16. Gebruiksaanwijzing

EJC/EJC-Z 14/16 Gebruiksaanwijzing 10004251 01.06

06.98 -

H

f

Voorwoord

Voorwoord

Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.

f

Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.

m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.

t Duidt op de standaarduitvoering.

t Duidt op de standaarduitvoering.

o Duidt op de optionele uitvoering.

o Duidt op de optionele uitvoering.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Auteursrecht

Auteursrecht

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.

Jungheinrich Aktiengesellschaft

Jungheinrich Aktiengesellschaft

Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND

Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

www.jungheinrich.com

www.jungheinrich.com

0108.NL

0108.NL

m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.

Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.

0108.NL

0108.NL

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave

A

Doelmatig gebruik

A

Doelmatig gebruik

B

Beschrijving van het voertuig

B

Beschrijving van het voertuig

1 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4

Beschrijving gebruik ............................................................................ B Bouwelementen .................................................................................. B Technische gegevens ......................................................................... B Gegevens over de prestatie van de EJC 14/16 / EJC-Z14/16 ............ B Afmetingen EJC 14/16 ........................................................................ B Afmetingen EJC-Z 14/16 ..................................................................... B EN-normen .......................................................................................... B Voorwaarden gebruik .......................................................................... B Kenmerkingspunten en typeplaatjes ................................................... B Typeplaatje, voertuig ......................................................................... B Draagcapaciteit ................................................................................... B Draagcapaciteit, wielarmhefinstallatie ................................................. B Bord/bestel/inventaris/service-nr. ....................................................... B

1 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4

Beschrijving gebruik ............................................................................ B Bouwelementen .................................................................................. B Technische gegevens ......................................................................... B Gegevens over de prestatie van de EJC 14/16 / EJC-Z14/16 ............ B Afmetingen EJC 14/16 ........................................................................ B Afmetingen EJC-Z 14/16 ..................................................................... B EN-normen .......................................................................................... B Voorwaarden gebruik .......................................................................... B Kenmerkingspunten en typeplaatjes ................................................... B Typeplaatje, voertuig ......................................................................... B Draagcapaciteit ................................................................................... B Draagcapaciteit, wielarmhefinstallatie ................................................. B Bord/bestel/inventaris/service-nr. ....................................................... B

C

Transport en eerste ingebruikname

C

Transport en eerste ingebruikname

1 2 3

Opladen via hijskraan .......................................................................... C 1 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 2 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen ................................. C 3

1 2 3

Opladen via hijskraan .......................................................................... C 1 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 2 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen ................................. C 3

D

Accu - onderhoud, opladen, vervangen

D

Accu - onderhoud, opladen, vervangen

1 2 3 4 4.1 4.2 5 5.1 5.2 5.3 6

Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D Accutype’s ........................................................................................... D Accu openleggen ................................................................................ D Accu opladen ...................................................................................... D Accu met stationaire oplaadapparaat laden ........................................ D Accu met geïntegreerde oplaadapparaat laden (o) ........................... D Accu eruit halen en erin zetten ............................................................ D Accu naar boven uitbouwen, voertuig zonder wielarmhefinstallatie .... D Accu naar boven uitbouwen, voertuig met wielarmhefinstallatie ......... D De accu zijdelings vervangen (o) ....................................................... D Combiïnstrument ................................................................................. D

1 2 3 4 4.1 4.2 5 5.1 5.2 5.3 6

Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D Accutype’s ........................................................................................... D Accu openleggen ................................................................................ D Accu opladen ...................................................................................... D Accu met stationaire oplaadapparaat laden ........................................ D Accu met geïntegreerde oplaadapparaat laden (o) ........................... D Accu eruit halen en erin zetten ............................................................ D Accu naar boven uitbouwen, voertuig zonder wielarmhefinstallatie .... D Accu naar boven uitbouwen, voertuig met wielarmhefinstallatie ......... D De accu zijdelings vervangen (o) ....................................................... D Combiïnstrument ................................................................................. D

1 2 3 3 3 4 6 6 7 8 8 9 9

1 2 2 3 3 4 7 7 8 9 10

0401.NL

0401.NL

1 2 2 3 3 4 7 7 8 9 10

1 2 3 3 3 4 6 6 7 8 8 9 9

I1

I1

E

Bediening

E

Bediening

1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5

Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig E1 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening ............ E 2 Het voertuig in werking stellen ............................................................ E 4 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 5 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 5 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 6 Opnemen en afzetten van ladingeenheden ........................................ E 9 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 11 Hulp in geval van storingen ................................................................. E 11

1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5

Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig E1 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening ............ E 2 Het voertuig in werking stellen ............................................................ E 4 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 5 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 5 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 6 Opnemen en afzetten van ladingeenheden ........................................ E 9 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 11 Hulp in geval van storingen ................................................................. E 11

F

Instandhouding van het bodemtransportvoertuig

F

Instandhouding van het bodemtransportvoertuig

1 2 3 4 5 5.1 6 6.1

Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ..............................................F Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden .................................F Onderhoud en inspectie .......................................................................F Onderhouds-checklijst ..........................................................................F Invetplan ..............................................................................................F Bedrijfsmiddelen ...................................................................................F Onderhoudsaanwijzingen .....................................................................F Het voertuig voorbereiden voor onderhoudsen instandhoudingswerkzaamheden ....................................................F Accukap openen ..................................................................................F Frontkap openen ..................................................................................F Hydraulica-oliepeil controleren .............................................................F Drijfwerkoliepeil controleren .................................................................F Grove zeef vervangen ..........................................................................F Elektrische veiligheden controleren .....................................................F Hernieuwde inbedrijfname ...................................................................F Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ..........................................F Maatregels voor het stilleggen .............................................................F Maatregels tijdens de stillegging ..........................................................F Hernieuwde ingebruikname na stillegging ...........................................F Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) ............................................F

1 2 3 4 5 5.1 6 6.1

Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ..............................................F Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden .................................F Onderhoud en inspectie .......................................................................F Onderhouds-checklijst ..........................................................................F Invetplan ..............................................................................................F Bedrijfsmiddelen ...................................................................................F Onderhoudsaanwijzingen .....................................................................F Het voertuig voorbereiden voor onderhoudsen instandhoudingswerkzaamheden ....................................................F Accukap openen ..................................................................................F Frontkap openen ..................................................................................F Hydraulica-oliepeil controleren .............................................................F Drijfwerkoliepeil controleren .................................................................F Grove zeef vervangen ..........................................................................F Elektrische veiligheden controleren .....................................................F Hernieuwde inbedrijfname ...................................................................F Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ..........................................F Maatregels voor het stilleggen .............................................................F Maatregels tijdens de stillegging ..........................................................F Hernieuwde ingebruikname na stillegging ...........................................F Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) ............................................F

8 8 8 9 9 9 10 11 11 11 11 12

6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 7 7.1 7.2 7.3 8

I2

1 1 3 4 6 7 8 8 8 8 9 9 9 10 11 11 11 11 12

12

0401.NL

12

0401.NL

6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 7 7.1 7.2 7.3 8

1 1 3 4 6 7 8

I2

A Doelmatig gebruik

A Doelmatig gebruik

A

A

m

De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen” (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.

De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen” (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.

Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.

Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.

Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.

Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.

m

Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.

Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.

0600.NL

0600.NL

Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.

Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.

A1

A1

A2 A2 0600.NL

0600.NL

B Beschrijving van het voertuig

B Beschrijving van het voertuig

1

1

Beschrijving gebruik

Het voertuig is een elektro-stapelbordenheftruck in vierwieluitvoering met gestuurde aandrijvingswiel. Het voertuig is geschikt voor het gebruik op effen grond, om goederen te heffen of te transporteren. Pallets met open bodemlading of rolwagen kunnen worden opgenomen. Een optioneel verkrijgbare wielarmhefinrichting vergroot de vrije hefhoogte bij transportritten op oneffen terreinen. De nominale draagcapaciteit vindt u op het typeplaatje. De draagcapaciteit met betrekking tot de hefhoogte en lastzwaartepuntafstand is op het draagcapaciteitsplaatje aangegeven.

0401.NL

0401.NL

Het voertuig is een elektro-stapelbordenheftruck in vierwieluitvoering met gestuurde aandrijvingswiel. Het voertuig is geschikt voor het gebruik op effen grond, om goederen te heffen of te transporteren. Pallets met open bodemlading of rolwagen kunnen worden opgenomen. Een optioneel verkrijgbare wielarmhefinrichting vergroot de vrije hefhoogte bij transportritten op oneffen terreinen. De nominale draagcapaciteit vindt u op het typeplaatje. De draagcapaciteit met betrekking tot de hefhoogte en lastzwaartepuntafstand is op het draagcapaciteitsplaatje aangegeven.

Beschrijving gebruik

B1

B1

Bouwelementen

2

Bouwelementen

7 4 5

7 4

8

5 6

5

8

5 6

9

3

9

3 10

10

2

2 11

11

1

1 12

12

16

16

13

Pos.

B2

1 2

EJC 14/16 t o

3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16

t t t t t t t t o t t t t o

13 15

14

EJC-Z Benaming 14/16 t Contactslot o combiïnstrument (accuontladingsvolgschakelaar en bedrijfsurenteller) t Disselboom met disselkop t Toets ”rangeerrit” t Rijregelaar t Toets voor de beveiliging tegen kop-staartbotsingen t Hefinstallatie t Voorruit t Accukap t Hoofdschakelaar (NOOD-STOP) Oplaadapparaat t Hefinstallatie t Frontkap t Steunwiel t Aandrijvingswiel o Hoesje voor documenten

Pos.

0401.NL

15

B2

1 2

EJC 14/16 t o

3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16

t t t t t t t t o t t t t o

14

EJC-Z Benaming 14/16 t Contactslot o combiïnstrument (accuontladingsvolgschakelaar en bedrijfsurenteller) t Disselboom met disselkop t Toets ”rangeerrit” t Rijregelaar t Toets voor de beveiliging tegen kop-staartbotsingen t Hefinstallatie t Voorruit t Accukap t Hoofdschakelaar (NOOD-STOP) Oplaadapparaat t Hefinstallatie t Frontkap t Steunwiel t Aandrijvingswiel o Hoesje voor documenten

0401.NL

2

3

Technische gegevens

3

Technische gegevens

A

Opsomming van de technische gegevens volgens VDI 2198. Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.

A

Opsomming van de technische gegevens volgens VDI 2198. Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.

3.1

Gegevens over de prestatie van de EJC 14/16 / EJC-Z14/16

3.1

Gegevens over de prestatie van de EJC 14/16 / EJC-Z14/16

Benaming

EJC 14 EJC 16 EJC-Z 14 EJC-Z 16 1400 1600 600 600

Q Nominale draagcapaciteit C Lastzwaartepuntafstand bij standaardvorklengte Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid heffen met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Max. stijgvermogen met / zonder last

6,0 / 6,0 14 / 23 40 / 40 7 / 16

kg mm

Q Nominale draagcapaciteit C Lastzwaartepuntafstand bij standaardvorklengte Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid heffen met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Max. stijgvermogen met / zonder last

km/h cm/s cm/s %

Afmetingen EJC 14/16

3.2 Versie1)

Benaming (mastafhankelijk) 2)

h1

Bouwhoogte

h2

Vrije hefhoogte

h3

Hefhoogte (mastafhankelijk)

h4

uitgetrokken masthoogte (mastafhankelijk)

h5

Vrije hefhoogte (dubbelhefinstallatie)( mastafhankelijk)

h13

Ladingvork neergelaten

100

100

Versie1)

Benaming mm

(mastafhankelijk) 2)

h1

Bouwhoogte

h2

Vrije hefhoogte

kort lang

2500 - 4300 2400 - 200 mm 2500 - 5350 2400 - 5250

h3

Hefhoogte (mastafhankelijk)

kort lang

2981 - 4781 2931 - 4731 mm 2981 - 5831 2931 - 5781

h4

uitgetrokken masthoogte (mastafhankelijk)

1219 - 2119 1169 - 2069 mm

h5

Vrije hefhoogte (dubbelhefinstallatie)( mastafhankelijk)

h13

Ladingvork neergelaten

4) 8)

mm

kg mm

6,0 / 6,0 15 / 23 40 / 40 8 / 16

km/h cm/s cm/s %

6,0 / 6,0 14 / 23 40 / 40 7 / 16

Afmetingen EJC 14/16

EJC 16

1700 - 2600 1700 - 2600 mm

3)

7)

EJC 14

EJC 14 EJC 16 EJC-Z 14 EJC-Z 16 1400 1600 600 600

90

90

kort lang

1217 1357

1217 1357

mm

y

Wielafstand

3)

7)

EJC 14

EJC 16

1700 - 2600 1700 - 2600 mm 100

100

mm

kort lang

2500 - 4300 2400 - 200 mm 2500 - 5350 2400 - 5250

kort lang

2981 - 4781 2931 - 4731 mm 2981 - 5831 2931 - 5781

4) 8)

1219 - 2119 1169 - 2069 mm 90

90

mm

kort lang

1217 1357

1217 1357

mm

y

Wielafstand

l1

Voertuiglengte (= l2 + l)

