van de centrumgemeente Doetinchem. Ten behoeve van het onderzoek is een begeleidingscommissie samengesteld waarin naast de beleidsmedewerker van de gemeente Doetinchem, afgevaardigden zitting namen van de GGD Achterhoek, De Grift, TACTUS en het Trimbos-instituut. 3. Gegevens over alcoholproblematiek in de Achterhoek in vergelijking met Nederland Volgens een schatting uit 1996 voldoet acht procent van de Nederlandse bevolking van 18-64 jaar aan de diagnostische criteria voor alcoholafhankelijkheid en alcoholmisbruik (Nationale Drugsmonitor Jaarbericht 2003: NDM 2003). Wanneer dit percentage voor de regio Achterhoek berekend wordt, resulteert dit in meer dan 13.000 inwoners van de Achterhoek die kampen met alcoholproblematiek. Landelijk wordt geschat dat één op de tien mensen die kampen met een alcoholprobleem hulp zoekt bij de hulpverlening waaronder de ambulante verslavingszorg (NDM 2003). Voor de regio Achterhoek zou dat neerkomen op ruim 1.300 mensen. In werkelijkheid zijn dat er veel minder.
Wanneer de jaarlijkse maatschappelijke kosten van overmatig drankgebruik in Nederland (2,58 miljard euro) op basis van inwonertal grofweg vertaald worden naar de Achterhoek, betekent dit dat in de Achterhoek de maatschappelijke kosten minimaal 44,6 miljoen per jaar bedragen (exclusief de baten van de accijns op alcohol).
4. Beschrijving regio Achterhoek In de Achterhoek (in totaal 18 gemeenten) zijn twee instellingen voor verslavingszorg actief: De Grift voor de ambulante zorg en TACTUS voor de klinische zorg. Het werkgebied en het aanbod van beide instellingen staan uitgebreid beschreven in hoofdstuk 4. Ook het aanbod van instellingen buiten de reguliere verslavingszorg wordt beschreven. Uit onderzoek naar genotsmiddelengebruik onder (risico)jongeren in Doetinchem komen een aantal aspecten naar voren die alcoholproblematiek in de hand kunnen werken (Dörkumse jongeluu veur wie zoepen en blowen te wiet gaot: 2001). Inwoners van Doetinchem (en naar verwachting betreft dit de hele Achterhoek) zijn nuchtere personen die hard werken. In het weekend mogen ze ‘los gaan’ en ze houden ervan goed te eten en te drinken. Veel drinken is niet ongewoon. Jongeren houden lang een binding met thuis en de regio. Zij hebben vanaf jonge leeftijd bijbaantjes waardoor ze relatief veel geld te besteden hebben. Over alcoholgebruik wordt door de ouders doorgaans niet moeilijk gedaan en de risico’s van alcoholgebruik worden niet of onvoldoende onderkend. De Achterhoek is matig tot niet verstedelijkt. Desondanks is er sprake van veel alcoholproblematiek in vergelijking met andere regio’s die matig tot niet verstedelijkt zijn. Doorgaans geldt de regel dat alcoholproblematiek sterker aanwezig is naarmate er meer verstedelijking is. 5. Resultaten In hoofdstuk 5 worden als eerste de uitkomsten van de vragenlijst voor de verslavingszorginstellingen besproken. Het betreft twee respondenten: de respondent van TACTUS en de respondent van De
45
Grift. Beide respondenten gaven aan dat het lastig was om de juiste cijfers te achterhalen. Onderregistratie was hier mede debet aan. Bijna driekwart van de inschrijvingen in 2002 en 2003 bij De Grift uit de regio Achterhoek betreft mensen met alcoholproblematiek (respectievelijk 69 procent en 70 procent). Het gaat hier om de inschrijvingen op hoofdmiddel alcohol (60 procent in 2002 en 2003) en de multiproblematiek (respectievelijk 9 procent en 10 procent). Landelijk is bij 43 procent van de mensen die in 2002 bij de ambulante verslavingszorg ingeschreven zijn, alcohol de primaire problematiek. In 2003 loopt dit op naar 44 procent (LADIS bulletin: 2004). Conclusie is dat in de Achterhoek naar verhouding meer hulp wordt gezocht vanwege alcoholproblematiek dan vanwege overige verslavingsproblemen. Landelijk worden verhoudingsgewijs meer mensen met drugsproblematiek ingeschreven. Wanneer het aantal landelijke inschrijvingen en de Achterhoekse inschrijvingen bij de ambulante verslavingszorg vergeleken worden, in relatie tot het bevolkingsaantal, dan valt het volgende op. In Nederland is 0,35 procent van de totale bevolking (ruim 16 miljoen inwoners) in 2003 ingeschreven bij een instelling voor ambulante verslavingszorg. In de Achterhoek bedraagt dit percentage 0,28 procent van de Achterhoekse bevolking (ruim 276.000 inwoners per 1-1-2003). Hierbij dient opgemerkt te worden dat de ingeschreven cliënten waarvan het hoofdmiddel niet bekend is, niet in de cijfers van de Achterhoek meegenomen zijn. Het percentage inschrijvingen bij De Grift is in werkelijkheid hoger.
