1989 – Hubert ‘Ik was soms aan het roepen en tieren in die bergen. Zo zwaar was het.’
Hubert (fictieve naam nvdr) stapte in de winter van 1989-1990 in 4 maanden van Béjaia in Algerije naar Santiago de Compostela met stapgenoot Mike(eveneens fictieve naam nvdr) en begeleider Jef, vervangen door begeleider …Jef … Ik ben heel blij dat ik die tocht heb kunnen doen, dat ze mij de kans hebben gegeven. Daar ben ik hen nog altijd heel dankbaar voor.
Toen ik nog klein was, zijn mijn ouders ontzet uit de ouderlijke macht. Ik ben van mijn drie jaar thuis weg, geplaatst door de jeugdrechtbank. Ik heb nog vier zussen en drie broers, maar die kende ik niet. Toen ik zestien was, is mijn moeder overleden en hebben ze me opgezocht. Ik heb dan contact gekregen met mijn broers en mijn zussen, maar nadien is dat terug verwaterd. Dat is nog altijd zo, ik heb eigenlijk geen contact meer met mijn familie. Ik zat in het jongenstehuis Pieter Simenon in Lommel en mocht op Begeleid Wonen in Berchem. Dat is toen fout gelopen omdat ik drank en drugs gebruikte. Ik ben beginnen roken op mijn 18 jaar, en ik ben dan ook met wiet en hasj begonnen. De jeugdrechter heeft mij toen in Mol geplaatst. Ik zat in De Markt, de open afdeling. Ik was 19 jaar. Voor ik in Mol zat, had ik al eens iemand ontmoet die zo’n tocht gedaan had. Die had mij verteld hoe dat was en dat klonk allemaal tof. In Mol heb ik bijna onmiddellijk zelf aan een begeleider gevraagd of ik zo een tocht mocht doen, en zij gingen daar voor zorgen. Als je zo’n tocht doet en die tocht slaagt, dan word je vrijgesteld van de Jeugdrechtbank. Dat wist ik. Het verlangen om vrij te zijn, was heel groot eigenlijk. Ik heb heel veel geluk gehad. Ik zat nog maar vijf weken in Mol en ik mocht al mee - anders had ik zeker opnieuw een aanvraag ingediend. Eerst was er een andere jongen gekozen, maar die had iets aan zijn knie gekregen en kon dus niet mee. Toen hebben ze mij gekozen. De andere jongen die meeging … wacht, hoe heet hij ook weer … Mikel … neen, Mike … die zat ook in Mol, maar in een andere afdeling. Nog voor ik wist dat ik zelf mee mocht, had ik Mike gezegd dat ik dat ook graag zou doen. En nu gingen we samen. Ik zag dat helemaal zitten: er zo eens echt op uit trekken, op avontuur, dingen meemaken die niemand anders meemaakt. Gemiddeld 25 kilometer per dag is niet min natuurlijk, dat schrok wel een beetje af. Maar ik was sterk, ik durfde dat aan. Ik had wel nog nooit zo iets groots gedaan. Wel eens een bouwkamp of een fietstocht door België, maar zo iets groots niet. Ik was ook nog nooit ver op reis geweest, dat heb ik pas later gedaan. Ik wist wel dat het zwaar zou zijn, maar ik geloofde erin.
1
De mensen die ik kende waren heel enthousiast, zo van ‘wauw, ga jij dat doen?’ of ‘zie dat je dat goed doet, hé’. Die zegden ook wel van ‘jongen, waar begin je aan?’ Maar er is niemand die me dat heeft afgeraden. Mijn familie wist niet dat ik die tocht ging doen. Ingrid en Koen zijn mij in Mol komen halen. Jef VB was er ook bij, dat was onze begeleider. Ik wist dat ze gingen komen en was toen wel nerveus. Al zat ik in de open afdeling, in Mol zit je opgesloten. Toen ze ons kwamen halen om naar Tildonk te gaan, was ik eindelijk vrij. Vijf weken Mol was meer dan genoeg geweest.