6)

kort lang

1836 1976

1836 1976

mm

l1


6)

kort lang

1836 1976

1836 1976

mm

l2

Lengte van de voorgedeelte 5) 6)

kort lang

686 826

686 826

mm

l2

Lengte van de voorgedeelte 5) 6)

kort lang

686 826

686 826

mm

B

Voertuigbreedte

800

800

mm

B

Voertuigbreedte

800

800

mm

b5

Vorkbuitenafstand

560

560

mm

b5

Vorkbuitenafstand

560

560

mm

m2

Vrije hoogte

30

30

mm

m2

Vrije hoogte

30

30

mm

Ast

Werkgangbreedte 800 x 1200 langs

2140 2278

2140 2278

mm

Ast

Werkgangbreedte 800 x 1200 langs

5) 6) 5) 6)

kort lang

5) 6)

kort lang

2140 2278

2140 2278

mm

5) 6)

Werkgangbreedte 800 x 1200 langs (volgens VDI)

kort lang

2277 2416

2277 2416

mm

Ast

Werkgangbreedte 800 x 1200 langs (volgens VDI)

kort lang

2277 2416

2277 2416

mm

Wa

Draairadius bij rangeerritten (disselboom in loodrechte positie)

kort lang

1428 1567

1428 1567

mm

Wa

Draairadius bij rangeerritten (disselboom in loodrechte positie)

kort lang

1428 1567

1428 1567

mm

0401.NL

Ast

0401.NL

3.2

6,0 / 6,0 15 / 23 40 / 40 8 / 16

Benaming

B3

B3

Afmetingen EJC-Z 14/16

3.3

Benaming

Versie

h1 Bouwhoogte (mastafhankelijk)

2)

h2 Vrije hefhoogte

3)

h3 Hefhoogte (mastafhankelijk) 7)

h4 uitgetrokken masthoogte (mastafhankelijk) h5 Vrije hefhoogte (dubbelhefinstallatie)( mastafhankelijk)

100

Wielafstand (neergelaten/geheven)

l1


l2

Lengte van de voorgedeelte

B

Voertuigbreedte

EJC-Z 16 100

mm

h4 uitgetrokken masthoogte (mastafhankelijk)

1219 - 2119 1169 - 2069 mm

h5 Vrije hefhoogte (dubbelhefinstallatie)( mastafhankelijk)

90

mm

1868 2008

1868 2008

mm

l1


5) 6)

kort lang

718 858

718 858

mm

l2

Lengte van de voorgedeelte

830

830

mm

B

Voertuigbreedte

560

560

mm

b5 Vorkbuitenafstand

20

20

mm

m2 Vrije hoogte Werkgangbreedte Ast 800 x 1200 langs

kort lang

2171 2310

2171 2310

mm

5) 6) Werkgangbreedte 800 x 1200 langs (volgens VDI)

kort lang

2348 2487

2348 2487

mm

kort lang

Ast

122

mm

1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)

0401.NL

mm

kort lang

2981 - 4781 2931 - 4731 mm 2981 - 5831 2931 - 5781 1219 - 2119 1169 - 2069 mm

kort lang

90

mm

1457/1397 1457/1397 mm 1597/1537 1597/1537

kort lang

1868 2008

1868 2008

mm

5) 6)

kort lang

718 858

718 858

mm

830

830

mm

560

560

mm

20

20

mm

9) 5) 6)

kort lang

2171 2310

2171 2310

mm

5) 6) Werkgangbreedte 800 x 1200 langs (volgens VDI)

kort lang

2348 2487

2348 2487

mm

h31 Wielarmheffing

Versie ”kort/lang” met betrekking tot de accukamerlengte (vergl. hoofdstuk D) voor ZT-hefinstallatie met 100 mm vrije hefhoogte (h2) : (h1) = + 50 mm uitsluitend telescoop-hefinstallatie (ZT) uitsluitend ZZ- en DZ-hefinstallatie met ladingtraliewerk ter berscherming:(l2)= + 15 mm met DZ-hefinstallatie:(l2)= + 38 mm (EJC 14) + 43 mm (EJC 16) met LSG + 610 mm (EJC 14) + 560 mm (EJC/EJC(-Z)16) met LSG - 610 mm (EJC 14) - 560 mm (EJC 16) Wielarmheffing met neergelaten wielarm

100

6)

Wa Draairadius bij rangeerritten (disselboom in loodrechte positie) Wielarmen neergelaten/geheven

1668/1608 1668/1608 mm 1807/1747 1807/1747 122

100

2500 - 4300 2400 - 200 mm 2500 - 5350 2400 - 5250

90

Wielafstand (neergelaten/geheven)

EJC-Z 16

kort lang

4) 8)

y

kort lang

9)

7)

EJC-Z 14

1700 - 2600 1700 - 2600 mm

h13 Ladingvork neergelaten

1457/1397 1457/1397 mm 1597/1537 1597/1537

6)

Wa Draairadius bij rangeerritten (disselboom in loodrechte positie) Wielarmen neergelaten/geheven

B4

3)

2981 - 4781 2931 - 4731 mm 2981 - 5831 2931 - 5781

5) 6)

h31 Wielarmheffing

h2 Vrije hefhoogte

kort lang

b5 Vorkbuitenafstand Werkgangbreedte Ast 800 x 1200 langs

h1 Bouwhoogte (mastafhankelijk)

2)

h3 Hefhoogte (mastafhankelijk)

kort lang

Versie1)

Benaming

2500 - 4300 2400 - 200 mm 2500 - 5350 2400 - 5250

90

y

Afmetingen EJC-Z 14/16

kort lang

4) 8)

m2 Vrije hoogte

1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)

EJC-Z 14

1700 - 2600 1700 - 2600 mm

h13 Ladingvork neergelaten

Ast

1)

kort lang

1668/1608 1668/1608 mm 1807/1747 1807/1747 122

122

mm

Versie ”kort/lang” met betrekking tot de accukamerlengte (vergl. hoofdstuk D) voor ZT-hefinstallatie met 100 mm vrije hefhoogte (h2) : (h1) = + 50 mm uitsluitend telescoop-hefinstallatie (ZT) uitsluitend ZZ- en DZ-hefinstallatie met ladingtraliewerk ter berscherming:(l2)= + 15 mm met DZ-hefinstallatie:(l2)= + 38 mm (EJC 14) + 43 mm (EJC 16) met LSG + 610 mm (EJC 14) + 560 mm (EJC/EJC(-Z)16) met LSG - 610 mm (EJC 14) - 560 mm (EJC 16) Wielarmheffing met neergelaten wielarm

0401.NL

3.3

B4

h4

h4

h3

h3

h1

h1

l

h5

h5

c h2 h31

l c h2 h31

Q m2

h13

Q m2

l2

h13

y l1 Ast

l2 y l1 Ast

b5

b5

B

W

B

W

0401.NL

a

0401.NL

a

B5

B5

3.4

EN-normen Permanente geluidsdrukpeil:

3.4 65 dB(A)

EN-normen Permanente geluidsdrukpeil:

volgens prEN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.

A

65 dB(A) volgens prEN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.

A

De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten.

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)

De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten.

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)

De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens prEN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.

De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens prEN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.

A

Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.

A

Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.

3.5

Voorwaarden gebruik

3.5

Voorwaarden gebruik

Omgevingstemperatuur

Omgevingstemperatuur - bij gebruik 5 °C tot 40 °C

B6

Bij voortdurende inzet onder 5 °C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en toelating vereist.

0401.NL

A

Bij voortdurende inzet onder 5 °C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en toelating vereist.

0401.NL

A

- bij gebruik 5 °C tot 40 °C

B6

4

Kenmerkingspunten en typeplaatjes

21

Xxx Xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx

Xxxxxx Xxxxxx

Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx

kg

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx

mm


V


kW

Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxx

4

22

Kenmerkingspunten en typeplaatjes

21

Xxx Xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx

Xxxxxx Xxxxxx

kg


kg


mm

kg


V


kW

Xxxxxxx Xxxxxx

Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxx

22

kg

kg

Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx

Xxxxx Xxxx

Xxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx

Xxxxx Xxxx

20

20

23

19

18

19

24

17

21a

23

18

24

17

25

21a

26

Pos. Benaming

25

26

Pos. Benaming 17

Draagcapaciteit

18

Draagcapaciteit wielarmhefinstallatie Draagcapaciteit

19

Verbodsbordje ”Meerijden verboden”

19

Verbodsbordje ”Meerijden verboden”

20

Typeplaatje, voertuig

20


21

Bevestigingspunt voor kraanverlading (21a uitsluitend EJC-Z)

21

Bevestigingspunt voor kraanverlading (21a uitsluitend EJC-Z)

22

Waarschuwingsbordje ”Het verblijf beneden de ladingopname is verboden”

22

Waarschuwingsbordje ”Het verblijf beneden de ladingopname is verboden”

23

Verbodsbordje ”Niet door de hefinstallatie grijpen”

23

Verbodsbordje ”Niet door de hefinstallatie grijpen”

24

UVV-proefplaket

24

UVV-proefplaket

25

Typeplaatje, accu

25

Typeplaatje, accu

26

Waarschuwingsbordje ”Attentie elektronica en lage spanning“

26

Waarschuwingsbordje ”Attentie elektronica en lage spanning“

0401.NL

Draagcapaciteit wielarmhefinstallatie

18

0401.NL

17

B7

B7

4.1


4.1


39

39

27

27

28 29 30

38

28

38

37

29

37

30

36

31

35

32

31 32 33

Benaming Type Serienr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spanning V ampère-uur Ah Producent Order-nr. Zwaartepuntafstand lading in mm

35

32 33

Pos. 27 28 29 30

36

31 33

34

Pos. 34 35 36 37 38 39

Benaming Aandrijfvermogen in kW Klant-nr. Accugewicht min/max in kg Leeggewicht zonder batterij in kg

Pos. 27 28 29 30

Bouwjaar Logo van de producent

31 32 33

Benaming Type Serienr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spanning V ampère-uur Ah Producent Order-nr. Zwaartepuntafstand lading in mm

34

Pos. 34 35 36 37 38 39

Benaming Aandrijfvermogen in kW Klant-nr. Accugewicht min/max in kg Leeggewicht zonder batterij in kg Bouwjaar Logo van de producent

A

Bij vragen over het voertuig resp. bestellingen van onderdelen het serienummer (28) aangeven svp.

A

Bij vragen over het voertuig resp. bestellingen van onderdelen het serienummer (28) aangeven svp.

4.2

Draagcapaciteit

4.2

Draagcapaciteit

f

Het bordje (18) geeft in tabelvorm de draagcapaciteit aan (Q in kg), die van de lastzwaartepuntafstand (D in mm) en de hefhoogte (H in mm) afhangt.

f

Het bordje (18) geeft in tabelvorm de draagcapaciteit aan (Q in kg), die van de lastzwaartepuntafstand (D in mm) en de hefhoogte (H in mm) afhangt.

18

De pijlvormige markeringen aan de binnenmast (40) en buitenmast (41) tonen de bestuurder, wanneer hij de hefhoogtenbegrenzingen bereikt heeft, die op het draagcapaciteitsplaatje (18) aangegeven zijn.

41

B8

40

41

0401.NL

40

0401.NL

De pijlvormige markeringen aan de binnenmast (40) en buitenmast (41) tonen de bestuurder, wanneer hij de hefhoogtenbegrenzingen bereikt heeft, die op het draagcapaciteitsplaatje (18) aangegeven zijn.

18

B8

4.3

Draagcapaciteit, wielarmhefinstallatie

4.3

In geval van voertuigen met wielarmhefinstallatie geeft het extra bordje (17) de toegelaten splitsing tussen wielarmen hoofdhefinstallatie aan.

Bord/bestel/inventaris/service-nr.

Pos. 42 43 44

4.4

Bord/bestel/inventaris/service-nr.

42

42

43

43

44

44

Benaming Bestelling-nr. Inventaris-nr. Full Service Nr.

Pos. 42 43 44

A

Het bordje met het Full Service-Nr. (volledige service-nummer) wordt vergeven, als er een servicecontract afgesloten wordt.

0401.NL

A

In geval van voertuigen met wielarmhefinstallatie geeft het extra bordje (17) de toegelaten splitsing tussen wielarmen hoofdhefinstallatie aan.

Benaming Bestelling-nr. Inventaris-nr. Full Service Nr.

Het bordje met het Full Service-Nr. (volledige service-nummer) wordt vergeven, als er een servicecontract afgesloten wordt.

0401.NL

4.4

Draagcapaciteit, wielarmhefinstallatie

B9

B9

B 10 B 10 0401.NL

0401.NL

C Transport en eerste ingebruikname

C Transport en eerste ingebruikname

1

Opladen via hijskraan

1

Opladen via hijskraan

f

Uitsluitend hefgerei met voldoende draagcapaciteit gebruiken (laadgewicht vergl. typeplaatje van het voertuig). In geval van voertuig met wielarmhefinstallatie mogen de hefcilinders tijdens het aanheffen van het voertuig niet naar boven gaan. Wanneer de hefinstallatie tot het eindpunt naar boven gaat, bestaat de gevaar dat de cilinderbeveiliging door de overbelasting opstart.

f

Uitsluitend hefgerei met voldoende draagcapaciteit gebruiken (laadgewicht vergl. typeplaatje van het voertuig). In geval van voertuig met wielarmhefinstallatie mogen de hefcilinders tijdens het aanheffen van het voertuig niet naar boven gaan. Wanneer de hefinstallatie tot het eindpunt naar boven gaat, bestaat de gevaar dat de cilinderbeveiliging door de overbelasting opstart.