Gestarte behandelingen, behandelduur en aantal contacten De Grift heeft cijfers aangeleverd over het aantal behandelingen en de contacten. Hierbij is geen onderscheid gemaakt op hoofdmiddel. Er kan dus niet onderzocht worden of cliënten met een alcoholverslaving andere behandelingen ontvangen dan bijvoorbeeld cliënten met een drugsverslaving. Duidelijk is dat het merendeel van de cliënten voor enkelvoudige of meervoudige behandeling/begeleiding en screening bij De Grift komen. In 2002 wordt bij TACTUS het grootste deel van de behandelingen gestart ten behoeve van cliënten met een alcoholprobleem, namelijk 242 van de 336 gestarte behandelingen (72 procent). Ook in 2003 is hetzelfde beeld zichtbaar: 200 van de 317 gestarte behandelingen betreft cliënten met alcoholproblematiek (63 procent). Er zijn geen cijfers bekend over de gemiddelde en totale duur van behandeling op hoofdmiddel. Conclusie is dat zowel bij De Grift als bij TACTUS veruit de meeste mensen (ongeveer 70%) vanwege alcoholverslaving terecht komen in de verslavingszorginstelling. Problemen ten gevolge van alcoholverslaving overtreffen in de Achterhoek dus de overige verslavingsproblemen, zo kan gesteld worden.
Behandelaanbod Op de vraag of er een specifiek behandelaanbod- en begeleidingsaanbod is dat uitsluitend toegankelijk is voor mensen die kampen met alcoholproblematiek, antwoordt de respondent van TACTUS dat dit niet het geval is. Daarnaast wordt opgemerkt dat het klinische aanbod van oudsher vooral een aanbod voor alcoholcliënten geweest. De laatste jaren is er bij TACTUS een ander klinisch aanbod bijgekomen dat ook geschikt is voor andere verslavingen (forensische verslavingszorg, IMC).
46
De respondenten van zowel De Grift als van TACTUS zijn van mening dat er voorzieningen (behandel- en begeleidingsaanbod) ontbreken in de verslavingszorg in de regio Achterhoek. Als leemtes in de zorg worden genoemd: De ambulante zorgverlening sluit niet goed aan op de klinische zorg. De opvang in de thuissituatie is onvoldoende, sluit onvoldoende aan. Er ontbreken bindende samenwerkingsafspraken tussen de diverse zorgaanbieders. Intensieve thuisbegeleiding dient ontwikkeld te worden. Vooral voor zorgbehoeftigen (bijvoorbeeld mensen met een cognitieve stoornis, waaronder mensen met Korsakov) is een specifiek aanbod wenselijk.
Hulp zoeken en ontvangen van de verslavingszorg Uit landelijk onderzoek is bekend dat het overgrote deel van de probleemdrinkers geen hulp zoekt terwijl daar vaak wel aanleiding toe is. Zo ook geldt in de Achterhoek dat slechts een klein percentage van de mensen die kampen met alcoholproblematiek, hulp zoekt bij de verslavingszorg. De respondenten van de twee instellingen voor verslavingszorg geven hiervoor de volgende redenen: Ontkenning en miskenning van het alcoholprobleem door cliënten zelf en door de omgeving. Cliënten ervaren een drempel om naar de hulpverlening te gaan, o.a. schaamte en angst voor stigmavorming. Onvoldoende bekendheid met het aanbod van de verslavingszorg. Onvoldoende diagnostische mogelijkheden bij instellingen buiten de verslavingszorg. Huisartsen zullen sensitiever moeten zijn op alcoholmisbruik en zonodig meer ondersteuning moeten krijgen om cliënten adequaat door te verwijzen. Er dient meer publieke aandacht te komen voor de problemen ten gevolge van alcoholmisbruik. Het publiek heeft de verslavingszorg te veel geïdentificeerd met een zeer problematische groep terwijl de problemen van overmatig alcoholgebruik onder werkende burgers en jongeren dikwijls niet onderkend worden. Op de vraag “Wat vindt u van de toegankelijkheid van de verslavingszorg in de regio Achterhoek? antwoordt de respondent van TACTUS dat hij daar geen goed beeld van heeft. De respondent van De Grift meldt dat er bij De Grift nauwelijks wachttijden zijn. Hij merkt op dat het vaak onbekend is dat de verslavingszorg van De Grift outreachend werkt. Daar waar nodig of gewenst worden huisbezoeken afgelegd.
Uitkomsten andere instellingen en organisaties Bespreken we de resultaten van de overige respondenten, dus buiten de reguliere verslavingszorg, dan is het vooral interessant om te kijken naar de ggz-instelling GGNET en de huisartsen.