… de voorbereiding … In Tildonk kregen we al onze spullen of we gingen die kopen: schoenen met dikke zolen, gamellen, zaklamp, een rugzak, een Alpino tentje … allemaal heel degelijk materiaal. Dat is ook wel nodig. We zijn daar ook wat gaan wandelen om te oefenen. Als je zo’n hele dag wandelt en je bent dat niet gewoon, dan word je wel moe, hé. En als je er dan nog niet bent, moet je toch blijven doorgaan tot het einde. Ik had direct het gevoel van ‘we gaan hier echt wel afzien, dat gaat geen makkie worden’. Ik besefte toen al dat er echt momenten zouden zijn dat je ’t niet meer ziet zitten en dat je dan toch wel door moet gaan. Ik herinner me niet meteen alles wat we toen gedaan hebben … dat is al 20 jaar geleden, hé. In die hoeve hingen allemaal foto’s van vorige tochten – daar hangt nu ook een foto van onze tocht. En we zijn tijdens de voorbereiding zelfs een keer speleologie gaan doen. Ik denk ook dat wij toen een contract moesten ondertekenen, maar ik herinner me dat niet meer zo goed. Ik weet wel nog dat ik er echt naar uitkeek om te vertrekken. Wij waren de eersten ooit die met Oikoten op tocht gingen in Algerije. Later is er nog een geweest denk ik. Toen we vertrokken zijn we eerst van Tildonk te voet naar Leuven gegaan, samen met … hoe heet dat ook weer … ja, onze achterban. Elke jongere krijgt zo’n achterban en die zijn allemaal mee geweest en hebben ons uitgewuifd. In Leuven hebben we toen eerst de trein naar Brussel genomen en dan via Parijs naar Marseille. Daar zijn we in de jeugdherberg blijven overnachten en ‘s morgens hebben we dan de boot genomen naar Béjaia in Algerije. Dat was de eerste boottocht in mijn leven en dat duurde heel lang. Een uur of 26 of zoiets denk ik. Alles samen waren we toch twee dagen onderweg voor we in Algerije toekwamen. We hebben toen trouwens veel geluk gehad, denk ik. Mike was vanuit Mol nog op weekend mogen gaan en die had tegen mij gezegd: ‘Ik ga naar Holland naar een coffeeshop, ik ga nog wat hasj kopen.’ Die heeft dat toen gedaan en die had dat bij. Maar stel u voor dat ze ons aan de Algerijnse grens in Béjaia gepakt hadden … Ik denk dat wij dan nooit aan die tocht begonnen zouden zijn. Ik had nog nooit een verre reis gemaakt en was nog nooit in Noord-Afrika geweest. Daar vertrekken was heel speciaal. Die andere cultuur, andere mensen … maar dat schrikte me niet af. Eigenlijk deed mij dat wel goed om dat te leren kennen. In Béjaia zijn we toen naar de Witte Paters gegaan, dat was nog een eindje zoeken. Daar zijn we blijven overnachten en nadien zijn we van bij de paters beginnen stappen.
