200 Jahre Schach-Gesellschaft Zürich 1809 bis 2009
Richard Forster, uitgegeven door Schachgesellschaft Zürich 568 blz, 2009
Wat een ongelofelijk verschil met het "jubileumboek" van Utrecht. Dit boek overtreft nog ruimschoots ons eigen boek over de Torrewachters, zowel in formaat, layout, gewicht, grondigheid, correctheid en tja, wat nog? Het heeft een mooie blauwe harde kaft met zilveren opdruk (op voor-, zij-, en achterkant!) en een leeslint, heeft - zijn indrukwekkendheid in acht genomen – een zeer goede prijs-kwaliteit verhouding en is bovendien geschreven door een halve schaakhistoricus met IM-speelsterkte en nagelezen door de beste schaakhistoricus ter wereld (Edward Winter). Vooreerst wil ik melden (voor wie het nog niet door had met de titel) dat dit boek in het Duits is. Vele (jongere) schakers zijn in een Engelstalige schaakcultuur groot geworden, maar nog niet zolang geleden waren Duits en Frans de voertaal in de schaakwereld. Niet enkel in tornooien, maar ook op vlak van publicaties. De “Engelse schaakrevolutie” (zo mooi in een boekje vorm gegeven door Keene geloof ik) gebeurde pas in de 70’er jaren – de mondialisering en verengelsing is pas met de software en het internet gekomen. Maar er is een “update” van dit boek door McFarland uitgebracht – dunner (448 pagina’s als ik het goed heb), maar ook “recenter”: het loopt door tot twee jaren na 2009. Zowel een min- als meerwaarde dus. Toen ik bij Ben voor de verscheurende keuze stond, heb ik de ratio gevolgd en voor het origineel gekozen. En het heeft me niet gespeten. Dit is een monster van een boek – in de overweldigende betekenis voor alle duidelijkheid.
Het boek zelf nu is onderverdeeld in vier delen. Deel 4 tot het einde van het boek omvat voornamelijk (achtergrond)data, partijen, bronvermelding, indexen. Het beslaat maar liefst 107 bladzijden. Om maar een idee te geven van de omvang van dit project. Maar eigenlijk gaat het om delen 1, 2 en 3. Men zou op het eerste zicht een chronologische opdeling verwachten, maar de opdeling is een thematische: deel 1 bevat een beknopte clubgeschiedenis in zes periodes (1809-1842/1887/1922/1953/1985/1985-2009). Deel 2 doet hetzelfde, maar behandelt de clubleden in dezelfde periodes. In elk deel worden ze alfabetisch opgelijst en de belangrijkste clubleden krijgen een foto en/of een partij mee. Wat blijft dan nog over voor deel 3, kan men zich afvragen. Wel, hierin komen alle (internationale) tornooien die Zürich ooit georganiseerd heeft, verdeeld over de drie eeuwen waarin de club actief was (men kan zich afvragen waarom niet dezelfde zes periodes zijn aangehouden zoals in de twee andere delen, om een homogenere aanpak te bieden). Deel 1 van het boek (blz 3-124) begint met een korte voorgeschiedenis – hoe men uiteindelijk in 1809 tot een schaakgezelschap van zes spelers kwam. Maar al in 1472 werd er al geschaakt – en gekibitzt… de raad van een toeschouwer leidde toen al tot een beslissing voor de rechter… Zürich was in 1809 een stadje als Roeselare nu, bedrijvig, maar klein (slechts 10.000 inwoners). De stad was nog niet zolang ervoor opgenomen in de Zwitserse republiek en de plooien van de vroegere onafhankelijkheid waren nog niet gladgestreken. En toch, in deze voor een schaakclub onzekere omgeving, groeide de club en bleef tot op heden bestaan, als oudste nog actieve club ter wereld. Aangezien de club al bestond voordat het “officiële” tornooileven opstartte met London 1851, werd het een vaste stopplaats op de reizen doorheen Europa