GGNet GGNET heeft een specifiek aanbod voor mensen met verslavingsproblematiek: de groep 'Omgaan met verslaving' die tweemaal per week in samenwerking met De Grift gedraaid wordt. De doelgroep bestaat uit cliënten in deeltijdbehandeling die kampen met verslavings- én psychiatrische problematiek. Het doel is: 1- inzicht krijgen in de gevolgen van drugs/ alcoholgebruik, 2- gebruik van drugs/alcohol hanteerbaar maken en 3- uiteindelijk stoppen.
47
Zowel in 2002 als in 2003 hebben 40 mensen gebruik gemaakt van dit aanbod. Het betreft allemaal cliënten die woonachtig zijn in de regio Doetinchem. Naar schatting kampen 200 mensen uit het cliëntenbestand van GGNET circuit Doetinchem met alcoholproblematiek. Het betreft cliënten in de leeftijdscategorie 25 tot en 65 jaar. Volgens de respondent zijn hiervan momenteel naar schatting 100 cliënten in behandeling van de verslavingszorg. De respondent schat in dat alle 200 cliënten met een alcoholprobleem ooit onder behandeling van de verslavingszorg zijn geweest. GGNET verwijst per jaar naar schatting 25 cliënten met een alcoholprobleem door naar een instelling voor verslavingszorg. Voor drugsproblematiek worden slechts 2 cliënten per jaar doorverwezen. GGNET werkt structureel samen met De Grift op het gebied van alcoholproblematiek. Er is een gezamenlijk behandelaanbod (ambulant en deeltijd) met De Grift. De respondent is van mening dat de verslavingszorg toegankelijk en laagdrempelig is. De samenwerking verloopt prettig. Als knelpunt in de huidige zorg constateert de respondent van GGNet dat de klinieken voor verslavingszorg en psychiatrische zorg onvoldoende aanbod hebben voor cliënten met meervoudige problematiek (dubbele diagnoses). Ook is er een gebrek aan vervolgbehandeling/ -begeleiding, aldus de respondent.
Huisartsen Op basis van de Nemesis-cijfers wordt geschat dat in een gemiddelde huisartsenpraktijk in de Achterhoek 136 mensen kampen met alcoholafhankelijkheid of alcoholverslaving. Geen van de huisartsen in Oost-Gelderland schat het aantal cliënten met alcoholproblematiek dermate hoog in. Gemiddeld schatten de huisartsen 42 cliënten met alcoholproblematiek in hun praktijk te hebben. Deze schattingen lopen sterk uiteen met een minimum van 7 cliënten en een maximum van 100 cliënten. Hieruit spreekt dat sommige huisartsen meer ‘gevoelig’ zijn voor deze problematiek. Op basis van een landelijke schatting (Nationale drugsmonitor Jaarbericht 2003) komt ongeveer 10 procent van de mensen met een alcoholprobleem bij de hulpverlening terecht, waaronder de ambulante verslavingszorg. Dit zou betekenen dat van een gemiddelde huisartsenpraktijk in de Achterhoek 14 mensen bij de hulpverlening bekend zou moeten zijn (10 procent van de 136 cliënten die kampen met alcoholproblematiek). In de Achterhoek geven de huisartsen aan dat in hun praktijk gemiddeld 8 mensen met alcoholproblematiek onder behandeling zijn bij de verslavingzorg. Geconstateerd kan worden dat de huisartsen relatief weinig mensen doorverwijzen naar ambulante verslavingszorg: gemiddeld betreft dit 5 mensen per jaar. Dit is slechts 12 procent van het gemiddeld geschatte aantal van 42 mensen per praktijk waarbij huisartsen een alcoholprobleem signaleren. Gemiddeld signaleert een huisarts daadwerkelijk een alcoholprobleem bij 1,8 procent van de cliënten uit zijn of haar cliëntenbestand. Wanneer de uitschieters (uitbijters) niet meegenomen worden, dan bedraagt dit percentage 0,7 procent. Aannemelijk is dus dat veel huisartsen alcoholproblematiek over het hoofd zien. Hoewel veel cliënten niet specifiek voor alcoholproblematiek bij de huisarts komen, is het aannemelijk dat deze problemen vaker dan nu het geval is gesignaleerd zouden kunnen worden. Overigens is het signaleren van alcoholproblemen maar één kant van het verhaal. Ook in geval huisartsen de
48
problemen signaleren, is het de vraag of een cliënt zich wil laten doorverwijzen. Zo lang cliënten hun eigen problemen miskennen, is het erg lastig om mensen ervan te overtuigen dat hulp geboden is. De huisartsen zijn over het algemeen te spreken over het contact dat onderhouden wordt met De Grift. Wel geven de huisartsen aan verbeterpunten te zien op de volgende terreinen: 24-uurs (telefonische) bereikbaarheid, meer communicatie over en weer waaronder terugkoppeling vanuit De Grift, een overzicht van het dienstenaanbod, overleg bij spoedinterventies, nascholing.