2
… een zware start … Wij zijn in november vertrokken, wij deden een wintertocht. Maar in Algerije is het veel warmer dan in België, in de winter zo tussen de 15 en de 20 graden. Dat is een ander klimaat, heel goed om te stappen. In Algerije zelf hebben we meer goed dan slecht weer gehad, maar nadien ook veel regen. We hebben door weer en wind moeten stappen. De eerste dagen hadden we veel last van blaren. Dat kwam door die nieuwe schoenen. Iedereen had blaren, ikzelf vooral aan mijn hielen en onder mijn tenen. We staken die blaren dan open om het water er uit te laten. Dat deden we bij elkaar. Na een week stappen, kwamen wij al in het Djurdjura gebergte. Dat was zwaar, want we moesten daar voor een paar dagen eten meenemen. In die bergen kom je immers niks tegen. Dat was echt wel overleven, hoor. We moesten ook altijd water zoeken. Wanneer we ’s avonds ergens aankwamen, moesten we nog dikwijls twee of drie kilometer wandelen voor we een bron vonden. We hadden water nodig om te kunnen koken. Dat was echt wel zwaar, ook met die blaren, dat was afzien. Niet dat ik begon te twijfelen om vol te houden, want ik wilde er echt geraken. Maar soms zag ik zo hard af dat ik aan het roepen en tieren was in die bergen, zo van ‘godverdomme’, echt kwaad omdat het niet meer ging en dat ik toch door moest gaan. Dat weet ik nog heel goed. Heel kwaad op mezelf omdat ik niét mocht opgeven! Heel zwaar. Ik niet alleen. Ook Jef en Mike. Soms moesten we elkaar echt wel ondersteunen, maar dat deden we. Wij stapten dikwijls alleen, ook in de bergen. ’s Morgens is de ene al wat rapper klaar dan de andere, de ene stapt ook al wat rapper dan de andere, we liepen dus niet altijd samen. Ik liep meestal als laatste. Onderweg wachtten we dan soms wel op elkaar. Die week heeft Jef VB een beentje in zijn voet gebroken. Hij was in die bergen uitgeschoven op een rots of zoiets en is toen terug naar België moeten gaan. Hoe dat precies allemaal in zijn werk gegaan is, weet ik niet meer. Maar ik weet wel dat Jef VL toen is afgekomen om hem te vervangen. Die is met ons verder gestapt richting Algiers en dan Marokko. Ik had ooit wel eens in een tentje geslapen maar nog nooit vier maanden aan een stuk. In Algerije mochten wij wel regelmatig bij mensen thuis overnachten. Algerijnen zijn enorm gastvrij. Maar we sliepen ook vaak gewoon in de tent, ergens in de brousse. Soms kwamen mensen dan op ons toe om te vragen wat wij aan het doen waren. Wij vertelden dan over onze tocht en dat wij pelgrims waren, daar noemen ze dat de ‘hadj’. Dan boden ze soms aan om bij hen thuis te overnachten. Die mensen waren dan altijd heel nieuwsgierig naar wat wij deden en Jef vertelde dat dan. Die sprak nogal goed Frans. Vooral de drie eerste weken vond ik heel moeilijk. Elke dag opnieuw 25 kilometer stappen - pas om de tien dagen hadden wij een rustdag. Je moet door een pijngrens gaan, hé. Dat was echt op de tanden bijten om vol te houden. Na een tijd beterde dat wel. Eens je door die pijngrens heen bent, gaat het allemaal wat gemakkelijker. Maar je moet dat eerst gewoon worden om zoveel kilometer te stappen. Toch heb ik er nooit aan gedacht om op te geven, zeker niet. Voor zover ik weet heeft Mike ook nooit aan opgeven gedacht. Die heeft heel de tocht uitgedaan.
3
Mike en ik verstonden elkaar goed. Wij kwamen heel goed overeen, soms sliepen wij ook samen in één tent. Dan moest ik mijn tent niet opzetten of hij de zijne niet. We deden ook alles samen: naar de winkel gaan, water halen, koken, afwassen … nooit een probleem gehad. Wat we samen konden doen, deden we samen. Wij hielpen elkaar wel echt. Soms waren er wel eens spanningen, maar dat was omdat je het moeilijk had met de tocht zelf, met het stappen. Het was fysiek zwaar, maar we hadden nooit ruzie of zo omdat we elkaar niet mochten. Er was altijd een goede sfeer.