A

Aan de hefinstallatie is een bevestigingspunt (1) voorzien, dat voor het verladen van het voertuig gebruikt kan worden. De voertuigtype met wielarmhefinstallatie is met twee extra bevestigingspunten voorzien, die voor het verladen gebruikt kunnen worden.

A

Aan de hefinstallatie is een bevestigingspunt (1) voorzien, dat voor het verladen van het voertuig gebruikt kan worden. De voertuigtype met wielarmhefinstallatie is met twee extra bevestigingspunten voorzien, die voor het verladen gebruikt kunnen worden.

– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Het kraangerei aan het bevestigingspunt (1) van de hefmast vastmaken. – In geval van voertuigen met wielarmhefinstallatie moet het kraangerei ook aan de bevestigingspunten van het voertuigchassis vastgemaakt worden.

m

2

Het hijsgerei dusdanig aan de bevestigingspunten vastmaken dat het in geen geval kan verglijden! De bevestigingsmiddelen van het kraangerei dusdanig vastmaken dat er tijdens het aanheffen geene aanbouwelementen aangeraakt worden. In geval van voertuigen met wielarmhefinstallatie moet het voertuig horizontaal of met zachte helling in richting van de hefinrichting hangen.

1

2

0401.NL

Het hijsgerei dusdanig aan de bevestigingspunten vastmaken dat het in geen geval kan verglijden! De bevestigingsmiddelen van het kraangerei dusdanig vastmaken dat er tijdens het aanheffen geene aanbouwelementen aangeraakt worden. In geval van voertuigen met wielarmhefinstallatie moet het voertuig horizontaal of met zachte helling in richting van de hefinrichting hangen.

0401.NL

m

– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Het kraangerei aan het bevestigingspunt (1) van de hefmast vastmaken. – In geval van voertuigen met wielarmhefinstallatie moet het kraangerei ook aan de bevestigingspunten van het voertuigchassis vastgemaakt worden.

1

C1

C1

2

Eerste ingebruikname

2

Eerste ingebruikname

m

Voertuig uitsluitend met accustroom rijden! Gelijkgericht wisselstroom beschadigd de elektronische elementen. De kabelverbindingen na de accu (sleepkabel) moeten korter dan 6 m zijn.

m

Voertuig uitsluitend met accustroom rijden! Gelijkgericht wisselstroom beschadigd de elektronische elementen. De kabelverbindingen na de accu (sleepkabel) moeten korter dan 6 m zijn.

f

Het is verboden lasten te heffen, wanneer het voertuig via een sleepkabel met een externe accu wordt bedreven.

f

Het is verboden lasten te heffen, wanneer het voertuig via een sleepkabel met een externe accu wordt bedreven.

A

Om het voertuig na de uitlevering of na de transport bedrijfsklaar te maken, is het noodzakelijk de volgende taken uit te voeren:

Om het voertuig na de uitlevering of na de transport bedrijfsklaar te maken, is het noodzakelijk de volgende taken uit te voeren:

– Controle of de uitrusting volledig en in perfecte toestand is. – Zo nodig accu inbouwen, opletten dat de accukabel niet beschadigd wordt (vergl. hoofdstuk D).

– Controle of de uitrusting volledig en in perfecte toestand is. – Zo nodig accu inbouwen, opletten dat de accukabel niet beschadigd wordt (vergl. hoofdstuk D).

A

In geval van voertuigen met een optioneel ingebouwde oplaadapparaat, de karakteristiek (laadkromme) justeren (vergl. hoofdstuk D). – Accu opladen (vergl. hoofdstuk D). – Zo nodig, controleren of de justering van het combiïnstrument, et de accutype overeenstemt (vergl. hoofdstuk D). – Voertuig als voorgeschreven in werking stellen (vergl. hoofdstuk E).

– Accu opladen (vergl. hoofdstuk D). – Zo nodig, controleren of de justering van het combiïnstrument, et de accutype overeenstemt (vergl. hoofdstuk D). – Voertuig als voorgeschreven in werking stellen (vergl. hoofdstuk E).

C2

Na het parkeren kunnen afplattingen van de wielloopvlakken optreden. Na korte rijtijd verdwijnen deze afplattingen weer.

0401.NL

A

Na het parkeren kunnen afplattingen van de wielloopvlakken optreden. Na korte rijtijd verdwijnen deze afplattingen weer.

0401.NL

A

In geval van voertuigen met een optioneel ingebouwde oplaadapparaat, de karakteristiek (laadkromme) justeren (vergl. hoofdstuk D).

C2

3

Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen

3

Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen

f

Deze vorm van bedrijf is aan glooingen en hellingen verboden.

f

Deze vorm van bedrijf is aan glooingen en hellingen verboden. Als het nodig is, het voertuig na het optreden van een storing, die het rijgedrag beÏnvloedt, te bewegen, alstublieft als volgt te werk gaan:

– Hoofdschakelaar op positie ”UIT” zetten. – Contactslot op positie ”0” zetten en sleutel aftrekken. – Voertuig tegen wegrollen beveiligen. – Frontkap openen en afnemen (vergl. hoofdstuk F). – Schroeven (3) tot het eindpunt tegen de wijzers van de klok draaien.

– Hoofdschakelaar op positie ”UIT” zetten. – Contactslot op positie ”0” zetten en sleutel aftrekken. – Voertuig tegen wegrollen beveiligen. – Frontkap openen en afnemen (vergl. hoofdstuk F). – Schroeven (3) tot het eindpunt tegen de wijzers van de klok draaien.

De elektromagnetische rem wordt ontgrendeld. Het voertuig kan nu bewegd worden.

De elektromagnetische rem wordt ontgrendeld. Het voertuig kan nu bewegd worden.

f

Aan de plaats van bestemming de oorspronkelijke toestand van de reminstallatie herstellen! Het voertuig mag niet met ontgrendelde rem geparkeerd worden!

Aan de plaats van bestemming de oorspronkelijke toestand van de reminstallatie herstellen! Het voertuig mag niet met ontgrendelde rem geparkeerd worden! – Schroeven (3) hernieuwd tot het eindpunt met de wijzers van de klok draaien.

De remtoestand is hergesteld.

De remtoestand is hergesteld.

0401.NL

– Schroeven (3) hernieuwd tot het eindpunt met de wijzers van de klok draaien.

0401.NL

f

Als het nodig is, het voertuig na het optreden van een storing, die het rijgedrag beÏnvloedt, te bewegen, alstublieft als volgt te werk gaan:

C3

C3

C4 C4 0401.NL

0401.NL

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen

1

1

Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s

Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s

Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).

Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).

Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.

Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.

Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.

Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.

Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.

Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.

Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.

Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.

m

Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.

m

Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.

f

De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.

f

De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.

m f

Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.

m f

Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak. Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestemming van de producent uitgewisseld worden.

0401.NL

0401.NL

Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestemming van de producent uitgewisseld worden.

D1

D1

2

Accutype’s

2

Al naar gelang van de uitvoering wordt het voertuig met verschillende accutype's voorzien. De accugewichten zijn op het typeplaatje van de accu opgevoerd.

m

Al naar gelang van de uitvoering wordt het voertuig met verschillende accutype's voorzien. De accugewichten zijn op het typeplaatje van de accu opgevoerd.

m

Als de accu vervangen of ingebouwd wordt, op correcte bevestiging in de accukamer letten. De volgende tabel laat met aangifte van de capaciteit zien welke combinaties als standaard mogelijk zijn: Voertuigtype EJC 14 EJC 14 EJC /-Z 14 / 16 EJC /-Z 14 / 16 EJC /-Z 14 / 16

24V - Pz... - accu 2 PzB 126 Ah 2 PzB 150 Ah 2 PzB 180 Ah 3 PzS L 270 Ah 3 PzS L 330 Ah

Voertuigtype EJC 14 EJC 14 EJC /-Z 14 / 16 EJC /-Z 14 / 16 EJC /-Z 14 / 16

Accu openleggen

3

Accu openleggen – Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Hoofdschakelaar (2) op positie ”UIT” zetten. – Accukap (1) omklappen.

f

De accukap (1) wordt uitsluitend daar haar eigen gewicht open gehouden.

De accukap (1) wordt uitsluitend daar haar eigen gewicht open gehouden.

1

2

2

0401.NL

1

0401.NL

D2

24V - Pz... - accu 2 PzB 126 Ah 2 PzB 150 Ah 2 PzB 180 Ah 3 PzS L 270 Ah 3 PzS L 330 Ah

Afhankelijk van de accutype kunnen ook onderhoudsvrije accu's of accu's met een hoge prestatie gebruikt worden.

– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Hoofdschakelaar (2) op positie ”UIT” zetten. – Accukap (1) omklappen.

f

Als de accu vervangen of ingebouwd wordt, op correcte bevestiging in de accukamer letten. De volgende tabel laat met aangifte van de capaciteit zien welke combinaties als standaard mogelijk zijn:

Afhankelijk van de accutype kunnen ook onderhoudsvrije accu's of accu's met een hoge prestatie gebruikt worden.

3

Accutype’s

D2

4

Accu opladen

4

Als standaard moet het voertuig met een stationaire oplaadapparaat opgeladen worden. Het voertuig zonder wielarmhefinstallatie kan optioneel ook met een geïntegreerde oplaadapparaat uitgerust worden.

Accu opladen Als standaard moet het voertuig met een stationaire oplaadapparaat opgeladen worden. Het voertuig zonder wielarmhefinstallatie kan optioneel ook met een geïntegreerde oplaadapparaat uitgerust worden.

m

Om de accu op te laden, het voertuig in een gesloten, voldoend geventileerde ruimte parkeren.

m

Om de accu op te laden, het voertuig in een gesloten, voldoend geventileerde ruimte parkeren.

4.1

Accu met stationaire oplaadapparaat laden

4.1

Accu met stationaire oplaadapparaat laden

– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).

m


m

Verbinden en losmaken van accustekker en contactdoos en persen van de hoofdschakelaar (2) mag uitsluitend gebeuren, als het voertuig en oplaadapparaat uitgeschakeld zijn. – Accu openleggen (vergl. punt 3).

f

– Accu openleggen (vergl. punt 3).

f

Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoende ventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. De veiligheidsvoorschriften van de accu- en laadstationproducenten onvoorwaardelijk opvolgen.

– Accustekker (3) uit de steekverbinding van het voertuig trekken. – Zo nodig, de isolatiemat van de accu afnemen. – Oplaadkabel (4) van het acculaadstation met de accustekker (3) en oplaadapparaat inschakelen.

Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoende ventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. De veiligheidsvoorschriften van de accu- en laadstationproducenten onvoorwaardelijk opvolgen.

– Accustekker (3) uit de steekverbinding van het voertuig trekken. – Zo nodig, de isolatiemat van de accu afnemen. – Oplaadkabel (4) van het acculaadstation met de accustekker (3) en oplaadapparaat inschakelen.

m

Accu volgens de voorschriften van de accu- en oplaadstationsproducent opladen.

0401.NL

Accu volgens de voorschriften van de accu- en oplaadstationsproducent opladen.

0401.NL

m

Verbinden en losmaken van accustekker en contactdoos en persen van de hoofdschakelaar (2) mag uitsluitend gebeuren, als het voertuig en oplaadapparaat uitgeschakeld zijn.

D3

D3

4.2

Accu met geïntegreerde oplaadapparaat laden (o)

4.2

Accu met geïntegreerde oplaadapparaat laden (o)

f

Het oplaadapparaat mag niet geopend worden. Het apparaat vervangen als het beschadigd is.

f

Het oplaadapparaat mag niet geopend worden. Het apparaat vervangen als het beschadigd is.

A

Aan de schakelaar (7) zijn uit veiligheidsredenen tussen de regelposities de regelposities ”1” tot ”6” tussenposities voorzien. Als het voertuig zonder accu uitgeleverd wordt, is een tussenpositie als voorgift gekozen. De rode knipperlicht-LED (5) begint te branden - de accu kan niet geladen worden.

A

Aan de schakelaar (7) zijn uit veiligheidsredenen tussen de regelposities de regelposities ”1” tot ”6” tussenposities voorzien. Als het voertuig zonder accu uitgeleverd wordt, is een tussenpositie als voorgift gekozen. De rode knipperlicht-LED (5) begint te branden - de accu kan niet geladen worden.

7

7

6

m

5

6

Laadkromme in het geïntegreerde oplaadapparaat kiezen

Laadkromme in het geïntegreerde oplaadapparaat kiezen

De schakelaar (7) van het oplaadapparaat kan gebruikt worden, om de laadkrommen aan de afzonderlijke gebruikte accu aan te passen (vergl. ook de volgende tabel).