Uitkomsten (potentiële) cliënten Het onderzoek richtte zich eveneens op cliënten van de verslavingszorg en ex-cliënten (bijvoorbeeld deelnemers van zelfhulpgroepen). In totaal hebben 25 respondenten de vragenlijst ingevuld waaronder 18 mannen (72 procent). Gemiddeld waren de respondenten 51 jaar, de jongste respondent is 32 en de oudste 80 jaar. De respondenten zijn gemiddeld op 18-jarige leeftijd begonnen met te veel drankgebruik. Gemiddeld beseften de respondenten op 34-jarige leeftijd dat ze teveel dronken. Opvallend is dat de respondenten van de STOOG (maatschappelijke opvang) op jongere leeftijd al beseften dat ze te veel dronken. De rest van de respondenten was 28 jaar of ouder terwijl de 5 respondenten van de STOOG rond de 20 jaar waren (18 – 22 jaar). Het duurt gemiddeld vier jaar tussen het moment dat de respondent beseft dat hij teveel alcohol drinkt en het moment dat hij zich realiseert dat hij een alcoholprobleem heeft. Het grootste deel van de respondenten (22) geven aan ooit hulp gezocht te hebben waarvan het merendeel (20) in de Achterhoek. Tussen het moment van het realiseren van het bestaan van een alcoholprobleem en het moment van hulp zoeken zit doorgaans niet meer dan een jaar. Op de vragen: “Bij wie heeft u hulp gezocht?” en “Heeft u toen ook hulp gevonden?” antwoordden 11 respondenten dat zij bij een instelling voor verslavingszorg hulp zochten, 10 hiervan vonden daar ook hulp. Bij de huisarts zochten 8 respondenten hulp, 6 hiervan hebben de hulp daar ook gevonden. Slechts 2 respondenten gingen naar het maatschappelijk werk en vonden daar ook hulp. Verder antwoordden 6 respondenten dat zij hulp gezocht en gevonden hebben bij de AA, slechts 1 respondent hiervan heeft ook bij de huisarts en de verslavingszorg hulp gezocht. Tenslotte geven 4 respondenten aan wel hulp gezocht maar niet gevonden te hebben. Ongeveer 40 procent van de respondenten gaat naar de verslavingszorg voor hulp bij de alcoholproblematiek en ongeveer 25 procent gaat naar de huisarts. Vijf respondenten meldden op latere leeftijd alsnog hulp gevonden te hebben voor hun alcoholprobleem. Op de vraag “Bent u onder behandeling of begeleiding (geweest) van een instelling voor verslavingszorg?” antwoordden 16 respondenten (64 procent) dat dit het geval is. In totaal zijn 12 respondenten onder behandeling/ begeleiding geweest van De Grift en 4 respondenten zijn of waren dit bij TACTUS.
49
Leemtes in de verslavingszorg Op de vraag: Zijn er dingen die u mist in de verslavingszorg in uw regio?’ gaven de respondenten o.a. de volgende reacties: De bereikbaarheid en opnamecapaciteit (in geval van crises) is beperkt. Er meer aandacht moet zijn voor ervaringsdeskundigheid. De nazorg is onvoldoende, na een intensieve behandeling val je in een gat. De verslavingszorg moet 24 uur per dag (telefonisch) bereikbaarheid zijn. Het ontbreekt aan een snelle opnamemogelijkheid in het afkickcentrum: een opname duurt nu te lang. Er is te weinig aandacht is voor de combinatie van verslavingszorg en psychologische bijstand. Vaak zit er een probleem achter de verslaving dat niet ter sprake komt. Er is voldoende kennis in de verslavingszorg voorhanden maar er is te weinig inzicht in de gevoelens van een verslaafde. Overige onderzoeksgegevens
Alcoholgebruik en jongeren In het onderzoek Wat is normaal in de Achterhoek wordt de vergelijking gemaakt tussen het aantal leerlingen van 12 tot 18 jaar dat wel eens drinkt in de Achterhoek en in Nederland. Uit het Nederlands Peilstationonderzoek van het Trimbos-instituut blijkt dat in 2002 66 procent van de leerlingen in Nederland wel eens drinkt en in de Achterhoek bedraagt dat percentage 77 procent. Wanneer er naar de maandprevalentie gekeken wordt, blijkt dat 44 procent van de Nederlandse leerlingen in de afgelopen vier weken iets gedronken heeft. Voor de Achterhoek bedraagt dit percentage 73 procent. Het drankgebruik in de Achterhoek onder jongeren ligt dus hoger dan het landelijk gemiddelde. Uit ander onderzoek komt verder het volgende naar voren. Van de Achterhoekse leerlingen drinkt 14 procent op één of meerdere weekdagen alcohol, 17 procent van de jongens en 10 procent van de meisjes. Van de Achterhoekse leerlingen drinkt 71 procent in het weekend op één (41 procent) of meerdere dagen: 71 procent van de jongens en 70 procent van de meisjes. Van de Achterhoekse jongeren die in het weekend drinken drinkt 43 procent in het weekend 5 of meer glazen alcohol per dag. Het betreft hier 52 procent van de jongens en 33 procent van de meisjes. In het Peilstationonderzoek 2003 zijn alle leerlingen1 