… problemen onderweg … In Algiers mochten we bij de Witte Paters slapen. Een van die Vlaamse paters is later nog vermoord door fundamentalisten. Pater Charles Dekkers, samen met drie andere Witte Paters. Toen wij in Algerije waren, hebben we ons nooit onveilig gevoeld. Dat was voor de tijd dat het FIS daar aan de macht gekomen is. Misschien is Oikoten daarom gestopt met die tochten in Algerije, omdat het te gevaarlijk werd. Bij de Witte Paters sliep ik met Mike in dezelfde kamer en Jef sliep apart. Wij zaten daar rustig een jointje te roken – dat deden we eigenlijk die eerste week elke dag. Toen Jef naar onze kamer kwam, rook hij dat wij hasj aan het roken waren: we waren betrapt. Daar kon Jef écht niet mee lachen, dat zette de tocht op de helling. Daar moest natuurlijk over gepraat worden en hij zei dat we zo eerlijk mogelijk moesten zijn. Dat hebben we ook gedaan. Hij twijfelde heel erg tussen de tocht verderzetten of ons terug naar Mol sturen en hij heeft ook naar Oikoten gebeld. Maar uiteindelijk hebben we de tocht toch mogen verderzetten. Wij hebben daar echt heel veel geluk mee gehad. En onze tocht is uiteindelijk gelukt, hé. Het zou kunnen dat Oikoten wel al vermoedde dat wij hasj rookten, maar daar hadden ze tot dan toe nog niet naar gevraagd. Maar nu was het vertrouwen wel geschaad. We hebben het er toen nog vaak over gehad, over drugs en over vertrouwen. Ook later nog, toen de achterban op bezoek kwam. Gelukkig is het met dat vertrouwen terug goed gekomen. En we zijn er clean geraakt. We zijn er ook geraakt zonder te liften. Zelfs toen het heel zwaar was, hebben we dat nooit gedaan. Behalve één keer. Dat heb ik nog nooit aan iemand verteld. Wel aan Mike toen, maar voor de rest aan niemand. Ik zat ergens aan de kant te rusten en er komt een man naar me toe en die vraagt of ik iets wil drinken. Ik zeg ‘ja’ en ben toen meegegaan en ik kreeg toen thee. Eventjes later komt die met een schotel couscous aan, en een schotel van dit en een schotel van dat … ik mocht mee eten. Die mensen waren heel gastvrij. Ik had toen heel veel honger want we kwamen die dagen bijna niks tegen om te eten, dus ik was heel blij dat ik iets kon eten. Ik ben daar heel lang blijven zitten, maar ik moest ’s avonds dan nog op onze plaats van afspraak zien te geraken. Ik had nog heel weinig tijd en toen stelden ze me voor om me met de auto te brengen. Die hebben me dan in de buurt van dat markplein afgezet en daar heb ik de anderen terug gevonden. Ik weet nog dat Jef heel ongerust was dat ik zo lang wegbleef. Het was daar een nogal onveilige streek. Ik heb toen niet verteld wat er gebeurd was, maar dat was de enige keer dat ik ooit gelift heb. Wat mij het meest is bijgebleven, is die gastvrijheid van de mensen in Algerije. Ook als wij ergens iets gingen drinken of zo, dan werden wij altijd getrakteerd. Wij zijn daar ook bij arme mensen thuis
4
geweest, en die zouden echt hun laatste stukske brood afgeven om u te eten te kunnen geven. Dat is onvoorstelbaar wat die eigenlijk doen, die leefgewoonten zijn zo anders! Zo vriendelijk en gastvrij zijn wij niet. Dat is een heel andere cultuur. We hebben in Algerije nooit problemen gehad, behalve één keer. Ik weet niet meer precies waar het was, maar we zijn een keer bestolen. We hadden een slaapplaats gezocht en onze tent opgezet en toen gingen we nog een winkeltje zoeken om eten te halen. Toen wij terugkwamen, hadden ze in onze tenten gezeten. Ik was zelf geen persoonlijke spullen kwijt, maar ik denk wel dat er dingen verdwenen waren. We zijn toen naar het politiebureau geweest om te melden dat ze in onze tent gezeten hadden. De politie vroeg toen ook wat wij in Algerije kwamen doen, dan hebben we dat uitgelegd van de tocht. Dat vroegen mensen ons wel vaker natuurlijk, wat wij in Algerije deden. Ze bewonderden dat. Zo ver stappen! Die bewondering was ook wel iets nieuw voor mij. We kregen nooit vijandige reacties. Het was heel plezant om onderweg veel mensen tegen te komen.