voor wat je de goden van de prehistorie zou kunnen noemen: Hanstein, Mayet, Anderssen… Op blz 33 begint het tweede hoofdstuk van deel 1: Twee grote presidenten (1887-1922). Dit is een periode die we beter kennen dan dat mistige verleden, gedomineerd door Anderssen, Morphy en Steinitz, al was het maar door het eerste boek van Kasparovs serie over zijn grote voorgangers. Niet toevallig zorgen de twee voorzitters (Pestalozzi en Thomann) van de club in deze gouden era voor een grote bloei van de club. Pestalozzi start met een clubkampioenschap (1887/88) en nodigt in 1888 Emil Schallopp uit voor een simultaan – tien jaar later is het aan Emmanuel Lasker om zich te bewijzen tegen de Zwitsers. Zo gaat het boek verder, in een vlotte leesstijl (voor zover mijn Duits vlot is), bevorderd door de goede layout: op praktisch elke bladzijde komt een tabel, foto, tekening of partij(fragment) voor. De vlotheid wordt ook in de hand gewerkt door de snelheid die Forster aanhoudt doorheen de jaren: op blz 100 zitten we al aan 1956 en op 113 beginnen we aan de laatste periode (1985-2009) en begin je je af te vragen wat de rest van het boek nog inhoudt. Wel op blz 125 begint dan verrassend deel 2: het “Personenlexikon”. Ergens begrijpelijk dat Forster dit wil scheiden van de hoofdgeschiedenis van de club. Sommige karakters verdienen wat extra’s en al die aparte verhalen in het geheel van de geschiedenis smokkelen, stoort het verhaal van die geschiedenis. Door alle leden een aparte vermelding te geven, wordt bovendien niemand vergeten, groot noch klein, sterk noch zwak. Gezien het detail van de beschrijvingen (elk lid krijgt algauw een vijf a tiental lijntjes tekst, eventueel aangevuld met een foto of partij), moet dit een enorm werk geweest zijn, vooral voor de leden uit de beginperiode. De eerste naam die me enigszins bekend in de oren klonk, was die van Esteban Canal (1893-1981) op blz 152, de Peruaanse schaakjournalist en IGM honoris causa, die blijkbaar ook nog in België heeft gewoond. Ook Nimzowitsch blijkt lid geweest te zijn, in de
periode 1905-1907; hij nam in 1905-1906 zelfs deel aan het clubkampioenschap, dat hij niet won, maar moest laten aan Arnold Aurbach (1882-1952), die het later lukte om een vriendschappelijke partij van Capablanca te winnen – een zeer uitzonderlijke prestatie. Verder vinden we zelfs zeer grote namen als Paul Keres (lid in 1969) en Viktor Kortchnoi (lid van 1993). Gezien het niveau van de club, zijn de geselecteerde partijen ter illustratie van de leden dan ook van hoog niveau. Laten we het erop houden dat van de partijen uit het Torrewachterboek er misschien een tiental in dit boek zouden terecht gekomen zijn. Maar wat wil je, met naast de voorgenoemde namen ook leden als Fahrni, Naegeli, Alexander Rueb, Teichmann, Bogoljubow, Baumgartner, Christoffel, Grob, Henneberger, Hans en Paul Johner, enzovoort… Maar ergens is de opdeling in perioden hier minder gelukt dan bij de clubgeschiedenis. Het nut om de spelers ook volgens periode op te splitsen blijft me onduidelijk. Deel drie – tornooien door de club georganiseerd – lijkt blasé, want behalve ZürichNeuhausen 1953 zullen er maar weinig spelers zijn die nog een tornooi in Zürich kunnen noemen. Wanneer op het einde ook nog de clubkampioenschappen vermeld worden, lijkt deze eerste indruk bewaarheid te worden. Bovendien is hier dus de indeling van vorige hoofdstukken verlaten, wat toch wel spijtig is. Er zijn nu drie blokken: 19de, 20ste en 21ste eeuw. Het hoeft geen betoog