meegenomen die drinken (maandgebruik), van deze jongeren drinkt 39 procent op een weekenddag 5 glazen alcohol of meer. Van de jongens drinkt 43 procent en van de meisjes 35 procent 5 glazen of meer op een weekenddag. Hoewel de onderzoeksgroepen in enige mate verschillen, lijkt het er toch op dat de percentages in de Achterhoek hoger liggen. Uit het onderzoek Wat is normaal in de Achterhoek komt naar voren dat 68 procent van de ouders in de Achterhoek het goed vinden dat hun kind alcohol drinkt. Bij De Grift waren in juni 2000 vanuit de gemeente Doetinchem 23 cliënten ingeschreven die 25 jaar of jonger waren: 43 procent daarvan had een alcoholprobleem. In totaal waren er op dat moment 50 1
Tot en met 16 jaar zijn de cijfers representatief voor Nederlandse jongeren, door meer leerjaren op HAVO en VWO bestaat de groep 17-18 jarigen voornamelijk uit deze hogere schoolniveaus. 50
cliënten ingeschreven van 25 jaar of jonger uit Oost-Gelderland: 42 procent van hen had een alcoholprobleem (Dörkumse jongeluu: 2001). Uit de gegevens van het huidige onderzoek blijkt dat in 2002 in totaal 37 cliënten jonger dan 25 jaar ingeschreven zijn bij De Grift, evenveel als in 2003. Het betreft hier cliënten uit de Achterhoek. In 2002 en in 2003 kampt 14 procent van deze jongeren met alcoholproblematiek. Vergeleken met de meting uit 2000 is het aantal jongeren onder 25 jaar dat zich meldt bij De Grift gestegen. Naar verhouding is het aantal jongeren dat zich met alcoholproblematiek meldt bij De Grift gedaald. Dit correspondeert echter niet met de landelijke trend. Alcoholgebruik onder volwassenen en jongeren neemt toe in Nederland. Ook het aantal ingeschreven alcoholcliënten in de ambulante verslavingszorg neemt toe, zo blijkt uit landelijke cijfers van het IVZ en het RIVM. Ten opzichte van de periode 19951998 is in de Achterhoek in de periode 1999-2002 een stijging zichtbaar van 20-50 procent. Verder is bekend dat Nederlandse scholieren van 15 en 16 jaar meer drinken dan andere scholieren (leeftijdgenoten) in Europa, sterker nog, Nederland is koploper, zo blijkt uit een recent onderzoek van de European School Survey on Alcohol and Other Drugs (ESPAD). 6. Conclusies en aanbevelingen
Het voorkomen Het blijkt vooralsnog niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel mensen in de Achterhoek kampen met alcoholproblematiek. Dit heeft deels te maken met de beperkte registratie en de beperkingen in de registratiesystemen. Echter, als de landelijke cijfers worden doorvertaald naar de Achterhoek, resulteert dit in ruim 13.300 inwoners die kampen met alcoholproblemen. Dit wordt opgevat als een minimumaantal aangezien veel problemen niet worden onderkend en gesignaleerd. Slechts een klein gedeelte van de problematische (alcohol)gebruikers komt in de verslavingszorg terecht, zo is bekend vanuit de Stichting Informatievoorziening Zorg.
Cliëntaantallen Landelijk wordt geschat dat één op de tien mensen die kampen met een alcoholprobleem hulp zoekt bij de hulpverlening waaronder de ambulante verslavingszorg (NDM 2003). Voor de regio Achterhoek zou dat betekenen dat 1.330 mensen op enig moment bij de hulpverlening zouden moeten aankloppen. In werkelijkheid zijn dat er veel minder. Gelet op het gebruik van de reguliere verslavingszorg zijn de volgende cijfers bekend: Bij De Grift zijn in 2002 en 2003 ongeveer 750 cliënten uit de Achterhoek ingeschreven; hiervan kampen ruim 500 cliënten met een alcoholprobleem. Bij TACTUS zijn in 2002 en 2003 rond de 200 cliënten uit de Achterhoek ingeschreven; meer dan de helft van deze cliënten heeft een alcoholprobleem. Bij TACTUS is er in 2003 (ten opzichte van 2002) een toename van 5 procent van het totale aantal inschrijvingen, maar het aantal inschrijvingen van cliënten met alcoholproblematiek neemt af met 2 procent. Het betreft hier echter kleine aantallen en het strookt niet met de landelijke tendens van groeiende vraag naar verslavingszorg. Bij De Grift is er in 2003 (ten opzichte van 2002) een toename van 1 procent van het totale aantal inschrijvingen. Het aantal cliënten met alcoholproblematiek neemt in 2003 toe met 3 procent. Uit deze cijfers blijkt dat de sterke landelijke groei van het aantal inschrijvingen in de Achterhoek niet terug te vinden is. De reden hiervoor is niet naar voren gekomen uit het onderzoek. Het strookt
51
echter niet met recente onderzoeksgegevens van het RIVM en IVZ (Nationale Atlas Volksgezondheid). Het RIVM constateert ook in de Achterhoek een toename van het aantal ambulante cliënten met alcoholproblematiek en wel een toename van 20-50 procent.