De schakelaar (7) van het oplaadapparaat kan gebruikt worden, om de laadkrommen aan de afzonderlijke gebruikte accu aan te passen (vergl. ook de volgende tabel).

m

Voordat de bijbehorende laadkromme geregeld kan worden, de stroomstekker trekken! Als er een accu aangesloten is, wordt de nieuwe justering via LED's bevestigd (vgl. aanwijzer) en onmiddelijk effectief. Positie van de schakelaar (7)

Voordat de bijbehorende laadkromme geregeld kan worden, de stroomstekker trekken! Als er een accu aangesloten is, wordt de nieuwe justering via LED's bevestigd (vgl. aanwijzer) en onmiddelijk effectief.

gekozen laadkrommen (karakteristieken)

Positie van de schakelaar (7)

gekozen laadkrommen (karakteristieken)

Natte accu's: 100 - 300 Ah

1

Natte accu's: 100 - 300 Ah

2

Onderhoudsvrij: 100 - 140 Ah

2


3


3


4


4


5

Vrij

5

Vrij

6

Vrij

6

Vrij 0401.NL

1

0401.NL

D4

5

D4

f

Laadkromme justeren

Laadkromme justeren

De laadkromme met de volgende stappen justeren:

De laadkromme met de volgende stappen justeren:

Accu aansluiten

Hierdoor kan het oplaadapparaat als regeltoestel gebruikt worden Regelschakelaar naar De rode LED begint snel te knipperen geene geldige rechts (met de wijzers van karakteristiek gede klok) draaien totdat het kozen eindpunt bereikt is. Regelschakelaar naar links Na 3 seconden knippert de groene Karakteristiek 1 (tegen de wijzers van de LED een keer gekozen klok) draaien totdat het eindpunt bereikt is. De gewenste karakteristiek In de tussenposities knippert de rode door draaien van de regel- LED. schakelaar naar rechts kie- Als een geldige karakteristiek gekozen zen is, begint de groene LED in de bijbehorende positie te knipperen.

Accu aansluiten

Oplaadproces met geïntegreerde oplaadapparaat starten

Oplaadproces met geïntegreerde oplaadapparaat starten



Hierdoor kan het oplaadapparaat als regeltoestel gebruikt worden Regelschakelaar naar De rode LED begint snel te knipperen geene geldige rechts (met de wijzers van karakteristiek gede klok) draaien totdat het kozen eindpunt bereikt is. Regelschakelaar naar links Na 3 seconden knippert de groene Karakteristiek 1 (tegen de wijzers van de LED een keer gekozen klok) draaien totdat het eindpunt bereikt is. De gewenste karakteristiek In de tussenposities knippert de rode door draaien van de regel- LED. schakelaar naar rechts kie- Als een geldige karakteristiek gekozen zen is, begint de groene LED in de bijbehorende positie te knipperen.

f

Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoende ventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. De veiligheidsvoorschriften van de accuproducent onvoorwaardelijk opvolgen.

Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoende ventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. De veiligheidsvoorschriften van de accuproducent onvoorwaardelijk opvolgen.

Stroomnetaansluiting

Stroomnetaansluiting

Netspanning: Netfrequentie:

Netspanning: Netfrequentie:

230 V (+10/-15%) 50 Hz / 60 Hz

De netstekker (8) van het oplaadapparaat kan in de accukamer gevonden worden.

De netstekker (8) van het oplaadapparaat kan in de accukamer gevonden worden.

8

Accu openleggen (vergl. hoofdstuk D, punt 3). Zo nodig, de isolatiemat van de accu afnemen. Hoofdschakelaar (2) eruit trekken (positie ”AAN”). Netstekker (8) in een contactdoos steken.

0401.NL

0401.NL

8

– – – –

230 V (+10/-15%) 50 Hz / 60 Hz

D5

– – – –

Accu openleggen (vergl. hoofdstuk D, punt 3). Zo nodig, de isolatiemat van de accu afnemen. Hoofdschakelaar (2) eruit trekken (positie ”AAN”). Netstekker (8) in een contactdoos steken. D5

A

A

De hoofdschakelaar (2) mag uitsluitend geperst worden, als het voertuig en oplaadapparaat uitgeschakeld zijn. De knipperende LED geeft de oplaadtoestand resp. een storing aan (knippercodes vergl. tabel ”LED-aangifte”).

A

De hoofdschakelaar (2) mag uitsluitend geperst worden, als het voertuig en oplaadapparaat uitgeschakeld zijn. De knipperende LED geeft de oplaadtoestand resp. een storing aan (knippercodes vergl. tabel ”LED-aangifte”).

A

Als de netstekker (8) met het stroomnet verbonden is, zijn alle elektrische functies van het voertuig onderbroken (elektrische wegrijbeveiliging). Het voertuig kan niet bedreven worden. – Stekker (8) uit de contactdoos trekken en in de accukamer verstuwen.

Als de netstekker (8) met het stroomnet verbonden is, zijn alle elektrische functies van het voertuig onderbroken (elektrische wegrijbeveiliging). Het voertuig kan niet bedreven worden. – Stekker (8) uit de contactdoos trekken en in de accukamer verstuwen.

A

Na een stroomuitval wordt het oplaadproces automatisch voortgezet. Het oplaadproces kan door trekken van de netstekker onderbroken en als gedeeltelijke lading voortgezet worden.

A

Na een stroomuitval wordt het oplaadproces automatisch voortgezet. Het oplaadproces kan door trekken van de netstekker onderbroken en als gedeeltelijke lading voortgezet worden.

f

De netkabel mag niet beschadigd worden. Voor ingebruikname moet de accukap veilig gesloten worden.

f

De netkabel mag niet beschadigd worden. Voor ingebruikname moet de accukap veilig gesloten worden.

De duur van het oplaadproces hangt van de accucapaciteit af.

De duur van het oplaadproces hangt van de accucapaciteit af.

LED-aangifte

LED-aangifte

Groene LED (6) Rode LED (5) Aangifte (oplaadtoe(storing) stand) brandt --Oplaadproces beëindigd; accu is volledig geladen. (Oplaadpauze, instandhoudingsopladen of compensatieopladen) knippert --Oplaadproces langzaam knippert snel --Aanwijzing als er een oplaadproces begint of nadat een nieuwe karakteristiek ingesteld is. Aantal knipperimpulsen voldoet de gezette karakteristiek. --brandt Overtemperatuur. Oplaadproces is onderbroken. --knippert Veiligheidsoplaadtijd overschreden. Oplaadproces langzaam afgebroken. Netonderbreking voor hernieuwd oplaadproces noodzakelijk. --knippert snel Karakteristiekjustering is ongeldig. ----Stroomuitval en/of geen accu aangesloten.

Groene LED (6) Rode LED (5) Aangifte (oplaadtoe(storing) stand) brandt --Oplaadproces beëindigd; accu is volledig geladen. (Oplaadpauze, instandhoudingsopladen of compensatieopladen) knippert --Oplaadproces langzaam knippert snel --Aanwijzing als er een oplaadproces begint of nadat een nieuwe karakteristiek ingesteld is. Aantal knipperimpulsen voldoet de gezette karakteristiek. --brandt Overtemperatuur. Oplaadproces is onderbroken. --knippert Veiligheidsoplaadtijd overschreden. Oplaadproces langzaam afgebroken. Netonderbreking voor hernieuwd oplaadproces noodzakelijk. --knippert snel Karakteristiekjustering is ongeldig. ----Stroomuitval en/of geen accu aangesloten.

Compensatieopladen

Compensatieopladen

Het compensatieoplaadproces begint automatisch nadat het opladen beëindigd is.

Het compensatieoplaadproces begint automatisch nadat het opladen beëindigd is.

Verdeelopladingen

Verdeelopladingen

Het oplaadapparaat is zó gebouwd, dat het zich automatisch aanpast als er gedeeltelijk opgeladen accu's bijgeladen worden. Hierdoor wordt de accuverslijting gereduceerd.

Het oplaadapparaat is zó gebouwd, dat het zich automatisch aanpast als er gedeeltelijk opgeladen accu's bijgeladen worden. Hierdoor wordt de accuverslijting gereduceerd.

D6

0401.NL

Oplaadtijden

0401.NL

Oplaadtijden

D6

5

Accu eruit halen en erin zetten

5

– Accu openleggen (vergl. punt 3).

Accu eruit halen en erin zetten – Accu openleggen (vergl. punt 3).

f

Voertuig moet horizontaal staan. Om kortsluitingen te vermijden moeten de accu’s met open polen of verbindingen met een rubbermat bedekt worden. accustekker resp. accukabel zó plaatsen, dat zij bij het eruit trekken van de accu niet aan het voertuig blijven hangen.

f

Voertuig moet horizontaal staan. Om kortsluitingen te vermijden moeten de accu’s met open polen of verbindingen met een rubbermat bedekt worden. accustekker resp. accukabel zó plaatsen, dat zij bij het eruit trekken van de accu niet aan het voertuig blijven hangen.

f

Bij het vervangen van de accu mag niet anders dan dezelfde uitvoering/type ingezet worden. Aanvullende gewichten mogen niet verwijderd of in hun positie veranderd worden.

f

Bij het vervangen van de accu mag niet anders dan dezelfde uitvoering/type ingezet worden. Aanvullende gewichten mogen niet verwijderd of in hun positie veranderd worden.

f

Nadat de accu weer ingezet is, alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. Voor ingebruikname moet de accukap veilig gesloten worden.

f

Nadat de accu weer ingezet is, alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. Voor ingebruikname moet de accukap veilig gesloten worden.

A

Bij het transporteren van accu’s met kraangerei op voldoende draagcapaciteit letten (vgl. accugewicht op het accu-typeplaatje aan de accubak). Het kraangerei moet loodrecht trekken zodat de accubak niet in elkaar wordt gedrukt. De haakjes dusdanig aan de aanplakogen (9) van de accu vastmaken, dat zij niet op de accucellen kunnen vallen als het kraangerei ontspant wordt.

A

Bij het transporteren van accu’s met kraangerei op voldoende draagcapaciteit letten (vgl. accugewicht op het accu-typeplaatje aan de accubak). Het kraangerei moet loodrecht trekken zodat de accubak niet in elkaar wordt gedrukt. De haakjes dusdanig aan de aanplakogen (9) van de accu vastmaken, dat zij niet op de accucellen kunnen vallen als het kraangerei ontspant wordt.

5.1

Accu naar boven uitbouwen, voertuig zonder wielarmhefinstallatie

5.1

Accu naar boven uitbouwen, voertuig zonder wielarmhefinstallatie

– Accustekker uit het contactdoos trekken. – Kraangerei aan de aanplakogen (9) vastmaken. – Accu eruit hijsen.

– Accustekker uit het contactdoos trekken. – Kraangerei aan de aanplakogen (9) vastmaken. – Accu eruit hijsen.

9

9

Het inzetten gebeurt in omgekeerde volgorde; daarbij op juiste inbouwpositie en correcte accu-aansluiting letten. 0401.NL

0401.NL

Het inzetten gebeurt in omgekeerde volgorde; daarbij op juiste inbouwpositie en correcte accu-aansluiting letten.

D7

D7

5.2

Accu naar boven uitbouwen, voertuig met wielarmhefinstallatie

5.2

– Accustekker (3) uit het contactdoos trekken.

f

– Accustekker (3) uit het contactdoos trekken.

f

De accukabel van het voertuig moet zijdelings uitgestoken worden. Opletten dat de kabel tijdens het eruit nemen niet samengeperst wordt. – Kraangerei aan de aanplakogen (9) vastmaken. – Accu eruit hijsen.

9

De accukabel van het voertuig moet zijdelings uitgestoken worden. Opletten dat de kabel tijdens het eruit nemen niet samengeperst wordt. – Kraangerei aan de aanplakogen (9) vastmaken. – Accu eruit hijsen.

3

9

3

0401.NL


0401.NL


D8

Accu naar boven uitbouwen, voertuig met wielarmhefinstallatie

D8

5.3

De accu zijdelings vervangen (o)

5.3

– Accustekker uit het contactdoos trekken. – Grendeling (12) van de accuklep naar boven trekken, accuklep (13) daarbij vasthouden. – Accuklep (13) eruit heffen en in een veilige plaats afzetten. – Accuwagen naast het voertuig plaatsen. – Accu (11) voorzichtig uit het voertuig op de accuwagen / accuvervangstation schuiven.

– Accustekker uit het contactdoos trekken. – Grendeling (12) van de accuklep naar boven trekken, accuklep (13) daarbij vasthouden. – Accuklep (13) eruit heffen en in een veilige plaats afzetten. – Accuwagen naast het voertuig plaatsen. – Accu (11) voorzichtig uit het voertuig op de accuwagen / accuvervangstation schuiven.

f

Niet met de vingers tussen voertuigwand en accu vatten. Gebruiksaanwijzing van het accuvervangstation in aanmerking nemen.

Niet met de vingers tussen voertuigwand en accu vatten. Gebruiksaanwijzing van het accuvervangstation in aanmerking nemen. Accu inzetten:

– Accu inschuiven totdat het accu-aanplakpunt (10) bereikt is. – Accu-aanplakpunt indrukken en vasthouden. – Accu in het voertuig trekken.

– Accu inschuiven totdat het accu-aanplakpunt (10) bereikt is. – Accu-aanplakpunt indrukken en vasthouden. – Accu in het voertuig trekken.


Het inzetten gebeurt in omgekeerde volgorde; daarbij op juiste inbouwpositie en correcte accu-aansluiting letten. 0401.NL

Accu inzetten:

0401.NL

f

De accu zijdelings vervangen (o)

D9

D9

6

Combiïnstrument Accuontladingsindicateur: De ontladingstoestand van de accu wordt in 10%-stappen door 10 balken op het accusymbool (14) aangewezen.