… tussenstop België … We zijn in Algerije naar de grens met Marokko gegaan en dan van Oujda naar Nador. Een deel van onze route mochten we niet te voet doen, toen moesten we de bus pakken. Vanuit Nador zijn we naar Melilla gegaan en daar met de boot naar Almeria in het zuiden van Spanje. Daar was ons eerste achterbanbezoek. Ik had al een tijd last van mijn arm, ik kreeg die niet meer omhoog. Ik kon mijn rugzak wel nog zelf aandoen – die woog ongeveer 18 kilo - maar dan liep ik met een lamme arm. Dat heeft een hele tijd geduurd. Ik heb daar tegen Jef niks van gezegd en Mike had dat ook niet opgemerkt, ik hield dat verborgen. Ik durfde dat eigenlijk niet zeggen omdat ik dacht: ‘Zie dat ik terug naar België moet? En dat ze mij dan terug naar Mol sturen?’ Ik was onzeker, ik zat met de schrik van wat er zou komen, hé. Ik wou er alles aan doen, echt waar àlles om in Santiago te geraken. In het begin kreeg ik die arm nog wel omhoog, maar op den duur niet meer. Die was verlamd geraakt. Toen de achterban op bezoek kwam in Almeria heb ik er toch iets van gezegd. Ik had een rugzakverlamming opgelopen: door de riem van die rugzak zat die spier vanachter op mijn schouderblad gekneld en die is langzaam beginnen afsterven. Ik moest mee terug naar België. Ze hebben me in Leuven fysiotherapie laten doen, dan moest ik met gewichten werken zodat die spier terug bijkwam. Maar ik mocht geen rugzak meer dragen. Om mijn tocht te kunnen verder zetten, hebben ze voor mij een karretje gemaakt. Ik ben iets na Nieuwjaar samen met Jef VB terug vertrokken. We zijn met het vliegtuig naar Faro gevlogen, in het zuiden van Portugal. Daar hebben we eerst een week gestapt om bij Mike en Jef VL te geraken. Jef VB, Mike en ik zijn dan verder te voet naar Santiago de Compostela gestapt, terug met ons drie. Ik denk dat Jef Vanlangendonk misschien nog een stukje heeft mee gestapt of dat die ook in Faro teruggevlogen is naar België, dat weet ik niet meer precies. Van Faro naar Santiago was toch nog gemakkelijk zo’n duizend kilometer, dat was in januari, februari. Wij zijn langs de kust naar het noorden van Spanje gestapt, heel mooi.
5
In Portugal zijn er ook nog mensen van de achterban komen meestappen. Jef VB was vroeger docent aan de aan de Sociale Hogeschool in Leuven en er zijn toen meisjes van zijn school een stukje komen meestappen. Dat was plezant voor ons om eens iemand anders bij ons te hebben. Ook om contact te hebben met meisjes natuurlijk. In Portugal is de achterban dan nog een tweede keer op bezoek gekomen en die zijn toen ook mee gestapt. Daar is toen nog zever geweest met een meisje uit de achterban van Mike. Die had gelift omdat ze het te voet niet meer zag zitten, maar dat mocht niet. Meestappers moesten mee stappen, net zoals wij. Ik weet ook nog dat we in Portugal eens gasten zijn tegengekomen die ook zowat avonturiers waren. We mochten daar blijven slapen en toen die ’s avonds hasj begonnen te roken, heeft Jef dat die keer ook voor ons toegelaten. We waren ten slotte bij die mensen thuis en dat was daar de gewoonte. Ik vond dat toen wel echt de max, want ik heb toen zeker heel veel wiet en hasj gerookt. Maar daar ben ik ondertussen mee gestopt. Zo zijn we ook eens bij een jeneverstoker terecht gekomen. Die stookte dat thuis en wij moesten daar dan eens gaan proeven. Wij hebben daar een avond goed jenever zitten drinken! Dat gebeurde wel vaker dat we bij mensen thuis werden uitgenodigd, zowel in Algerije als in Portugal. Misschien ook in het zuiden van Spanje, maar daar was ik niet bij.