Verhouding tussen vraag en aanbod Over de vraag–aanbodverhouding in de zin van voldoende capaciteit in de verslavingszorg en het gewenste aanbod, is weinig bekend. Dit heeft onder andere te maken met het ontbreken van registratie op verslavingsproblemen in de algemene gezondheidszorg, de maatschappelijke opvang, het algemeen maatschappelijk werk, et cetera. Zo ook zijn er beperkingen aan de huidige registratiesystemen in de verslavingszorg. Niet duidelijk is voor welk zorgaanbod momenteel wachtlijsten bestaan; dit is moeilijk uit de registratie te halen. Daarnaast is het een beperkende factor dat het cliëntenonderzoek gering van omvang was (niet representatief). En vervolgens biedt het onderhavige onderzoek geen zicht op de verborgen alcoholproblematiek. De verborgen alcoholproblematiek is in de Achterhoek naar verwachting net als in de rest van Nederland groot. De huisartsen bijvoorbeeld signaleren over het algemeen beduidend minder vaak alcoholproblematiek bij hun cliënten dan op basis van landelijke cijfers aannemelijk zou zijn. Gemiddeld wordt door huisartsen in de Achterhoek geschat dat ongeveer 40 mensen problemen hebben met alcohol, terwijl op basis van doorvertaling van landelijke cijfers verwacht mag worden dat 136 mensen in een gemiddelde huisartsenpraktijk in de Achterhoek alcoholproblemen hebben. Naast de huisartsen kunnen andere hulpverleners, bijvoorbeeld in het algemeen maatschappelijk werk, de jeugdzorg en de thuiszorg, ook een belangrijke signalerende functie vervullen.
Onderkenning van risico’s Bovenmatig alcoholgebruik resulteert over het algemeen niet onmiddellijk in zichtbare schade. Jongeren die te veel drinken zullen bijvoorbeeld nog niet gelijk verslaafd worden, dit treedt doorgaans op latere leeftijd op. Het risico (ook voor mensen die nog geen verslavingsproblemen hebben) moet onder de bevolking bekend worden. De bevolking zal duidelijk gemaakt moeten worden wat de gevolgen van overmatig alcoholgebruik zijn op de langere termijn. Publieksvoorlichting is volgens de aanwezigen een van de manieren om de bevolking hierop te wijzen.
Signaleren Aldus een respondent van De Grift komen mensen gemiddeld 7 à 10 jaar te laat in zorg. Het is dus van belang dat in een eerder stadium gesignaleerd wordt dat iemand een alcoholprobleem heeft: vroegsignalering. Wanneer verslavingsproblematiek (nog) niet op de voorgrond staat, zoals bij jongeren het geval is, moet gezocht worden naar andere signaleringsmogelijkheden. Tevens is van belang dat jongeren en hun ouderen zich bewust worden dat ‘veel drinken op z’n tijd’ (binge drinken) niet zonder risico is. Aanbevelingen Onderstaand volgen enkele aanbevelingen op grond van het onderzoek in de Achterhoek en de discussie met de panelleden. 52
Publiekscampagne Er dient meer publiciteit te komen voor alcoholproblemen. De gemeente en de instellingen voor verslavingszorg kunnen bijvoorbeeld via een campagne aan de bevolking duidelijk maken dat alcoholproblematiek een wijdverspreid probleem is, maar dat de problemen doorgaans veel te laat onderkend worden. Een dergelijke campagne zou als doel kunnen hebben om de bewustwording van de gevaren van overmatig drinken te versterken en tegelijkertijd om het stigma rond alcoholproblematiek te verkleinen en de drempel naar de hulpverlening te verlagen. Veel mensen met alcoholproblematiek zitten in een isolement omdat zij het alcoholprobleem proberen verborgen te houden. De omgeving (familie, vrienden) van deze mensen is daarom ook een belangrijke pijler voor een publiciteitscampagne. De omgeving blijkt vaak een grote stimulans te zijn voor mensen met alcoholproblematiek om uiteindelijk hun problemen aan te pakken. Mensen uit de omgeving van probleemdrinkers zullen zich dan wel bewust moeten zijn dat er sprake is van alcoholproblemen en dat daarvoor verschillende hulpverleningsmogelijkheden bestaan.