6

Accuontladingsindicateur: De ontladingstoestand van de accu wordt in 10%-stappen door 10 balken op het accusymbool (14) aangewezen.

14

Met voortgaande ontlading gaan de balken van boven naar beneden uit.

m

Als er onderhoudsvrije accu's gebruikt worden, moet het instrument dusdanig ingesteld worden, dat het symbool T (17) naast de procentaangifte te zien is. Als deze regeling niet uitgevoerd wordt, kan de accu door volledige ontlading beschadigd worden. Om het instrument in te stellen adviseren wij de klantenservice van de voertuigproducent om raad te plegen. In geval van een accurestcapaciteit van - 30% voor standaardaccu's - 50% voor onderhoudsvrije accu's wordt het ”ATTENTIE”-waarschuwingssymbool (15) aangewezen. Het wordt aanbevolen de accu op te laden. In geval van een accurestcapaciteit van - 20% voor standaardaccu's - 40% voor onderhoudsvrije accu's verdwijnt het ”ATTENTIE”-waarschuwingssymbool en een knipperende ”STOP”-symbool (16) wordt aangewezen. Na 5 minuten begint het ”STOP”-symbool permanent te branden. Een accuoplading is vereist.

T

m

h

15

T

16 STOP

In geval van een accurestcapaciteit van - 20% voor standaardaccu's - 40% voor onderhoudsvrije accu's verdwijnt het ”ATTENTIE”-waarschuwingssymbool en een knipperende ”STOP”-symbool (16) wordt aangewezen. Na 5 minuten begint het ”STOP”-symbool permanent te branden. Een accuoplading is vereist.

17 T

h

18

T

h

T

h

15

16 STOP

17 T

h

18

Accuontladingsvolgschakelaar: Wanneer het ”STOP”-symbool begint permanent te branden, kan de heffunctie niet meer gebruikt worden.

A

De functie ”heffen” wordt alleen dan weer opnieuw in werking gesteld, als de aangesloten accu en ladingscapaciteit van tenminste 70% heeft.

De functie ”heffen” wordt alleen dan weer opnieuw in werking gesteld, als de aangesloten accu en ladingscapaciteit van tenminste 70% heeft. Bedrijfsurenteller: De bedrijfsurenteller (18) in de accuontladingsindicateur geïntegreerd) geeft de totale bedrijfstijd van alle rij- en hefbeweging aan. Als de indicateur actief is, knippert de cijfer achter de komma.

0401.NL

A

Als de indicateur actief is, knippert de cijfer achter de komma.

0401.NL

D 10

Als er onderhoudsvrije accu's gebruikt worden, moet het instrument dusdanig ingesteld worden, dat het symbool T (17) naast de procentaangifte te zien is. Als deze regeling niet uitgevoerd wordt, kan de accu door volledige ontlading beschadigd worden. Om het instrument in te stellen adviseren wij de klantenservice van de voertuigproducent om raad te plegen. In geval van een accurestcapaciteit van - 30% voor standaardaccu's - 50% voor onderhoudsvrije accu's wordt het ”ATTENTIE”-waarschuwingssymbool (15) aangewezen. Het wordt aanbevolen de accu op te laden.

h

Bedrijfsurenteller: De bedrijfsurenteller (18) in de accuontladingsindicateur geïntegreerd) geeft de totale bedrijfstijd van alle rij- en hefbeweging aan.

A

14

Met voortgaande ontlading gaan de balken van boven naar beneden uit.

Accuontladingsvolgschakelaar: Wanneer het ”STOP”-symbool begint permanent te branden, kan de heffunctie niet meer gebruikt worden.

A

Combiïnstrument

D 10

E Bediening

E Bediening

1

1

f

Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig

Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig

Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.

Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.

Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.

Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.

Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.

Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.

Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.

Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.

Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.

Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.

f

Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.

Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.

0401.NL

0401.NL

Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.

Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.

E1

E1

Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening Pos. Bedienings- resp. aanwijzingselement 1 Hoofdschakelaar (NOOD-STOP) 2

Contactslot

3

Combiïnstrument

4 5

Disselboom Toets - rangeerrit

6

Toets - wielarmen dalen Toets - wielarmen heffen Rijregelaar

7 8 9

toets voor de beveiliging tegen kop-staartbotsingen 10 Toets hefinrichting heffen

2

EJC EJC-Z Functie 14/16 14/16 t t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functie worden uitgeschakeld. Het voertuig wordt automatisch geremd. t t Stuurstroom in- en uitschakelen. Wanneer de sleutel uit het slot getrokken wordt, is het voertuig tegen het inschakelen door onbevoegden beveiligd. o o Geeft de restcapaciteit van de accu en de reeds verrichtte bedrijfsuren van het voertuig aan (vergl. hoofdstuk D). t t Voertuig sturen en remmen. t t Als de disselboom in het bovenste rembereik staat, kan de toets gebruikt worden, om de remfunctie te overbruggen, zodat het voertuig met verminderde rijsnelheid (rangeerrit) bewegd kan worden. t wielarmen worden met constante snelheid neergelaten t wielarmen worden met constante snelheid geheven t t Regelt de rijrichting en rijsnelheid. t t Voertuig rijdt van de gebruiker weg en stopt.

t

t

11 Toets hefinrichting dalen

t

t

12 Toets - waarschuwingssignaal (signaalhoorn) 13 Klemmenlijst 14 Controlelampje aan het oplaadapparaat 15 Geïntegreerde oplaadapparaat 16 Aflegvak voor documenten

t

t

t o

t -

o

-

o

o

Pos. Bedienings- resp. aanwijzingselement 1 Hoofdschakelaar (NOOD-STOP)

E2

2

Contactslot

3

Combiïnstrument

4 5

Disselboom Toets - rangeerrit

6

Toets - wielarmen dalen Toets - wielarmen heffen Rijregelaar

7 8 9

toets voor de beveiliging tegen kop-staartbotsingen 10 Toets hefinrichting heffen

Hefinrichting heffen Hefsnelheid kan via de toetsenweg (8 mm) traploos geregeld worden. Hefinrichting dalen Daalsnelheid kan via de toetsenweg (8 mm) traploos geregeld worden. Waarschuwingssignaal wordt opgestart. Opneming van ladingsdocumenten. Geeft de ladingstoestanden aan (vergl. hoofdstuk D). Dient voor het opladen van de accu Voor het afleggen van documenten o = Extra uitrusting

EJC EJC-Z Functie 14/16 14/16 t t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functie worden uitgeschakeld. Het voertuig wordt automatisch geremd. t t Stuurstroom in- en uitschakelen. Wanneer de sleutel uit het slot getrokken wordt, is het voertuig tegen het inschakelen door onbevoegden beveiligd. o o Geeft de restcapaciteit van de accu en de reeds verrichtte bedrijfsuren van het voertuig aan (vergl. hoofdstuk D). t t Voertuig sturen en remmen. t t Als de disselboom in het bovenste rembereik staat, kan de toets gebruikt worden, om de remfunctie te overbruggen, zodat het voertuig met verminderde rijsnelheid (rangeerrit) bewegd kan worden. t wielarmen worden met constante snelheid neergelaten t wielarmen worden met constante snelheid geheven t t Regelt de rijrichting en rijsnelheid. t t Voertuig rijdt van de gebruiker weg en stopt.

t

t

11 Toets hefinrichting dalen

t

t

12 Toets - waarschuwingssignaal (signaalhoorn) 13 Klemmenlijst 14 Controlelampje aan het oplaadapparaat 15 Geïntegreerde oplaadapparaat 16 Aflegvak voor documenten

t

t

t o

t -

o

-

o

o

t = Standaarduitvoering 0401.NL

t = Standaarduitvoering

Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening

Hefinrichting heffen Hefsnelheid kan via de toetsenweg (8 mm) traploos geregeld worden. Hefinrichting dalen Daalsnelheid kan via de toetsenweg (8 mm) traploos geregeld worden. Waarschuwingssignaal wordt opgestart. Opneming van ladingsdocumenten. Geeft de ladingstoestanden aan (vergl. hoofdstuk D). Dient voor het opladen van de accu Voor het afleggen van documenten o = Extra uitrusting 0401.NL

2

E2

12

5 6 7

8

9

8

12

5 6

11 10

7

13

8

9

8

11 10

13

4

4 14

14

3

3 15

15

2

2

1

1

0401.NL

16

0401.NL

16

E3

E3

3

Het voertuig in werking stellen

3

Het voertuig in werking stellen

f

Voordat het voertuig in bedrijf genomen, bediend of een vracht opgenomen mag worden, moet de bestuurder er zeker van zijn, dat er niemand in de gevarenzone is.

f

Voordat het voertuig in bedrijf genomen, bediend of een vracht opgenomen mag worden, moet de bestuurder er zeker van zijn, dat er niemand in de gevarenzone is.

Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname

Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname

– Het geheel voertuig (in’t bijzonder wielen en ladingopnamemiddelen) door zichtcontrole op beschadigingen controleren. – Accubevestiging en kabelaansluitingen door zichtcontrole controleren.

– Het geheel voertuig (in’t bijzonder wielen en ladingopnamemiddelen) door zichtcontrole op beschadigingen controleren. – Accubevestiging en kabelaansluitingen door zichtcontrole controleren.

Voertuig inschakelen

Voertuig inschakelen

– Hoofdschakelaar (1) eruit trekken. – Sleutel in het contactslot (2) steken en naar rechts draaien totdat het eindpunt (positie ”I”) bereikt is. Het combiïnstrument (3) geeft de voorhanden accucapaciteit aan. – Functie van het signaalhoorn (12) controleren. – Rem- en rijfunctie van de disselboom (4) controleren (vergl. punt 4.2).

– Hoofdschakelaar (1) eruit trekken. – Sleutel in het contactslot (2) steken en naar rechts draaien totdat het eindpunt (positie ”I”) bereikt is. Het combiïnstrument (3) geeft de voorhanden accucapaciteit aan. – Functie van het signaalhoorn (12) controleren. – Rem- en rijfunctie van de disselboom (4) controleren (vergl. punt 4.2).

Het voertuig is nu bedrijfsklaar.

Het voertuig is nu bedrijfsklaar.

12

12

3

3

2

2

1

1

E4

0401.NL

4

0401.NL

4

E4

4

Werken met het bodemtransportvoertuig

4

Werken met het bodemtransportvoertuig

4.1

Veiligheidsregels tijdens het rijden

4.1

Veiligheidsregels tijdens het rijden

Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig leunen of grijpen.

Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig leunen of grijpen.

Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.

Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.

Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin open afrijden en parkeren van het bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.

Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin open afrijden en parkeren van het bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.

Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.

Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.

Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.

Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.

Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.

Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is. 0401.NL

Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.

0401.NL

Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.

E5

E5

4.2

Rijden, sturen, remmen

4.2

Rijden, sturen, remmen

f

Tijdens het rijden en sturen, in’t bijzonder buiten de voertuigcontour, versterkt op het voertuig letten. Het meerijden op het voertuig is in geen geval toegestaan.

f

Tijdens het rijden en sturen, in’t bijzonder buiten de voertuigcontour, versterkt op het voertuig letten. Het meerijden op het voertuig is in geen geval toegestaan.

f

Als de ladingopname of de lading hoger dan de vrije hoogte geheven wordt, mag de lading uitsluitend geheven of afgezet worden. Vanaf een besliste hefhoogte (van de bouwtype afhankelijk) wordt tijdens het heffen de rijsnelheid automatisch gereduceerd en tijdens het dalen weer verhoogt.

Als de ladingopname of de lading hoger dan de vrije hoogte geheven wordt, mag de lading uitsluitend geheven of afgezet worden. Vanaf een besliste hefhoogte (van de bouwtype afhankelijk) wordt tijdens het heffen de rijsnelheid automatisch gereduceerd en tijdens het dalen weer verhoogt.

NOOD-STOP

NOOD-STOP

– Hoofdschakelaar (1) naar beneden drukken.

– Hoofdschakelaar (1) naar beneden drukken.

Alle elektrische functies worden uitgeschakeld. Het voertuig wordt automatisch geremd.

Alle elektrische functies worden uitgeschakeld. Het voertuig wordt automatisch geremd.

NOOD-STOP

NOOD-STOP

Als de disselboom (4) losgelaten wordt, wordt het voertuig automatisch geremd (NOOD-STOP) - de disselboom (4) zwaait van zelf in het bovenste rembereik (B).

Als de disselboom (4) losgelaten wordt, wordt het voertuig automatisch geremd (NOOD-STOP) - de disselboom (4) zwaait van zelf in het bovenste rembereik (B).

f

Wanneer de disselboom (4) te langzaam in de rempositie zwaait, moet de oorzaak verholpen worden. Zo nodig, de terugstelveer vervangen! 9 4 R B 8

Wanneer de disselboom (4) te langzaam in de rempositie zwaait, moet de oorzaak verholpen worden. Zo nodig, de terugstelveer vervangen! 9 4 R B 8

0

0 F

F

V

V

B

B R V

R V

1

Rijden

f

E6

Alleen met gesloten en als voorgeschreven vergrendelde kappen rijden. Bij het rijden door dubbele klapdeuren of iets dergelijks opletten, dat de deuren niet de toets voor de beveiliging tegen kop-staartbotsingen (9) in werking stellen.