dat de 20ste eeuw ruimschoots het grootste blok is, respektievelijk 12, 113 en …4 blz. Toch wel een indicatie dat die indeling beter kon. Grappig is in het eerste deel is te leren dat er ook een "Zurich 1895" bestaat (en niet enkel een Hastings 1895). Het gaat om het vijfde NK van Zwitserland, waarvan het hoofdtornooi gewonnen werd door Bachman (4,5), voor Z'graggen (4) en Fahrni, Meyer en Stoos (3,5). Meteen na de beschrijving van dit tornooi begint blok 2, dat heel wat meer belangrijke tornooien bevat. Er is o.a. het NK van 1925, dat rijk gestoffeerd blijkt, met achtergrondinfo en partijen. Er is het jubileumtornooi van 1934, waaraan praktisch de hele wereldtop en de beste Zwitsers aan deelnamen: Aljechin, Euwe, Flohr, Bogoljubow, Lasker, Bernstein, Nimzowitsch, Stahlberg, Johner… Op 2 bladzijden worden de "niet-Zürich-spelers" nog eens extra belicht - kwestie van volledig te zijn! Het culmineert allemaal natuurlijk in de beschrijving van "Zürich 1953", of correcter: Neuhausen am Rheinfall (rondes 1-8) & Zürich (9-30) 1953. Forster besteedt er zes bladzijden aan, hij geeft foto's van Reshevsky-Smyslov, Euwe en Bronstein, de volledige tornooitabel en de partijen Geller-Euwe (22…Th8!?!), Reshevsky-Petrosian (25…Te6!), Euwe-Najdorf (9.d6!), Smyslov-Bronstein (14…Pxf2? in plaats van 14…La3!), ReshevskyBronstein (32…Lxe4!), natuurlijk Averbach-Kotov (30…Dxh3!!) en tenslotte Keres-Smyslov (19…cxc4! 20.Txh7?). Dan is er nog het Clare-Benedict tornooi van 1954 (1.Schmid, 2.Nievergelt, 3.Euwe) en het zeer sterke jubileumtornooi van 1959 (1.Tal, 2.Gligoric, 3.Fischer 4.Keres, 5.Larsen, 6.Unzicker), waarin de Zwitser Dieter Keller het tornooi van zijn leven speelt; hij verslaat Fischer en speelt en fantastische partij tegen Tal. Het tornooi krijgt terecht 8,5 blz toebedeeld. Zelfs al volgt er dan nog Zürich 1961 (1.Keres, 2.Petrosian, 3.Gligoric, 4.Lombardy en Schmid, 6.Larsen en Matulovic), de hoogdagen van de mooie tornooien in Zürich zijn voorlopig voorbij. Zelfs het jubileumtornooi van 1984, met o.a. namen als Nunn, Kortchnoi, Gheorghiu, Seirawan, Spassky, Bellon Lopez, Sosonko, Hort en Kindermann heeft niet meer de weerklank kunnen evenaren van de vorige grote tornooien. Maar ook dit tornooi weet Fortster met foto's, wederom prachtige partijen en achtergrondinfo.
Op blz 421 begint dan een apart hoofdstukje over de Clare-Benedict tornooien; hierbij ontbreekt natuurlijk niet een foto van Miss Clare Benedict (1871-1961) zelf niet. Het eerste tornooi gaat door in 1953 in Vevey, het tweede in 1955. België eindigt twee keer troosteloos en op grote afstand laatste, met als grootste wapenfeit een 2-2 tegen Italië in 1955. Daarna zien we België niet meer bij de deelnemende landen. In 1973 wordt het voor de laatste keer georganiseerd en ik vermoed dat de rol daarna overgenomen is door de Mitropacup. Ook hier opnieuw prachtige partijen die ter ontdekking worden aangeboden, zoek in de databanken maar eens Enklaar-Andersen (uit 1973) op! Na een stukje met "kleinere" tornooien, wordt de draad van de grote tornooien weer opgenomen met de Credit Suisse tornooien (Horgen, 1994 en 1995). Het derde blok in deel 3 bevat het Kortchnoi jubileumtornooi van 2001, de Chess Champions Day in 2006 (met Kasparov, Karpov, Polgar en Kortchnoi, die ook nog simultaans geven op 20 borden) en de aankondiging van het grote 200-jarige jubileum van 2009 (dat in de editie van McFarland wel meegenomen wordt). Ja, en deel vier dan: dat bevat alle "harde" tornooidata, die het