Rol gemeente De gemeente Doetinchem heeft een regierol als centrumgemeente voor de Achterhoek. De gemeente is de aangewezen partij om dwarsverbanden te leggen tussen de verschillende zorg- en dienstverlenende organisaties. Het gaat om instellingen voor verslavingszorg en ggz-instellingen, maar ook om organisaties als de sociale diensten, maatschappelijke opvang en de woningbouwverenigingen. Met de komst van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning wordt in de toekomst een groter appèl gedaan op de zorgfunctie van de gemeente. Veel zorg, die momenteel nog gefinancierd wordt vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), zal op termijn onder gemeentelijke verantwoordelijkheid gaan vallen.
Samenwerking Huisartsen zullen alert moeten zijn voor problematisch alcoholgebruik. Een goede samenwerking tussen huisartsen en medewerkers van de verslavingszorg is daarbij van belang. De instellingen voor verslavingszorg en de huisartsen dienen de samenwerking te intensiveren en zo nodig structureel te maken. De instellingen voor verslavingszorg zullen zich open moeten stellen voor consultatie door huisartsen en ook het belang van het (vroegtijdig) signaleren van alcoholproblematiek naar voren moeten brengen. Huisartsen dienen gestimuleerd te worden (vaker) de NHG-standaard voor problematisch alcoholgebruik te gebruiken of een ander hulpmiddel om alcoholproblematiek te signaleren. Hier ligt mede een taak voor de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV). Huisartsen hebben een belangrijke verwijsfunctie. Cliënten ervaren echter een drempel om naar de professionele zorg te gaan en huisartsen vinden het lastig om cliënten te confronteren met hun verslavingsproblemen. Dit verdient meer aandacht in de huisartsenpraktijk en ook hier ligt mede een taak voor de LHV.
Ketenzorg De geboden ambulante nazorg na een klinisch verblijf is niet altijd toereikend. De continuïteit vanuit de klinische setting naar de ambulante setting is een punt van aandacht. Daarnaast is gebleken dat cliënten soms langduriger ondersteuning behoeven dan de geïndiceerde nazorg.
53
Herstel bevorderen Ex-cliënten van de verslavingszorg benadrukken dat zij regelmatig in een gat vallen nadat zij met ontslag zijn gegaan, ongeacht of het een klinische of ambulante setting betreft. De benodigde ondersteuning om het eigen leven weer op te pakken is intensief en voor reguliere verslavingszorginstellingen wellicht ook niet haalbaar. Zelfhulpgroepen kunnen voor een deel van de cliënten mogelijk uitkomst bieden. De toenadering tussen de professionele verslavingszorg en de zelfhulpgroepen verdient meer aandacht. Ook huisartsen kunnen cliënten attenderen op zelfhulpgroepen.
Bereikbaarheid Een veelgehoorde klacht van (potentiële) cliënten is dat De Grift alleen tijdens kantooruren bereikbaar is. Ook huisartsen hebben behoefte aan 24-uursbereikbaarheid voor consultatie. Een aanbeveling is om een betere en laagdrempelige bereikbaarheid te realiseren, bij voorkeur 24-uurs telefonische bereikbaarheid. Voor veel mensen zal de telefoon de eerste stap zijn op weg naar hulp. De deelnemers aan de AA-werkgroepen zien de telefoon het liefst bemenst door ervaringsdeskundigen of een vertrouwenspersoon. Tot slot Alcoholproblematiek is een groot maatschappelijk probleem en dat geldt ook voor de Achterhoek. Door relevante gegevens te registreren, is monitoring mogelijk waardoor gerichte interventies mogelijk worden. Van belang hierbij is om met de registraties aan te sluiten bij de gangbare monitors die op landelijk niveau verricht worden (Nationale Drugs Monitor en het Peilstationonderzoek). Dit vergemakkelijkt de vergelijking tussen de lokale situatie en de landelijke cijfers.
54
Bijlage 2: enkele begrippen van: artsennet.nl -
Problematisch alcoholgebruik: drinkpatroon dat leidt tot lichamelijke klachten, psychische of sociale problemen en verhindert dat bestaande problemen adequaat worden aangepakt. Binge-drinken: drinken van zeer veel alcohol in korte tijd afgewisseld met dagen zonder alcoholgebruik. Alcoholintoxicatie: na forse inname van alcohol (met andere middelen): hypothermie, braken, dehydratie, hypotensie, hypoglykemie, verwardheid, onrust, bewustzijnsdaling en ademdepressie. Onthoudingsverschijnselen bij plotselinge vermindering of beëindiging van alcoholgebruik: slaapproblemen, prikkelbaarheid, angst, hoofdpijn, maag-darmproblemen, hypertensie en tremoren.