– Voertuig in werking stellen (vergl. hoofdstuk E). – Disselboom (4) in het rijbereik (F) hellen en rijregelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of R) zetten.

– Voertuig in werking stellen (vergl. hoofdstuk E). – Disselboom (4) in het rijbereik (F) hellen en rijregelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of R) zetten.

Het voertuig begint in de gekozen richting te rijden.

Het voertuig begint in de gekozen richting te rijden.

A

De rijsnelheid wordt met de rijregelaar (8) traploos geregeld. 0401.NL

A

Rijden

Alleen met gesloten en als voorgeschreven vergrendelde kappen rijden. Bij het rijden door dubbele klapdeuren of iets dergelijks opletten, dat de deuren niet de toets voor de beveiliging tegen kop-staartbotsingen (9) in werking stellen.

De rijsnelheid wordt met de rijregelaar (8) traploos geregeld. 0401.NL

f

1

E6

f

f

Kan het voertuig uitsluitend met verminderde rijsnelheid bewegd worden, is een defect voorhanden die de bedrijfsveiligheid van het voertuig beïnvloedt. Eventueel werkt de bedrijfsrem alleen nadat de NOOD-STOP-schakelaar (1) gedrukt wordt. Het voertuig moet buiten werking gesteld en door vakkundig personeel gerepareerd worden (vergl. hoofdstuk F). Rijden op hellingen

m

Rijden op hellingen

m

De last dusdanig transporteren, dat zij bergopwaarts toont! Voertuig tegen naar beneden rollen beveiligen: De bedrijfsrem begint - als de rijregelaar in positie ”nul” gezet is - na en korte ruk vanzelf te werken (besturing reageert op het naar beneden rollen). De rijregelaar kan gebruikt worden, om de bedrijfsrem los te maken en de gewenste rijsnelheid en richting te selecteren.

f

f

Kan het voertuig uitsluitend met verminderde rijsnelheid bewegd worden, is een defect voorhanden die de bedrijfsveiligheid van het voertuig beïnvloedt. Eventueel werkt de bedrijfsrem alleen nadat de NOOD-STOP-schakelaar (1) gedrukt wordt. Het voertuig moet buiten werking gesteld en door vakkundig personeel gerepareerd worden (vergl. hoofdstuk F).

De last dusdanig transporteren, dat zij bergopwaarts toont! Voertuig tegen naar beneden rollen beveiligen: De bedrijfsrem begint - als de rijregelaar in positie ”nul” gezet is - na en korte ruk vanzelf te werken (besturing reageert op het naar beneden rollen). De rijregelaar kan gebruikt worden, om de bedrijfsrem los te maken en de gewenste rijsnelheid en richting te selecteren.

f

Wanneer de service de uitrolrem uitgeschakeld heeft, kan alleen de bedrijfs- en/of de tegenstroomrem gebruikt worden.

Wanneer de service de uitrolrem uitgeschakeld heeft, kan alleen de bedrijfs- en/of de tegenstroomrem gebruikt worden.

Sturen

Sturen

– Disselboom naar links of rechts draaien.

– Disselboom naar links of rechts draaien.

Rangeerrit

Rangeerrit

f

Als de toets ”rangeerrit” (5) geperst wordt, moet de bestuurder versterkt op het rijgedrag opletten. Het voertuig kan met loodrecht staande disselboom (4) bedreven worden (b.v. in nauwe ruimtes / liftkooi):

Als de toets ”rangeerrit” (5) geperst wordt, moet de bestuurder versterkt op het rijgedrag opletten. Het voertuig kan met loodrecht staande disselboom (4) bedreven worden (b.v. in nauwe ruimtes / liftkooi):

4

– Toets (5) ”rangeerrit” persen. – Rijregelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of R) zetten.

– Toets (5) ”rangeerrit” persen. – Rijregelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of R) zetten.

De bedrijfsrem wordt vrijgegeven. Het voertuig rijdt in de langzaamrijwerkwijze.

De bedrijfsrem wordt vrijgegeven. Het voertuig rijdt in de langzaamrijwerkwijze.

5

8

8

4

5

8

8

m

De bedrijfsrem wordt eerst na loslaten van de toets ”rangeerrit” geactiveerd; in de rangeerritwerkwijze kan uitsluitend met de tegenstroomrem (rijregelaar (8)) geremd worden.

f

In geval van gevaar het voertuig door onmiddelijk loslaten van de toets (5) ”rangeerrit” remmen.

f

In geval van gevaar het voertuig door onmiddelijk loslaten van de toets (5) ”rangeerrit” remmen.

0401.NL

De bedrijfsrem wordt eerst na loslaten van de toets ”rangeerrit” geactiveerd; in de rangeerritwerkwijze kan uitsluitend met de tegenstroomrem (rijregelaar (8)) geremd worden.

0401.NL

m

E7

E7

Remmen

A

f

Het remgedrag van het voertuig hangt voornamelijk van de rijbaanverhoudingen af. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt. Het voertuig kan op drie wijzen geremd worden:

Het voertuig kan op drie wijzen geremd worden:

– Met de bedrijfsrem (disselboom (4)), – Met de weerstandsrem (uitrolrem; door service regelbaar), – Met de tegenstroomrem (via rijregelaar (8) regelen .

– Met de bedrijfsrem (disselboom (4)), – Met de weerstandsrem (uitrolrem; door service regelbaar), – Met de tegenstroomrem (via rijregelaar (8) regelen .

A

In het normaalrijbedrijf uitsluitend de weerstandsrem en de tegenstroomrem benutten, omdat deze remmen de slijtage verminderen en bovendien energiezuinig zijn (energieterugvoeding). Remmen met de bedrijfsrem:

f

A

Het remgedrag van het voertuig hangt voornamelijk van de rijbaanverhoudingen af. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt.

In het normaalrijbedrijf uitsluitend de weerstandsrem en de tegenstroomrem benutten, omdat deze remmen de slijtage verminderen en bovendien energiezuinig zijn (energieterugvoeding). Remmen met de bedrijfsrem:

f

In geval van gevaar moet het voertuig met de bedrijfsrem (disselboom (4)) geremd worden.

In geval van gevaar moet het voertuig met de bedrijfsrem (disselboom (4)) geremd worden.

– Disselboom (4) naar boven of beneden in een van de rembereiken (B) draaien.

– Disselboom (4) naar boven of beneden in een van de rembereiken (B) draaien.

De rijmotor wordt mechanisch geremd.

De rijmotor wordt mechanisch geremd.

A

Als de disselboom (4) losgelaten wordt, zwaait deze in het bovenste rembereik (B). Als het voertuig geparkeerd wordt, werkt de bedrijfsrem als parkeerrem. 9 4 R B 8

0

Als de disselboom (4) losgelaten wordt, zwaait deze in het bovenste rembereik (B). Als het voertuig geparkeerd wordt, werkt de bedrijfsrem als parkeerrem. 9 4 R B 8

0 F

F

V

V

B

B R V

f

R V

1

Weerstandsrem (uitrolrem):

Weerstandsrem (uitrolrem):

– Na loslaten van de rijregelaar (8) - rijregelaar in positie ”nul” - wordt afhankelijk van de gezette regeling met behulp van de uitrolrem geremd.

– Na loslaten van de rijregelaar (8) - rijregelaar in positie ”nul” - wordt afhankelijk van de gezette regeling met behulp van de uitrolrem geremd.

f

Wanneer de service de uitrolrem uitgeschakeld heeft, kan alleen de bedrijfs- en/of de tegenstroomrem gebruikt worden. Remmen met de tegenstroomrem:

A E8

m

Bij uitval van de besturing resp. het aandrijfsysteem blijft de tegenstroomrem zonder uitwerking. – Rijregelaar (8) in de tegenovergestelde rijrichting draaien. De remwerking is van de positie van de rijregelaar afhankelijk.

Wanneer de service de uitrolrem uitgeschakeld heeft, kan alleen de bedrijfs- en/of de tegenstroomrem gebruikt worden. Remmen met de tegenstroomrem:

0401.NL

m

1

Bij uitval van de besturing resp. het aandrijfsysteem blijft de tegenstroomrem zonder uitwerking. – Rijregelaar (8) in de tegenovergestelde rijrichting draaien.

A E8

De remwerking is van de positie van de rijregelaar afhankelijk.

0401.NL

f

Remmen

4.3

Opnemen en afzetten van ladingeenheden

4.3

Opnemen en afzetten van ladingeenheden

f

Voordat een ladingeenheid opgenomen mag worden moet de bestuurder controleren of de goederen volgens de voorschriften op paletten geladen zijn. De toegelaten draagcapaciteit van het voertuig mag niet overschreden worden. Tijdens het heffen en dalen niet in de hefinstallatie vatten.

f

Voordat een ladingeenheid opgenomen mag worden moet de bestuurder controleren of de goederen volgens de voorschriften op paletten geladen zijn. De toegelaten draagcapaciteit van het voertuig mag niet overschreden worden. Tijdens het heffen en dalen niet in de hefinstallatie vatten.

– Het voertuig met de vorktanden zo ver als mogelijk onder de ladingeenheid voeren. Het is verboden lange goederen dwars op te nemen.

A

A

– Het voertuig met de vorktanden zo ver als mogelijk onder de ladingeenheid voeren. Het is verboden lange goederen dwars op te nemen.

A

Bij de tweevoudige dubbelhefinstallatie (ZZ) en de drievoudige dubbelhefinstallatie (DZ) wordt de eerste hefbeweging van de lastslede (vrije hefbeweging) zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, centraal aangebrachte vrijhefcilinder uitgevoerd. Vanaf een besliste hefhoogte (van de bouwtype afhankeljik) wordt tijdens het heffen de rijsnelheid automatisch gereduceerd en tijdens het dalen weer verhoogt.

Vanaf een besliste hefhoogte (van de bouwtype afhankeljik) wordt tijdens het heffen de rijsnelheid automatisch gereduceerd en tijdens het dalen weer verhoogt.

Heffen

Heffen

– Toets ”hefinrichting heffen” (10) persen, totdat de gewenste hoogte bereikt is.

– Toets ”hefinrichting heffen” (10) persen, totdat de gewenste hoogte bereikt is.

Dalen

Dalen

– Toets ”hefinrichting dalen” (11) persen, totdat de gewenste hoogte bereikt is.

– Toets ”hefinrichting dalen” (11) persen, totdat de gewenste hoogte bereikt is.

De hef-/daalsnelheid kan via de toetsenweg (8 mm) traploos geregeld worden.

A 10 11

Korte toetsenweg = langzaam heffen / dalen Lange toetsenweg = snel heffen / dalen

De hef-/daalsnelheid kan via de toetsenweg (8 mm) traploos geregeld worden.

10 11

Korte toetsenweg = langzaam heffen / dalen Lange toetsenweg = snel heffen / dalen

m

Abrupt neerzetten van de ladingeenheid vermijden.

0401.NL

Abrupt neerzetten van de ladingeenheid vermijden.

0401.NL

m

Bij de tweevoudige dubbelhefinstallatie (ZZ) en de drievoudige dubbelhefinstallatie (DZ) wordt de eerste hefbeweging van de lastslede (vrije hefbeweging) zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, centraal aangebrachte vrijhefcilinder uitgevoerd.

E9

E9

Wielarmhefinstallatie (o)

Wielarmhefinstallatie (o)

A

De toetsen ”wielarmen heffen” resp. ”wielarmen dalen” kunnen gebruikt worden, om de hef- of daalbeweging met vast gezette snelheid uit te voeren.

A

De toetsen ”wielarmen heffen” resp. ”wielarmen dalen” kunnen gebruikt worden, om de hef- of daalbeweging met vast gezette snelheid uit te voeren.

f

Om de standveiligheid van het voertuig te garanderen, worden vanaf een besliste hefhoogte van de ladingvork (afhankelijk van hefinstallatie-uitvoering) de wielarmen automatisch gedaald. Vanaf deze hefhoogte kan de wielarmhefinstallatie niet meer gebruikt worden. Het daalproces kan niet onderbroken worden! (Gevaar van kwetsingen)

f

Om de standveiligheid van het voertuig te garanderen, worden vanaf een besliste hefhoogte van de ladingvork (afhankelijk van hefinstallatie-uitvoering) de wielarmen automatisch gedaald. Vanaf deze hefhoogte kan de wielarmhefinstallatie niet meer gebruikt worden. Het daalproces kan niet onderbroken worden! (Gevaar van kwetsingen)

Wielarmen heffen – Toets ”wielarmen heffen” (7) persen. – Toets ingedrukt houden totdat de hefhoogte bereikt is.

Wielarmen heffen – Toets ”wielarmen heffen” (7) persen. – Toets ingedrukt houden totdat de hefhoogte bereikt is.

Wielarmen dalen – Toets ”wielarmen dalen” (6) persen. – Toets ingedrukt houden totdat de daalhoogte bereikt is.

Wielarmen dalen – Toets ”wielarmen dalen” (6) persen. – Toets ingedrukt houden totdat de daalhoogte bereikt is.

6

7

6

Nooddaalinstallatie

f

A

Nooddaalinstallatie

f

Wanneer de nooddaalinstallatie gebruikt wordt, mogen geene personen in de gevarenzone aanwezig zijn.