… het einde nadert … Tijdens de tocht had ik een groot gevoel van vrij te zijn. Heimwee naar Mol heb ik zeker niet gehad! Je bent op avonturentocht, je bent vrij, je maakt mee wat andere mensen niet meemaken. Zo’n tocht is uniek. Dat gevoel is heel de tocht gebleven. De laatste twee weken begon ik heel erg aan te voelen dat het op zijn einde liep. Al in Portugal voelde ik dat het bijna gedaan was. Dat vond ik heel jammer, voor mij had het nog wat langer mogen duren. Op het einde ging dat stappen ook veel gemakkelijker, ik wilde bij manier van spreken nog tot in Tildonk terug stappen. Hoewel, dat is misschien wat veel. Maar ik wilde zeker blijven doorgaan. De sfeer veranderde ook natuurlijk. Er werd al gepraat over na de tocht, wat we gingen doen … Zelf wist ik dat nog niet, tenzij dat ik plande om te gaan reizen. Ik wilde naar Jamaica gaan. Dat komt eigenlijk door de tocht. Ik wou de wereld gaan verkennen. We zijn met z’n drieën aangekomen in Santiago. Onze tocht was dus wel gelukt hé, ondanks de moeilijkheden onderweg. We zijn kort na de middag één voor één op dat plein toegekomen, eerst Mike, dan Jef, dan ik. We zijn dan samen de trappen van de kathedraal op gegaan … Het was 3 maart 1990, dat vergeet ik nooit. Die dag werd ik twintig jaar. Speciaal hé, dat moest echt lukken! Dat was er niet om gedaan, dat kwam gewoon zo uit. En ik heb dat goed gevierd, ja. We konden in Santiago ergens gratis gaan eten, en we konden bij de paters overnachten, ik denk dat het Benedictijnen waren. We zijn nog een week of zo gebleven en hebben dan de trein naar huis genomen. Toen was het gedaan. Dan kwam je zo in een leegte terecht, hé.
6
… terug thuis … In Leuven stonden ze ons op te wachten, en dan zijn we naar Tildonk gegaan. Daar was toen een groot feest, echt tof. Ik vond dat echt de moeite, heel plezant. De mensen van Oikoten waren daar, en de achterban. Voor mij was er niemand. Onderweg had ik ook nooit post gekregen, bijvoorbeeld, want ik had niemand. Mike wel, die kreeg soms post. Als ik me goed herinner, konden we de eerste nacht nog in Tildonk overnachten. Daarna ben ik met Mike een week of twee op een camping aan zee geweest om uit te blazen van de tocht. Waar ik nadien naartoe gegaan ben, weet ik eigenlijk niet goed meer. Ik denk dat ik toen gewoon ben blijven rondzwerven of zoiets, dat ik niet echt een vast adres had. Ik weet dat ik veel rondgetrokken heb, gewoon van maat tot maat en daar bleef ik dan logeren. Ik ben wel contact blijven houden met Oikoten, met Koen en met Ingrid … Ik denk dat ik ook bij Joba was, een dienst voor thuisbegeleiding… ik weet het niet meer goed. Ik ben ook nog op een boerderij terecht gekomen in Koningshooikt, aan de kanten van Lier. Dat was bij Pros Heylen. Maar ik rookte in die tijd veel wiet en daar waren ze achter gekomen, en toen mocht ik daar niet meer blijven. Ik ben toen in Lier wel nog naar mijn jeugdrechter gegaan om mijn geld te vragen dat op mijn spaarboekje stond. Die heeft mij dat toen gegeven. Met dat