van: trimbos.nl De omvang van de alcoholproblematiek hangt af van de gehanteerde definitie. In onderzoek wordt wel onderscheid gemaakt tussen zwaar drinken, probleemdrinken en afhankelijkheid of misbruik van alcohol. zwaar drinken Volgens het CBS is er sprake van "zwaar drinken" zodra op 1 of meer dagen per week minstens 6 glazen alcohol worden gedronken. -
-
Volgens deze definitie was in 2007 11% van de bevolking van 12 jaar en ouder een zware drinker. De afgelopen jaren is het percentage zware drinkers redelijk stabiel: 14% in 2001, 12% in 2002, 11% in 2003, 12% procent in 2004 en 11% in 2005 en in 2006. Het betrof in 2007 viereneenhalf keer zoveel mannen als vrouwen. Jongeren tussen de 18 en 24 jaar scoren het hoogst op deze maat. In 2007 was het percentage zware drinkers onder jonge mannen 38% en onder jonge vrouwen 14%. Dat is minder dan in 2002 (42% voor de mannen en 18% voor de vrouwen van 18-24 jaar) maar iets meer dan in 2006 (36% voor de mannen en 10% voor de vrouwen van 18-24 jaar).
probleemdrinken Probleemdrinkers zijn mensen die niet alleen boven een bepaalde drempelwaarde drinken, maar daarnaast door hun alcoholgebruik problemen ondervinden. -
In 2003 was 10% van de Nederlandse bevolking van 16-69 jaar een probleemdrinker, meer mannen (17%) dan vrouwen (4%).[147] Probleemdrinken komt het meest voor in de leeftijd 16-24 jaar; 34% van de mannen en 9% van de vrouwen in deze leeftijdsgroep is een probleemdrinker. Van de probleemdrinkers in 2003 bleek een jaar later bijna de helft (46%) nog steeds een probleemdrinker te zijn. Ruim de helft voldoet daarmee dus niet meer aan de criteria van probleemdrinken.[148] Of de personen na 1 jaar nog steeds probleemdrinker zijn, wordt voornamelijk bepaald door de ernst van de alcoholgerelateerde problemen, de leeftijd en het geslacht. De kans om probleemdrinker te blijven neemt toe met de ernst van de problematiek en is het grootst onder jonge mensen en mannen.
alcoholmisbruik en -afhankelijkheid -
Recente cijfers over alcoholmisbruik en -afhankelijkheid ontbreken. Volgens gegevens van het Nemesisonderzoek uit 1996 voldeed 8% van de Nederlandse bevolking van 18-64 jaar aan de diagnostische criteria voor alcoholafhankelijkheid of alcoholmisbruik (alcoholmisbruik 4,6% en alcoholafhankelijkheid 3,7%).[149] In 2009 komen nieuwe cijfers beschikbaar. Alcoholmisbruik en -afhankelijkheid komen het meest voor bij jonge mannen tussen de 18 en 25 jaar; 18% voldeed in 1996 aan de criteria voor alcoholmisbruik en 13% aan de criteria voor alcoholafhankelijkheid.
In de algemene bevolking herstelt in de loop van de tijd een groot deel van de mensen die op enig moment voldoen aan de diagnose alcoholmisbruik of alcoholafhankelijkheid. -
Van de mensen met alcoholmisbruik herstelt 85% over een periode van 3 jaar. Van de mensen met alcoholafhankelijkheid herstelt 74% procent over een periode van 3 jaar. Van de mensen die hersteld waren valt maar een klein gedeelte terug in hun drinkgedrag. 14% voldoet 2 jaar na het herstel weer aan de diagnose alcoholafhankelijkheid en 10% aan de diagnose alcoholmisbruik. Van de personen die in 2003 geen probleemdrinker waren, bleek in 2004 2% een probleemdrinker te zijn geworden (incidentie).
55
Bijlage 3 - cijfers IrisZorg inzake hulpverlening in regio Achterhoek Instroomgegevens (hulpaanvragen) - periode 01-01-2009 t/m 31-09-2009 - omgerekend op jaarbasis
geslacht mannen vrouwen totaal verslaving alcohol onbekend
instroomgegevens 1 jan – 31 aug 2009
herleid naar aantal op jaarbasis
percentages
194 66 260
259 88 347
75% 25% 100%
106 49
140 65
40,7% 18.8%
1 9 2 1 56 12 3 1 2 1
1 15 3 1 74 16 4 1 3 1
< 1% 3 < 1% < 1% 21,5% 4,5% 1% < 1% < 1% < 1%
8 1 1 4
12 1 1 5
3% < 1% < 1% 1,5%
3 260
4 347
1% 100%
32 69 51 51 33 24 260
43 92 68 68 44 32 347
12% 27% 20% 20% 12% 9% 100%
(veelal aanmelding door ouders of partner)
barbituraten (slaapmiddelen) gokken kansspelautomaten buiten casino kansspelautomaten binnen casino cannabis cocaine GHB morfine heroine benzodiazepinen (kalmeringsmiddelen)
amfetamine overig opiaten overig medicijnen overige verslaving (niet middelen) n.v.t. totaal leeftijd < 21 jaar 21-30 jaar 31-40 jaar 41-50 jaar 51-60 jaar > 60 jaar totaal
56