Als het niet mogelijk is de hefinrichting op grond van een storing in het hefbesturingssysteem te dalen, moet de nooddaalinstallatie opgestart worden.

– Contactslot (2) op positie ”0” schakelen en hoofdschakelaar (1) op positie ”UIT” zetten. – Accustekker trekken (vgl. hoofdstuk D ). – Frontkap openen (vgl. hoofdstuk F). – Schroef aan het klepblok (17) losmaken.

– Contactslot (2) op positie ”0” schakelen en hoofdschakelaar (1) op positie ”UIT” zetten. – Accustekker trekken (vgl. hoofdstuk D ). – Frontkap openen (vgl. hoofdstuk F). – Schroef aan het klepblok (17) losmaken.

A

De benodigde zeskantige sleutel (2,5 mm) is aan het klepblok vast gemaakt.

17

De benodigde zeskantige sleutel (2,5 mm) is aan het klepblok vast gemaakt. De hefinrichting wordt gedaald.

– Na het nooddaalproces schroef (17) weer tot het eindpunt vastdraaien.

17

– Na het nooddaalproces schroef (17) weer tot het eindpunt vastdraaien. Het voertuig eerst in werking stellen, wanneer de fout opgesport en verholpen is. 0401.NL

f

Het voertuig eerst in werking stellen, wanneer de fout opgesport en verholpen is. 0401.NL

E 10

Wanneer de nooddaalinstallatie gebruikt wordt, mogen geene personen in de gevarenzone aanwezig zijn.

Als het niet mogelijk is de hefinrichting op grond van een storing in het hefbesturingssysteem te dalen, moet de nooddaalinstallatie opgestart worden.

De hefinrichting wordt gedaald.

f

7

E 10

4.4

Voertuig beveiligd parkeren

4.4

Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het geborgd worden, ook als de afwezigheid maar van korte duur is.

Disselboom (4) op rempositie (B) zetten. Hefinrichting neerlaten Contactslot (2) op positie ”0” zetten en sleutel aftrekken. Hoofdschakelaar (1) (NOOD-STOP) op positie ”UIT” zetten.

4.5

Disselboom (4) op rempositie (B) zetten. Hefinrichting neerlaten Contactslot (2) op positie ”0” zetten en sleutel aftrekken. Hoofdschakelaar (1) (NOOD-STOP) op positie ”UIT” zetten.

Hulp in geval van storingen

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelfs te lokaliseren en in orde te brengen. Bij het bepalen van de fouten dient de volgorde van de in de tabel aangegeven bezigheden aangehouden te worden.

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelfs te lokaliseren en in orde te brengen. Bij het bepalen van de fouten dient de volgorde van de in de tabel aangegeven bezigheden aangehouden te worden.

Storing Het voertuig rijdt niet

Storing Het voertuig rijdt niet

Mogeijke – Accustekker niet ingestoken – Hoofdschakelaar (NOODSTOP) gedrukt – Contactslot in positie ”0” – Accucapaciteit te laag

– – Last kan niet opgeheven worden

–

– – – –

0401.NL

Voertuig niet aan hellingen parkeren! De hefinrichting moet altijd volledig neergelaten zijn. – – – –

Hulp in geval van storingen

–

f

f

Voertuig niet aan hellingen parkeren! De hefinrichting moet altijd volledig neergelaten zijn. – – – –

4.5

Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het geborgd worden, ook als de afwezigheid maar van korte duur is.

Ontstoringen – Accustekker controleren, zo nodig insteken – Hoofdschakelaar (NOOD-STOP) ontgrendelen – contactslot op positie ”I” zetten – Accucapaciteit controleren, zo nodig accu opladen Disselboom niet in rijbereik (F) – Disselboom in rijbereik (F) gedraait draaien Elektrische stop defect – Veiligheden F1 en 1F1 controleren Voertuigoplaadapparaat is – Voertuigoplaadapparaat van aangesloten het stroomnet scheiden Voertuig niet bedrijfsklaar – Alle ontstoringstaken uitvoeren, die onder het punt ”Voertuig rijdt niet” opgevoerd zijn Hydraulica-oliepeil te laag – Hydraulica-oliepeil controleren Elektrische stop defect – Veiligheid 2F1 controleren Last te hoog – Op de maximale draagcapaciteit letten (vergl. typeplaatje) Ontladingsvolgschakelaar is – Accucapaciteit controleren, zo getriggerd (STOP-symbool) nodig accu opladen

Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringstaken” niet in orde gebracht kon worden, neemt u s.v.p. contact op met de klantendienst van de producent, omdat verdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gequalificeerd service-personeel uitgevoerd kunnen worden.

E 11

Mogeijke – Accustekker niet ingestoken – Hoofdschakelaar (NOODSTOP) gedrukt – Contactslot in positie ”0” – Accucapaciteit te laag – – –

Last kan niet opgeheven worden

–

– – – –

f 0401.NL

f

Voertuig beveiligd parkeren

Ontstoringen – Accustekker controleren, zo nodig insteken – Hoofdschakelaar (NOOD-STOP) ontgrendelen – contactslot op positie ”I” zetten – Accucapaciteit controleren, zo nodig accu opladen Disselboom niet in rijbereik (F) – Disselboom in rijbereik (F) gedraait draaien Elektrische stop defect – Veiligheden F1 en 1F1 controleren Voertuigoplaadapparaat is – Voertuigoplaadapparaat van aangesloten het stroomnet scheiden Voertuig niet bedrijfsklaar – Alle ontstoringstaken uitvoeren, die onder het punt ”Voertuig rijdt niet” opgevoerd zijn Hydraulica-oliepeil te laag – Hydraulica-oliepeil controleren Elektrische stop defect – Veiligheid 2F1 controleren Last te hoog – Op de maximale draagcapaciteit letten (vergl. typeplaatje) Ontladingsvolgschakelaar is – Accucapaciteit controleren, zo getriggerd (STOP-symbool) nodig accu opladen

Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringstaken” niet in orde gebracht kon worden, neemt u s.v.p. contact op met de klantendienst van de producent, omdat verdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gequalificeerd service-personeel uitgevoerd kunnen worden.

E 11

E 12 E 12 0401.NL

0401.NL

F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig

F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig

1

1

Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.

De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.

f

Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.

f

Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.

m

Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.

m

Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.

Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).

m

Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).

Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden

2

Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden

Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.

Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.

Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.

Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.

Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.

Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.

m

Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” beschreven handelingen uitvoeren. F1

0401.NL

2

0401.NL

Bedrijfsveiligheid en milieubescherming

Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” beschreven handelingen uitvoeren. F1

Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.

Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.

Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.

Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.

Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).

Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).

Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.

Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.

Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.

Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.

F2

0401.NL

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.

0401.NL

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.

F2

3

Onderhoud en inspectie

3

Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.

m

A

Onderhoud en inspectie Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.

m

De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.

De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.

De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:

De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:

W1 = M3 = M6 = M12 =

W1 = M3 = M6 = M12 =

om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week om de 500 bedrijfsuren, echter tenminste om de 3 maanden om de 1000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 6 maanden om de 2000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 12 maanden

A

De onderhoudsintervallen W1 dienen door de exploitant te worden uitgevoerd.

De onderhoudsintervallen W1 dienen door de exploitant te worden uitgevoerd. In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.

0401.NL

0401.NL

In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.

om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week om de 500 bedrijfsuren, echter tenminste om de 3 maanden om de 1000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 6 maanden om de 2000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 12 maanden

F3

F3

Onderhouds-checklijst.

Frame/ opbouw:

1.1

1.2 2.1 2.2 2.3 Wielen: 3.1 3.2 Besturing: 4.1 Reminstalla- 5.1 tie: 5.2 Aandrijving:

5.3 5.4 Hefinstallatie:

6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6

Hefinstallatie:

7.1 7.2 7.3

Hydr. installatie:

8.1 8.2 8.3

Onderhouds-checklijst.

M 12 Frame/ opbouw:

F4

1.1

1.2 2.1 2.2 2.3 Wielen: 3.1 3.2 Besturing: 4.1 Reminstalla- 5.1 tie: 5.2 Aandrijving:

t


6.1 6.2 6.3 6.4

t


7.1 7.2 7.3

Hydr. installatie:

8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7

t t

0401.NL

8.4 8.5 8.6 8.7

Onderhoudsintervallen Standaard = t W M M Koelhuis = k 1 3 6 Controleren of er beschadigingen aan de dragende elet menten vast te stellen zijn Schroefboutverbindingen controleren t Controleren of er geluid of lekkagen aan het drijfwerk zijn t Drijfwerkoliepeil controleren t Drijfwerk-/tandwielolie vervangen k Controleren of er verslijting en beschadigingen te zien zijn t Plaatsing en bevestiging controleren k t Stuurspeling controleren t Functie en regeling controleren k t Terugstelveer op correcte functie en beschadigingen cont troleren Remvoeringverslijting controleren t Remmechaniek controleren, zo nodig opnieuw justeren en k t invetten Zichtcontrole van de looprollen, geleisloffen en aanplak- k t punten uitvoeren Controleren of de vorktanden en vorkdrager versleten of k t beschadigd zijn Hefinstallatiebevestiging controleren t Hefkettingen en de kettinggeleiding op slijtage controlet ren, justeren en invetten Zijdelingse speling en evenwijdigheid van de mastprofielen controleren Bescherminrichtingen op beschadigingen k t en bevestiging controleren Functie, verslijting en regeling controleren t Zichtcontrole van de looprollen, geleisloffen en aanplak- k t punten uitvoeren Controleren of de vorktanden en vorkdrager versleten of k t beschadigd zijn Functie controleren k t Controleren of er beschadigingen aan de verbindingen en k t aansluitingen zijn en of zij dicht zitten Hydraulicacilinder op dichtheid, beschadigingen en beve- k t stiging controleren Oliepeil controleren k t Hydraulica-olie vervangen k Filter vervangen t Functie van de drukbeperkingskleppen controleren k

4

Onderhoudsintervallen Standaard = t W M M Koelhuis = k 1 3 6 Controleren of er beschadigingen aan de dragende elet menten vast te stellen zijn Schroefboutverbindingen controleren t Controleren of er geluid of lekkagen aan het drijfwerk zijn t Drijfwerkoliepeil controleren t Drijfwerk-/tandwielolie vervangen k Controleren of er verslijting en beschadigingen te zien zijn t Plaatsing en bevestiging controleren k t Stuurspeling controleren t Functie en regeling controleren k t Terugstelveer op correcte functie en beschadigingen cont troleren Remvoeringverslijting controleren t Remmechaniek controleren, zo nodig opnieuw justeren en k t invetten Zichtcontrole van de looprollen, geleisloffen en aanplak- k t punten uitvoeren Controleren of de vorktanden en vorkdrager versleten of k t beschadigd zijn Hefinstallatiebevestiging controleren t Hefkettingen en de kettinggeleiding op slijtage controlet ren, justeren en invetten Zijdelingse speling en evenwijdigheid van de mastprofielen controleren Bescherminrichtingen op beschadigingen k t en bevestiging controleren Functie, verslijting en regeling controleren t Zichtcontrole van de looprollen, geleisloffen en aanplak- k t punten uitvoeren Controleren of de vorktanden en vorkdrager versleten of k t beschadigd zijn Functie controleren k t Controleren of er beschadigingen aan de verbindingen en k t aansluitingen zijn en of zij dicht zitten Hydraulicacilinder op dichtheid, beschadigingen en beve- k t stiging controleren Oliepeil controleren k t Hydraulica-olie vervangen k Filter vervangen t Functie van de drukbeperkingskleppen controleren k

M 12

t

t

t t

0401.NL

4

F4

9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6

Elektromotoren:

10.1 10.2 10.3

Accu:

11.1 11.2 11.3 11.4

12.1 13.1 13.2 13.3 13.4 Demonstratie: 14.1 14.2

Elektr. installatie: t

9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6

Elektromotoren:

10.1 10.2 10.3

Accu:

11.1 11.2 11.3 11.4

Invetplan: Algemene metingen:

12.1 13.1 13.2 13.3 13.4 Demonstratie: 14.1 14.2

t t t

0401.NL

Invetplan: Algemene metingen:

M 12

Onderhouds-periodes Standaard = t W M M Koelhuis = k 1 3 6 Functie controleren t Kabelaansluitingen op lichte perspassing en beschadit gingen controleren Stoppen op juiste waarden controleren Controleren of schakelaars en schakelnokken stevig t vastzitten en correct functioneren Schakelweefspoelen en relais controleren, zo nodig t verslijtelementen vervangen Functie van de waarschuwingsinrichtingen en veiligk t heidsschakelingen controleren Controleren of de koolborstels versleten zijn t Motorbevestiging controleren t Motorbehuizing uitzuigen, controleren of de collector k t versleten is Zuurdichtheid, zuurpeil en celspanning controleren k t Aansluitklemmen op lichte perspassing controleren, met k t poolvet invetten Accu-steekverbindingen reinigen, op lichte perspassing k t controleren Accukabel op beschadiging controleren, zo nodig vert vangen Het voertuig volgens de invetplan invetten k t Elektrische installatie op massacontact controleren Rijsnelheid en remweg controleren Hef- en daalsnelheid controleren Veiligheidsinrichtingen en afschakelingen controleren t Proefrit met volle last t Nadat de onderhoudswerkzaamheden afgesloten zijn, k t het voertuig een gevolmachtigde persoon voor ogen brengen