geld heb ik mijn ticket naar Jamaica gekocht. Een maand of zeven, acht na de tocht heb ik de vlieger naar Jamaica gepakt. Daar ben ik drie maanden geweest. Ik zat daar in de jungle, tussen de rasta’s. Dat was ook speciaal. Ik heb veel gezworven in mijn leven. Ik ben heel veel verhuisd. Ik heb overal gezeten in Vlaanderen. Mijn jeugdjaren heb ik in Limburg doorgebracht en daarna overal, in Limburg, Brabant, Antwerpen, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, ik heb gans Vlaanderen gedaan eigenlijk. Soms heb ik een beetje gewerkt, maar meestal leefde ik van het OCMW en nu sta ik al een tijdje op ziekenkas. Ik ben nu al bijna vier jaar in Geel. Ik denk dat het zwerven nu wel gedaan is, dat ik me hier ga settelen.
… terugblik … Die tocht is heel bepalend geweest in mijn leven. Het leven op zo’n tocht is toch anders dan gewoon. Elke dag naar je werk gaan om te werken is toch wel een verschil, hé. Zo’n avontuur … dat doet niet iedereen. Dat is het meest avontuurlijke dat ik zelf ooit gedaan heb. Bij die rasta’s was ook wel speciaal, maar daar ging ik niet elke dag 25 kilometer stappen, hé. Moest ik de kans krijgen, ik zou het zeker opnieuw doen. Zelfs nu ik weet hoeveel je dan afziet. Fysiek ben ik nog altijd in orde. Ik zou het andere jongeren ook aanraden. Moesten ze twijfelen, zou ik zeggen: ‘Als je het wil, dan kan je het.’ Zo’n kans moet je grijpen. Ik ben door die tocht echt beginnen open bloeien, ik heb een ruimere kijk op de wereld gekregen. Ik begon er ook op zoek te gaan naar God. Wie is dat eigenlijk? De vraag ook hoe alles ineen zit? Die deur naar die godsdiensten is voor mij tijdens de tocht open gegaan, en dat heeft mij heel erg veranderd. Ik ben heel blij dat dat gebeurd is. Mijn reis naar Jamaica kwam ook door die zoektocht. En na die reis ben ik beginnen mediteren. Dat was bij een vrouw die ik voor mijn reis naar Jamaica
7
had leren kennen en waar ik nadien nog een tijd gelogeerd heb. Dat mediteren heeft ook te maken met die zoektocht naar God, naar wat het eigenlijk allemaal is. Ik volg nu nog altijd yoga, dat hoort daar ook bij. Ik denk dat ik al die dingen zonder de tocht niet zou gedaan hebben. Dan zou ik niet zo een brede kijk gekregen hebben. Dat heeft mijn leven echt omhoog getrokken. Dat is heel waardevol voor mij. Ik denk nog veel terug aan die tocht. In elk geval elke keer als ik verjaar. Ik praat er nog wel over met mensen. Ik ga om de veertien dagen op bezoek bij iemand om te zien hoe het met mij gaat, en dan vertel ik ook soms over de tocht. Die man heeft me toen gesuggereerd om nog eens contact op te nemen met Oikoten. Ik had acht jaar geen contact meer gehad. Ik heb dat gedaan en toen is dit interview ter sprake gekomen.
Ik heb veel ups en downs gehad in het leven, de ene keer al wat hoger dan de andere keer. Maar op dit moment zit het eigenlijk allemaal wel heel goed, ja. Dat komt door die innerlijke groei en dat is op de tocht begonnen. Dat leeft nog altijd door. Dat is inmiddels 21 jaar geleden.
8