verloop van de tekst in de eerdere delen maar zou verstoren. Dus de kleine tornooitabellen, vermelding van een cr-partij tussen Zürich en andere clubs, vermelding van een bezoek van Anderssen in 1860, waarover verder niets bekend is, een simultaanvoorstelling van Mieses hier en een vriendenmatch tegen Basel ginder, dat alles weeral gelardeerd met the best of Zürich wat partijmateriaal aangaat. Ook een kloksimultaan van Botvinnik tegen acht spelers (waarvan we dachten dat Kasparov die formule zowat uitgevonden had) wordt belicht. Herhaling met de andere delen wordt deskundig vermeden. Het deel rondt af met - natuurlijk - een opsomming vanaf 1887 met alle clubkampioenen van Zürich. Otto Zimmermann blijkt hier de grote naam te zijn: een eerste titel in 1921, de laatste (12de) in 1951. Marcel Hug (7x kampioen) kan nog in de buurt komen. Vanaf blz 529 tot 567 is het enkel nog maar indexen en bronvermelding wat de klok slaat, om (nog) maar (eens) te zeggen hoe grondig het werk opgevat is. Wat ik persoonlijk een grote meerwaarde van het boek vond, waren de goed gekozen partijen, partijfragmenten, eindspelen en studies. Om maar te beginnen bij het begin: zo komt op pagina 19 al de volgende leuke partijstelling aan bod:
XIIIIIIIIY 9-+-+-snL+( 9zp-+-+P+P' 9-zp-+-+-+& 9+-zp-+-sNr% 9-+k+-+-+$ 9zP-+-+-mK-# 9-zP-+-+-+" 9+-+-+-+-! xabcdefghy NN-NN, Zürich 1843 1.Pe6 Pg6 [1...Pxe6 2.f8D] 2.f8D Pxf8 3.Pf4+ Kd4 4.Pxh5 Pg6 [4...Pxh7 5.Lxh7 Kc4 6.Lg8+] 5.Pf4 Ph8 6.Kg4 Ke4 7.Kg5 1-0
Maar ook het partij-einde op blz 36 verdient een vermelding:
XIIIIIIIIY 9-+-+-tR-+( 9+kzp-+-+-' 9-zp-zp-+-zp& 9zpP+P+p+r% 9P+-+-zP-+$ 9+-+-+-+-# 9-+P+-+KzP" 9+-+-+-+-! xabcdefghy Von Waldkirch – Juchli, Zürich 1895 1.Kg3 Ka7 2.c4 Kb7 3.h3 Ka7 4.Tc8 Kb7 5.Tg8 Ka7 6.Tg4 fxg4 7.Kxg4 Txh3 8.Kxh3 en wit wint het pionneneindspel gemakkelijk. Dat een dergelijk, grondig gedocumenteerd boek vele partijen bevat die niet in de “doordeweekse” databanken zitten, hoeft geen betoog. Wie kent deze vroege partij van Nimzowitsch (blz 43) – weinigen waarschijnlijk, want ook niet in de Mega 2010 databank. Müller & Aurbach – Nimzowitsch, Zürich 1905 1.e4 Pc6 2.d4 e5 3.d5 Pce7 4.d6 Pg6 5.dxc7 Dxc7 6.a3 Lc5 7.Pc3 Db6 8.Pd5 Lxf2+ 9.Ke2 Lxg1 10.Pxb6 Lxb6 11.Ke1 Pf6 12.Lc4 d5 13.Lxd5 Lg4 14.Dd3 0–0–0 15.c4 The8 16.Lg5 Pf4 17.Lxf4 exf4 18.Tf1 Txd5 19.cxd5 Pxe4 20.Dc2+ Pc5+ 21.Kf2 Te2+ 22.Dxe2 Pd3# Diagram
XIIIIIIIIY 9-+k+-+-+( 9zpp+-+pzpp' 9-vl-+-+-+& 9+-+P+-+-% 9-+-+-zpl+$ 9zP-+n+-+-# 9-zP-+QmKPzP" 9tR-+-+R+-! xabcdefghy 0–1
Bij een dergelijk boek is het vaak opletten voor de auteur om zichzelf niet teveel in de schijnwerpers te zetten. Forster is één van de sterkste schakers van Zwitserland, dus de verleiding moet groot geweest zijn. Echter, hij zet er slechts twee partijen van zichzelf in (een simultaanpartij die hij tegen Kramnik verliest en een mooie winstpartij met een leuk slot tegen Gulko (uit het tornooi van Genève 1997 – opzoeken die handel!). En uiteindelijk: waarom 5 sterren? Het is geen boek voor iedereen, eerder voor verzamelaars en liefhebbers van tornooiboeken (zoals mezelf), maar in die categorie is dit boek een zeldzaamheid. Iets wat in de schaakuitgeverij misschien maar om de vijf of tien jaar plaats vindt: inhoud en vorm die beide op een zeer hoog niveau staan. Wie enkel openingsboeken koopt, heeft hier geen boodschap aan, maar wie eens iets wil lezen over schaken, voor de open haard en met een glas wijn en wat kaas bij de hand, heeft aan dit boek nood aan vele lange winteravonden.