M 12

t

t t t

0401.NL

Elektr. installatie:

Onderhouds-periodes Standaard = t W M M Koelhuis = k 1 3 6 Functie controleren t Kabelaansluitingen op lichte perspassing en beschadit gingen controleren Stoppen op juiste waarden controleren Controleren of schakelaars en schakelnokken stevig t vastzitten en correct functioneren Schakelweefspoelen en relais controleren, zo nodig t verslijtelementen vervangen Functie van de waarschuwingsinrichtingen en veiligk t heidsschakelingen controleren Controleren of de koolborstels versleten zijn t Motorbevestiging controleren t Motorbehuizing uitzuigen, controleren of de collector k t versleten is Zuurdichtheid, zuurpeil en celspanning controleren k t Aansluitklemmen op lichte perspassing controleren, met k t poolvet invetten Accu-steekverbindingen reinigen, op lichte perspassing k t controleren Accukabel op beschadiging controleren, zo nodig vert vangen Het voertuig volgens de invetplan invetten k t Elektrische installatie op massacontact controleren Rijsnelheid en remweg controleren Hef- en daalsnelheid controleren Veiligheidsinrichtingen en afschakelingen controleren t Proefrit met volle last t Nadat de onderhoudswerkzaamheden afgesloten zijn, k t het voertuig een gevolmachtigde persoon voor ogen brengen

F5

F5

Invetplan

5

E

Invetplan

F

E

G

E

2)

E B

B+C 1,4l

G

F

E

F B

A+C

1)

B+C 1,4l

3)

F6

F F

1)

A

A+C

1)

3)

MA=105Nm

MA=105Nm

g Geleivlakken s Smeernippels Opvulpijp hydraulica-olie b Opvulpijp tandwielolie a Spuischroef tandwielolie 1) Mengverhouding voor 't gebruik in koelhuizen 1:1 2) Tandemlastwiel 3) Vulpeil vergl. ”Hydraulica-oliepeil controleren”

0401.NL

g Geleivlakken s Smeernippels Opvulpijp hydraulica-olie b Opvulpijp tandwielolie a Spuischroef tandwielolie 1) Mengverhouding voor 't gebruik in koelhuizen 1:1 2) Tandemlastwiel 3) Vulpeil vergl. ”Hydraulica-oliepeil controleren”

2)

E

1)

A

F

F6

0401.NL

5

5.1

Bedrijfsmiddelen

5.1

Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.

f

Bedrijfsmiddelen Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.

f

Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen of open vuur in aanraking gebracht worden.

Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen of open vuur in aanraking gebracht worden.

Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is.

Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is.

Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.

Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.

Code

Bestelnr.

Leverhoeveelh.

Benaming

Gebruik voor:

Code

Bestelnr.

A

29 200 670

5,0 l

H-LP 46, DIN 51524

B

29 200 680

5,0 l

CLP 100, DIN 51517 Transmissie

A

29 200 670

5,0 l

H-LP 46, DIN 51524

B

29 200 680

5,0 l

CLP 100, DIN 51517 Transmissie

C

29 200 810

5,0 l

H-LP 10, DIN 51524

Transmissie, hydraulische installatie

C

29 200 810

5,0 l

H-LP 10, DIN 51524

Transmissie, hydraulische installatie

E

29 201 430

1,0 kg

Vet, DIN 51825

Smeerdienst

E

29 201 430

1,0 kg

Vet, DIN 51825

Smeerdienst

F

29 200 100

1,0 kg

Vet, TTF52

Smeerdienst

F

29 200 100

1,0 kg

Vet, TTF52

Smeerdienst

Hydraulische installatie

Vet-Richtwaardes

Benaming

Gebruik voor: Hydraulische installatie

Vet-Richtwaardes Walkpenetratie bij 25 °C 265-295 310-340

NLG1-klasse 2 1

Bedrijfstemperatuur °C -35/+120 -52/+100

Code Verzepingstype E Lithium F --

Druppunt °C 185 --

Walkpenetratie bij 25 °C 265-295 310-340

NLG1-klasse 2 1

Bedrijfstemperatuur °C -35/+120 -52/+100

0401.NL

Druppunt °C 185 --

0401.NL

Code Verzepingstype E Lithium F --

Leverhoeveelh.

F7

F7

6

Onderhoudsaanwijzingen

6

Onderhoudsaanwijzingen

6.1

Het voertuig voorbereiden voor onderhoudsen instandhoudingswerkzaamheden

6.1

Het voertuig voorbereiden voor onderhoudsen instandhoudingswerkzaamheden

Om ongevallen bij onderhoudsen instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen moeten alle vereiste veiligheidsmaatregelen genomen worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan worden:

Om ongevallen bij onderhoudsen instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen moeten alle vereiste veiligheidsmaatregelen genomen worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan worden:

– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – De accustekker eruit trekken en dusdanig het voertuig tegen ongewilde inbedrijfname beveiligen.

– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – De accustekker eruit trekken en dusdanig het voertuig tegen ongewilde inbedrijfname beveiligen.

f

Bij werkzaamheden onder een opgeheven voertuig moet dit zó geborgd worden, dat afzakken, kantelen of wegglijden onmogelijk is. Bij het oplichten van het voertuig moeten de bepalingen van het hoofdstuk ”Transport en eerste ingebruikname” opgevolgd worden.

f

Bij werkzaamheden onder een opgeheven voertuig moet dit zó geborgd worden, dat afzakken, kantelen of wegglijden onmogelijk is. Bij het oplichten van het voertuig moeten de bepalingen van het hoofdstuk ”Transport en eerste ingebruikname” opgevolgd worden.

6.2

Accukap openen

6.2

Accukap openen

Vergl. hoofdstuk D. 6.3

Vergl. hoofdstuk D.

Frontkap openen

6.3

– Disselboom in richting van de voertuigbuitenkant draaien of iets hellen. – Kapgrendeling (1) ontgrendelen; de sleutel (2) kan in de accukamer gevonden worden. – Kap (3) heffen en naast het voertuig plaatsen.

A

Frontkap openen – Disselboom in richting van de voertuigbuitenkant draaien of iets hellen. – Kapgrendeling (1) ontgrendelen; de sleutel (2) kan in de accukamer gevonden worden. – Kap (3) heffen en naast het voertuig plaatsen.

A

Aanbouwen in omgekeerde volgorde.

1


1

2

2

5

F8

3

0401.NL

4

3

0401.NL

4

5

F8

6.4

Hydraulica-oliepeil controleren

6.4

– Het voertuig voor onderhoudsen reparatiewerkzaamheden voorbereiden (vergl. punt 6.1). – Frontkap openen (vergl. punt 6.3). – Het hydraulica-oliepeil in de hydraulicatank controleren (vergl. punt 5).

A

– Het voertuig voor onderhoudsen reparatiewerkzaamheden voorbereiden (vergl. punt 6.1). – Frontkap openen (vergl. punt 6.3). – Het hydraulica-oliepeil in de hydraulicatank controleren (vergl. punt 5).

A

De hydraulicatank is met markering voorzien (vergl. punt 5). Het oliepeil moet afgelezen worden, als de hefinrichting neergelaten is. – Zo nodig hydraulica-olie met de correcte waarden (vergl. punt 6.4) bijvullen (vergl. tabel). Markering Bovenkant 4 3 2 1

Liter ca. 10,5 ca. 10 ca. 8,3 ca. 6,8 ca. 5,1

Hefhoogten (h3) E ZT tot 4300 alle tot 3200

ZZ tot 4300 tot 3600 tot 2500

De hydraulicatank is met markering voorzien (vergl. punt 5). Het oliepeil moet afgelezen worden, als de hefinrichting neergelaten is. – Zo nodig hydraulica-olie met de correcte waarden (vergl. punt 6.4) bijvullen (vergl. tabel).

DZ tot 5350 tot 4300 -

Markering

Liter

Bovenkant 4 3 2 1

ca. 10,5 ca. 10 ca. 8,3 ca. 6,8 ca. 5,1

Hefhoogten (h3) E ZT tot 4300 alle tot 3200

A


A


6.5

Drijfwerkoliepeil controleren

6.5

Drijfwerkoliepeil controleren

– Het voertuig voor onderhoudsen reparatiewerkzaamheden voorbereiden (vergl. punt 6.1). – Frontkap openen (vergl. punt 6.3). – 2 x schroeven (5) met de sleutel (2) losmaken. – Wielafdekking (4) voorzichtig afnemen. – Drijfwerkoliepeil controleren - oliepeil moet de opvulpijp bereiken (vergl. punt 5). – Zo nodig drijfwerkolie (tandwielolie) met de correcte waarden (vergl. punt 5) bijvullen.

A


A


6.6

Grove zeef vervangen

6.6

Grove zeef vervangen


DZ tot 5350 tot 4300 -

– Het voertuig voor onderhoudsen instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vergl. punt 6.1). – Frontkap openen (vergl. punt 6.3). – Schroefboutverbinding (6) losmaken. – Aansluiting (7) afnemen en grove zeef eruit nemen. – Nieuwe grove zeef inzetten.

6

7

0401.NL

A A

ZZ tot 4300 tot 3600 tot 2500

– Het voertuig voor onderhoudsen reparatiewerkzaamheden voorbereiden (vergl. punt 6.1). – Frontkap openen (vergl. punt 6.3). – 2 x schroeven (5) met de sleutel (2) losmaken. – Wielafdekking (4) voorzichtig afnemen. – Drijfwerkoliepeil controleren - oliepeil moet de opvulpijp bereiken (vergl. punt 5). – Zo nodig drijfwerkolie (tandwielolie) met de correcte waarden (vergl. punt 5) bijvullen.

– Het voertuig voor onderhoudsen instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vergl. punt 6.1). – Frontkap openen (vergl. punt 6.3). – Schroefboutverbinding (6) losmaken. – Aansluiting (7) afnemen en grove zeef eruit nemen. – Nieuwe grove zeef inzetten. 0401.NL

Hydraulica-oliepeil controleren

Schroefboutverbinding (6) met max. 60+10 Nm vasttrekken. F9

A A


6

7

Schroefboutverbinding (6) met max. 60+10 Nm vasttrekken. F9

6.7

Elektrische veiligheden controleren

6.7

– Het voertuig voor onderhoudsen instandhoudings-werkzaamheden voorbereiden (vergl. punt 6.1). – Frontkap openen (vergl. punt 6.3). – Alle stoppen volgens de tabel op de correcte waarde controleren, zo nodig vervangen.

12

Elektrische veiligheden controleren – Het voertuig voor onderhoudsen instandhoudings-werkzaamheden voorbereiden (vergl. punt 6.1). – Frontkap openen (vergl. punt 6.3). – Alle stoppen volgens de tabel op de correcte waarde controleren, zo nodig vervangen.

12

8

11

11

Beveiliging van: Veiligheid voor de gehele besturing Rijmotor (evenwijdig met 1F10) Pompmotor Rijmotor (evenwijdig met 1F1) Ontladingsindicateur/bedrijfsurenteller

10 Waarde 10 A 150 A 150 A 40 A 10 A

POS 8 9 10 11 12

0401.NL

Benaming F1 1F1 2F1 1F10 6F1

9

F 10

Benaming F1 1F1 2F1 1F10 6F1

9

Beveiliging van: Veiligheid voor de gehele besturing Rijmotor (evenwijdig met 1F10) Pompmotor Rijmotor (evenwijdig met 1F1) Ontladingsindicateur/bedrijfsurenteller

Waarde 10 A 150 A 150 A 40 A 10 A

0401.NL

10 POS 8 9 10 11 12

8

F 10

6.8

7

Hernieuwde inbedrijfname

6.8

De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:

De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:

– – – –

– – – –

claxon controleren op juist funktioneren hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren rem controleren op goed funktioneren voertuig conform smeerschema smeren.

Stilleggen van het bodemtransportvoertuig

7

Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.

m

m

Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.

Maatregels voor het stilleggen

7.1

Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. De remmen controleren. Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F). Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne laag olie resp. vet zetten. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.

Maatregels voor het stilleggen Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. De remmen controleren. Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F). Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne laag olie resp. vet zetten. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.

A

Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden.

Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden. – Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.

Maatregels tijdens de stillegging

7.2

Maatregels tijdens de stillegging

Om de 2 maanden:

Om de 2 maanden:

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).

m

Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt.

0401.NL

Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt.

0401.NL

m

Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.

– – – –

– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray. 7.2

Stilleggen van het bodemtransportvoertuig

Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden.

– – – –

A

claxon controleren op juist funktioneren hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren rem controleren op goed funktioneren voertuig conform smeerschema smeren.

Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.

Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden. 7.1

Hernieuwde inbedrijfname

F 11

F 11

7.3

Hernieuwde ingebruikname na stillegging

7.3

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).

Hernieuwde ingebruikname na stillegging – Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).

A

Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.

A

Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.

f

Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.

f

Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.

8

Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie])

8

Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere gebeurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.

Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven.

Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven.

Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.

Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.

F 12

Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvoor opgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.

0401.NL

A

Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvoor opgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.

0401.NL

A

Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere gebeurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.

F 12

16. Gebruiksaanwijzing

Recommend Documents